België - Belgique PB Gent X 3/8812
<][]eZ]jbYfmYja*()( )(]bYYj_Yf_'Fmee]jN]jk[`abfllo]]eYYf\]dabck fa]lafbmfa]fk]hl]eZ]j! 9^_a^l]cYflggj?]flP H/(*(--
VERBODEN!
MINDFUL MET KINDEREN
VERBODEN TE SPELEN
10 JAAR KRAX
Krax, tweemaandelijks vakblad van jeugdwerk en jeugdbeleid. Krax is een initiatief van Steunpunt Jeugd. De kernredactie van Krax bestaat uit experten binnen en buiten het jeugdwerk.
PRIKBORD
— FEMKE NOORDINK hoofdredactie JAN DE RYCK eindredactie BART VANHOENACKER (GRAFFITI JEUGDDIENST), BERT GYSSELS (JEUGDWERKNET), ELS MEERSSCHAERT (JINT), FILIP COUSSÉE (UNIVERSITEIT GENT, SOCIALE AGOGIEK), FRANK STEVENS (VUB, SOCIOLOGIE), KATRIEN CRISPEYN (VLAAMSE JEUGDRAAD), KRISTOF D’HANENS (JEUGDWERKNET), DOMINIQUE VERSCHUREN (IN PETTO), LEEN BARTHOLOMEUS (VVJ), LOTTE DE BRUYNE (LADDA), MIEKE NOLF (UIT DE MARGE) kernredactie VIRA BENNEKENS, BARBARA POPPE, GINO BOMBEKE, STEFANIE VANHOOF, MIEKE NOLF, VEERLE SOYEZ, LIESBETH DE KEERSMAECKER, VERONIQUE BENOIT, KATLEEN VAN DER GUCHT, DAVID DEWULF losse en freelance medewerkers
Krax-h oofdre dacteu is moe r Evel der ge yne Bl worden met zw ancke ! Evel angers yne is chapsv broert nu erlof jes Ia om n en O Krax f wen te voor de elicit eert h zorgen met de aar va . geboort n ha e van de twe rte eling.
BERT PIETERS, SEBASTIAAN DE KONINCK, JOKE LAUKENS, KATRIJN GIJSEL medewerkers Steunpunt Jeugd —
ratie e n e g e k l E “ de schudt uit m levensboo den erbo v l a t n a a n ee vruchten.” ter Vlaams dich ansbeke – Julien Vang
+
In de vorige editie van Krax ontbraken een paar schrijversnamen. ‘Diversiteit binnen je eigen organisatie’ is geschreven door Nancy De Backer en Kim Janssen, en ‘Doe de switch!’ door Marjolijn Lemahieu.
+ De volgende zinnen zijn verboden te lezen. Lees je nu toch verder? Misschien omdat een verbod het juist aantrekkelijk maakt om het wél te doen? Of omdat dit voorschrift gewoon onlogisch en belachelijk lijkt? Dat geldt ook voor verboden voor kinderen en jongeren, een onderwerp dat we in deze Krax verkennen. Zo blijkt uit gesprekken met jongeren dat ze regels best accepteren, maar dan moet er wel een goede reden achter zitten. Een verbodsdictatuur accepteren ze niet. En het is maar goed dat je bovenstaand verbod negeerde, want nu kunnen deze zinnen je erop wijzen dat Krax tien jaar bestaat! We sluiten deze editie feestelijk af met een terugblik op de afgelopen jaren. Hierbij wil Krax ook Filip Coussée bedanken voor zijn jarenlange inbreng in het redactieteam. Filip is één van de zeldzame jeugdwerkonderzoekers van Vlaanderen, een man met een grote kennis van de geschiedenis van het jeugdwerk. Iemand die altijd voor jeugdwerk heeft gepleit, maar er ook kritisch tegenaan kijkt. Na tien jaar trouwe dienst neemt hij afscheid van Krax.
Redactieadres, reacties, aanvragen proefnummer, abonnementen: Steunpunt Jeugd - Krax Arenbergstraat 1 D, 1000 Brussel T 02 551 13 50 F 02 551 13 85 www.steunpuntjeugd.be redactie:
[email protected] abonnementen:
[email protected] KRIS LAMBERTS verantwoordelijke uitgever — EMMA THYSSEN vormgeving DRUK IN DE WEER, GENT druk
12 IN DIT NUMMER... 8 In gesprek met Jan Van Gils 12 “Ik doe vaak de berg” 15 Dossier: Regels en verboden 30 Mind The Gap 36 Krax is jarig!
27 30 Interview met de oprichter van ‘Kind en Samenleving’ Het mindfulness-onderzoek van de UGent 9HUERGHQLQKHW9ODDPVMHXJGEHOHLGŅ5HJHOVELQQHQ MHXJGEHZHJLQJHQŅ:DWYLQGHQMRQJHUHQYDQYHUERGHQ" Deontologische code voor het jeugdwerk Conferentie over jeugd(werk)onderzoek in Glasgow Verleden, heden en toekomst van het vakblad
EN OOK NOG... 4 6 27 33
Klik!
Ganzen spotten in de sneeuw
Spelen mag niet meer
Beperkte speelruimte voor kinderen in Brussel
Grenzeloos verlangen
Sensoa’s vlaggensysteem bij seksueel grensoverschrijdend gedrag
Game je rot
Videogames en regelgeving
BRAM VERMEIREN, KIND & SAMENLEVING, ANJA VAN DEN BROECK, FREDERIK DECLERQ, HANNE HENDRICKX, RUBEN CRANINX, WWW.FLICKR.COM fotografie —
33
kl
ik!
Bij de Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM) is naast spel en avontuur ook plaats voor natuur. De vogelwerkgroep is een onderdeel van de JNM waarin jongeren, gepassioneerd door vogels, er samen op uit trekken. Begin december verkende de werkgroep het Verdronken Land van Saeftinghe en de polders rond de Schelde in de Nederlandse provincie Zeeland. Aangetrokken door grote aantallen overwinterende ganzen en hopend op een blauwe kiekendief fietsten de jongeren door dikke pakken sneeuw. Hanne Hendrickx beschrijft: “Toen ik de foto nam was het zaterdagochtend en hoopten we een roodhalsgans te vinden in een groep van duizend ganzen. Op de foto zien jullie Jelle en Jonas met de telescoop het polderlandschap afspeuren. Bij een temperatuur van -6 °C is het overigens niet altijd gemakkelijk om het knopje van het fototoestel in te drukken. Opgewarmd door warme chocomelk en een portie gezelligheid konden we echter de koude wel aan en maakten we er een geslaagd weekend van.” Kijk voor meer informatie over JNM op www.jnm.be. Foto © Hanne Hendrickx
5 I K R AX
K RA X I 4
SPEUREN NAAR DE ROODHALSGANS
ten
ongez
ou
VERBODEN TE SPELEN Een appartementenblok in Brussel, met een klein beetje buitenruimte. Ruimte om te spelen? Dat had je gedacht! Hier prijken officiële bordjes: ‘Verboden te spelen’, ‘Uitgezonderd brandweer en ambulance.’ Men ziet de kinderen dus liever binnen in het appartement spelen, of anders op straat? Een bos in Sint-Amands, eigendom van de gemeente. Een plek om te spelen? Dat had je gedacht! Dit bos is omheind, je mag er alleen in als je de sleutel hebt van het hek rond het bos. De gemeente maakte bovendien een overeenkomst op met de plaatselijke jeugdverenigingen, met voorwaarden om te mogen spelen in dit ‘openbare’ bos. Inderdaad, enkel jeugdverenigingen. En wij, die dachten dat de overheid de kinderen weer naar buiten wil krijgen om te spelen in de natuur... Denkt de overheid dat één buitenspeeldag per jaar hiervoor volstaat? Ons lijkt het in elk geval veel efficiënter om kinderen meer ruimte te bieden om buiten te spelen. Ruimte waar zij welkom zijn. Ons lijkt het vanzelfsprekend dat openbare bossen (eigendom van gemeentebesturen, provincies of de Vlaamse overheid) ook echt openbaar zijn. Openbare bossen zouden standaard speelzones moeten zijn.
Verboden te spetteren En wie kent niet de bordjes ‘Verboden het gras te betreden’ in parken of op schoolspeelplaatsen? Of de vermelding ‘Verboden aan te raken’ op kunstwerken op openbare plekken? Hoe anders is dat in Berlijn! Bij mooi weer zie je hier in iedere fontein kinderen spetteren en plonsen. De fonteinen in de stad lijken er zelfs expliciet toe uit te nodigen. Hier geen metershoge sokkel, maar instapklare waterpartijen, soms zelfs met een kunstzinnig trapje. Ook op andere kunstwerken in de stad zie je kinderen klimmen en klauteren. En hoe anders is de mentaliteit! Klimt een kind op een Brussels of Antwerps plein in de fontein, dan hoor je de ouders meteen gillen: “Kom daar ne keer uit! Dat is ne fontein, dat dient niet om te spelen! En ge gaat helemaal nat zijn!” In Berlijn is het anders. Onder het goedkeurend oog van hun ouders, die gezellig een terrasje doen, spelen kinderen op de waterrijke kunstwerken. In onderbroek, pamper of gewoon bloot. Dan is nat worden niet erg. Ze kunnen straks meteen weer in hun droge kleren schieten.
Weg met de speelreservaatjes Er zijn in Vlaanderen ook goede voorbeelden, waar men wél aandacht heeft voor buitenspeelruimte. Zo begint een ‘groenere’ en avontuurlijker aanpak van schoolspeelplaatsen stilaan ingang te vinden in ons gewest. Al kunnen we daarbij tevens immens veel leren van de Berlijners, die er al twintig jaar intensief werk van maken. De Berlijnse ‘Grun macht Schule’ begeleidde in die twintig jaar al meer dan vijfhonderd scholen naar een
Bij mooi weer zie je in Berlijn in iedere fontein kinderen spetteren en plonsen. De fonteinen in de stad lijken er zelfs expliciet toe uit te nodigen. groenere en avontuurlijker schoolspeelplaats. Ook de terreinen bij jeugdlokalen in Vlaanderen worden natuurrijker en avontuurlijker, getuige de grote belangstelling voor het ‘Speelgroen’ project van de Vlaamse overheid, waarin een dertigtal jeugdverenigingen begeleid worden bij de herinrichting van hun terrein. Een druppel op een hete plaat misschien, want de overgrote meerderheid van de aanvragers (tweehonderd jeugdverenigingen) blijft voorlopig nog op zijn honger zitten. Enkele jeugdorganisaties zetten sinds twee jaar samen met Steunpunt Jeugd en Karuur hun schouders onder ‘Goe Gespeeld!’ (www.goegespeeld.be). Vanuit dit samenwerkingsverband werken onder meer de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk, KSJ-KSA-VKSJ en Chirojeugd Vlaanderen samen aan ruimte voor écht ‘goe spelen’, waar wel een blauwe plek of een vuile broek bij mag horen. En niet in omheinde speelreservaatjes, maar speelkansen en speelruimte door de hele stad! Verder is er een groeiende belangstelling voor speel- en tienerweefsel in de gemeente: een doordacht weefsel van
voor kinderen en jongeren relevante plekken en verbindingen (onder andere trage wegen en fietspaden). Steunpunt Jeugd en de Provincie Limburg startten een veelbelovend project op in samenwerking met VBV en Kind & Samenleving, dat bruikbare instrumenten (visie en GIS-applicatie) zal ontwikkelen voor het in praktijk brengen van de speelweefselideeën op gemeentelijk niveau.
Verboden? Nee, rechten! Tot slot moeten we onze kinderrechtenbril nog even opzetten. In het kinderrechtenverdrag staat geschreven dat kinderen recht hebben op spel. Een kind kan kort verboden worden om te spelen, omdat het moet opletten tijdens de les bijvoorbeeld. Maar een kind mag geen permanent speelverbod krijgen. Je hebt het niet getroffen als je opgroeit in een klein appartementje in Brussel. Je bent te jong om op eigen houtje de straten en pleinen verderop te verkennen. De woonruimte is te klein om je in uit te leven. En in de directe omgeving rond de appartementsblokken prijken ‘Verboden te spelen’-bordjes. Ruimte en recht om te spelen? Ik dacht het niet! ×
7 I K R AX
K R AX I 6
Joke Laukens en Katrijn Gijsel, Steunpunt Jeugd – Goe Gespeeld!
Intussen komt in Nederland de kersverse minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten met een wetsvoorstel om een gebiedsverbod op te kunnen leggen aan hangjongeren. Jongeren vanaf twaalf jaar die overlast veroorzaken kunnen tot twee jaar verboden worden om in een bepaald gebied (bijvoorbeeld op een plein) te komen. Natuurlijk moet er tegen elke vorm van overlast iets gedaan worden. Maar of de kern van het probleem met dit wetsvoorstel wordt aangepakt, is maar de vraag. Waarom veroorzaken deze jongeren overlast? Wat missen ze? Ruimte? Erkenning? In Vlaanderen trachten verschillende jeugdorganisaties hier een antwoord op te bieden via de Hangman-campagne (www.dehangman.be). Het basisprincipe van de Hangman-campagne is dat jongeren gebruik mogen maken van de openbare ruimte. Niet alle rondhangende jongeren zijn immers vandalen. Om dit recht te waarborgen, ijvert men voor meer interactie en dialoog tussen jongeren, buurtbewoners en lokaal beleid vanuit een positieve, open blik. De praktijk leert tevens dat repressie niet werkt. Integendeel: door rondhangende jongeren te stigmatiseren, duw je hen in een hoek. Het gevolg hiervan is dat jongeren zich gaan gedragen naar het opgekleefde etiket: ‘als iedereen ons als crimineel en storend behandelt, kunnen we het evengoed zijn ook’. De Nederlandse minister Opstelten doet alvast goed z’n best om elke zogenaamde hangjongere het stempel ‘slecht bezig’ te geven. Misschien moeten we onze Hangmancampagne aan hem uitleggen?
© Joke Laukens
Verboden te hangen
po
© K&S
rt
re t
KINDERARBEID ALS OPSTAP AFSCHEIDSINTERVIEW MET JAN VAN GILS Liesbeth De Keersmaecker
Jan Van Gils
Een afspraak maken met Jan Van Gils lukt enkel na stevig gepuzzel. De stichter, bezieler en directeur van Onderzoekscentrum Kind & Samenleving gaat met pensioen. Zijn laatste dagen in het ‘Huis van het Kind’ doen hem, maar ook zijn huisgenoten, heel vreemd aan. Het huis ademt Jan. Zijn agenda wil echter niet van enig afscheid weten. Jan neemt nog een aantal zaken door met An Piessens, en de nieuwe directeur, hij heeft nog enkele voordrachten op de agenda staan. En tussen de afscheidsrecepties door, bereidt hij ook nog het tweejaarlijkse internationale congres ‘Child in the City’ voor, deze week afreizen naar Firenze. Een gesprek over hoe het allemaal begon…en veel meer.
“Ik werkte al een hele tijd bij het NDO, dat toen deed wat de VDS nu nog doet - de kadervorming verder ontwikkelen en speelpleinwerkingen ondersteunen, toen ik ben gaan doctoreren. We
ervoeren destijds dat er, voornamelijk uit de hoek van de overheid, meer nood kwam aan een degelijkere onderbouwing van de thema’s die ons na aan het hart lagen. Ze smeerden ons een onbehaaglijk, amateuristisch gevoel aan, alsof wij maar speelden”, omschrijft Jan. “Van daaruit ontstond het eerste onderzoek, de Vijfjaarlijkse Speelpleinenquête. Deze enquête was een eerste van een heel resem onderzoeken. Uit mijn doctoraatsthesis is dan ook de relevantie van belevingsonderzoek gebleken, de methodiek waarop we ons nog steeds baseren. Het was een periode van hard werken. Inhoudelijk zette de organisatie grote stappen, maar zeker ook qua methodologie.”
