Antwoorden 4 vwo – 4 Wateroverlast 1 Waar zijn mijn zusjes? 1 a b c d
Zeewater, heftige regenbuien en de rivieren. Door het bouwen van dijken en dammen. Wateroverlast door heftige regenbuien. 1 Het water kan niet voldoende snel door de riolen worden afgevoerd. 2 Door de stenen en het asfalt kan het water niet in de bodem infiltreren.
2 a b c d
CE-stof. Rivieren en kust. Bij de Grensmaas hoort de Maas en bij de Duursche Waarden de IJssel. Zachte kust: bron 38; harde kust: bron 39.
3 a b c d e
Uit het noordwesten met een snelheid van 200 km per uur. Door de combinatie van springtij, stormvloed en windrichting. 1835 (NB over het precieze aantal doden is discussie). Walcheren, omdat dit het hoogst gelegen eiland is. Sietse, zijn moeder en een deel van de familie Evers (zonder moeder en jongste zoon).
4 a-c
d
kaartblad tekst 1 49C tekst 2 49D tekst 3 49A tekst 4 50B In de 20e eeuw.
tijd begin 20e eeuw midden 20e eeuw begin 19e eeuw eind 20e eeuw
project Zuiderzeeproject Deltawerken Landaanwinning Ruimte voor de rivier
5 a b
60 tot 70 procent. De zee, want figuur 1 laat zien dat zeker 50 procent van Nederland zou overstromen als er geen zeedijken en duinen zouden zijn.
c gebied Zuid-Beveland Veluwe Zuid-Limburg Drents Plateau
overstroomt wel/niet zonder dijken wel niet niet niet
oorzaak ligt laag aan zee ligt hoog ligt hoog ligt hoog
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
1
6 a b c
Stroomuitval en storing in de waterlevering. Vrijkomen van giftige gassen en overstromingsgevaar. Water, voedsel, toiletartikelen, medicijnen, regenponcho, of kijk op www.nederlandveilig.nl.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
2
2 (ce) Rivieren: natuurlijk systeem 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9
vertragingstijd gletsjerrivier meanderen stroomgebied verval gemengde rivier regenrivier waterscheiding neerslagregiem
2 1 juist, 2 juist, 3 onjuist, 4 onjuist, 5 onjuist
3 a b c d e f
Bovenloop, middenloop en benedenloop. In de middenloop. In de benedenloop. In de benedenloop heeft de rivier onderweg heel veel water verzameld, onder andere uit zijrivieren. In de benedenloop, omdat de stroomsnelheid afneemt. Hoe steiler de hellingen, hoe groter het verval en de stroomsnelheid/verticale erosie.
4 a
b c d e f
De neerslag valt eerst op de vegetatie en bereikt dan de bodem. Vervolgens stroomt het water over de bodem en door de grond richting rivier (oorzaak) Hierna bereikt het water de rivier die begint te stijgen (gevolg). 1 = neemt af, 2 = : neemt toe, 3 = neemt toe, 4 =: neemt af, 5= neemt af. Door de aanleg van wegen en het bouwen van woonwijken krijgt het water geen kans meer om in de bodem te infiltreren en stroomt direct de rivier in. Bomen vangen de neerslag op en verdampen veel water, waardoor uiteindelijk minder water in de rivier komt. De waterstand wordt hoger. Deze krijgen meer water te verwerken, waardoor de kans op overstromingen toeneemt.
5 a b c d e f
Nederland, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland, Liechtenstein, Italië, België en Luxemburg. A waterscheiding, B bovenloop, C middenloop, D benedenloop. Een verhoging in het landschap. 1 smeltwaterrivier, 2 regenrivier, 3 gemengde rivier. Op plek B, want daar zijn de hoogteverschillen het grootst. Op plek D, want dat is het verst stroomafwaarts gelegen; daar is al het water van de zijrivieren er al bij gekomen.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
3
6 a b c
De waterkwaliteit in beide rivieren is verbeterd. Het westelijk deel van Nederland. Hoe lager de ligging, hoe groter de verzilting.
7 a b c d e f g
Lobith. Het verval: 260 meter – 12 meter = 248 meter. Het verhang: 248 meter : 700 km = 0,35 meter per km (35 cm per km). Ongeveer 900 m³/s. Bij Basel. Bij c hoort debiet; bij d hoort regiem. Door het smeltwater, en er valt meer neerslag. Er valt veel neerslag en de verdamping is gering.
8 1 neerslagregiem, 2 stroomgebied, 3 zomerperiode, 4neerslagpatroon, 5 piekafvoer, 6 debiet, 7 jaargetijde, 8 winterperiode.
