1.2 Hoe kan een ondernemingsplan geoperationaliseerd worden? 1.2.1 Verwachte omzet en verwachte kosten ORIËNTATIE (p.21) Naargelang de voorkennis van de leerlingen kan hier meer of minder aandacht aan besteed worden. Het kan zeker ook nuttig zijn de voorkennisvragen als opdracht te laten voorbereiden, individueel of in groep. Enkele voorkennisvragen bij de balansen van Milano 1
Welk gemeenschappelijk kenmerk hebben de gegevens op de linkerzijde van de balans? Het gaat over de werkmiddelen van de onderneming. De onderneming heeft enerzijds goederen en materiaal nodig en anderzijds ook geld.
2
Wat is het verschil tussen vaste en vlottende activa? Vaste activa blijven een langere tijd ter beschikking van de onderneming; de vlottende activa daarentegen zijn snel tot zelfs meteen omzetbaar in geld. De meeste liquide activa staan dan ook onderaan in de balans; de minst liquide activa bovenaan.
3
Welk gemeenschappelijk kenmerk hebben de gegevens op de rechterzijde van de balans? De passiefzijde bevat de financieringsmiddelen van een onderneming. Hoe komt de onderneming aan geld? Dit betekent meteen dat alle schulden terug te vinden zijn op deze rechterzijde. Zowel de schulden aan de eigenaars (kapitaal), de schulden aan de banken (voor leningen), de schulden aan de leveranciers (nog niet betaalde facturen) …
4
Formuleer een omschrijving van ‘balans’ op basis van je antwoorden uit vragen 1 en 3. Een overzicht van de werkingsmiddelen (activa) en financieringsmiddelen (passiva) van een onderneming op een bepaald moment.
5
Welke verschillen zijn er tussen de eerste ‘start’balans en de geschatte eindbalans? Geef een mogelijke verklaring voor de verschillen. Actiefzijde: De waarde van de vaste activa is afgenomen; dit geldt voor de 4 vaste activa. Verklaring: de waarde van deze vaste activa is gedaald na één jaar. De diepvriesinstallatie is intussen een jaartje ouder en is dus ook minder waard. In de boekhouding moet hiermee rekening gehouden worden. Hetzelfde geldt voor de andere vaste activa. Het bedrag voor de voorraden is gestegen, evenals het bedrag op de bankrekening. De voorraden ging over de grondstoffen, koekjes, sauzen … De zaken gaan goed en Milano heeft een bijvoorbeeld een grotere voorraad aangelegd. Verklaring kan ook zijn dat zij een gunstigere prijs konden bedingen bij de leveranciers als er een grotere hoeveelheid werd gekocht… Passiefzijde: Geplaatst kapitaal blijft gelijk, er is wel een nieuwe post: overgedragen winst. Verklaring: Er is geen extra kapitaal ingebracht door de aandeelhouders dus blijven ook de schulden t.o.v. deze aandeelhouders gelijk. Er is ook winst gemaakt dit jaar (zie verder in de resultatenrekening) Omdat Milano winst in de onderneming wenst te behouden komt dit volledige bedrag bij het eigen vermogen terecht.
6
Waar komt het geplaatst kapitaal vandaan? Zijn er nog andere manieren om aan vermogen te geraken?
Het kapitaal wordt verstrekt door de aandeelhouders. Zij brengen geld in de onderneming in. Andere mogelijkheden zijn: leningen aangaan bij de bank, leningen aangaan bij derden … 7
Waarop baseert Katleen zich voor de geschatte cijfers? Deze cijfers zijn afkomstig uit ondernemingplan. De marktanalyse kan bijvoorbeeld de voorraad verklaren. De vermindering van waarde bij de vaste activa heeft te maken met het aantal jaren dat de onderneming deze activa zal gebruiken; ook dit zullen we moeten terug vinden in het ondernemingsplan … Het vraagt dus wel wat studiewerk om een zo juist mogelijke schatting te maken.
Voorkennisvragen bij de geschatte resultatenrekening voor Milano voor jaar 1. (p. 22) 1
Hoe komt Katleen aan deze cijfergegevens? Opnieuw gaat zij zich baseren op haar studiewerk vanuit het ondernemingsplan. De marktanalyse zal de omzet bepalen, de kosten worden geschat op basis van gegevens van mogelijke leveranciers, de elektriciteitsleverancier …
2
De slijtagekosten zijn de ‘AFSCHRIJVINGEN’. Waarop wordt er afgeschreven door Milano? Waarom zouden zij dit doen? In vraag 5 van vorige voorkennisvragen is bewust het begrip ‘afschrijvingen’ niet opgenomen omdat misschien een aantal leerlingen dit begrip nog niet beheersen. Nu kan er met vraag 5 en bijhorend antwoord natuurlijke de link gelegd worden. Er wordt afgeschreven op de vaste activa omdat deze doorheen de tijd minder waard zullen zijn. De boekhouding moet een juiste weergave zijn van de financiële situatie van de onderneming dus gaat er ieder jaar een stuk waarde af: de afschrijvingen.
3
Waar zou je de reclamekosten plaatsen? Bij diensten en diverse goederen. De reclame ondersteunt de verkoop maar is zelf geen handelsgoed voor Milano.
4
Formuleer een omschrijving voor de resultatenrekening. Een overzicht van kosten en opbrengsten van een onderneming over een jaar.
5
Wat is het verschil tussen een balans en een resultatenrekening? In de balans gaat het over de werkmiddelen en de financieringsmiddelen. Dit overzicht geldt ook slechts op één ogenblik. Denk maar aan de bankrekening. Deze kan gedurende de dag verschillende keren wijzigingen en we zouden dus telkens een andere balans krijgen. De resultatenrekening bevat de kosten en opbrengsten van een onderneming, en deze worden gezameld gedurende een periode. Het resultaat zelf zal er mee voor zorgen dat de balans in evenwicht is. (denk aan de post ‘overgedragen winst’ bij ‘Milano’)
Wens je je basiskennis nog verder aan te scherpen: ga dan naar www.economischetopper.be waar je nog enkele oefeningen vindt. Deze opdrachten komen uit de economische topper 3. (Eerste druk: p.311-315, p.318, p359362. Tweede druk: p.267-268, p.269-273, p. 276 en p. 309-311.) De oplossingen kunt u terugvinden via het leerkrachtendeel op de webstek www.economischetopper.be
UITWERKINGSTRAJECT Infopunt (p.23) Er is in dit infopunt sprake van een tarief van 35 % vennootschapsbelasting. Tot vorig jaar werd er in modeloefeningen 40 % gebruikt omdat het algemene tarief 39 % bedroeg (exclusief aanvullende crisisbijdrage). Sinds de belastinghervorming geldt een algemeen tarief van 33 % (exclusief aanvullende crisisbijdrage). De 35 % is dan ook hierop gebaseerd. Ter info vindt u hierbij de nieuwe tarieven. Misschien kunnen deze ook aan bod komen tijdens de les. Het algemene tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt 33 % of 33,99 % inclusief de aanvullende crisisbijdrage (ACB). Dit tarief is van toepassing vanaf aanslagjaar 2004. Wanneer het belastbare resultaat niet meer dan 322 500 EUR bedraagt, wordt de belasting evenwel als volgt vastgesteld : 1° op de schijf van 0 tot 25 000 EUR: 24,25 % (24,98 % incl. ACB) 2° op de schijf van 25 000 EUR tot 90 000 EUR: 31 % (31,93 % incl. ACB) 3° op de schijf van 90 000 EUR tot 322 500 EUR: 34,5 %
(35,54 % incl. ACB)
Als we deze gegevens eens goed bekijken, kunnen we alvast volgende vragen stellen: (p. 23) 1 Hoe zou Polysac komen tot het cijfer van de verwachte omzet? In de marktanalyse werd er een schatting gemaakt van het aantal verkochte stuks. Deze analyse kan gebaseerd zijn om bijvoorbeeld sectorgegevens, een enquête, gegevens van een onderzoeksbureau … De volgende jaren kan het aantal stuks geschat worden via oude gegevens, bevragingen bij de verkopers, statistische modellen … Dan wordt dit aantal stuks nog vermenigvuldigd met de verkoopprijs die opnieuw kan worden vastgelegd via onderzoek naar de kosten, de vraag naar het product … 2
En het cijfer van de verwachte kosten? Ook hiervoor wordt er onderzoek gedaan. Eens de verkopen werden geschat, kunnen de kosten die mee evolueren met de productie worden geschat. Ook andere kosten die door de onderneming worden gemaakt worden geschat.
3
Wat is het verschil tussen vaste en variabele kosten? Variabele kosten evolueren mee met de productie of de afzet. Als er bijvoorbeeld meer producten gemaakt en dus ook verkocht worden, zullen er ook meer grondstoffen of handelsgoederen nodig zijn. Vaste kosten daarentegen wijzigingen niet mee met de productie Wanneer er meer producten gemaakt worden zal bijvoorbeeld de intrest op een lening niet wijzigen…
Met deze financiële gegevens kan Polysac volgende raming maken voor de resultatenrekening van het jaar 20X1:
(p. 24) Opnieuw enkele vragen bij deze cijfergegevens: 1
Weet je waar alle cijfergegevens vandaan komen? Overloop de resultatenrekening van boven naar onder en sta even stil bij de verschillende cijfers. Naargelang de sterkte en de voorkennis van de klasgroep kan deze opdracht zelfstandig of klassikaal uitgevoerd worden. Misschien kan u wel al even stilstaan bij de indeling van de resultatenrekening. Dit komt ook nog terug in thema 1.2.3 op p.4950.
