4 Werkloosheid en sociale zekerheid 4.1 Inleiding De werkloosheid wordt in Nederland op verschillende manieren vastgesteld. De officiële werkloosheidsdefinitie, de werkloze beroepsbevolking (WLB), betreft personen van 15 jaar en ouder die voor minimaal 12 uur per week willen werken, op korte termijn kunnen beginnen en actief op zoek zijn. De beschikbare statistische gegevens over de WLB zijn echter beperkt, zeker op regionaal niveau. Om die reden wordt in dit hoofdstuk de werkloosheid voornamelijk besproken aan de hand van de nietwerkende werkzoekenden (NWW) die bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) staan ingeschreven. Paragraaf 4.2 is gewijd aan de ontwikkelingen in de WLB. In paragraaf 4.3-4.5 wordt de werkloosheid naar diverse kenmerken besproken zoals die naar voren komen uit de NWW-gegevens. In paragraaf 4.6 wordt tenslotte aandacht besteed aan recente ontwikkelingen op het gebied van de sociale zekerheid.
4.2 Werkloze beroepsbevolking In Noord-Nederland vielen in 2003 ca. 50 duizend personen onder de werkloze beroepsbevolking. Dit betekent een officieel werkloosheidspercentage van 6.7%, tegen landelijk 5.3%. De regionale component - het verschil tussen het regionale en nationale werkloosheidspercentage - komt voor 2003 dus uit op ongeveer 1.4 procentpunt voor Noord-Nederland. Tabel 4.1 WLB- en NWW-werkloosheid 1996-2003 %
WLB*
regionale component
NWW**
regionale component
1996/1998 1997/1999 1998/2000 1999/2001 2000/2002 2001/2003 2002/2004 1996/1998 1997/1999 1998/2000 1999/2001 2000/2002 2001/2003 2002/2004 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Groningen 10.1 8.3 6.9 6.0 5.8 6.8 3.7 3.0 2.5 2.2 2.0 2.6 11.3 10.1 8.9 7.3 6.4 6.9 7.9 3.8 3.8 3.6 2.6 2.1 2.2 2.2
Friesland 8.5 7.2 5.9 5.2 5.0 5.2 2.1 1.9 1.5 1.4 1.2 1.0 9.2 7.9 6.6 5.5 5.1 5.8 6.9 1.7 1.6 1.3 0.8 0.8 1.1 1.2
- nog geen betrouwbare gegevens beschikbaar * als percentage van de beroepsbevolking ** als percentage van de potentiële beroepsbevolking Bron: CBS op basis van drie opeenvolgende EBB-golven en CWI
34
Drenthe 7.2 6.8 6.1 5.2 4.8 4.9 0.8 1.5 1.7 1.4 1.0 0.7 7.6 7.0 6.1 5.3 4.8 5.6 6.8 0.1 0.7 0.8 0.6 0.5 0.9 1.1
Noorden 8.7 7.4 6.3 5.5 5.2 5.6 6.6 2.3 2.1 1.9 1.7 1.4 1.4 1.4 9.5 8.4 7.3 6.0 5.5 6.1 7.2 2.0 2.1 2.0 1.3 1.2 1.4 1.5
Nederland 6.4 5.3 4.4 3.8 3.8 4.2 5.3
7.5 6.3 5.3 4.7 4.3 4.7 5.7
De meest recente en voor de noordelijke provincies met enige betrouwbaarheid beschikbare informatie over de werkloze beroepsbevolking heeft betrekking op de driejaarlijkse perioden tussen 1996/1998 en 2001/20031. Voor Noord-Nederland is het verschil met de landelijke werkloosheid afgenomen. Zoals uit tabel 4.1 blijkt is de regionale component teruggelopen van 2.3 procentpunt in 1996/1998 tot 1.4 procentpunt in 2002/2004. Uit het feit dat de regionale component in het laatste jaar niet is groter is geworden blijkt dat de werkloosheidstoename onder invloed van de recessie in het Noorden zelfs minder sterk geweest is dan landelijk. In Noord-Nederland groeide de werkloosheid in 2003 met slechts 17%, tegen 25% landelijk (zie tabel 4.2). In de tweede helft van 2004 lijkt er in het landelijk werkloosheidspercentage – dat per kwartaal beschikbaar is – een einde te zijn gekomen aan de sterke werkloosheidsstijging. In hoeverre dat ook voor de noordelijke provincies geldt is voor de werkloze beroepsbevolking nog niet bekend. Er zijn geen kwartaalgegevens van de WLB naar regio.
4.3 Niet-werkende werkzoekenden Een alternatieve werkloosheidsmaatstaf betreft de niet-werkende werkzoekenden (NWW) die bij het CWI staan ingeschreven. Dit is een ruimere definitie dan de werkloze beroepsbevolking2. Omdat het nu om een telling in een bestand gaat en niet om een enquête zijn wel zeer recente en zeer gedetailleerde gegevens beschikbaar. Juist omdat een aanzienlijk deel van de NWW niet tot de officiële werkloze beroepsbevolking hoort relateren we het NWW-bestand niet aan de beroepsbevolking voor vergelijking tussen regio’s, maar aan het ruimere begrip potentiële beroepsbevolking. In tabel 4.1 staat een overzicht op basis van jaargemiddelden. In 2003 bedroeg het aantal personen dat in Nederland bij het CWI als niet-werkend werkzoekende stond ingeschreven gemiddeld ca. 630 duizend personen. Voor het Noorden ging het om gemiddeld 82 duizend mensen. Dit betekent in 2003 dat van alle inwoners tussen 15 en 64 jaar in Noord-Nederland 7.2% tot het bestand NWW behoorde. Voor Nederland als geheel was dit 5.7%. De regionale component is dus met 1.5 procentpunt ongeveer even groot als voor de werkloze beroepsbevolking. Uit tabel 4.1 blijkt dat de werkloosheidsachterstand, op basis van het NWW-bestand, van het Noorden de laatste jaren weer iets is opgelopen. Dit is vooral het geval geweest in Friesland en Drenthe waar de regionale component steeg van 0.8 resp. 0.5 procentpunt in 2001 tot 1.2 resp. 1.1 procentpunt in 2003. In Groningen was de stijging slechts marginaal van 2.1 naar 2.2 procentpunt. Ook voor de NWW geldt dat de stijging in het Noorden minder is dan landelijk, maar niet in die mate als bij de WLB het geval is. De procentuele toename in het NWW-bestand lag in 2003 in het Noorden met 18.5% ruim 2 procentpunt lager dan landelijk. Dit komt door de relatief geringe toename in Groningen met 15%. In Drenthe was de werkloosheidsgroei met bijna 22% ruim 1 procentpunt hoger dan landelijk en in Friesland nam de werkloosheid met bijna 20% toe (zie tabel 4.2). Tabel 4.2. Vergelijking werkloosheidsgroei WLB en NWW 2003 %
Groei WLB Groei NWW
Groningen 15.3
Friesland 19.8
Drenthe 21.7
Noorden 16.8 18.5
Nederland 24.9 20.8
- nog geen betrouwbare gegevens beschikbaar Bron: CBS en CWI
Geslacht Figuur 4.1-4.2 laten de regionale component van het NWW-werkloosheidspercentage naar geslacht zien. De stijging van de NWW-werkloosheid in het Noorden betreft vooral mannen. Gezien de sterke werkgelegenheidsdaling onder mannen in 2003 (hoofdstuk 2, tabel 2.3) komt dit niet als een verassing. Voor vrouwen bleef de regionale component in Groningen wel verder dalen. In Friesland stagneerde een verdere afname en in Drenthe nam de regionale component weer iets toe tussen 2001 en 2003. Uit de figuren blijkt ook dat de inhaalslag in de tweede helft van de jaren 90 wat werkloosheid betreft zich vooral in Groningen en Friesland heeft afgespeeld.
