DC
40
Communicatiemiddelen
1 Inleiding Bij communicatie brengt de zender een boodschap over aan een of meer ontvangers. Maar hoe moet die boodschap bij de ontvanger terechtkomen? Dat kan op verschillende manieren gebeuren. Ten eerste is er een verschil tussen communicatie met woorden en communicatie zonder woorden. We noemen dat verbale communicatie en non-verbale communicatie. In de tweede plaats kunnen we binnen de verbale communicatie onderscheid maken tussen schriftelijke en mondelinge communicatie. Die verschillende manieren waarop je met anderen kunt communiceren, noemen we communicatiemiddelen. Je kunt met anderen communiceren en een antwoord verwachten. Er zijn ook situaties waarin je geen antwoord verwacht. Communicatie kan dus één richting uit gaan. Meestal wissel je met één of meerdere mensen over en weer informatie uit. Dan gaat de communicatie meerdere richtingen op. We noemen dit communicatierichtingen. In dit thema behandelen we zowel de communicatiemiddelen als de communicatierichtingen. De inhoud van dit thema: 2 Verbale communicatie: mondeling, schriftelijk 3 Non-verbale communicatie 4 Communicatierichtingen 5 Tips voor de praktijk
1
OA DC 40 Communicatiemiddelen
1
2 Verbale communicatie Alle communicatie waarbij je woorden gebruikt, is verbale communicatie. Als je praat, gebruik je als communicatiemiddel je stem en woorden. Als je een brief schrijft, schrijf of typ je woorden. Mensen die niet of moeilijk kunnen spreken, kunnen toch verbale communicatie hanteren. Bijvoorbeeld doven gebruiken gebarentaal. Die gebaren geven woorden weer. Ook dat is verbale communicatie. Communicatie die niet via woorden verloopt, noemen we non-verbale communicatie. De grens tussen verbale en non-verbale communicatie is niet altijd makkelijk te trekken. In een krant – verbale communicatie – staan ook foto’s en tekeningen (non-verbale communicatie). De notulen van een vergadering bevatten tekst (verbale communicatie) maar soms ook grafieken of schema’s (non-verbale communicatie). In je bpv zul je onder andere communiceren met cliënten, collega’s, een leidinggevende en met je praktijkbegeleider. We gaan nu dieper in op mondelinge en schriftelijke verbale communicatie, hoe je kiest tussen beide communicatiemiddelen, en de voor- en nadelen van elk van de twee. Verbale communicatie:
• mondeling • schriftelijk • hoe kies je?
2
2
OA Digitale Content
2.1 Mondelinge communicatie
Mondelinge communicatie is zoals gezegd alle communicatie waarbij je woorden uitspreekt. Een uitleg van de leerstof is net zo goed mondelinge communicatie als een sollicitatiegesprek, of een vergadering. Vaak ondersteun je je woorden met gebaren of plaatjes. Voorbeelden van verbale communicatie, mondeling: • gesprek • lezing • vergadering • overleg hoe taken verdeeld worden • radio- en televisie-uitzendingen 2.2 Schriftelijke communicatie
Onder schriftelijke communicatie valt alles wat jij of iemand anders opschrijft, typt, uitprint, msn’t, sms’t of als e-mail verstuurt. Je schrijft bijvoorbeeld op het bord de sommen die vandaag gemaakt moeten worden. Je plakt een klein briefje op je monitor met de mededeling dat niemand aan jouw pc mag komen. Je schrijft een brief aan je tante in Suriname. Of je leest de schoolkrant , de notulen van de laatste teamvergadering, een glossy, de krant of een brochure over je favoriete vakantieland.
