Hoe zoeken werkzoekenden/2 Werkvinders
2.3.4 Bedrijfssectoren Gevonden banen naar sector
Tabel 40 toont hoe bedrijfssectoren zich tot elkaar verhouden voor de in de rapportageperiode 2001 gevonden banen. De industrie, handel, zakelijke dienstverlening en gezondheids/welzijnszorg springen eruit, omdat zij elk 10% of meer van de gevonden banen voor hun rekening nemen. Tabel 40 Gevonden banen per sector Sector Landbouw/visserij Industrie Energie en waterleiding Bouwnijverheid Handel Horeca en toerisme Vervoer en communicatie Financiële instellingen Zakelijke dienstverlening Openbaar bestuur & defensie Onderwijs Gezondheids/welzijnszorg Cultuur/overige dienstverlening Anders/onbekend
Totaal
2000 in %
2001 in %
2 11 5 11 6 9 4 13 4 5 13 9 7
5 13 1 5 11 5 9 4 11 6 5 14 8 3
100
100
Een grote toename is te zien in de sectoren industrie en cultuur/overige dienstverlening die elk het aandeel in de baanvondsten met 3 procentpunt zagen toenemen. De grote verliezer is de handel met 2 procentpunt. In het vervolg van deze rapportage worden de bedrijfssectoren - tenzij anders vermeld - geclusterd tot: • industrie; • bouw; • horeca en handel; • zakelijke dienstverlening (inclusief vervoer/communicatie en financiële instellingen);
• kwartaire sector (gezondheidszorg, onderwijs, openbaar bestuur, energie/waterleiding); • overige sectoren (landbouw, visserij, cultuur/overige dienstverlening, huishoudelijk personeel, overig). Dit leidt tot de volgende constatering: van de ruim één miljoen werkvinders heeft 13% in 2001 een baan gevonden in de industrie, 5% in de bouw, 16% in de handel en horeca, 24% in de zakelijke dienstverlening, 26% in de kwartaire sector en tenslotte 16% in de overige sectoren. Onderstaande figuur geeft de verdeling van werkvinders over de sectoren waarin zij terechtkomen. Figuur 16 Verdeling van werkvinders over de sectoren door de jaren heen.*
Duidelijk is dat de trend van meer baanvondsten in de kwartaire sector (na een lichte dip in 2000) sterk doorzet in 2001. De jarenlange afname van baanvondsten in de industrie is in 2000 omgezet in een stijging. Ook in 2001 was er een stijging van 2 procentpunt. Dit komt ook overeen met de verdeling van baanvondsten over de verschillende functiegroepen (zie paragraaf 2.3.3). Zakelijke dienstverlening en overige sectoren zijn in 2001 de verliezers.
CENTRUM VOOR WERK EN INKOMEN
≥ 45
Instroom naar kenmerken
Figuur 17 toont de spreiding van de verschillende bedrijfssectoren per opleidingsniveau. Figuur 17 Instroom sectoren naar opleidingsniveau
In figuur 18 is te zien hoe werkvinders verdeeld zijn over de verschillende sectoren als ze worden onderscheiden naar leeftijd. Uit de figuur valt op te maken dat het aandeel ouderen relatief hoog is in de kwartaire sector. Het aandeel jongeren is juist hoog in de horeca/handel. Het aandeel van de werkvinders van 23-40 jaar is hoog in de zakelijke dienstverlening maar ook in de kwartaire sector. Instroom personen behorend tot aandachtsgroepen
Er is per aandachtsgroep gekeken naar het percentage werkvinders per sector, in verhouding tot het totale percentage werkvinders per sector. Onderstaande figuur laat zien op welke manier de aandachtsgroepen over de sectoren zijn verdeeld. Figuur 19 Instroom aandachtsgroepen in de sectoren
Per opleidingsniveau wordt aangegeven hoeveel procent van de werkvinders in een sector instroomt. Uit de figuur valt af te lezen dat ongeschoolden en lageropgeleiden met name zijn ingestroomd in de handel/horeca. Hogeropgeleiden stromen vooral in in de zakelijke dienstverlening en kwartaire sector. De middelbare opleidingen vertonen geen uitgesproken beeld. Figuur 18 Instroom sectoren naar leeftijd
Bovenstaande figuur levert de volgende resultaten op: • Van de langdurig werklozen vindt een belangrijk deel werk in de bouw (+4 procentpunt), maar in de zakelijke dienstverlening vinden zij minder dan gemiddeld (–5 procentpunt) een baan;
46
Hoe zoeken werkzoekenden/2 Werkvinders