Evolutie Kind&Samenleving “Kind & Samenleving zal zijn eigen weg gaan na mijn vertrek, en dat is ook nodig. De organisatie moét evolueren”, weet Jan. “K&S werkt met een heel sterk team en is erin geslaagd een uitstekende directeur aan te trekken, waardoor ik er gerust in ben dat het in de toekomst zal blijven groeien.”
“Kind & Samenleving heeft in de loop der jaren een aantal wendingen genomen. Een aantal jaren geleden kozen we er bijvoorbeeld voor om binnen de organisatie een juridische poot te hebben rond kinderrechten. Toen bestond het Kinderrechtencommissariaat nog niet. Zo zaten we toen al met de voetbalbond rond de tafel om de contracten en de verkoop van jonge voetballertjes te bespreken. We legden ook een heel traject af om ervoor te zorgen dat kinderen betrokken partij worden in echtscheidingssituaties. Kind & Samenleving besliste al gauw dat het niet verstandig was dit juridische luik, net als het vormingswerk, op te nemen, en besloot beiden af te bouwen. Op die manier herpositioneerde de organisatie zich van eerstelijns- naar tweedelijnswerk.”
Twee sporen “Anno 2010 werken we op twee sporen”, gaat Jan enthousiast verder. ”Dat van onderzoek enerzijds, ruimte anderzijds. Ook op dat laatste terrein bekleedt Kind & Samenleving een stevige positie en behaalden we mooie resultaten. Wat de ruimtecel doet, vooral begeleiding- en vormingsopdrachten in ruimte voor kinderen en jongeren, is eerstelijnswerk. Omdat een geschikte partner voor dit onderdeel van onze opdracht zich nooit aandiende, blijft K&S deze taken op zich nemen.” Van Gils schat in dat de blinde vlek rond ruimte blijvend aandacht nodig heeft, dus besliste de organisatie toch te investeren in de ruimtecel. De aanvragen die deze cel krijgt, komen voornamelijk van gemeentebesturen op zoek naar ruimtelijk advies. Nieuw is ook de samenwerking met de grotere projectontwikkelaars. Vaak hebben deze al een concrete openbare aanbesteding voor ogen, en trachten ze zich te onderscheiden van hun concurrenten door bij de opmaak van hun offerte dat kinderperspectief in te brengen.
Kinderen in armoede Ook de onderzoekscel van Kind & Samenleving draait volop. Onlangs publiceerde K&S resultaten over kinderen en jongeren die in armoede leven in Vlaanderen en Brussel. “Onze middenklasse is opvallend uitgebreid, en stelt het relatief goed. Armen zijn explicieter arm en die groep wordt helaas groter.” Er is ook een opkomende groep ‘working poor’, een heel recent verschijnsel, waarbij beide ouders werken maar zo weinig betaald worden dat hun lonen niet volstaan om de eindjes aan elkaar te knopen. “Armoede is trouwens veel meer dan geen geld hebben”, beklemtoont Jan. “Onderzoek toont aan dat het niet blijkt te klikken tussen jongeren die leven in armoede, en het onderwijs”, gaat Jan verder. “Het onderwijs zoals wij dat kennen, past niet in hun levensproject. Het klassieke onderwijssysteem, zoals wij dit nu kennen, is vervreemd van onze maatschappij. Voor allochtonen valt deze afstand extra op. Veel onderwijsmethodieken blijven dan ook gebaseerd op een overdrachtssysteem: een kind wordt beschouwd als een leeg vat dat gevuld moet worden. Niet verwonderlijk dat een leerkracht na een tijdje raakt opgebrand: leerkrachten worden leeggezogen. Maar soms zien we, ondanks het systeem, scholen die opboksen tegen het onderwijssysteem en toch hun ding doen.”
Hoe onderwijs ook anders kan Een opvallend project ontdekt Jan Van Gils in een schooltje in de buurt van het Spaanse Toledo: “Enkel in de voormiddag vind je de kinderen op school, waar ze cognitief bezig zijn. ’s Namiddags kiezen ze zelf wat ze gaan doen. De namiddag spenderen de kinderen niet per sé op school. Ouders en anderen stellen een grote variëteit aan activiteiten voor, wat allerlei kansen biedt aan kinderen. Op dat moment was er bijvoorbeeld een Italiaanse opa die geïnteresseerden Italiaans onderrichtte, een mama die groentesoep maakte, anderen speelden toneel, sommige kinderen gingen mee met de boer om te werken op het veld.”
“Een grote doorbraak bestaat in ons werk niet.” Ook een aantal grote projecten in ontwikkelingslanden, waar het onderwijs in handen is van de ouders, inspireerden Jan. ‘s Winters gaan de kinderen naar school, in de zomer werken ze op het veld. De gemeenschap bepaalt mee wanneer er onderwezen wordt, in functie van het werk dat ze op de akkers moeten verrichten. Op die manier krijgen kinderen het nodige onderwijs, maar werken ze anderzijds ook een heel seizoen mee in en aan hun gemeenschap. Jan Van Gils pleit voor een educatief systeem dat gebaseerd is op de belangen van kinderen en waarbij we kiezen voor de eigenlijke opzet van educatie: de ontwikkeling van kinderen. >
9 I K R AX
K RA X I 8
waarvoor beide directeurs later
Jan wist altijd al heel goed waar hij naartoe wou: als jongere koos hij bewust voor een loopbaan op het speelplein (speelplein Galbergen in Mol) en het bijhorende vormingswerk. Een studie pedagogie leek onvermijdelijk. Als student sociale pedagogie had hij hoge verwachtingen; Jan wilde leren hoe kinderen zijn en zocht handvaten waarmee hij volwassenen zou kunnen overtuigen van het belang van spelen. “Over hoe ik volwassenen moest overtuigen, leerde ik veel op de universiteit, over kinderen niks”, blikt Jan terug. Zijn passie voor kinderen en hun vrije tijd vertaalde zich in zijn verdere carrière. Een gelukkig toeval zorgde ervoor dat het einde van zijn burgerdienst bij het NDO (Nationale Dienst voor Openluchtleven) voor het spelende kind, waar ook de VDS, Vlaamse Dienst Speelpleinwerk vzw, uit ontstond), net samenviel met de eerste subsidiëring van het NDO, waardoor hij er aan de slag kon.
Als hij terugblikt naar de realisaties van Kind & Samenleving tot nu toe, is Jan opvallend bescheiden: “Uitschieters zijn er niet echt. Al kan ik wel een aantal dingen aanhalen; allen om heel verschillende redenen relevant. Een grote doorbraak bestaat in ons werk immers niet. Langzaam maar zeker ontwikkelen we in de goede richting om het actorschap van kinderen meer op de agenda te zetten.”
K R AX I 10
“Niet enkel het onderwijs, ook het jeugdwerk staat veel te ver af van wat allochtone jongeren zoeken”, stelt Jan. “Zelfs sportclubs, voetbal incluis, vinden geen aansluiting meer. De trainer zegt wanneer je moet komen, hoe je ’t moet doen... Dus organiseren jongeren zelf hun partijtje voetbal of basket, met de vrienden uit de wijk. Het zou dan ook mooi zijn mocht het sociaal-cultureel werk grotendeels verschuiven naar het wijkleven. Laat ons dus hopen dat politici verder investeren in deze lokale gemeenschappen: onze wijken. Het is noodzakelijk dat Vlaanderen het belang van dit soort aanpak in gemeenschapsvorming onderkent en aangrijpt”, zegt Jan Van Gils. “Ook het inrichten van speelstraten draagt bij tot het versterken van deze sociale cohesie. Speelstraten zijn dan wel een geforceerd iets, maar het is
© K&S
Kindertijd vandaag Hij is er heilig van overtuigd dat jeugdwerk veel kinderen bereikt om mee op kamp te gaan, maar of de wekelijkse activiteiten zinvol zijn durft Jan te betwijfelen. “Zondagnamiddag zal in een aantal gevallen een voortzetting zijn van opvang die ouders nodig hebben voor hun kinderen.” Jeugdwerk in functie van de ouders, dus. “Ons jeugdwerk blijft een vrij uniek systeem, al is deze werkvorm belangrijker voor de leiding dan voor de deelnemers. Animatoren of jeugdwerkers hebben er een heel relevante tijd. Laat kinderen toch maximaal eigenaar zijn van hun tijd, ook in het jeugdwerk.” Op een aantal speelpleinwerkingen zien we het al, weet Jan: “In dit soort jeugdwerk kunnen kinderen omgaan met hun soortgenoten, veeleer dan enkel met toevallige leeftijdsgenoten.”
Afscheidsborrel Jan Van Gils
het schooljaar. Aan het begin van de vakantie moeten kinderen weer léren spelen. Ook op de schoolspeelplaats komen kinderen niet tot écht spelen, behalve tijdens de middag. In een kwartier speeltijd is er zoveel overleg nodig dat er amper wordt gevoetbald.”
Tijd en ruimte
“Door te weinig goeie ruimte en goeie tijd, te weinig tolerantie om te doen wat ze willen doen, krijgen we een verschraling in tijdsbesteding tijdens
© K&S
Ontoegankelijk jeugdwerk
een middel waarmee gemeentebesturen toegeven dat kinderen op straat mógen spelen. Het is een mooie start om mensen op de straat te krijgen, bewoners hun straat en elkaar te leren kennen. Op die manier gebruiken beleidsmakers kinderen om het sociaal weefsel in hun gemeente te stimuleren.”
De oude en nieuwe directeur van K&S
‘Tijd’ en ‘ruimte’ lijken even abstracte woorden. Toch heeft Jan het gevoel dat we min of meer greep hebben op ‘ruimte’ en dat we daar beleid rond kunnen voeren. “Wat ‘tijd’ betreft, zijn we lang zover nog niet, ook al is ook tijd beheerbaar.” Daarom onderzocht Kind & Samenleving wat ‘tijd’ betekent voor kinderen. K&S wilde weten hoe kinderen hun (vrije) tijd ordenen: op school, op het speelplein, in hun gezin, in de opvang. “Zelfs op een grijze speelplaats kunnen kinderen omgaan met ruimte, maar hoe zit het met tijd? Hoe kunnen ze daar zelf mee aan de slag? Wat zijn de gevolgen voor de totale tijdsordening voor onze samenleving, waarin arbeidstijd natuurlijk een heel groot aandeel heeft? Hoe kunnen we meer greep krijgen op onze tijd?’ Allemaal vragen waarop wij een antwoord zoeken”, aldus Jan van Gils.
Tips voor jeugdwerkers “Er zijn wijken waar behoorlijk wat kinderen bij elkaar zitten, maar waar niks gebeurt. Waarom vormen jeugdwerkers daar geen groep? Daar heeft het zin”, zegt Jan. “Eén keer reclame maken voor je werking, is een maat voor niets. Ga ter plekke een werking ontwikkelen, inclusief een kamp. Of werk samen met organisaties die er al actief zijn. Stel je veel flexibeler op, vooral naar tijd. Waarom moet de jeugdbeweging per sé op zondagmiddag? Het is heel moeilijk om een jeugdgroep te vinden die op zaterdag werkt. Deze zondagnamiddag legt een hypotheek op het weekend van het hele gezin”, oordeelt Jan Van Gils. “De samenleving moet in beweging blijven, dus je moet voortdurend overal gaan kijken. Da’s een stukje de opdracht van Kind & Samenleving; om dingen te verkennen, om die binnen te gooien. Maar de organisatie moet ze niet allemaal zelf realiseren. Voelsprieten over de hele wereld, vanuit het perspectief van kinderen, om dat voortdurend levend te houden. Daar moet de samenleving voor betalen, daar moet Kind & Samenleving voor betalen”, concludeert Jan Van Gils. ×
“De “De droom blijft: het onderwijs grondig veranderen.” Meer lezen over wat Kind&Samenleving doet? Onderzoeksrapporten kun je vinden op www.k-s.be.
11 I K R AX
“Onze middenklasse is opvallend uitgebreid, en stelt het relatief goed. Armen zijn explicieter arm en die groep wordt helaas groter.”
“De droom blijft: het onderwijs grondig veranderen”, zegt Jan overtuigend. Van Gils heeft het over breed onderwijs, waarbij je op maat van elk individu en met kinderen van allerlei verschillende leeftijden samenwerkt zonder daarbij de eindtermen, hun initiële ontwikkelingsdoelen, uit het oog te verliezen. Volgens Jan Van Gils mogen kinderen veel meer greep hebben op het bepalen van hun eigen onderwijsproject.
met groter respect en creativiteit aan te gaan, wordt doorgaans beschouwd als een levenskunst (zie Dewulf, 2008). Recent werden er ook, zowel in het buitenland als in Vlaanderen, aangepaste mindfulnessprogramma’s voor kinderen en jongeren ontwikkeld. Parallel hieraan is er ook nood aan onderzoek naar de effectiviteit van dergelijke programma’s.
glazen
bol
Mindfulness als levenskunst
MINDFULNESS BIJ KINDEREN EEN NIEUWE HYPE, OF LEVERT HET OOK IETS OP? V. Soyez, V. Benoit, K. Van der Gucht, D. Dewulf
Kinderen leven vandaag in een zeer individualistische, competitieve en voortdurend lerende maatschappij die gekenmerkt wordt door materialisme, waardenpluralisme en voortschrijdende technologie. Sociologische auteurs zoals Beck (1992) spreken over een liberale risicomaatschappij waarbinnen (bestaans)onzekerheid de prijs is die we moeten betalen voor onze toegenomen vrijheid (zie onder andere Geldof, 2008). De mythe
van de autonomie dwingt individuen telkens opnieuw om te kiezen. In deze complexe wereld worden kinderen onderworpen aan heel wat stress en spanningen, zeker wanneer ze te maken krijgen met meerduidige en ambivalente levenssituaties. Kinderen zijn evenwel (nog) niet uitgerust om met deze voortdurende stress om te gaan. Het is aansluitend bij deze vaststelling dat er de laatste jaren een groeiende aandacht gekomen is voor ‘levenskunst’ en ‘levenskunstvaardigheden’ (leren hoe in het leven te staan; een levenshouding ontwikkelen) bij kinderen. Ook mindfulness, wat beoogt om de uitdagingen van het dagelijks leven
Onderzoek naar mindfulness Overtuigend wetenschappelijk onderzoek toont aan dat op mindfulness gebaseerde trainingen effectief zijn bij volwassenen om beter te
Een mindfulness-training voor kinderen In een poging de evidentie verder te onderzoeken, werd in Vlaanderen – onder impuls van de stichting ‘Ga voor Geluk’ – een studie opgestart die de bruikbaarheid en effectiviteit van het ‘Kiddyminds’-programma wou onderzoeken (www.gavoorgeluk.be). Kiddyminds werd opgestart halverwege 2008: het is een mindfulnesstraining van acht weken op maat van kinderen tussen 6 en 12 jaar. Het programma is (onder andere) gebaseerd op ervaringen in Amerikaanse trainingsprogramma’s voor kinderen en werd ontwikkeld door Veronique Benoit en Chris Lejaeghere (vzw Kiddyminds, zie www.kiddyminds.be) in samenwerking met Dr. David Dewulf (Instituut voor Mindfulness I Am, www.aandacht.be). De Kiddyminds-sessies worden wekelijks gegeven en duren ongeveer anderhalf uur. Elk van de sessies kent een gelijkaardige opbouw. Kiddyminds organiseert zowel open groepen voor kinderen als trainingen voor scholen. Het hier beschreven onderzoek heeft enkel betrekking op Kiddyminds-trainingen die plaatsvonden in scholen.