OA DC 40 Communicatiemiddelen
3
2.3 Welk communicatiemiddel kies je?
De keuze voor een communicatiemiddel is heel belangrijk. Stel, je leraar, je werkbegeleider dus, vertelt je wat je de volgende dag met Sanne uit groep 5 moet doen. Het lijkt je allemaal niet zo moeilijk en je denkt dat je het wel kunt onthouden. De volgende dag ben je daar echter niet meer zo zeker van; nu zou je willen dat je het toch maar even opgeschreven had. Marieke werkt op basisschool De Driemaster. Ze heeft een activiteit die groepsoverstijgend is. De leerlingen kunnen zich voor deze activiteit opgeven. Het is natuurlijk het makkelijkst om alle leerlingen persoonlijk te benaderen, ze informatie te geven en te vragen of ze mee willen doen. Maar in een school met honderden leerlingen zou het wel erg lang duren voordat ze iedereen gesproken heeft. Dat is niet zo handig. Ze kan ook in de klassen uitleg geven over de nieuwe activiteit. Maar ze is bang dat ze in klassen waar ze nog nooit gewerkt heeft, meer onrust veroorzaakt dan gewenst is. Dan komt haar informatie niet goed over. In dit geval kiest Marieke voor schriftelijke communicatie. Ze maakt leuke tekst waarin ze kort en duidelijk de activiteit uitlegt, wat het inhoudt en hoe de leerlingen zich hiervoor kunnen opgeven. Ze zet er ook een paar plaatjes bij die de zaak duidelijker maken. Ze kopieert haar tekst en reikt hem aan de leerkrachten uit met het verzoek om het in de klas te bespreken. Marieke krijgt al heel snel veel aanmeldingen binnen voor haar activiteit.
Er zijn ook situaties waarin mondelinge communicatie beter is. Faridah heeft per ongeluk het kopieerapparaat onklaar gemaakt. Ze vindt het wel heel moeilijk om het aan de directeur te vertellen maar ze kan dit echt niet afdoen met een briefje. Faridah moet hier kiezen voor mondelinge communicatie: een persoonlijk gesprek met de directeur.
En stel je voor dat je een conflict hebt met een teamlid. Schrijf je dat in je evaluatieverslag van je activiteiten? Of wacht je op een geschikt moment en bespreekt het dan met haar? Als je het in je verslag schrijft, lezen ook anderen het die er niets mee te maken hebben. Hetzelfde geldt voor een werkoverleg: daar zitten ook mensen bij die er niets mee te maken hebben. Het is niet verstandig om daar jouw probleem met een ander teamlid te bespreken. De beste methode is de situatie met de betrokken persoon te bespreken. Dan kan ze direct reageren en kun je er open over praten.
4
OA Digitale Content
2.4 Voor- en nadelen
Mondelinge en schriftelijke communicatie hebben allebei hun eigen voor- en nadelen: mondelinge communicatie meer tweerichtingsmogelijkheden moeilijk te bewaren persoonlijker minder bewijskracht verbaal en non-verbaal kost meestal meer tijd
schriftelijke communicatie minder tweerichtingsmogelijkheden makkelijk te bewaren onpersoonlijker meer bewijskracht verbaal en non-verbaal kost meestal minder tijd
Het voordeel van schriftelijke communicatie is dat je de feiten nog eens kunt nalezen. Je kunt ze laten bezinken, er nog eens je gedachten over laten gaan. Bij schriftelijke instructies heb je zwart op wit wat je moet doen. Je kunt in je eigen tempo de aanwijzingen opvolgen. Notulen van een vergadering geven je de mogelijkheid nog eens na te lezen wat er besproken is. Maar iets opschrijven in plaats van iets vertellen kan ook heel onpersoonlijk overkomen. Als jouw leraar een briefje voor je neerlegt waarin staat wat je fout hebt gedaan, zul je dat niet zo leuk vinden. Je had liever gehad dat het je persoonlijk gezegd werd. Schriftelijke communicatie kan overigens zowel verbaal als non-verbaal zijn, of een combinatie van beide. Schema’s, grafieken, plaatjes of foto’s zijn voorbeelden van non-verbale toevoegingen die de verbale tekst verduidelijken en verlevendigen. Kies in de volgende gevallen in ieder geval voor een schriftelijk communicatiemiddel: •
je moet of wilt de informatie bewaren;
•
je moet later kunnen bewijzen wat je gecommuniceerd hebt;
•
je wilt de informatie snel aan verschillende mensen overdragen.
