3. Het leven van Maria (Martha) van Beek (1886-1959)
Maria van Beek werd op 4 oktober 1886 geboren in Alkemade. Zij was de dochter van Willem van Beek een Aafje Seijts. Haar ouders hebben ons niet gekend en er is ook nooit over ze gesproken. Het een en ander over hen zal te achterhalen zijn bij het bevolkingsregister in Abbenes, Alkemade of het Rijksarchief. Moeder had twee broers, Willem van Beek, schilder/drogist te Sassenheim en Kees van Beek, peetoom en schilder in Abbenes. Daarnaast had zij ook vier zussen, Agaath Kortekaas – van Beek te Abbenes, Aafje Lagerwey-van Beek en Elisabeth, beiden te Haarlem. De vierde hebben wij niet gekend.
Ze was boerendienstbode in Abbenes toen zij op 15 juni 1916 trouwde, de Pastoor had hierin bemiddeld, met Gerardus Wesseling, geboren op 1 februari 1878 te Alkemade, weduwnaar van Elisabeth v.d. Meer, geboren 26 september 1876 te Alkemade, gehuwd met haar op 3 oktober 1901, overleden in 1914. Uit het huwelijk met Elisabeth, werden geboren: 1902 Jan J., 1903 Dirk, 1904 Bertha, 1906 Nel, 1908 Toon, 1910 Wies en in 1912 de tweeling Jo en Truus. Uit het huwelijk op 15 juni 1916 met Maria, later Martha genoemd( zij was toen 30 en hij was 38) werden geboren: Wim 25 juli 1917 in Sassenheim, Elisabeth 3 november 1918, overleden op 16 november in Leiden,
49
Aad 25 september 1919 in Haarlem Diaconessenhuis (in de geschiedenis van Pa kun je lezen hoe zij daaruit ontsnapt is), Cornelis 26 november 1920 geboren in Sassenheim, Gerard W 16 april 1922 in Leiden, en als laatste Hubertus 4 september 1923 in Leiden en is daar op 14 september 1923 overleden. Over de overleden kinderen is nooit gesproken.
1923: De jongste vier jongens
Dat zal haar wel veel verdriet gedaan hebben. Twee van de zes kinderen die kort na hun geboorte overlijden. Verwonderlijk was dat niet helemaal. De medische kennis was toen lang niet zoals nu. Een tangbevalling zal in die tijd ook geen pretje geweest zijn.
50
Alleen Wim en Cor zijn in Sassenheim geboren, de anderen allemaal in ziekenhuizen. Deze gegevens komen uit het trouwboekje en na te lezen op blz. 38. Zij trouwde dus met een weduwnaar met acht kinderen in de leeftijd van 4 tot 14 jaar, waarvan de jongsten een tweeling waren, Jo en Truus. Wie zou dat tegenwoordig nog doen. Want je krijgt nogal eens wat te horen wanneer je de kinderen iets verbiedt, zoals “ jij bent mijn moeder niet” of “ de eerste trouw je uit liefde en de tweede uit nood”, en Vader was vaak de hele dag weg met de schuit. Dat is bij het ouder worden van de acht eerste kinderen, wel heel veel bijgedraaid, toch waren het haar kinderen niet. Maar de liefde voor elkaar was wederzijds. Het bleef een hele klus om voor de hele club te zorgen, wassen, naaien, verstellen, eten (zie het hoofdstuk over eten) en een wintervoorraad te maken (van 1916 tot 1936). Dat typeert Moeder, een schuchtere, zichzelf wegcijferende vrouw, die niet op de voorgrond kon treden en ondergeschikt was aan een dominerende man. Door al die drukte was er voor knuffelen weinig tijd. Met al het werk werd zij later geholpen door een van de grote meiden, die dus niet buiten de deur konden werken. Toen de kinderen groter werden gingen ze na hun schooltijd aan het werk. Bertha was de oudste, en is tot haar trouwen hulp in de huishouding gebleven. Wies ging werken bij Borst manufacturen en later bij Tissing in Lisse. Nel was wat doof er werd gezelschapsdame bij een oude vrijster in Lisse. Truus werkte bij Nieuwkoop, galanterieën. Zij is ook nog een tijdje ziek geweest. In het oude huis lag zij in de logeerkamer voor het open raam. De tijd ging door en ze kregen net als de jongens verkering, niet allemaal tegelijk. Dan zaten er zondags een paar eters meer aan tafel. Deze tafel was 3,5 meter en kon met verlengstukken tot 5 meter vergroot worden. Over verkering gesproken: de stellen zagen elkaar op de woensdag- en zaterdagavond en op zondag. Alleen in de Vastentijd viel de woensdagavond af evenals het beschuitje met suiker bij het opstaan, dat werd dan vervangen door brood. Gedurende de vastentijd hadden de kleine jongens ieder een snoeptrommeltje. Alles wat je kreeg ging daarin en mocht je er tot de zondag alleen maar naar kijken. Wat een stuk zelfdiscipline op die leeftijd hè! Zondagsavonds gingen