2
Waarom staan de financiële kosten apart? Deze kosten hebben niets te maken met de normale bedrijfsuitvoering: het produceren van producten, het verkopen van goederen, het leveren van diensten … Deze kosten hebben wel te maken met de financiering van de onderneming. Het gaat hier over de intresten op een investeringskrediet.
Analyse (p. 24) 1.2.1.1
Verwachte omzet
Volgende afzet voorziet Polysac in 20x1 voor de verschillende subgroepen: Subgroep Small Medium Large Extra large Totale afzet
Geschatte afzet 486 000 260 000 85 000 40 000 871 000
1
Bereken de totale afzet. 871 000
2
Hoe zou Polysac deze cijfergegevens hebben geschat? Als nieuw bedrijf: onderzoek, marktanalyse … Als bestaand bedrijf: marktanalyse, bevraging verkoopsteam, op basis van vorige gegevens …
Als we beide gegevens samenbrengen krijgen we een schematisch overzicht van de verwachte omzet: het verkoopbudget. Tabel: verkoopbudget voor 20x1 van Polysac. Omschrijving/subgroep Afzet Verkoopprijs (gem.) Omzet in EUR
S
M
L
XL
486 000
260 000
85 000
40 000
5,00
7,30
12,00
17,50
2 430 000
1 898 000
1 020 000
700 000
Totale omzet 1
Vul dit verkoopbudget aan
6 048 000
Zie bovenstaande tabel 2
Controleer je uitkomsten met de totale omzet We vinden inderdaad de totale omzet die gegeven was in de gebudgetteerde resultatenrekening van Polysac NV op p.24.
3
Welke factoren zouden invloed hebben op de geschatte omzet van Polysac? Het verkoopsucces van de draagtassen. Hoe is de samenstelling van de bevolking? Is er veel concurrentie? Draait de economie goed? Is de reclamepolitiek succesvol? Zijn de verkopers gemotiveerd? …
WISKUNDIG UITSTAPJE (p.26) Dit gaat over het gebruik van statistiek om voorspellingen te maken. Meer informatie is te vinden via www.economischetopper.be, zowel op het leerlingengedeelte als op het leerkrachtendeel. 1.2.1.2
Verwachte kosten (p.26)
Variabele kosten (p.26) Polysac NV voorziet volgende variabele kosten voor 20x1: Tabel: verwachte variabele kosten voor 20x1 van Polysac Omschrijving Variabele kosten in EUR Aankopen 3 024 000 Energie/water 181 440 Reclame/representatie 151 200 Verplaatsingen 90 720 Totale variabele kosten 3 447 360
In % van de omzet 50 % 3% 2,5 % 1,5 % 57 %
Vul de tabel aan …. Uit de gebudgetteerde resultatenrekening van Polysac NV op p.24 moeten de leerlingen de variabele kosten halen. De verplaatsingen worden gemaakt door de verkopers. Het reclamebudget werd door Polysac vastgelegd als een % van de omzet. Resultaat: Zie bovenstaande tabel.
Vaste kosten (p.27) De NV Polysac voorziet volgende vaste kosten voor 20x1: Tabel: verwachte vaste kosten voor 20X1 van Polysac Omschrijving Diensten en diverse goederen Huurkosten Onderhoud en herstellingen Erelonen Verzekeringen Communicatie Documentatie Wedden Afschrijvingen Intresten op lening Totaal vaste kosten Vervolledig deze tabel met de verwachte vaste kosten.
Vaste kosten 270 000 90 000 120 000 60 000 90 000 30 000 720 000 370 000 150 000 1 900 000
Opnieuw gebruiken we hiervoor de gebudgetteerde resultatenrekening op p.24. Gelieve ‘belastingen’ te schrappen in de tabel op p.28. Boekhoudkundig zien we de kosten met nummers 60-66 (bedrijfskosten, financiële kosten en uitzonderlijke kosten) als ‘echte’ kosten. Belastingen worden geboekt als kosten (67-nummer), maar pas na de berekening van de het resultaat voor belastingen. OEFENTRAJECT (p. 30) 1 Welke stappen kunnen ondernemingen doorlopen om een omzetprognose te maken? Eerst kan de onderneming een aantal externe en interne factoren onderzoeken. Bij externe factoren denken we bijvoorbeeld aan: de bevolkingsgrootte, het inkomen van de consument, de concurrentie, de economische toestand … Anderzijds kunnen ook interne factoren de omzet mee beïnvloeden: de capaciteit van de machines, de prijspolitiek, de reclamepolitiek, de nodige financiële middelen, personeelsbezetting, … Ten tweede wordt deze echte omzetprognose gemaakt. Hiervoor kan een beroep worden gedaan op alle personeelsleden die betrokken zijn bij de verkoop of men kan zich enkel baseren op de bevindingen van de verkoopsverantwoordelijke zonder rekening te houden met alle verkopers. Een bestaand bedrijf kan natuurlijk ook een prognose opstellen op basis van gegevens uit het verleden. Ook het gebruik van statistische methodes om een prognose op te stellen is mogelijk. Ten slotte is het ook nodig de motivatie van het personeel te ondersteunen. Zelfs al houdt de onderneming rekening met interne en externe factoren en wordt er een goede prognose opgesteld, als de medewerkers niet gemotiveerd blijven zal de prognose niet gehaald worden. 2
Het kostenbudget kun je indelen in 3 deelbudgetten. Welke drie? Waarom maken ondernemingen deze opdeling? Het kostenbudget kan ingedeeld worden in het aankoopbudget, het personeelsbudget en het ‘overige kosten’ budget. Deze indeling sluit dichter aan bij de werking van de onderneming. In grote bedrijven zijn deze kosten veelal ondergebracht in verschillende departementen. Op deze manier kunnen de kosten dan ook beter opgevolgd worden doorheen het jaar.
3
Een onderneming verkoopt drie producten: product A, product B en product C. Ze verwacht voor het volgende half jaar een omzet te realiseren van 700 000 EUR. Die omzet zou als volgt verdeeld zijn: product A: 28 % van de omzet, product B 35 % van de omzet en product C de rest. a
Geef een overzicht van de totale gebudgetteerde omzet per product voor de periode januari t.e.m. juni. product totale gebudgetteerde omzet TOTAAL
b
A 196 000
B 245 000 700 000
C 259 000
Geef een overzicht van de gebudgetteerde omzet per product en per maand. Maak ook het totaal van de omzet per maand. Maand januari februari maart april
A 13 720 21 560 29 400 23 520
B 26 950 29 400 36 750 41 650
C 28 490 28 490 38 850 46 620
mei juni TOTAAL c
49 000 58 800 196 000
49 000 61 250 245 000
54 390 62 160 259 000
Over welke producten zou dit kunnen gaan? Som er drie op en verklaar je antwoord. Tuinmeubelen, doe het zelf materiaal, parasols, … Ongeveer 50% van de omzet wordt gemaakt tijdens de maanden mei en juni, net voor de zomermaanden. De wintermaanden januari en februari hebben een veel lager omzet.
