Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
Bezoekadres: Het Trippenhuis Kloveniersburgwal 29 Postadres: Postbus 19121 1000 GC Amsterdam T (020) 5510700 F (020) 6204941
Notitie Van
Gammaberaad
Betreft
Nederlands sociaal-wetenschappelijk onderzoek in internationaal perspectief
Datum
Januari 2006
Kenmerk
SWR/AV/717.nie
1. Inleiding
1.1. Aanleiding Het bestuur van de Sociaal-Wetenschappelijke Raad heeft in de loop van 2004 gediscussieerd over de vraag of de SWR de kwaliteit van het Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoek naar internationale maatstaven zou moeten inventariseren. Het SWR-bestuur besloot de vraag voor te leggen aan het Gammaberaad. Dit is een overleg (2x per jaar) tussen de voorzitter en secretaris van de SWR, de voorzitter en directeur van het Gebiedsbestuur Maatschappij- en Gedragswetenschappen van NWO en de voorzitter van de Sectie Gedrags- en Maatschappijwetenschappen van de KNAW. Het Gammaberaad heeft afgesproken een notitie op te stellen die indicaties geeft over de kwaliteit van het Nederlandse sociaal-wetenschappelijk onderzoek in internationaal perspectief.
1.2. Vraagstelling Om de kwaliteit van het Nederlandse sociaal-wetenschappelijk onderzoek in internationaal perspectief te kunnen weergeven, heeft het Gammaberaad de volgende drie deelvragen geformuleerd: 1. Wat is de kwaliteit van het Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoek naar internationale maatstaven? 2. In welke mate nemen Nederlandse onderzoekers deel aan belangrijke internationale netwerken van onderzoekers? 3. In welke mate is Nederland op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd in, ook voor de sociale wetenschappen relevante, organisaties en programma’s zoals de European Science Foundation (ESF) en de kaderprogramma’s van de Europese Commissie?
1.3. Aanpak De beschikbare bronnen kunnen de deelvragen niet direct beantwoorden. Veldonderzoek (een vragenlijstonderzoek onder sociaal-wetenschappelijke onderzoekers) zou deze vragen wèl direct kunnen beantwoorden, maar dit is, gezien het karakter van deze notitie te tijds- en arbeidsintensief. Verstandiger is om door middel van een quick scan een indruk te krijgen van de internationale positie van Nederlands sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Aan de hand van de uitkomsten van deze quick scan zou het Gammaberaad kunnen besluiten in tweede instantie via later te specificeren methoden een gedetailleerder antwoord te verkrijgen op de drie deelvragen.
Voor het (gedeeltelijk) beantwoorden van de eerste twee deelvragen kunnen de volgende bronnen geraadpleegd worden: 1. Cijfers over Nederlandse honoreringen in Europese subsidierondes. 2. Rapporten met VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen en (her)erkenningsaanvragen en peer review-verslagen van erkende onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen.
Ad 1 Wat betreft de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek zal worden gekeken naar de honoreringen van door Nederlandse onderzoeksgroepen ingediende voorstellen in Prioriteit 7 (‘Burgers en bestuur in de kennismaatschappij’) van het 6de Kaderprogramma van de Europese Commissie. De selectieprocedure kent een grote mate van competitie en een peer review benadering. Door de grote mate van competitie mag worden verondersteld dat indien Nederlandse onderzoeksgroepen bij de gehonoreerde voorstellen, als indiener of participerend onderzoeksteam, gelijk of hoger dan het gemiddelde scoren, de kwaliteit van deze voorstellen naar Europese maatstaven hoog is. Door de peer review benadering is dit programma een indicatie van de mate van participatie van Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoekers in Europese netwerken. In aanvulling op de honoreringen van door Nederlandse onderzoeksgroepen ingediende voorstellen in het 6de Kaderprogramma (Prioriteit 7) zal worden gekeken naar de scores bij ESF- en COSThonoreringen en naar het European Collaborative Research Projects (ECRP is thans een onderdeel van het Eurocores-schema) van de ESF.