we, net als alle andere dagen, na het avondeten, allemaal, ook de aanhang, op de knieën voor het avondgebed, de rozenkrans en de litanie van Maria. Dit gebeurde voordat er ook maar iemand de deur uitging. Dan had niemand het avondgebed gemist. Om ongeveer 10 uur moesten we weer thuiskomen, uitzonderingen daargelaten, bijvoorbeeld een toneel voortstelling met bal na. Met alle stellen tegelijk werd er in de schuur afscheid genomen. Maarten v.d.Vlucht is daar een keer door de wasplank gezakt, die over de tobbe wasgoed voor de maandagochtend lag. Als het Vader te lang duurde, rammelde hij op de deur. In de week waren de kleine jongens vroeger, voor het avondgebed, aan de beurt bij Pa en Ma.
51
Ook die jonge jongens brachten zorgen met zich mee, zoals: een gebroken arm of been, kiezen die getrokken moesten worden door de huisarts Dr. Huber, als er iemand uit de haven gevist was en alle zaken rondom school, waar veel problemen waren. De oudste vier hadden het op school aardig verbruid en de jongeren kregen daar de narigheid van te verwerken. Dat waren ook redenen waarom ze naar het internaat gingen. In de vakanties werden wij wel eens met een vrachtwagen naar het strand in Noordwijk gebracht. Wij, en een aantal vriendjes, zaten dan op een rij bollenkistjes achter op de vrachtwagen. Ma, of een paar van de grote meiden, zaten voorin.
1927: Een dagje naar Noordwijk
We gingen ook wel eens naar de Vlashoven in Noordwijkerhout. Dit was een duingebied. Eten en drinken hadden we mee. In het voorjaar was er de “schoonmaak”. Alles werd overhoop gehaald, geklopt, geboend en in de was gezet. De planken vloer in de kamer werd geschilderd (roodbruin). Ook de kachel ging dan uit en werd niet meer gestookt. Als we kleding gingen kopen bij V&D of C&A in Leiden, gingen we altijd opsteken bij Banketbakkerij/lunchroom “Biessot” in de Donkersteeg. Je kreeg dan koffie, thee of limonade met taartjes (gebak). Dat was feest. De grote jongens moesten dan trakteren. Voor de jongste vier betaalde Pa. Het was niet altijd feest bij ons thuis. Op een gegeven moment had Aad een benzine aansteker in de huiskamer aangestoken. Deze brandde nogal fel en Aad ging ermee zwaaien om het vuur uit te krijgen. Daardoor vlogen er brandende druppels in de gordijnen en ging alles in de hens. Moeder die net op dat moment binnenkwam trok kordaat alles naar beneden en trapte het vuur uit. 52
Of Berta, die met een teil water aan kwam hollen, om de brandende kerststal, die brandde door omgevallen kaarsjes, te blussen en alles over zich heen gooide. Al met al genoeg werk in huis om de dagen vol te maken. Wassen, dweilen, bedden opmaken, po‟s legen. Die stonden onder de bedden, want even naar de WC gaan was een hele reis. De zolder over, de trap af, de keuken door, deur van het slot, binnenplaats oversteken en dan stond je buitenvoor de plee, als het dan al niet te laat was. Na 1926 kregen we een doorstroom toilet op de plaats van de gangdeur van de binnenplaats. Ook werd er een grote bergkast in de keuen geofferd om een badkamer met douche en ligbad te krijgen, die de rest van de week dienst deed als koelruimte. Voordien werd je gebadderd in de teil bij de kachel in de huiskamer en moesten de groten zich maar zien te redden. Maar humor bleef. Zo hadden Vader en Moeder met St. Nicolaas een grote bol van 30 cm doorsnee van katoenen draad gemaakt. Dit draad werd gebruikt om beddenspreien te haken voor de uitzet bij trouwen. In die bol zat iets dat rammelde. Steeds als er iemand een kwartier aan het afwikkelen was geweest kwam er een briefje met de naam van de volgende persoon die weer verder moest gaan, net zo lang totdat alles eraf was. Je wilde graag weten wat erin zat, het rammelde toch! Eindelijk was alles eraf en wat zat erin…….Een leeg schoensmeerdoosje met een paar centen. Maar er waren altijd genoeg boterletters, van dochters en zoons met aanhang en ander snoep van Pel om de avond door te komen. Na regelmatig schoenzetten was de volgende ochtend voor de cadeautjes, zoals: chocoladeletters, speculaas, kleding en speelgoed. Ikzelf kreeg niet zo veel, want ik had al cadeautjes op mijn verjaardag (26 november) gekregen. Pech toch! Zilverpapier en doppen van de melkflessen werden voor de Missie verzameld en gingen naar de