9 a b c
A. Hard gesteente – hoge piekafvoer – korte vertragingstijd – regenrivier – steile hellingen.
meer neerslag broeikaseffect
verhoogd debiet
temperatuursstijging extreme weerssituaties
d
De Maas ontvangt zijn water vooral door de regen die het hele jaar valt. Alleen in de winter ontvangt de Maas ook smeltwater van de sneeuw die in de bovenloop, in de Ardennen, valt. De Rijn ontvangt zijn water door de neerslag die in het hele stroomgebied valt. In de winterperiode valt er in de bovenloop veel sneeuw. In het voorjaar zet hier de dooi in en wordt de Rijn daardoor ook gevoed met smeltwater van sneeuw en gletsjers.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
4
3 (ce) Rivieren: invloed van de mens 1 Ongetemd: stroomrug, komgronden, oeverwal, afsnijden meander, meanderen. Bedijkte rivier: zomerdijk, uiterwaard, winterdijk.
2 a b c d
A oeverwal, B uiterwaard, C winterdijk, D zomerdijk, E kom, F stroomrug, G verlaten stroomrug. E klei, F zandige klei. B en C. Bij overstromingen neemt de stroomsnelheid van de rivier af. Direct langs de rivier sedimenteren de zwaarste deeltje, het zand. De lichtste deeltjes, klei, bezinken waar de rivier nauwelijks nog stroomt.
3 a b c d e
1 Oude Rijn, 2 Lek, 3 Neder-Rijn, 4 IJssel, 5 Waal, 6 Maas, 7 Rijn, 8 Oude Maas, 9 Linge. Paars. Paars. De oudere rivierlopen zijn bedekt met nieuwe sedimentlagen. Verleggen: A en C. Ophogen: E en F.
4 a b c
Op de oeverwallen en de oude stroomruggen. Door deze kade werd het water gedwongen om de nederzetting heen te stromen. Het rivierwater werd nu tussen de kaden opgestuwd en kwam hoger te staan. Het gevolg was dat men stroomafwaarts meer water kreeg te verwerken.
d
e f g
noorden van Nederland rivierengebied Wat is de naam van de terp woerd woonheuvel? Beschermt tegen …? zeewater rivierwater Eerst woonheuvels en dan dijken? ja nee Eerst dijken en dan woonheuvels? nee ja In de benenloop in de uiterwaarden van de Maas. Woningen drijven anders weg, maar zijn ook afhankelijk van de nutsvoorzieningen/aansluitingen. Denk aan water, gas en elektriciteit. Het is een mogelijk antwoord op de verhoging van het waterpeil. Nederland is dichtbevolkt en deze manier van bouwen biedt kansen, ook in andere laaggelegen delen van Nederland.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
5
5 a b c d
Hoe meer verstening hoe groter de piekafvoer. Dit verband klopt want op kaart GB 33B1 is duidelijk te zien dat de verstening in 104 jaar enorm is toegenomen. Hierdoor stroomt de neerslag sneller naar de rivier. Hoe groter de verstedelijking, hoe kleiner de vertragingstijd of: hoe kleiner de verstedelijking, hoe groter de vertragingstijd. Over de verstedelijking.
6 a b c d e f
Herwijnen ligt aan de Waal. De Bovenwaard ligt op +4 meter NAP en de dijk op +8.2 meter NAP. + 2.6 meter NAP. Wordt gebruikt voor fruitteelt (boomgaarden). + 1 meter NAP. Wordt als grasland gebruikt. De hoge stroomrug is geschikt voor fruitteelt. In de lage komgronden is het te nat en kan alleen maar gras groeien. De (oude) steenfabriek moest ook bij hoogwater, als de uiterwaarden onderlopen, bereikbaar blijven.
7 a b c d e f g h
De IJssel. Je kijkt stroomopwaarts omdat Deventer niet ten westen maar ten oosten van de IJssel ligt. Een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het gezuiverde water kan direct op de rivier geloosd worden. De rivier, de uiterwaard, de winterdijk en een huis met het bord ‘dijkstoel’ erop. Een dijkstoel was een vroegere bestuursorganisatie voor het beheer van het water. 1 buitendijks, 2 binnendijks, 3 buitendijks. veeteelt – opvang water bij hoogwater – natuur – recreatie. In de zomer staat de uiterwaard droog; het water in de rivier staat dan laag.