(p. 31) 4 Alelin NV verkoopt drie producten: A, B en C. De totale omzet van de periode juli 20X1 t.e.m. september 20X1 bedroeg 750 000 EUR. De ondernemingsleiding wil de omzet budgetteren voor dezelfde periode in 20X2, rekening houdend met een omzetstijging van 5 %. Het aandeel van elk product in de totale omzet bedraagt 40 % voor product A, 35 % voor product B en 25 % voor product C. De maandelijkse omzet is als volgt verdeeld: maand juli augustus september
a
-
C 25 % 25 % 50 % 100 %
op basis van onderzoek naar externe en interne factoren door een goede ondervraging bij de verkoopverantwoordelijke en zijn/haar medewerkers door statistische modellen op basis van historische gegevens die zeggen dat de onderneming een jaarlijks groei heeft van 5%. …
Geef een overzicht van de totaal gebudgetteerde omzet per product voor de periode juli 20X2 - september 20X2. product totale gebudgetteerde omzet TOTAAL
c
B 20 % 40 % 40 % 100 %
Hoe komt Alelin NV tot de schatting van de omzetstijging met 5 %? -
b
A 20 % 45 % 35 % 100 %
A 315 000
B 275 625 787 500
C 196 875
Geef een overzicht van de maandelijks gebudgetteerde omzet per product voor de periode juli 20X2 - september 20X2. maand / product juli augustus september
A 63 000 141 750 110 250 315 000
B 55 125 110 250 110 250 275 625
C 49 218,75 49 218,75 98 437,50 196 875
(p. 31) 5 Bij ons spilbedrijf Polysac NV moesten de deelbudgetten van het kostenbudget nog opgemaakt worden. Hierbij vind je de nodig extra informatie. Maak zelf de drie deelbudgetten. Je kunt hiervoor ook de invulbladen gebruiken die je terugvindt via www.economischetopper.be. Extra informatie: verdeling aankopen in subgroepen: S: 1 215 000, M: 949 000, L: 510 000, XL: 350 000 per maand heeft Polysac een personeelskost van 60 000 EUR. aankoopbudget Polysac 20x1: Subgroep Small Medium Large Extra Large TOTAAL aankopen
1 215 000 949 000 510 000 350 000 3 024 000
personeelsbudget Polysac 20x1: maand januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december TOTAAL personeel
bedrag in 000 EUR 60 60 60 60 60 60 60 60 60 60 60 60 720
Het personeelsbudget kan niet alleen per maand worden opgesteld. Een indeling per afdeling, functie,… kan ook. Een verdere indeling per functie is hier niet mogelijk daar we niet beschikken over deze gegevens. ‘overige kosten’ budget Polysac 20x1: huurkosten onderhoud en herstellingen erelonen energie / water verzekeringen verplaatsingen
270 000 90 000 120 000 181 440 60 000 90 720
communicatie reclame / represenatie documentatie afschrijvingen intresten TOTAAL ‘overige kosten’
90 000 151 200 30 000 370 000 150 000 1 603 360
Totaal kostenbudget Polysac 20x1: Kosten aankopen Kosten personeel Overige kosten TOTAAL KOSTEN
3 024 000 720 000 1 603 360 5 347 360
(p. 31) 6 Het bedrijf J3 International staat onder leiding van een algemeen directeur die 5 000 EUR per maand verdient. Hierbij moet rekening gehouden worden met 40 % sociale lasten. In de onderneming werkt ook een administratief directeur die 3 000 EUR per maand verdient, exclusief 40 % sociale lasten. De verkoopdirecteur heeft een wedde van 3 700 EUR per maand, exclusief 40 % sociale lasten. Een administratief bediende ontvangst maandelijks 2 500 EUR, exclusief 40 % sociale lasten. Het bedrijf heeft ook 3 verkopers in dienst met een totale vast wedde van 3 750 EUR per maand en 3 % commissie op de omzet, exclusief 40 % sociale lasten. J3 International verkoopt twee producten waarvan de volgende gegevens gekend zijn voor het budgetjaar 20X3:
afzet verkoopprijs per stuk aankoopprijs per stuk
Choc 1 15 000 stuks 37,5 22,5
Choc 2 25 000 30 15
Bereken de totale personeelskosten voor het totale budgetjaar. Zet de gevonden cijfers in een schematisch overzicht, met name het personeelsbudget. Eerst berekenen we de omzet om hieruit het commissieloon te berekenen. Totale omzet: Choc 1 Choc 2 Totaal:
15 000 X 37,50 = 25 000 X 30,00 =
562 500 750 000 1 312 500
Commissieloon: 3% = 39 375 exclusief 40% sociale lasten personeelsbudget: functie algemeen directeur administratief directeur verkoopdirecteur administratief bediende 3 verkopers (vast) 3 verkopers: commissieloon
berekening 5000 x 12 x 40% 3000 x 12 x 40% 3700 x 12 x 40% 2500 x 12 x 40% 3750 x 12 x 40% 39 375 x 40%
bedrag 84 000 50 400 62 160 42 000 63 000 55 125
TOTAAL
7
356 685
De onderneming Oteil vervaardigt twee producten (N1 en N2) die twee afdelingen doorlopen. De gebudgetteerde productie van N1 bedraagt 150 stuks en die van N2 410 stuks. Bijkomende gegevens betreffende het aantal directe arbeidsuren per stuk: product N1 N2
afdeling 1 4 2
afdeling 2 3 5
Het uurloon in afdeling 1 wordt begroot op 28,25 EUR en in afdeling 2 op 25,75 EUR. a
b
Bereken de totale arbeidskosten per product. N1:
150 x ( (4 x 28,25) + (3 x 25,75) ) 150 x ( (113) + (77,25) ) 28 537,50
N2:
410 x ( (2 x 28,25) + (5 x 25,75) ) 410 x ( (56,50) + (127,75) ) 75 952,50
Bereken de totale arbeidskosten per afdeling. Afdeling 1:
(4 x 28,25) x 150 + (2 x 28,25) x 410 16 950 + 23 165 40 115
Afdeling 2:
(3 x 25,75) x 150 + (5 x 25,75) x 410 11 587,50 + 52 787,50 64 375
Bij deze opdracht is het ook nuttig door de leerlingen een proef te laten maken. Het totaal bij opdracht a = 28 537,50 +75 952, 50 = 104 490 totaal bij opdracht b = 40 115 + 64 375 = 104 490
1.2.2 FINANCIERINGSBEHOEFTEN EN FINANCIERINGSMIDDELEN UITWERKINGSTRAJECT Infopunt (p.34) De bedoeling van volgende vragen is dat de leerlingen al nadenken over de leerstof. Zij zullen eigen antwoorden formuleren vanuit hun voorkennis. De eigenlijke antwoorden komen nog aan bod in dit deel. Een gedetailleerd antwoord geven zou dan ook hier te ver leiden. De leerlingen kunnen dit deel eenvoudig ‘zelfstandig’ doornemen, individueel of in groep, zodat de leerkracht hier de rol als ‘coach’ kan opnemen. 1. Afschrijvingen gebeuren op de investeringen uit de vaste activa. Wat zijn investeringen en wat is dan een investeringsbudget? Eigen antwoord. Mogelijk antwoord: Enkele voorbeelden van investeringen: nieuwe machines, auto’s, meubilair, computers… Een investeringsbudget geeft een overzicht van alle investeringen en de daarbijhorende afschrijvingen. 2. Ter financiering van de investeringen maakt Polysac gebruik van een investeringskrediet. Wat is dat? Zijn er nog andere mogelijke financieringsbronnen? Bestaat er dan ook een financieringsbudget met o.a. deze financieringsbronnen maar ook met financieringsbehoeften? Eigen antwoord. Mogelijke antwoorden: een investeringskrediet dient om een specifieke investering, een machines bijvoorbeeld te financieren. Het bedrag en de looptijd van dit krediet zullen dan ook samenhangen met de levensduur van het activa. Andere mogelijkheden zijn: eigen geld, een beroepskrediet, kaskredieten, leasing … Een financieringsbudget geeft een overzicht van alle financieringsmiddelen die nodig zijn om de investeringen te financieren. 3. Polysac is een NV, een Naamloze Vennootschap. In het derde jaar kwam ook de vennootschapsvorm BVBA aan bod. Speelt de keuze van de vennootschapsvorm ook mee bij het opstellen van het ondernemingsplan en het budget? Eigen antwoord. Als de leerlingen niet meteen een antwoord kunnen geven, gelieve dan eerst de leerstof door te nemen. Een antwoord op deze vraag zal dan automatisch volgen. Mogelijk antwoord: waarschijnlijk wel, een BVBA is vaak een kleiner bedrijf. Een kleiner bedrijf zal wel makkelijk een budget kunnen opstellen maar misschien is het wel moeilijker om geld te vinden om de investeringen te financieren. (hier is ook zeker een link te leggen met de leerstof uit het vierde jaar: grote versus kleine bedrijven)
Analyse (p.35) 1.2.1.3
Financieringsbehoeften
A. Wat zijn financieringsbehoeften? (p. 35) De vragen tussenin zijn ‘reflectievragen’. De leerlingen zullen meteen een antwoord zoeken (in gedachten); en kunnen meteen zelf toetsen of zij op de juiste weg zijn. De antwoorden werden namelijk mee uitgeschreven in de tekst. Bijvoorbeeld: Welke financieringsbehoeften kunnen er zijn?
Eigen antwoord. De leerlingen toetsen dan hun eigen antwoord met de voorbeelden uit het boek.. Tip: je kunt deze vraag natuurlijk wel laten toepassen op een concreet voorbeeld: een kledingzaak heeft bijvoorbeeld geld nodig om een voorraad goederen aan te kopen. Ook een winkelruimte moet gekocht of gehuurd worden en daarna worden ingericht. Een wagen en computer zijn ook nodig,…
Vragen (p.36) 1
Waarin zou het verschil liggen denk je? Eigen antwoord. Mogelijk antwoord: vastliggende investeringen heb je echt een langere tijd nodig. Het geld dat we investeerden ligt ‘vast’ want wanneer we het investeringsgoed opnieuw verkopen kan de onderneming niet meer verder. Investeringen in bedrijfs- of werkkapitaal houden het geld niet ‘vast’. Je hebt het geld op kortere termijn nodig om je kassa aan te vullen (wisselgeld), de leveranciers moeten betaald worden …
2
Plaats de voorbeelden in deze twee groepen. Vastliggende: inrichting gebouw, machines, kantoormeubilair, informatica- en communicatie-apparatuur, goodwill … Bedrijfs- of werkkapitaal: kasgeld, wisselgeld …
B. Vastliggende investeringen (p.36) De twee ‘reflectievragen’ worden weer beantwoord in de tekst daaronder. C. Investeringen in bedrijfs- of werkkapitaal (p.37) Klantentegoed (p. 37) Bereken het gemiddelde bedrag aan klantenvorderingen (één jaar = 365dagen) Het gemiddelde bedrag aan klantenvorderingen is de dagomzet (3 000 000 : 365 dagen) maal 30 (dagen) = 246 575 EUR.
