April 2008, jaargang 13
49
2 Interview: Haken en ogen van duurzame energie 4 Vragen aan de helpdesk 7 Verschenen Agenda 8 NeR: Nieuwe geurnorm diervoederindustrie Quick scan: indicatieve waarden kosten effectiviteit achterhaald 9 Baksteenfabriek bezorgt bevoegd gezag hoofdbrekens
10 Water: Afvalwaterwetgeving op de schop IPPC: Voorstel nieuwe IPPC-Richtlijn 11 Lucht: CAR II en ISL2 geactualiseerd Internationaal: Professionalisering van de Europese milieuhandhaving 12 Activiteitenbesluit: De eerste ervaringen 13 Internet Module verbeterd 14 Externe veiligheid: Revi II in werking 15 Raakvlakken 16 InfoMil Schakeldagen: alles wat u moet weten onder één dak
2
InfoMil Nieuws 49, april 2008
in t erview
Haken en ogen van duurzame energie Inmiddels is de inconvenient truth wel tot iedereen doorgedrongen: we moeten energie besparen en duurzame varianten stimuleren. Maar aan innovatieve duurzame energie zitten nogal wat haken en ogen. Welke ontwikkelingen spelen er, en wat zijn de gevolgen voor het bevoegd gezag? Een overzicht in vogelvlucht. De voorraden fossiele brandstoffen raken op. De CO2 die vrijkomt bij het gebruik ervan heeft een ongunstig effect op het klimaat. Het is geen prettig idee om om voor de energievoorziening afhankelijk te zijn van landen waar je liever niet afhankelijk van bent. Reden genoeg om energie te besparen en de toepassing van duurzame energie bronnen te stimuleren. Publicaties van Al Gore, Nicholas Stern en het IPCC hebben zowel bij politiek als burger sterk bijgedragen aan het besef dat de beperking van CO2-emissies noodzakelijk is. Ook in Nederland. In het werkprogramma ‘Schoon en zuinig’ heeft het kabinet zijn ambities vast gelegd: een reductie van 30% broeikas gassen in 2020 ten opzichte van 1990. Ook de weg ernaartoe is gepland. Zo is het streven de energie-efficiëntie met 2% per jaar te verbeteren en het aandeel van energie uit vernieuwbare bronnen te laten groeien tot 20% in 2020. Om de ambities te realiseren maakt het kabinet afspraken met andere partijen.
Voorbeelden daarvan zijn het Duur zaamheidsakkoord met VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO-Nederland (1 november 2007) en het Klimaat akkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011 (12 november 2007). Daarnaast wordt in 2008 voor diverse vormen van duurzame energieopwekking een nieuwe subsidie regeling van kracht, als opvolger van de MEP. Voor deze Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE) stelt het kabinet de komende vier jaar 326 miljoen euro beschikbaar. Een nieuw opgerichte taskforce moet ervoor zorgen dat energiezuinige verlichting sneller op grote schaal wordt ingevoerd.
Nieuwe ontwikkelingen Naast de bekende duurzame energie bronnen, zoals wind en zon, kunnen nieuwe ontwikkelingen een rol spelen bij het realiseren van de doelstellingen. De CO2 die vrijkomt bij het verbranden van fossiele brandstoffen kun je afvangen en ondergronds opslaan; in Nederland worden proefprojecten
uitgevoerd. Aardwarmte wordt al gebruikt. Tomatenteler Rik van den Bosch is de eerste in Nederland; zie het interview hieronder. Een andere innovatieve vorm van energie is ‘blauwe elektriciteit’. Die wordt opgewekt op het grensvlak tussen zoet en zout water (bijvoorbeeld langs de Afsluitdijk). Met een membraan daartussen kan elektriciteit worden geproduceerd. Het lijkt mogelijk dat tegen een reële prijs te doen, maar voor het zover is zijn nog wel proefprojecten nodig. De kweek van algen (in open vijvers of gesloten reactoren) kan een veel hogere opbrengst opleveren dan traditionele biomassateelt, zoals koolzaad. Naast de wetenschap (zoals de Rijksuniversiteit Groningen) zijn ook commerciële partij en geïnteresseerd in deze ontwikkeling; Shell is betrokken bij de bouw van een algenfabriek voor biodiesel op Hawaï.
Biomassa: wel of niet? Biomassa is in principe een duurzame energiebron: de verbranding ervan brengt geen extra CO2 in de atmosfeer omdat de vrijkomende CO2 relatief kort daarvoor door organismen uit de lucht is opgenomen. Toch roept deze energie
Aardwarmte als kasverwarming In het Zuid-Hollandse Bleiswijk verwarmt tomatenteler Rik van den Bosch zijn kassen met geothermische energie. Eind maart 2007 liet hij op zijn erf een 1.750 meter diepe put boren. Daaruit wordt water opgepompt van 65°C, waarmee hij via een warmtewisselaar zijn zeven hectare kassen vol vleestoma ten verwarmt. Op minstens anderhalve kilometer afstand van de bron wordt het afgekoelde water weer teruggevoerd in de diepe warmwaterlagen. Aardwarmte wordt gezien als een veel belovende bron van duuzame energie. Toch wordt er nog maar weinig gebruik van gemaakt. Alleen waar heet grondwa ter op geringe diepte voorkomt (zoals in IJsland, Nieuw-Zeeland en Toscane), is het een vaak benutte energievorm. In Nederland wordt volop nagedacht over geothermische energie. Den Haag en Drenthe bijvoorbeeld hebben verge vorderde plannen voor stadsverwarming met aardwarmte. Het is ook mogelijk daarmee elektriciteit op te wekken, maar
de plannen daarvoor staan nog in de kin derschoenen.
Serieus alternatief Tomatenteler Van den Bosch gebruikte vroeger bijna drie miljoen m3 gas per jaar. Dat bespaart hij nu dus, wat neer komt op 5.600 ton CO2 per jaar. Alleen het op- en terugpompen van water kost nog energie. Hij hoopt zijn investering van 5,5 miljoen euro in tien jaar af te schrijven. Om het project te realiseren moesten een opsporings-, een mijnbouwmilieuen winningsvergunning worden aange vraagd bij het ministerie van Economi sche Zaken en het Staatstoezicht op de Mijnen. “Bereidwillige instanties met een goede kennis van zaken”, vindt Van den Bosch. “Het complete traject neemt nogal wat tijd in beslag, maar ik ben goed geholpen. Een project als dit heeft wel enige impact op de omgeving. Er wordt 24 uur per dag en zeven dagen in de week gewerkt. Dit mag toepassing van aard
warmte niet in de weg staan, vind ik. Het is een zeer duurzame manier van energiewinning en financieel een serieus alternatief. We werken op verschillende locaties in Bleiswijk. Twee draaien op de restwarm te van een elektriciteitscentrale, dus daar is aardwarmte niet aan de orde. Eén andere locatie komt wel in aanmerking; we zijn bezig met de voorbereidingen. Wat ik een probleem vind, is dat er voor andere ontwikkelingen, zoals warmte krachtkoppeling en gesloten kas, volop subsidie is, terwijl dat veel minder duur zame systemen zijn. Zo worden de economische verhoudingen scheefgetrokken. Naar mijn idee moeten de eerste tien à twintig projecten onder steund worden om het leergeld te compenseren. Intussen is er heel veel interesse. We hebben al 150 presentaties gegeven. Zowel andere glastuinders als de gemeente Den Haag zijn met voorbe reidingen voor aardwarmteprojecten gestart.”
.
3
RIK VAN DEN BOSCH
bron discussie op wegens de gevolgen voor de luchtkwaliteit en de duurzaam heid. Omdat kleinschalige installaties een beperkte rookgasreiniging hebben, veroorzaken die een verslechtering van de lokale luchtkwaliteit. In Duitsland wordt al gewerkt aan de aanscherping van de regels voor kleine kachels. Het op grote schaal verstoken van biomassa kan het halen van emissie doelstellingen voor bepaalde stoffen (de NEC-doelstellingen) in de weg zitten. Om subsidie te kunnen krijgen voor het gebruik van biomassa in het kader van de SDE is het daarom een voorwaarde dat de emissies lager liggen dan de wettelijke eisen (bijvoorbeeld de eisen van Bees A). Het gebruik van biomassa kan onge wenste neveneffecten hebben. Zo kan de productie van biomassa voedsel productie verdringen of ten koste gaan van natuurgebied. Ook kan door bijvoor beeld teeltmethode of productiewijze de netto CO2-winst beperkt blijven. De commissie-Cramer heeft duurzaam heidscriteria geformuleerd voor bio massa die gebruikt wordt voor energie opwekking: het Toetsingkader voor duurzame biomassa (april 2007). In januari 2008 publiceerden de milieu organisaties hun visie in het rapport
Heldergroene biomassa. Zij stellen aan vullende criteria voor en komen met een lijst van biomassastromen die de over heid wel (eventueel onder voorwaarden) of niet zou moeten stimuleren.
Rol van het bevoegd gezag Lokale bevoegde gezagen formuleren eigen ambities voor energiebesparing en het gebruik van duurzame energie bronnen. Vaak volgen ze het rijksbeleid, soms lopen ze daarop vooruit. Door het stimuleren van duurzame energiebron nen (zoals mestvergisting en wind energie) krijgen vergunningverleners en handhavers te maken met meer vergunningprocedures. De Wet milieubeheer biedt voldoende mogelijkheden om energiebesparing te realiseren. Mogelijkheden om vergun ningplichtige bedrijven tot energie besparing aan te zetten staan in de circulaire Energie in de milieuvergunning (1999, geactualiseerd in de handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven, 2005). Voor inrichtingen die vallen onder een amvb (zoals het Activiteitenbesluit) zijn de mogelijkheden in die besluiten vast gelegd. De wijzigingen in het Activitei tenbesluit op dit punt (zie InfoMil Nieuws 48, p. 14) worden meegenomen in de actualisatie van Wegen naar preventie bij bedrijven (2008). De VROM-
InfoMil Nieuws 49, april 2008
Inspectie gaat nadrukkelijk aandacht besteden aan de manier waarop het bevoegd gezag omgaat met voor schriften voor energiebesparing. Uiteraard krijgt het bevoegd gezag ook te maken met mensen die duurzame energie willen gebruiken. Dat leidt tot vragen als ‘wie is hiervoor het bevoegd gezag’? Of ‘welke emissie-eisen moet ik stellen aan deze installatie’? De productie van biobrandstoffen roept weer andere vragen op. Valt een installa tie onder de IPPC-richtlijn? Is een inrichting mer-(beoordelings)plichtig? Welke veiligheidsaspecten spelen een rol? Antwoorden op deze en andere vragen vindt u al op de site van InfoMil (bijvoorbeeld via de Wetswegwijzer biomassa). In 2008 worden nog meer vragen en antwoorden over deze onder werpen gepubliceerd.