8 a b c d e f
De Lek. De vizierschuiven in de stuw zijn dicht. Deze zijn ook dicht. Als de waterstand hoog is, staan de vizierschuiven open, of als de waterstand laag is, zijn de vizierschuiven gesloten. Je kijkt stroomafwaarts, je ziet dit aan de stroming die achter de gesloten stuw ontstaat. Je staat op de winterdijk en de vistrap ontbreekt op bron 10.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
6
9 a
b c d
1 De bedoeling was het bevaarbaar houden van de rivier; het onbedoelde effect is dat de kribben het water extra opstuwen. 2 De bedijkingen zorgden voor veiligheid, maar zij zorgden ook voor het ophogen van de uiterwaarden. 3 Het bouwen van de uiterwaard zorgt voor extra woonruimte. Door deze bebouwing wordt het water opgestuwd, wat kan leiden tot dijkdoorbraken. 4 Door de kanalisatie verdwenen de bochten uit de rivieren, waardoor deze beter bevaarbaar werden. Hierdoor kan de rivier ook minder water bergen, waardoor de kans op overstromingen toeneemt. Hierdoor neemt de vertragingstijd af, waardoor de piekafvoer verhoogd wordt. De aanleg van infrastructuur zoals wegen, parkeerplaatsen, vliegvelden, haventerreinen, enzovoort. Verstening tegengaan door bijvoorbeeld meer parken, plantsoenen en andere groenvoorzieningen aan te leggen.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
7
4 Rijn en Maas 1 a b c d
Alpen, Vogezen, Sauerland en Thüringerwald. Ardennen. Dit zijn hoge gebieden met veel stuwingsregens. De Rijn C; de Maas B.
2 a
b c d
Maas Rijn 2 2 Oppervlakte stroomgebied 36 000 km 185 000 km Aantal landen in het 4 9 stroomgebied Lengte 875 km 1320 km Verval vanaf oorsprong tot 409 meter 2300 meter zee Verhang vanaf oorsprong tot 0,46 meter per km 1,74 meter per km zee 3 3 Debiet bij binnenkomen 230 m per seconde 2300 m per seconde Nederland Soort rivier regenrivier gemengde rivier Voor beide rivieren januari t/m maart. De Maas is een regenrivier, de toevoer is erg onregelmatig. De Rijn is een gemengde rivier me een veel groter stroomgebied. Daardoor is de aanvoer van water regelmatiger. De Maas heeft een onregelmatig regiem en de Rijn een regelmatig regiem.
3 a b c d
Het laagst gelegen: de kommen. Het hoogst gelegen: de stroomruggen. De stroomruggen en uiterwaarden. A en C. Stroomruggen.
4 a b c d e f g h
De Rijn. De Rijn heeft het grootste stroomgebied (De Rijn is de langste rivier en heeft de meeste zijrivieren). De Maas. Andere rivieren die uit het buitenland komen zoals de Schelde, de Vecht in Overijssel of Brabantse beken uit België. Gebruik van water door bijvoorbeeld fabrieken in het productieproces. Dat is de afvoer naar de zee. Met een neerslagoverschot omdat er meer water valt dan er in Nederland verdampt. Ja, dit kan veranderen omdat door de klimaatverandering de temperaturen stijgen en er meer water gaat verdampen.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
8
5 a
b c d e f
Bron 19: in de middenloop stroomt de Maas hier langs de Sint-Pietersberg die afgegraven wordt. Aan de oostkant ligt een jachthaven die door baggeren ontstaan is. Bron 15: de Neder-Rijn stroomt hier door de benedenloop. Aan de noordkant ligt de stuwwal. Door afgravingen in de uiterwaarden plassen ontstaan. Op bron 15 werd klei gewonnen en op bron 19 kalksteen en klei. Kaartblad GB 46A. Door het weggraven van de klei (oorzaak) zijn later de gaten volgelopen met water (gevolg). Er werd ook grind gewonnen. Door het weggraven/baggeren van het grind (oorzaak) zijn diepe waterplassen ontstaan die nu de functie van jachthaven hebben (gevolg). In artikel 1 de dimensie natuur en in artikel 2 de dimensies natuur, economie en politiek. In artikel 2, omdat hier economische belangen en natuurbelangen met elkaar in botsing komen.
6 a b c d e
A=Maastricht, B=Borgharen en C=Rhenen. A=middenloop, B=middenloop en C=benedenloop. Het Julianakanaal. De Maas meandert in dit gebied zo sterk dat scheepvaart niet mogelijk is. Het debiet van de Maas is onregelmatig. Met stuwen wordt het water tegenhouden en kan de waterstand zo worden geregeld dat scheepvaart mogelijk blijft.
7 a b c d
45 meter boven NAP (zie inzetkaartje bron 17).. Deze was 2870 m3 per seconde. Dit was 130 m3 per seconde onder het maximum. De enorme neerslag in korte tijd en de bevroren bodem. Voor de Maas Borgharen bereikt, stroomt deze eerst door een stedelijk gebied (Maastricht) waar de neerslag niet kan infiltreren (oorzaak). Het water stroomt direct naar de rivier die daardoor nog meer moet afvoeren (gevolg).