• Niet-werkende vrouwen zijn ook in belangrijke mate op de kwartaire sector aangewezen (+8 procentpunt); • Niet-werkende jongeren vinden vaker werk in de handel/horeca (+13 procentpunt), maar zij komen minder aan de slag in de kwartaire sector (-18 procentpunt); • Niet-werkende ouderen vinden relatief vaak werk in de kwartaire sector (+11 procentpunt); • Niet-werkende arbeidsgehandicapten doen het relatief goed in de industrie (+4 procentpunt); • Minderheden doen het beter in horeca/handel (+8%), maar blijven achter in de kwartaire sector (–12 procentpunt); • Deeltijdwerkers hebben meer dan gemiddeld werk gevonden in de kwartaire sector (+7 procentpunt), maar juist minder dan gemiddeld in de industrie (–6 procentpunt) • Herintreedsters hebben met name in de overige sectoren werk gevonden. Zij treden minder dan gemiddeld in de sector bouw en de kwartaire sector. Vanwege de kleine omvang van deze aandachtsgroep moeten de resultaten als richtinggevend worden beschouwd. Instroom naar type uitkering
Met betrekking tot de onderscheiden uitkeringsgroepen onder de werkvinders valt op: • De (voormalige) ABW’ers gaan meer dan gemiddeld in de kwartaire sector (+15 procentpunt) en de bouw (+6 procentpunt) aan de slag. In de sectoren zakelijke dienstverlening en industrie zijn zij sterk ondervertegenwoordigd; • De (voormalige) WW’ers hebben verhoudingsgewijs meer werk gevonden in de industrie (+7 procentpunt), terwijl zij minder dan gemiddeld slagen in de kwartaire sector (–9 procentpunt); • Arbeidsgehandicapten vinden vaker dan gemiddeld een baan in de industrie (+11 procentpunt); • Werkvinders met een andere uitkering hebben vaker werk gevonden in de handel/horeca en zakelijke dienstverlening (+5 procentpunt), maar juist minder in de industrie (-8 procentpunt).
Instroom naar soort dienstverband
De figuren 20 en 21 tonen achtereenvolgens per sector de instroom naar het aantal uren van het dienstverband (fulltime, parttime) en naar het soort dienstverband (tijdelijk, vast). Bij het onderscheid naar fulltime (meer dan 35 uur) en parttime werkvondsten blijkt dat in de kwartaire sector en horeca/handel meer dan de helft (resp. 55% en 61%) van de gevonden banen parttime is. De instroom van parttimers is in de bouw met zo’n 25% gering. Over de hele linie neemt het aandeel van het parttime werk toe, met uitzondering van de kwartaire sector. Figuur 20 Instroom sectoren naar uren dienstverband % 100 90
30
25
61
33
55
46
70
75
39
67
45
54
industrie
bouw
80 70 60 50 40 30 20 10 0
fulltime
horeca en zakelijke kwartaire handel dienstverlening sector
overig
parttime
Vergeleken met de voorgaande verslagperiode is in alle sectoren een toename van tijdelijke contracten te constateren. Alleen in de kwartaire sector en de zakelijke dienstverlening was sprake van een afname van respectievelijk 6 en 2 procentpunt. Er treden grote verschillen aan het licht bij vergelijking van de sectoren. Parttime werk zit het meest bij de horeca en handel (61%) en het minst bij de bouw (25%).
CENTRUM VOOR WERK EN INKOMEN
≥ 47
Figuur 21 Instroom sectoren naar soort dienstverband
2.4 Manieren om werk te vinden In paragraaf 1.3 is aandacht besteed aan de wegen waarlangs werkzoekenden proberen werk te vinden. Het blijkt zo te zijn dat werkzoekenden gemiddeld 2,4 zogenoemde zoekkanalen inschakelen, waaronder uitzendbureaus, CWI en personeelsadvertenties. Op het moment dat dergelijke zoekkanalen een baan opleveren, is een zoekkanaal ook te bestempelen als vindkanaal. In deze paragraaf wordt aangegeven welke wegen (vindkanalen) werkzoekenden bewandelen om werk te vinden. Daarbij wordt ook naar bedrijfssectoren gekeken en de plaatsingsquote per vindkanaal berekend; ofwel hoeveel zoekers vinden via een specifiek kanaal werk. Over het algemeen blijkt de rol van het CWI in onderzoek iets onderschat te worden. Uit regionaal arbeidsmarktonderzoek is bekend dat werkgevers wat vaker de vacaturevervulling toeschrijven aan het CWI, terwijl werkvinders een ander kanaal aangeven. Vermoedelijk liggen hieraan sociaal-psychologische factoren ten grondslag.
2.4.1 Herkomst van de baan In deze paragraaf wordt aangegeven via welk zoekkanaal werkvinders zeggen hun baan te hebben gevonden (vindkanalen). Het totaalplaatje ziet er als volgt uit: Figuur 22 Vindkanalen
In vergelijking met het voorgaande jaar vindt er een grote verschuiving plaats: • in de overige sectoren worden in 2001 45% tijdelijke contracten aangeboden tegen 37% in 2000; • in de horeca/handel worden in 2001 40% tijdelijke contracten aangeboden tegen 32% in 1999. Alleen in de kwartaire sector en in lichtere mate in de zakelijke dienstverlening is sprake van een afname van tijdelijk werk ten gunste van vaste dienstverbanden.