Ga bij je keuze uit van de doelgroep. Bij leerlingen die slechtziend of blind zijn, heeft schriftelijke communicatie geen zin. Maar ook in het reguliere onderwijs zitten leerlingen die minder goed kunnen lezen of schrijven. Die geef je geen uitgebreide schriftelijke instructies. Beter is mondelinge uitleg, die je waarschijnlijk vaker zult moeten geven. Als je informatie hebt voor collega’s, kun je e-mail gebruiken. Een e-mailtje is zo verstuurd en op het werk kun je ervan uitgaan dat de mailbox regelmatig gecontroleerd wordt op nieuwe berichten. SMS en MSN kun je beter alleen voor privécontacten gebruiken.
OA DC 40 Communicatiemiddelen
5
3 Non-verbale communicatie Wanneer je mondelinge communicatie gebruikt, gebruik je altijd ook non-verbale communicatie. Dat gaat vanzelf en is onvermijdelijk. Maar je kunt ook bewust alleen maar gebruik maken van non-verbale communicatie. Dat doe je bijvoorbeeld als je op vakantie in een land bent waar ze geen taal spreken die jij kent. Als je daar bij de groenteman appels koopt, dan wijs je ze gewoon aan. Uit het gedrag van de groenteman begrijp je dat hij wil weten hoeveel appels je wilt hebben. Je steekt dan net zoveel vingers op als je appels wilt hebben. In dit geval is verbale communicatie niet zinvol. De non-verbale communicatie komt dan in plaats van de verbale communicatie. In je werk echter gebruik je verbale communicatie waarbij de non-verbale communicatie ondersteunend is. Je leunt naar voren terwijl je spreekt, dat geeft aan dat je boodschap belangrijk is. Of je maakt gebaren terwijl je spreekt. Zo maak je je woorden duidelijker. We geven enkele algemene kenmerken van non-verbale communicatie, de elementen die een rol spelen, en we eindigen met een manier van non-verbaal communiceren die niet gebonden is aan personen. Non-verbale communicatie: • algemene kenmerken • stem • uiterlijk • lichaamshouding • gebaren • gezichtsuitdrukking • niet aan personen gebonden 3
6
OA Digitale Content
3.1 Algemene kenmerken
Je leest over het belang van non-verbale communicatie, over hoe het je verbale communicatie ondersteunt en waarom het je woorden niet mag tegenspreken. Het belang
Omdat verbale communicatie zo veel gebruikt wordt, zou je kunnen denken dat non-verbale communicatie minder belangrijk is. Dat is niet zo. Non-verbale communicatie kan zelfs nog belangrijker zijn dan de verbale communicatie. Als je in woorden niet kunt communiceren, is de non-verbale communicatie zelfs het enige wat je hebt. Dat zag je al in het voorbeeld van de groenteman. Non-verbale communicatie is er altijd. Wanneer je spreekt, gebruik je altijd ook non-verbale communicatie. Je maakt gebaren, je gezichtsuitdrukking is in overeenstemming met dat wat je zegt en je past je stemgeluid aan de situatie aan. In een vrolijke situatie klinkt je stem ook vrolijk; in een droevige situatie praat je zachter en op lagere toon. Ondersteunende functie
We zeiden al, in de meeste gevallen ondersteunt non-verbale communicatie de verbale communicatie. Denk maar eens aan de manier waarop je iets weigert: je zegt ‘nee’ en tegelijkertijd schud je met je hoofd ook ‘nee’. We gebruiken onze handen bijvoorbeeld om te laten zien hoe groot iets is, of we slaan met onze vuist op tafel om onze woorden kracht bij te zetten. En als we iets helemaal top vinden, steken we beide duimen omhoog. Dergelijke gebaren maken we vaak zonder dat we het ons bewust zijn. Kijk ook maar eens naar televisiepresentatoren. Je ziet dan dat ze vaak hun handen gebruiken om hun woorden kracht bij te zetten. Mag de woorden niet tegenspreken
Je mimiek, je intonatie en de manier waarop je de ander aankijkt, geven duidelijkheid aan je verbale communicatie. Non-verbale signalen mogen dat wat je zegt, de verbale informatie, natuurlijk niet tegenspreken. Dat tegenspreken van verbale en non-verbale communicatie gebeurt bijvoorbeeld als iemand zegt: “Ja, goed, dat zal ik doen” en ondertussen zijn ogen omhoogrolt. Of als iemand zit te liegen en ongewild een rood hoofd krijgt. En ook als iemand zegt: “ik vind je heel erg aardig, hoor”, maar dat op een heel erg sarcastische toon zegt. De woorden zijn dan in tegenspraak met de toon waarop het gezegd wordt.