Ad 2 De rapporten met de VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen en een aantal (her)erkenningsaanvragen en peer review-verslagen van erkende onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen leveren het tweede perspectief op bij de beantwoording van de eerste twee deelvragen. De rapporten van de VSNU/QANU doen verslag van het oordeel van visitatiecommissies voor zover deze betrekking heeft op de internationale positie van het Nederlandse sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Ook relevant zijn de gegevens uit de (her)erkenningsaanvragen en de peer review-verslagen van erkende onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen. Niet alle (her)erkenningsaanvragen en de peer review-verslagen zijn echter beschikbaar voor ons. Tot zover de bronnen die een bijdrage kunnen leveren aan de eerste twee deelvragen. Een andere bron had het rapport “Buitenlandse beoordelaars over de kwaliteit en meerwaarde van de Nederlandse onderzoekscholen” (2005) van Hans Sonneveld en Heinze Oost kunnen zijn. De gegevens uit dit rapport bleken echter niet bruikbaar voor de beantwoording van de deelvragen in deze notitie, omdat de sociale wetenschappen niet apart in het rapport aan bod komen. De derde deelvraag heeft een ander karakter dan de eerste twee deelvragen. Dit is de reden dat voor de beantwoording van deze vraag andere bronnen geraadpleegd zullen worden. Bij deelvraag drie zullen netwerken van (Nederlandse) vertegenwoordigers op bestuurlijk niveau in internationale organisaties en programma’s in kaart worden gebracht. Ook hiervoor bestaan echter geen bronnen die een volledig beeld kunnen geven. Deze deelvraag zal worden beantwoord op basis van expertise van NWO en de KNAW met betrekking tot internationale organisaties en programma’s die relevant zijn voor de Nederlandse sociale wetenschappen. In deze notitie zal dus worden getracht met behulp van de onderstaande informatiebronnen de deelvragen te beantwoorden: Deelvraag 1: cijfers over Nederlandse honoreringen in Europese subsidierondes, de rapporten met VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen, de (her)erkenningsaanvragen en peer review-verslagen van erkende onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen. Deelvraag 2: idem. Deelvraag 3: feitelijke, bij NWO en KNAW bekende informatie over participatie op bestuurlijk niveau in internationale organisaties en programma’s.
2
2. Mate van succes in Europese subsidie-instrumenten
2.1. Succes in internationale onderzoeksprogramma’s 6de Kaderprogramma Het Zesde Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling loopt sinds eind 2002. Het onderstaande gaat in op de cijfers over indieningen bij Prioriteit 7 (Burgers en bestuur in een kennismaatschappij). De hier gepresenteerde cijfers zijn gebaseerd op de eerste drie rondes (Citizens 1, 2 en 3, en wel alle batches daarvan). Thans vindt ook uitbesteding plaats van Citizens 4, 5 en 6, maar deze rondes zijn nog (lang) niet tot honorering gekomen. Van eerste drie rondes hebben er twee betrekking op de zogenaamde nieuwe instrumenten (Integrated Projects en Networks of Excellence) en één op de oude (d.w.z. uit het 5de Kaderprogramma overgenomen) instrumenten (Specific Targeted research projects, STREPS en Coordinated Actions CA). De oude instrumenten hebben een kleinere omvang. Tabel 1. KP6 honoreringen in prioriteit 7 KP 6 Projectindieningen
Participaties
Aantal indieningen EU NL 447 21 (100%) (4,7%) 6945
Aantal honoreringen EU NL 31 5 (100%) (16%)
289
1170 71 (100%) (6%) Bron: Circa website EC, toegankelijk voor leden en experts Programme Committee FP6
Honoreringspercentage EU NL 7% 24%
17%
25%
De cijfers uit tabel 1 zijn nog niet definitief. Er vindt bijvoorbeeld nog onderhandeling plaats over enkele gehonoreerd project in Citizens-3. Voor zover nu valt na te gaan, zullen eventuele wijzigingen in het aantal gehonoreerde projecten minimale invloed hebben op de conclusies. Bovendien bleken de bij EG-Liaison bekende cijfers, gepubliceerd in het zogenaamde Brick boekje, niet (geheel) correct en stonden er vele onjuistheden in de omvangrijke Excel-tabellen (onder meer dubbeltellingen). Deze onjuistheden zijn er, in overleg met EG-Liaison, uitgehaald. Twee van de vijf succesvolle projectindieningen met een Nederlandse coördinator zijn Networks of Excellence en behoren daarmee tot de nieuwe instrumenten 1 . De Networks of Excellence zijn heel grote netwerken met een groot budget. Een coördinatorschap over deze steunvormen is daarmee een belangrijke indicator van een vooraanstaande positie in het betrokken onderzoeksgebied. De aanvragen zijn altijd interdisciplinair, en voornamelijk afkomstig uit de sociologie, bestuurskunde, organisatiekunde, sociale economie en innovatiewetenschappen. Als deelconclusie kan worden gesteld dat Nederland op basis van deze cijfers een zeer goede prestatie heeft geleverd. Met een percentage van 4,7% van het aantal projectindieningen wordt een score gehaald van 16% van de succesvolle projectindieningen. Het Nederlandse honoreringspercentage ligt op 24%, hetgeen - zeker voor Europese begrippen - een zeer hoge score is. Wat betreft de Nederlandse participaties in onderzoek dat andere landen coördineren, en waarbij Nederland dus gefinancierde partner is (soms meerdere Nederlandse partners), ligt het honoreringspercentage op 25. Dit cijfer ligt ruim boven het Europees gemiddelde, hetgeen betekent dat het Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoek meer dan gemiddeld betrokken is bij de succesvolle indieningen. Dit is een sterke indicator voor deelname aan kwalitatief hoogwaardige netwerken van Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoekers.