48
Figuur 22 geeft aan dat de personeelsadvertentie als vindkanaal een sterke positie inneemt met 23%. Dat is
Hoe zoeken werkzoekenden/2 Werkvinders
bovendien een toename van 4 procentpunt in vergelijking met voorgaand jaar. Een grote toename is er ook voor de informele kanalen (+5 procentpunt). De positie van het CWI is licht achteruitgegaan. Grote verliezers zijn de overige kanalen, waarvan het internet de grootste is. Het gebruik van het internet bij het werk zoeken neemt toe, terwijl de betekenis voor het vinden van werk juist heel beperkt is. Er speelt wellicht een soort vertragingsmechanisme. Als de markt slechter wordt, leidt dat niet direct tot aanpassing. Eerst wordt de kat uit de boom gekeken. Met name treedt dat effect bij personeelsadvertenties op. Dat kan ook verklaren waarom de vraag vrij hoog blijft, terwijl de economische vooruitzichten verslechteren. Als de in begin 2002 ingezette daling van het aantal personeelsadvertenties doorzet, zal de positie van personeelsadvertenties als kanaal snel verslechteren. In plaats van voor alle werkvinders gezamenlijk, kan de herkomst van de baan ook voor een bepaalde groep werkvinders worden bekeken. De resulterende percentages kunnen dan naast de zojuist gepresenteerde totalen worden gehouden. Daaruit blijkt dan of de onderscheiden groepen werkvinders duidelijk afwijken van het gemiddelde. De werkvinders worden bezien op de aspecten ingeschreven/niet ingeschreven, het al dan niet werken en aandachtsgroepen. Ingeschrevenen
De naar eigen zeggen ingeschreven werkvinders hebben het meest (27%) via het uitzendbureau werk gevonden; terwijl slechts 15% van de niet-ingeschreven werkvinders aangeeft dat het gevonden werk afkomstig is van het uitzendbureau. Het CWI wordt door 14% van de ingeschreven werkvinders als vindkanaal aangeduid (bij een gemiddelde van 4%). De op het moment van vondst werkende werkvinders hebben hun baan relatief vaak via een personeelsadvertenties en informele kanalen gevonden (resp. 24% en 21%). Werkloze werkvinders slagen beter via de open sollicitatie; 20% tegenover 14% voor de werkende werkvinders.
Tabel 41 Vindkanalen voor ingeschreven/niet ingeschreven werkvinders
CWI Personeelsadvertentie Uitzendbureau Informele kanalen Open sollicitatie Overig
ingeschreven niet ingeschreven
totaal
14% 17% 27% 19% 13% 10%
4% 24% 17% 21% 16% 19%
3% 25% 15% 21% 16% 20%
Tabel 42 Vindkanalen voor werkvinders zonder/met baan CWI Personeelsadvertentie Uitzendbureau Informele kanalen Open sollicitatie Overig
zonder baan werkend
totaal
7% 22% 18% 22% 20% 12%
4% 23% 17% 21% 16% 18%
3% 24% 16% 21% 14% 22%
Werkvinders zonder baan
Mensen zonder baan hebben andere vindkanalen dan reeds werkenden. Zo zijn voor niet-werkenden de open sollicitatie en het CWI belangrijker als vindkanaal dan voor werkenden. Voor werkenden spelen de overige kanalen (vooral het internet) een belangrijker rol. Aandachtsgroepen
De positie van het CWI als vindkanaal staat voor bepaalde doelgroepen onder druk. In vergelijking met het voorgaande jaar speelt dit sterk voor arbeidsgehandicapten en in iets mindere mate voor vrouwen en langdurig werklozen. Voor etnische minderheden en herintreders is sprake van een versterking van de positie van het CWI als vindkanaal. De positie van het uitzendbureau als vindkanaal is voor de langdurig werklozen en vrouwen aanzienlijk verslechterd, terwijl bij de etnische
CENTRUM VOOR WERK EN INKOMEN
≥ 49
minderheden de al sterke positie nog verder versterkt is. De positie van de personeelsadvertentie is over de gehele linie sterker geworden met uitzondering van de herintreders.
van achteruitgang. Het belang van de open sollicitatie is groter geworden bij langdurig werklozen en ouderen, maar sterk achteruitgegaan bij etnische minderheden. Het internet, het belangrijkste element van de categorie overig, wijkt niet af van het gemiddelde voor alle vinders. Alleen voor etnische minderheden, jongeren en arbeidsgehandicapten is het een veel minder belangrijk vindkanaal.