35
Figuur 4.1- 4.2 Regionale component NWW-werkloosheid (Nederland = 0) 4.1 Mannen 4.2 Vrouwen 5
5
Groningen 4
Friesland
Drenthe
4
Groningen
3
Friesland
Drenthe 3
2 2 1 1
0 -1
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
0
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Bron: CWI en CBS
NWW per maand Op basis van kwartaalcijfers van de werkloze beroepsbevolking (WLB) is gebleken dat in de tweede helft van 2004 de landelijke werkloosheidsstijging een omslagpunt heeft bereikt: de werkloosheid steeg niet verder. Dit zou kunnen duiden op het begin van een economische herstelperiode. Kwartaalgegevens voor de WLB zijn niet regionaal beschikbaar maar wel voor de NWW. Figuur 4.3 geeft het NWW-bestand per maand als percentage van de bevolking tussen 15 en 64 jaar voor Nederland en het Noorden tussen maart 1993 en september 2004. Het seizoenspatroon is in het Noorden sterker dan landelijk door de relatief omvangrijke seizoensarbeid in onder andere landbouw en nijverheid. Ook de inhaalslag van het Noorden in de tweede helft van de jaren 90 is duidelijk te zien aangezien het noordelijke werkloosheidspercentage iets dichter bij het nationale percentage is komen te liggen. Figuur 4.3 laat inderdaad zien dat het landelijke werkloosheidspercentage in de eerste helft van 2004 zijn top heeft bereikt. Dit is ook voor het Noorden het geval: na de seizoenspiek van het voorjaar 2003/2004 lijkt het niveau niet verder te stijgen. Het blijft echter moeilijk te beoordelen of het hier een tijdelijke stagnatie betreft, of dat de daling een structureel karakter heeft. De regionale component is eind september 2004 voor het Noorden uitgekomen op 1.1 procentpunt. Figuur 4.3 NWW maart 1993-sept. 2004 % van de bevolking 15-64 jaar 12
10
8
6
4 Noorden Nederland 2
Bron: CWI en CBS
36
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
4.4 NWW naar kenmerk Op basis van recente standcijfers per ultimo september 2004 is in tabel 4.3 onderscheid gemaakt in werkloosheid naar geslacht, afstand tot de arbeidsmarkt (fasering), inschrijvingsduur, leeftijd en opleiding. Hierin valt op dat in het Noorden relatief veel mannen als werkloos staan ingeschreven bij het CWI, vooral in Groningen. Verder is opvallend dat slechts 20% van de werklozen direct voor de arbeidsmarkt beschikbaar is (fase 1). Dit geldt zowel voor het Noorden als landelijk. Ruim de helft is afhankelijk van een korter (fase 2) of langer (fase 3) traject om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Fase 4 werklozen hebben zware persoonlijke werkbelemmeringen en zijn zeer moeilijk bemiddelbaar naar een baan. Het Noorden heeft voorts een hoger aandeel langdurig werklozen dan landelijk. Gezien de min of meer gelijke fasering van werklozen betekent dit dat in het Noorden relatief veel werklozen met goede kansen op de arbeidsmarkt langdurig werkloos zijn. Ook de leeftijdsopbouw is afwijkend, met een hogere jeugdwerkloosheid (15-22 jaar) in het Noorden. In het Noorden heeft ruim 45% van de werklozen qua opleidingsniveau geen startkwalificatie (d.i. alleen basisopleiding of vmbo), maar landelijk gaat het zelfs om de helft van alle werklozen. Als alleen naar werklozen onder de 23 jaar wordt gekeken dan stijgt dit aandeel tot bijna 60%. Met andere woorden bijna 3 op elke 5 werklozen onder 23 jaar heeft geen startkwalificatie. Dit wil niet zeggen dat ze geen werk kunnen hebben, maar als zij voor een werkgever te duur worden volgt voor hen eerder ontslag dan iemand met startkwalificatie. Bovendien vinden zij nadien minder makkelijk een andere baan. Het gaat dus om een kwetsbare groep voor wie langdurige werkloosheid een reëel gevaar is.3 In het vervolg van deze paragraaf wordt nagegaan hoe de ontwikkeling in deze groepen is geweest tussen september 2003 en september 2004. Tabel 4.3 NWW-bestand naar verschillende kenmerken, september 2004 Groningen 32355
Friesland 29510
Drenthe 21853
Noorden 83718
Nederland 685601
Mannen Vrouwen
aandelen (%) 54.1 45.9
51.6 48.4
50.3 49.7
52.3 47.7
50.2 49.8
Fase 1 Fase 2-3* Fase 4
19.0 55.0 26.0
19.2 50.0 30.9
23.1 47.1 29.8
20.1 51.2 28.7
18.3 52.5 29.3
0-6 maanden 6-12 maanden 1-3 jaar > 3 jaar
24.1 18.6 31.9 25.4
23.9 18.2 34.6 23.3
24.1 19.0 33.7 23.2
24.0 18.5 33.3 24.1
26.0 18.5 32.1 23.4
15-22 jaar 23-29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar ≥ 50 jaar
11.6 14.5 26.3 23.8 23.8
11.1 12.6 25.4 23.6 27.3
10.9 11.8 25.2 25.0 27.2
11.3 13.1 25.7 24.0 25.9
9.3 12.2 26.8 24.8 26.9