Mindfulness is geen hocus pocus. Het vraagt moed en doorzettingsvermogen. Het onderzoek, dat uitgevoerd werd door de vakgroep orthopedagogiek van de universiteit Gent, liep gedurende de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010. Het betrof een semigecontroleerde (niet-gerandomiseerde) studie, waaraan in totaal 755 kinderen tussen 5 en 13 jaar (gemiddelde leeftijd: 8.7 jaar) deelnamen; van 708 kinderen waren (zelfrapportage)gegevens beschikbaar van zowel de pre- als de postmeting. De kinderen volgden onderwijs in 14 verschillende scholen in Oost- en West-Vlaanderen. Volledige klassen uit deze scholen werden toegewezen aan een experimentele dan wel aan een controleconditie. Kinderen uit de experimentele conditie (N=367; of 48.6%) kregen gedurende acht weken een mindfulness training. Alle kinderen en hun ouders vulden een aantal vragenlijsten in net voor en net na de trainingsperiode. Op deze manier werd nagegaan of er veranderingen waren in executief functioneren (vragenlijst ingevuld door de ouders), in sociale verantwoordelijkheid en >
13 I K R AX
K R AX I 12
Kinderen in onze hedendaagse maatschappij
Mindfulness vormt een centraal begrip in het mindfulness-based stress reduction programma (MBSR; J. Kabat Zinn) en in mindfulness-based cognitive therapy (MBCT; M. Williams). Het is een zijnswijze, een vorm van oplettendheid waarbij je heel bewust je aandacht richt op de ervaring van het nu, zonder een oordeel te vellen over je gedachten, emoties en lichamelijke sensaties die hierbij automatisch opborrelen. Het opmerken van deze drie componenten is de kern van een mindfulness-training. Ook bij een training voor kinderen staan deze componenten centraal. Daar waar kinderen eerder geneigd zijn tot reactief of explosief gedrag als tegenreactie op iets wat ze niet leuk vinden, zal iemand met een mindfulness attitude eerst een kortstondige halt inlassen en opmerken wat dit teweeg brengt aan gedachten en gevoelens. Bedoeling is om deze gedachten en gevoelens toe te laten en te laten zijn, om vanuit een innerlijke rust over te gaan naar een weloverwogen creatieve actie. Deze vorm van zelfaanvaarding beoogt om kinderen te laten ontwikkelen tot zelfverzekerde, bewuste volwassenen. Mindfulness is geen hocus pocus. Het vraagt moed en doorzettingsvermogen. Het is geen therapie, maar een training waarbij vaardigheden worden aangereikt om kinderen te leren omgaan met de hoogtes en laagtes van hun drukke bestaan.
kunnen omgaan met stress, pijn en negatieve emoties (Chiesa & Serretti 2009). Het wetenschappelijk onderzoek bij kinderen en jongeren staat echter nog in zijn kinderschoenen en vaak vertonen de studies nog een aantal methodologische gebreken. Toch is er reeds voldoende bewijs dat aantoont dat op mindfulness gebaseerde technieken zeker toegankelijk zijn voor, en doorgaans met enthousiasme onthaald worden door deze doelgroep (Burke 2010). De eerste onderzoeksresultaten van effectstudies bij kinderen uit de lagere school tonen een verbetering in academische, sociale en emotionele vaardigheden, hun zelfwaarde neemt toe en ze ervaren minder angst en sombere gevoelens (Schonert-Reichl & Lawlor 2010; Semple et al. 2010; Liehr & Diaz 2010; Flook et al. 2010). Hoewel deze resultaten zeker bemoedigend zijn, is er toch nog nood aan grootschalige, rigoureuze effectstudies vooraleer we kunnen spreken van empirische evidentie.
s
dos
ier
De mythe van de autonomie dwingt individuen telkens opnieuw om te kiezen. pro-sociaal gedrag, reflectie/piekeren en aandachtsgerichtheid (zelfrapportage door de kinderen). De volledige database werd recent gefinaliseerd en de bevindingen van het effectiviteitonderzoek zullen in het voorjaar van 2011 beschikbaar zijn.
K1: “En ik doe nog vaak ‘de berg’.” I: “En waarom doe je die?” K1:” Euh, ook een keer voor tot rust te komen en meestal buiten. Dat ik de wind voel en als een echte berg ben.” K3: “Als je dat buiten doet, is dat veel leuker. Dan voel je die wind en zo en dan denk je dat je een echte berg zijt.”
Algemeen kan gesteld worden dat kinderen, na de training, een vrij goed zicht hebben op mindfulness als concept en wat er mee wordt beoogd. De resultaten van deze focusgroepstudie zullen eveneens in de loop van 2011 gepubliceerd worden.
Barbara Poppe, Vlaamse Jeugdraad
Het is nogal wat, dat gezondheidsdenken in Vlaanderen. Niet alleen moeten volwassenen massaal aan het sporten, ook met jongeren heeft onze Vlaamse regering flinke plannen. Gezonde voeding, meer bewegen, verbannen van alcohol en sigaretten… Opdat elk kind en elke jongere een maximale kans krijgt op gezondheid en welbevinden. Stevige targets, die van het lokale tot het federale niveau worden ondersteund. De Vlaamse Jeugdraad streeft ernaar jongeren hierin zelf een stem te geven, en vraagt de overheid om de effecten van regelgeving in overweging te nemen bij het opstellen van nieuwe regels.
Middelenpreventie in Vlaanderen Jongeren, tabak, alcohol en drugs. Er zijn al veel woorden over geschreven en al heel wat onderzoeken naar gevoerd. Dé referentie inzake Vlaams onderzoek naar het gebruik van alcohol en drugs bij jongeren is de leerlingenbevraging van VAD, in opdracht van de Vlaamse overheid. Het gebruik van tabak, alcohol, cannabis en andere illegale drugs bij jongeren tussen twaalf en achttien jaar is de afgelopen tien jaar gedaald, en de sterkste daling viel op te merken tussen 2001 en 2004. De laatste vijf jaar is deze daling minder groot, met uitzondering van het aantal jongeren dat begint met het drinken van alcohol tussen twaalf en veertien jaar. Dat aantal daalde in de afgelopen drie jaar sterk. Vele vergaderingen, overlegmomenten en papers later breekt men zich het
hoofd over wat de oorzaak van die daling zou kunnen zijn. Zouden de uitgewerkte preventiestrategieën dan toch werken? Vorig jaar werd het Vlaams Actieplan tabak, alcohol en drugs 2009-2015 gelanceerd. Alle pijlen werden gericht op een daling van het gebruik bij jongeren. Het debat over beschermen en verantwoordelijkheid geven wordt scherp gesteld wanneer we het hebben over middelenpreventie bij jongeren. Het gezondheids- en veiligheidsdiscours wint aan belang. Maar welke offers zijn we bereid te brengen voor een drugs-, rook- en alcoholvrije jongerengeneratie? En vooral: welke offers zijn jongeren bereid te brengen? Waar Vlaanderen zich vooral richt op preventie en hulpverlening, is men ook op federaal niveau bezig rond middelengebruik. Het federale niveau voorziet bijvoorbeeld drugspreventiewerkers die op lokaal niveau worden ingezet voor integrale veiligheid, een >
15 I K R AX
De ervaringen in deze studie maakten duidelijk dat mindfulness bij kinderen in het algemeen en in schoolcontexten in het bijzonder een haalbare kaart is. Parallel met eerdere onderzoeksbevindingen van Semple (2005), kwam ook in onze studie naar voor dat een mindfulnesstraining het best inzetbaar is vanaf de leeftijd van ongeveer zeven jaar (tweede leerjaar). Eenmaal evidentie is aangetoond, moet er in de toekomst ook nog bijkomende aandacht besteed worden aan eventuele verankering van mindfulness in de dagdagelijkse onderwijscontext. Op die manier kunnen de verworvenheden van een acht-weken training op langere termijn behouden blijven en kan mindfulness echt een levenskunst worden. ×
OVER TABAK, ALCOHOL EN DRUGS IN HET VLAAMS JEUGDBELEID
1 5 I K R AX
K R AX I 14
Aanvullend bij de effectiviteitstudie werden ook in verschillende klassen focusgroepen (groepsgesprekken) georganiseerd, met de bedoeling de ervaringen van de kinderen met de mindfulness-trainingen te bevragen en na te gaan in welke mate ze inzicht hadden gekregen in het concept ‘mindfulness’. In totaal gingen er 14 focusgroepen door, waaraan telkens tussen de 5 en de 8 kinderen deelnamen. Mindfulness wordt door de jongste kinderen (eerste leerjaar) op een zeer concrete manier omschreven: de meesten zien het als een activiteit waaraan een duidelijk doel gekoppeld is: het is “iets – een oefening – wat je moet ‘doen’ om rustig te worden”. Oudere kinderen leggen in hun definitie veel sterker de nadruk op het kunnen aandacht geven/opmerkzaam zijn zonder oordelen als centraal aspect van mindfulness. Volgend citaat uit een focusgroep met kinderen uit het vijfde en zesde leerjaar is hiervoor illustratief:
GEDAAN MET DE BETUTTELING
De meest recente en meest ingrijpende regelgeving is het verbod op de verkoop van alcohol aan jongeren onder de zestien. Eigenlijk is er niet zo’n groot verschil tussen de oude en de nieuwe regelgeving. De uitzonderingen zijn nu van de baan. Voortaan is het overal en in alle omstandigheden verboden om alcohol te verkopen aan zestien-minners. Niemand zal ontkennen dat duidelijke regelgeving alvast één voorwaarde is om van goede regelgeving te kunnen spreken. Aan de nieuwe wettekst is ook een extra regel toegevoegd die de controle mogelijk moet maken: aan eenieder die alcohol wil kopen, mag men vragen om zijn of haar leeftijd aan te tonen. Dat was voorheen ook al zo, maar nu wordt dit expliciet vermeld in de wettekst.
Alcohol is in onze samenleving overal beschikbaar. In elke winkel op elke hoek van de straat, op elk uur van de dag. Op elke festiviteit die niet specifiek voor kinderen is bestemd, wordt alcohol geserveerd. We vragen aan jongeren dat ze niet gebruiken, niet misbruiken, niet experimenteren. Dat ze zich niet laten verleiden en niet meegaan in het gedrag van volwassenen. Is het niet hypocriet om aan jongeren een bepaald gedrag op te leggen dat we als volwassenen zelf niet willen stellen? Er is bijzonder weinig onderzoek en er zijn weinig projecten rond de mening van jongeren over het middelenbeleid in Vlaanderen. De meeste projecten hebben een preventieve doelstelling. Die willen vooral weten hoe jongeren zelf denken te kunnen werken aan hun gezondheid. In 2009 organiseerde de Vlaamse Jeugdraad een ‘Kletske’ rond verboden vruchten. Een inspraakmoment voor jongeren rond het Vlaams alcohol- en tabakbeleid. We trekken hieruit een aantal bescheiden conclusies, die we meenemen naar verdere participatietrajecten. Zo zien we dat de verdeeldheid bij jongeren over het beleid erg groot is. Veel jongeren vinden dat verbieden niets uithaalt. Anderen juist wel. Ook is er een groot verschil tussen de meningen van jongeren onder en jongeren boven de zestien. Ze ondervinden andere effecten van het beleid dat momenteel wordt gevoerd. In het Vlaamse Jeugdbeleidsplan lezen we dat minister Vandeurzen samen met minister Smet een participatietraject en een groot inspraakmoment rond gezondheid wil opzetten met jongeren. Hopelijk is dit initiatief het begin van échte betrokkenheid van jongeren bij het gezondheidsbeleid in Vlaanderen. Weg met de betutteling. ×
© Ruben Craninx
ier
MAGDA?
GEBOD EN VERBOD IN JEUGDBEWEGINGEN Stefanie Vanhoof
Kamp KLJ in Lombardsijde
1 7 I K R AX
K R AX I 16
Geen alcohol voor zestien-minners
Men beoogt met deze regelgeving een aantal effecten. Ten eerste, dat de beginleeftijd van alcoholconsumptie wordt uitgesteld, door de beschikbaarheid te beperken voor jongeren onder de zestien. Ten tweede, dat alcoholgebruik door jongeren in de publieke opinie als absoluut ‘not done’ wordt gezien. En ten slotte, dat burgers inzien dat alcohol gezondheidsschade kan opleveren. Onderzoek naar de reële effecten bestaat er nog niet. Maar via jongeren en www.fuifpunt.be komen er vreemde signalen binnen. Nogal wat problemen situeren zich bij jongerenfuiven en festivals. De organisator is verantwoordelijk om de regelgeving nauwlettend toe te passen, en dat is niet gemakkelijk. Een sluitend systeem om de leeftijd te controleren bestaat immers niet. Je kan als organisator de leeftijd van de bezoekers wel controleren aan de ingang en zichtbaar maken. Dat kan bijvoorbeeld door een toegangsbandje in een bepaalde kleur te geven aan mensen vanaf zestien jaar. Maar eenmaal binnen kan je niet toezien op het alcoholgebruik van de jongeren onder de zestien. De barmedewerkers verkopen aan hen geen alcohol, maar oudere vrienden brengen dan wel een pintje mee. Een aantal organisatoren vindt het dan ook stukken gemakkelijker om tieners onder de zestien jaar de toegang tot hun fuiven te ontzeggen. Niet alleen omdat het systeem om de leeftijd te controleren zo omslachtig is, maar omdat ze de verantwoordelijkheid voor een dronken tiener onder de zestien niet willen dragen. Het is dan misschien
Geef ze het woord!
s
aantal middelen voor preventie, en tal van regels ter ondersteuning van preventie- en veiligheidsdoelstellingen. Maar goede regelgeving is in België niet altijd een evidentie. België telt maar liefst zes ministers van Gezondheid. De regelgeving binnen een gezondheidsbeleid is dan ook of geen, of stevig voer voor discussie. Vaak getuigt ze van weinig voeling met de realiteit, van compromisvoorstellen en weinig politieke moed. Denk maar aan de draak van het rookverbod, het voorstel van Staatssecretaris Schouppe voor een lagere promillegrens voor jongeren en de speekseltesten in het verkeer.
duidelijke regelgeving, maar de regels zijn niet controleerbaar zonder een aantal ongewenste effecten te stimuleren.
dos
Welke offers zijn we bereid te brengen voor een drugs-, rook- en alcoholvrije jongerengeneratie?
Krax zit rond de tafel met: Jo Baetens: Pedagogisch medewerker bij KSJ-KSA-VKSJ, verantwoordelijk voor alcohol- en drugsbeleid en -preventie Femke Vandormael: Stafmedewerker programma, diversiteit en internationaal bij FOS Open Scouting Jonas Raats: Stafmedewerker bij Chirojeugd Vlaanderen, aanspreekpunt drugs en alcohol Katrien Boeraeve: Stafmedewerker vorming bij KLJ
Alcohol en drugs Krax • Is er binnen jullie beweging een reglement over het omgaan met alcohol en drugs? En hoe is dit document opgesteld?
Jonas •“De officiële visie en richtlijnen van Chirojeugd Vlaanderen (voor leiding én leden) staan online en in de veiligheidsfiche ‘alcohol en drugs’. Daarnaast stimuleren we lokale groepen om zelf duidelijke richtlijnen uit te werken. Het is dus mogelijk dat de regels van groep tot groep verschillen, maar we gaan er wel vanuit dat ze onze richtlijnen als kader gebruiken. De visie van Chirojeugd Vlaanderen wordt opgesteld door de Pedagogische Leiding en de Nationale Raad (vertegenwoordiging van de verbondsploegen) en zo gedragen door alle betrokken ploegen.” Katrien • “KLJ heeft een uitgeschreven visie over correct en bewust omgaan met alcohol en andere drugs. Deze visie hebben wij vertaald naar duidelijke afspraken, speciaal voor onze plaatselijke afdelingen. Je vindt ze op onze website. De KLJ-visie, en dus ook de regels en afspraken die eruit voortvloeien, zijn opgesteld in samenspraak met de verschillende organen binnen onze bewegingsstructuur. Het was geen select clubje dat ze opstelde, alle afdelingen kregen de kans om hun mening te geven via het gewest.”