Informele kanalen zijn als vindkanaal sterker geworden bij arbeidsgehandicapten, langdurig werklozen en vrouwen, maar bij jongeren en herintreders is sprake
Tabel 43 Vindkanalen onder aandachtsgroepen (% van de betreffende aandachtsgroep) langdurig vrouwen jongeren ouderen werklozen CWI
7
5
6
11
etnische minderheden 8
arbeids- deeltijdhergehandi- werker intreders capten 6
4
totaal
14
4
Advertentie
20
24
17
21
10
27
27
9
24
Uitzendbureau
14
14
25
6
37
12
17
8
17
Informele kanalen
22
24
23
26
31
34
19
31
21
Open sollicitatie
26
21
21
24
7
13
15
18
16
Overig
12
11
8
13
6
8
18
19
19
Tabel 44 Vindkanaal naar bedrijfssector Bedrijfssectoren:
CWI
industrie
bouw
handel/ Horeca
zakelijke dienstverlening
kwartaire sector
overig
totaal
%
%
%
%
%
%
%
8
6
4
2
4
6
4
Advertentie
11
19
21
22
33
27
24
Uitzendbureau
27
17
13
19
10
15
16
Informele kanalen
23
34
20
24
15
23
21
Open sollicitatie
18
7
19
13
17
13
15
Anders
Aantal (x1000)
50
14
17
24
20
20
15
19
123
39
117
215
226
123
844
Hoe zoeken werkzoekenden/2 Werkvinders
2.4.2 Vindkanalen bedrijfssectoren Uit onderstaande tabel blijkt dat (vind)kanalen waarlangs de sectoren nieuwe werknemers krijgen aangeleverd, eigenlijk in elke sector een redelijk vergelijkbaar aandeel in de instroom hebben. De verschillen die in het oog springen, zijn: • industrie krijgt veel personeel via het uitzendbureau (27%); de kwartaire sector juist weinig (10%). • in de industrie, bouw en overige sectoren ligt het aandeel van het CWI boven het gemiddelde. Over het geheel genomen is het belang van de vindkanalen advertentie, informele kanalen en open sollicitatie toegenomen. Het belang van de personeelsadvertentie en de informele kanalen is in enige mate toegenomen, terwijl de open sollicitatie, het CWI en het uitzendbureau iets zijn achteruitgegaan.
2.4.3 Plaatsingsquote
Het CWI heeft logischerwijs een lagere quote vanwege de concentratie van werklozen en aandachtsgroepen die minder succesvol zijn dan de (werkende) positieverbeteraars bij het vinden van werk. De positie van het CWI is wel sterk verbeterd ten opzichte van de ‘dip’ in 2000.
Tabel 45 Plaatsingsquote vindkanalen door de jaren heen Vind/zoekkanalen
1997 1998 1999 2000 2001
Open sollicitatie
34
35
39
28
43
CWI
14
15
23
17
21
Personeelsadvertentie 23
36
34
43
44
Uitzendbureau
39
55
54
26
51
Informele kanalen
16
37
42
33
52
2.5 De rol van het CWI
In onderstaande tabel is de plaatsingsquote van de Van alle werkzoekenden geeft 34% aan ingeschreven te vindkanalen weergegeven. Deze quote (quotiënt) (die zijn bij het CWI. Dat zijn personen die als ‘klanten’ van ook als sollicitatiescore van zoekkanalen kan worden de instelling CWI zijn te beschouwen. Van deze groep is aangeduid) is het percentage dat resulteert wanneer het nagegaan welke kenmerken zij bezitten en of de vinders aantal werkzoekenden dat via het betreffende zoekonder hen verschillen van de ingeschreven zoekers. kanaal succes heeft gehad, wordt gedeeld door het totaal aantal werkzoekenden dat via het bewuste zoekkanaal Uit tabel 46 blijkt dat: heeft gezocht in de 3 maanden voorafgaand aan de enquête (alleen werkzoekende werkvinders). Ofwel: • er geen verschillen zijn tussen mannen en vrouwen bij vergelijking van ingeschreven zoekers en vinders; • jongeren sterk zijn oververtegenwoordigd bij de werkvinders kanaal A vinders. Ook de groep 23- tot 40-jarigen scoort iets beter werkzoekenden kanaal A bij de vinders. Slecht gesteld is het met de ouderen, zij vormen de grootste groep zoekers, maar blijken bij de Uit de onderstaande tabel blijkt dat de plaatsingsquote vinders een aanzienlijk kleiner aandeel te vormen. van enkele kanalen sterk is toegenomen: Uitzendbureau (+25 procentpunt) Informele kanalen (+17 procentpunt) Open sollicitatie (+15 procentpunt) De positie van personeelsadvertentie is slechts marginaal veranderd. Het uitzendbureau en de informele kanalen hebben de hoogste quote (meer dan 50%).