Hoeveel bedraagt de (gewogen) gemiddelde termijn van een klantenvordering bij onderstaand voorbeeld?
Omschrijving % in omzet Aantal dagen kolom 2 maal kolom 3 (Product-of klantengroep) klantenkrediet 1 30 % 0 0 2 50 % 30 15 3 20 % 60 12 Hoeveel bedraagt dan nu het gemiddelde uitstaande bedrag aan klantenvorderingen? (de omzet blijft 3 000 000 EUR)
3000000 x 27 = 221918 365
Het gemiddelde bedrag aan uitstaande klantenvorderingen bedraagt 221 918 EUR. We vinden dit door de jaaromzet (3 000 000) te delen door 365 (dagen) en dan te vermenigvuldigen met de gemiddelde klantentermijn (15+12 = 27). Deze gemiddelde klantentermijn vinden we uit de laatste kolom in de tabel.
BTW-tegoed (p.38) Ken je het begrip BTW nog? Wie draagt deze belasting? BTW staat voor Belasting op de Toegevoegde Waarde. Het is een gebruiksbelasting: de eindgebruiker betaalt de BTW. De consument zal deze belasting echter niet doorstorten naar de overheid, de verkoper zal ervoor zorgen dat deze belasting bij de overheid terechtkomt.
1.2.2.2 Hoe geraakt de onderneming aan de nodige financiële middelen? A. Eigen vermogen/vreemd vermogen (p.39) Hier volgen opnieuw enkele vragen die de leerlingen moet aanzetten tot zelf redeneren. Als het antwoord niet volledig is, dan kan dit later aangevuld worden met de leerstof die volgt in het handboek. Deze vragen kunnen dan ook individueel of in groep voorbereid worden. 1 Waarom zou een onderneming beroep doen op het eigen vermogen als financieringsbron? Eigen antwoord. Mogelijk antwoord: dan is de onderneming enkel geld verschuldigd aan de aandeelhouders (de vennoten zelf bij een BVBA) en moeten er dus ook niet meteen aflossingen en intresten betaald worden. Er zullen in ruil voor de financiering bv. ook geen waarborgen moeten worden gegeven. 2 Waarom kan ook vreemd vermogen een geschikte financieringsbron zijn? Eigen antwoord. Mogelijk antwoord: wanneer de onderneming zelf niet over de nodige financieringsmiddelen beschikt, maar ze wel nodig heeft, moet er wel beroep gedaan worden op vreemd vermogen. Deze financiering kan het ook mogelijk maken om investeringen te doen die veel voordeel opleveren voor het bedrijf; een voordeel dat niet zou kunnen bereikt worden als de onderneming alleen beroep zou kunnen doen op eigen vermogen. 3 Wat is een gezonde verhouding eigen vermogen t.o.v. vreemd vermogen? Eigen antwoord. Mogelijk antwoord: dit zal afhangen van bedrijf tot bedrijf en sector tot sector. Het kan zijn dat een verhouding 90 % tov 10 % zeer goed is maar in andere sectoren is een 50/50 verhouding ook goed en in zeer ‘dure’ sectoren (nood aan zeer veel investeringen) kan zelfs de verhouding 10 % tov 90 % nog goed zijn. Zeer veel zal afhangen hoeveel deze financieringsmiddelen opleveren voor de onderneming. (Eventueel kan hier als uitbreiding een terugkoppeling plaatsvinden naar de gekende ratio’s met dan als extra de financiële hefboom.) 4 Kijken we even naar de financieringsbehoeften van Polysac. Welke financieringsbronnen zou Polysac kunnen gebruiken?
Eigen antwoord. Mogelijk antwoord: Polysac zou kunnen beroep doen op eigen vermogen en kan ook beroep doen op vreemd vermogen.
B. Financiering met eigen vermogen WERKEN MET ROUTES Hier kunt u gebruik maken van 2 routes: ofwel maken de leerlingen eerst een voorbereidende oefening via opdracht 5 p.46. OPGELET: deze opdracht kan wat tijd vragen. Eén of twee weken voordien deze opdracht opgeven, is zeker nuttig. Deze opdracht kan ook gemaakt worden nadat eerst het leerboek werd doorgenomen. C. Financiering met vreemd vermogen (p. 40) 1 Waarom zou Polysac gekozen hebben voor de financiering met eigen vermogen? Eigen antwoord. Mogelijk antwoord: dit vermogen was nog ter beschikking van het bedrijf, het zou dan gek zijn om meteen extra geld te lenen. Vorig jaar werd er misschien winst gemaakt, dit werd naar overgedragen naar volgend boekjaar en dus naar het eigen vermogen zodat deze winst binnen de onderneming blijft. De kostprijs kan natuurlijk ook een rol spelen. (zie p.40 bovenaan) 2 Waarom zouden zij ook een beroep willen doen op een investeringskrediet? Eigen antwoord. Mogelijk antwoord: zij beschikken over onvoldoende eigen middelen om aan de volledige financieringsbehoeften te voldoen. Een investeringskrediet is ook aangepast aan de investering zelf. 3 Behoort dit investeringskrediet tot het vreemd vermogen? Verklaar. Ja, voor dit investeringskrediet zal Polysac een beroep moeten doen op een financiële instelling. Er zijn dus schulden t.o.v. derden, dus vreemden. 4 Zou Polysac ook andere kredietvormen kunnen aanspreken? Eigen antwoord. Mogelijk antwoord: Ja, ook andere kredietvormen zijn mogelijk: een investeringsgoed kan bijvoorbeeld ook geleast worden. De onderneming kan ook een obligatielening uitschrijven of kan een beroep doen op een roll-overkrediet. Dit roll-overkrediet kan ook gebruikt worden om investeringen te financieren en is meer flexibel. 5 Voor welke financieringsbehoeften hebben we nu financiële middelen gevonden? Eigen antwoord. Mogelijk antwoord: dit gaat over de financieringsbehoeften op lange termijn die we terug vinden in het investeringsbudget van de vaste activa (vastliggende investeringen) (blader even terug naar p.36). We financieren dus de machines, computers, bureelmeubilair …
6 Zou het nuttig zijn om voor deze financieringsbehoeften te kiezen voor vreemd vermogen op korte termijn? Nee. Deze vastliggende investering worden gedurende een langere tijd in de onderneming gebruikt. Als de financiering met vreemd vermogen op korte termijn moest gebeuren, moeten we snel het activa terugbetalen ondanks dat de opbrengsten verspreid zijn over verschillende jaren. Dit zou dan wel eens problemen kunnen opleveren voor de kaspositie van de onderneming. 7 Zijn er nog andere financieringsbehoeften? Zo ja, zijn er hiervoor financiële middelen ter beschikking? Ja, de financieringsbehoeften op korte termijn zijn nog niet gefinancierd. Deze vinden we terug in het investeringsbudget van de vlottende activa op p.38. De vorderingen (klanten) kunnen gecompenseerd worden door de schulden die Polysac nog heeft openstaan bij de leveranciers. Als er niet voldoende kasmiddelen zijn om deze financieringsbehoeften te dekken is ook een kaskrediet mogelijk (in het rood gaan) 8 Welke financieringsbronnen kunnen het best gefinancierd worden met bronnen op lange termijn (eigen vermogen + vreemd vermogen lange termijn)? Financieringsbehoeften op lange termijn kunnen het best gefinancierd worden met financieringsbronnen op lange termijn. (in de tekst wordt het begrip ‘permanente activa geïntroduceerd)
1.2.2.3 Ondernemingsvorm en de gevolgen van de gemaakte keuze (p. 42) Ken je nog het verschil tussen een BVBA en een NV? Lees volgend artikel even door en markeer de typische kenmerken voor een BVBA en een NV.
Van BVBA naar NV? De statuten voor uw vennootschap zijn er in alle vormen en maten. Maar net zoals wanneer u voor uzelf een pak(je) uitzoekt, wilt u dat de rechtsvorm die u voor uw vennootschap kiest, past als een handschoen. Groeit uw bedrijf, dan moet ook de handschoen meegroeien. Starters richten hun bedrijf vaak op onder de vorm van een BVBA, een rechtsvorm die vrij goed aangepast is aan de behoeften van kleine en beginnende ondernemingen. Maar wat, als na een paar goede jaren de initiële, kleine BVBA uit haar voegen barst en het geboortepak(je) niet meer past? In dat geval kan de ondernemer bekijken of het bedrijf niet beter gediend is met het statuut van een NV. Een eerste belangrijk voordeel van de NV is dat haar aandelen in principe vrij overdraagbaar zijn. In een BVBA kunnen aandelen alleen vrij overgedragen worden aan medevennoten, aan bloedverwanten of aan de in de statuten aangeduide personen. Voor elke andere aandelenoverdracht is de goedkeuring nodig van de helft van de vennoten. En dan nog op voorwaarde dat zij drie vierden van het kapitaal in handen hebben. Voor het aantrekken van externe investeerders vormt die beperking een ernstige hinderpaal. En een beursnotering is al helemaal ondenkbaar, zolang de aandelen niet vlot verhandeld mogen worden. Een tweede aantrekkelijke eigenschap van de NV is dat zij anonieme aandeelhouders kan aantrekken omdat zij aandelen aan toonder mag uitgeven – in tegenstelling tot de BVBA. Dit kan een doorslaggevend voordeel zijn op het ogenblik dat het bedrijf een opvolgingsproblematiek in het vizier krijgt: aandelen aan toonder kunnen immers overgedragen worden via een handgift. Bij een BVBA wordt elke overdracht schriftelijk geregistreerd in het register van vennoten.