© Anja Van Den Broeck
Krax • Wie ziet erop toe dat de regels of richtlijnen worden nageleefd? Jo •“Bij provinciale en nationale initiatieven zien de coördinatoren, medewerkers en beroepskrachten toe op de naleving van deze regels. Lokale groepen bepalen – gesensibiliseerd vanuit de provinciale en nationale werkkring – zelf hun beleid. Zij letten in hun werking zelf op de naleving van de opgestelde regels en richtlijnen.”
Femke Vandormael
Femke •“We hebben een brochure rond drugs in de eenheid en verwijzen door naar de website van Drugs in Beweging. Het gaat hier niet echt over uitgeschreven richtlijnen, maar wel over een aanmoediging en stappenplan om zelf een alcohol- en drugsbeleid op te stellen in hun eenheid. We communiceren onze visie op verschillende manieren: op het startmoment voor de eenheidsleiKick-off XL KLJ
Jo Baetens
Femke • “We moedigen alle eenheden aan om een drugs- en alcoholbeleid op te stellen, maar we gaan niet jaarlijks controleren of iedereen dat ook effectief gedaan heeft. Komen er problemen in een groep op het nationale niveau ter sprake, dan gaan we die eenheid wel begeleiden in het zoeken naar een oplossing. Een alcohol- en drugsbeleid opstellen is daarin een logische stap.”
Als wij merken dat een afdeling problemen heeft op het vlak van alcohol en drugs, dan staan wij in de eerste plaats klaar om hen te ondersteunen in het samen zoeken naar een oplossing. Maar gaat een afdeling herhaaldelijk en doelbewust zwaar over de schreef, dan kunnen er sancties volgen naar afdelingen of leden.”
Jonas • “De leidingploeg is er zelf verantwoordelijk voor dat de leden de groepsregels naleven. Gewesten en verbonden kaarten dit thema af en toe aan bij de Chirogroepen en spreken leidingploegen aan als er problemen zijn.”
Krax • Wat doet jullie beweging met relaties tussen leiding en leden?
Relaties
Katrien • “Op onze eigen initiatieven passen we deze regels en afspraken strikt toe, met sancties bij overtredingen. Uiteraard worden sancties niet zomaar uitgedeeld en luisteren we altijd eerst naar de persoon die de regels overtrad. We motiveren onze afdelingen om zelf bewust om te gaan met deze afspraken en ze op te nemen in hun afdelingsreglement.
Jo • “Seksualiteit bestraffen we niet. We kunnen enkel onze visie van wederzijds respect, tederheid en duurzaamheid in een relatie actief uitdragen naar onze leden en begeleiders. Zo voorzien we duiding over de mogelijke gevolgen van seks om de seks of roepen we de deelnemers op om stil te staan bij het thema. Vanaf zestien jaar verkondigen we ook onze visie op relaties op leden- en begeleidingsinitiatieven. We bieden - op een serene manier condooms aan op alle activiteiten van KSJ-KSA-VKSJ Nationaal vanaf deze leeftijd.” Femke • “Veel hangt natuurlijk af van de situatie en de leeftijd(kloof) van de personen in kwestie. Gaat het bijvoorbeeld over een lid van de oudste tak en een van de eerstejaarsleiding, dan is er niet meteen een probleem. We grijpen enkel in als er sprake is van strafbare feiten. Relaties tussen de oudste leden en jonge leiding komen uiteraard vaak voor, omdat er maar een jaartje
Jonas Raats
leeftijdsverschil tussenzit. We krijgen regelmatig vragen van de leiding over dit onderwerp. Zij liggen er van wakker, meestal omdat er vragen van ouders over komen. We raden de leiding dan aan om hier op de eenheidsraad afspraken over te maken waar iedereen achter staat.” Jonas • “Seksualiteit en relaties kunnen brandende thema’s zijn, zeker bij jongeren. Engagement, respect en genieten: vanuit die drie invalshoeken willen we leden en leiding uitnodigen om hun kijk op relaties en seksualiteit in te kleuren. Het zijn vooral de leidingploegen die geconfronteerd worden met relaties tussen leden en leiding binnen hun Chirogroep. We geven onze ploegen handvaten mee om zulke situaties bespreekbaar te maken. Relaties tussen de oudste leden en leiding komen zeker voor. De leidingploegen kiezen er vooral zelf voor hoe ze hier mee omgaan. Relaties binnen de eigen groep worden dan ook meestal intern besproken. Als er relaties ontstaan tussen leden en leiding waarbij de wettelijke grens wordt overschreden, dan zijn wij een mogelijk aanspreekpunt en een wegwijzer naar de juiste instantie. In onze veiligheidsfiches verwijzen we duidelijk naar het wettelijk kader, de Chirovisie en de juiste begeleidershouding.” Katrien • “Hier verschilt KLJ wat van de rest: je hoeft als je zestien bent geen leider te worden. Leden kunnen dus ook ouder zijn dan zestien jaar. Daarom informeren en sensibiliseren we in de eerste plaats onze afdelingen over wat in de wetgeving
Katrien Boeraeve
vastligt over seksueel contact: de minimumleeftijd. Daarnaast stimuleren we onze afdelingen om er in hun afdelingsreglement duidelijke afspraken over op te nemen. Uiteraard met respect voor bovenstaande wetgeving. De wet is helder: onder de zestien jaar geen seksueel contact. We maken onze afdelingen duidelijk dat zij de wet moeten respecteren. Dit doen we via vormingen, een ondersteuningsbundel, via plaatselijke ondersteuning door onze vrijgestelden. Door de keuze tussen leider of lid zijn, gebeurt het uiteraard dat er relaties ontstaan tussen leiding en leden.”
Straffen en belonen Krax • Heeft de nationale koepel inspraak in de straffen en beloningen van de groepen? En hoe dragen jullie je visie op straffen en belonen uit op je leiders? Jo • “We willen groepen vooral ook informeren en sensibiliseren over het thema straffen en belonen en begeleiderhouding. Dat sensibiliseren doen we door specifieke basishoudingen mee te geven. Dat gebeurt via ons vormingsaanbod, artikels in ons leidingtijdschrift en op de site, concrete informatie in onze leeftijdszakboekjes (leeftijdsgerichte methodieken) en een Wegwijsbundel rond conflicthantering, het beantwoorden van specifieke vragen van de groepen, en tijdens groepsondersteuning. Het is vanzelfsprekend dat een provinciale werkkring bemiddelt bij een groep als dit zou nodig blijken.” >
1 9 I K R AX
K R AX I 18
Jo • “KSJ-KSA-VKSJ heeft inderdaad een visietekst over alcohol, drugs en seksualiteit. Momenteel zijn we binnen onze beweging bezig met het herbekijken van onze visie. Onze groepen kunnen aan de slag met het materiaal van Drugs in Beweging. Net zoals andere visieteksten stellen we de tekst op na inspraak van de verschillende provinciale pedagogische beleidsorganen.”
ding van ons werkjaar is er een sessie, de visie komt terug in onze vormingen, en op onze wiki-pagina. Op FOSwiki kan onze leiding steeds het wetgevingsluik terugvinden. De brochure en website zijn een product van de werkgroep alcohol en drugs en dus meer dan alleen een opgelegd iets uit de nationale leiding.”
© Anja Van Den Broeck
Als je organisatie zo groot is dat je geen direct contact hebt met de leden, is het moeilijk om regels op te leggen. Kan iedereen er zich in vinden? Beperken we zo de zelfstandigheid van de groepen niet? Elke jeugdbeweging stelt zich deze vragen. En daarom stelden wij ze aan de jeugdbewegingen. Krax gaat op onderzoek naar het vermanende vingertje, van alcohol tot seks.
“De wet is heel duidelijk: onder de zestien jaar geen seksueel contact.”
Krax • Zijn er speciale richtlijnen als het gaat over verkeersveiligheid? Jo • ”We communiceren over het wetgevend kader en geven daarnaast aan de groepen via verschillende kanalen de nodige praktische tips. Deze kunnen ze dan hanteren als ze op stap gaan. Laat de wet de keuze in bepaalde situaties, dan zullen we in die tips wel concrete richtlijnen meegeven.” Femke • “We pleiten voor de combinatie van wetgeving en gezond verstand. Is het wettelijk niet verplicht om op dat moment een fluovestje te dragen maar je vindt het wel nuttig, dan doe je dat. Ben je als leider op weg met een groep jongeren die uitgelaten met elkaar dollen, dan mag je als ‘goede huisvader’ gerust wat strenger zijn op veiligheid.”
Krax • Hoe communiceren jullie dit naar jullie leiding en leden? Jo • “De algemene richtlijnen van verkeersveiligheid communiceren we via onze tijdschriften, de website, in ons handboek ‘Openluchtleven in de Jeugdbeweging’ en door te antwoorden op specifieke vragen van groepen. Uiteraard vormt dit ook een onderdeel in ons vormingsaanbod.” Femke • “Je vindt dit ook terug op FOSwiki en in onze cursussen. We besteden ook aandacht aan het thema verkeersveiligheid in onze producten voor leden.” Jonas • “We hebben de jaarlijkse verspreiding van de veiligheidsfiches naar onze groepen en ook het ‘tochtenboek’. Naast een uitgebreid aanbod aan tochttechnieken gaat het boek ook dieper in op verkeersveiligheid. Verkeersveiligheid komt tevens in onze vorming aan bod.” Katrien • “Opnieuw via de gebruikelijke kanalen: vorming, website, nieuwsbrief, het gewest en de vrijgestelde. Bovendien doen wij nog een speciale zending naar alle KLJ-afdelingen in functie van de voorbereiding van de zomerkampen. Hierin worden onder andere een aantal heel cruciale richtlijnen over (verkeers)veiligheid in de kijker gezet.“ ×
ier
ALS HET NIET MAG, DAN IS HET VERBODEN Gino Bombeke
Ooit op woensdag om 12u15 voorbij de bushalte aan het Martelarenplein in Leuven gelopen? Buschauffeurs claxonneren er luid naar groepen leerlingen die midden op de weg staan, lege blikken cola gaan richting grond, de schooldictatuur en ‘die van Nederlands’ worden er luid en met kleurrijke overdrijvingen besproken. En niemand die zich iets aantrekt van verkeersborden. En toch, alle jongeren op straat waren het er grondig over eens: regels zijn nodig, anders wordt het onleefbaar. En dat daarbij dingen worden verboden, vinden ze niet meer dan normaal. Maar je kunt niet zomaar alles verbieden… Op zoek naar wat jongeren nu écht denken van regels en verboden.
Wat mag je niet mogen? “Een goed verbod is een logisch verbod”, zegt Louise (16). “Zo één waarvan je zegt: ‘Sorry, ja, ’t is waar. Dat doe ik nooit meer!’” Het ontbreken van een achterliggende reden is voor leerlingen dan ook hét struikelblok voor het aanvaarden van een verbod. “Het wordt helemaal belachelijk als ze drogredenen geven”, zegt Thomas (17). “Toen we >
21 I K RA X
K R AX I 20
Veiligheid in het verkeer
Katrien • “Wij hebben een ondersteuningbundel uitgewerkt voor onze KLJ-afdelingen met richtlijnen en afspraken over veiligheid in het algemeen, waaronder verkeersveiligheid. Onze richtlijnen hierover vertrekken uiteraard vanuit de wetgeving, maar daarnaast leggen wij ook nog een aantal striktere richtlijnen op aan onze afdelingen. Zo geven we vanuit KLJ mee dat als je op pad gaat, je altijd een veiligheidvestje moet dragen, in plaats van enkel bij schemer en donker.”
s
Kick-off XL KLJ
Jonas • “Ook hier gaat het om groepen sensibiliseren, richtlijnen meegeven via artikels in het leidingblad, de website, vormingssessies of onze afdelingsboeken.” Katrien • “Deze afspraken verspreiden wij via vormingen, zendingen, website, nieuwsbrief, een ondersteuningsbundel, de provinciale vrijgestelde.. Net zoals bij de afspraken rond alcohol en andere drugs vinden we het belangrijk dat de KLJ-afdelingen zelf bewust omgaan met deze afspraken en regels. We wijzen er daarom via verschillende kanalen op om deze afspraken ook in hun reglement op te nemen en ernaar te handelen.”
Jonas • “Ook bij Chiro zijn we wat strenger dan officieel zou moeten. We raden veel extra maatregelen aan, zoals draagbare verkeersbordjes en witte lichten als je in een grote groep wandelt.”
dos
© Frederik Declerq
Femke • “We hebben geen lijstje met toegelaten straffen en beloningen voor onze groepen, maar geven hen wel richtlijnen over hoe het kan. Onze visie op straffen en belonen zit vervat in positief omgaan met elkaar. Deze visietekst vind je zowel op onze site als in de Scoutsmap en zit ook verwerkt in onze animatorcursus. Deze ‘handleiding’ proberen we aan alle beginnende leiding uit te delen, zowel op het startmoment als bij vorming, als op bestelling.”
met de leerlingenraad vroegen waarom onze gsm niet aan mag in de schoolgebouwen, kregen we als antwoord van de directrice dat onze school tegen cyberpesten is. Het verband vind ik ver te zoeken.” Uiteraard staat een goed verbod niet automatisch garant voor de opvolging ervan. Daarom is het volgens Paul (18) belangrijk dat er mensen zijn die nagaan of een verbod wordt nageleefd. Consistentie en een gelijke behandeling zijn hierbij enorm belangrijk. Een vaak gehoorde klacht is dat jongeren bij verschillende leraren andere verboden en richtlijnen krijgen. Ook bij co-ouderschap komt het voor dat vader en moeder andere dingen verbieden. Zo zegt Tim (16): “Na een tijd weet je gewoon niet meer wat je waar of wanneer niet mag doen. Bovendien ga je dan ook mensen vergelijken of tegen elkaar opzetten.” Toch pleiten de jongeren voor flexibiliteit bij het naleven van een verbod. Zij vragen dat elke ‘uitvoerende macht’ rekening houdt met de omstandigheden. Sara (15): “Vorige week trakteerde een jarige in onze klas op cake. Toen we het lokaal uitliepen, kregen we een opruimbeurt van twee leraressen. We liepen met eten in de gang, en dat mag niet.” Samenvattend geven de Leuvense jongeren de volgende criteria voor een goed verbod. Ten eerste moet er een duidelijke achterliggende reden zijn. Ook moet het verbod in het belang zijn van een grote groep mensen en moet het transparant zijn, zonder te veel uitzonderingen en voorwaarden.
Uit het voorgaande lijkt het of jongeren enkel verboden krijgen opgelegd, en niet zelf aan anderen opleggen. Dat zijn de voorbeelden die ze spontaan geven. De ondervraagde tieners denken bij een verbod dus in eerste instantie over zichzelf als lijdend voorwerp. “Op onze leeftijd kun je enkel een verbod
Verbodsparadox De grens tussen het naleven van een verbod of het negeren ervan is bijzonder vaag. Veel hangt af van hoe jongeren zich op een bepaald moment voelen, waar ze zijn en wie er in de buurt is. Veel van de ondervraagden geven toe dat ze zelf soms ook een onredelijk verbod uitvaardigen. Zo mogen jongere broers of zussen niet op hun kamer komen en krijgen ze zelden de toestemming om materiaal of kleding te lenen. Bij het naleven van een verbod
maken jongeren zich tevens schuldig aan inconsequent gedrag. Maaike (14 jaar): “De kat mag niet in de zetel bij ons thuis. Maar als ik goedgezind ben, dan neem ik haar op mijn schoot.” Verder valt het op dat tegenover (bijna-) leeftijdsgenoten jongeren niet altijd een voorbeeldfunctie aannemen. Jonas (18 jaar): “Op het speelplein mogen de oudste leden overdag niet roken. Maar zij zien ook dat wij met de leiding na het eten achter de keukentent een sigaret gaan roken.”