nonnen. Als er een verjaardag of een feestje was gaven zij je ook een buste van een neger mee. Je kon dan geld op zijn handje leggen die hij, met een hendeltje naar zijn mondje bracht. Alwaar het geld in verdween. Dan was er ook nog de zorg voor de kippen. Deze waren er voor de eieren. Als ze die niet meer konden leggen, werden ze geslacht en in de pot gedaan. Dit gebeurde ook met de konijnen, grote lotharingers. Hun vel werd gespannen en met aluin bewerkt. Er werden moffen en jaskragen voor de meisjes van gemaakt. Ook gingen we wel eens logeren bij tante Mary en Oom Woud, die zelf twee zonen en drie dochters hadden, en toen nog op de kade woonden. Wij werden dan op de “boot van Bus” op de Kaag gezet, dat was een beurtdienst voor goederen en personen, en na de diverse stops kwamen we aan in de Veen. De steiger lag voor het huis van Oom Woud. Deze nam zelf ook goederen aan om te bezorgen. Ook haalde hij goederen op die weer met de boot mee gingen en verzonden moesten worden. S‟Morgens vroeg gingen we met een roeiboot met hem mee naar de akker. Je
53
passeerde er tientallen loopbruggetjes die steeds open en dicht gedaan moesten worden. Daar werden bonen, tomaten, aardbeien en groffies (kleine dikke komkommers) geplukt en in zakken van 10 kg gedaan. De stekjes waren voor eigen gebruik. ‟s-Avonds ging hij dan met de praam (platte schuit) naar de veiling, waar hij tot onder de klok kon varen. De handel werd verkocht aan de hoogste bieder. Als het niet verkocht werd, werd het doorgedraaid. We gingen ook wel vissen met hengels of netten uitzetten of peuren op paling. Zwemmen in de Brasemmermeer en zeilen waren daar haast een dagelijkse bezigheid. De terugreis ging op dezelfde manier als de heenreis. Ook gebeurde het wel eens dat Vader ons ophaalde. Vader ging een met ons roeien op de Brasem. Op een paar honderd meter van de kant liet hij mij, achter de boot, op een opgeblazen autobinnenband en roeide zo naar de wal terug. Hij wilde dit tafereel aan zijn vrouw laten zien. Deze kreeg zowat een hartkwaal van schrik. “Hoe kun je dat nou doen, hij kan amper zwemmen”! Een ander logeeradres was bij tante Agaath en Oom Huub Kortekaas in Abbenes. Zij was een zus van Moeder en hadden het niet breed. Ze had een klein winkeltje en hij was een los arbeider bij de boeren. Zij hadden een dochter en vier zonen. We hielpen daar bij boeren en vaarden in de Hoofdvaart. Alle jongens sliepen op de zolder onder het onbeschutte pannendak. De wind en de regen kwamen er wel eens doorheen. Als dat gebeurde kroop je er maar dieper onder. Zo was er in de vakanties weer een paar weken rust, als die belhamels ergens anders onderdak waren. Wanneer er getrouwd werd was het een drukte van belang. De garage, in het oude huis, diende als feestzaal. Jan v.d.Horst was de kok (zie levensloop Vader). De drie oudste meiden hebben het op deze manier gevierd. Dirk en Jan waren al eerder getrouwd. Jan met Co v. Cassel, bakkersdochter uit de Haagse Schouw en Dirk met Gré v.d. Meer in Roelofsarendsveen. Deze bruiloft was sober, omdat er een sterfgeval in de familie was. De bruiloft van Toon en Ro was in de bollenschuur van Verkade, zijn schoonouders. Tot dan was Toon een dandy, met zijn lange zwarte jas, witte zijden sjaal, bolhoed, soupies (slobkousen) en wandelstok met zilveren knop. Dat gold alleen in de weekends. Hij was net als zijn vrienden Bas Reeuwijk, Martien van Hage en L. Bisschops. Bij deze laatste gingen zij met elkaar eens inbreken. Zij hadden een ladder tegen het open raam gezet, maar zij wisten niet dat de dochter daar lag te slapen. Zij deden of ze van niets wisten en gingen ook helpen mee zoeken naar een inbreker. Toon had ook zo zijn liefdes gehad o.a. een dochter van v. Zelst (schoenwinkel in Leiden) en juf Duyvestein uit Den Haag. Hier volgt nog een leuke anekdote: Wies en Maaretn hadden een vrije dag en gingen naar Den Haag en gelijk even kennis maken met Toon zijn liefde. Aangekomen op de Valkenboschkade hadden zij het adres gevonden, maar……. doordat zij zo hard aan de trekbel getrokken hadden, hielden zij de knop ervan in hun handen. Leuke kennismaking dus. s‟Middags kregen zij wat trek, en Maarten zou wel een stukje worst lusten. Wies stapte de winkel binnen en ging met mat en al languit onderuit.