Basis/vmbo waarvan < 23 jaar Havo/vwo/mbo Hbo Wo
44.2 55.7 36.8 11.9 7.1
46.4 55.0 40.0 11.2 2.4
45.3 56.1 42.2 10.0 2.6
45.3 55.6 39.3 11.1 4.3
50.0 58.6 33.3 11.4 5.3
totaal (x1000) Geslacht
Fasering
Inschrijfduur
Leeftijd
Opleiding
* Inclusief overig en nog niet ingedeeld Bron: CWI
37
Geslacht Tabel 4.4 laat de werkloosheidsgroei voor mannen en vrouwen zien in het Noorden en Nederland. In de noordelijke provincies zijn relatief veel mannen werkloos (tabel 4.3). Tussen september 2003 en september 2004 is de werkloosheidsgroei in Friesland onder mannen een stuk hoger geweest dan onder vrouwen, In Groningen en Drenthe en in Nederland als geheel is in deze periode juist de stijging onder vrouwen sterker geweest dan onder mannen. Tabel 4.4 Werkloosheid naar geslacht sept. 2003 - sept. 2004 %-mutatie Groningen
Friesland
Drenthe
Noorden
Nederland
5.9 7.7 6.7
6.8 4.2 5.5
5.1 7.0 6.0
6.0 6.2 6.1
6.7 9.2 7.9
mannen vrouwen totaal
Bron: CWI
Fasering Tabel 4.5 toont dat de werkloosheidsgroei tussen september 2003 en 2004 vooral heeft geleid tot een toename van fase 2 en 3 werklozen. Het gaat dus vooral om personen met een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt. Dit betekent automatisch ook dat deze groei vooral langdurig werklozen zal betreffen. Het aantal werklozen dat direct beschikbaar is voor een baan is zelfs gedaald; in Nederland als geheel sterker dan in het Noorden. Dit bevestigt de reeds geconstateerde omslag in de werkloosheidsgroei: het aantal werklozen dat direct kan beginnen is in het derde kwartaal 2004 minder groot dan een jaar eerder. Tabel 4.5 Werkloosheidsgroei naar fase sept. 2003 - sept. 2004 %-mutatie Groningen
Friesland
Drenthe
Noorden
Nederland
-9.7 17.9 -0.2 6.7
-15.9 22.7 -1.2 5.5
-7.6 24.1 -5.0 6.0
-11.3 21.0 -1.9 6.1
-16.2 27.3 -1.2 7.9
Fase 1 Fase 2-3* Fase 4 totaal
* Inclusief overig en nog niet ingedeeld Bron: CWI
Duur Tabel 4.6 geeft de procentuele groei van werkloosheid naar duur tussen september 2003 en september 2004. In alle beschouwde regio’s heeft de werkloosheidsgroei vooral betrekking op een toename van de langdurige werkloosheid. Het aantal kortdurend werklozen is zelfs gedaald. Opmerkelijk is wel dat de afname van kortdurend werklozen in het Noorden hoger is dan landelijk, terwijl de daling in het aantal fase 1 werklozen juist lager was. Hieruit blijkt dat er in het Noorden toch een relatief groot aantal werklozen met goede kansen op de arbeidsmarkt langdurig werkloos is geworden. Tabel 4.6 Werkloosheidsgroei naar inschrijvingsduur sept. 2003 - sept. 2004 %-mutatie Groningen korter dan 1 jaar langer dan 1 jaar totaal
Bron: CWI
38
-5.7 18.3 6.7
Friesland -11.0 22.0 5.5
Drenthe -6.5 18.0 6.0
Noorden -7.8 19.5 6.1
Nederland -4.4 20.4 7.9
Leeftijd Tabel 4.7 toont de werkloosheidsontwikkeling naar leeftijd. De sterkste toename van de werkloosheid heeft plaatsgevonden in de leeftijdsgroep 40-49 jaar, maar deze ligt in het Noorden met een groei van 9% onder de landelijke stijging van 13%. De jeugdwerkloosheid (jonger dan 23 jaar) is tussen september 2003 en september 2004 gedaald, maar de gemiddelde duur dat jongeren werkloos zijn is echter wel fors toegenomen. De groei van langdurig werkloosheid onder jongeren is in het Noorden veel sterker geweest dan landelijk, vooral in Friesland en Drenthe. De groei onder langdurig werkloze jongeren is ook sterker geweest dan de groei van langdurig werklozen ongeacht leeftijd (zie tabel 4.6). Het gaat in het Noorden om ca. 2000 jongeren die langdurig werkloos zijn. Mogelijk speelt hier het ontbreken van een startkwalificatie voor veel jonge werklozen (zie tabel 4.3). Tabel 4.7 Werkloosheid naar leeftijd, sept. 2003-sept. 2004 %-mutatie
15-22 jaar w.v. korter dan 1 jaar langer dan 1 jaar
Bron: CWI
23-29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar 50 jaar of meer totaal
Groningen
Friesland
Drenthe
Noorden
Nederland
0.3 -5.7 21.5
-7.1 -18.5 48.5
-0.8 -9.6 36.5
-2.6 -11.4 33.6
-4.9 -11.2 20.5
5.5 7.7 9.3 6.4 6.7
5.7 6.6 9.4 5.8 5.5
7.2 9.6 9.1 1.9 6.0
6.0 7.8 9.3 4.9 6.1
5.0 7.8 13.0 9.2 7.9