Afspraak en inspraak In de antwoorden van jongeren komt een belangrijke constante naar voren: hoe meer inspraak bij het tot stand komen van een verbod, hoe gemakkelijker ze dit opvolgen. Zo geeft Caroline (17) als voorbeeld: “Thuis hebben we met iedereen beslist dat er binnen niet gerookt mag worden. Dat is iets waar we lang over gepraat hebben, maar nu volgt iedereen de afspraak. Ook mijn moeder.” Hoewel dit verband logisch is, lijkt die inspraak thuis en in de schoolpraktijk nauwelijks te bestaan. De jongeren geven aan dat ouders en het schoolbestuur zich vaak beroepen op schijninspraak. Zo wordt een leerlingenraad zelden om advies gevraagd rond een verbod op school. Een andere situatie op school: “Vorig jaar kregen we op 2 september een blad met ‘afspraken’ voor Frans”, beschrijft Silke (17). “Dit was een lijst die de lerares thuis had opgesteld. Een heel jaar zei ze echter: ‘Dat mag je niet doen, dat hebben we toch afgesproken tijdens de eerste les!’” Opvallend is ten slotte dat jongeren niet altijd weten wat te doen wanneer ze niet akkoord gaan met een verbod, of een onredelijke eis tegenkomen. Ze weten ook niet bij wie ze in zo’n geval terechtkunnen. Thuis kan er wel eens flink ruzie worden gemaakt, maar op school kiezen ze er dan voor om een verbod te omzeilen, ondanks de dreiging van opruimbeurten en strafstudies. ×
DOE IK HET WEL GOED?
DE DEONTOLOGISCHE CODE VOOR HET JEUGDWERK Mieke Nolf, Uit De Marge 23 I K RA X
K R AX I 22
Voor jezelf en anderen
opleggen aan mensen die jonger zijn”, beweert Marjolein (16). “Als je ouder wordt, dan valt dat weg”, meent ze. “Als zestienjarige kun je niet iets verbieden aan iemand van zesentwintig. Als dertigjarige kun je dat wel doen met iemand die veertig is.” Veel hangt af van de positie en functie die iemand inneemt. Als jongeren de leiding nemen, dan vinden ze het logisch om soms streng op te treden en een verbod op te leggen. Ook tijdens vergaderingen op het speelplein moet de hoofdanimator soms tegen leeftijdsgenoten zeggen dat iets niet kan. Maar het blijft moeilijk om leeftijdsgenoten iets te verbieden. “Er is vaak groepsdruk”, legt Carlotta (17) uit. “Als iemand iets fout doet, dan gebeurt het wel dat er achteraf iets van gezegd wordt. Op het moment zelf is er echter niemand die opstaat en zegt: ‘Doe dat niet!’” Of jongeren zichzelf soms een verbod opleggen? Ze denken wel na over dingen die slecht of schadelijk zijn, maar dit resulteert niet in een persoonlijke verbodscode. We hebben het hier dan over alcohol, sigaretten en wat ‘roekeloos weekendgedrag’ kan worden genoemd. Maure (17) vat het als volgt samen: “Iedereen stelt zichzelf grenzen en weet dat sommige dingen negatieve gevolgen hebben. Maar die grenzen liggen niet vast en je stelt ze altijd bij. Ik zie die grenzen niet als verboden, want dan zouden ze vaststaan.”
dos
si
er
Een vader vraagt aan een jeugdwerker of zijn dochter van veertien rookt. Twee vrijwilligers gaan op huisbezoek en praten hierover in geuren en kleuren tijdens de pauze van een vergadering. Een school stelt vragen over het gedrag van een kind in zijn vrije tijd. What to do? Deze en andere vragen liggen aan de basis van de deontologische code die Uit De Marge samen met het werkveld ontwikkelde voor het jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Jeugdwerkers en experts gingen ermee aan de slag op de trefdag deontologie op 26 oktober 2010. Experts van dienst waren JeanPierre Van Hee, Vlaams projectleider Integrale jeugdhulp en doctor in de sociaal-agogische wetenschappen, Erik Castermans, coördinator van Astrov, het ankerpunt voor straathoekwerk in de provincie Antwerpen, en Johan Put, gespecialiseerd in jeugdrecht en verbonden aan de K.U. Leuven.
Voor kinderen en jongeren zijn jeugdwerkers – beroepskrachten of vrijwilligers – vertrouwensfiguren. Ze vertrouwen hun jeugdwerker hun verhaal toe en vragen zijn advies. Ze prefereren jeugdwerkers (net als peers) boven ouders, leerkrachten of hulpverleners. Wat ze vooral appreciëren aan de jeugdwerker is dat hij hen niet vanuit een probleemvisie benadert. Het is bijgevolg ontzettend belangrijk dat de vertrouwensrelatie tussen jeugdwerker en jongere beschermd blijft. Het is dan ook van groot belang dat jeugdwerkers het vertrouwen dat kinderen en jongeren in hen stellen niet schaden en de toevertrouwde informatie niet gaan rondbazuinen.
hun opdracht. En alleen als je hiervoor de toestemming hebt gevraagd aan het kind of de jongere. Er is wel degelijk een onderscheid tussen ‘need-to-know’ en ‘nice-toknow’. Het eerste is noodzakelijk om te weten, het tweede is misschien leuk volgens sommigen, maar doet niet ter zake.” Voor vrijwilligers geldt hetzelfde: als zij op huisbezoek gaan, krijgen ze toegang tot vertrouwelijke informatie. Ze moeten niet in heel de leidingploeg gaan rondbazuinen wat een zootje het bij een kind thuis was. Dat zijn hun zaken niet. Kunnen ze uit het huisbezoek afleiden dat het voor het gezin moeilijk is om het kamp te betalen, dan moeten zij dit aan de bevoegde persoon melden.
‘Kijk Marie, de kleine is op de tv!’ Iedereen kent de term ‘ouderlijk gezag’. Voor jeugdwerkers is het soms moeilijk balanceren tussen een vertrouwensrelatie opbouwen met de kinderen en jongeren, zonder het vertrouwen van de ouders te schaden. Want wat doe je als een papa vraagt of zijn dochter rookt en jij weet dat het antwoord ja is? Robert Crivit, coördinator van Uit De Marge: “Ook hier staat de vertrouwensband met het kind voorop. Hij kan volop begrip tonen voor de bezorgdheid van de vader en hem aanraden om de vraag zelf aan zijn dochter te stellen. Een jeugdwerker heeft niet de taak om de ouders op de hoogte te brengen van de jeugdzonden van de jongeren waarmee hij werkt. Maar hij kan wel proberen om er mee voor te zorgen dat ouders en kinderen zoveel mogelijk zelf met elkaar durven te praten.” Stel: je werkt op straat of in een jeugdhuis met een groepje zestienjarigen. Jullie maken samen een filmpje. De jongeren willen dit op
Een greep uit de code:
YouTube zetten. Kan dit zonder toestemming van de ouders? Een jongerenwerker: “Ik kan onmogelijk toestemming vragen aan de ouders. Ik ken hen niet. De jongeren zouden vreemd opkijken, mocht ik plots met een briefje komen aandraven dat hun ouders moeten ondertekenen. Ik stel wel de vraag aan de jongeren of ze zich bewust zijn van de mogelijke gevolgen van wat ze op het net plaatsen. Jongeren denken daar vaak te weinig bij na.” Johan Put: “De vraag op welke leeftijd jongeren zelf beslissingen kunnen nemen is al decennialang onderwerp van discussie. In principe is het achttien jaar, en je zou dus tot die leeftijd ook aan de ouders de toestemming moeten vragen. Maar daar wordt wel soepel mee omgesprongen als het gaat over dagelijkse handelingen, zoals cd’s kopen, of om zaken die echt met het privéleven van de jongere zelf te maken hebben. Op heel wat terreinen gaat men trouwens een stuk verder. Zoals in het decreet over de rechtspositie van de jongeren in de jeugdhulp: daar is twaalf jaar een scharnierleeftijd om rechten zelfstandig uit te oefenen. Ik denk dat je zeker rekening moet houden met waar het precies om gaat. Als het filmpje tamelijk onschuldig is, en voor intern gebruik, zie ik daarin geen graten. Maar als het dient om te posten op YouTube of
er wel wat gevoelige dingen in aan bod komen, moet je daarover eerst en vooral met de jongeren in gesprek gaan, om hen bewust te maken van de mogelijke impact. En als je je er zelf vragen bij stelt, dan vind ik dat je verder mag gaan, door ook de ouders te vragen of ze daartegen geen bezwaar hebben.” “Is het soms niet nodig om informatie met anderen te delen in het belang van het kind of de jongere?”, vraagt een coördinator. “Misschien geeft hij je de toestemming niet, maar je kunt er toch niet bij staan kijken hoe het verkeerd afloopt, zonder in te grijpen?” Robert Crivit: “Als de jongere jou niet de toestemming geeft om een derde te informeren, moet je proberen te werken binnen je relatie met die jongere. Onderschat je impact op jongeren niet, ook al laten ze dat niet altijd blijken. Als de jongere in een gevaarsituatie verkeert of een niet mis te verstaan signaal geeft dat hij op korte termijn een ander in groot gevaar zal brengen, dan moet je natuurlijk wel ingrijpen. Maar panikeer niet te vlug. Probeer te zien of het hier gaat om stoer doen, of dat er effectief concreet gevaar dreigt.” “Ook wat betreft strafbare feiten heb ik uit ervaring geleerd dat we eerst moeten kijken wat binnen de relatie met de jeugdwerker mogelijk is”, getuigt een jongerenwerker. “Als jongeren iets fout doen, moeten we >
Artikel 1: Welzijnsgericht werken met kinderen en jongeren in en vanuit de vrije tijd is de eerste en belangrijkste opdracht van een jeugdwerker in functie. Artikel 11: De medewerker respecteert elk kind en elke jongere, ongeacht zijn filosofische, godsdienstige of ideologische overtuiging, in zoverre die niet strijdig is met de Verklaring van de Rechten van de Mens en het Verdrag van de Rechten van het Kind. Artikel 18: De medewerker heeft respect voor de fysieke integriteit van de kinderen en jongeren. Hij gebruikt geen geweld. Artikel 24: De medewerker erkent dat kinderen en jongeren wilsbekwaam zijn: kinderen en jongeren zijn in staat een eigen mening te vormen en vrij om verantwoorde keuzes te maken. (…) Artikel 27: De medewerker is gebonden aan discretieplicht: hij gaat discreet om met vertrouwelijke informatie over kinderen en jongeren en hun omgeving. Hij geeft deze informatie niet door aan derden. (…) Artikel 33: Samenwerking met andere actoren moet het belang van de kinderen en jongeren ten goede komen. (…) Artikel 35: De jeugdwerker brengt betrokken kinderen (of ouders) en jongeren op de hoogte van lopende samenwerkingsverbanden. Je vindt de gehele code op www.uitdemarge.be.
25 I K RA X
K R AX I 24
Between u & me
Ook niet als derden – leerkrachten, hulpverleners, opvoeders – menen dat zij recht hebben op die informatie en dat dit in het belang van het kind of de jongere zelf is. Kadir Vardar van vzw Jong, Gent: “Jeugdwerkers die werken met kwetsbare kinderen of jongeren doen meer dan het aanbieden van groepsgerichte activiteiten in de vrije tijd. Wij werken welzijnsgericht, vervullen een brugfunctie en behartigen hun belangen. Je kunt de vraag stellen of een vertrouwensrelatie noodzakelijk is voor de uitvoering van onze opdracht. Is het antwoord hierop ja, dan hebben we mogelijk beroepsgeheim. Het is dus heel belangrijk dat jeugdwerkers hier doordacht mee omgaan.” Eric Castermans: “Jeugdwerkers moeten leren hoe ze correct met vertrouwelijke informatie kunnen omgaan. Vertrouwelijke informatie blijft tussen kind en jeugdwerker, tenzij die jeugdwerker aan het kind de toestemming vraagt om de informatie te delen. Daarnaast moeten ook partnerorganisaties, zoals instellingen bijzondere jeugdzorg, scholen en hulpverlening, weten wat ze wel en niet van jeugdwerk mogen verwachten. Het is niet de bedoeling dat het jeugdwerk zijn informatie, verkregen uit een vertrouwensband, doorspeelt aan instellingen die daar om bepaalde redenen niet in slagen. Jeugdwerkorganisaties moeten zich bewust zijn van hun unieke positie tegenover kinderen en jongeren.” “Wat met stagiairs?”, vraagt een jongerenwerker. “Vertrouw je aan hen dezelfde informatie toe als aan collega’s? Stagairs komen en gaan. Mogen ze alles weten?” Mieke Nolf van Uit De Marge: “Voor stagiairs geldt hetzelfde principe als voor andere teamleden. Je kunt vertrouwelijke informatie delen met collega’s als het noodzakelijk is dat zij dit weten voor de uitvoering van
lim
ste je
dwerk er
ug
de s
Hebben jeugdwerkers beroepsgeheim?
aan hen een duidelijk signaal geven. Maar de politie inschakelen werkt vaak contraproductief. In hun contact met politie ervaren jongeren een sterke emotie: iedereen is tegen mij. Ze gaan in verzet. Het is moeilijk om van hieruit constructief te werken: de jongere inzicht laten krijgen in de gevolgen van zijn gedrag. Sanctionerend contact met de politie versterkt meestal het wantrouwen en soms de haat van de jongeren tegen de gevestigde orde en haar vertegenwoordigers. Een jeugdwerker kan de jongere met zijn gedrag confronteren en met hem en zijn omgeving op zoek gaan naar hoe hij het terug
goed kan maken. Dat is de kracht van een jeugdwerker die een goede relatie heeft opgebouwd: jongeren willen dit niet op het spel zetten.”
Hebben we meer procedures nodig? Een deontologische code is een leidraad, een kader om te discussiëren over concrete situaties. Zelden is het antwoord eenvoudigweg ja of neen. “Moeten we geen procedures ontwikkelen?”, vragen enkele jeugdwerkers. Concrete richtlijnen op papier die zeggen hoe je moet handelen in bepaalde situaties. Jean-Pierre Van Hee: “Een deontologische code mag geen bedreiging vormen. Ze moet een steun zijn. Procedures en protocollen gaan voorschrijven wat je moet doen in bepaalde situaties. Maar geen enkele situatie is exact dezelfde. De werkelijkheid lijkt altijd te ontsnappen aan de kaders die we maken. We zullen moeten leren leven met de algemeenheid van een kader en daarbinnen concrete discussies voeren. We zullen het daarbij niet altijd met elkaar eens zijn, maar de dissensus van de praktijk is vaak veel interessanter dan een opge-
legde consensus.” Eric Castermans: “Eigenlijk is de procedure eenvoudig: je doet niets of vertelt niets zonder de toestemming van het kind. En als je goede redenen meent te hebben om dit toch te doen, dan ga je te rade bij je hoofdleider of coördinator.” ×
Discretieplicht Informatie die je verkrijgt vanuit je vertrouwensband met een kind of jongere deel je niet met derden. Onder derden verstaan we onder meer ouders, opvoeders, hulpverleners, leerkrachten, politie en je medeleiding of collega’s. Als je denkt dat het in het belang van het kind is om dat toch te doen, vraag je toestemming aan het kind. Uitzonderingen op deze regel zijn: de noodtoestand (als de fysieke of seksuele integriteit van het kind in gevaar is), bij een gewetenskwestie, bij schade aan jezelf of de organisatie en bij gerechtelijk onderzoek.