OA DC 40 Communicatiemiddelen
7
Dus non-verbale communicatie: • moet je verbale communicatie ondersteunen; • mag je verbale communicatie niet tegenspreken. 3.2 Stem
Non-verbale communicatie wordt door verschillende middelen overgebracht. Ten eerste is de stem als non-verbaal signaal erg belangrijk. De manier waarop iemand spreekt, de intonatie, het volume, zangerigheid of stotteren bepalen samen hoe de stem bij de ontvanger overkomt. Je past je stemgeluid vaak automatisch aan de situatie aan. In een vrolijke situatie klinkt je stem ook vrolijk; in een droevige situatie praat je zachter en op lagere toon. Maar soms leidt dat tot ongewenste effecten. Onderwijsassistent Janny zit ergens mee. ´Als ik overwicht wil hebben en mijn stem verhef, wordt hij schril. De kinderen worden alleen nog maar onrustiger, ik wind me op en mijn stem wordt nog schrilller.´
Je kunt je stem beter leren beheersen en gebruiken. In een klaslokaal is dat wel belangrijk. Als je overwicht wilt hebben, kun je beter bewust je stem ietsje lager laten klinken. Dat kost even moeite maar al gauw wordt het een gewoonte. 3.3 Uiterlijk
Je uiterlijk, of je uiterlijke presentatie geeft een bepaalde indruk. De manier waarop je je kleedt, je opmaakt of juist niet opmaakt, je haardracht en de sieraden die je al dan niet draagt, zorgen ervoor dat je een bepaalde indruk maakt. Een vertegenwoordiger komt voorlichting geven over een nieuw didactisch computerprogramma. De man die de demonstratie en de voorlichting verzorgt, ziet er wat haveloos uit; zijn spijkerbroek is gevlekt en gescheurd en zijn sweater is zichtbaar oud en verwassen. De teamleden gniffelen: “Die man is zeker uit de daklozenopvang gekomen”. Ze zijn zo bezig met het uiterlijk van de man, dat ze minder aandacht hebben voor wat hij zegt.
8
OA Digitale Content
3.4 Lichaamshouding
Door je lichaamshouding en de manier waarop je beweegt, je motoriek, geef je de buitenwereld een bepaalde indruk van jezelf. Loop je altijd met je hoofd naar beneden gebogen en je schouders een klein beetje opgetrokken? Of loop je juist met je kin in de lucht en met een kaarsrechte rug? De directeur is een vijftiger met een enigszins statige lichaamshouding. De leerlingen hebben geen hekel aan hem maar ze zijn ook niet vertrouwelijk met hem. Gymleraar John is heel anders. Hij loopt wel rechtop, maar heeft iets springerigs over zich: een snelle loop, hij zit zomaar op zijn hurken en komt weer overeind, alles beweegt aan die man. Dat past bij zijn persoonlijkheid. Hij zou het niet anders kunnen doen. De directeur ook niet trouwens. De leerlingen gaan heel anders om met John dan met de directeur.
3.5 Gebaren
Met gebaren maak je heel veel duidelijk. Denk maar aan het verschil tussen je duim of je middelvinger opsteken. Met het ene maak je vrienden, met het andere maak je vijanden. Ook een vuist maken, je armen spreiden als je iemand tegenkomt die je lang niet gezien hebt of met je hoofd knikken ter begroeting, geven duidelijk aan wat de zender bedoelt. Betsy werkt bij de naschoolse opvang en ze gaat vandaag een spelletje doen met de kinderen. Ze gaat het eerst uitleggen. Betsy staat voor de groep en vertelt wat de bedoeling is. De kinderen pakken straks om de beurt een kaart van het stapeltje. Het woord dat op het kaartje staat, beelden ze dan zo goed mogelijk uit, zonder iets te zeggen. Betsy doet voor hoe het werkt. Ze pakt een kaart van de stapel, ziet wat erop staat en legt de kaart zonder iets te zeggen onder op de stapel. Dan maakt ze duidelijke zwembewegingen. Hier en daar roept een kind: “zwemmen”, en “zwembad”.