54
Toon ging elke zondagochtend naar de Hoogmis en met zijn vrienden biljarten bij Teernstra. Ja, dan vergeet je de tijd. Maar zondag was de enige dag in de week dat wij om 13.00 met elkaar aten. Rond dat tijdstip stapte Vader op tijd de deur uit en haalde Toon bij de biljarttafel en vrienden vandaan. De verhalen over de bruiloften van de meiden, staan beschreven bij de levensloop van Vader evenals de reis naar Oberammergau voor de passiespelen. In die tijd was dat een hele onderneming. De bruiloften brachten veel vreugde en zorg met zich mee. Er moest bijvoorbeeld gezorgd worden voor de uitzet, huisvesting en inrichting. En al rap daarna waren er de geboortes bij die echtparen, en weer wat later de aanneemfeesten. Toen de jongste vier groter werden kon die zorg er ook nog niet bij en werden die naar internaten gestuurd. Wim en Aad eerst naar Rolduc, bij Duitse broeders, later ging Wim naar St. Louis in Oudenbosch. Op de lagere school was het door pesterijen van Matze (hoofd van de school) en Post geen leven. Zij waren meesters van de MULO afdeling. We zaten bij hen in de 6e klas en de 1e van de MULO. Ook gaven zij Engels op de avondschool. Bij Matze kregen wij heel veel strafwerk. Wanneer we punten of komma‟s vergeten hadden moesten wij het hele stuk 10x overschrijven. Als we geen fouten hadden gemaakt beweerde hij, dat wij het overgeschreven hadden. Toen werden Aad en ik naar de B.N.S. gestuurd. Twee jaar later ging Gerard ook. Het was voor ons een hele verademing., na de terreur van Matse, om onbevooroordeeld een opleiding te kunnen volgen. Maar het was wel een internaat, met als regel: een maal per maand van zaterdagmiddag tot zondagavond naar huis, zeer streng dus. Moeder zal dit ook niet leuk gevonden hebben. Haar eigen kinderen waren de deur uit en zij had de zorg van alledag voor de anderen. Het resultaat na 3 jaar studeren was, dat ikzelf 2e werd bij de eindexamens, met een luchtje eraan. (De nr. 1 kwam uit Haarlem en de leraar ook, zij zagen elkaar ook in de vakanties) Gerard werd 1ste van zijn jaar en Aad zat zo‟n beetje in de middenmoot. De kosten van het internaat heeft Vader met hard werken opgebracht. Petje af hoor! Hij had het idee: “drie in de zaak is genoeg”, en “ jullie gaan maar wat anders doen”. In die schooltijd bestond het contact met moeder hoofdzakelijk uit het wekelijkse koffertje met wasgoed met twee versnaperingen en een briefje van haar. Zodoende zorgde zij thuis alleen voor haar man en de kinderen die niet de hare waren, terwijl haar eigen kinderen buiten de deur gestald waren. Dat was wel een hele opgave voor haar. In de tijd op de B.N.S. passeerde er ook het nodige. Op één van de weekenden bleek dat we naar de “Oosthaven” verhuisd waren. Dat was nieuwbouw. Het was een hele verrassing. Maar de brandkast met de dikke deur ging mee naar de nieuwe zaak. Later, het was in 1936, werden we naar huis geroepen, omdat haar man bij het vervangen van de lierkabel, de giek op zijn hoofd en schouder en later op zijn lichaam had gekregen, doordat de kabel was gebroken. Hij was toen samen met Jan. Een dergelijk giek is 15 –18 m lang en 20 –25 cm dik. In het ziekenhuis in Leiden hebben ze hem de eerste dagen zeker niet durven verschonen, want hij lag met bebloede kleding in bed. Wat had hij?