Opleiding Tabel 4.8 toont de werkloosheidsgroei tussen september 2003 en september 2004 naar opleidingsniveau. Hieruit blijkt dat de werkloosheid onder personen zonder startkwalificatie (basisopleiding of vmbo) in het Noorden licht is gedaald, terwijl die landelijk met 5% steeg. Ook de werkloosheid onder jongeren zonder startkwalificatie is in het Noorden sterker gedaald dan landelijk, met uitzondering van Groningen waar geen verandering optrad. Verder is alleen in Drenthe de daling onder jongeren zonder startkwalificatie (tabel 4.8) veel groter dan die onder jongeren in het algemeen (tabel 4.7). In Groningen en Friesland is die voor beide groepen ongeveer gelijk. Dit is opvallend omdat het betekent dat in Drenthe meer jongeren zonder startkwalificatie een baan hebben gevonden dan jongeren met een startkwalificatie. Voor Friesland en Drenthe geldt verder dat de daling van kortdurend werkloze jongeren los staat van het al of niet hebben van een startkwalificatie. In Groningen is dit juist niet het geval: de geringe daling van kortdurend werkloze jongeren hangt samen met de onveranderd gebleven werkloosheid onder jongeren zonder startkwalificatie. Ook de sterke toename van langdurige werkloosheid onder jongeren (tabel 4.7) in Friesland en Drenthe staat los van het al of niet hebben van een startkwalificatie. De stijging van langdurige werkloosheid is juist vooral sterk geweest onder middelbaar en hoger opgeleiden. Tabel 4.8 Werkloosheid naar opleiding, sept. 2003-sept. 2004 %-mutatie
Groningen
Friesland
Drenthe
Noorden
Nederland
Basisopleiding/vmbo w.v. jonger dan 23 jaar
-1.3 0.1
-1.0 -5.6
-2.8 -6.3
-1.6 -3.5
5.1 -2.8
Havo/vwo/mbo Hbo Wo totaal
17.2 9.1 7.6 6.7
12.8 11.9 3.6 5.5
15.3 9.9 9.4 6.0
15.0 10.3 7.1 6.1
15.7 11.0 3.7 7.9
Bron: CWI
39
Oost-Groningen De werkloosheid onder jongeren zonder startkwalificatie is volgens tabel 4.8 alleen in Groningen niet gedaald. Tabel 4.9 geeft een nadere uitsplitsing van de Groningse cijfers. Hieruit blijkt dat de jeugdwerkloosheid in de stad Groningen wel is gedaald, maar niet in de rest van de provincie. Verder is alleen in Oost-Groningen het aantal jongere werklozen zonder startkwalificatie met 12.6% fors gestegen. In de stad Groningen en de rest van de provincie vond voor deze groep, net als in de andere twee provincies, wel een daling plaats. Tabel 4.9 Werkloosheid naar leeftijd en opleiding; Groningen versus Friesland en Drenthe % mutatie sept. 2003 - sept 2004
Groningen
Friesland
Drenthe
0.3
Stad Gr -1.2
Oost-Gr 1.8
rest 0.5
-7.1
-0.8
-1.3 0.1
-6.1 -5.4
1.1 12.6
1.3 -5.7
-1.0 -5.6
-2.8 -6.3
% Leeftijd onder 23 jaar Basisopleiding/vmbo waarvan jonger dan 23 jaar
Bron: CWI
Oost-Groningen kampt dus met een toename van de jeugdwerkloosheid met als extra complicatie de scherpe stijging van het aantal jongeren zonder startkwalificatie. Uit figuur 2.2 en 2.3 bleek al dat er in dit gebied de laatste jaren relatief veel banen verdwenen. Voor de vraag naar arbeid die er is, bijvoorbeeld ter vervanging van werknemers die arbeidsongeschikt raken of met pensioen gaan, is er dus een groot arbeidsaanbod met werkervaring voorhanden en blijven laagopgeleide schoolverlaters zonder ervaring langer werkloos. Voor Oost-Groningen, dat toch al te boek staat als probleemgebied, dreigt dus een toename onder langdurig werkloze, laagopgeleide jongeren. Het afronden van een opleiding op minimaal mbo-niveau is dus van groot belang, maar ook additionele arbeids- en sociale vaardigheidstrainingen of voldoende kleine banen om contact met de arbeidsmarkt te houden. In dit soort trajecten spelen reïntegratiebedrijven een belangrijke rol. Ook een gezamenlijke aanpak in het kader van het zogenaamde Waddenmodel kan gunstige resultaten geven4.
4.5 NWW in ruimtelijk perspectief Voor een vergelijking van de werkgelegenheidsgroei per gemeente is wederom gebruik gemaakt van gegevens over de periode september 2003 - september 2004. Uit figuur 4.4 blijkt dat de werkloosheid in de meeste gemeenten is toegenomen. Opvallend is dat de werkloosheid in de grotere gemeenten als de stad Groningen en Leeuwarden maar weinig is gestegen, namelijk 3.3% resp. 3.6%. In Assen bedroeg de groei 4.9% en in Emmen 5.9%. Verder is in Friesland in de zuidwesthoek de werkloosheidsgroei bescheiden gebleven. De groeipercentages lagen hier in de meeste gemeenten onder de 3%. Alleen in Bolsward steeg de werkloosheid wel behoorlijk met 7%. In de noordelijke en oostelijke gemeenten van Friesland was de toename veel sterker dan in het zuidwesten, met over het algemeen percentages boven de 6%. In de provincie Groningen is de groei vrij laag in de gemeenten ten zuiden van de stad Groningen, met inbegrip dan de groei in de Drentse gemeenten Tynaarlo en Noordenveld. In Drenthe was de groei over het algemeen in het zuiden van de provincie iets hoger dan in het noordelijk deel.