1
3
De overige drie projecten bestaan uit 2 STREPS en 1CA
European Science Foundation European Collaborative Research Projects zijn Europese samenwerkingsprojecten met minimaal drie deelprojecten uit verschillende landen. Alle landen financieren hun eigen deelprojecten en bepalen zelf het budget. Nederlandse projecten omvatten vaak aio- of postdoc-onderzoek. De voorstellen in onderstaande tabellen zijn bij de ESF ingediend op het gebied van de sociale wetenschappen in de jaren 2001 t/m 2004. Het uiteindelijk aantal gefinancierde voorstellen (“funded MaGW’) is goedgekeurd door zowel de ESF als door MaGW. Tabel 2a. ESF ECRP-indieningen en gehonoreerde projecten met Nederlandse participatie Call
ESF received in total
2001 37 2002 24 2003 23 2004 60 Total 144 Bron: ESF en MaGW
MaGW received in total 11 5 10 28 54
% MaGW of total ESF 30% 21% 43% 47% 38%
ESF approved and funded 7 5 4 9 25
Approved MaGW
Funded MaGW 5
3 14 22
4 0 1 4 9
Participation % MaGW in ESF 57% 0% 25% 44% 36%
Tabel 2b. ESF ECRP-indieningen en gehonoreerde projecten met een Nederlandse coördinator % MaGW of MaGW ESF total ESF received received in total in total Total 144 18 13% Bron: ESF en MaGW All years
ESF approved and funded 25
Approved MaGW 10
Funded MaGW
Funding % General ESF 4
17%
Funding % NL 22%
De lezer dient deze cijfers uit de tabellen 2a en 2b met de nodige voorzichtigheid te interpreteren. In de eerste plaats omdat de tabellen betrekking hebben op kleinere aantallen en kleinere budgetten dan in het 6de Kaderprogramma. Verder is honorering vaak afhankelijk van de hoogte van het budget per land en van goedkeuring door tenminste drie deelnemende landen. Als voorbeeld moge 2003 dienen, waarbij slechts één project van de drie door Nederland goedgekeurde projecten werd gehonoreerd. De andere twee projecten werden afgekeurd aangezien ze niet door voldoende landen werden ondersteund. In 2004 kon MaGW slechts vier projecten financieren - terwijl er meer projecten waren goedgekeurd –, omdat het toenmalige budget van € 1 miljoen niet toereikend was. In de tweede plaats is voorzichtigheid met de cijfers uit de tabellen 2a en 2b geboden omdat de beoordeling in de verschillende landen op uiteenlopende wijze is uitgevoerd. Indien de aangesloten landen hiermee akkoord gaan, zal de ESF in 2006 een internationale commissie instellen om aan dit probleem tegemoet te komen. Uit de tabellen 2a en 2b komt naar voren dat Nederland zeer aanwezig is bij de indieningen: in 2004 participeerden Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoekers in bijna de helft van het totaal aantal indieningen. Dit betekent dat Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoekers zeer goed in het Europese netwerk zijn vertegenwoordigd. Uit tabel 2b blijkt dat ook de projecten met een Nederlandse coördinator met 13% goed zijn vertegenwoordigd, gezien de geringe omvang van de Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoeksgemeenschap. Dit is tevens een signaal dat Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoekers vaak als partners worden geselecteerd, hetgeen samen kan hangen met de goede kwaliteit van de onderzoeksuitvoering. De MaGW-beoordelingen van Nederlandse indieningen bevestigen dit. Het percentage subsidiabel bevonden projecten (“MaGW approved”) is hoog tot zeer hoog. Uit tabel 2b blijkt dat dit ook geldt voor samenwerkingsprojecten met een Nederlandse coördinator. Het honoreringspercentage van samenwerkingsprojecten met een Nederlandse coördinator ligt hoger dan het gemiddelde honoreringspercentage bij de ESF. Dat betekent dat projecten met een Nederlandse coördinator beter scoren dan projecten met coördinatoren uit andere landen.