OVER JE GRENS
SENSOA’S VLAGGENSYSTEEM VOOR SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG Vira Bennekens
27 I K R AX
K R AX I 26
Behoren jeugdwerkers tot de zogenaamde ‘restcategorie’ van artikel 458 van het strafwetboek: ’alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd’? De jeugdwerker is voor kinderen en jongeren een vertrouwenspersoon en ze zullen hem of haar heel wat geheimen toevertrouwen. De vraag of deze vertrouwensrelatie strikt noodzakelijk is opdat de jeugdwerker zijn job zou kunnen uitoefenen, is echter veel onduidelijker. Kris Stas van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk maakt hierbij de vergelijking met een kapper. Ook een kapper draagt kennis van heel wat geheimen die hem zijn toevertrouwd, maar daarom heeft een kapper nog geen beroepsgeheim. Een jeugdwerker zal als begeleider van een groepsgericht vrijetijdsaanbod niet noodzakelijk drager zijn van het beroepsgeheim.
Hoe reageer je het best op seksueel gedrag van kinderen en jongeren? En wanneer is er sprake van grensoverschrijding? Sensoa, het Vlaams service- en expertisecentrum voor seksuele gezondheid en hiv, ontwikkelde dit jaar een vlaggensysteem om ouders, leerkrachten, jeugdwerkers en andere begeleiders een houvast te
Vier vlaggen
bieden. Erika Frans, themaverant-
Om seksueel gedrag van kinderen en jongeren te beoordelen en er gepast op te reageren, heeft Sensoa een systeem van vier vlaggen ontwikkeld. “Een groene vlag is aanvaardbaar, een gele is licht over de grens, een rode vlag is ernstig en een zwarte duidt op zeer ernstig grensoverschrijdend gedrag. Afhankelijk van de vlag zal je anders moeten reageren”, legt Erika uit. “Als jeugdwerker is het belangrijk dat je het systeem uit het hoofd kent, zodat je de situatie goed kan inschatten. Kom je bijvoorbeeld een gele situatie tegen, dan is het nodig om het gedrag te benoemen, te begrenzen en uit te leggen waarom je begrenst. Vraag bijvoorbeeld of beide partijen akkoord zijn en het leuk vinden. Een voorbeeld van een gele vlag is een vijfjarig jongetje dat het broekje van een meisje van vijf wegtrekt. Het is geel omdat zij geen toestemming heeft gegeven en er is ook een vorm van dwang als hij haar pop dreigt kapot te maken. Gaat het om een rode situatie? Dan is het belangrijk om het gedrag duidelijk te
woordelijke seksueel misbruik, doet het voor Krax uit de doeken. Sensoa ziet seksueel gedrag als grensoverschrijdend als het voor één van de partijen over zijn of haar grens is. En om te bepalen wanneer dat precies het geval is, zijn er zes criteria. “Allereerst moet er wederzijdse toestemming zijn”, licht Erika toe. “Een pets op de bil of een zoen kan bijvoorbeeld door één van de twee partijen als grensoverschrijdend ervaren worden. Vrijwilligheid is het tweede criterium. Dat betekent dat geen van de partijen op een of andere manier onder druk is gezet door geld, dreigementen of geweld. Een voorbeeld hiervan is een jongere die tijdens een spelletje ‘durven of doen’ iemands borsten moet aanraken. Zowel degene die aanraakt als degene die zich laat aanraken doet het uiteindelijk niet vrijwillig, en dat zien we als grensoverschrijdend. Ten derde is gelijkwaardigheid van belang. Er moet een zeker evenwicht zijn tussen beide partijen op het vlak van onder meer leeftijd, kennis, intelligentie en rijpheid. Denk daarbij aan seksueel gedrag tussen een leerkracht en een leerling, maar evengoed tussen twee jongeren waarbij de één sterk en mondig is en de ander eerder verlegen en bang. In beide gevallen is het niet aanvaardbaar. Een vierde criterium is dat het gedrag bij de leeftijd moet passen. Geslachtsgemeenschap op twaalf jaar is zo’n voorbeeld. Dat is gewoon te vroeg. Ten vijfde moet het ook aangepast zijn aan de context. Dat houdt in dat het gedrag niet kan worden gesteld op een plaats die er niet voor geschikt is, zoals in het
verbieden. Zeg dat ze ermee moeten stoppen omdat één van de personen er niet mee gediend is. Een jongen die zijn penis toont voor de webcam kan, naargelang wie er aan de andere kant van de computer zit, een gele of rode vlag krijgen. Is dat een meisje dat er niet om gevraagd heeft, dan wordt het een rode vlag. Bij zwart moet je niet alleen verbieden, maar ook ingrijpen. Dan zorg je er bijvoorbeeld voor dat ze de rest van de reis niet meer bij elkaar zitten of bij elkaar slapen.”
In de tent Er is ook het voorbeeld van zeventienjarige jongens die samen masturberen in de tent. Dat levert volgens de themaverantwoordelijke van Sensoa een groene of gele vlag op. “Groen als iedereen akkoord is, als het in een gesloten ruimte plaatsvindt, als er geen druk of dwang wordt uitgeoefend en niemand anders het ziet. Maar het is soms geel omdat je niet altijd goed weet of iemand zich onder druk gezet voelt door het groepsgedrag. Dat moet je natuurlijk even checken. Je hoeft niet binnen te gaan om te kijken. Je kan achteraf vragen wat er gebeurd is, hoelang het duurde en of het voor iedereen aangenaam was. Zo kan je te weten komen of er dingen gebeurd zijn die niet door de beugel kunnen. Het gaat niet over dat seksuele gedrag op zich, maar over de dwang om mee te doen. Die boodschap kan je de jongeren meegeven. Niemand mag zich verplicht voelen om eraan mee te doen of zich uitgelachen voelen als hij
zich eraan onttrekt. Het systeem is eigenlijk alleen bedoeld voor het beoordelen van het seksuele gedrag van kinderen en jongeren naar elkaar toe, maar zij worden eveneens geconfronteerd met het gedrag van volwassenen. Er zitten dan ook een aantal voorbeelden tussen van volwassenen ten aanzien van kinderen. Zo krijgt een leraar die over het hoofd van een zevenjarige leerling aait een gele vlag. Veel leerkrachten vinden dat aanvaardbaar als je hen deze situatie voorlegt, maar het is geel omdat de meeste leerlingen het als vervelend beschouwen.”
In debat gaan In het vlaggensysteem is bovendien een hele reeks tekeningen opgenomen voor vier leeftijdscategorieën: een eerste groep zijn de baby’s, peuters en kleuters, dan is er de categorie kinderen (7-11 jaar), de tieners (12-14 jaar) en tot slot de jongeren (14-17 jaar). “Met die tekeningen willen we kinderen en jongeren leren nadenken over de algemene normen die wij belangrijk vinden bij seksueel gedrag”, aldus Erika. “De methodiek bestaat erin dat ze zelf aangeven of het gedrag op de tekening mag en hoe ze daarop zouden reageren. Indien het als negatief of schadelijk wordt beoordeeld, moeten ze argumenten geven.” De tekeningen kunnen tevens worden gebruikt door volwassenen die bezig zijn met het begeleiden van kinderen en jongeren. Volgens Erika is er echter zeer weinig consensus over hoe we het best op seksueel gedrag reageren. “Iedereen denkt er anders over. De discussie daaromtrent verloopt zo emotioneel en moeilijk dat veel begeleiders vermijden om het daarover te hebben. En dat is nu net de bedoeling van het systeem. We hebben een objectief en neutraal instrument gemaakt waarmee begeleiders onderling kunnen overleggen. Ze kunnen het gedrag erin opzoeken en met elkaar in debat gaan.”
Verkenningsgedrag Maar wat is normaal seksueel gedrag eigenlijk? “Er bestaat veel wetenschappelijke literatuur over wat kinderen doen op welke leeftijd. Zo
hebben wij een beeld kunnen schetsen van het soort seksueel gedrag dat zich voordoet op een bepaalde leeftijd. Dat gaat van duimzuigen, knuffelen tot masturberen. Baby’s hebben al erecties en erotische gevoelens. Op drie jaar beginnen kinderen nieuwsgierig te zijn naar andere kinderen. Op vijfjarige leeftijd zijn ze benieuwd naar volwassenen en vertonen ze ook al seksueel gedrag, zoals zoenen en aanraken. Niet alle kinderen doen dat op hetzelfde tempo of op dezelfde leeftijd. Er kan een groot verschil zijn tussen drie kinderen van dertien jaar. De literatuur mag dus niet te veel als voorschrijfkader gebruikt worden. Maar het helpt wel om sommige gedragingen in hun context van ontwikkeling te zien. Wat velen bijvoorbeeld niet weten, is dat veel jongeren al bezig zijn met elkaar aanraken en strelen op de leeftijd van elf. Dat is normaal verkenningsgedrag. Of elkaar de geslachtsdelen tonen: ook dat begint vroeg. Een eerste keer geslachtsgemeenschap gebeurt gemiddeld op zestien jaar. Jongeren beginnen vandaag niet eerder met seks dan vroeger. We zien dat de cijfers vrij constant blijven.”
Internet Er wordt overigens nog te vaak met een rode vlag gezwaaid. “Seksueel gedrag wordt eigenlijk bijna altijd verboden”, zegt Erika. “En dat is niet goed. We leven in een tijd waarin we met nieuwe uitdagingen worden geconfronteerd, zoals het internet. Veel ouders slaan in paniek in plaats van in gesprek te gaan als ze porno op de computer vinden of een seksueel getint sms’je van zoon- of dochterlief
zien. Het is de taak van de opvoeder om de risico’s van het internet te duiden. Het heeft geen zin om hen te verbieden op internet te gaan, op internet te seksen of online conversaties te hebben. We moeten hen duidelijk maken dat het gevaarlijk kan zijn. We moeten hen weerbaarder maken. Het vlaggensysteem kan hierbij helpen. Het opent de weg om met jongeren in gesprek te gaan. Mensen die ermee werken, geven aan dat het gesprek pas op gang komt als ze aanvaardend reageren op seksueel gedrag van kinderen en jongeren. Als je het niet direct afwijst, dan beginnen ze zelf hun verhaal te doen. Dan zien ze jou als een gesprekspartner. Daar moeten we naartoe.” ×
“De discussie over seksueel gedrag verloopt zo emotioneel en moeilijk dat veel begeleiders vermijden om het daarover te hebben.”
29 I K R AX
K R AX I 28
openbaar urineren terwijl iedereen het kan zien, of naaktlopen in situaties waarin dat niet gepast is. Het laatste criterium, zelfrespect, betekent dat het kind of de jongere zichzelf geen schade mag berokkenen door bijvoorbeeld onveilig te vrijen of kledij aan te doen die te bloot en daardoor vernederend is. Zit één van deze criteria niet helemaal snor, dan spreken we al van seksueel grensoverschrijdend gedrag.”
p
d stu ie
ko
GEZOCHT: VLAAMS JEUGD(WERK) ONDERZOEK
BEDENKINGEN NA EEN CONFERENTIE IN GLASGOW Drie Vlamingen, twee Nederlanders en een enkele Malteser tussen heel veel Engelstaligen uit het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Ierland, Australië en Nieuw-Zeeland waren van 7 tot 9 september 2010 aanwezig op Mind The Gap, een conferentie over jeugd(werk)onderzoek aan de University of Strathclyde in het Schotse Glasgow. Op het programma: een hartelijke welkomstreceptie in de city hall, een luxe diner met plaatselijke delicatessen als haggis, minder luxueuze lunches ’s middags in de studentenresto, slappe koffie met fijn gebak tijdens de tea break, een céilidh – zeg maar: een dansfeest op zijn Schots – om ’s avonds de beentjes te strekken en enkele van de beste single malts te proeven, en een veertigtal sessies waarin telkens één of meerdere onderzoeken in kleine groep werden voorgesteld en grondig werden besproken. Wat kan Vlaanderen leren van het jeugd(werk)onderzoek in de Angelsaksische landen?
Er was plaats voor veel soorten onderzoek. Zowel kleinschalige, niet-academische onderzoeken als diepgaande doctoraten kregen aandacht. Onder de ‘presentatoren’ van onderzoek bevonden zich onder meer straathoekwerkers, jeugd(welzijns)werkers, medewerkers van koepelorganisaties en steunpunten, masterstudenten, docenten aan hogescholen, leerkrachten secundair onderwijs en onderzoekers aan universiteiten. Al waren er weinig ‘zuivere’ academici: het merendeel van de Angelsaksische universitaire onderzoekers houdt er naast een carrière op de universiteit ook een actieve job binnen het jeugd(welzijns) werk, straathoekwerk of community work op na. Op die manier kunnen ze goed linken leggen van onderzoek naar praktijk en omgekeerd. In Vlaanderen vind je dergelijke duojobs maar zelden. Onderzoekers zijn meestal onderzoekers, praktijkwerkers zijn meestal enkel praktijkwerker. De schotten tussen jeugdwerk, onderwijs en onderzoek zijn hier nog bijzonder hoog.
Gelijkaardig onderzoek in Vlaanderen? Desondanks wordt er wel redelijk wat jeugd(werk)onderzoek gevoerd in Vlaanderen. Mensen als Filip Coussée, Veerle Van Assche, Wendy Smits, Didier Reynaert en Tineke Van De Walle en organisaties als Kind & Samenleving hebben de laatste jaren onderzoeken gevoerd die zeer relevant
waren voor iedereen die met kinderen, jongeren of hun verenigingen werkt. Maar die verschillende jeugd(werk) onderzoekers zijn verspreid over verschillende vak- en onderzoeksgroepen, over verschillende hogescholen en universiteiten of aparte onderzoeksbureaus. Dat zorgt voor een brede waaier aan onderzoeken binnen allerlei disciplines, maar jammer genoeg vind je meestal slechts één of twee jeugdexperts per instelling en geen grote onderzoeksgroepen zoals aan sommige Britse universiteiten het geval is. Daarbij komt dat er weinig rechtstreekse contacten zijn tussen jeugdwerkers en onderzoekers. Uiteraard komen ze elkaar regelmatig tegen op studiedagen en wordt er op de recepties achteraf tussen pot en pint wel gelobbyd om een bepaald onderzoek te laten uitvoeren. Maar er bestaat geen formeel platform waar jeugd(werk)onderzoekers en mensen die werken met kinderen, jongeren en hun verenigingen elkaar kunnen ontmoeten om onderzoeksideeën uit te wisselen. Nochtans leven er heel wat ideeën binnen die laatste groep! Op overlegmomenten binnen de jeugdsector klinkt de laatste jaren steeds vaker de roep om ‘daarover eens een onderzoek te voeren’. Jeugdorganisaties gaan graag in op het aanbod van sommige hogescholen en universiteiten om een groepje studenten in het kader van een bepaald opleidingsonderdeel een kleinschalig onderzoek te laten uitvoeren, en ze dienen almaar vaker een onderzoeksvraag in bij de Wetenschapswinkels van de universiteiten. Maar onderzoek laten uitvoeren is duur. Alleen als een onderzoek binnen een bepaald opleidingsonderdeel kan worden uitgevoerd, valt de kostprijs
nog mee. Al vraagt dat wel een grote tijdsinvestering, die niet altijd even goed begroot is. Daarom kloppen veel jeugdorganisaties bij kleine onderzoeksbureaus aan (die meestal een pak goedkoper zijn dan universiteiten of hogescholen), hoewel degenen die vroeger aandacht hadden voor de jeugdsector stilaan van de aardbodem lijken te verdwijnen. Er moet dus worden gezocht naar andere oplossingen. Als we kijken naar het het jeugd(werk)onderzoek in Vlaanderen, moeten we vaststellen dat het merendeel ‘cijfertjesonderzoek’ is: het brengt vooral de huidige stand van zaken in kaart, waarop organisaties en de overheid hun beleidskeuzes kunnen beargumenteren. Dat onderzoek moet er zeker zijn en blijven. Al roept het regelmatig reacties op als ‘zie je wel?’ en ‘zei ik het niet?’. Het houdt vaak bestaande beelden in stand. Er bestaat weinig onderzoek dat, gestuurd vanuit bepaalde theorieën of vanuit een bepaalde praktijk, streeft naar een verandering. Misschien is dat ook niet nodig – de jeugdsector is een goeddraaiende sector – maar wat meer prikkels vanuit theorie naar praktijk zouden kunnen zorgen voor nieuwe dynamieken, die het werken met kinderen en jongeren kunnen versterken.