Complexe procedures Initiatieven op het gebied van (duur zame) energie kunnen te maken hebben met complexe en langdurige vergun ningprocedures. Vaak gaat het om meer vergunningen met eigen toetsings kaders, diverse bevoegde gezagen, verschillende procedures, enzovoort. Wanneer zoals verwacht op 1 januari 2009 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking treedt, zullen veel vergunningen voor locatiegebonden activiteiten opgaan in één integrale omgevingsvergunning met één bevoegd gezag en één procedure. Bij projecten van nationaal belang, zoals het project Windparken Noordoostpol der, biedt de rijksprojectenprocedure (op basis van de Wet op de ruimtelijke orde ning) de rijksoverheid de mogelijkheid om de besluitvorming te coördineren.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
Overheden voor overheden Gouda maakt bestemmingsplannen klaar voor Warmte-koude-opslag Warmte-koude-opslag (WKO) in de bodem wordt steeds vaker toegepast. In de zomer wordt het koude water uit de bodem gebruikt voor de koe ling van gebouwen. Het opgewarmde water wordt teruggepompt in de diepe waterlagen in de bodem. In de winter wordt dat water weer benut voor de verwarming van het gebouw. Warmte-koude-opslag is een duur zaam concept dat veel energie kan besparen en dus een bijdrage kan leveren aan een ambitieus klimaat
beleid. Om het mogelijk te maken de bodem te gebruiken voor energiezui nige en duurzame energiesystemen met warmtepompen, heeft de gemeente Gouda een master plankaart voor Warmte-koude-opslag vastgesteld. De gemeente neemt de kaart op in de verschillende bestem mingsplannen voor het te ontwikke len gebied. Gouda is de eerste Neder landse gemeente die zo te werk gaat. Hoewel de voordelen evident zijn, is toepassing van WKO-systemen nog
niet vanzelfsprekend. Vooral bij grootschalige gebiedsontwikkelingen bestaat het gevaar dat verschillende systemen elkaar hinderen. Om een optimaal gebruik van de bodem voor energiesystemen te reguleren en beschermen, speelt de master plankaart een centrale rol. De gemeente Gouda geeft de provin cie Zuid-Holland de mogelijkheid om de kaart te gebruiken als toetsings grond bij het verlenen van vergunnin gen voor WKO-systemen in het
gebied. Daarnaast ondersteunt Gouda initiatiefnemers in het gebied bij het toepassen van WKO-systemen, om zo verschillende projecten goed op elkaar te kunnen afstemmen en het rendement van de WKO-systemen te verhogen.
Geurt Schepers, gemeente Gouda
4
InfoMil Nieuws 49, april 2008
Vragen aan de helpdesk BODEM > Tijdelijke opslag grond en baggerspecie Wat verandert er met het Besluit bodemkwaliteit voor de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie buiten inrichtingen? Voordat het Besluit bodemkwaliteit in werking trad, was tijdelijke opslag van grond en baggerspecie buiten inrichtingen vergunning plichtig op grond van de Wm en de Wvo (tenzij de opslag korter duurde dan zes maanden). Het Besluit bodemkwaliteit komt tegemoet aan de wensen tot deregulering, door geen Wm- en Wvo-vergunning te eisen als de opslag plaatsvindt voorafgaand aan definitieve toepassing (con form de reikwijdte die hiervoor in art. 35 van het besluit wordt geboden). Voor tijdelijke opslag van grond en baggerspecie in afwachting van definitief gebruik op een geplande en gemelde eindbestemming, gelden de toetsingskaders voor de algemene toepassingen van grond
of baggerspecie (afdeling 2, paragraaf 1 en 2, van hoofdstuk 4 van het Besluit bodemkwaliteit). Zo kunnen voor opslag van baggerspecie in weilanddepots de toetsingskaders gelden voor het verspreiden van baggerspecie. Voor het begrip kan een tijdelijke opslag dan ook als tijdelijke toepassing worden beschouwd, aangezien hiervoor dezelfde voorwaarden gelden. Het betekent dat ook een Wvo-vergunning voor bijvoorbeeld het lozen van proces water bij baggeropslag niet meer noodzakelijk is als de tijdelijke opslag past binnen de gestelde voorschriften. Bij de lozing moet op grond van de zorgplicht (art. 7) wel voorkomen worden dat er nadelige gevolgen zijn voor het oppervlaktewater.
EXTERNE VEILIGHEID > Regels voor de opslag van afgewerkte olie Waaraan moet de opslag van afgewerkte olie volgens het Activiteitenbesluit voldoen? De artikelen 2.9 en 2.11 van het Activiteitenbesluit zijn op afge werkte olie altijd van toepassing; zo moet voorafgaand aan een activiteit altijd een bodemonder zoek zijn uitgevoerd (‘nulsituatieonderzoek’). Verder hangen de eisen af van de manier waarop de afgewerkte olie wordt opgeslagen:
VAN DER HEIJDEN MILIEU- EN INSTALLATIETECHNIEK
in een boven- of ondergrondse opslagtank, of in een verpakking. De aanvullende eisen aan een bovengrondse opslagtank met afgewerkte olie staan in artikel 4.6 van het besluit en in de artikelen 4.13 t/m 4.19 van de ministeriële regeling. Belangrijk is onder meer dat de tank in goede staat verkeert
BODEM+
Aangezien bij tijdelijke opslag geen sprake is van een gebruiks functie, hoeft er op landbodems niet te worden getoetst aan de bodemfunctie. Kan niet worden voldaan aan de voorschriften van het besluit, dan geldt de oude regelgeving voor opslag (vergunningplicht).
De nieuwe regels maken een flexibeler uitvoering van projecten mogelijk. Gedetailleerde informatie vindt u in de handreiking Besluit bodemkwaliteit en in paragraaf 4.3.4 van de toelichting bij het besluit, die u beide kunt down loaden van de website van SenterNovem Bodem+.
en minimaal een keer per jaar wordt geleegd. Ook gelden diverse voorschriften van de PGS 30. De bovengrondse tank moet door een erkend installateur volgens de BRL K 903 (versie 7) zijn geïnstalleerd. Op grond van overgangsrecht, artikel 6.10 van de ministeriële regeling, gelden voor tankinstal laties die voor 1 januari 2000 in gebruik zijn genomen uitzonderin gen. Zo hoeven deze bestaande tanks pas in 2015 herkeurd te worden. De aanvullende eisen aan een ondergrondse tank met afgewerkte olie staan in de artikelen 2.10, 3.29 en 3.30 van het besluit en de artikelen 2.2, 2.6 en 3.32 t/m 3.38 van de ministeriële regeling. Zo moet de tank zijn geïnstalleerd door een installateur die is erkend op grond van het Besluit uitvoe ringskwaliteit bodembeheeren gelden er enkele eisen uit de PGS 28. Deze tanks moeten ten minste één maal per jaar worden geleegd en minstens een maal per vijf jaar worden herkeurd. Deze voorschrif ten zullen naar verwachting op
korte termijn in werking treden. Als afgewerkte olie in een verpak king wordt opgeslagen hangen de eisen af van het vlampunt van de afgewerkte olie. Is dat lager dan 60 °C, dan betreft het een gevaar lijke stof (ADR klasse 3) en moet de opslagvoorziening voldoen aan artikel 4.1 van het besluit en de artikelen 4.1 t/m 4.10 van de ministeriële regeling. Een belang rijke eis is dan dat de opslagvoor ziening moet zijn uitgevoerd als een brandcompartiment (WBDBO, ten minste 60 minuten). Verder gelden nog enkele andere voor schriften van de PGS 15. Is het vlampunt van de afgewerkte olie hoger dan 60 °C, dan is het geen gevaarlijke stof. Dan moeten voor de opslagvoorziening op grond van artikel 2.9 bodembe schermende voorzieningen en maatregelen worden getroffen, waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. In de artikelen 2.1 t/m 2.6 van de ministeriële regeling staan voor deze voorzieningen en maatregelen nog enkele aanvullende eisen.
.
.
5
LUCHTKWALITEIT > Luchtkwaliteit betrekken bij besluitvorming Wanneer moet het bevoegd gezag luchtkwaliteit betrekken bij zijn besluitvorming? Zijn er verschillen met het voormalige Besluit luchtkwaliteit 2005? Het bevoegd gezag moet bij veel ruimtelijke en infrastructurele besluiten de luchtkwaliteit mee nemen in de besluitvorming, maar ook bij bijvoorbeeld het verlenen van milieuvergunningen. In titel 5.2 van de Wet milieubeheer (art. 5.16 lid 2 ‘Wet luchtkwaliteit’) staat alles precies op een rij: bij bevoegdheden die niet in dat Wm-artikel worden genoemd, speelt luchtkwaliteit (vanuit de Wm bezien) dus géén rol.
Bij een in het artikel genoemde bevoegdheid moet het bevoegd gezag nagaan of uitoefening van die bevoegdheid ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan een overschrij ding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit (art. 5.16 lid 1 Wm). Ook in het voormalige Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) stond een opsomming van bevoegdheden, waarvan de uitoefening van invloed kan zijn op de luchtkwaliteit. Die lijst was
InfoMil Nieuws 49, april 2008
echter niet uitputtend en bevatte een aantal bevoegdheden die niet meer in de ‘Wet luchtkwaliteit’ zijn overgenomen. Een voorbeeld daarvan is een uitwerkingsplan (art. 11 Wet op de ruimtelijke ordening). Zo’n plan hoeft niet meer expliciet aan de luchtkwali teitseisen getoetst te worden. De reden daarvoor is dat een dergelijk plan gebaseerd is op een (moeder) bestemmingsplan (art. 10 Wro), dat bij de vaststelling al getoetst moet worden aan de luchtkwaliteitsei sen. Hetzelfde geldt voor de de ‘binnenplanse vrijstellings bevoegdheid’ (art. 15 Wro). Bij de besluitvorming is een goede ruimtelijke ordening van belang. De Wm regelt de bronkant van het luchtkwaliteitsbeleid, maar natuur
lijk speelt ook de blootstelling als gevolg van de ruimtelijke plan vorming een rol. Daarbij staat het beginsel van een ‘goede ruimte lijke ordening’ centraal (art. 11 Besluit op de ruimtelijke ordening). Het bevoegd gezag heeft bij de invulling daarvan een behoorlijke beleidsvrijheid. De toekomstige amvb ‘Gevoelige bestemmingen’ komt nog met nadere regels voor blootstelling in specifieke situaties, maar het beginsel van een goede ruimtelijke ordening blijft voor alle ruimtelijke ontwikkelingen onverkort gelden. Dat geldt dus ook voor besluiten die niet in de opsomming van artikel 5.16 lid 2 Wm staan.