Ten derde kan een NV haar bestuur veel soepeler organiseren. Een BVBA benoemt haar zaakvoerder in de statuten, een eventuele afzettingsprocedure blinkt uit in starheid. In een NV daarentegen kunnen bestuurders niet voor het leven benoemd worden: hun mandaat is om de zes jaar aan hernieuwing toe. Een vierde voordeel van de NV is dat zij van de bank doorgaans betere kredietvoorwaarden aangeboden krijgt dan de BVBA. Dat komt omdat het kapitaal van een NV voor de schuldeisers een beter onderpand vormt dan dat van de BVBA omdat het minimumkapitaal van een NV 61 500 EUR bedraagt ten opzichte van 18 550 voor een BVBA. Daarbij komt dat in een NV dit minimumkapitaal volledig volstort moet zijn en bij een BVBA minimum 6 200 EUR. Bron KMO-brief: nieuwsbrief voor de ondernemer
1 Waarvoor staan de afkortingen BVBA en NV ook weer? BVBA = Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid NV = Naamloze Vennootschap 2 Wat zijn de belangrijkste kenmerken van een BVBA? Zie tekst + eventueel aanvullen met eigen kennis van de leerlingen zoals bijvoorbeeld het familiale karakter van een BVBA, de kennis van de vennoten t.o.v. het vermogen van de vennoten, …. OPM. Voor een EVBA (Eenpersoonsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid) is de minimumstorting sinds 2 augustus 2004 opgetrokken tot 12 400 EUR, dit o.w.v van de fraudegevoeligheid van deze EVBA’s enerzijds en anderzijds o.w.v. faillissementspreventie. 3 Je kunt deze informatie ook aanvullen met je gevonden resultaten uit opdracht 2 van het oefentraject. OEFENTRAJECT (p.45) 1 Stel dat zeefdrukker Koen Peeters grondstoffen koopt en zijn leverancier contant moet betalen. Het duurt gemiddeld één maand voor hij die grondstoffen verwerkt heeft. Ongeveer 60 % van zijn klanten zullen contant betalen en ongeveer 40 % op factuur, betaalbaar ‘30 dagen einde maand’. Hoeveel liquiditeiten moet Peeters nu voorzien om aan zijn betalingen te kunnen voldoen? OPM. Bij deze opdracht zijn geen geldbedragen voorzien; dit om de klemtoon te leggen op de redenering. Leerlingen moeten begrijpen dat de onderneming eerst over geld moet beschikken (financieringsmiddelen) voordat er geld binnenkomt. Het aantal dagen dat overbrugd moet worden: 30 dagen duurt het voordat de grondstoffen verwerkt werden PLUS
klantengroep
% in omzet
1 2
60 % 40 %
Aantal dagen klantenkrediet 0 30
kolom 2 maal kolom 3 0 12
Dus 12 dagen extra moeten gefinancierd worden wat betreft de vorderingen of bij 12 van de vordering moeten nog geïnd worden. 365
een jaar van 365 dagen:
2 Je kunt ook eerst een internetopdracht maken om meer te weten over het verschil tussen BVBA en NV, de kenmerken, de voor- en nadelen … Ga hiervoor naar www.economischetopper.be. Daar vind je een invulblad. Als controle kunt u volgend overzicht gebruiken (naar Unizo)
NV
(E)BVBA
Minimum aantal personen
2
1
Minimum in te brengen kapitaal
61.500 EUR
18.550 EUR
Te volstorten kapitaal
minimum van 61.500 EUR
BVBA: Ten bedrage van 1/5 met een minimum van 6.200 EUR EBVBA: minimum 12.400 EUR
De inbreng van kapitaal
In geld of in goederen
In geld of in goederen
Verificatie bedrijfsrevisor bij inbreng goederen?
Ja
Ja
Oprichtingsakte
Notariële akte
Notariële akte
Aansprakelijkheid
Beperkt tot de inbreng
Beperkt tot de inbreng
Aandelen
Aan toonder of op naam
Enkel op naam
Mogelijkheden van overdracht van aandelen
Vrij overdraagbaar
Alleen met eenparige toestemming van de vennoten
Bestuur
Raad van bestuur:
1 of meerdere zaakvoerders
• •
minimum 3 leden (aan toonder) Minimum 2 leden (op naam)
Boekhoudkundige verplichtingen
Dubbele boekhouding
Dubbele boekhouding
Fiscaliteit
Vennootschapsbelasting
Vennootschapsbelasting
Financieel plan verplicht?
Ja
Ja
3 In dit thema werden twee financieringsmiddelen besproken met vreemd vermogen op korte termijn. Welke 2? Kaskrediet en leverancierskrediet Een derde is ‘factoring’. a Ga op zoek naar de betekenis voor ‘factoring’? Voor factoring doet de onderneming beroep op een factoringmaatschappij om de facturen te innen. Deze maatschappij kan de volledige administratieve opvolging overnemen en kan ook een debiteurenverzekering aanbieden voor wanneer de klanten niet betalen. b Waarom kan ‘factoring’ gezien worden als een financieringsmiddel? Een factoringmaatschappij kan niet alleen zorgen voor de opvolging van de facturen of een debiteurenverzekering, zij kunnen ook een debiteurenfinanciering verlenen. Hierdoor beschikt de onderneming sneller over het geld ondanks het feit dat de facturen door de klanten nog niet werden betaald. Op deze manier kan er dus geld ter beschikking komen om financieringsbehoeften te dekken.
4 In dit deel 1.2.2 hebben we BVBA en NV opnieuw besproken. Ken je de voordelen en nadelen van beide vennootschapsvormen nog? BVBA en NV zijn maar 2 van de 10 vennootschapsvormen die ons land kent. Nochtans heeft de overgrote meerderheid van alle bedrijven een structuur BVBA of NV. a Waarom zijn de meeste vennootschappen of BVBA of NV? O.w.v. van de beperkte aansprakelijkheid. De vennoten zijn alleen aansprakelijk voor de inbreng in de vennootschap. Hun persoonlijk vermogen blijft (meestal) buiten schot. b Zoek informatie over de 8 andere vennootschapsvormen. Som ze op en lees de informatie door die je kunt vinden. Geef ook kort de kenmerken van deze vennootschapsvormen. Een overzicht: 1. BVBA (besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) Een vennootschap opgericht door twee of meer personen die slechts voor hun inbreng verbonden, waarin de rechten van de vennoten alleen kunnen worden overgedragen onder bepaalde voorwaarden en die voor het overige onderworpen is aan specifieke regels. (voor de kenmerken zie p.43) 2. CO (Coöperatieve Vennootschap) Een vennootschap die samengesteld is uit een veranderlijk aantal vennoten (minimum 3) met veranderlijke inbrengen. Deze zijn inbrengen in geld of andere werkelijke inbrengen. 3. Comm V. (Gewone Commanditaire Vennootschap)
Een vennootschap die wordt aangegaan tussen één of meer hoofdelijk aansprakelijke vennoten, beherende vennoten genoemd, en één of meer geldschieters, stille vennoten genoemd. De stille vennoten zijn enkel gehouden tot hun inbreng en kunnen zich geenszins inlaten met het bestuur van de vennootschap. 4. Comm.VA (Commanditaire Vennootschap op aandelen) Een vennootschap die door één of meer aansprakelijk en hoofdelijk verbonden vennoten wordt aangegaan met aandeelhouders die zich slechts tot een bepaalde inbreng verbinden. De stille vennoten krijgen in ruil voor hun inbreng aandelen aan toonder. Dit is een belangrijk voordeel. Het statuut van de stille en beherende vennoten is qua aansprakelijkheid gelijk aan dit in de Gewone commanditaire vennootschap. 5. EBVBA Een vennootschap opgericht door één persoon die zich slechts voor de inbreng verbinden, waarin de rechten van de vennoot alleen kan worden overgedragen onder bepaalde voorwaarden en die voor het overige onderworpen is aan specifieke regels. (voor andere kenmerken zie p 42-43) 6. Economische samenwerkingsverbanden Het gaat hier om vrije vennootschapsvormen, met (onvolkomen) rechtspersoonlijkheid die aan ondernemingen de mogelijkheid bieden om een zelfstandige juridische samenwerkingséénheid op te richten met het oog op de vergemakkelijking, rationalisatie of ontwikkeling van hun economische activiteit. De activiteit van het samenwerkingsverband moet verband houden met de economische activiteit van de leden-ondernemingen; het samenwerkingsverband heeft een ondersteunend karakter en kan dus niet gebruikt worden voor de oprichting van een nieuw bedrijf of om alle activiteiten van de leden te verenigen (fusie). De samenwerking moet betrekking hebben op bestaande activiteiten, bijvoorbeeld gezamenlijke boekhouding, een gemeenschappelijke aankoop of prospectie... 7. EV (Europese Vennootschap) Vanaf 8 oktober 2004 kunnen Belgische bedrijven al hun Europese activiteiten samen besturen. Het model van de EV is deze van een NV. 8. NV Een vennootschap waarin de vennoten zich slechts tot een bepaalde inbreng verbinden; voor het overige is de men onderworpen aan specifieke regels. (voor meer kenmerken zie p.43-44) 9. Vennootschap met sociaal oogmerk / Vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid Niet alle vennootschappen hebben rechtspersoonlijkheid. Denken we maar aan de burgerlijke vennootschappen zoals de burgerlijke maatschap en de vereniging in deelneming en de tijdelijke vereniging. 10. VOF (vennootschap onder firma) Een vennootschap waarbij twee of meer personen onder gemeenschappelijke naam een bedrijf uitoefenen. Deze vennootschap kan bij onderhandse akte worden opgericht en er zijn beperkte verplichtingen inzake openbaarmaking van stukken. Doordat de aandelen niet éénzijdig overdraagbaar zijn, wordt het gesloten karakter van de vennootschap hier optimaal gewaarborgd. In de VOF