55
Een schedelbasisfractuur, hij had geluk dat het bloed uit zijn oor kwam, gebroken ribben en een gebroken knieschijf. Moeder ging elke dag met de tram naar het ziekenhuis. Zij bracht hem daar elke dag een stuk worst, die hij onder de deken opat. Wat moet dat een spannende tijd voor haar geweest zijn en wat zal zij een slapeloze nachten hebben gehad. Maar de zaak ging gewoon door. De drie jongens die in de zaak werkten waren oud genoeg en hadden ook genoeg kennis om de boel draaiende te houden. Dat was maar goed ook, want Vader herstelde niet helemaal. Hij hield er een doof oor en een stijf been aan over. Dat viel nog best mee na zo‟n klap. Zelf had zij suikerziekte en dronk thee van snijbonenschokkers. In 1938 of 1939 heeft zij zelfs in het ziekenhuis gelegen voor borstamputatie en voor verwijdering of operatie aan de galblaas. Zij vond het niet nodig om ons hierover op de hoogte te stellen. Zij vond dat wij het allemaal al druk genoeg hadden. Maar ze wilde wel dat wij bonenwater voor haar meebrachten. Die gedroogde snijbonenschokkers, waar de zaden dus al uit waren, kwamen met zakken vol uit de Veen. Daar zette zij dan thee van die ze opdronk. Zodoende kon ze haar suikerspiegel goed op peil houden, tot verwondering van de specialist, en kon daardoor bij gelegenheid ook een gebakje eten. Later moest ze ook zelf bijspuiten. Vader was zo brutaal als de beul. Als wij met hem meegingen, op ziekenbezoek in Leiden, passeerde hij de hele rij wachtende alsof hij de dokter was en ging hij gewoon naar binnen. Niemand hield hem tegen. Na de schooltijd werd Wim de bollen ingestuurd bij Verdegaal. Aad ging werken bij de Kromhout fabriek in Amsterdam (de boten van Vader hadden Kromhout motoren), en zelf vond ik werk bij “Maison Streng” in Den Haag. Dat was dus 30 km heen en 30 km terug fietsen, 7 dagen in de week, voor F2,50. De mobilisatie brak uit, dus moesten Aad en ik, ik werkte toen in Bergen intern, in militaire dienst in Den Haag en Rijswijk. Wij namen het over van Toon en Dirk, die waren te oud. In 1940 zag Moeder dus twee van de vier zonen het groen aantrekken, met de oorlog op komst. Dat moet voor haar vreselijk geweest zijn, vooral de onzekerheid of haar jongens na de 5 dagen oorlog nog leefden. Na de capitulatie werd ik ontslagen uit militaire dienst en van krijgsgevangenschap en kon ik weer in Bergen terecht voor de voedselvoorziening. Maar door rantsoenering moest er personeel weg en ben ik naar Heiloo gegaan, naar Piet Sanders. Maar dit viel allemaal gelukkig mee. In de bezettingstijd met razzia‟s, avondklok, en Arbeitseinzats wist ze nooit of iedereen s‟avonds wel thuis kwam. Wim was met drie auto‟s met chauffeurs van de gevorderde auto‟s gestationeerd in Enschede. Aad werkte in de garage met Henk. Ikzelf kwam uit de bakkerij in Bergen, en later Heiloo, en in Den Haag werd het te link. In 1941 kwam ik ook in de zaak. Toen ik in Bergen, en later in Heiloo werkte, vond Vader het meer dan genoeg dat ik 1 keer in de maand naar Den Haag ging en 1 keer tussendoor naar huis. Dan moest ik mijn verdiende loon afdragen. Mijn rook- en kerkegeld werd daarop in mindering gebracht. Dat beviel mij toen niet best. De ander jongens hadden zaterdags en zondags vrij en liepen er keurig gekleed bij. Ik heb toen tegen Vader gezegd dat ik niet meer thuis zou komen.