.
WATER > M aatwerk voor lozingen type C-inrichtingen Een type C-inrichting in onze gemeente heeft een wasplaats voor motorvoertuigen, en er ligt geen vuilwaterriool. Mag ik maatwerk voorschriften opstellen voor de lozing op een sloot van huishoudelijk afvalwater via een IBA en waswater via een olieafscheider?
INFOMIL
Ja, onder voorwaarden mag dat. Voor een type C-inrichting gelden de voorschriften uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. De artikelen 3.4 en 3.5 zijn van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater op oppervlaktewater, het wassen van motorvoertuigen is als activiteit geregeld in artikel 3.24 en de lozing van waswater op een vuilwaterriool in artikel 3.25. De lozing van huishoudelijk afvalwater via een IBA op de sloot
REGELGEVING > Milieuvergunning wel of niet aanpassen Moet de milieuvergunning worden aangepast als de activiteiten van een bedrijf in zeer geringe mate worden uitgebreid? Ja, dat moet. Er heerst een hard nekkig misverstand dat als een wijziging van een inrichting maar klein genoeg is de milieu vergunning niet gewijzigd hoeft te worden. Een vaak gehoord argument is dat de wijziging als zelfstandige activiteit niet
v ergunningplichtig zou zijn, omdat zij beneden de grenzen blijft van een van de categorieën van het Inrichtingen- en vergunningen besluit. Vaak wordt gedacht dat in dergelijke gevallen met een 8.19-melding kan worden volstaan. Ook dat is onjuist.
is dus algemeen geregeld in hoofdstuk 3. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid een maat werkvoorschrift te nemen op basis van artikel 3.4 lid 3 en artikel 3.5 lid 4 en 5. Deze voorschriften worden opgenomen als apart besluit naast een eventuele Wvo-vergunning. Lozing van een wasplaats op oppervlaktewater is niet apart geregeld; artikel 3.25 betreft lozing op een vuilwaterriool, en artikel 3.24 gaat specifiek in op de activiteit wassen van motorvoer
Het uitgangspunt is de milieuver gunning: welke activiteiten staat die toe en welke niet? Overschrijdt een uitbreiding de grenzen van wat in de vergunning is toege staan, dan is dat in strijd met artikel 8.1 Wm, eerste lid onder b. Het feit dat het om een geringe uitbreiding gaat, doet er dan niet toe. De enige uitzondering op deze regel is artikel 8.19 Wm, eerste lid, maar dat is uitsluitend bedoeld voor veranderingen van de inrichting die niet in overeenstem
tuigen. Als het bevoegd gezag van oordeel is dat lozing van waswater op de sloot via een slibvangput en een olie-afscheider het milieu niet schaadt, kan de lozing worden toegestaan met een maatwerk voorschrift op basis van artikel 2.2 lid 3. Dit artikel geldt voor lozingen van type C-inrichtingen, maar alleen als de activiteiten of lozingen in hoofdstuk 3 staan beschreven. Aangezien dat hier het geval is (art. 3.24) kan artikel 2.2 lid 3 worden toegepast. Voor lozingen op oppervlaktewater die niet in hoofdstuk 3 als lozing of als activiteit worden beschreven moeten, voor een type C-inrich ting, voorschriften in een Wvo-ver gunning worden opgenomen.
.
ming zijn met de vergunning “maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning (...) mag veroorzaken”. Kortom: de vergunning moet worden aangepast als uitbreiding van een inrichting de grenzen van de vergunning overschrijdt en er sprake is van extra nadelige gevolgen voor het milieu. Ook al zijn die extra gevolgen nog zo klein.
.
6
LANDBOUW > M elkkoeien: beweiden of permanent opstallen In de Regeling ammoniak en veehouderij gelden hogere emissie factoren voor het opstallen van koeien dan voor het beweiden. Hoe kan ik beoordelen waar in de praktijk sprake van is? In de toelichting op de bijlagen bij de Regeling ammoniak en vee houderij staat wat onder ‘beweiden’ wordt verstaan. Het gaat om manieren van beweiden waarbij het vee “gedurende een
aantal maanden (zomerperiode) een substantieel deel van de dag buiten het dierenverblijf is”. Vier indicatoren kunnen samen een hulpmiddel vormen bij de controle: de huiskavel, het aantal
SENTERNOVEM
Keuzeschema Oplosmiddelenbesluit Het online keuzeschema Oplosmiddelenbesluit is geactualiseerd. Hiermee bepaalt u stap voor stap of het Oplos middelenbesluit van toepassing is, op welke manier u daaraan kunt voldoen en hoe u dat moet aantonen. Het keuzeschema is de elektronische versie van het Praktijkblad handhaving Oplosmiddelenbesluit. Het bevat daarnaast de juridische defini ties van de activiteiten die onder het besluit vallen en toelichtin gen op deze activiteiten, geactualiseerd na de wijziging van het besluit door publicatie van het Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen (dit ontbreekt in het papieren Informatieblad Oplosmiddelenbesluit). Ook is het schema aangepast aan het Activiteitenbesluit. Wij raden u aan om voortaan het online keuzeschema te gebruiken. Het werkt op dezelfde manier als de InfoMil Wetswegwijzer.
melkkoeien, een melkrobot en de kuilvoeropslag. Bij gebruik van het rantsoen systeem krijgt het vee elke dag een vers stuk grasland. De totale hoeveelheid grasland nabij de boerderij (de huiskavel) moet zo groot zijn dat elke koe minimaal 150 m2 grasland tot zijn beschik king heeft. Bij een andere manier van werken wordt een groot perceel grasland in zijn geheel aan het melkvee beschikbaar gesteld. In dat geval volstaat een huiskavel met per melkkoe zo’n 80 m2 gras, maar bijvoederen is daarbij noodzakelijk. Bij huiskavels met minder dan 80 m2 gras per koe is er al gauw sprake van een ‘uitloopweide’; de koeien krijgen dan voedsel en water in de stal. In zo’n geval is het veel minder aannemelijk dat het vee gedurende een substantieel deel van de dag buiten het dieren verblijf is. Hoe groter het aantal koeien binnen de inrichting is, hoe kleiner de kans dat er beweiding plaats
REGELGEVING > Milieuvergunningen voor ziekenhuizen Welke ziekenhuizen hebben een milieuvergunning nodig? Alleen academische ziekenhuizen en instellingen voor medischspecialistische zorg hebben een milieuvergunning nodig. Een nadere omschrijving vindt u in bijlage 1, categorie gg van het Activiteitenbesluit. Voor de definitie van het begrip academisch ziekenhuis is aan gesloten bij artikel 1.13 van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. In de bijlage bij deze wet staan de ziekenhuizen (als bedoeld in art. 1.13) vermeld: ze horen bij de
openbare universiteiten Leiden, Groningen, Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Maastricht en bij de bijzondere universiteiten van Amsterdam en Nijmegen. Deze academische ziekenhuizen blijven vergunningplichtig. Voor instellingen voor medischspecialistische zorg is artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) van belang. Volgens dat artikel moet elke zorginstelling een toelatingsbeschikking (dat is een vergunning) aanvragen bij de minister van VWS. In die ver
> www.infoml.nl/nieuwslinks HOLLANDSE HOOGTE
InfoMil Nieuws 49, april 2008
vindt. Bij bijvoorbeeld meer dan 150 stuks melkvee moet de huiskavel wel heel groot zijn. De afstand tussen de stal en het verst verwijderde deel van het grasland is dan zo groot, dat het niet efficiënt is om het vee die afstand te laten overbruggen. Ook is bij een grotere veestapel een goed beweidingsplan moei lijker te maken. Als er in de stal een melkrobot staat, is er meestal geen sprake van substantiële beweiding. Het is namelijk de bedoeling dat het vee uit eigen beweging de melkrobot inloopt; de kans daarop is klein als het vee een flink deel van de dag ver van de stal verwijderd is. Als binnen de inrichting een hoeveelheid kuilvoer wordt opgeslagen die in verhouding staat tot het aantal stuks vee, kunt u ervan uitgaan dat er veel op stal wordt gevoerd. Ook de hoeveel heid ruwvoer en krachtvoer in de zomer kan een indicatie zijn.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
gunning staat het type instelling waarvoor vergunning is verkregen. In artikel 1.2 van het uitvoerings besluit WTZi wordt aangegeven welke categorieën van inrichtingen worden onderscheiden. Het gaat hier om: 1. instellingen voor medisch-specialistische zorg 2. een aantal andere categorieën, zoals trombosediensten, huisartsenzorg, kraamzorg en verpleging. Het antwoord op de vraag of het gaat om een instelling voor medisch-specialistische zorg vindt de instelling daarom in haar toelatingsbeschikking. Vallen ze onder categorie 1, dan zijn ze vergunningplichtig. Ten slotte: als een ziekenhuis was uitgesloten van de werking van het voormalige Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (omdat het een algemeen of categoraal ziekenhuis betrof volgens de definitie van het Besluit aanwijzing inrichtingen Wet ziekenhuisvoorzieningen) dan blijft dit ziekenhuis ook onder het Activiteitenbesluit vergunning plichtig.
.
7
InfoMil Nieuws 49, april 2008
A G E nda
E-PRTR
8 mei
InfoMil Schakeldag
Verplichtingen PRTR-verslag
Theater Spant! Bussum De eerste van drie schakeldagen. Met actuele informatie over milieuregelgeving en handhaving, op maat gesneden voor alle doelgroepen van InfoMil. Zie voor meer informatie p. 16 en www.infomil.nl/schakeldagen.