40
Figuur 4.4 Werkloosheidsontwikkeling groei naar gemeente sept. 2003 - sept. 2004 % groei
< −5
−5 − 0
0 −5
5 − 10
10 − 15
> 15
Tabel 4.10 laat zien dat eind september 2004 in Noord-Nederland bijna 84 duizend personen als werkloos bij het CWI stonden ingeschreven, waarvan ruim tweederde in de kerngebieden. In de kerngebieden is de werkloosheid minder gestegen (5.5%) dan in het landelijk gebied (7.4%). Binnen de kernzones is een tweedeling waarneembaar. In de kernzone Eemsmond is de werkloosheid gedaald, terwijl in alle andere kerngebieden de werkloosheid toeneemt met 5.5% tot 6%. Het feit dat de werkloosheid in de kerngebieden minder stijgt dan in het landelijk gebied hangt deels samen met de pendelstructuur. Het verlies aan banen binnen de kernzonegemeenten als werkgebied (tabel 2.5) kan daardoor leiden tot een stijging van de werkloosheid in andere gemeenten als woongebied. Daarnaast geldt dat de werkloosheidscijfers betrekking hebben op een periode van anderhalf jaar later. Het verschil in tijdsperiode, in combinatie met het voorzichtige economisch herstel na het tweede kwartaal van 2004, vormt dus ook een mogelijke verklaring voor het verschil tussen beide uitkomsten. De recessie slaat harder toe in de kerngebieden, maar de eerste tekenen van herstel manifesteren zich hier ook eerder dan elders. Tabel 4.10 Werkloosheidsontwikkeling naar Kompasgebied, aug. 2003 – aug. 2004
Eemsmond Groningen-Assen Drentse stedenband A7-zone Westergo
stand september 2004 x1000 2,5 24,0 13,1 8,9 8,9
mutatie sept. 2003-sept.2004 % -1.1 6.1 5.8 5.5 5.6
totaal kerngebieden landelijk gebied totaal Noorden
57,4 26,3 83,7
5.5 7.4 6.1
Bron: CWI
41
Aangezien de NWW werkzoekenden per individueel adres bij het CWI bekend zijn is het ook mogelijk om de noordelijke NWW-werkloosheid per postcode in kaart te brengen. Wederom is daarbij een gemiddelde berekend van omringende postcodes binnen een straal van 10 km. Het werkloosheidspercentage is berekend als percentage van de plaatselijke bevolking van 15 tot 64 jaar. Uit figuur 4.5 blijkt dat de kortdurende werkloosheid (korter dan een jaar ingeschreven) sterk in het zuidoosten van de provincies Groningen en Drenthe is geconcentreerd. Met name in en rond Emmen en Pekela zijn er in 2003 relatief veel werklozen bijgekomen door recent werkgelegenheidsverlies in de industrie (zie hoofdstuk 2). Figuur 4.5 NWW < 1 jaar werkloos naar postcode, ultimo 2003 % van bevolking 15-64 jaar
0 - 1,4 1,5 - 2,5 2,6 - 3,5 3,6 - 5,1 5,2 - 8,3 8,4 - 18,2
Bron: CWI
Figuur 4.6 NWW > 1 jaar werkloos naar postcode, ultimo 2003 % van bevolking 15-64 jaar
0 - 1,4 1,5 - 2,5 2,6 - 3,5 3,6 - 4,8 4,9 - 6,6 6,7 - 16,7
Bron: CWI
42
Figuur 4.7 NWW met lagere opleiding naar postcode, ultimo 2003 % van bevolking 15-64 jaar
0 - 1,1 1,2 - 2,1 2,2 - 3,2 3,3 - 4,6 4,7 - 6,3 6,4 - 16,7
Bron: CWI
Figuur 4.8 NWW met middelbare opleiding naar postcode, ultimo 2003 % van bevolking 15-64 jaar
0 - 1,3 1,4 - 2,3 2,4 - 3,2 3,3 - 4,8 4,9 - 9,1 9,2 - 19,3
Bron: CWI
De langdurige werkloosheid is volgens figuur 4.6 veel meer gespreid, maar er zijn opnieuw relatief grote gebieden in het zuidoosten met een hoge concentratie langdurig werklozen. Andere gebieden met een hoge langdurige werkloosheid bevinden zich in het noorden van Groningen en Friesland. De zuidwesthoek van Friesland en het centrale deel van Drenthe hebben een relatief lage langdurige werkloosheid. Het ruimtelijke patroon van de NWW-werkloosheid is in figuur 4.7 en 4.8 vergeleken tussen laag en middelbaar opgeleiden. Het percentage laagopgeleide werklozen valt ongeveer samen met werklozen zonder startkwalificatie. Volgens figuur 4.7 komt deze categorie vooral voor in Noordoost-Friesland, Oost-Groningen en Zuidoost-Drenthe. Tenslotte blijkt uit figuur 4.8 dat het percentage werklozen met een middelbare opleiding een veel gespreider patroon vertoont. 43
4.6 Sociale zekerheid 4.6.1 Werkloosheidswet (Ww)
Een andere werkloosheidsindicator betreft het aantal uitkeringen in het kader van de Werkloosheidswet (Ww). Deze heeft een sterk cyclisch karakter. Het gaat hier immers om personen die werkloos worden door ontslag. Omdat deze personen werkervaring hebben vinden ze echter ook relatief snel weer een baan als de economie aantrekt. In Noord-Nederland ontvingen eind 2003 ruim 32.000 personen een Ww-uitkering, waarvan 11.000 in Groningen, 12.000 in Friesland en 9.000 in Drenthe (zie tabel 4.11) Tabel 4.11 Ww-werkloosheid als percentage van de bevolking tussen 15-64 jaar, jaargemiddelden
Bron: CBS
2000 2001 2002 2003
Groningen 2.6 2.2 2.1 2.7
Friesland 2.7 2.3 2.1 2.8
Drenthe 2.6 2.3 2.2 2.8
Noorden 2.6 2.3 2.1 2.8
Nederland 1.9 1.6 1.6 2.2
% groei 2003
43.0
41.3
39.8
41.5
42.8
Het aantal Ww-uitkeringen als percentage van de potentiële beroepsbevolking ligt in Noord-Nederland ca. 0.5 procentpunt boven het landelijke peil. De verschillen tussen de noordelijke provincies zijn miniem. Ook de groei in het aantal Ww-uitkeringen in 2003 loopt niet erg uiteen. Voor alle gebieden ligt het groeipercentage voor 2003 rond de 40%. Ww naar geslacht De figuren 4.9 en 4.10 laten zien dat zowel het aandeel mannelijke als het aandeel vrouwelijke ontvangers van een Ww-uitkering in het Noorden hoger ligt dan landelijk. Tussen de drie afzonderlijke provincies bestaat in dit opzicht weinig verschil. Verassend genoeg is, ondanks de geringere participatie van vrouwen in het Noorden (hoofdstuk 3), het aandeel vrouwelijke Ww-ontvangers hoger dan nationaal. Dit betekent dat zij vaker in conjunctuurgevoelige, en dus ontslaggevoelige, sectoren werkzaam zijn dan landelijk. Per provincie is het beeld nu ook verschillend. Het aandeel vrouwen daalt in Groningen de laatste jaren gestaag tot iets boven het landelijke niveau. In Friesland en Drenthe blijft het aandeel wel ruim boven het landelijke niveau. Beide figuren laten zien dat zowel bij mannen als vrouwen de conjunctuuromslag, die de recessie van 2003 inluidde, al in het eerste kwartaal van 2002 zichtbaar was. De groei in 2003 is in het Noorden vooral veroorzaakt door een sterke groei onder mannen (tabel 4.12). Figuur 4.9 - 4.10 Ww naar geslacht 2001-2003, kwartaalcijfers % van de bevolking 15-64 jaar