56
Een paar maanden later, zei de winkeljuffrouw van de zaak in Heiloo dat er visite voor me was. En wie was daar? Moeder. Zij was met de bus gekomen. In Haarlem was zij overgestapt en met een andere bus over de pont naar Heiloo gekomen. Ze bracht een mooie tweed overjas voor mij mee en vroeg of ik weer thuis wilde komen, de schat. Dat kon ik niet weigeren, maar over mijn verdienste werd thuis niet meer gesproken. Na Heiloo ben ik weer in Den Haag gaan werken, maar dat werd, zoals ik al hierboven schreef, te link. Toen ik thuis kwam, stond gelijk de volgende ochtend om 6 uur Pa voor mijn bed, met een overall. Wel eten en niet werken was er bij hem niet bij. Ik kon gelijk gaan balen sjouwen, soms wel van 100 kg. Balen suiker, kunstmest, graan enz. Maar al gauw werd ik bijrijder bij Jan v.d. Meer op de dienst Den Haag en daar werd ik later bakfietschauffeur. Er waren ook veel leuke dingen, die we ondanks de oorlogstijdwel trachtten vol te houden, ook al ging dat soms moeilijk. Zoals: Als Pa of Moe jarig waren zorgde ik voor het eten. Ik kookte dan in de schuur. Dat deed ik ook al gedurende mijn schooltijd van de B.N.S. Dat was altijd een groot feest, een lange tafel vanuit de voorkamer tot aan de hele achterkamer. Voor was voor de dames, en achter voor de mannen, om te kaarten (zwikken) en te borrelen. De sigaren en sigaretten stonden in vaasjes op tafel. Eerst was er koffie met gebak en ik zorgde voor kroketten en de warme maaltijd. Als Moeder hiervoor moest zorgen had zij niets aan de verjaardag. Ook hun 25-jarig huwelijksfeest, in 1941, werd thuis gevierd. De ene dag voor de getrouwde en verloofde stellen en de andere dag voor de kleinkinderen. En dat alles in oorlogstijd.
Juni 1941: 25 jarig huwelijksfeest
57
De tekst op de bovenstaande kaart is zilverkleurig en daardoor niet duidelijk leesbaar. Dit is wat er staat: Hiermee hebben wij de eer u mede te deelen, dat wij zondag 15 juni a.s. den dag hopen te herdenken, waarop wij voor 25 jaar in den echt zijn verbonden. G. Wesseling M.M. Wesseling-van Beek Sassenheim, mei 1941 Oosthaven 33
58
Met alle kleinkinderen die op dat moment geboren waren
59
1941: Samen genieten in de achtertuin
Pa maalde tarwe op zolder. Dit deed hij met behulp van een molentje dat aangedreven werd door de elektramotor uit de pianola. Deze tarwe werd gedeeltelijk uitgezeefd. De witte bloem werd gebruikt voor gebak, cadetten en witbrood. Wim en An trouwden in 1943. Dat was eerste trouwerij van een van haar eigen kinderen. Na de kerk gingen we naar de Engel. Dat was de voormalige houten kerkzaal. Dat was wat. Koken op het koor. Het koste veel moeite om alle ingrediënten te pakken te krijgen.Er was spertijd van s‟avonds 8 tot s‟morgens 6 uur, dus moest het diner uitgerekt worden. Daar wist Westgeest uit Noordwijk wel raad mee, als conferencier/ accordeonist. In de avond zou er nog bier en drank onder de heg aan de straat neergezet worden. Daar togen een man of wat op af, maar bleven wel erg lang weg. Omdat ze in die jaren niet aan veel drank gewend waren, bleven de gevolgen niet uit. Tegen de ochtend waren er zo‟n stuk of 5 a 6 verdwenen. Zij lagen in de ziekenboeg, achter de gordijnen op het toneel. Finaal gesterkt en er niet meer bij, terwijl Maarten v.d.Vlucht vreemde soep zat te eten, met in plaats van balletjes, bruidsuikers. Jan Steenbrink zat met zijn voeten in een teil. Zonde van al dat lekkere eten in die tijd. De rest amuseerde zich best met accordeonist Arie Westgeest, polonaise, stoelendans, changé, voordrachten, liedjes enz. tot de spertijd voorbij was. Ook kreeg Moeder twee Duits militairen ingekwartierd. Dat was wel extra oppassen. Een van hen was een felle, de ander, een 40er, had thuis een gezin en boerderij, en was veel liever thuis gebleven. Deze militairen moesten in Noordwijk op zee oefenen voor de tocht naar Engeland. Er verdronken er nog wel eens een paar. Je moest ook erg oppassen als er in de kleine garage een big geslacht werd. Door het gillen van het beest kon iemand je wel eens bij de CCD aangeven. Dan kon je huis en haard wel vergeten, want dat zag je dan nooit meer terug.