8 a b c
De Maas sedimenteert eerst grind, dan grof zand en ten slotte fijn zand. De Rijn sedimenteert alleen grof zand en later fijn zand. A, B, C, D, E. Hoe verder van de rivier hoe fijner de sedimenten zijn.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
9
5 (ce) Rivieren: maatregelen 1 a
b c d e
A graven van het Pannerdens Kanaal. B dijkverhoging/dijkverzwaring. C aanleg van stuwen. D noodoverloopgebied/retentiegebied. E het graven van nevengeulen. F ontpoldering/dijkverlegging. G kribverlaging. Dijkverhoging en vooral rivierverruiming. Veiligheid in het rivierengebied en het maken van een aantrekkelijk landschap. Met nummer 7, natuurontwikkeling. Vroeger was er één antwoord: dijken bouwen. Nu probeert men de rivier meer in het landschap in te passen door middel van rivierverruiming.
2 a b c d e
A3, B1, C2. 1 meanderhalsafsnijding; 2 verplaatsen rivierloop; 3 meanderen. Het verplaatsen van rivierlopen omdat hierdoor nieuwe rivierlopen in het landschap ontstonden. De Oude Rijn. Het Pannerdens Kanaal. Het gevolg is dat het water sneller afgevoerd wordt.
3 a b c
Waal, Neder-Rijn en IJssel. Het rivierwater wordt als volgt verdeeld: 2/3 voor de Waal, 2/9 voor de Neder-Rijn en 1/9 voor de IJssel. De schepen varen stroomopwaarts op het punt waar de Waal overgaat in de Rijn. De kijkrichting is west want de splitsingsdam verdeelt hier de Rijn die uit het oosten komt, in de Waal en het Pannerdens Kanaal.
4 a b c d e f g
Uiterwaardverlaging en kribverlaging. De uiterwaardverlaging is deels zichtbaar op figuur 8, maar de kribben zijn nog niet verlaagd. Bevorderen van de bevaarbaarheid doordat de rivier wordt versmald waardoor deze harder gaat stromen en op diepte blijft. Ze beschermen de rivieroever tegen erosie De Waal. Door het verlagen van de kribben wordt het water niet opgestuwd (oorzaak). Het water wordt nu sneller afgevoerd zodat het overstromingsrisico kleiner wordt (gevolg). Het is een goede keuze omdat deze rivier het meeste water afvoert (zie vraag 3b). Het is een nadeel omdat de schippers de kribben niet meer zien en nu op de radar of de betonning moeten varen.
5 a
De Maas, de Neder-Rijn, de Lek en de Hollandse IJssel.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
10
b c d e f
De stuw in de Hollandse IJssel. Bij lage waterstanden houden zij het water vast waardoor de rivier op diepte en dus bevaarbaar blijft. Stuw 2 .Door de stuw in de Neder-Rijn te sluiten/openen wordt er minder/meer water via de Waal afgevoerd. Open. De scheepvaart heeft hier voordeel van omdat de schepen niet door de sluis hoeven. Stuw 2.
6 a b c d e f g
Uiterwaardverlaging + uiterwaardverbreding + geulen in uiterwaarden. Het verwijderen van de zomerkade. Winterdijk. Steenfabrieken. Het verlagen van de kribben. De kribben verdwijnen onder water en zijn voor de schippers alleen nog maar via de bakens op de kop van de krib te herkennen. Kribverlaging, aanleg nevengeulen, verlagen van de uiterwaard, natuurontwikkeling. De dimensie natuur.
7 1 C, 2 D, 3 E, 4 B, 5 A.
8 a
b c d e
veiligheid bevaarbaarheid noodoverloopgebieden stuwen nevengeul kribben dijkverhoging verdieping rivierbed uiterwaardverbreding kanalisatie Kribben. De begrippen winterdijk, zomerdijk, buitendijksgebied, rivier en meander. De begrippen winterdijk, zomerdijk, buitendijksgebied/uiterwaard, rivier, krib en nevengeul. De kribben.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
11
6 (ce) Rivieren: beleid 1 a plan /nota Nationaal Waterplan Ruimte voor de Rivier Maaswerken Watertoets
Actieplan Rijn 2020
b c
wie is/zijn er bij betrokken? Rijk
welk schaalniveau? nationaal
Rijk, provincie en gemeente Rijk, provincie en gemeente Rijk, provincie, gemeente en waterschap EU
regionaal en lokaal regionaal en lokaal lokaal
fluviaal
wat is het? integrale aanpak voor een veilige en leefbare Delta op 39 plaatsen krijgt de rivier meer ruimte meer ruimte voor de Grensmaas een instrument om bij bouwprojecten rekening te houden met het water een aanpak om wateroverlast en watervervuiling te voorkomen
Vasthouden, bergen en afvoeren. Het fluviaal schaalniveau.