zijn echter alle vennoten hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk voor de schulden van de VOF en brengt het faillissement van de VOF ook het faillissement van de vennoten met zich mee. c Zijn er nog andere vennootschapsvormen die aanleunen bij een BVBA of NV? Ja, de EVBA en de Europese Vennootschap zijn bijna kopieën van de BVBA en NV. Maar ook de Coöperatieve vennootschap kan beperkte aansprakelijkheid inhouden. De NV, de BVBA en de CVBA zijn dus de drie vennootschapsvormen waarbij de aansprakelijkheid van de vennoten beperkt is tot hun inbreng in de vennootschap. Toch mag de draagwijdte van dit beginsel niet overdreven worden en is het niet zo dat de oprichting van één van deze vennootschapsvormen automatisch tot gevolg heeft dat de schuldeisers geen enkel verhaal hebben op het persoonlijk vermogen van de vennoten. Een vennootschap oprichten met beperkte aansprakelijkheid veronderstelt immers dat men de regels respecteert die hiervoor opgelegd zijn door de Wetgever. Als een vennootschap wordt opgericht met een duidelijk onvoldoende maatschappelijk kapitaal of als het beheer van de vennootschap indruist tegen de wetgeving of de statuten, dan voorziet de wetgever erin dat, al naargelang het geval, de oprichters, de zaakvoerders of de beheerders persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor deze fouten. In bepaalde gevallen van faillissement zullen zij zelfs persoonlijk gehouden zijn om het geheel of een gedeelte van het onvoldoende actief te dragen of zullen zij zelfs met hun persoonlijk vermogen dienen in te staan voor het faillissement van de vennootschap. Enkele voorbeelden van links vind je via www.economischetopper.be. 5
We weten dat er in de praktijk vele vormen van vreemd vermogen bestaan als financieringsbron. We vertrekken alvast van de indeling vreemd vermogen op lange termijn en vreemd vermogen op korte termijn. Onderzoek voor een bank de verschillende financieringsbronnen die zij aanbieden aan ondernemingen. Maak een overzicht van de verschillende kredietvormen op lange termijn en een overzicht van de verschillende kredietvormen op korte termijn. Let bij je indeling alvast op volgende kenmerken bij de kredietvormen: doel, looptijd, maximaal bedrag en extra kosten. Je kunt voor deze opdracht volgende routes volgen: ROUTE 1 Nodig een bankdirecteur of bankbediende uit in de klas. Zeg op voorhand dat je informatie wenst krijgen over de verschillende financieringsbronnen die zij hun klanten aanbieden. Laat hem/haar een uiteenzetting geven en maak een verslag. ROUTE 2 Maak een afspraak (eventueel in groep) bij een bank in de buurt (tijdens de kantooruren willen zij gerust tijd vrij maken voor economisten in wording). Zeg op voorhand wat je opdracht inhoudt en ga op stap. Maak een verslag van je bezoek en vergeet niet een duidelijk overzicht te maken van de verschillende financieringsbronnen. ROUTE 3 Ga via bankensites op zoek naar de verschillende soorten kredietvormen.
Volgende kredietvormen kunnen hier aan bod komen: 6
Investeringskrediet Wentelkrediet Kaskrediet Leverancierskrediet Krediet op afbetaling Leasing …
In deeltje 1.2.2.2 hebben we geleerd dat eigen vermogen kon gebruikt worden om in de financieringsbehoeften te voorzien. Bij oprichting is echter ook een minimumbedrag nodig dat de aandeelhouders zelf moeten inbrengen.
a) Welke 2 ondernemingvormen hebben wij besproken? BVBA en NV. b) Hoeveel bedraagt het minimumkapitaal voor deze 2 ondernemingsvormen? BVBA: 18 550 EUR waarvan min. 6 200 EUR volstort moet zijn (12 400 EUR voor een EVBA) NV: 61 500 EUR en dit moet volledig volstort zijn. c) Is dat voor ieder bedrijf hetzelfde bedrag? Wat betreft het minimumkapitaal wel, de minimumvolstorting echter niet. d) Moet het minimumkapitaal volledig volstort zijn bij de oprichting? Neen, bij een BVBA moet 1/5 van het ingebrachte kapitaal volstort zijn met een minimum van 6 200 EUR (en bij EVBA dus 12 400 EUR). Bij een NV is het minimum 61 500 EUR. e) Zet alle gevonden antwoorden in een schema. De leerlingen maken zelf een schema. OPM. U kunt als controle opnieuw het overzicht gebruiken bij vraag 2. Zoek zelf naar bronnen om deze opdracht uit te voeren. Enkele tips kun je wel vinden via www.economischetopper.be. 7
De NV Cookie, producent van koekjes en wafels, overweegt een bijkomende investering in haar machinepark. Deze investering zou 750 000 EUR kosten. a
Waarom zou NV Cookie dit overwegen? Eigen antwoord. Enkele voorbeelden: Cookie NV wenst het assortiment uit te breiden en komt met enkele nieuwe koekjes op de markt, de vraag naar het huidige assortiment is gestegen waardoor de capaciteit van de machines ontoereikend is …
b
Geef een naam voor dit soort van investeringen en verklaar kort je antwoord. Uitbreidingsinvesteringen. In de opgave staat: een bijkomende investering in haar machinepark dus gaat het over uitbreidingsinvesteringen en niet over vervanginginvesteringen.
c
Noem telkens 2 voordelen en 2 nadelen als deze investering gefinancierd wordt met: een kapitaalverhoging met nieuwe bijkomende aandeelhouders; een uitgifte van een obligatielening; een kaskrediet; een leasingovereenkomst. Eigen antwoord, een voorbeeld:
kapitaalverhoging met nieuwe bijkomende aandeelhouders
-
voordelen snel geld geen intresten te betalen aan een financiële instelling
-
-
uitgifte van een obligatielening
-
kaskrediet
-
leasingovereenkomst
-
veel geld ophalen op vrij beperkte tijd zekerheid dat geld niet voordien terugbetaald dient te worden
-
meteen geld ter beschikking geen administratieve rompslomp onderneming moet zelf niet over het kapitaal beschikken mogelijkheid tot aankoop na leasingperiode aan lage prijs
-
-
-
-
nadelen machtsverhouding tussen aandeelhouders wijzigt onderneming zal moeten zorgen voor een dividend om aandeelhouders tevreden te houden jaarlijks coupon betalen jaarlijkse intrestvergoeding voor de coupon is marktgevoelig en afhankelijk van het risico intrestvoet ligt hoog mag slechts tijdelijk gebruikt worden , anders zeer duur eigendom is niet van de onderneming, wel van de leasingmaatschappij contract is bindend in de tijd
1.2.3 HET BUDGET ORIËNTATIE UITWERKINGSTRAJECT In dit thema is er heel wat aandacht voor de samenstelling van de resultatenrekening en de balans. Dit werd hier uitgewerkt omdat enerzijds vele leerlingen in het vierde jaar economie geen boekhouden meer kregen (niet meer in het leerplan) en anderzijds omdat het nieuwe leerplan ook nieuwe leerlingen vanuit andere richtingen kan aantrekken in het vijfde jaar. De kennis van de resultatenrekening en balans blijven natuurlijk zeer belangrijk in bedrijfswetenschappen. Ook in Economische Topper 6 komen deze opnieuw aan bod bij de ratioanalyse. Als uw leerlingen over voldoende basiskennis beschikken, kunt u natuurlijk sneller over deze delen heen gaan; de leerlingen beschikken dan wel (via het boek) over een houvast. Infopunt (p.48) Analyse (p.49) 4. Hoe wordt deze resultatenrekening ingedeeld? De kosten en opbrengsten worden in drie groepen ingedeeld. Ten eerste zijn er de bedrijfsopbrengsten en bedrijfskosten; die geven alle opbrengsten en kosten die te maken hebben met de bedrijfsactiviteit: de aankopen, de verkopen, de huur van het gebouw, de verzekeringen… Ten tweede is er de indeling in financiële opbrengsten en kosten; deze hebben niet rechtstreeks te maken met de bedrijfsactiviteit maar wel met de keuze aan financiële producten. Als een onderneming bv. een investering financiert met een investeringskrediet dan zijn er kosten verbonden aan deze keuze: de intrestkosten. De intresten die de onderneming op spaargelden krijgt is dan weer een voorbeeld voor financiële opbrengsten. Tot hier (I t.e.m. VI) vinden we de ‘normale’ opbrengsten en kosten terug; de derde indeling betreft de uitzonderlijke opbrengsten en kosten. Als de onderneming bv. één van haar gebouwen gaat verkopen (dit is geen gewoonte om dit te doen), dan zal deze verkoop een uitzonderlijke opbrengst met zich meebrengen. Als blijkt dat er activa extra in waarde zijn verminderd, zullen er ook financiële kosten zijn. Na deze driedeling vinden we het resultaat voor belastingen. Dan volgen nog de belastingen. OPM. De keuze voor het belastingtarief van 35 % vindt u terug in deze handleiding voor thema 1.2.1 bij het infopunt van p.23. 5. Werden al deze opbrengsten en kosten al gerealiseerd, met andere woorden: zijn de bedragen bij de opbrengsten al allemaal ontvangen (inkomsten) in dit budgetjaar 20X1 en zijn de bedragen van de kosten allemaal betaald in het budgetjaar 20X1? Waarschijnlijk niet. De boekhouding gebeurt op basis van documenten. Als er bijvoorbeeld goederen worden verkocht, wordt deze transactie via de verkoopfactuur (=document) geboekt in de boekhouding. Of de factuur al dan niet reeds betaald werd, zien we niet bij de opbrengsten. (wel via de actiefrekeningen) Hetzelfde geldt voor de kosten. Er zijn ook kosten die geen uitgave met zich meebrengen hetzelfde boekjaar. Afschrijvingskosten zijn wel kosten maar brengen geen uitgaven met zich mee. 6. Welke gegevens hebben we nog nodig om een gebudgetteerde balans op te stellen?