60
Ook moest je erg oppassen met het aftappen van de stroom uit de garage. Deze was gevorderd door de voedselvoorziening. Deze stroom hadden wij nodig om via de Engelse radio naar radio Oranje te luisteren, terwijl alle radio‟s ingeleverd hadden moeten worden. Als de Duitsers niet thuis waren rookten we paling en verwerkten we tabak. Er werd niet meer gevent. Doordat er veel honger werd geleden werden vooral bakkerswagen overvallen. Wij haalden melk in een klein melkbusje bij boer van de Bosch die in de boerderij van de baron woonde, tegen zijn “buiten” aan. De melk liet moeder in een schaal staan om later af te romen en er boter van te karnen. Dit was nodig als aanvulling op het karige rantsoen. Iedere vrijdag kwam klokkenmaker v.d. Bos om de klokken op te winden. Daar mocht niemand verder aankomen, anders werden ze stuk gedraaid. Dan was er de Priesterwijding (1944) van Jo in Kaatsheuvel. We gingen er met z‟n allen met de trein naar toe. We moesten veel overstappen en hadden vertraging.
Juli 1944:
Priesterwijding in OudenBosch
Hij droeg zijn eerste H.Mis op in Sassenheim. Dat was een Plechtige Hoogmis met veel bloemen, en het feest werd in het Zusterhuis gevierd. Er was koffie met gebak en een warme maaltijd. De bruidjes waren allemaal dochters van broers en zusters, dus de kleinkinderen van Vader en zijn eerste vrouw. De heren waren in jacquet en droegen een hoge hoed. Alle ooms en tantes waren aanwezig, ook de broers en zussen van zijn eerste vrouw. Het koken was mijn pakkie an. (zie hierna volgende foto‟s en menu)
61
Aankomst bij het zusterhuis van de jongste vier broers met hun echtgenotes.
Van links naar rechts: Aris v.d. Meer (broer van vaders eerste vrouw, gemeenteambtenaar in Sassenheim), oom Jan Hogeboom (kruidenier in Roelofarensveen) met echtgenote (zus van vaders eerste vrouw), oom Willem en tante Dora v. Beek (broer van moeder en drogist in Sassenheim), oom Huib en tante Agaat Kortekaas (zus van moeder, eigenaar van kleine winkel en los arbeider in Abbenes), Jo en Cor (dicht bij de deur om in de keuken zonodig te kunnen bijspringen).
62
63
In de oorlog deed al gauw de centrale verwarming het niet meer. Dat kwam door gebrek aan antraciet. Daarom stond er een kolenfornuis met oven in de huiskamer waar ze op kookte en het brood in bakte, waar Vader het graan voor maalde. Bij het afkoelen op de binnenplaats verdween er wel eens een. We hadden ook wel eens mee-eters. Ietje Roozen van de buren en een van de twee jongste jongens van tante Aafje en Oom Kees Lagerweij, een zus van Moeder uit Haarlem. In het Nieuwe huis had Moeder altijd een interne hulp in de huishouding, want de meiden waren allemaal getrouwd. De een bleef langer dan de ander, en elke hulp werkte anders. Na de oorlog en bevrijding gingen de 4 jongste jongens ieder hun eigen weg. Gerard ging naar de HTS in Delft. Wim was in 1943 getrouwd en zat in de bollen in Breezand. Aad had in 1947/1948 een eigen garagebedrijf in Uitgeest en ikzelf begon
in 1946 een eigen zaak in Haarlem. Een jaar na haar ziekte trouwde ik met Jo Verhoef. Na 1948 kwamen Vader en Moeder ieder jaar na de Nachtmis naar Haarlem, om 8 uur s‟morgens, om samen met de andere Opa en Oma en ons gezin Kerst te vieren. Dit hebben ze jaren gedaan en was heel gezellig. Vader en Moeder hadden anders zelf de hele club op visite gehad en moest Moeder voor eten en drinken zorgen, terwijl Pa met de getrouwde koppels in de kamer zaten. Dat vonden wij maar niks voor haar. Niet alleen de bruiloftsfeesten van haar eigen kinderen gaven haar veel vreugde maar ook de geboortes van haar eigen kleinkinderen en de latere aanneemfeesten vond zij prachtig en was zij erg dankbaar voor. Moeder kwam vaak alleen, met de blauwe tram, naar Haarlem om gezellig bij te praten en haar kleinkinderen te zien. Wij woonden toch het dichtste bij van alle vier en het was gemakkelijk bereikbaar.