4
2.2. Succes in internationale netwerkvormingssubsidies Naast de bovengenoemde bevindingen die betrekking hebben op netwerken, zijn er ook specifiek op netwerkvorming gerichte internationale steunvormen. ESF Exploratory Workshops Deze subsidie helpt Europese onderzoeksgroepen nieuwe contacten te leggen, kennis uit te wisselen en mogelijkheden voor toekomstige onderzoekssamenwerkingen te verkennen. Dit gebeurt door middel van kleine, interactieve bijeenkomsten met maximaal 30 participanten waarbij maximaal 5 participanten uit het land van de aanvrager komen. Subsidieorganisaties uit de aanvragende landen financieren de workshops. De voorstellen in tabel 3 zijn ingediend op het gebied van de sociale wetenschappen in de jaren 2001 t/m 2004. Tabel 3. ESF Exploratory Workshops, indieningen en Nederlandse participaties 2001-2004 Exploratory Workshops
Ingediend ESF NL participaties 286 90 (100%) (31%)
Gehonoreerd Totaal NL participaties 52 8 (100%) (15%)
ESF COST COST is een intergouvernementeel kader waarin Europese samenwerking op het gebied van wetenschappelijk en technisch onderzoek tot stand komt. COST maakt coördinatie van nationaal gefinancierd onderzoek op Europees niveau mogelijk. Een COST-actie duurt ongeveer 4 jaar en bestaat uit participanten uit minimaal 5 landen. Een COST-actie vertoont sterke gelijkenis met de ESF Networks, die de ESF dan ook niet meer uitbesteedt sinds COST bij de ESF is ondergebracht. Er lopen momenteel 12 COST-acties in de “Social Sciences and Humanities”. Nederlandse onderzoekers nemen aan 10 (83%) van deze acties deel. Professor Cees Flinterman van de Rechtenfaculteit van de Universiteit van Utrecht is voorzitter van de Management Committee van een van deze acties.
2.3. Conclusies De instrumenten in het 6de kaderprogramma brengen een groot onderzoeksbudget met zich mee. Hoewel nog niet tot een totaaloverzicht kon worden gekomen voor Prioriteit 7 (Burgers en bestuur in een kennismaatschappij) van het 6de Kaderprogramma, zeggen goede uitkomsten met name in dit programma veel over de kwaliteit van het Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoek naar internationale maatstaven en over de mate waarin Nederlandse onderzoekers deelnemen aan belangrijke internationale netwerken van onderzoekers. De Nederlandse deelname van sociaal-wetenschappelijke onderzoekers in Europese onderzoeksprogramma’s is uitstekend. Niet alleen is het percentage Nederlandse sociaalwetenschappelijke onderzoeksgroepen in het toegekende onderzoek hoog, ook het honoreringspercentage van de Nederlanders is goed. Hieruit valt op te maken dat het Nederlandse sociaal-wetenschappelijk onderzoek het vanuit Europees perspectief “heel goed doet”. Voor de internationale netwerksubsidies is het beeld minder eenduidig. Nederlandse sociaalwetenschappelijke onderzoekers lijken goed vertegenwoordigd te zijn binnen deze netwerken: er is Nederlandse participatie in 83% van de lopende COST-acties. Daarentegen ligt het participatiepercentage van Nederlandse honoreringen in de Exploratory Workshops van de ESF op 15% terwijl men wel aan 31% van de indieningen deelneemt. Dit is mede een uitvloeisel van beschikbare budgetten bij NWO.