Vanuit de bestaande balansgegevens moeten we kijken welke posten zijn gewijzigd. Veel informatie vinden we terug in de vorige budgetten maar we missen zeker nog een overzicht van de kasmiddelen. Hoeveel geld gaat er volgend boekjaar binnenkomen en hoeveel gaat het bedrijf verlaten? 1.2.3.1 De gebudgetteerde resultatenrekening Wat vinden we allemaal terug op een resultatenrekening? De resultatenrekening geeft een schematisch overzicht van alle opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaald periode (meestal een boekjaar).
A. Bedrijfsresultaat B. Financiële resultaten (p.50) 1
Hoeveel bedraagt het bedrag van het investeringskrediet? We laten de leerlingen het bedrag zelf terug opzoeken in het financieringsbudget op p.40. Het investeringskrediet bedraagt 1 500 000 EUR.
2
Bereken de intrestkost voor het jaar 20X1. De intrestkost bedraagt 10% per jaar; dus bedragen de intrestkosten 150 000 EUR. OPM. Het is zeker nuttig hier de link te leggen met de beginsituatie van het spilbedrijf op p.24. Hier was al sprake van 150 000 EUR financiële kosten.
3
Heeft Polysac ook financiële opbrengsten? Neen. Deze werden ook niet opgenomen in de gebudgetteerde resultatenrekening.
C. Uitzonderlijke resultaten 1.2.3.2 De kasplanning en de gebudgetteerde balans A. De kasplanning (p.51) Kun je deze cijfers allemaal verklaren en terugvinden in de vorige deelbudgetten? Stel altijd dezelfde vraag: komt er geld binnen (ontvangst) of gaat er hier geld buiten (uitgave)? Tip: Naargelang de voorkennis van de leerlingen, kunt u de opstelling van deze kasplanning ook door de leerlingen zelf laten uitvoeren. Bij zwakkere leerlingen dienen de cijfers één voor één verduidelijkt te worden; de toelichtingen op p.52 zullen zeker al een goede aanzet zijn.
B. De gebudgetteerde balans (p.53) Wat vinden ook weer terug op een balans? De balans geeft een schematisch overzicht van de werkmiddelen (activa) en financieringsmiddelen (passiva) van een onderneming op een bepaald moment.
Wat vinden we niet in de balans? Hoe staat de onderneming ervoor in vergelijking tot de concurrenten? Is er voldoende aandacht voor innovatie? Is het personeel gemotiveerd en goed opgeleid? …. Wat gebeurt er met de winst? De verdeling van de winst gebeurt in een aantal door de wetgeving opgelegde stappen. Ten eerste moet er minimum 5 % van de winst gereserveerd worden tot minimum 10 % van het maatschappelijk kapitaal bereikt werd. Ten tweede moeten de statuten gevolgd worden. In deze door de onderneming opgestelde statuten kan bijvoorbeeld staan dat de aandeelhouders een dividenduitkering zullen ontvangen, dat er ook extra (statutaire) reserves moeten worden aangelegd, dat de bestuurders of het personeel een extra vergoeding ontvangen … Eens de statuten werden gevold, zal de Algemene Vergadering van de Aandeelhouders beslissen over het restant. De winst kan ook in het bedrijf gehouden worden… Gebudgetteerde balans (p. 55) Kun je hier alle cijfers verklaren? Overloop opnieuw alle deelbudgetten en stel deze keer volgende vragen: 1. Heeft dit gegeven te maken met de bezittingen of de schulden van het bedrijf? 2. Zal dit cijfer wijzigen voor dit budgetjaar? 3. Bereken het cijfer dat van toepassing zal zijn op einde van het budgetjaar Ook de opstelling van de gebudgetteerde balans kan als opdracht gegeven worden aan de sterkere groepen of leerlingen. Anderen kunnen het klassikaal opstellen en dan zullen de gegevens op p. 55-56 weer heel wat verduidelijken.
1.2.3.3 Het nut van budgetteren Synthese Begrippenlijst Schematische synthese Vul aan: Gebudgetteerde resultatenrekening = Kasplanning =
liquiditeitenbudget en geeft een schematisch overzicht van de inkomsten (=ontvangsten) en uitgaven tijdens het budgetjaar
Gebudgetteerde balans =
Nut budgetteren?
een voorspelling van toekomstige opbrengsten en kosten in een resultatenrekening
een voorspelling van de toekomstige werkmiddelen en financieringsmiddelen van de onderneming op een bepaald moment in de toekomst.
Ja, onderneming moet nadenken, plannen, goed communiceren, motiveren en natuurlijk kan het budget ook gebruikt worden om de doelstellingen te toetsen.
OEFENTRAJECT (p.59) 1
Omschrijf de begrippen balans en resultatenrekening. De balans geeft een schematisch overzicht van de werkmiddelen (activa) en financieringsmiddelen (passiva) van een onderneming op een bepaald moment. De resultatenrekening geeft een schematisch overzicht van alle opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaald periode (meestal een boekjaar).
2
Waaruit bestaat een budget? We hebben in de voorgaande delen zeven onderdelen voor het budget besproken. een overzicht: uit deel 1.2.1: verkoopbudget met de verwachte kosten kostenbudget met ofwel indeling vast/variabel of aankopen, personeelskosten en ‘overige kosten’ uit deel 1.2.2: investeringsbudget (vastliggende investeringen en bedrijfs- of werkkapitaal) financieringsbudget (eigen vermogen, vreemd vermogen LT en vreemd vermogen KT) uit deel 1.2.3 gebudgetteerde resultatenrekening (alle kosten en opbrengsten) kasplanning of liquiditeitenbudget gebudgetteerde balans (alle activa en passiva)
3
Zijn de volgende uitspraken JUIST of FOUT? Geef telkens een verklaring voor je antwoord. a
Een toegenomen kredietbehoefte is altijd een symptoom dat een onderneming slecht presteert. Fout, wanneer een onderneming volop groeit is er ook een kredietbehoefte. Het kan wel zo zijn dat een toegenomen kredietbehoefte de slechte prestaties van een onderneming weergeeft, maar is niet altijd zo.
b
De aflossingen (terugbetalingen) van een investeringskrediet kunnen zowel bij de schulden op meer dan één jaar als bij de schulden op ten hoogste één jaar terug te vinden zijn. Juist, een investeringskrediet hangt samen met de levensduur van het investeringsgoed. Wanneer een investeringsgoed 6 jaar meegaat zal de openstaande schuld (de toekomstige aflossingen) weergegeven worden bij de schulden op meer dan één jaar. De effectieve jaarlijkse terugbetaling (aflossing) is echter terug te vinden bij de schulden op ten hoogste één jaar omdat deze datzelfde moet betaald worden.
c
De resultatenrekening geeft een overzicht van de opbrengsten en de kosten weer van een onderneming op een bepaald ogenblik. Fout, De resultatenrekening geeft wel een overzicht van de opbrengsten en kosten van de onderneming, maar wel over een bepaalde periode (vaak een boekjaar) en niet op een bepaald ogenblik.