Een bedrijf heeft in 2007 drie ton aan gevaarlijk afval en 1000 ton ongevaarlijk afval afgevoerd van haar terrein. Wat moet zij rapporteren in haar PRTR-verslag? Met drie ton gevaarlijk afval over schrijdt het bedrijf de drempel waarde van twee ton per jaar voor de rapportage over gevaarlijk afval. De hoeveelheid ongevaarlijk afval die het bedrijf in 2007 afvoerde blijft wel onder de drempelwaarde van 2.000 ton per jaar voor rappor tage over ongevaarlijk afval. Het bedrijf hoeft in dit geval daarom alleen te rapporteren over het afgevoerde gevaarlijke afval. In de rapportage moet staan hoeveel gevaarlijk afval van het terrein is afgevoerd, en of het afval bestemd is voor verwijdering of nuttige toepassing. Ook moet het bedrijf aangeven hoe de hoeveel heid is bepaald: op basis van een meting (bijvoorbeeld weging), berekening of schatting. Als het
gaat om gevaarlijk afval met verwerking in het buitenland, moeten naam en adres van de eindverwerker worden opgegeven, plus de locatie van de eind verwerking. Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van de gegevens gebruik maken van de registratie van afvaltransporten onder het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen en EVOA. Deze laatste bevat gegevens over de export van gevaarlijk afval. SenterNovem is bezig met het opstellen van een handreiking voor het valideren van afvalgegevens met gebruikmaking van de genoemde registraties. Binnenkort is over deze materie een handleiding beschikbaar van SenterNovem Uitvoering Afval
15 mei
Training Vervoer management in de Wm
INFOMIL
beheer. Het bevoegd gezag vindt in de handleiding uitleg over het valideren van de afvalrapportage, en aanwijzingen voor het gebruik van de registratie van afvaltrans port bij het LMA en onder EVOA.
.
verschenen Informatieblad Mengvoederindustrie Algemene informatie over de mengvoederindustrie met een overzicht van energiebesparings maatregelen die gelden als beste beschikbare technieken. Vergunningverleners en hand havers krijgen daarmee sugges ties over hoe ze in de praktijk kunnen omgaan met energie besparing in deze sector.
Brochure Hogere waarden Soms staan woningen bloot aan meer geluid dan de normwaarde toelaat. De gemeente mag toestemming geven voor hogere geluidswaarden, maar moet dat goed motiveren. Deze brochure dient ter ondersteuning van gemeentelijke beleidsmede
InfoMil-helpdesk maandag t/m vrijdag 9.00 - 12.00 uur www.infomil.nl > helpdesk T (070) 373 55 75
werkers ruimtelijke ordening en milieu bij het opstellen van (interim)beleid.
Praktijkblad Vervoermanagement bij publiekstrekkers Eigenaars van publiekstrekkers kunnen samen met (gemeente lijke) wegbeheerders maatrege len nemen om de milieubelasting van verkeer en vervoer te beper ken. Dit praktijkblad is bedoeld voor vergunningverleners en handhavers die met de onderne mers over deze problematiek overleggen.
Handleiding PGS 15 De PGS 15 stelt eisen aan de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, om zo een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens
Heeft u een vraag voor de helpdesk? Kijk voor u belt eerst op www.infomil.nl. Onder aandachtsgebieden vindt u veel gestelde vragen, het laatste nieuws, actuele ontwikkelingen en veel achtergrondinformatie.
en milieu te bereiken. De hand leiding geeft gebruikers uitleg en hulpmiddelen voor interpretatie en toepassing van de richtlijn. U kunt de handleiding down loaden van www.infomil.nl
De training gaat in op de regule rende mogelijkheden die de Wet milieubeheer het bevoegd gezag biedt om bedrijven aan te zetten tot maatregelen die de milieu belasting van hun verkeers- en vervoerssituatie beperken. Dit levert een bijdrage aan gemeentelijk en regionaal beleid op het gebied van luchtkwaliteit, klimaat, energiebesparing, reductie van verkeerslawaai en de verbete ring van de bereikbaarheid. Meer informatie op www.infomil.nl > Meer informatie over de voorlichtingsbijeenkomsten, zoals data, locaties en hoe u zich kunt aanmelden, vindt u op de website van InfoMil.
Praktijkbladen Meten van luchtemissies (nieuwe versie) Zes praktijkbladen voor het bevoegd gezag in de L40-serie zijn geactualiseerd. De serie bestaat uit een handleiding waarin algemene aspecten van het meten van luchtemissies worden beschreven en een serie praktijkbladen, die per component de kwaliteits bepalende factoren van een meting behandelen.
Op de site staan ook veel vragen en antwoorden. Wilt u uw vraag toch voorleggen aan een van onze des kundigen? Bel dan op werkdagen, tussen 9 en 12 uur.
U kunt uw vraag ook digitaal stellen: gebruik het registratieformulier op onze site. We doen ons best om uw vraag binnen twee werkdagen te beantwoorden.
8
InfoMil Nieuws 49, april 2008
NER
Nieuwe geurnorm diervoederindustrie De Bijzondere regeling mengvoer (A3 in de NeR) is herzien: er gelden nieuwe emissiefactoren en een nieuwe geurnorm. De eisen lijken versoepeld, maar in de praktijk pakt dat vaak anders uit. De nieuwe geurnorm voor de dier voederindustrie is 1,4 ouE/m3 voor bestaande situaties. Gemiddeld komt dat overeen met een hedonische waarde (mate van (on)aangenaamheid) van -0,5 of hoger; daarbij is sprake van verwaar loosbare geurhinder en zijn geurklach ten onwaarschijnlijk. De provincies Zuid-Holland, Gelderland, Overijssel en Flevoland hebben hun geur(hinder)beleid afgestemd op deze hedonische waarde.
Emissieruimte afgenomen De nieuwe geurnorm van 1,4 ouE/m3 lijkt op het eerste gezicht soepeler dan de oude norm van 2 ge/m3 (1 European odour unit = 2 geureenheden). Hierdoor lijkt het alsof de emissieruimte groter is geworden. Maar omdat de concentraties worden berekend met het Nieuw Nationaal Model (NNM) is de emissie
ruimte in veel gevallen juist afgenomen (zie bijlage F van het Eindrapport herziening bijzondere regeling diervoederbedrijven, Nevedi, december 2007, op www.geurnormdiervoeder.nl).
Vergelijking modellen Het nieuwe en oude rekenmodel zijn in principe niet met elkaar te vergelijken. Doe je dat toch, dan is de conclusie dat het NNM vaak (beduidend) hogere concentraties berekent dan het LTFDmodel dat bij de oude regeling werd gebruikt (zie bijlage F). Tot een afstand van ruim 600 meter zijn bij zuidwesten wind alle concentraties die het NNM oplevert hoger dan die van het LTFDmodel. Daardoor is de normstelling in veel gevallen strenger. In sommige situaties, bijvoorbeeld bij een rundveevoederfabriek ten noord oosten van een stad, zou het NNM een
minder strenge eis opleveren dan het LTFD-model. In deze situaties moet de vergunningverlener het ‘standstillbeginsel’ hanteren en een passende normstelling berekenen. In de nieuwe Bijzondere regeling diervoederindustrie zijn de jongste inzichten verwerkt. De geurhinder voor omwonenden is daardoor beperkt tot een verwaarloosbaar niveau. De regeling is ingegaan op 6 maart 2008. De tekst vindt u op de website van InfoMil, het eindrapport en de rekenhulp op www.geurnormdiervoeder.nl.
.
NER
Quick scan: indicatieve waarden kosteneffectiviteit achterhaald Onvoldoende kosteneffectiviteit kan voor het bevoegd gezag een belangrijke reden zijn om bepaalde milieumaatregelen niet te verplichten. Dat maakt het extra belangrijk dat informatie over de kosteneffectiviteit van maatregelen up to date is. InfoMil deed in 2007 verkennend onderzoek naar de informatie over kosteneffectiviteit in de NeR, met betrekking tot VOS, NOx, SOx en fijn stof. Voorlopige conclusie: de indicatieve referentiewaarden moeten nodig worden geactualiseerd. Paragraaf 2.11 van de NeR bevat een rekenmethode die een kosteneffectivi teitsgetal levert in euro’s per vermeden kilogram emissie. Het bevoegd gezag kan de redelijkheid van de kosten van milieumaatregelen inschatten door dat getal te vergelijken met de indicatieve referentiewaarden, en op grond daarvan een bepaalde technologie wel of niet voorschrijven. Er spelen ook andere factoren mee, zoals de draagkracht van het bedrijf en de milieuhygiënische noodzaak van maatregelen.
Verouderd of niet? De methode en de referentiewaarden voor VOS, NOx, SOx en fijn stof zijn vastgesteld tussen 1995 en 1997. Mogelijk zijn ze in die tien jaar zo
verouderd (bijvoorbeeld als gevolg van inflatie) dat bepaalde beste beschikbare technieken worden afgewezen op grond van onvoldoende kosteneffectiviteit. Dat zou strijdig zijn met de eis om BBT toe te passen en zo worden mogelijkheden voor emissiebeperking onvoldoende benut.
Resultaten onderzoek Het verkennend onderzoek gaf het volgende algemene beeld: • Er konden geen gemiddelde kostenef fectiviteitsgetallen worden vastge steld voor de luchtemissiebeperkende maatregelen die bedrijven in de periode vanaf 1995 hebben genomen. De meeste gegevens betreffen name lijk maatregelen die níet zijn genomen.
• De kosteneffectiviteitsgetallen waren voor de onderzochte gevallen een factor 2 tot 10 ongunstiger dan de indicatieve referentiewaarden. In veel gevallen was dit de reden om deze maatregelen niet te nemen. Bedrijven en het bevoegd gezag lijken aan de indicatieve referentiewaarde veel gewicht toe te kennen en als harde afkapgrens te gebruiken. • Gestegen engineeringkosten verkla ren ten dele waarom de kosteneffec tiviteit van BBT-maatregelen vaak negatief afsteekt bij de referentie waarden. Het lijkt er op dat de huidige indicatieve referentiewaarden voor kosteneffectivi teit niet stroken met de BBT-toets, en het behalen van milieudoelstellingen tegenwerken. InfoMil werkt nu een voorstel uit voor nader onderzoek; daarin wordt de kosteneffectiviteit van BBT-maatregelen uit o.a. de BREFs doorgerekend. Het volledige onderzoeksrapport is te downloaden op het NeR-gedeelte van de InfoMil website.
.
9
InfoMil Nieuws 49, april 2008
NER
Baksteenfabriek bezorgt bevoegd gezag hoofdbrekens Er zijn niet veel vergunningverleners die hebben uitgekeken naar 30 oktober 2007. De datum waarop alle bedrijven moesten voldoen aan de BBT-eisen uit de IPPC-Richtlijn zorgde hier en daar voor langdurig gepuzzel. Het actualiseren van een vergunning bleek soms aanmerkelijk complexer dan het overschrijven van een eis of voorschrift uit de BREF. Een baksteenfabriek bij Winterswijk is van die complexiteit een mooi voorbeeld. Een kijkje in de wondere wereld van miocene klei en modulaire kalksplitreactoren.