5
3. Analyse onderzoeksbeoordelingen en verslagen onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen
3.1. VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen De VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen worden opgesteld door beoordelingscommissies die in principe internationaal zijn samengesteld. Hierdoor wordt het Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoek vanuit het internationale perspectief beoordeeld. De rapporten met VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen gaan onder meer in op de kwaliteit van het Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoek naar internationale maatstaven en op de mate waarin Nederlandse onderzoekers deelnemen aan belangrijke internationale netwerken van onderzoekers. In de rapporten met VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen komen vier criteria aan bod: “wetenschappelijke kwaliteit”, “productiviteit”, “relevantie”, en “duurzaamheid”. Voor deze notitie is met name het criterium “wetenschappelijke kwaliteit” van belang en daarom hebben de hieronder vermelde cijfers alleen betrekking op dit aspect. De overige criteria zijn buiten beschouwing gelaten. De beoordelingscommissies waarderen wetenschappelijke kwaliteit op een schaal van 1 tot 5 (van slecht tot excellent). Het Protocol 1998 van de VSNU staat het de beoordelingscommissies toe hun eigen interpretatie te geven aan deze schaal. In grote lijnen (steekwoorden) gebruiken de commissies de volgende interpretaties: 5 = excellent: “world leading”, “top of the international research”, “important and innovative” 4 = goed: “credible at an international level”, “international significant”, “may contain some elements of excellence” 3 = voldoende: “contributions are of interest”, “satisfactory at national level”, “correspond to the average quality of other European programmes and the US” 2 = onvoldoende: “programme contributes marginally to its field”, “does not meet international standards”, “needs improvement to be significant” 1 = slecht: “contributions are insignificant”, “far from international standards”, “reorientation is needed”. Voor deze notitie zijn negen rapporten met VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen op het gebied van de sociale wetenschappen bekeken die verschenen in de periode 1999-2002. Latere rapporten met VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen zijn niet beschikbaar. Arbeid, Welzijn en Sociaal-economisch bestuur (onderzoekschool) Er zijn 12 programma’s beoordeeld. Eén programma werd gekwalificeerd als excellent. Zes programma’s scoorden een goed, drie programma’s haalden een voldoende en twee programma’s kregen een onvoldoende. Conclusie: 58% van de programma’s staan internationaal gezien goed tot zeer goed in aanzien. 25% van de programma’s voldoet internationaal gezien aan de maatstaven en 17% levert geen significante bijdrage aan het internationale veld. Bedrijfskunde en Management Er zijn 20 programma’s beoordeeld. Hiervan scoorden drie programma’s excellent en negen goed. Een voldoende kregen zeven programma’s en één programma scoorde een onvoldoende. Conclusie: 60% van de programma’s draaien internationaal goed tot zeer goed mee. 35% levert
6
interessante bijdragen aan het veld en presteert voldoende op nationaal niveau. 5% verdient aanzienlijke verbetering om een significante bijdrage te leveren. Bestuurskunde, Politicologie en Communicatiewetenschappen
Bestuurskunde Negen van de twaalf beoordeelde programma’s scoorden een goed. Twee programma’s kregen een voldoende en een programma werd met een onvoldoende beoordeeld. Conclusie: 75% van de programma’s doen op internationaal niveau goed mee. 15 % voldoet aan de internationale normen op een acceptabel niveau en 10 % voldoet niet aan de internationale maatstaven en dient zich te verbeteren om een significante bijdrage te leveren.
Politicologie Er zijn acht programma’s beoordeeld. Vier programma’s kregen een goed, vier programma’s scoorden voldoende. Conclusie: 50% van de programma’s scoort in internationaal opzicht goed. 50% voldoet aan de internationale normen op een acceptabel niveau.