4.9 Mannen
4.10 vrouwen
4,0
4,0
Groningen
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
44
Drenthe
Nederland
1,5
Groningen
1,0
Friesland
Friesland
Drenthe
Nederland 1,0
2000 1e kwartaal
2000 3e kwartaal
2001 1e kwartaal
2001 3e kwartaal
2002 1e kwartaal
2002 3e kwartaal
2003 1e kwartaal
2003 3e kwartaal
2000 1e kwartaal
2000 3e kwartaal
2001 1e kwartaal
2001 3e kwartaal
2002 1e kwartaal
2002 3e kwartaal
2003 1e kwartaal
2003 3e kwartaal
Tabel 4.12 Ontwikkeling Ww naar geslacht, 2003 % mutatie
Mannen Vrouwen Totaal
Groningen 51.3 31.2 43.0
Friesland 53.0 27.5 41.3
Drenthe 44.7 33.2 39.8
Noorden 50.1 30.5 41.5
Nederland 45.1 39.8 42.8
Bron: CBS
Dynamiek in de Ww Van de Ww-uitkeringen is bekend hoe groot de instroom van nieuwe uitkeringsontvangers is en hoe groot het aantal Ww-ontvangers is dat de Ww verlaat, meestal wegens werkhervatting. Tabel 4.13 toont de omvang van deze bruto stromen als percentage van de potentiële beroepsbevolking per jaar tussen 2000 en 2003. Hieruit blijkt dat de recessie van 2003 zich voornamelijk kenmerkt door een fors hogere instroom in de Ww. De uitstroom is nauwelijks veranderd. De toename in het aantal Ww-gevallen in 2003 wordt dus vooral veroorzaakt door een stijging van de instroom en niet zozeer door daling van de uitstroom. Met andere woorden, het ligt vooral aan een toename in ontslagen en niet aan het feit dat de werkloosheidsduur stijgt omdat minder snel een baan wordt gevonden. Ook in een recessie blijft de uitstroom naar werk mogelijk. Verder blijkt uit tabel 4.13 dat de dynamiek (instroom en uitstroom tezamen) in het Noorden veel hoger dan landelijk. Dit betekent dat de kans op ontslag voor een werknemers in Noord-Nederland veel hoger is dan landelijk, maar dat aan de andere kant de kans op het vinden van een baan ook groter is. De arbeidsmarkt in Noord-Nederland functioneert voor deze groep dus flexibeler dan nationaal Tabel 4.13 In- en uitstroom Ww 2000-2003 % van de bevolking 15-64 jaar Instroom
2000 2001 2002 2003
Groningen 3.4 3.0 3.9 4.6
Friesland 3.2 2.9 3.9 4.7
Drenthe 3.9 3.4 4.0 4.8
Noorden 3.4 3.1 3.9 4.7
Nederland 2.2 2.0 2.7 3.5
Uitstroom
2000 2001 2002 2003
3.9 3.4 3.6 3.8
3.7 3.3 3.7 3.9
4.4 3.7 3.8 4.1
3.9 3.5 3.7 3.9
2.6 2.3 2.5 2.9
Bron: CBS
4.6.2 Algemene bijstandswet (Abw)
In 2003 werden in het Noorden ongeveer 37 duizend uitkeringen in het kader van de Algemene bijstandswet (Abw) verstrekt. Voor de drie noordelijke provincies afzonderlijk kwam dit neer op 17 duizend in Groningen, 13 duizend in Friesland en 8 duizend in Drenthe. Landelijk ging het in 2003 om 360 duizend Abw-uitkeringen. Het aantal bijstandsuitkeringen had zijn hoogste punt ooit halverwege de jaren 80 toen 1 op de 16 personen tussen 15 en 64 jaar een bijstandsuitkering had. Nadien is een gestage daling ingezet tot begin deze eeuw toen ongeveer 1 op de 32 personen tussen 15 en 64 jaar een Abw-uitkering ontving. In 2003 is het aandeel personen tussen 15 en 64 jaar met een bijstandsuitkering voor het eerst sinds jaren weer duidelijk gestegen (tabel 4.14). Deze stijging was behoorlijk hoger in het noorden met bijna 8% in 2003 dan nationaal (5% groei). Er is geen duidelijk verschil tussen bijstandsontvangers naar geslacht.
45
Tabel 4.14 Abw-uitkeringen als percentage van de bevolking tussen 15-64 jaar, jaargemiddelden
Bron: CBS
Groningen
Friesland
Drenthe
Noorden
Nederland
Abw-percentage 2000 2001 2002 2003
4.3 4.0 3.9 4.2
2.9 2.8 2.7 2.9
2.3 2.2 2.3 2.5
3.2 3.0 3.0 3.2
3.3 3.1 3.1 3.3
% groei 2003
7.2
8.0
7.9
7.6
4.9
4.6.3 Arbeidsongeschiktheidsregelingen
Uitkeringen in het kader van arbeidsongeschiktheid vallen uiteen in drie verschillende collectieve regelingen: (i) WAO, voor werknemers, (ii) Wajong, voor jongeren zonder werkervaring en (iii) WAZ, voor zelfstandigen. De WAO vormt veruit de grootste groep, gevolgd door de Wajong; de WAZ is de kleinste categorie. In de plannen voor herziening van het stelsel arbeidsongeschiktheidsregelingen is per 1 augustus 2004 de WAZ vervallen en vervangen door een particuliere verzekering tegen arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen. Daarnaast wordt per 1 januari 2006 de WAO vervangen door de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Deze nieuwe wet legt het accent op wat mensen nog wel kunnen in plaats van wat zij niet meer kunnen. Centraal staat dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan het werk blijven. Voor volledig arbeidsongeschikten blijft een inkomensvoorziening bestaan. Figuur 4.11 Aandelen WAO, Wajong en WAZ naar regio 2004 Groningen 6900
Friesland
Drenthe
6960
WAO
Nederland
5220
Wajong
WAZ
Bron: CBS