CENTRUM VOOR WERK EN INKOMEN
≥ 51
Tabel 46 Ingeschreven zoekers en ingeschreven vinders zoekers
vinders
Man
51
57
Vrouw
49
43
Geslacht
Leeftijd <23
10
30
23-40
43
45
>40
47
25
Opleidingsniveau lo/lo niet afgemaakt lbo/vbo/mavo
9
8
27
25
havo/mbo/vwo
34
44
hbo/kandidaats
16
10
universitair
8
4
Anders
6
9
100
100
Totaal
(n=258.000)
(n=148.000)
In onderstaande tabel is gekeken naar de wijze waarop ingeschreven werkzoekenden aan het werk zijn gekomen. Tabel 47 Vindkanalen van ingeschreven werkvinders Vindkanaal
%
Personeelsadvertenties
17
Uitzendbureau
27
CWI
14
Informele kanalen
19
Open sollicitatie
13
Overig
10
Totaal
100
Het CWI doet het voor ‘eigen’ publiek duidelijk beter dan voor het geheel van alle niet-ingeschreven werk-
52
vinders (14%, respectievelijk 3%). Het blijkt dat het meest uitgesproken vindkanaal van de ingeschreven werkzoekenden het uitzendbureau is (27%). Dat betekent dat het CWI en uitzendbureau met betrekking tot de klanten op elkaar zijn aangewezen. Men kan ook zeggen dat men naar de gunst van dezelfde groep dingt. Het is in elk geval positief dat het uitzendbureau groepen in het vizier heeft die tot voor kort als marginaal konden worden aangeduid. Ten opzichte van de positie van de grote vindkanalen, zoals advertenties en informele kanalen, blijft de positie van het CWI aanzienlijk achter als we die vergelijken met de uitkomsten voor alle werkzoekenden. In figuur 21 zien we dat het aandeel van het CWI vele malen kleiner is dan het aandeel van de personeelsadvertentie. Onderstaande tabel geeft aan in welke sector de ingeschreven werkvinders (vergeleken met de alle werkvinders) terecht zijn gekomen. Tabel 48 Bedrijfssectoren waarin ingeschrevenen werk hebben gevonden Bedrijfssectoren
Ingeschreven vinders
Alle vinders
Industrie
18
14
Bouw
6
5
Handel/Horeca
17
15
Zakelijke dienstverlening
26
26
Kwartaire sector
17
27
Overige sectoren Totaal
17
13
100
100
Te zien valt dat ingeschreven werkvinders oververtegenwoordigd zijn in de industrie en de overige sectoren.Van een sterke ondervertegenwoordiging is sprake in de kwartaire sector; 17% van de ingeschreven vinders tegen 27% van alle vinders. Het traditionele beeld dat het voormalige Arbeidsbureau er vooral was voor de ‘arbeiders en bedienden’ zoals in de industrie, bouw, handel en overige sectoren is in de resultaten nog duidelijk aanwezig.
3 Kansen en mogelijkheden van werkzoekenden
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de kansen en mogelijkheden van werkzoekenden. Het verschil tussen de potentiële kans op grond van individuele kenmerken als opleiding en werkervaring en de daadwerkelijke kansen worden vooral bepaald door het economische klimaat en de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het is onduidelijk in hoeverre leeftijd en/of etniciteit een rol spelen bij de selectie van werkzoekenden. Verder zal in dit hoofdstuk een vergelijking worden getrokken tussen werkvinders en werkzoekenden in relatie tot hun zoekduur. Allereerst wordt echter bekeken in hoeverre werkzoekenden zelf hun kansen beïnvloeden door bepaalde eisen aan een baan te stellen (selectiviteit) en hoe ze zelf hun kansen inschatten.
3.1 Eisen aan functies Aan de werkzoekenden is gevraagd of een (nieuwe) baan acceptabel is als hun inkomen gelijk blijft aan hun huidige inkomen. Vervolgens is gevraagd aan degenen voor wie een gelijk inkomen acceptabel is of het tevens acceptabel is wanneer het inkomen achteruitgaat. De resultaten zijn opgenomen in tabel 49. In bijna alle categorieën vindt de meerderheid een nieuwe baan acceptabel wanneer het inkomen gelijk blijft. Personen zonder werk en zonder uitkering, met een bijstandsuitkering of een overige uitkering daarentegen vinden in meerderheid niet dat het inkomen gelijk mag blijven. Blijkbaar is het gelijk blijven van de beloning voor personen zonder of met een zeer laag inkomen minder acceptabel. Omdat het om vaak zeer
Tabel 49 Baan acceptabel wanneer inkomen gelijk of minder Inkomen is: Baan acceptabel: Werkend
Gelijk %ja %nee
Minder %ja %nee
Ja Nee
76 50
34 50
49 37
51 63
56 70
44 30
38 48
62 52
78 46 45 58 58 46
22 54 55 42 42 54
50 41 13 37 34 37
50 59 87 63 66 63
Langdurig werklozen Vrouwen Jongeren Ouderen Arbeidsgehandicapten Etnische minderheden Deeltijders Herintreders
47 50 45 51 52 52 69 47
53 50 55 49 48 48 31 53
32 33 37 46 29 20 45 33
68 67 63 54 71 80 55 67
Totaal
66
34
45
55
Inschrijving CWI Ingeschreven Niet-ingeschreven
Inkomen/Uitkering Werkend geen uitkering Geen werk en geen uitkering Bijstand WW WAO Overig (m.n. WSF)
Aandachtsgroepen
CENTRUM VOOR WERK EN INKOMEN
≥ 53