DE VLIJT
Baksteenfabriek De Vlijt in het Gelderse Winterswijk doet het goed. Dat is voor een deel te danken aan het bijzondere product dat bij De Vlijt wordt gemaakt. Uit kleiputten pal achter de fabriek wordt miocene klei gewonnen, en van die grondstof zijn fraaie stenen te bakken.
Zwaveloxiden Eén eigenschap van de klei maakt het voor bedrijf en milieuvergunning verlener lastig, en dat is het relatief hoge gehalte aan zwavel (en fluor). Vergun ningverleenster Bettina van de Wetering van de gemeente Winterswijk legt uit. “Het bakken van miocene klei leidt tot relatief veel zwaveloxiden in de emissies van de fabriek. De NeR hield met deze voor Nederlandse begrippen zeldzame grondstof geen rekening: de NeR hanteert voor SO2 een waarde van 200 mg/m3, maar het is onzeker of die waarde met deze klei kan worden gehaald. Daarom is in de vergunning van De Vlijt een mogelijkheid tot ontheffing van de norm opgenomen.”
IPPC en uitbreiding Twee ontwikkelingen brachten de zaak in 2007 in een stroomversnelling: de IPPC-deadline en de uitbreidings plannen van het bedrijf. De Vlijt zou graag een tweede baksteenoven in gebruik nemen en wil daarom een groter bedrijfsterrein. Van de Wetering: “We hebben ons toen afgevraagd: moeten we die uitbreiding even afwachten, of gaan we de bestaande vergunning met het oog op de IPPC-eisen toch maar actualiseren? Beide sporen hadden haken en ogen. Voor de uitbreidings
plannen moest eerst het bestemmings plan worden gewijzigd, en omdat langs het bedrijf een ecologische verbindings zone loopt, zou uitbreiding nogal wat voeten in de aarde hebben. Aan de andere kant was niet duidelijk wat de beste beschikbare technieken zijn voor dit soort fabrieken. Op dat moment was de BREF namelijk wel klaar, maar de oplegnotitie met BBT-informatie niet. We zaten kortom in een lastig parket.”
VROM-Inspectie Van de Wetering: “We hebben toen contact gezocht met de VROM-Inspectie en ze gevraagd om advies. Dat is achteraf een prima beslissing geweest. Het leidde tot een constructieve dialoog en de Inspectie kon zo op tijd beslissen om ons nog wat tijd te gunnen. In elk geval moest eerst duidelijk worden wat BBT is voor fabrieken als De Vlijt. En wie weet was de verandering van het bestemmingsplan tegen die tijd ook wel een feit. Dan kon actualiseren en uitbreiden mogelijk in één moeite door.”
Vergunning geactualiseerd Van de Wetering: “Inmid dels zijn we een half jaar verder en de zaak is nu bijna afgerond. Eerst hebben we wetenschap pelijke rapporten bekeken over enkele Vlaamse en Duitse fabrieken die ook werken met miocene klei. Daar geldt een plafond waarde van 500 mg/m3. Ook is inmiddels duidelijk geworden dat een nage schakelde techniek met behulp van kalksplit voor fabrieken als De Vlijt geldt als BBT. Op basis van deze feiten hebben we een geactuali seerde vergunning
SENTERNOVEM
gemaakt die nu ter inzage ligt. Daarin staat de oude eis voor SO2 van 200 mg m3; maar als BBT wordt geïnstalleerd én een emissie-onderzoek aantoont dat 200 mg/m3 niet haalbaar is, dan geldt de gemeten waarde met een maximum van 500 mg/m3. Met een kalksplitreactor kunnen zowel die waarde als de fluorideeis worden gehaald. Bijkomend voor deel: een kalksplitreactor kan modulair worden gebouwd, zodat na uitbreiding ook een tweede oven zonder kapitaal vernietiging van de techniek kan worden voorzien.”
Bestemmingsplan Bij De Vlijt moeten ze intussen nog even volhouden en creatieve oplossingen verzinnen: in het onlangs door de provincie goedgekeurde bestemmings plan mag de fabriek het aangrenzende gebied weliswaar gebruiken, maar er ‘geen gebouwen oprichten’. Steen opslag in het gebied is waarschijnlijk wel mogelijk. Wat dit nu voor gevolgen heeft voor de uitbreidingsplannen van De Vlijt, is nog de vraag.
.
10 InfoMil Nieuws 49, april 2008
WAT E R
IPPC
Afvalwaterwetgeving op de schop Voorstel nieuwe IPPC-Richtlijn De wetgeving rond afvalwaterlozingen is ingrijpend gewijzigd. In InfoMil Nieuws 45, 47 en 48 heeft u daar al meer over kunnen lezen. De wijzigingen betekenen op termijn een vereenvoudiging, maar de geldende overgangsregelingen maken de situatie nu nog ingewikkeld.
Latere wijzigingen
INFOMIL
De volgende vernieuwde wetgeving is per 1 januari 2008 van kracht: • Wet gemeentelijke watertaken (Staats blad 2007, 276): wijziging van de Wm, de Wet op de waterhuishouding en de Gemeentewet (zie InfoMil Nieuws 47) • Besluit lozing afvalwater huishoudens (Staatsblad 2007, 468) • Regeling lozing afvalwater huis houdens (Staatscourant 2007, 243) • Het Activiteitenbesluit met bijbe horende regeling (zie InfoMil Nieuws 48). Met het Besluit lozing afvalwater huishoudens zijn ook bestaande beslui ten aangepast, zoals het Besluit land bouw, Besluit glastuinbouw, Besluit lozingsvoorschriften niet-inrichtingen en het Lozingenbesluit bodembescher ming. Het gaat dan vooral om de definitie van het begrip ‘huishoudelijk afvalwater’, die met de Wet gemeente lijke watertaken is gewijzigd. Tot 1 januari 2008 kon huishoudelijk afvalwa ter volgens de Wm uitsluitend afkomstig zijn uit particuliere huishoudens, na die datum is de aard van het afvalwater bepalend. Afvalwater van een toilet of wastafel is nu altijd huishoudelijk afvalwater, ook als dat uit een inrichting komt. Ook is in het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid, Wvo een artikel 3a toege voegd: “Het is verboden toiletwater afkomstig van pleziervaartuigen als bedoeld in de Wet op pleziervaartuigen in enig oppervlaktewater te brengen.”
Een belangrijk besluit in deze reeks laat nog een jaartje op zich wachten: het Besluit lozing afvalwater buiten inrich tingen. Hiermee gaat een groot aantal lozingen geregeld worden die nu nog vergunning- of ontheffingplichtig zijn. Ook moet het vernieuwde afvalwater beleid nog worden opgenomen in de regelgeving voor agrarische lozingen. De afbakening tussen het Activiteiten besluit en agrarische lozingen, Besluit landbouw Wm, Lozingenbesluit open teelt en veehouderij en het Besluit glastuinbouw, is complex. In de praktijk komt het er op neer dat het Activiteiten besluit zelden van toepassing is op lozingen van agrarische bedrijven. Op de InfoMil-website gaan we hier gede tailleerd op in.
Overgangsperiode
Op 21 december 2007 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor een vernieuwde IPPC-Richtlijn, na twee jaar voorbereiding. Naar verwachting treedt deze Richtlijn inzake industriële emissies in 2012 in werking. In het voorstel worden in de IPPC-Richt lijn zes andere richtlijnen geïntegreerd: de Richtlijn grote stookinstallaties, de Afvalverbrandingsrichtlijn, de Oplos middelenrichtlijn en drie richtlijnen voor de titaniumdioxide-industrie. Ook is geprobeerd de nieuwe richtlijn beter af te stemmen met andere richtlijnen, zoals de kaderrichtlijnen afval en water. Nog een voorgestelde verandering is de verzwaarde status van de BREFs: in principe worden deze referentie documenten bindend.
De vernieuwde afvalwaterwetgeving, vastgelegd in de Wet gemeentelijke watertaken, betekent zeker een vereen voudiging, maar op korte termijn is daar nog weinig van te merken. Voorlopig zorgen overgangsregelingen en beslui ten die nog geënt zijn op de oude systematiek ervoor dat er twee syste men door elkaar lopen. Zo vallen de lozingen als gevolg van bodemsanerin gen bij inrichtingen volledig onder de algemene regels van het Activiteitenbe sluit. De lozingen van saneringen buiten inrichtingen daarentegen moeten nog geregeld worden met een Wvo-vergun ning of het Lozingenbesluit Wvobodemsanering en proefbronnering en Wm-ontheffing bij lozing op het riool. Uiteindelijk moeten de lozingen van saneringen inhoudelijk natuurlijk overal hetzelfde geregeld worden, zij het op grond van verschillende besluiten. Het onderdeel Afvalwater op de InfoMilwebsite is aangepast aan de nieuwe situatie, maar op een aantal onder werpen werken we nog hard aan meer verdieping in de toelichtingen. Als u dit artikel leest zijn we daarmee naar verwachting goed op weg.
Aangepaste eisen
Voor 2008 bereiden we kleinschalige regionale bijeenkomsten voor, liefst voor Wm- en Wvo-bevoegd gezag samen. Heeft u belangstelling voor zo’n bijeenkomst, neem dan contact op met InfoMil.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
.
Volgens het voorstel worden minimum eisen aan inspectie gesteld. Ook de reikwijdte van bijlage I (‘Welke installaties zijn IPPC-plichtig?’) wordt verduidelijkt en uitgebreid. Zo wordt de drempel voor stookinstallaties verlaagd van 50 MW naar 20 MW. Ook hout conservering (bij meer dan 75 m3 per dag) en de productie van biobrandstof fen vallen binnen de reikwijdte. Bij intensieve veehouderijen moeten de diercategorieën (pluimvee, vleesvarkens en zeugen) bij elkaar opgeteld worden.
Ruimte voor innovatie De nieuwe richtlijn moet meer ruimte bieden voor innovatieve technieken. Het voorstel voor de nieuwe richtlijn wordt dit jaar behandeld in de Milieu raad en het Europees Parlement. Alle lidstaten – dus ook Nederland – kunnen via hun Permanente Vertegen woordiging nog invloed uitoefenen op het voorstel. Een interbestuurlijk dossierteam (waarin verschillende ministeries, IPO, VNG en UvW vertegen woordigd zijn) bereidt de Nederlandse inbreng voor.
.
11 InfoMil Nieuws 49, april 2008
LUCHT
CAR II en ISL2 geactualiseerd InfoMil brengt namens VROM dit voorjaar nieuwe versies van de luchtkwaliteitsmodellen uit, met nieuwe generieke invoergegevens. Hieronder volgt een korte samenvatting van de wijzigingen.