OA DC 40 Communicatiemiddelen
9
3.6 Gezichtsuitdrukking
Over het algemeen is je gezichtsuitdrukking in overeenstemming met dat wat je zegt. Gezichtsuitdrukkingen hebben we namelijk het minst onder controle. Blozen, lachen, huilen, wenkbrauwen fronsen en allerlei mond- en oogbewegingen zetten we niet bewust in gang, ze gebeuren gewoon. Iedereen weet dat van zichzelf, en dus ook van de ander. Daardoor zal de ontvanger de non-verbale communicatie eerder geloven dan de verbale communicatie. Je kunt immers kiezen welke woorden je gebruikt. Maar dat je gaat stotteren en blozen als je ineens heel erg verlegen bent of staat te liegen, heb je niet in de hand. Als je non-verbaal iets anders uitdrukt dan wat je zegt, kom je dus niet erg overtuigend over. Als je iets zegt waar je eigenlijk niet achter staat, blijkt dat uit je gedragingen, óf ….je kunt heel goed toneelspelen. Maar let op! Je neemt de non-verbale communicatie wel serieuzer dan de woorden die je hoort, maar weet je altijd wel wat die non-verbale communicatie betekent? Daar kun je je erg in vergissen, bijvoorbeeld in het voorbeeld van iemand die begint te stotteren. Dat kan verlegenheid zijn, of een blijk dat iemand staat te liegen. Stel dat je uitgaat van het laatste, en het is eigenlijk verlegenheid. Dan sla je de plank volkomen mis. Je stem, je lichaamshouding, je uiterlijk en je gezichtsuitdrukking ondersteunen dat wat je in woorden zegt. Een aspect van non-verbale communicatie is de aanraking. Een hand op de schouder van een leerling kan sneller en duidelijker een boodschap overbrengen dan tientallen woorden. Dat is vooral het geval als gevoelens een rol spelen. Of je een leerling wel of niet aanraakt, hangt af van de situatie en van de leerling. Het ene kind wil graag aangeraakt worden, het andere houdt liever afstand. Je merkt dat aan zijn lichaamstaal: mimiek, houding, beweging. Onbewust zul je deze tekens herkennen. Je voelt aan wanneer je een kind mag aanraken. Negeer dit niet.
10
OA Digitale Content
3.7 Niet aan personen gebonden non-verbale communicatie
Tot nu toe hebben we het over de non-verbale communicatie in de directe relatie tussen mensen. Er zijn echter nog andere vormen van non-verbale communicatie. De manier waarop een school werkt, omgaat met de leerlingen en hun ouders en de manier waarop bijvoorbeeld een ruimte is ingericht, zegt iets over wat die school over wil brengen. Gaat de school uit van de behoeften en wensen van de leerlingen en ouders, dan houdt zij bijvoorbeeld regelmatig zogenoemde klanttevredenheidsmetingen. Wil zij dat de mensen zich op hun gemak voelen dan wordt de inrichting aangepast aan wat de schoolbevolking mooi en prettig vindt. In basisschool De Rietgors wil men een optimistische en vrolijke sfeer creëren. School is er wel om te leren maar dat wil niet zeggen dat er niets leuks meer te beleven valt. Door de inrichting van de school en door de pedagogische benadering geeft de school uitdrukking aan deze filosofie. De gangen en klaslokalen hebben vrolijke en heldere kleuren, er hangt kunst aan de muren, het meubilair is mooi en de materialen worden goed onderhouden. Elke dag is er wel iets speciaals te doen: ouders lezen voor, er wordt tijdens de pauzes muziek gedraaid en de leerkrachten spelen actief met de leerlingen mee.
Al deze maatregelen communiceren een non-verbale boodschap: school is leuk, leren is leuk, we kunnen met elkaar het leven prettig maken.