lage uitkeringen gaat, zal het probleem niet zo vaak optreden. Het aandeel werkenden dat een gelijk loon acceptabel vindt, is overigens het hoogst van alle onderscheiden groepen met 76%. Voor de aandachtsgroepen geldt bij vergelijking met de niet-werkenden het volgende: de deeltijders, maar ook arbeidsgehandicapten en etnische minderheden vinden voor een belangrijk deel een gelijk loon acceptabel (meer dan 50%); van de langdurig werklozen en herintreders vindt minder dan de helft een gelijk loon acceptabel(47%). Werken voor minder loon is aanzienlijk minder geaccepteerd dan voor een gelijk loon. • Het minste daartoe bereid zijn (13%) personen met een bijstandsuitkering. • Van de aandachtsgroepen is de bereidheid voor minder te gaan werken het kleinst bij etnische minderheden gevolgd op enige afstand door arbeidsgehandicapten, langdurig werklozen, vrouwen en herintreders. Groepen die dicht bij het minimum zitten, zijn niet bereid nog meer in te schikken. Indien we de uitkomsten vergelijken met die van vorig verslagjaar, dan blijkt dat de bereidheid voor hetzelfde loon te werken met 4 procentpunt is toegenomen. Dat wordt vooral verklaard door de gestegen bereidheid bij de werkenden. De bereidheid voor minder aan de slag te gaan is met 2 procentpunt toegenomen. Dat wijst op een toegenomen flexibiliteit bij de werkzoekenden. Ook is gevraagd of personen bereid zijn te verhuizen voor een nieuwe baan en wat voor hen de maximale reistijd woon-werkverkeer is (enkele reis). De resultaten hiervan staan in tabel 50 en 51. Over het geheel genomen vertonen de onderzochte personen slechts een zeer geringe bereidheid te verhuizen (gemiddeld 24% is daartoe bereid). Herintreders en werkloze vrouwen zijn het minst genegen te verhuizen met respectievelijk 15% en 17%. Voor een deel zal die honkvastheid kunnen worden verklaard uit het feit dat het om vrouwen gaat die te maken hebben met ‘kostwinners en koters’. Personen met een bijstandsuitkering vertonen met 36% de grootste bereidheid om te ver-
54
huizen. Mensen zonder werk en zonder uitkering zijn daartoe slechts in 22% van de gevallen bereid. Kijken we naar de ontwikkeling met voorgaand jaar dan zien we een achteruitgang van de bereidheid om te verhuizen met maar liefst 8 procentpunt. Het blijkt dat de bereidheid te verhuizen de laatste jaren steeds verder is afgenomen. Er is blijkbaar voldoende werk in de eigen omgeving. Dat wordt nog eens onderstreept als we naar het aandeel kijken dat slechts een halfuurtje van het werk af wil zitten. Het aandeel is opgelopen van 42% in 2000 naar 47% in 2001. Aandachtsgroepen stellen zich met aandelen die liggen tussen 50% (deeltijders) en 75% (herintreders) nog iets minder flexibel op. De bereidheid om meer dan één uur te reizen is afgelopen jaar afgenomen met 2 procentpunt tot 9%. We zien dat de werkenden meer offerbereidheid ten toon spreiden dan mensen zonder baan. Daar staat tegenover dat een groter deel van de arbeidsgehandicapten en etnische minderheden bereid is langer dan één uur te reizen. Alles overziende kunnen we constateren dat de offerbereidheid ten aanzien van de beloning is toegenomen en ten aanzien van verhuizen en reizen sterk is afgenomen. Blijkbaar is er sprake van een combinatie van welvaart (beloning wordt minder belangrijk) en de grotere waarde die men hecht aan de eigen of vrije tijd. Ook zijn enkele groepen (vrouwen en herintreders) sterk aan de eigen omgeving gebonden.
Hoe zoeken werkzoekenden/3 Kansen en mogelijkheden van werkzoekenden
Tabel 50 Bereid te verhuizen voor nieuwe baan
Tabel 51 Maximale reistijd
Bereid te verhuizen Werkend
% ja
%nee
Maximale reistijd Werkend
=< 30 min. 31-60 min. >60 min
Ja nee
23 26
77 74
Ja Nee
39 60
52 32
9 8
23 25
77 75
50 46
40 45
10 9
23 22 36 20 26 28
77 78 64 80 74 72
39 64 55 51 60 55
52 29 35 39 32 44
10 8 10 10 8 2
Langdurig werklozen Vrouwen Jongeren Ouderen Arbeidsgehandicapten Etnische minderheden Deeltijders Herintreders
25 17 26 17 22 35 19 15
75 83 74 83 78 65 81 85
Langdurig werklozen Vrouwen Jongeren Ouderen Arbeidsgehandicapten Etnische minderheden Deeltijders Herintreders
67 71 58 63 65 57 50 75
25 26 37 29 21 32 42 24
9 3 4 8 14 10 8 1
Totaal
24
76
Totaal
47
44
9
Inschrijving CWI Ingeschreven Niet-ingeschreven
Inschrijving CWI
Uitkering Werkend geen uitkering Geen uitkering Bijstand WW WAO Overig (w.o. WSF)
Ingeschreven Niet-ingeschreven
Uitkering
Aandachtsgroepen
Werkend geen uitkering Geen uitkering Bijstand WW WAO Overig
Aandachtsgroepen
3.2 Vooruitzichten volgens werkzoekenden Naast selectiviteit is bij de werkzoekenden ook gepeild welke kansen ze zichzelf toedichten bij het vinden van een baan. Werkzoekenden is gevraagd naar de eigen concurrentiepositie in relatie tot de hoeveelheid beschikbare banen. Hierna volgende tabellen geven de resulterende subjectieve concurrentiepositie weer. Was in de vorige meting nog 26% somber gestemd over het aantal beschikbare vacatures, in 2001 is dat op-
gelopen tot 33%. Het percentage werkzoekenden dat meent dat het huidige arbeidsmarktklimaat veel banen te bieden heeft, is gedaald van 53% naar 41%. De inschatting van de eigen positie heeft een vergelijkbare verandering ondergaan. Vond in 2000 nog 47% dat de eigen positie sterk was, in 2001 was dat gedaald naar 42%. Omdat het veldwerk van dit onderzoek grotendeels in het laatste kwartaal van 2001 is uitgevoerd, hebben de internationale spanningen een grote rol gespeeld in deze omslag naar een wel zeer negatief beeld.