Onderzoek via opleiding In de meeste Angelsaksische landen bestaat dat op theorie gebaseerd onderzoek in elk geval wel. Dat heeft meestal te maken met het feit dat er in bijna al die landen een opleiding tot professionele jeugdwerker bestaat, en binnen die opleidingen ook continu onderzoek naar jeugd en jeugdwerk > wordt gevoerd. Dit geeft een andere
31 I K R AX
K R AX I 30
Bert Pieters
De sessies gingen zeer breed. Soms waren ze heel praktisch en lichtte iemand bijvoorbeeld toe wat bij een gevoerd onderzoek de voordelen waren van een werkvorm en stuurde hij je vervolgens weg met enkele concrete tips om zelf aan de slag te gaan. Maar in het gros van de sessies ging het er wat zwaarder aan toe en werden zo goed als volledig aanvaarde uitgangspunten als ‘we moeten het kind centraal stellen’ of ‘er is een overgangstijd die we ‘jeugd’ noemen’ aan diggelen geslagen, en daagden onderzoekers en actieve jeugdwerkers elkaar uit om die verschillende hypotheses te betwisten.
© Bram Vermeiren
Weinig ‘zuivere’ academici
Daarom timmert men in Sydney aan een opleiding tot jeugdwerker die alle toekomstige professionele jeugdwerkers moeten volgen. Men hoopt dat deze opleiding ervoor gaat zorgen dat
beginnende beroepskrachten een steviger basis hebben om van start te gaan met hun werk en dus minder snel de jeugdsector verlaten. Wellicht zullen de meer ervaren werknemers ook minder tijd moeten investeren in kennisoverdracht naar de nieuwkomers en is er op die manier binnen de organisatie meer tijd voor kenniscreatie in plaats van kennisrecreatie. Al zal de meeste nieuwe kennis wellicht gecreëerd worden in de onderzoeksgroep die binnen de opleiding gaat opereren.
Vlaams alternatief Op het JET-congres begin 2010 bleek in de sessie ‘Opleiding tot jeugdwerker?’ dat we in Vlaanderen niet direct gewonnen zijn voor een opleiding zoals die in andere landen bestaat. De huidige opleidingen, zoals sociaalcultureel werk of sociale agogiek, werken immers al aan de competenties die jeugdwerkers nodig hebben. Ook is de focus daar veel breder dan jeugdwerk. Dat is nodig, zo argumenteerden de panelleden toen, omdat je niet te gespecialiseerd mag worden opgeleid. Als werknemer heb je immers een zekere mobiliteit nodig tussen verschillende jobs. Bovendien bleken de gespecialiseerde opleidingen niet altijd een succes. In Engeland, bijvoorbeeld, is het vrijwillig jeugdwerk door al die professionals bijna volledig van de kaart geveegd, en zijn die professionele krachten bijna alleen nog bezig met het organiseren van jeugdwerk en veel minder met het werken met kinderen en jongeren. Maar toch… zulke opleidingen brengen natuurlijk ook veel voordelen met zich mee, zoals het creëren van nieuwe kennis. Na de stevige discussies op
basis van degelijk onderzoek in Glasgow te hebben meegemaakt, lijkt het me niet meer dan logisch dat we ook in Vlaanderen het jeugd(werk) onderzoek meer naar de voorgrond moeten brengen. En dan hebben we niet alleen nood aan onderzoek dat de huidige situatie goed in kaart brengt, maar tevens onderzoek dat de huidige toestand in vraag durft te stellen en de praktijk op een proactieve manier kan voeden.
Permanente vorming Alleen is het voorlopig niet duidelijk hoe we dit hier moeten aanpakken. Een opleiding tot jeugdwerker aan een hogeschool of universiteit is niet direct wenselijk, maar ook de huidige stand van zaken is niet ideaal. Het is dus zoeken naar een optie die voor zoveel mogelijk betrokken partijen (onderzoekers, beleidsmakers en mensen uit het werkveld) werkt. Op JET werd gesuggereerd dat een permanente vorming voor jeugdwerkers die zeer ruim gaat, eventueel gekoppeld aan één of meerdere hogescholen, wellicht de kwaliteit in de jeugdsector zou verhogen. Indien aan een dergelijke permanente vorming onderzoek wordt gekoppeld, verzoenen we misschien het beste van twee werelden: veel kennisoverdracht en een pak kenniscreatie. In ieder geval is de tijd misschien aangebroken om het eens grondig te hebben over jeugd(werk)onderzoek. Zo vindt ook de minister van Jeugd. In zijn beleidsbrief geeft hij aan in 2011 een onderzoekstuurgroep te willen oprichten die nadenkt over het onderzoeksveld van kinderen, jongeren en kinderrechten. Wordt vervolgd? ×
GEVAARLIJK SPEL? OVER GAMES EN REGELGEVING Sebastiaan De Coninck
“Games zijn als volwaardig cultureel en maatschappelijk gegeven niet meer weg te denken uit onze samenleving. Ze hebben een aanzienlijke impact op industrie, educatie, cultuur en de leefwereld en sociale netwerken van jongeren en volwassenen. Games zijn weliswaar niet onbesproken en hun bijwijlen negatieve imago leidt daarbij soms de aandacht af van hun innovatief en educatief potentieel.” Ingrid Lieten, Beleidsbrief Media 2010-2011.
Sommige games zijn gewelddadig. Maar wat is het effect ervan op de speler? De discussie over de gevolgen van gewelddadige games is allesbehalve nieuw in Vlaanderen. Pieken in het debat volgden na de incidenten in de Columbine High School (1999) en het Duitse Erfurt (2002). In beide gevallen ging het om jongeren met een hobby (gamen) die aan het moorden sloegen. In ons land wilde het toenmalige Vlaams Blok in 2004 al een decreet met een totaalverbod op gewelddadige games. Publieke opstootjes volgden ook in 2005 bij de release van het ‘pestspel’ Bully en de dubbele moord door Hans Van Themsche in 2006. Tot bepalende maatregelen kwam het echter niet in Vlaanderen, en het debat van bedreigingen werd stilaan een debat van kansen.
33 I K R AX
K R AX I 32
De situatie in de meeste Angelsaksische landen is echter anders dan bij ons. Daar zijn jeugdwerkers bijna allemaal beroepskrachten, en men leidt die het liefst op via een formele opleiding in het hoger onderwijs. Voor alle duidelijkheid: er bestaan daar ook vrijwillige jeugdwerkers, maar het zijn er veel minder dan in Vlaanderen. Ook in de regio van Sydney in Australië werken er heel wat beroepskrachten in de jeugdsector. Tot voor kort leek een opleiding niet echt nodig, al is daar de laatste jaren verandering in gekomen. Lisa Windon van de University of Sydney schetste op de conferentie in Glasgow hoe deze mind shift er kwam. Voorlopig kan iedereen die veel zin heeft en over de juiste basiscompetenties beschikt er aan de slag gaan. Men veronderstelde steeds dat het echte leren on the job moest gebeuren, al doende leren leek de beste oplossing. Na al die jaren blijkt er echter een minder fraaie keerzijde aan de medaille te zitten. Omdat niemand een specifieke opleiding heeft gevolgd, moet elke nieuwe werknemer in de jeugdsector – of hij nu rechtstreeks met kinderen en jongeren werkt of eerder ondersteunend werk doet – zelf uitzoeken hoe alles gaat. Omdat veel werknemers die zoektocht niet zien zitten, houden velen van hen het al na twee jaar voor bekeken in de jeugdsector. En omdat er slechts weinig werknemers zijn met enkele jaren anciënniteit, hebben meer ervaren werknemers geen tijd om al die groentjes op het werk deftig te coachen. Men ondervond dat er de laatste jaren geen nieuwe kennis meer werd gecreëerd, alleen oude kennis gerecreëerd: “De jonge werknemers vinden vooral het warm water opnieuw uit in plaats van dat ze nieuwe methoden of werkvormen uitwerken.”
“Er bestaat weinig onderzoek dat, gestuurd vanuit bepaalde theorieën of vanuit een bepaalde praktijk, streeft naar een verandering.”
wetten
dynamiek dan het eerder sporadische onderzoek dat nu in Vlaanderen bestaat. Al moet gezegd dat het niet overal gaat over opleidingen die gebonden zijn aan een universiteit: soms gaat het ook om een traject binnen het Hoger Beroepsonderwijs.
fre t ter
“Ouders hebben de mogelijkheid om het gamegedrag van hun kinderen te bepalen, maar meestal niet de kennis.” Verbod op gewelddadige games
ESA roept het argument van ‘vrijheid van meningsuiting’ in om de wet te vernietigen. Zij vinden niet dat de overheid censuur mag uitoefenen op zaken die de burger geen rechtstreekse schade toebrengen (inhoudregulerend werken). ESA wordt hierin onder meer gesteund door vertegenwoordigers uit de film- en literatuurindustrie. Want als het hoger gerechtshof de wet toelaat, krijgen ook andere Amerikaanse staten de mogelijkheid om zo’n wet op te stellen. Een wet die inhoud verbiedt in films, boeken, games en websites waarvan de staat acht dat ze niet door de beugel kan. In een extreem voorbeeld kan dat zelfs leiden tot een verbod op de Koran of de werken van Darwin, omdat ze ‘gevaarlijk zijn’ voor de ontwikkeling van kinderen en jongeren.
De grootste zwakte in de argumentatie voor een verbod: er is geen bewezen causaal verband tussen gewelddadig gedrag en games. Het aantal onderzoeken is ondertussen al niet meer te tellen, en niemand houdt echt de score bij, maar er is al evenmin iemand die een oorzakelijk verband kan aantonen tussen geweld in games en echt geweld. Toch steunt 72% van de Amerikaanse volwassenen het verbod, volgens een onderzoek van Common Sense Media. Waar onzekerheid zou kunnen leiden tot een terughoudend debat, is het voor veel beleidsmakers net een achterpoortje om het beleid met emotie te sturen. Dichter bij huis heeft Duitsland een rijke traditie in verbod en censuur op geweld. Games worden streng beoordeeld door een overheidsinstantie: games met een 18+ label mogen daar niet verkocht worden aan minderjarigen en zijn bijgevolg op veel minder plaatsen te koop. Veel uitgevers zetten daar zelf het mes in hun spel om hun verkoopcijfers te kunnen halen. Veelal gaat dat vooral om esthetische ingrepen: bloed wordt weggehaald of krijgt een andere kleur. Soms gaat het om maatregelen die nog weinig met opvoeding te maken hebben. Swastika’s worden uit alle Duitse games geweerd. Ook andere referenties naar de Tweede Wereldoorlog of fascisme in het algemeen worden uit spellen gebannen. Iets soortgelijks dient zich nu tevens aan in Amerika. In de nieuwe versie van het spel Medal of Honor werden referenties naar de Taliban verwijderd
en vervangen door ‘opposing forces’. Het was ditmaal echter niet de overheid die de uitgever het mes op de keel zette, maar wel de winkelketens die dreigden het spel uit de rekken te houden. Dit heeft natuurlijk weinig met geweld in games te maken, en je moet je afvragen wie hiermee beschermd wordt.
Games en verslaving In Azië speelt hierbij nog een heel ander verhaal. In landen als China en Korea wordt er vooral online gegamed en veel minder op spelconsoles. Spelen als World of Warcraft (een online rollenspel) en Starcraft 2 (een online strategiespel) zijn daar heel populair. In Korea is Starcraft spelen een nationale sport, met een eigen tv-kanaal. De spelen zijn niet uitermate gewelddadig, maar motiveren de speler heel sterk om te blijven spelen en steeds beter te worden. Het competitieve element speelt een grote rol, omdat je steeds met andere personen speelt. Toen China te maken kreeg met enkele sterfgevallen door uitputting, als gevolg van overmatig gamen, voerde het land strenge restricties in op de tijd dat iemand een spel mag spelen. Hoewel initieel voor iedereen bedoeld, werd de restrictie uiteindelijk enkel toegepast op minderjarigen. Zij mogen per dag drie uur online gamen. Daarna eindigt hun sessie, of kunnen ze geen scores meer neerzetten. Ook bij ons speelt de verslavingsfactor. In 2008 leefde de pers op toen in België Benjamin Selvais met uitputtingsver-
In tegenstelling tot agressie is verslaving wel bewezen bij games. Niet bij alle games en niet bij alle gamers, maar het komt voor bij mensen met aanleg voor verslaving in het algemeen. Het is iets waar ook spelontwikkelaars wel naar luisteren. SquareEnix, ontwikkelaar van de immens populaire Final Fantasy-serie, voert voor zijn nieuwste spel zelf een restrictiesysteem in. Dat gaat zo: hoe langer je speelt vanaf een bepaalde score, hoe minder punten je verdient voor hetzelfde ‘werk’. Tot je niks meer verdient. Na een week kan je dan weer uitgerust aan de slag. Op die manier is voor spelers de druk weg om te blijven spelen. Ook bij World of Warcraft, klassiek de grootste boosdoener op verslavingsgebied, kan een ouder bepaalde tijdslimieten instellen voor zijn kinderen. De link naar uitleg over ‘parental control’ hebben ze duidelijk op hun homepage geplaatst. Verder hebben alle grote consoles (Xbox 360, Playstation 3, Nintendo Wii en zelfs de iPod) software ingebouwd die ouders toelaten hun kroost van een prille gameverslaving te redden. Een soortgelijk zelfregulerend systeem bestaat al voor de inhoud van games. PEGI is een Europees leeftijdclassificatiesysteem, opgesteld door ISFE, de Europese belangenbehartiger van de
game-industrie. PEGI bepaalt op basis van inhoud welke game vanaf welke leeftijd gespeeld kan worden. Deze aanbevelingen staan duidelijk op de verpakking vermeld en zijn dus een ideale leidraad voor ouders. Winkelketen Gamemania engageerde zich onlangs nog om ouders bij hun aankoop beter te adviseren over het PEGI-systeem.
Ouders en overheid Ouders hebben de mogelijkheid om het gamegedrag van hun kinderen te bepalen, maar meestal niet de kennis. Als de overheid jongeren wil beschermen, is de makkelijkste manier om dat te doen ouders goed te informeren. Ouders moeten natuurlijk zelf ook een inspanning willen doen. In NieuwZeeland pakken ze de vaders en moeders flink aan. Daar kunnen ouders beboet worden als hun kinderen games spelen die niet voor hen bedoeld zijn. Het advies van de Vlaamse Jeugdraad lijkt dan beter haalbaar: “Het is een menselijke reactie om weigerachtig te staan tegenover onbekende dingen. Aangezien voor veel volwassenen gamen onbekend terrein is, is er op dit vlak nood aan actie. De Vlaamse Jeugdraad pleit voor het opzetten van informatie- en sensibilisatiecampagnes voor zowel kinderen en jongeren als voor hun begeleiders, ouders, leerkrachten en jeugdleiders.” Het Vlaamse beleid lijkt het advies in elk geval te volgen. In 2008 was er al een voorstel voor een resolutie om de
belastingvrijstelling voor audiovisueel werk uit te breiden naar games. De federale regering voorzag zelfs budgetten voor gameresearch. Maar zoals bij veel recente plannen, werden die opgeborgen om de financiële crisis het hoofd te bieden. Minister Lieten, van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, publiceerde vorig jaar wel een site over games (www.vlaanderen.be/gaming), speciaal voor opvoeders en ouders. In haar beleidsbrief wil ze vooral ook de educatieve waarde van games onderzoeken en ze lanceerde eerder al samen met minister van Onderwijs Pascal Smet het PING-project (zie kader). Minister Smet verkondigde bij de start van vorig schooljaar bovendien dat hij wel brood zag in het introduceren van games in het onderwijs. De huidige regering kiest duidelijk voor een beleid van kansen. ×
Poverty is not a game Kruip in de huid van Jim of Sofia: twee jongeren die door omstandigheden op straat belanden en hun eigen weg moeten vinden. In PING ga je op zoek naar een dak boven je hoofd, ontmoet je mensen die je al dan niet kunnen helpen en probeer je aan een inkomen te raken. De ‘3D serious game’ PING toont aan dat games een geschikt hulpmiddel kunnen zijn om complexere maatschappelijke thema’s als armoede aan te kaarten. Op die manier willen de Koning Boudewijnstichting en IBBT zowel bijdragen aan het maatschappelijk debat over het gebruik van computergames op school als een concrete toepassing aanreiken aan het onderwijs om het thema armoede bespreekbaar te maken.