Communicatiewetenschappen Vier van de zeven beoordeelde programma’s scoorden een goed. Twee programma’s waren voldoende en één programma scoorde een onvoldoende. Conclusie: 57% van de programma’s doen internationaal goed mee. 28% voldoet aan de internationale normen op een acceptabel niveau en 15% dient zich te verbeteren om internationaal een rol van betekenis te kunnen spelen. Economie Er zijn 60 programma’s beoordeeld. Hiervan kregen twaalf programma’s de kwalificatie excellent. Negentien programma’s scoorden een goed en 23 programma’s haalden een voldoende. Drie programma’s scoorden een onvoldoende en drie programma’s kregen geen cijfer. Conclusie: 52% van de programma’s speelt internationaal gezien een meer of minder belangrijke rol. 38% voldoet aan het internationaal gemiddelde niveau en 6% draagt marginaal bij aan het veld. 4% werd niet beoordeeld. Geografie Van de 18 beoordeelde programma’s scoorden er drie een goed tot excellent en vijf een goed. Drie programma’s kregen een voldoende tot goed en drie programma’s werden met de kwalificatie voldoende beoordeeld. Drie programma’s scoorden onvoldoende. Eén programma werd niet beoordeeld. Conclusie: 60% van de programma’s doen internationaal goed tot zeer goed mee. 17% speelt geen rol van betekenis en nog eens 17% draagt weinig bij aan het vakgebied.
Pedagogiek en Onderwijskunde Van het totaal van 35 programma’s kregen twee programma’s een kwalificatie excellent en vijf programma’s het predikaat goed tot excellent. Veertien programma’s deden het goed en acht programma’s scoorden voldoende tot goed. Drie programma’s kregen een voldoende en drie programma’s waren onvoldoende. Conclusie: 82% van de programma’s speelt internationaal gezien een meer of iets minder belangrijke (voldoende-goed tot excellent) rol. 9% steekt niet boven het gemiddelde internationale niveau uit en 9% behoeft verbetering om een significante bijdrage te kunnen leveren. Psychologie Er zijn 57 programma’s beoordeeld. Hiervan kregen zeven programma’s de beoordeling excellent en 12 programma’s een goed tot excellent. Een goed was er voor 24 programma’s en zes programma’s kregen een voldoende tot goed. Vijf programma’s scoorden een voldoende en drie programma’s kregen een onvoldoende. Conclusie: 86 % van de programma’s doet internationaal goed tot zeer goed mee. 9% voldoet aan de internationale normen op een acceptabel niveau en 5% voldoet niet aan de internationale maatstaven en dient zich te verbeteren om een significante bijdrage te kunnen leveren.
7
Rechtsgeleerdheid De peer review-commissie was niet internationaal samengesteld aangezien het rechtswetenschappelijke onderzoek is gericht op de Nederlandse “markt”. Daarom wordt de evaluatie van het rechtswetenschappelijke onderzoek niet meegenomen in deze notitie. Sociaal-culturele wetenschappen Er zijn 34 programma’s beoordeeld. Zes programma’s kregen het predikaat excellent en 11 programma’s kregen een goed. Zestien programma’s scoorden een voldoende en één programma werd wel beoordeeld maar kreeg geen score. Conclusie: 50% van de programma’s spelen een rol van betekenis op het internationale veld en 47% voldoet aan de internationale normen op een voldoende niveau. 3% kreeg geen beoordeling. Totaal Onderstaand cijfermatig overzicht is gebaseerd op bovenstaande teksten uit de beoordelingen. Tabel 4. Overzicht resultaten VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen, 1999-2002 5 excellent Bestuurskunde Arbeid, welzijn en sociaal-economisch bestuur Bedrijfskunde en management Politicologie Economie Geografie Pedagogiek en onderwijskunde Psychologie Sociaal-culturele wetenschappen Totaal
1 (8%) 3 (15%)
12 (20%) 1,5 (8%) 4,5 (13%) 13 (23%) 6 (18%) 41 (16%)
4 goed 9 (75%) 6 (50%) 9 (45%) 4 (50%) 19 (32%) 8 (44%) 20,5 (58%) 33 (58%) 11 (32%) 119,5 (47%)
3 2 voldoende onvoldoende 2 1 (15%) (10%) 3 2 (25%) (17%) 7 (35%) 4 (50%) 23 (38%) 4,5 (25%) 7 (20%) 8 (14%) 16 (47%) 74,5 (29%)
1 slecht
Geen cijfer
12 (100%) 12 (100%)
1 (5%)
3 (5%) 3 (17%) 3 (9%) 3 (5%)
16 (6%)
Totaal
3 (5%) 1 (6%)
1 (3%) 5 (2%)
20 (100%) 8 (100%) 60 (100%) 18 (100%) 35 (100%) 57 (100%) 34 (100%) 256 (100%)
Bron: VSNU-rapporten Toelichting: Daar waar beoordelingscommissies halve scores gaven tussen de 5 gradaties is het aantal oordelen
verdeeld over de twee gradaties waar het tussenin lag om berekeningen mogelijk te maken.