CENTRUM VOOR WERK EN INKOMEN
≥ 55
Tabel 52 Markt en eigen marktpositie van de werkzoekenden Inschatting van de eigen concurrentiepositie
weinig %
niet veel/ niet weinig %
Nu veel/weinig banen veel %
weet niet
totaal
%
%
Relatief sterk
32
43
53
17
42
Neutraal
29
35
26
28
29
Relatief zwak
33
16
16
25
22
6
6
5
30
7
Weet niet
Totaal
100
100
100
100
100
(33%)
(18%)
(41%)
(7%)
(100%) (n=768.000)
Subjectieve concurrentiepositie uitkeringsgroepen
De inschattingen die de uitkeringsgerechtigde werkzoekenden over hun eigen concurrentiepositie maken, zijn over de hele linie niet erg rooskleurig (behalve voor overige uitkeringen). Weliswaar denkt binnen elke groep een redelijk deel sterke concurrentie te kunnen vormen, maar tegelijkertijd is het deel dat denkt zwak te staan aanzienlijk. Dit spitst zich in de eerste plaats toe op personen met een WAO en bijstanduitkering en in iets mindere mate op personen met een WW-uitkering,
respectievelijk 45% en 41% dicht zichzelf een zwakke positie toe. De grote verschuiving in de richting van een minder positieve waardering komt geheel voor rekening van de werkenden en de overige uitkeringen (WSF). Tegelijkertijd blijkt het aandeel van een zwakke positie alleen bij personen met een Bijstandsuitkering sterk op te lopen. Bij de andere groepen is sprake van gelijk aandeel of zelfs enige verbetering. Bij de WAO'ers is sprake van een positiever beeld over de hele linie.
Tabel 53 Markt en eigen marktpositie van de werkzoekenden
Uitkering
sterk
Werkend
48
Inschatting eigen concurrentiepositie neutraal zwak 31
weet niet
16
5
Geen uitkering
41
26
21
11
Bijstand
29
20
45
7
WW
29
16
41
13
WAO
22
22
45
12
Overige uitkeringen
55
43
2
0
Totaal
42
28
22
7 (n=751.000)
56
Hoe zoeken werkzoekenden/3 Kansen en mogelijkheden van werkzoekenden
Tabel 54 Kansinschatting en uitkering; als percentage van uitkeringsgroep Inschatting eigen concurrentiepositie neutraal zwak
Uitkering
sterk
weet niet
Werkend
48
31
16
Werkend
48
31
16
5
Geen uitkering
41
26
21
11
Bijstand
29
20
45
7
WW
29
16
41
13
5
WAO
22
22
45
12
Overige uitkeringen
55
43
2
0
Totaal
42
28
22
7 (n=751.000)
Subjectieve concurrentiepositie ingeschrevenen
Ingeschreven werkzoekenden schatten hun subjectieve concurrentiepositie lager in dan niet-ingeschrevenen.
Van de bij het CWI ingeschrevenen denkt 35% er juist zwak voor te staan tegen 16% van de nietingeschrevenen.
Tabel 55 Kansinschatting van ingeschreven werkzoekenden
sterk Ingeschreven
34
Inschatting eigen concurrentiepositie neutraal zwak 23
35
weet niet 9
Niet-ingeschreven
46
31
16
7
Totaal
42
28
22
7 (n=767.000)
Subjectieve concurrentiepositie aandachtsgroepen
Bij de aandachtsgroepen valt op dat vooral de ouderen en daarna langdurig werklozen het minst aangeven een sterke positie te hebben. Als we kijken naar het aandeel dat expliciet aangeeft een zwakke positie te hebben, dan gaat het naast de eerdergenoemde ouderen en langdurig werklozen ook om arbeidsgehandicapten. Maar liefst 42% van deze groepen geeft aan een zwakke positie te
hebben. Een sterke positie hebben (uiteraard) de jongeren, maar ook de deeltijdwerkers geven aan dat zij de eigen positie niet al te zwak inschatten. De volgende tabel geeft de subjectieve kansinschattingen van de aandachtsgroepen weer.