64
Aannemen Trees van Cor met Opa’s, Oma’s en tante Marie Stam, weduwe van oud leraar van mij op BNS.
Oma met Jopie van Cor met kleinkinderen bij de voordeur
65
In de jaren 50 ging het niet goed met Aad zijn bedrijf en kwam hij met Rie en twee kinderen inwonen bij Pa en Moe. (boven) Vaders en moeders bed stond beneden in de achterkamer. Het was een heel moeilijke tijd. Op een keer was het goed mis. Het was in 1953, 1 februari (watersnoodramp). Het was zondag en Vader was jarig. We hadden net de koffie op, toen Zekveld uit Rotterdam belde. Door het hoge water dreven er schepen op de Albrechtskade. Jan en Toon moesten als de bliksem naar Rotterdam om de boel te redden. Thuis wachtten wij in spanning af hoe het af zou lopen. Voor ons liep het gelukkig goed af maar in Zeeland verdronken er 1800 mensen (meer dan op de „Titanic‟) en al het vee. De materiele schade was enorm. In 1956 waren Pa en Moe 40 jaar getrouwd. Voor het feest werd de grote zaal van de K.S.A. afgehuurd. Het maken van het gebak en het bereiden van het diner was voor rekening van mij, Joop van Jan en Ge van Toon, zij waren ook bakkers. De bediening werd gedaan door dochters van elke broer en zus. Dat waren er 7 stuks.
1956: Keukenbrigade en bedienend personeel tijdens het 40 jarig huwelijksfeest in het KSA gebouw.
Maar dat mocht ook wel met 90 man aan tafel. Van alle kinderen mochten de twee oudsten ook meekomen. Voor de anderen was er s‟middags een poppenkast, een goochelaar, drank en snoep. Het was een heel groot feest. Daarna was er een uitgebreid diner, waarvan de voorbereiding in Haarlem was gedaan. Zoals salades, pasteitjes en puddingen. Als er sneeuw lag waren ze als kwajongens aan het sneeuwballen gooien.
66
Sneeuwballen gooien in de achtertuin
In 1959 kreeg zij een attaque en ging naar de Bernardus. Ze was verlamd, kon niet praten, had suikerziekte en lag soms in coma door gebrek aan suiker. Ze werd met suikerwater weer bij gebracht. Alleen met haar ogen kon zij iets uitdrukken. Zo heeft ze zes maanden gelegen, in de hoop dat ze eens wat zou kunnen zeggen. Vergeefs. Op 23 november in datzelfde jaar is zij overleden. Ik kwam uit Haarlem gesjeesd, maar ik was helaas te laat, jammer. Op 26 november, mijn verjaardag, is zij begraven. Toen ik weer thuis kwam stonden onze kinderen met toeters en bellen “lang zal hij leven” voor mij te zingen. Wat een beleving op één dag. Na haar overlijden waren de kinderen rechtmatig eigenaar van de helft van hun bezittingen. Maar Heerbroer en Jan vroegen om daar afstand van te doen. Dat deden we ook wat ik later wel dom vond. Zij hielden ons voor, dat bij Vaders overlijden alle kinderen gelijk bedeeld zouden worden. Dat was dus een misrekening. Van zijn kapitaal en aandelen was niets meer over. Uiteindelijk kregen we 400 gulden per kind, terwijl wij in eigen zaken zaten met veel lasten en zonder kinderbijslag. De oudste jongens waren mededirecteur, dus werknemer van hun eigen bedrijf. Zij ontvingen deze uitkering wel voor al hun kinderen. Dit was het leven van een lieve, opofferende en plichtsgetrouwe vrouw. Ze heeft het in haar leven altijd moeilijk en zwaar gehad van de zorgen over de opvoeding van de hele club. Maar er waren ook veel mooie momenten, waarvan ze optimaal genoot. Dat deed ze uit liefde voor haar man en met een godsdienstig vertrouwen die haar eigen was. Wij hadden geen betere Moeder kunnen hebben. Dat zeiden ook de acht, die niet haar echte kinderen waren. Zij had hun van kindsbeen af verzorgd, zonder onderscheid te maken. Zij verdiende rust, na haar droevige einde. Zij leeft voort in onze gedachte als een dierbare herinnering, die vanuit de hemel, toch nog bij ons is.
67
68