Uit tabel 4 valt af te leiden dat de score 4 het meeste voorkomt, gevolgd door achtereenvolgens de score 3 en de score 5. De spreiding over de scores verschilt tussen de disciplines.
Conclusies Uit de rapporten met VSNU/QANU-onderzoeksbeoordelingen komt een overwegend positief beeld naar voren van de Nederlandse sociale wetenschappen in internationaal perspectief: - Van alle programma’s scoorde 63% een 4 of hoger. De laagste score (50%) heeft betrekking op de sociaal-culturele wetenschappen en de hoogste (82%) op de pedagogiek en onderwijskunde. - Van alle programma’s scoorde 6% een 2. Deze programma’s zouden zich aanzienlijk moeten verbeteren om internationaal gezien een rol van betekenis te kunnen spelen. De laagste score (5%) betreft bedrijfskunde en management, en de hoogste score (17%) is voor de geografie. - Geen enkel programma kreeg de kwalificatie slecht (score 1).
8
3.2. Verslagen erkende onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen De (her)erkenningsaanvragen en peer review-verslagen van de erkende onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen bevatten nuttige informatie over de kwaliteit van het onderzoek. Het ene rapport levert meer informatie op over de kwaliteit van het onderzoek dan het andere (dat bijvoorbeeld meer op productiviteit ingaat). Daarnaast richt het ene rapport zich op een Europees toetsingskader terwijl dit in het andere rapport internationaal is. Er zijn momenteel 26 erkende onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen en dus even zovele (her)erkenningsaanvragen en peer review-verslagen. Het onderstaande is gebaseerd op een willekeurige steekproef van 13 van deze 26 (her)erkenningsaanvragen en peer review-verslagen. Over het algemeen komt er een heel positief beeld naar voren uit de (her)erkenningsaanvragen. De verschillende rapporten dragen diverse kenmerken aan om de positie van een onderzoekschool in het internationale onderzoeksveld aan te geven, zoals “Deelname aan en/of coördinatie van EU Kaderprogramma’s” en “Goede internationale contacten”. Getracht is de (her)erkenningsaanvragen aan de hand van veel genoemde kenmerken te analyseren. Er zijn twee kenmerken die expliciet in bijna alle 13 (her)erkenningsaanvragen voorkomen: publicaties, en internationale samenwerking. Ten eerste het kenmerk publicaties. Over het algemeen betreft het peer review-publicaties van hoge kwaliteit in internationale tijdschriften. Het grootse deel van de erkende onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen scoort in dit opzicht goed tot zeer goed. In een enkel geval is er een opmerking gemaakt dat hier meer aandacht aan zou moeten worden besteed. Ten tweede het kenmerk internationale samenwerking en, daarmee samenhangend, het aantrekken van buitenlands talent. In veel gevallen gaat het dan om buitenlandse aio’s maar ook postdocs en senioronderzoekers worden genoemd. Daarnaast worden gastdocenten en/of begeleiders aangetrokken en wordt er geparticipeerd in uitwisselingsprojecten. Ook het aantal gepromoveerde aio’s uit de vakgroepen die een positie in het buitenland krijgen aangeboden, wordt genoemd. Enkele peer review-verslagen raden de onderzoekschool expliciet aan de internationale samenwerking te versterken, onder andere door het aantrekken van buitenlands talent. Indien er gemakshalve van wordt uitgegaan dat de genomen steekproef uit de (her)erkenningsaanvragen en peer review-verslagen een getrouw beeld geeft van die van de erkende onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen, kunnen de volgende conclusies worden getrokken: - De kwaliteit van het Nederlandse sociaal-wetenschappelijke onderzoek is goed, gemeten naar publicaties en op basis van uiteenlopende kenmerken op het gebied van samenwerkingsverbanden. - Over het algemeen is sprake van goede, vaak ook uitgebreide, internationale contacten. Slechts een enkel peer review-verslag doet de aanbeveling de internationale positie van de onderzoekschool te verbeteren. 4. Nederlanders in internationale organisaties en programma’s Het onderstaande overzicht geeft inzicht in Nederlanders (vanuit de wetenschap en/of beleidsmatig) die participeren in internationale organisaties en programma’s. Indien (voor zover bij ons bekend) de disciplinaire achtergrond van de betrokkene de sociale wetenschappen is, is tussen haakjes SW achtergevoegd.