Figuur 4.11 toont de aandelen van WAO, Wajong en WAZ voor de noordelijke provincies en Nederland begin 2004. De omvang van de drie categorieën verschilt tussen de drie noordelijke provincies en Nederland als geheel5. De verdeling in Drenthe lijkt het meest op de landelijke verdeling. Het aandeel WAZ in Friesland is relatief hoog. Gezien het hoge aandeel zelfstandigen in die provincie, met name in de landbouw, is dit geen verrassing. Wat echter wel opvalt is het hoge aandeel Wajong in vooral Groningen en Friesland. Dit is des te opvallender omdat sinds 2003 het aantal WAO-gevallen langzaam terug loopt, maar dat de omvang van het Wajong-bestand nog steeds toeneemt. Die toename is met name sterk in Groningen en Friesland. Wat de oorzaak is van het grote aantal afgekeurde jongeren in Groningen en Friesland is niet bekend. Het zou kunnen liggen aan een relatief groot aantal zorginstellingen voor geestelijk en lichamelijk gehandicapte jongeren binnen de provinciegrenzen, maar het keuringbeleid kan hierop van invloed zijn. Geslacht Tabel 4.15 toont de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen als percentage van de potentiële beroepsbevolking in de afgelopen periode voor het Noorden en Nederland. In absolute aantallen ging het in het eerste kwartaal van 2004 om 104 duizend in Noord-Nederland, waarvan 36 duizend in Groningen en Friesland en 32 duizend inDrenthe. Landelijk waren dit er 972 duizend. Het aantal arbeidsongeschik theidsuitkeringen is in 2003 gedaald. De recessie van 2003 heeft er dus niet toe geleid dat overtollig personeel via de WAO is afgevloeid, zoals in het verleden nog wel eens gebeurde. Verder is opvallend dat deze daling in de noordelijke provincies fors hoger was dan landelijk. Het verschil tussen het Noorden en Nederland wordt dus ook wat betreft het percentage arbeidsongeschikten iets kleiner. 46
Tabel 4.15 Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen als percentage van de bevolking tussen 15-64 jaar jaargemiddelden
Groningen
Ao-percentage
Friesland
Drenthe
Noorden
Nederland
2000 2001 2002 2003
9.1 9.3 9.3 9.2
8.7 8.8 8.7 8.6
10.1 10.2 10.2 10.1
9.3 9.4 9.4 9.2
8.7 8.9 9.0 9.0
Groei 2003
-0.7
-1.2
-1.0
-1.0
-0.2
Bron: CBS
Figuur 4.12 en 4.13 tonen het aandeel arbeidsongeschiktheidsuitkeringen naar geslacht over de afgelopen jaren. Het aandeel voor mannen daalt al sinds begin 2001 zeer gestaag. In Friesland is de daling het sterkst geweest tussen 2000 en 2003 met bijna 1 procentpunt. De daling in Groningen onder mannen kwam pas later en veel langzamer op gang. Bij de vrouwen in figuur 4.13 is het beeld echter compleet anders. Hier nam het percentage arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aanvankelijk juist fors toe. Deze toename was landelijk nog sterker dan voor het Noorden. Een en ander heeft natuurlijk te maken met de toename in de arbeidsparticipatie van vrouwen. Hoofdstuk 3 laat echter zien dat deze participatiegroei in het Noorden de laatste jaren sterker is geweest dan landelijk. Er zou dus voor het Noorden een sterkere groei van het aantal afgekeurde vrouwen te verwachten zijn. Dat het omgekeerde juist is gebeurd is opvallend te noemen. De reden hiervan is moeilijk aan te geven. Het kan te maken hebben met betere maatregelen in het Noorden voor de preventie van ziekteverzuim of gunstiger woon- en werkomstandigheden. Aan de sectoren waarin vrouwen werkzaam zijn kan het niet liggen omdat juist in het Noorden relatief meer vrouwen dan nationaal werkzaam zijn in sectoren met een hoge uitstroom richting arbeidsongeschiktheid, zoals gezondheidszorg en onderwijs. Figuur 4.12 - 4.13 Arbeidsongeschiktheid naar geslacht 2001-2003, kwartaalscijfers % van de bevolking 15-64 jaar
4.11 Mannen
4.12 vrouwen
13
8,5
12
8,0
11
7,5
10
7,0
9
6,5 Groningen
8
2000 1e kwartaal
2000 3e kwartaal
Friesland 2001 1e kwartaal
2001 3e kwartaal
Drenthe 2002 1e kwartaal
Nederland 2002 3e kwartaal
2003 1e kwartaal
2003 3e kwartaal
6,0 2000 1e kwartaal
2000 3e kwartaal
2001 1e kwartaal
2001 3e kwartaal
2002 1e kwartaal
2002 3e kwartaal
2003 1e kwartaal
2003 3e kwartaal
Bron: CBS Figuur 4.13 toont ook het verschil tussen Friesland en de overige provincies. In Groningen en Drenthe neemt het percentage vrouwen tot begin 2003 nog toe, om pas daarna te dalen; in Friesland is het aandeel vrouwen min of meer stabiel na 2001 Voor Nederland als geheel stijgt het percentage vrouwen tot aan begin 2003 vrij sterk. Beide figuren laten zien dat de regionale component voor de noordelijke arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zo hoog is omdat het aandeel mannen veel hoger is dan landelijk. Dit geldt voor alle drie provincies. Het aandeel vrouwen is juist lager, met uitzondering van Drenthe.
47
4.6.4 Overzicht
Tabel 4.16 geeft een samenvattend overzicht van de behandelde sociale zekerheidsregelingen. In 2003 heeft in het Noorden 1 op de 8 inwoners tussen 15 en 64 jaar een uitkering in het kader van Ww, Abw of arbeidsongeschiktheid. Dit is fractioneel hoger dan landelijk. Vergeleken met een jaar eerder is vooral de arbeidsongeschiktheid in het Noorden sterk gedaald, zowel onder mannen (wat langer aan de gang was), als (sinds kort) onder vrouwen. Tabel 4.16 Uitkeringen naar type in 2003 Groningen
Friesland
Drenthe
Noorden
Nederland
Werkloosheidswet Bijstandswet Arbeidsongeschiktheid Totaal
10.6 16.6 36.5 63.7
11.9 12.6 36.6 61.1
8.8 7.8 32.1 48.7
31.3 37.0 105.2 173.5
237.8 358.4 986.8 1583.0
% van de bevolking 15-64 Werkloosheidswet Bijstandswet Arbeidsongeschiktheid Totaal
2.7 4.2 9.2 16.1
2.8 2.9 8.6 14.3
2.8 2.5 10.1 15.4
2.8 3.2 9.2 15.2
2.2 3.3 9.0 14.5
x 1000
Bron: CBS
4.7 Conclusie en samenvatting Het aantal bij het CWI ingeschreven werklozen in 2003 in Noord-Nederland bedraagt gemiddeld ca. 82 duizend. De landelijke werkloosheid bedroeg in 2003 gemiddeld 630 duizend personen. In de loop van 2004 is de werkloosheid in het Noorden verder gestegen tot 84 duizend en landelijk tot 685 duizend in september. Een en ander houdt in dat de werkloosheid in het Noorden de laatste maanden veel minder snel stijgt dan landelijk. Tussen het derde kwartaal 2003 en die van 2004 is de werkloosheid in Groningen het sterkst gestegen met 6.7%, gevolgd door Drenthe met 6.0% en Friesland tot slot met een stijging van 5.5%. Landelijk groeide de werkloosheid in die periode echter met bijna 8%. In Friesland steeg de werkloosheid onder mannen sterker dan die onder vrouwen, in de andere provincies en Nederland in zijn geheel was dat net andersom. Er zijn duidelijk aanwijzingen dat in het tweede kwartaal 2004 de werkloosheid zijn hoogste punt heeft bereikt. Dit