CENTRUM VOOR WERK EN INKOMEN
≥ 57
Tabel 56 Kansinschatting van aandachtsgroepen; als percentage van aandachtsgroep
Aandachtsgroep
sterk
Inschatting eigen concurrentiepositie neutraal zwak
weet niet
Werkend
48
31
16
5
Langdurig werklozen
27
21
42
10
Vrouwen
33
21
33
13
Jongeren
44
47
6
4
Ouderen
23
16
42
12
Etnische minderheden
30
29
23
18
Arbeidsgehandicapten
30
16
42
12
Deeltijdwerkers
42
31
21
5
Herintredende vrouwen
32
17
36
15
Totaal werkzoekenden
42
28
22
7
3.3 Vergelijking werkzoekenden en werkvinders Op voorhand valt aan te nemen dat werkzoekenden met bepaalde achtergrondkenmerken (jong, goede vakopleiding, etc.) meer kansen hebben op het vinden van een baan dan werkzoekenden die vanuit dat perspectief minder gunstig in de arbeidsmarkt staan. Daarom is bekeken of werkvinders duidelijk andere kenmerken hebben dan werkzoekenden. In tabel 50 is het resultaat van deze vergelijking weergegeven. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het aantal werkzoekenden een andersoortig cijfer is dan het aantal werkvinders.
58
Bij werkzoekenden wordt gebruikgemaakt van een gemiddeld ‘standcijfer’, namelijk het gemiddelde aantal werkzoekenden dat er in 2001 was, terwijl bij de werkvinders een ‘stroomcijfer’ wordt gehanteerd: het aantal personen dat in het jaar voor de enquêtering eind 2001 werk heeft gevonden. Met deze kanttekening in het achterhoofd kunnen we constateren dat werkvinders: • in de leeftijdsgroep 23 t/m 40 jaar vallen (55%); • een opleiding op havo/vwo/mbo-niveau hebben afgerond (41%); • vooral een baan in de administratie (20%), verkoop (13%) of hoger en middenkader (12%) hebben gevonden.
Hoe zoeken werkzoekenden/3 Kansen en mogelijkheden van werkzoekenden
Tabel 57 Vergelijking tussen werkzoekenden en werkvinders % werkzoeker % werkvinder Geslacht Man Vrouw
51 49
52 48
100
100
13 51 36
25 55 21
100
100
6 23 35 22 9 6
5 18 41 22 9 6
100
100
16 85
9 91
Totaal 100 Gevonden/gezochte functiegroep
100
Totaal Leeftijd < 23 jaar 23 t/m 40 jaar > 40 jaar
Totaal Hoogste opleiding lo mavo/lbo havo/vwo/mbo hbo universitair onbekend/anders
Totaal Allochtone aandachtsgroep Ja Nee
Hoger en middenkader Hoger specialistisch Onderwijs Productie en magazijn Metaal Overig industrieel Bouw Administratief Verkoop en commerciële mdw. Horeca Huishoudelijk Medisch Sociaal-cultureel Transport/verkeer Overig dienstverlenend Land- en tuinbouw Overig Geen voorkeur
Totaal
11 5 5 3 1 4 1 16 6 2 1 4 5 2 9 1 24
12 6 4 5 1 5 2 20 13 3 3 5 5 3 9 3 1 -
100
100
Werkzoekenden zijn over het algemeen ouder dan werkvinders (36% heeft een leeftijd boven de 40 jaar). Ze verschillen qua opleidingsniveau maar weinig. We zien wel dat ouderen en lager opgeleiden ondervertegenwoordigd zijn bij werkvinders ten opzichte van hun aandeel bij de werkzoekers. De verdeling van werkzoekenden over de gezochte functiegroepen vertoont sterke overeenkomsten met die van werkvinders over de gevonden functiegroepen. Het enige grote verschil is dat 24% van de werkzoekenden aangeeft geen specifieke voorkeur te hebben. In de administratie en verkoop is sprake van oververtegenwoordiging bij de werkvinders vergeleken met het aandeel bij de werkzoekers. Blijkbaar komt een groot deel van de categorie ‘geen voorkeur’ in verkoop of administratie terecht. In de volgende tabel zijn werkzoekenden en werkvinders vergeleken naar uitkeringsgroepen en aandachtsgroepen van het arbeidsvoorzieningsbeleid. Daarbij gaat het om de (uitkerings)situatie op het moment van de werkvondst. Opvallend is dat de groep zonder werk en uitkering relatief een stuk kleiner is onder werkzoekenden dan onder werkvinders (respectievelijk 17% en 25%). De groepen ABW’ers, WW’ers en WAO’ers daarentegen maken relatief een groter deel uit van de werkzoekenden dan de werkvinders. Het aandeel werkzoekenden met overige uitkeringen (WSF) is aanzienlijk kleiner dan hun aandeel in de groep werkvinders.
CENTRUM VOOR WERK EN INKOMEN
≥ 59