3 5 I K R AX
K R AX I 34
In de Verenigde Staten zijn de stemmen voor een verbod op bepaalde games nooit uit het debat verdwenen. In 2005 werd in Californië een wet gestemd om gewelddadige videogames te bannen. De Entertainment Software Association (ESA), de grootste belangenbehartiger van de bloeiende gamesector, ging echter in beroep tegen de wet. Bij het schrijven van dit > artikel loopt de zaak net in het hoger gerechtshof.
schijnselen werd opgenomen in het ziekenhuis. De hele kerstvakantie speelde hij dagelijks meer dan vijftien uur World of Warcraft, geholpen door Red Bull en koffie. Tot zijn broer hem doodop achter de pc vond.
ater
wa
rm
w
EEN BLAD MET GESCHIEDENIS, MAAR OOK MET POTENTIEEL TERUGBLIK OP TIEN JAAR KRAX Femke Noordink
Krax bestaat tien jaar! Het eerste nummer kwam uit in november 2000. Ter ere van dit jubileum nemen we een kijkje achter de schermen bij het vakblad van jeugdwerk en jeugdbeleid. Krax blikt terug met voormalig hoofdredacteur Inge Van de Walle, Evelyne Blancke, de huidige hoofdredacteur, en Steunpunt Jeugd-directeur Kris Lamberts, verantwoordelijk voor de uitgave van het blad. Over wijn met pizza, het belang van de lezer, geschiedenis en toekomstdromen.
Een goed begin
De Krax-evolutie “We begonnen vanuit een vrijbuiterspositie”, vertelt Inge. “Later werd Krax professioneler.” Het budget nam toe, wat meer mogelijkheden gaf. “Maar al vanaf het eerste nummer waren we ambitieus. We hebben er lang en goed over nagedacht voordat we van start gingen. Eerst waren we heel serieus, in latere jaargangen iets luchtiger.” “Serieuze brokken tekst, heavy stuff.” Zo typeert Evelyne Blancke de edities uit de eerste jaren. Evelyne nam het hoofdredacteurschap in 2009 van Inge over. “Krax is nu opengetrokken. Hapklaarder, meer consumeerbaar.” De overgang van Inge Van de Walle naar Evelyne verliep voor de lezer rimpelloos, denkt ze. “Er zat geen tsunami tussen Inge’s laatste nummer
en mijn eerste.” Haar doelstelling met Krax is dan ook om de degelijkheid die al bestond in ere te houden. De lezer moet de kwaliteit krijgen die hij gewend is. “Wel wil ik er een stempel op drukken. Maar stempel is eigenlijk niet het goede woord,” verbetert ze zichzelf, “het is eerder een invloed die door het blad heen sijpelt.” Die invloed wordt bepaald door het feit dat Evelyne geen achtergrond heeft in het jeugdwerk. Dat ziet ze als troef. Het zorgt voor een onbevangen, open blik op de sector. “Daardoor kom ik op andere thema’s en invalshoeken, op onderwerpen die er minder direct mee te maken hebben.”
Verbreding en verdieping De allereerste editie onder leiding van Evelyne Blancke, in mei 2009, ging over politiek en participatie. Daarin zat een rondetafelgesprek met jonge honden uit de politieke arena. Na het uitkomen van Krax belde één van hen op om te zeggen dat hij dolgraag een abonnement wilde. Het deed Evelyne deugd om te horen dat het tijdschrift ook voor iemand buiten de sector interessant kan zijn. “Dat is de huidige insteek: het verbreden van de doelgroep door het verbreden van de inhoud. Gezondheid, onderwijs, zelfs economie; alles moet een plek kunnen krijgen in Krax”, vindt de hoofdredactrice. “Want alles heeft invloed op kinderen en jongeren.” “Het ruimer trekken, niet alleen een
blad maken voor vakidioten”, omschrijft ook Inge haar visie op Krax. “Het jeugdwerk zit een beetje in een isolement, en is nog te weinig bekend in andere sectoren. Terwijl er heel veel kennis aanwezig is op het gebied van jeugd. De sector mag zich meer verkopen, want er zit een enorm pak ervaring.” Volgens Kris Lamberts, uitgever van het vakblad, is de missie echter nog niet volbracht. “Krax heeft nu een verdiepende waarde, geen verbredende”, meent hij. “Aan Krax de taak om de rol van jeugdwerk in het maatschappelijk speelveld te vergroten.” Kris geeft daar een goed voorbeeld van: “In de opmaak van het Vlaams Jeugdbeleidsplan hoor ik dat de beleidsmakers zich mede laten informeren door Krax.” Het blad brengt in beeld wat jeugdbeleid is, stelt Kris. “Jeugdbeleid is gewoon een moeilijk thema. In de uitleg daarvan is Krax een constante.” Tien jaar Krax betekent tien jaar gedocumenteerde kennis over jeugd, jeugdwerk en jeugdbeleid. “Krax was als een denktank”, beschrijft Inge. “We werkten hard, verzamelden ideeën en creëerden een kennisnetwerk. In de jeugdsector is veel verloop. Met Krax trachtten we de expertise vast te houden.” Ook Kris gelooft in kennisopbouw als taak van Krax. “Het is van belang om duiding te geven bij ontwikkelingen in de sector. Het blad heeft daarin een geschiedkundige waarde. Krax is de spiegel van het
debat over jeugd en geeft hier continuïteit aan.” Of zoals Evelyne het krachtig uitdrukt: “Een blad met geschiedenis, maar ook met potentieel.”
Lezers, bedankt! Dat potentieel zit, behalve in het blad zelf, ook in de lezersgroep. Want de betekenis van een tijdschrift komt niet alleen tot stand door de productie, maar vormt zich tevens in het hoofd van, en in interactie met, de lezer. “Een blad is pas relevant als het gelezen wordt”, merkt Kris Lamberts op. Daarom vindt hij het positief dat Krax met de jaren toegankelijker is geworden. “Mijn droom is dat het binnen tien jaar in alle bibliotheken van Vlaanderen ligt”, verklaart hij. Volgens Evelyne is de grootste uitdaging het doorgronden van de lezersbehoeften. “Je moet altijd blijven peilen wat de lezer verlangt, maar hem ook durven verrassen met een onderwerp waar hij onverwacht een relevantie in vindt. Ik wil artikelen selecteren die interessant zijn voor de meeste abonnees. Het vinden van een mooie samenstelling is iedere keer mijn hoofddoel.” En Krax bedankt jou, de lezer, voor de afgelopen tien jaar! Hopelijk blijf je het blad volgen, voor artikelen over jeugd, jeugdwerk en jeugdbeleid. Want zonder lezers is Krax is geen Krax. ×
3 7 I K RA X
K RA X I 3 6
Het jaar 2000. De geboorte van een nieuw millennium. En ook het jaar dat de Vlaamse jeugdsector werd verblijd met een nieuw vakblad. De naam van de uitgave kwam tot stand op het toilet. “Op de wc hing een groot vel papier, waar iedereen iets op kon krabbelen”,
beschrijft oud-hoofdredacteur Inge Van de Walle. Uiteindelijk kwam ‘Krax’ als winnaar uit de bus – een verwijzing naar ‘een krak (kei) zijn in het jeugdwerk’. “Ik werkte eerst bij het Forum voor Pluralistisch Jeugdwerk”, deelt Inge mee. “We streefden naar meer samenwerking en meer ontzuilde ondersteuning voor het jeugdwerk. Via een tijdschrift wilden we hieraan werken, en daarin verschillende koepels laten samenkomen. Een blad over jeugdwerk, beleid en onderzoek.” Bij de oprichting van Steunpunt Jeugd in 2002 werd het een uitgave van dit expertisecentrum. Goede herinneringen heeft Inge aan de redactievergaderingen. Meestal werden die bij haar thuis gehouden. Met wijn en pizza, die af en toe in de haast in de microgolfoven werd geschoven. Leden van de kernredactie hadden veel invloed, ieder met een specifieke invalshoek. De samenwer-
king binnen de redactie ziet Inge als een verrijking: “Met een paar mensen heb je al een hoop stof.” Krax probeerde jonge mensen een kans te geven om voor het blad te werken, als vormgever of fotograaf. De vaste fotografe kwam zelf uit een minder welvarende buurt in Brussel. “Daarom stonden er vaak mensen uit de marges van de samenleving op de foto, vanuit plekken die we anders nooit zouden zien”, merkt Inge op. “En bedenk dat foto’s in die tijd nog analoog waren”, benadrukt ze. Bestanden werden nog niet via e-mail verzonden. De productie van een blad was een tijdrovend proces.
phip
p
hi
hi
STRAFFE GASTEN & STERKE MEIDEN
HIP HIP HIP
Vind je dat het hoog tijd is om in je jeugdbeweging stil te staan bij drankgebruik en softdrugs? Of wil je weten hoe je je vrienden helpt als er problemen zijn? Dan is ‘Maat in de Shit’ er voor jou! Dit spel maakt het eenvoudiger om een gesprek of een discussie aan te gaan over alcohol en cannabis. Spelers denken na over het gebruik van genotsmiddelen van hun vrienden, kunnen hun mening kwijt en leren hoe ze kunnen reageren op bepaalde situaties. Maat in de Shit is geschikt voor tien tot vijfentwintig spelers vanaf vijftien jaar, voor leden of leiding van een jeugdbeweging, voor een avondactiviteit met de leiding, een activiteit met je leden, of op cursus. Dankzij een handig mapje en geplastificeerde fiches trotseert dit pakket weer en wind, zodat ook jouw opvolgers dit pakket nog kunnen gebruiken. Maat in de Shit werd uitgewerkt door CAT Infopunt, CGG Eclips vzw en VAD. Ga naar www.vad.be om het spel te bestellen.
LESBISCHE OUDERS, GEZONDE KROOST
KAJ WINT DE CERAPRIJS!
Tienerkinderen van lesbische ouders in de Verenigde Staten vertonen een gezonde psychologische ontwikkeling. Ze hebben minder gedragsproblemen dan leeftijdsgenoten die opgroeien in heteroseksuele gezinnen. Dat blijkt uit recent onderzoek van de University of California en de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek is uitgevoerd onder 78 jongens en meisjes en hun moeders vanaf de verwekking van het kind tot het zeventiende jaar. De kinderen in de lesbische gezinnen scoren hoger in hun sociale, cognitieve en algemene competenties, en significant lager wat betreft agressief gedrag, het overtreden van regels en het uiten van probleemgedrag. De uitkomsten van het onderzoek kunnen volgens de onderzoekers deels worden verklaard door de opvoedstijl. Zo vertonen lesbische moeders een grote betrokkenheid bij de opvoeding en gebruiken ze minder vaak fysieke straf.
Krax feliciteert KAJ! De KAJ uit Schaarbeek heeft met de interim-actie de Ceraprijs van het Vlaamse Jeugdwelzijnswerk gewonnen. Met de jaarlijkse prijs vragen Cera en Uit De Marge aandacht voor de situatie van maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. KAJ startte lokale actieprocessen op met jongeren rond interimwerk, namelijk ‘Interimalarm’ in Oostende en ‘Pinokkio Interim’ in Ieper. In andere steden worden momenteel verhalen van jongeren die werk zoeken via het project verzameld. Doel is om de moeilijkheden bekend te maken, die vooral minder hoogopgeleide jongeren bij het zoeken naar werk ondervinden. Zo wil KAJ de manier veranderen waarop de bevoegde instanties en beleidsmakers jongeren steunen bij hun zoektocht naar werk. Jongeren beslissen mee in alle facetten van de actie van KAJ. KAJ ging naar huis met 2.500 euro en een cheque voor een artistiek-cultureel aanbod. Ook mag de jeugdbeweging zich een jaar lang ‘Jeugdwelzijnswerk van het jaar’ noemen. In het zomernummer van Krax over dorp en platteland kon je al lezen over de interim-actie van KAJ. Het artikel is na te lezen op www.steunpuntjeugd.be.
HAPPY NERDYEAR Proost op het nieuwe jaar met de jeugdsector! Kom naar de ‘Happy Nerdyear’-borrel van Steunpunt Jeugd, de Vlaamse Jeugdraad, VIP Jeugd, VVJ, JINT en het Kenniscentrum Kinderrechten op vrijdag 28 januari, van 17.00 uur tot middernacht in La Tentation, Lakensestraat 28 in Brussel. Bereid je voor op een avond waarop de sector zich op ludieke wijze aan je voorstelt en je vervolgens onder het genot van hapjes en drankjes je ‘nerdy dance moves’ kunt uitproberen tijdens een sprankelend dj-optreden. We voorspellen een jaar waarin de nerd weer helemaal hot is. Kijk ter inspiratie ‘Revenge of the Nerds’ deel 1 tot en met 5, en zet die ‘geeky’ bril maar op! Zonder val je zeker uit de toon. Hef je met ons het glas op het nieuwe jaar? Geef dan een seintje via
[email protected].
3 9 I K R AX
K R AX I 38
Werk je met kinderen en jongeren? Dan nodigt de opleiding Sociaal Werk van de Karel de Grote-Hogeschool je uit op de studiedag ‘Straffe gasten en sterke meiden’ op 13 januari 2011. Een inspirerende dag over de kracht van jongeren voor jeugdwerk, jeugdhulp en onderwijs, waar je ervaringen kunt uitwisselen over ‘empowerend’ werken met jongeren. Sessies gaan onder meer over participatie van maatschappelijk kwetsbare jongeren in het jeugdwerk, werken met jongeren in armoede, jongerenparticipatie in de gedwongen hulpverlening, het activeren van allochtone meisjes in de jongerenwerking en empowerend werken met moslimjongeren, met islamologe Khadija Aznag. Voor meer informatie kun je terecht bij Ann Van Dyck,
[email protected], telefoonnummer 03 613 1800. De studiedag vindt plaats in de Hogeschool, aan de Brusselstraat 23 in Antwerpen.
MAAT IN DE SHIT
Verantwoordelijke uitgever: Kris Lamberts I Arenbergstraat 1D I 1000 Brussel
ABONNEMENTEN Krax verschijnt vijf maal per jaar. Wil je Krax (blijven) ontvangen, neem dan zo vlug mogelijk een abonnement of hernieuw je abonnement. Vervalt je abonnement, dan ontvang je automatisch een overschrijving of factuur. Een abonnement (5 nummers) kost 20 euro voor individuen en voor organisaties. Een groepsabonnement (vanaf 10 personen) kost 15 euro per persoon. De voorwaarden vind je op www.steunpuntjeugd.be/krax Het overnemen van artikels is toegelaten mits de bron volledig wordt vermeld.