beginnend herstel wordt bevestigd door arbeidsmarktindicatoren van het CBS. De werkloosheidsgroei van het afgelopen jaar is vooral veroorzaakt door de groei in het aantal langdurig werklozen. Het aantal kortdurend werklozen is afgenomen. Dit bevestigt de omslag in de werkloosheidsstijging in de tweede helft van 2004. Er is relatief weinig verschil tussen het Noorden en Nederland als het gaat om de groei onder langdurig werklozen. In beide gevallen gaat het om een groei van ca. 20%. De daling onder kortdurend werklozen is in de noordelijke provincies sterker geweest dan landelijk, namelijk –8% tegen –4%. De jeugdwerkloosheid (jonger dan 23 jaar) is in 2004 ook gedaald, maar nu blijft de daling in het Noorden, met uitzondering van Friesland, achter bij Nederland. Dit komt vooral door een minder sterke daling van de kortdurend werkloze jongeren in Groningen. Een bijkomend aspect is dat bijna 60% van de werkloze jongeren onder 23 jaar geen startkwalificatie heeft (d.i. alleen basisopleiding of vmbo). Deze groep is het afgelopen jaar weliswaar gedaald maar niet in de provincie Groningen. Hier is waarschijnlijk een verband: de zwakke daling onder kortdurend werkloze jongeren in Groningen wordt veroorzaakt doordat het feit dat veel van hen geen startkwalificatie hebben. Nadere beschouwing wijst uit dat dit vooral in Oost-Groningen het geval is geweest; in de stad Groningen vond wel een vergelijkbare daling plaats als in Friesland en Drenthe. In Oost-Groningen is het aantal werkloze jongeren zonder startkwalificatie sterk toegenomen met bijna 13%. Ter vergelijking: in de stad Groningen daalde dit aantal met 5%. Jongeren zonder startkwalificatie vormen een kwetsbare groep in de
48
zin dat voor hen langdurige werkloosheid – en de facto uitsluiting van de arbeidsmarkt – een reëel gevaar is. Dit geldt in versterkte mate voor een probleemgebied als Oost-Groningen. De belangrijkste reden voor dit verschil tussen Oost-Groningen en de rest van het Noorden is het feit dat juist hier de afgelopen jaren relatief veel werkgelegenheid is verdwenen (hoofdstuk 2) en dus veel werknemers zijn ontslagen (figuur 4.5). Dit betekent een relatief groot arbeidsaanbod van personeel met werkervaring dat het aanbod van laagopgeleide schoolverlaters zonder startkwalificatie verdringt. Scholing tot minstens mbo-niveau is essentieel, maar ook arbeids- en sociale vaardigheidstraining. Reïntegratiebedrijven kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Ook de vraag naar laag en middelbaar opgeleide arbeid is van groot belang. Dit blijft een moeilijk proces gegeven de uitbesteding van veel van dit soort arbeid naar lagelonenlanden (zie hoofdstuk 1 en 6). Hoge werkloosheid concentreert zich in Noord-Nederland in het oostelijk deel langs de Duitse grens. Onder invloed van de economische neergang van 2003 zijn vooral hier de klappen gevallen in termen van ontslagen. Langdurige werkloosheid is meer gespreid en bevindt zich, naast het oostelijk deel, ook in het noorden van Groningen en Friesland. De werkloosheid is vooral laag is het zuidwesten van Friesland. De werkloosheid in de economische kerngebieden groeide de laatste twaalf maanden minder snel dan gemiddeld. Dit is opvallend omdat uit hoofdstuk 2, over de werkgelegenheid in het Noorden, bleek dat de daling van het aantal banen tussen 2002-2003 in de kerngebieden juist bovengemiddeld was. Dit betekent dat de recessie harder toeslaat in de kerngebieden, maar dat de eerste tekenen van herstel zich juist hier ook weer eerder aandienen dan elders. Dit strookt met het streven naar concentratie van economische activiteiten met een stuwend karakter in die gebieden. Het aantal uitkeringen in het kader van de werkloosheids- en bijstandswet zijn onder invloed van de recessie in 2003 gestegen. Het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen is daarentegen gedaald, vooral in NoordNederland. De economische terugval van 2003 heeft er dus niet toe geleid dat meer overtollig personeel via de WAO is afgevloeid, zoals in het verleden nog wel eens gebeurde. Deze daling vindt plaats bij zowel mannen, bij wie de daling al langer plaats had, als onder vrouwen, bij wie de daling pas in 2003 inzette.
49
Noten hoofdstuk 4 1
2 3 4 5
50
Dit heeft te maken met het steekproefkarakter van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS die aan het vaststellen van de werkloze beroepsbevolking ten grondslag ligt. Toevallige jaar-op-jaar schommelingen in deze vrij kleine enquête kunnen echter een grote invloed hebben op de uitkomsten voor relatief dunbevolkte gebieden als de noordelijke provincies. Om die schommelingen te vermijden maken we gebruik van drie achtereenvolgende golven van de EBB. De steekproef is dan drie maal zo groot als gewoon en de kans op toevallige schommelingen is dan veel kleiner. Nadeel is echter wel dat de meest recente informatie zo beperkt blijft tot een drieaars gemiddelde voor 2000/2002. Voor 2001/2003 wordt bepaald door het gemiddelde van EBB jaarcijfers en niet drie steekproeven. Het gaat hier om personen tussen 15 en 64 jaar zonder werk van 12 uur per week of meer, die werk zoeken en bij het CWI staan ingeschreven.In vergelijking met de voorwaarden voor de werkloze beroepsbevolking hoeft nu niet te zijn voldaan aan het beschikbaarheidscriterium. Aan het eind van paragraaf 3.6 werd het aantal voortijdig schoolverlaters in Het Noorden op 6000 geschat. Ruim 4000 hiervan staan als werkloos bij het CWI ingeschreven. Dus slechts 1 op de 3 jongeren zonder startkwalificatie werkt of heeft de beroepsbevolking verlaten. Zie de bijlage bij het ‘Arbeidsmarkt Journaal’ van het CWI van september 2004. In de hier gepresenteerde nationale gegevens worden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor personen in het buitenland buiten beschouwing gelaten.