CAR II CAR II is een web based applicatie geworden: het programma werkt via een internetbrowser. Installatie van CAR II op het netwerk of de lokale computer is niet meer nodig, een internetverbinding is voldoende om met CAR II te kunnen rekenen. Het programma werkt hetzelfde, alleen zijn het uiterlijk en sommige functies veranderd. Een aangepaste handleiding en een helpfunctie helpen u op weg.
ISL2 Na de evaluatie van eind 2007 is ISL2 geactualiseerd met de nieuwste gene
rieke invoergegevens. Binnenkort wordt ISL2 versie 1.1 uitgebracht. Daarmee kunt u officiële luchtkwaliteitsbereke ningen uitvoeren voor ‘wegen in het open veld’, zoals snelwegen en provinci ale wegen (SRM 2).
Generieke invoergegevens De achtergrondconcentratiekaarten die VROM in 2008 bekend heeft gemaakt, geven een ander beeld dan de kaarten van voorgaande jaren. De belangrijkste redenen daarvoor zijn: • verhoging van de rekenresolutie (1x1 km) waarmee de kaarten zijn gemaakt
• actualisatie van de ruimtelijke verdeling van bronnen • het doorrekenen van maatregelen zoals de EURO 6-normering. De functie ‘dubbeltellingcorrectie’ in CAR II en ISL2 is aangepast aan de nieuwe kaarten. Naast kaarten met achtergrondconcentraties publiceert VROM nu ook kaarten met dubbel tellingcorrecties. De meteorologische gegevens die CAR II en ISL2 gebruiken, zijn nu specifiek voor de locatie waarvoor gerekend wordt: • CAR II rekent met de meteofactoren van de gridcel die behoort bij de gekozen rekenlocatie. Ze worden aangeboden via APS-bestanden. • ISL2 interpoleert de meteogegevens van Schiphol en Eindhoven.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
I N T E R N AT I O N A A L
Professionalisering van de Europese milieuhandhaving De planning van milieu-inspecties is essentieel voor de kwaliteit van de handhaving. Daarom is een handleiding opgesteld die geldt voor de hele Europese Gemeenschap. In de Europese Aanbeveling voor minimumcriteria van milieu-inspecties (‘Recommendation on minimum criteria for environmental inspections’, RMCEI) is het plannen van milieu-inspecties een belangrijk punt. In Nederland is die planning een onderdeel van het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieu beheer. In opdracht van het Europese handhavingsnetwerk IMPEL is onder regie van de VROM-Inspectie een concept voor planning en prioritering ontwikkeld en vastgelegd in een Guidance book. Daarin wordt stap voor stap beschreven hoe een inspectieplan kan worden opgesteld. Het doel van het Guidance book is dat binnen alle EGlidstaten de planning en prioriteit stelling wordt georganiseerd op een effectieve, efficiënte, transparante en afrekenbare manier. Alle handhavings organisaties in de EG-lidstaten worden geacht gebruik te maken van dit protocol voor planning en prioritering.
E n v i r o n m e n ta l i n s p e c t i o n c y c l e
PLANNING 2. Setting priorities
3. Defining objectives and strategies
1. Describing the context
4. Planning and review
7. Performance monitoring
5. Execution Framework
De minimumcriteria zijn weer te geven in een cyclisch proces (zie figuur), dat op het systeem lijkt dat ook in Nederland is toegepast bij de professionalisering van de milieuhandhaving. De cyclus bestaat uit zeven stappen: 1. De context beschrijven 2. Prioriteiten stellen 3. Doelen en strategieën vaststellen 4. Planning en herziening 5. Uitvoeringskader 6. Uitvoering en rapportage 7. Monitoring van de prestaties De eerste vier stappen noemen we de planningscyclus. Het resultaat hiervan is een inspectieplan. Nu het Guidance book er is, moeten de EG-lidstaten aan de slag volgens de beschreven werkwijze. Om dit te bereiken worden er in 2008 en 2009 trainingen gegeven in verschillende lidstaten. Ook in Nederland moeten we bepalen of we inspectieplannen opstellen conform het Guidance book. Hiervoor zijn al enkele handhavings organisaties benaderd.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks 6. Execution and Reporting
12 InfoMil Nieuws 49, april 2008
activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit: De eerste ervaringen Op 1 januari is het Activiteitenbesluit in werking getreden. Voor vele gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders betekent dit een grote verandering. Wat zijn de eerste ervaringen met het Activiteiten besluit? We vragen het vertegenwoordigers van een provincie (Gelderland) en een gemeente (Ede). INFOMIL
Gerald Landman, beleidsmedewerker ondersteuning vergunningverlening en handhaving bij de provincie Gelderland, vindt dat het Activiteitenbesluit nog niet echt leeft onder de medewerkers. Ook is het behoorlijk ingewikkeld om greep te krijgen op de materie. “Het is een enorm geblader om voor een activiteit alle relevante artikelen bij elkaar te plukken.” Ellen Bults stapte 1 maart 2007 over van een adviesbureau naar de gemeente Ede, waar ze te maken kreeg met de eerste concepten van het Activiteiten besluit. “In het begin had ik wel wat moeite met de concept-teksten van het Activiteitenbesluit, maar nu vind ik het besluit handig en overzichtelijk.”
Nog wennen Landman: “Neem een wasplaats als voorbeeld. In het Activiteitenbesluit staat dat om een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren het bedrijf moet voldoen aan de eisen uit de ministeriële regeling. Daarin lees je dat het wassen daarom boven een vloeistofdichte vloer moet gebeuren. Onder de afdeling bodem van het besluit moet je dan lezen welke regels gelden voor een vloeistofdichte vloer. Verder geldt nog het algemeen overgangsrecht, het overgangsrecht bodem, het overgangsrecht olieafschei ders en dan heb je nog te maken met overgangsrecht in de ministeriële regeling. Kortom, je bladert je suf. Zeker in het begin is het verstandig om
de artikelsgewijze toelichting er bij te nemen; dat vind ik een goed punt van de AIM.” Bults: “Een groot voordeel is dat je niet meer hoeft te kijken welk besluit op een bepaald bedrijf van toepassing is. En ieder bedrijf moet nu aan dezelfde voorschriften voldoen – dat was vroeger wel anders. Het niveau van milieube scherming lijkt me niet veranderd. Het besluit biedt bedrijven meer flexibiliteit en daarmee wordt de eigen verantwoor delijkheid van het bedrijfsleven groter. Voor bedrijven met een actieve branche vereniging, zoals de Bovag, biedt dat voordelen: het besluit maakt het gemak kelijker om met goede alternatieve maatregelen aan een doel te voldoen. Over de handhaafbaarheid van het besluit kan ik nog niet veel zeggen, daarvoor is het nog te vroeg. Het is begrijpelijk dat iedereen nog moet wennen aan het nieuwe besluit. Als je de teksten van het besluit en de regeling er steeds bijpakt, krijg je een steeds beter overzicht en zie je dat het allemaal best logisch in elkaar zit.”
Voorbereiding Landman: “De organisatie is niet speciaal aangepast voor het Activiteitenbesluit. Wel heeft de provincie Gelderland een cursus georganiseerd van ruim een dagdeel en een projectgroep ingesteld
die de invoering begeleidt. Binnen de projectgroep functioneren twee mensen als vraagbaak voor de medewerkers, om zo knelpunten te signaleren die de projectgroep moet oppakken. Op 20 december is er in IPO-verband een voorlichtingsbijeenkomst geweest voor zo’n veertig medewerkers van provin cies.“ Bults heeft haar kennis van zaken opgedaan in een train-de-traineropleiding van InfoMil en daarna gedeeld met heel wat groepen van handhavers, vergunningverleners en juristen. Ze is trainer in het Barim-trainingstraject van het Platform Grote Gemeenten (Barim staat voor Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) waar zo’n 2.000 voornamelijk gemeentelijke medewerkers zijn opgeleid.
Betrokkenheid vergroten Landman: “Met gemeenten en water kwaliteitsbeheerders hebben we periodiek overleg. We moeten nog afspreken hoe wij die gaan informeren als we bij controles dingen zien die voor hen van belang zijn. Net als wij staan zij nog aan het begin van de invoering in hun werkprocessen.“ Bults: “Intussen zie ik dat sommige mensen nog behoorlijk wat weerstand hebben tegen het Activiteitenbesluit. Dat zie je bij iedere grote verandering. Misschien kun je die weerstand vermin deren door de betrokkenheid van het veld verder te vergroten; die is trouwens al behoorlijk groot dankzij bijvoorbeeld de InfoMildagen en de Barim-trainingen. Als je het veld serieus vraagt knelpunten te signaleren en verbetervoorstellen te doen, kan die betrokkenheid nog groter worden.”
.
D E t w eede t r a n c h e va n h e t A c t i v i t e i t e n b e s l u i t VROM is van plan meer activiteiten onder algemene regels te brengen en de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit verder uit te breiden, bijvoorbeeld naar wat complexere bedrijven en bepaalde handelingen met afvalstoffen. Naar verwachting komt er elke twee jaar een aanpassing van het besluit. Het plan is de eerste aanpassing aan het eind van het jaar voor te publiceren. Gekeken wordt naar de volgende bedrijfstakken en activiteiten: 1. Vellenoffset 2. Mechanische verwerking van textiel 3. Koude vleesverwerking (uitsnijderijen en verpakken vleeswaren) 4. Laboratoria en praktijkruimten 5. Crematoria 6. Natuursteenindustrie 7. Inrichtingen ter ondersteuning van openbare werken 8. Recreatieve visvijvers 9. Natte koeltorens Daarnaast wordt bij de eerste wijziging kritisch gekeken naar de huidige tekst van besluit en regeling.