2 Economisch: de rivieren zijn belangrijk voor het transport naar het achterland. Afspraken over het gebruik en onderhoud zijn voor ons en andere oeverstaten belangrijk. Natuur: Nederland ligt aan de monding. Alles wat bovenstrooms geloosd/vervuild wordt, heeft effect bij ons.
3 a b
A, B en E A en D
4 a Figuur 1: vasthouden; figuur 2: bergen; figuur 3: afvoeren. b vasthouden bergen afvoeren stuwen dicht noodoverloopgebieden stuwen open aanleg polder winterdijk verleggen uiterwaard ontruimen nevengeul nevengeul uitdiepen rivierbedding
c
d
Door de verstening dringt het water niet meer in de grond en stroomt direct richting rivier (oorzaak). Het rivierwater krijgt direct na de neerslag veel water te verwerken. Hierdoor wordt de vertragingstijd korter (gevolg). De vertragingstijd wordt korter omdat het water niet in de grond dringt maar direct via de riolering wordt afgevoerd.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
12
5 a b c d
Het zijn polders die bij overstromingsgevaar/calamiteiten onderwater gezet kunnen worden A, B en D. De dorpsbewoners van Ooij, Millingen en Leuth. Als de polder onder water wordt gezet, worden de bewoners in hun bestaan bedreigd. Bovendien moeten sommige mensen verhuizen omdat hun huis bij een overstroming onderloopt.
6 a In het stroomgebied van de Neckar en de Ill. b De Aare, Neckar, Ill, Main, Moezel, Nahe, Sieg, Lah, Lippe en Ruhr. c 23 uur. d 4½ dag = 108 uur . e Door verstening/verstedelijking in het stroomgebied neem de infiltratiecapaciteit en de vertragingstijd af. f Het stroomgebied van de Aare. g Het stroomgebied van de Moezel. h Nee, bij hoogwater staan de stuwen open.
7 a b c d e f
Nederland ligt in de benedenloop van de Rijn waar al het water uiteindelijk terechtkomt. Door retentie, dijkverlegging en uiterwaardverlaging. De Moezel zorgt voor extra veel water en in dit stroomgebied zijn de dijken verlegd. De retentiegebieden liggen in de Bovenrijnse laagvlakte waar voldoende ruimte is voor dit soort gebieden. In het stroomgebied van de Neckar wordt hydro-elektriciteit opgewekt. Deze manier van opwekking is niet belastend voor het milieu. Frankrijk. GB 79D.
8 a b c d e
De lopende projecten ‘Ruimte voor de Rivier’, het bijgestelde ‘Nationaal Bestuursakkoord Water’ en de ‘Maaswerken’. Op fluviaal schaalniveau’. Voor de Rijn 16 000 m3 per sec. bij Lobith en voor de Maas 3800 m3 per sec. bij Borgharen. De maximale hoeveelheid water die de rivier kan afvoeren zonder dat het achterland overstroomt. D.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
13
7 Grensmaas en Duursche Waarden 1 a b c d
Meer ruimte voor de rivier om overstromingen te voorkomen en ontwikkeling van de natuur. Verbreding van de stroomgeul, verlaging van de uiterwaarden/weerden, berging van onverkoopbare dekgrond in de putten waaruit grint gewonnen is. De provincie en de gemeenten. Deze particulier wint en verkoopt het grind. De grindputten die ontstaan worden weer opgevuld met materiaal dat afgegraven is en onverkoopbaar is.
2 a natuurontwikkeling onvergraven natuur eiland en oeverbos b
hoogwaterbescherming stroomgeulverbreding weerdverlaging graven van nevengeulen
Vasthouden + bergen.
3 a b
A=3, B=4, C=5, D=2 en E=1. A.
4 a b c d e
f g
Via het Ketelmeer in het IJsselmeer. De uiterwaarden. Het project Duursche Waarden is al voor het project ‘Ruimte voor de Rivier’ uitgevoerd. 1=winterdijk, 2=zomerdijk, 3=kleine nevengeul, 4=IJssel, 5=binnendijks gebied, 6=grote nevengeul. De Duursche Waarden liggen op 4,5 m boven NAP en het binnendijks gebied, bijvoorbeeld bij Damhoek, op 3,3 m boven NAP. De Duursche Waarden liggen 1,2 meter hoger door doorgaande sedimentatie van de IJssel. Ze liggen beide in de benedenloop, zijn economisch belangrijk geweest voor de baksteenindustrie, en het zijn gebieden waar natuurontwikkeling centraal staat. Het doorgraven van de zomerdijk.