OA DC 40 Communicatiemiddelen
11
4 Communicatierichtingen Communicatie heeft een bepaalde ‘richting’. Je kunt met één of meer ontvangers communiceren. En die ontvangers kunnen wél of niet reageren. We onderscheiden drie communicatierichtingen. Ten eerste is er communicatie die maar in één richting gaat. Ten tweede kan communicatie ook over en weer gaan en ten derde is er communicatie die in meer dan twee richtingen tegelijk gaat. Communicatierichtingen:
• eenzijdige communicatie: unilaterale communicatie
• tweezijdige communicatie: bilaterale communicatie
• meerzijdige communicatie: multilaterale communicatie
4
12
OA Digitale Content
4.1 Eenzijdige communicatie
Bij eenzijdige communicatie gaat de communicatie maar één richting uit. De zender stuurt een boodschap naar een of meer ontvangers. De zender verwacht daarbij geen directe reactie van de ontvangers. De Inspecteur die zijn periodieke schoolbezoek aankondigt, maakt gebruik van eenzijdige communicatie. Dat doet ook de presentator die je op tv ziet. Eenzijdige communicatie wil overigens niet zeggen dat er maar één persoon communiceert. Zo kan de directie een memo uit laten gaan waarin staat voor welke datum iedereen de verlanglijstjes voor nieuwe boektitels opgegeven moet hebben. De directie bestaat uit een aantal mensen die samen de memo gemaakt hebben. De communicatie is eenzijdig omdat het een mededeling is die geen reactie verwacht. De communicatie volgt maar één richting: die van de directie naar het team. Ook een situatie waarbij je uitleg geeft over de leerstof, kan eenzijdige communicatie zijn. Of de gymleraar die de leerlingen in groepen verdeelt.
OA DC 40 Communicatiemiddelen
13
4.2 Tweezijdige communicatie
Als de informatie van zender naar ontvanger gaat, en daarna komt er informatie van de ontvanger (die dan zender wordt) naar de zender (die dan ontvanger wordt), spreken we van tweezijdige communicatie. Twee vrienden die over voetballen praten, het gesprek dat je met je bpv-begeleider hebt, of het babbeltje dat je als onderwijsassistent hebt met een van de kinderen; het zijn allemaal voorbeelden van tweezijdige communicatie.Ook een discussie over hoe de sommen van vandaag opgelost gaan worden, kan een tweezijdig karakter hebben. Karin staat voor een groep. Ze vertelt over een nieuwe activiteit. Ze gebruikt in eerste instantie eenzijdige communicatie. Als ze klaar is, geeft ze de leerlingen gelegenheid om vragen te stellen: dan is ze bezig met tweezijdige communicatie. Ook al stellen maar enkele leerlingen vragen, toch is het tweezijdige communicatie. Het is immers een gesprek tussen Karin en (de verschillende leden van) de groep.
14
OA Digitale Content
4.3 Meerzijdige communicatie
Ten slotte kan de communicatie meer dan twee richtingen uitgaan; dat noemen we meerzijdige communicatie. We zien dat bijvoorbeeld in een teamvergadering. Er is dan niet alleen communicatie tussen de voorzitter en de deelnemers, want dat zou tweezijdige communicatie zijn. We zien behalve tussen voorzitter en deelnemers, ook communicatie tussen de deelnemers onderling. We geven een voorbeeld. In dit voorbeeld is Ria de voorzitter van het teamoverleg. Abdul, Irene, Fatima en Pieter zijn de deelnemers. Ria:
Volgende agendapunt. Hoe bevalt de nieuwe koffiemachine?
Irene: Nou, de koffie is wel lekkerder. Je kunt nu ook cappuccino maken en espresso en nog meer soorten. Iedereen kan nu nemen wat ie het lekkerste vindt. Abdul: Ja, over de smaak hoor je me niet klagen, maar er is toch wel een probleem met de gewone koffie. Op een of andere manier komt de gewone koffie niet warm genoeg uit het apparaat. Fatima: Ja dat klopt. En ik snap ook wel hoe dat komt: cappuccino en espresso worden met behulp van hete stoom gemaakt en gewone koffie niet. Dan is die vanzelf een stuk minder warm. Ria:
Maar dat kan niet hoor; we gaan lauwe koffie drinken. Hier moet echt wat aan gedaan worden. Ik zal de serviceafdeling van het bedrijf bellen waar dit apparaat vandaan komt.