13 InfoMil Nieuws 49, april 2008
Activiteitenbesluit: Internet Module verbeterd De Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) wordt sinds 1 januari volop gebruikt. Hierdoor zijn al heel wat knelpunten en mogelijkheden voor verbetering naar boven gekomen. Helaas werkt de module nog niet optimaal. VROM doet er alles aan om de kinderziektes eruit te halen; minister Cramer heeft de Tweede Kamer toegezegd dat de bij InfoMil gemelde knelpunten zo snel mogelijk worden opgelost. Bij de verbetering van de module worden ook gemeenten en brancheorganisaties betrokken. De knelpunten die bij gebruik van de AIM tot een foutieve uitkomst leiden, hebben prioriteit. Dat was bijvoorbeeld het geval bij het onderwerp ‘het bereiden van voedsel’. De AIM maakte geen onder scheid tussen het bereiden van voedsel voor eigen gebruik of voor derden. In beide gevallen leidde dat tot de conclu sie dat het ging om een inrichting type A. Inmiddels is in de AIM een extra vraag ingevoerd; als voedsel niet (alleen) voor eigen gebruik wordt bereid, geeft de AIM nu de juiste conclusie: hier is sprake van een type B-inrichting. De AIM wil compleet zijn, en ook dat zorgt voor een knelpunt. Het gebruik van de module levert zoveel informatie op, dat veel bedrijven door de bomen het bos niet meer zien. Ze krijgen nu een omvangrijk document met niet alleen de voorschriften uit het besluit en de regeling, maar ook de toelichtingen en checklists. Er wordt gewerkt aan een mogelijkheid om de informatie meer op maat aan te bieden aan de gebruiker.
Verbeterpunten Naast knelpunten zijn ook veel wensen binnengekomen voor verbetering van de gebruiksvriendelijkheid van de module. In de praktijk blijkt dat bedrij ven de vragenboom niet altijd goed doorlopen, waardoor ze onjuiste conclu sies kunnen trekken. Omdat de vragen soms ingewikkeld zijn, bestaat er een
reële kans dat er in de vragenroute een verkeerde keuze wordt gemaakt. Er is al veel gedaan om de gebruikers naar een juiste interpretatie te leiden door de toelichtingen onder de vraagtekens in de module, maar op dit punt valt er nog meer te verbeteren. Om de gebruiker van de AIM te helpen bij het invullen van de module, wordt gewerkt aan een handleiding. Omdat niet alle wensen even eenvoudig te vervullen zijn, wordt soms gekozen voor een tijdelijke oplossing. Als een inrichtinghouder alleen een wijziging wil melden, moet de vragenboom volledig worden doorlopen voor de gehele inrichting. Door de wijziging kan het namelijk zo zijn dat de inrichting van type verandert. Daarnaast wordt gewerkt aan een aanpassing in het e-formulier, zodat gebruikers bij de melding duidelijk kunnen aangeven om welke verandering het gaat. Later wordt een herziening van de vragenboom onderzocht, om die meer geschikt te maken voor de melding van een veran dering. Dit gebeurt in het kader van de ontwikkeling van de Landelijke Voorzie ning Omgevingsloket, waarvan de AIM deel gaat uitmaken.
Reacties uit het veld Uit de reacties van gemeenten en provincies blijkt dat de verwachtingen van de Activiteitenbesluit Internet HOLLANDSE HOOGTE
Module erg hoog zijn. Ellen Bults (Gemeente Ede): “Veel gebruikers willen graag exact weten welke regels op een individueel bedrijf van toepassing zijn en willen alle voorschriften uitbannen die niet relevant zijn. Het nadeel is dat de AIM dan erg veel vragen moet stellen, waardoor het systeem minder gebruiks vriendelijk wordt. Natuurlijk zijn er verbeteringen mogelijk. Op een aantal plaatsen (zoals hoofdstuk 2 en 6) moet een verdere differentiatie op basis van de aangevinkte activiteit mogelijk zijn. En voor een aantal activiteiten zou je de onderdrempel uit het voorschrift als vraag kunnen opnemen. Maar dat heeft wel weer een keerzijde: meer vragen in de AIM. Hier moet je een middenweg in vinden.” Gerald Landman (Provincie Gelderland) heeft ook hoge verwachtingen van de AIM. Hij vindt het jammer dat de provin cie nu extra werk moet verrichten om het besluit goed te leren kennen, omdat de AIM nog niet optimaal werkt. Bults: “De AIM blijft een hulpmiddel. Het lukt een handhaver echt niet om een controle uit te voeren met alleen de uitdraai van de AIM, zonder het besluit te kennen.” Ze heeft het idee dat het de goede kant opgaat met de AIM. “Als je straks kunt kiezen of je de toelichting en de check lists mee wil printen, krijg je al veel minder tekst en een beter overzicht”. “We werken hard aan verdere verbete ring van de AIM”, zegt projectleider Activiteitenbesluit Prisca Meesters van VROM. “Daarom vragen we gemeenten en bedrijven te melden wat beter kan. De module blijft een belangrijk hulpmid del, maar niet meer dan dat. Bedrijven kunnen zich ermee melden en meer inzicht krijgen in de voorschriften die voor de inrichting gelden. Ook het bevoegd gezag kan er zijn voordeel mee doen, maar om werkelijk inzicht te krijgen in de bedoeling van het Activi teitenbesluit, zal het kennis moeten verzamelen over het besluit en de ministeriële regeling. Om dit te facilite ren worden diverse voorlichtingsbijeen komsten in het land gehouden.”
Nieuwe knelpunten melden Op de website van InfoMil vindt u een volledig overzicht van de knelpunten die al bekend zijn. Ook kunt u zien welke knelpunten al in de module verwerkt zijn. Nieuwe knelpunten kunt u schrifte lijk doorgeven aan InfoMil; via de nieuwslinks vindt u daar meer over. > www.infomil.nl/nieuwslinks
14 InfoMil Nieuws 49, april 2008
E x t erne veiligheid
Revi II in werking
kunnen daardoor uiteenvallen in bij voorbeeld ammoniak en stikstofoxiden.
Op 1 januari is de tweede wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi II) in werking getreden. Revi II schrijft een rekenmethodiek voor om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico te berekenen. Ook komen nieuwe categorieën inrichtingen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) te vallen. Sinds 2004 regelt de Regeling externe veiligheid inrichtingen de uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De Revi is in 2007 gewijzigd. De eerste versie van de Revi gold voor nieuwe LPG-tankstations, nieuwe ammoniakkoelinstallaties en nieuwe opslagfaciliteiten van gevaarlijke stoffen. In de eerste wijziging is de Revi uitge breid met afstandsnormen voor bestaande LPG-tankstations en bestaan de koelinstallaties. Daarnaast kwamen ook spoorwegemplacementen waar gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen onder de regeling te vallen.
Nieuwe categorieën Revi II maakt net zoals de oorspronke lijke Revi een onderscheid tussen categoriale inrichtingen en inrichtingen waarvoor een kwantitatieve risicoana lyse (QRA) opgesteld moet worden. In het Bevi was de mogelijkheid open gelaten om nieuwe categorieën van inrichtingen op te nemen zodra de nadere identificatie en inventarisatie was afgerond. Inmiddels heeft Revi II de volgende inrichtingen onder het Bevi gebracht. Deze zijn aangewezen volgens artikel 2, eerste lid sub d van het Bevi: • inrichtingen waar meer dan 1.500 kilo ammoniak in een insluitsysteem aanwezig is
• inrichtingen waar meer dan 150 m3 (zeer) licht ontvlambare vloeistof in een insluitsysteem aanwezig is • inrichtingen waar meer dan 13 m3 propaan of acetyleen in een insluit systeem aanwezig is • inrichtingen waar voor het aanbren gen van metaallagen een cyanide houdend bad aanwezig is met een inhoud van meer dan 100 liter • inrichtingen waar meer dan 1.000 liter (zeer) giftige stof in een insluitsysteem aanwezig is • inrichtingen waar in een opslag compartiment een (zeer) giftige stof in gasflessen aanwezig is in een hoeveel heid van meer dan 1.500 liter • aardgasreductie- of meetstations met een gastoevoerleidingdiameter van meer dan twintig inch.
Categoriale inrichtingen Daarnaast zijn inrichtingen waar bepaal de nitraathoudende kunstmeststoffen zijn opgeslagen aangewezen als categoriale inrichting; ze vallen onder artikel 2 lid 1 sub h van het Bevi. Het gaat om kunstmeststoffen van groep 2 als bedoeld in PGS 7 met UN nummer 2071. In de wijziging van de Revi zijn hier afstandstabellen voor opgenomen. Vaste minerale anorganische meststof fen zijn zelf niet brandbaar. Toch levert een brand risico op: de meststoffen
Rekenmethodiek Bevi In de Revi II is een nieuwe eenduidige rekenmethodiek voorgeschreven, de rekenmethodiek Bevi. Die bestaat uit het softwareprogramma Safeti-NL en de handleiding risicoberekeningen Bevi. Safeti-NL is een softwareprogramma om de externe veiligheidsrisico’s van een inrichting met gevaarlijke stoffen te berekenen. De combinatie van deze elementen biedt een volledige en eenduidige rekenmethode voor het uitvoeren van een QRA. De rekenmethodiek is te downloaden van de site van het RIVM.
Aanpassing Bevi Het Bevi zelf wordt waarschijnlijk in de loop van 2009 aangepast. Het ontwerpbesluit tot wijziging is inmiddels gepubliceerd in Staatscourant 245 (18 december 2007). In de voorgenomen wijziging worden enkele knelpunten uit het oorspronkelijke besluit opgelost die bij toepassing in de praktijk naar voren kwamen. Zo gaat voor vervoers gebonden inrichtingen die onder het Bevi vallen een ondergrens gelden en wordt de hoeveelheid ammoniak in koelinstallaties opgetrokken naar 1.500 kilogram. Hierdoor sluit het Bevi aan bij het Activiteitenbesluit. Daarnaast wordt de verplichting geschrapt om een QRA uit te voeren bij een gemiddeld percentage stikstof van meer dan 1,5 in opgeslagen gevaarlijke stoffen. Het stikstofpercentage wordt verwerkt in de afstandstabellen in de Revi. De nieuwe afstandstabellen gaan ook gelden voor bestaande opslag plaatsen in verband met de saneringen van artikel 18 van het Bevi.