5 a b c
A, C, D en E. B. De speciale flora en fauna van de uiterwaarden herstellen.
6 a b c
Grensmaas: middenloop; Duursche Waarden: benedenloop. Berging; snelle afvoer. Bij de IJssel. In het gebied van de Grensmaas moet de scheepvaart uitwijken naar het Julianakanaal.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
14
7 a b c d
Meander. Het graven van nevengeulen en het doorsteken van de zomerdijk. Deze gaten en geulen zijn ontstaan door het weghalen van klei voor de baksteenfabriek. Door het verlagen van de uiterwaard wordt het waterbergend vermogen groter (oorzaak), waardoor piekafvoeren afgevlakt worden (gevolg).
8 a b
c
d
Gebieden zijn vaak dichtbevolkt en er ligt dure infrastructuur. Nederland moet meer maatregelen nemen omdat de vertragingstijd korter wordt en piekafvoeren bovenstrooms ontstaan (oorzaak). Daardoor kunnen de gebieden benedenstrooms overstromen (gevolg). Voor de Grensmaas heeft dit geen enkel gevolg want dit ligt niet in het stroomgebied van de Rijn. Voor de Duursche Waarden wordt het regiem regelmatiger en de piekafvoer kleiner omdat het water stroomopwaarts langer wordt vastgehouden. Aanleg van overloopgebieden/retentiebekkens en stuwen, hellingen beter bebossen, verstening voorkomen en verbreden of verdiepen van het rivierbed.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
15
8 (ce) Kust: natuurlijk systeem 1 a b
c d
e
Dit zijn de wind, de getijden, de zeestromingen en de golfwerking. ontstaan uiterlijk maatregelen duinvorming duinen Deltawerken strandwalvorming Wadden Hondsbosse Zeewering Een harde kust is door de mens gemaakt met behulp van steen en beton. De zachte kust is de natuurlijke kust die vooral opgebouwd is uit zand. Harde kust: zeedijk, rotskust, gesteente, steviger, Deltawerken, Afsluitdijk, Hondsbosse Zeewering. Zachte kust: duinkust, zand, aangroei mogelijk, dynamiek, zandplaten, wadden, kwelders. De Waddenkust, de duinenkust en een estuarium.
2 a b
c d
Zand – zeestroming – golfwerking – strandwal – wind – duinen. 1 Sediment wordt door rivieren meegenomen naar zee. 2 De vloedstroom neemt het zand mee noordwaarts langs de kust. 3 Golfwerking zorgt dat het zand op het strand van Texel terechtkomt. De breedste duinen: Haarlem; de hoogste duinen: Bergen aan Zee. Kaartblad 36. A=Noord- en Zuid-Hollandse kust, B=Waddenkust, C=Zeeuwse kust.
3 a b
c d e f g
De vloedstroom komt uit het zuiden en gaat naar het noorden. De overheersende windrichting is zuidwest. Beide zogen ervoor dat de vloedstroom sneller stroomt. De vloedstroom brengt door de hogere snelheid meer zand richting kust dan dat het door de ebstroom weer richting zee wordt verplaatst. Het resultaat is een netto zandtransport richting kust. Twee vloedstromen. Een vloedstroom uit het Kanaal en een uit het noorden van de Noordzee. Het is twee keer vloed en twee keer eb. Bij Vlissingen is dit 4 meter en bij Texel bijna 2 meter. Door de nauwe doorgang bij Vlissingen wordt het water extra opgestuwd. De groep naar Ameland moet eerder vertrekken omdat het bij Ameland eerder vloed wordt dan bij Schiermonnikoog. De vloedstroom komt uit het westen en is sterker dan de ebstroom. En de overheersende windrichting is zuidwest. Beide zorgen ervoor dat er meer zand in oostelijke richting wordt getransporteerd, waardoor aan de westkant afbraak plaatsvindt en aan de oostkant aanwas.
4 a b c d
A2, B3, C4, D1. A en D. De uitspraken B, D, E en G zijn juist. B en C.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
16
5 a b c d
1: Afsluitdijk, 2: Hondsbosse Zeewering, 3: Stormvloedkering Oosterschelde, 4: Stormvloedkering Nieuwe Waterweg, 5: Friese en Groningse dijken. Afsluitdijk: Zuiderzeewerken; de Stormvloedkering in de Oosterschelde: Deltawerken. Volgens kaart 48B woon je in het kustgebied veiliger omdat hier de kans op een overstroming kleiner is. De Zeeuwse kust of de estuariumkust.