Je ziet dat de mensen ingaan op wat de ander zegt. Er wordt niet alleen tegen de voorzitter gepraat, de deelnemers praten ook tegen elkaar. Soms verlopen teamvergaderingen anders. De deelnemers praten dan alleen meer tegen de voorzitter.
OA DC 40 Communicatiemiddelen
15
Ria:
Volgende agendapunt. Hoe bevalt de nieuwe koffiemachine?
Irene: Nou, de koffie is wel lekkerder. Je kunt nu ook cappuccino maken en espresso en nog meer soorten. Iedereen kan nu nemen wat ie het lekkerste vindt. Ria:
(tegen de anderen) Hebben jullie die ervaring ook?
Abdul: Ja, over de smaak hoor je me niet klagen, maar er is toch wel een probleem met de gewone koffie. Op een of andere manier komt de gewone koffie niet warm genoeg uit het apparaat. Ria:
Hé, merkwaardig, is dat jullie ook opgevallen?
Fatima: Ja. (Ria kijkt nu naar Irene) Irene: Ja. Ria:
Nou, dan moet daar wat aan gedaan worden. Misschien gebruiken jullie het apparaat niet goed. Ik zal onze technische dienst ernaar laten kijken. Oké, volgende punt op de agenda...
Je ziet bij dit laatste voorbeeld geen meerzijdige, maar tweezijdige communicatie. De voorzitter praat tegen de deelnemers en de deelnemers praten tegen de voorzitter. De meeste onderwijssituaties bevatten eenzijdige, tweezijdige en meerzijdige communicatie. • eenzijdig als je iets uitlegt, • tweezijdig als het gesprek over de leerstof verloopt tussen jou en (leden van) de groep, • meerzijdig als de leerlingen ook met elkaar in gesprek gaan.
16
OA Digitale Content
Met name in interactief onderwijs is vaak sprake van meerzijdige communicatie. Kies je communicatierichting bewust en wees daar duidelijk in. Als je uitleg wilt geven, zeg je erbij dat jij iets gaat uitleggen (eenzijdige communicatie) en dat er daarna vragen gesteld mogen worden (tweezijdige communicatie). Je geeft aan wanneer de vragen gesteld mogen worden. Als je duidelijk een grens wilt stellen, bijvoorbeeld je vindt dat de leerlingen teveel tekenpapier verbruiken en wil daar een regel over stellen, dan gebruik je eenzijdige communicatie. Discussie kap je af. Als met een individuele leerling een regel wilt bespreken, kun je ruimte geven voor reactie. Dan ontstaat een tweezijdig gesprek. Meerzijdige communicatie verloopt het beste in de kring. Bij de gewone klassenopstelling krijg je gauw het effect dat de leerlingen op jou reageren. Het blijft dan tweezijdige communicatie. Als je wilt communiceren met een klein groepje leerlingen, kun je ervoor kiezen om rond de tafel te gaan zitten en iedereen aan bod te laten komen. Je vraagt ideeën aan de leerlingen en zij kunnen reageren op het idee van een andere leerling. Je zet dan meerzijdige communicatie in zodat iedereen kan meedenken, meepraten. Een voorbeeld hiervan is de zogenoemde kleine kring. Ook interactief voorlezen is hier een voorbeeld van. Als je deelneemt aan teamvergaderingen, is het nuttig te weten wat er van je verwacht wordt: eenzijdige, tweezijdige of meerzijdige communicatie. Switch niet van de ene naar de andere vorm zonder daar duidelijk over te zijn. Bij andere vormen van overleg, bijvoorbeeld tussen een paar teamleden, is er meestal meerzijdige communicatie. Er kan een discussie ontstaan waarin iedereen meedoet. Als je een presentatie houdt, zeg dan dat je eerst jouw verhaal doet (eenzijdige communicatie) en dat er daarna gelegenheid is voor het stellen van vragen (tweezijdige communicatie) of voor een discussie (meerzijdige communicatie).
OA DC 40 Communicatiemiddelen
17