Het overzicht pretendeert niet dat het volledig is. Organisatie
Voorzitter/lid bestuur
Medew.bureau/ organisatie
ALLEA (All European Academies)
tot maart 2006: Drenth (SW) vanaf maart 2006: Van Oostrom
Bij KNAW: Schroots (SW)
9
Secondary bodies (ofwel: subclubs)
EASAC (European Academies Science Advisory Council)
Van der Meer
Vet, Van der Zeijst, Van Eden
eIRG (infrastructuur) ESF Governing council Top bureau Standing Committee Social Sciences COST (CSO) COST Technical Committee SS&H ESFRI Board Stuurgroep ESFRI SS&H Expert groep SS (Social Sciences) Taskforce Nederland EUA (European Universities Association)
Nijkamp (SW) Marks, Stronkhorst (SW) Semin (SWR), De Haan (SW) Schoorel Koppen (SW), Bos
LeDuc, Chang Koppen (SW)
Van Vught (SW)
EU-KP Programme Committee
Wesseling
ERANET SW (Norface) ERANET CO-REACH
Koppen (SW) Van Oostrom
DG Research ERC (European Research Council) Adviesgroep Potocnik EURAB (Advisory Board EC) EUROHORCS
IAC (Inter Academy Council)
IAP IIASA ICSU (International council for Sciences) IHDP ISSC (International Social Sciences Council)
Van der Knaap (SW) Koppen (SW)
Chang, LeDuc
Millenaar (SW), Koppen (SW) Bonenkamp (SW) Bij KNAW: Hackmann (SW) Smits Crutzen Van Ark (SW)
Buys, Den Brabander Nijkamp (vz, SW)
Bij NWO: Van KesselHagesteijn
Van Oostrom (observer)
Bij KNAW: Van Renswoude
Van Oostrom
Hackmann Hordijk (dir, SW)
Berkhout (SW) Koppen (SW)
Bovenstaand overzicht geeft de indruk dat over het algemeen redelijk veel Nederlanders participeren in de Europese gremia die met de beleidsontwikkeling en –uitvoering te maken hebben. Het betreft vaak de “administrators” en minder vaak de onderzoekers. Uiteraard participeren vele onderzoekers in netwerken rondom deze commissies en instanties. Daarop is in het kader van deze notitie moeilijk systematisch zicht te krijgen. Wat betreft de Nederlandse sociale wetenschappen zou de positionering in de ERC wellicht kunnen worden versterkt.
10
5. Conclusie Met de gehanteerde bronnen konden de drie deelvragen van het Gammaberaad niet volledig worden beantwoord. Meer analyses van dezelfde of andere beschikbare bronnen zullen deze vragen echter niet vollediger kunnen beantwoorden. Indien het Gammaberaad overweegt de deelvragen vollediger te beantwoorden, zou kunnen worden overwogen “het veld” van sociaal-wetenschappelijke onderzoekers er – op een nog nader te bepalen wijze – bij te betrekken. Dan bestaat de mogelijkheid additionele vragen aan deze onderzoekers te stellen. Een additionele vraag zou betrekking kunnen hebben op het gewenste scala aan instrumenten ter bevordering van de sociale wetenschappen in internationaal perspectief. Het Gammaberaad kan bijvoorbeeld overwegen een bijeenkomst te beleggen voor de wetenschappelijke directeuren van de erkende onderzoekscholen op het gebied van de sociale wetenschappen. Het streven is dan tijdens deze bijeenkomst de deelvragen uit deze notitie en eventuele additionele vragen te beantwoorden. Daarbij kan ook dieper worden ingegaan op eventuele belemmeringen voor een verdergaande internationalisering van de sociale wetenschappen. De centrale vragen kunnen dan zijn: hoe kunnen de Nederlandse sociale wetenschappen in internationaal perspectief worden versterkt? en: hoe kunnen de Nederlandse sociale wetenschappen de sociale wetenschappen internationaal versterken?
11