6 1 dynamiek, 2 zeestroming, 3 golfwerking, 4 strandwallen, 5 zand, 6 afbraak, 7 zeedijken, 8 duinen, 9 estuarium, 10 Afsluitdijk, 11 Deltawerken, 12 Stormvloedkering.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
17
9 (ce) Kust: bedreigingen en maatregelen 1 a
b
c d
Door de lage ligging wordt ons land bedreigd door twee processen die elkaar versterken, namelijk de bodemdaling en de zeespiegelstijging. De laatste wordt veroorzaakt door de klimaatverandering. Zandsuppletie is het aanbrengen van grote hoeveelheden zand op het strand of direct voor de kust. Bron 37 Harde kustverdediging is het beschermen van de kust met onder andere het bouwen van dijken. Bron 39. Bolwerkvorming is het bouwen van gebouwen zoals hotels, appartementen, winkels, enzovoort, direct aan de kust. Rechterfoto van bron 37. Bij zacht aan suppletie en dynamisch kustbeheer en bij hard aan het verhogen of bouwen van dijken. Wanneer er veel soorten planten en dieren voorkomen.
2 a b c
d e f g h
Het tweede kaartje: NAP +1 m. Limburg met GB 48B. De kans neemt af/wordt kleiner omdat de verschillen bij een stijging van 1 graad aanzienlijker kleiner zijn dan bij een stijging van 4 graden. Met kaart 48 E. Hierop kun je ook zien dat hoe hoger de voorspelde zeespiegelstijging is, hoe groter de onzekerheid. Ongeveer 210 centimeter. Volgens kaart GB 48D daalt de Groningse kust harder dan de kust van Noord-Holland. Hierdoor zal de relatieve zeespiegelstijging in Groningen groter zijn dan in Noord-Holland. A=overbevolking en B=lagere temperaturen. A=bodemdaling en B=zeespiegelstijging. De relatieve zeespiegelstijging is een door de mens versterkt proces. De bodemdaling wordt deels door de mens in Nederland veroorzaakt. De opwarming van de aarde wordt ook veroorzaakt door de uitstoot van CO2 door de mensen, waardoor de zeespiegel stijgt. Beide processen zijn verantwoordelijk voor de relatieve zeespiegelstijging.
3 a b c d e f g
De Noord- en Zuid-Hollandse kust, omdat deze kust grotendeels uit duinen bestaat die stevig genoeg zijn om het zeewater te keren. Een harde kustlijn. Het zijn zeedijken. Deze versterking vindt vooral plaats door middel van zandsuppletie. Deze hele kustlijn wordt door dijken beschermd, terwijl de andere eilanden veilig achter de primaire dammen liggen. De suppletie vindt niet alleen op het strand plaats, maar een deel van het zand wordt over de zeewering naar de duinen gebracht. Hier kan geen suppletie plaatsvinden omdat de Westerschelde de toegang is voor de haven van Antwerpen. Door zandsuppletie zou de vaargeul zo dichtslibben. Het dynamisch kustbeheer gaat ervan uit dat het zand uiteindelijk in de noordelijke richting verplaatst gaat worden. Over een aantal jaren moet er weer met strand- of vooroeversuppletie worden begonnen.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
18
4 a b c d
A, D, G Met dynamisch kustbeheer, omdat hier de natuur zijn gang kan gaan. Dit dynamisch kustbeheer is wel mogelijk omdat de duinen hier heel breed en hoog zijn. De overstromingen door de zee zorgen voor de nodige dynamiek (oorzaak). Hierdoor ontstaan verschillende soorten leefmilieus, met een hoge diversiteit, voor planten en dieren (gevolg).
5 a b
c d e
bron =zandsuppletie/zacht kustbeheer, bron 39=harde kustverdediging, krantenartikel=harde kustverdediging. Bij vooroeversuppletie wordt zand voor de kust gestort. Onder invloed van stroming, golven en wind wordt dit zand weer langs en op de kust gebracht. Strandsuppletie vindt plaats op die plekken waar grote stukken van het strand en de duinen zijn weggeslagen. Beide zorgen voor de veiligheid in ons kustgebied. Bij zandsuppleties blijft de dynamiek gewaarborgd. Het zand kan door wind en water verplaatst worden. De suppleties beschermen ook de kust en zorgen voor onze veiligheid. Op bron 39 vindt vooroeversuppletie plaats. Het zand komt van de bodem van de Noordzee. Met terpen of wierden.
6 a b
c
A2d, B4c, C3a, D1b. A Dynamisch kustbeheer en tegengaan bolwerkvorming. B Dynamisch kustbeheer, tegengaan bolwerkvorming en suppletie. C Tegengaan bolwerkvorming. D Suppletie en harde kustverdediging. A Harde kustverdediging. B Suppletie. C Dynamisch kustbeheer.