Bevi en Activiteitenb esluit In bijlage 1 van het Activiteitenbesluit (de lijst van vergunningplichtige inrich tingen) is opgenomen dat inrichtingen die onder de werkingssfeer van het Bevi vallen niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen. Elke inrichting die onder het Bevi valt is dus vergunningplichtig. Bij de beoordeling van de vergunning kan dan rekening gehouden worden met de contouren die voortvloeien uit het Bevi en het Revi. Dit kan betekenen dat de vergunning geweigerd moet worden.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
HOLLANDSE HOOGTE
15 InfoMil Nieuws 49, april 2008
Raakvlakken Nieuwe regels voor bouwstoffen, grond en b aggerspecie
Werk aan de Wabo
Het Besluit bodemkwaliteit, dat op 1 januari 2008 gedeeltelijk in werking trad, is gericht op duurzaam bodembeheer. Het uitgangspunt van het besluit is dat de bodem van goede kwaliteit blijft en ruimtelijke ontwikkelingen niet worden belemmerd. Om dat te bereiken bevat het besluit regels voor het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op of in de bodem en in oppervlaktewater. Het Besluit bodemkwaliteit vervangt onder meer het Bouw stoffenbesluit. Een belangrijke aanleiding om de regels te herzien was de versnippering van de bestaande regels, en de wens van lokale overheden om de bodem kwaliteit beter te laten aansluiten op gebruiksfunctie. Gebiedsgerichte aanpak Het besluit is relevant voor gemeenten, waterkwaliteits beheerders en bedrijven in de bodemsector. De grootste verandering is dat gemeenten en waterschappen zelf normen kunnen vaststellen die aansluiten bij de kwaliteit en functie van de bodem ter plaatse en de gewenste ontwikkeling van een bepaald gebied. Stelt de lokale (water) bodembeheerder geen beleid vast voor een specifiek gebied, dan gelden de generieke normen van het besluit. Toezicht op kwaliteit Het Besluit bodemkwaliteit moet ook de kwaliteit van de uitvoering verhogen. Er worden nu bijvoor beeld eisen gesteld aan bodem werkzaamheden, zoals veldwerk en partijkeuringen. Alleen personen en instellingen die hiervoor gecertificeerd en erkend zijn mogen deze werkzaamheden uitvoeren. Ook het toezicht op de uitvoering is verbeterd. De hele keten (van producent tot toepasser) is verantwoordelijk voor een goede bodemkwaliteit. Om het toezicht op de keten te stimuleren hebben
de inspecties van VROM en VenW een Toezichtloket bodem geopend. Iedereen kan daar overtredingen en misstanden melden of een klacht indienen over de kwaliteit van de u itvoering. Meldpunt Bodemkwaliteit Ook het Meldpunt bodemkwaliteit is nieuw. Voorheen moesten toepassers van bouwstoffen, grond en baggerspecie hun melding doen bij de lokale bevoegde gezagen, die elk hun eigen formulieren hadden. Dat wordt nu een stuk eenvoudiger: toepassers kunnen via internet een digitaal meldingsformulier invullen, dat automatisch terecht komt bij het juiste bevoegd gezag. Gefaseerde inwerkingtreding Op 1 januari 2008 is het besluit in werking getreden voor het toepas sen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater. Vanaf 1 juli 2008 is het besluit ook van kracht voor bouwstoffen en voor het toepassen van grond en baggerspecie op landbodems. Door deze fasering hebben gemeenten voldoende tijd om zich goed voor te bereiden op het besluit, en om een bodem functiekaart op te stellen.
Eind 2007 is de omgevingsvergunning weer een paar stappen dichterbij gekomen. Op 11 december stemde de Tweede Kamer – met enkele wijzigingen en amendementen – in met het voorstel voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een ‘Gewijzigd voorstel van Wet’ is op 21 december naar de Eerste Kamer gestuurd. In 2008 moet er nog veel gebeuren om de Wabo op 1 januari 2009 in werking te laten treden. In het wetgevingstraject wordt nog hard gewerkt aan de wetten, besluiten en regelingen die nodig zijn om een omgevingsvergunning af te kunnen geven. Een voorbeeld hiervan is de invoeringswet, waarin een groot aantal achterliggende wetten wordt aangepast aan de Wabo. Invoering In 2008 worden op landelijk niveau praktijkproeven handhaving gedaan en in samenwerking met het bedrijfsleven ervaringspro
> www.infomil.nl/nieuwslinks
Het stoffenbeleid is volop in ontwikkeling. Hieronder gaan we kort in op de verordening over chemische stoffen REACH en de nieuwe Europese verordening EU-GHS.
De organisatie Bodem+ onder steunt in opdracht van VROM de implementatie van het Besluit bodemkwaliteit. >M eer informatie, vaak gestelde vragen en een handreiking bij het besluit vindt u op www.bodemplus.nl
EU-GHS De Europese Commissie bereidt de invoering voor van een nieuwe verordening over het indelen,
22 mei, Het Spaansche Hof, Den Haag
Congres kostenverhaal bodemsanering De overheid heeft de sanering van ernstig vervuilde bodem de afgelopen decennia op grote schaal aangepakt en geprobeerd de kosten zoveel mogelijk op de vervuilers te verhalen. Dit kosten
.
Ontwikkelingen stoffenbeleid
REACH Het project ‘Consequenties REACH voor de vergunningverlening’ is afgerond en de resultaten zijn verwerkt in praktische hulpmid delen. Op www.infomil.nl en www. reach-helpdesk.nl vindt u een handreiking en een overzicht van veelgestelde vragen. Met vragen over REACH kunnen Wmvergunningverleners terecht bij de REACH-helpdesk, en Wvo-vergun ningverleners bij de helpdesk Water (www.helpdeskwater.nl).
.
jecten uitgevoerd voor het aan vragen van integrale vergunningen. In opdracht van VROM wordt daarnaast de Landelijke voor ziening omgevingsloket ontwik keld. In de loop van 2008 zullen alle bevoegde gezagen hierop aangesloten worden; de bevoegde gezagen moeten hun organisatie gereed maken voor het aanvragen en afgeven van omgevings vergunningen. Projectleiders en andere vertegenwoordigers van bevoegde gezagen werken samen om deze invoering te realiseren.
aspect is nu geëvalueerd. Tijdens dit congres komt aan de orde welke lessen overheid en bedrijfsleven kunnen leren uit het v erleden. > www.bodemplus.nl
etiketteren en verpakken van chemische stoffen en mengsels (Regulation on Classification Labelling and Packaging, kortweg CLP; aangeduid met de Nederlandse werknaam EU-GHS). De verordening sluit aan op de invoering van GHS, een wereldwijd geharmoniseerd systeem van de Verenigde Naties. EU-GHS vervangt op termijn de bestaande Wmssystematiek voor de indeling en etikettering van stoffen en meng sels. EU-GHS treedt waarschijnlijk begin 2009 in werking.
.
> Meer informatie vindt u op www.ghs-helpdesk.nl
InfoMil Schakeldagen: alles wat u moet weten onder één dak
Aandachtsgebieden Gezondheid en Milieu Gezondheid en Milieu Asbest Stoffenbeleid
Bodemwetgeving
U wilt actuele informatie over veranderingen in milieuwet- en regelgeving voor 2008? U wilt in één dag informatie verzamelen over tientallen milieu onderwerpen? U wilt in contact komen met collega’s van andere bevoegde gezagen? Kom dan naar een van de InfoMil Schakeldagen. InfoMil organiseert elk jaar bijeenkom sten over allerlei onderwerpen op het gebied van milieuwet- en regelgeving. Dit jaar bundelen wij alle bijeenkomsten in drie regionale Schakeldagen. Die he ten zo omdat InfoMil al meer dan tien jaar dé schakel is tussen beleid en uitvoering. Het thema ‘schakelen’ komt op de Schakeldagen dan ook op verschillende manieren terug.
Gebundelde informatie Op elke Schakeldag worden verschil lende onderwerpen tegelijk aan geboden. De informatie kan per dag verschillen en is mede gebaseerd op uw wensen. Tijdens de eerste Schakeldag (8 mei) ligt de nadruk op onderwerpen als het Activiteitenbesluit, luchtkwaliteit, NeR, geluid, vervoermanagement, asbest, E-PRTR en de MER. Voor alle Schakeldagen geldt dat u zich op die ene dag kunt informeren over de onderwerpen die voor u van belang zijn. Daarnaast maakt het concept van de Schakeldag het mogelijk om verbanden te leggen tussen de aangeboden onderwerpen.
Informatie op maat Op de Schakeldagen stelt u zelf uw dagprogramma samen. Op grond van uw kennis, expertise en interesses kiest u de onderdelen die voor u interessant
zijn. Of u nu op zoek bent naar verdieping of juist meer algemene uitleg wenst, actief wilt deelnemen aan een debat of wilt oefenen met een hulp middel: op de Schakeldagen kan het allemaal.
Voor wie? De Schakeldagen zijn vooral bedoeld voor medewerkers van gemeenten, provincies, waterschappen en rijks overheid op de vakgebieden milieu, water, energie en klimaat, en ruimtelijke ordening. Zowel uitvoerenden als beleidsmedewerkers zijn welkom. Maak kennis met collega-handhavers, vergunningverleners en beleidsmakers. Stel uw vraag aan (helpdesk)mede werkers van InfoMil en SenterNovem. U ontmoet ze op de Schakeldagen.
Wanneer en waar? De Schakeldagen zijn op • 8 mei: theater Spant!, Bussum • 25 september: Chassé Theater, Breda • 13 november: Burgers Zoo, Arnhem
Informatie en aanmelden Op www.infomil.nl/Schakeldagen vindt u alle informatie en een overzicht van de onderwerpen die op elke Schakeldag aan de orde komen. Hier kunt u zich ook aanmelden. Wij verwelkomen u graag op een van de Schakeldagen!
.
Beschermen
Duurzame ontwikkeling Vervoermanagement Afvalpreventie en -scheiding Energie Biomassa
Leefomgeving
Geluid Ruimtelijke ordening Luchtkwaliteit
Externe veiligheid
PGS Vuurwerk BRZO Besluit externe veiligheid inrichtingen Overige veiligheid
Water
Afvalwater Zwemwater
Lucht
VOS NeR Geur Koudemiddelen Stookinstallaties en afvalverbranding E-PRTR en meten Technische informatie Emissiehandel Fijn stof
Wetgeving en handhaving Aarhus Activiteitenbesluit Handhaving MER Omgevingsvergunning/ Wabo Wet milieubeheer Woonwagencentra 8.40 amvb’s
Agrarische wetgeving Landbouw Glastuinbouw
Technologie & Internationaal BBT (Wm/IPPC) Stand der techniek/ BBT Colofon InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar. Het abonnement is gratis. Aanvragen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk. De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in juni 2008. Overnemen met bronvermelding is toegestaan. Redactieadres: SenterNovem, InfoMil, postbus 93144, 2509 AC Den Haag, fax (070) 373 56 00, e-mail
[email protected], www.infomil.nl Redactie: Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) Vormgeving: Haagsblauw, Den Haag Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens Oplage: 5.800 exemplaren. ISSN 1570-4319. SenterNovem • is ontstaan uit een fusie tussen Senter en Novem • voert beleid uit voor verschillende overheden op het gebied van innovatie, energie & klimaat en milieu & leefomgeving en draagt zo bij aan innovatie en duurzaam heid • meer informatie: www.senternovem.nl In opdracht van