7 a-c suppletie opspuiten zand opspuiten zand bij Egmond economische waarde
dynamisch kustbeheer harde kustverdediging de zee meer ruimte aanleg van dijken geven de slufter bij Schoorl Deltawerken ecologische waarde
economische waarde
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
tegengaan bolwerkvorming tegengaan volbouwen kust Zandvoort mag niet uitbreiden ecologische waarde
19
10 Bergen aan Zee 1 Juist = B, C, E, F, G, H
2 a b c d e f
A en B. Bos. Het lichtgroene gebied ligt heel laag. 23 m +NAP bij Bergen en 56m + bij Schoorl. Landinwaarts. Direct langs de kust waait het te hard. Bomen kunnen er niet goed groeien.
3 a b c d e
2,5 km. Breed. Gebieden vergelijken en verschijnselen op verschillende ruimtelijke schalen analyseren. Het is eb. Het zand is nat en de eerste zandbank voor de kust is drooggevallen. Deze situatie, laag water, komt twee keer per dag voor.
4 a b c d e f
Erosie. Door middel van vooroever- en strandsuppletie. Zandsuppletie is veel goedkoper dan harde kustverdediging. Het is vreemd, omdat hier erosie plaatsvindt, maar het kan, omdat de duinen hier breed zijn. Het aanleggen van dijken, de Hondsbosse Zeewering, en het plaatsen van strekdammen loodrecht op de kust, de Delftlandse Hoofden. De duinen zijn hier breed genoeg en men zou kiezen voor het aanleggen van strekdammen loodrecht op de kust om de stroming uit de kust te houden.
5 a b
c
A2b, B1a, C3c. De economische functie. De strandtoeristen zorgen voor de nodige inkomsten. Denk aan ijsverkoop, strandpaviljoens, parkeergeld, verhuur van stoelen en windschermen, enzovoort. De economische functie en de functie natuur zouden hier botsen.
6 a b
c
De gemeente mag niet verder uitbreiden en bovendien wil Rijkswaterstaat de kuststrook niet volbouwen om bolwerkvorming tegen te gaan. strand=Rijkswaterstaat. zeewering=Rijkswaterstaat. binnenduinen=provincie – hoogheemraadschap – waterleidingmaatschappij – gemeente. Het dorp mag niet uitbreiden en kan alleen lege plekken opvullen of oude huizen afbreken en daar nieuwe voor in de plaats bouwen.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
20
d e f
Als je het bekijkt vanuit de dimensie natuur zou een uitbreiding de natuur en de drinkwatervoorziening in gevaar brengen. Op bron 43 is het eb. Dat kun je zien aan het natte deel van het strand waar nog water staat. Bij vloed zou geen nat zand zichtbaar zijn. De toeristen kunnen in plaats van de strandopgang de zeewering gaan betreden. Door het vertrappen van de vegetatie gaan de duinen stuiven en komt de veiligheid in gevaar. Op bron 45 wordt daarvoor gewaarschuwd.
7 a
b c
Er vindt suppletie direct op het strand plaats, de strandsuppletie. Deze moet ervoor zorgen dat het strand breed genoeg blijft en de zeewering intact blijft. Bovendien wordt er ook zand direct voor de kust gestort, de vooroeversuppletie. Deze moet er voor zorgen dat het zandtransport voor de kust in evenwicht blijft. De vooroeversuppletie is groter omdat je voor de kust nu eenmaal meer zand kunt storten dan op het strand. D. Bij deze stormen worden grote delen van de zeewering weggeslagen. Het zand verdwijnt in noordelijke richting naar de Waddenkust.
d
onderwatersuppletie
zeestroming/ golfslag wind
ophoging duinen
directe suppletie
e f g h
Hierdoor kunnen natuurlijke processen, zoals zeestroming en golfwerking, het zand naar het strand verplaatsen. Op GB 35 en 40 zie je dat duinen hier heel smal zijn en beschermd worden met hoofden. Op GB 48A staat dat dit gebied behoort tot de zwakke schakels. Ten zuiden, omdat met de noordelijke stroming langs de kust het zand verplaatst kan worden. B.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
21
SAMENVATTING
(ce) Wateroverlast 1 a
b c d
A: versterkt broeikaseffect – temperatuurstijging – meer neerslag – verhoogd debiet. B: versterkt broeikaseffect – hevige neerslag – verstening – verkorte vertragingstijd – verhoogde afvoer. C: versterkt broeikaseffect – hogere temperaturen – meer neerslag – kale hellingen – geringe infiltratiecapaciteit – verhoogde afvoer. In rijtje B vooral aan de mens; het minst in rijtje A. A5, B3, C4, D1, E2. A4, B3, C1, D2.
2 a zeestroming
zand
strandwal
wind
duinen
golfwerking
b c
A3, B6, C4, D1, E2, F5. A, D en E.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 4 WATEROVERLAST
22