d
Om de winst juist te interpreteren mogen we niet alleen kijken naar het bedrijfsresultaat. Juist, we mogen niet alleen kijken naar de ‘bottom-line’ of het eindpunt van de resultatenrekening maar enkel het bedrijfsresultaat gebruiken om de winst te interpreteren gaat ook weer te ver. Financiële kosten en opbrengsten (en dus
ook bv. de keuze van de financieringsmiddelen) kunnen de winst ook nog beïnvloeden. Wel is het zo dat het bedrijfsresultaat nooit vergeten mag worden. Als een onderneming bv. winst maakt maar er is geen positief bedrijfsresultaat, dan is er toch iets ernstig aan de hand. 4
Kijken we opnieuw naar ons spilbedrijf Polysac. Voor de jaren 20X2 en 20X3 verwachten wij volgende evolutie: Opbrengsten: Voor het tweede en het derde werkingsjaar verwachten we telkens een omzetstijging van 50 %. OPM: Deze 50 % omzetstijging is jaar op jaar, dus voor 20x3 gebruiken we de cijfers van het jaar 20x2. Let er ook op dat de aankoopkosten (en ook andere) afhankelijk zijn van de omzet! De gegevens voor de kosten bij diensten en diverse goederen (+2 %) geldt dan ook alleen voor de vaste kosten. De aankoop van de bedrijfswagens gebeurt in 20x3. Voor alle andere gegevens zijn er geen wijzigingen in berekeningswijze in vergelijking tot 20x1. (wettelijke reserve, overgedragen winst, leverancierskrediet … Wat betreft de voorraadwijziging in de resultatenrekening, in de berekening van de waarde van de aankopen (50 % van de omzet ) is meteen rekening gehouden met de voorraadwijzing; deze moet dus niet extra als kost (+ of -) geboekt worden in de resultatenrekening. In de balans moet de voorraad wel aangepast worden (30 dagen) OPGELET: dit is een moeilijke opgave en vraagt wel wat voorkennis boekhouden, zeker voor de opstelling van de kasplanning. Maak deze opdracht dan ook enkel als er voldoende tijd is(eventueel in vrije ruimte of seminarie) en als de leerlingen over voldoende voorkennis beschikken.
Kosten: Diensten en diverse goederen: deze kennen een jaarlijkse stijging van 2 %: Wedden: ook deze kost neemt jaarlijks met 2 % toe. Investeringen: om de omzetstijging aan te kunnen zijn volgende investeringen noodzakelijk: Uitbreiding van de magazijnen in 20X2; kostprijs 250 000 EUR, financiering met een banklening over 20 jaar, intrest 6 % op de openstaande schuld. Aflossing en intrestbetaling éénmaal per jaar op 31.12. Aanschaf 4 nieuwe bedrijfswagens, kostprijs 150 000 EUR, lening over 4 jaar, 5,50 % intrest op openstaande schuld. Aflossing en intrestbetaling éénmaal per jaar op 31.12. Stel met deze gegevens de gebudgetteerde resultatenrekeningen, de kasplanningen en de gebudgetteerde balansen op voor de jaren 20X2 en 20X3. Maak gebruik van de blanco invulbladen op www.economischetopper.be.
Gebudgetteerde resultatenrekening N.V. Polysac 20x2 I. Bedrijfsopbrengsten 9 072 000 Omzet 9 072 000 II. Bedrijfskosten B. Aankopen C. Diensten en diverse goederen Huurkosten Onderhoud en herstellingen Erelonen Energie/water Verzekeringen Verplaatsingen Communicatie Reclame/representatie Documentatie D. Bezoldigingen Wedden E. Afschrijvingen Materiële vaste activa III. IV. V.
6 931 140 4 536 000 1 308 240 275 400 91 800 122 400 272 160 61 200 136 080 91 800 226 800 30 600 734 400 734 400 352 500 352 500
Bedrijfsresultaat (I-II) Financiële opbrengsten Financiële kosten
Intresten op kredieten
Resultaat gewone bedrijfsuitvoering VII. Uitzonderlijke opbrengsten VIII. Uitzonderlijke kosten IX. Resultaat voor belastingen X. Belastingen Vennootschapsbelasting (35 %) XI. Resultaat na belastingen
2 140 860 0 135 000 135 000
VI.
2 005 860 0 0 2 005 860 702 051 702 051 1 303 809
Kasplanning voor 20x2 KASONTVANGSTEN Liquide middelen 20x1 Ontvangsten van klanten 20x1 Ontvangsten (60/360 niet) 20x2 Kredieten: opname lening magazijn
20X2 9 305 696 487 696 1 008 000 7 560 000 250 000
KASUITGAVEN Betaling aankopen 20x1 Betaling aankopen (30/360 niet) 20x2 Betaling diensten en diverse goederen 20x1 Betaling diensten en diverse goederen 20x2 Bezoldigingen 20x1 Bezoldigingen 20x2 (dec. niet) Intrestbetalingen kredieten Investeringsuitgaven Terugbetaling lening Voorafbetaling belastingen
252 000 4 284 000 90 280 1 199 220 60 000 673 200 135 000 250 000 312 500 702 051
7 958 051
SALDO ONTVANGSTEN – UITGAVEN
Activa Vaste activa Materiële vaste activa (1) Magazijn Machines Meubilair en rollend materieel
Gebudgetteerde balans einde jaar 20x2 (in 000 EUR) 1 257,5 Eigen vermogen 1 257,5 kapitaal 237,5 Reserves 480,0 Wettelijke reserve (5) Overgedragen winst (6) 540,0
Vlottende activa Voorraden (2) Voorraden handelsgoederen Vorderingen ≤ 1jaar (3) Handelsvordering Liquide middelen (4)
378,0 378,0 1 512,0 1 512,0 1 347,6
totaal activa:
3 237,6
Schulden > 1 jaar Investeringskrediet (7) banklening Schulden ≤ 1 jaar Vervallen schulden > 1j. (8) Leveranciers (9) Bezoldigingen (10)
4 495,1
totaal passiva:
De afwijking op 0,1 komt door de afrondingen zowel in 20x1 als 20x2.
1 347 645
Passiva 2 509,3 750 75,0 75,0 1 684,3 1 125 900 225 860,7 312,5 487,0 61,2 4 495,0
Gebudgetteerde resultatenrekening N.V. Polysac 20x3 I Bedrijfsopbrengsten 13 608 000 Omzet 13 608 000 II Bedrijfskosten A Aankopen B Diensten en diverse goederen Huurkosten Onderhoud en herstellingen Erelonen Energie/water Verzekeringen Verplaatsingen Communicatie Reclame/representatie Documentatie C Bezoldigingen Wedden D Afschrijvingen Materiële vaste activa III IV V
9 582 312 6 804 000 1 639 224 280 908 93 636 124 848 408 240 62 424 204 120 93 636 340 200 31 212 749 088 749 088 390 000 390 000
Bedrijfsresultaat (I-II) Financiële opbrengsten Financiële kosten
Intresten op kredieten
Resultaat gewone bedrijfsuitvoering VII Uitzonderlijke opbrengsten VIII Uitzonderlijke kosten IX Resultaat voor belastingen X Belastingen Vennootschapsbelasting (35 %) XI Resultaat na belastingen
4 025 688 0 112 500 112 500
VI
3 913 188 0 0 3 913 188 1 369 615,8 1 369 615,8 2 543 572,2
Kasplanning voor 20x3 KASONTVANGSTEN Liquide middelen 20x2 Ontvangsten van klanten 20x2 Ontvangsten (60/360 niet) 20x3 Kredieten: opname lening bedrijfswagens
20X3 14 349 645 1 347 645 1 512 000 11 340 000 150 000
KASUITGAVEN Betaling aankopen 20x2 Betaling aankopen (30/360 niet) 20x3 Betaling diensten en diverse goederen 20x2 Betaling diensten en diverse goederen 20x3 Bezoldigingen 20x2 Bezoldigingen 20x3 (dec. niet) Intrestbetalingen kredieten Investeringsuitgaven Terugbetaling lening Voorafbetaling belastingen
378 000 6 426 000 109 020 1 502 872 61 200 686 664 112 500 150 000 350 000 1 369 615,8
11 145 871,8
SALDO ONTVANGSTEN – UITGAVEN
Activa Vaste activa Materiële vaste activa (1) Magazijn Machines Meubilair en rollend materieel
Gebudgetteerde balans einde jaar 20x2 (in 000 EUR) 1 017,5 Eigen vermogen 1 017,5 kapitaal 225,0 Reserves 320,0 Wettelijke reserve (5) Overgedragen winst (6) 472,5
Vlottende activa Voorraden (2) Voorraden handelsgoederen Vorderingen ≤ 1jaar (3) Handelsvordering Liquide middelen (4)
567,0 567,0 2 268,0 2 268,0 3 203,8
totaal activa:
6 038,8
7 056,3
3 203 773,2
Passiva 5 052,9 750 75,0 75,0 4 227,9 887,5
Schulden > 1 jaar Investeringskrediet (7) Banklening Lening wagens
600 212,5 75
Schulden ≤ 1 jaar Vervallen schulden > 1j. (8) Leveranciers (9) Bezoldigingen (10)
350,0 703,4 62,4
totaal passiva:
1115,8
7 056,2
De afwijking op 0,1 komt door de afrondingen zowel in 20x1,20x2 als 20x3.
5
Je hebt zelf een schematische synthese gemaakt van hoofdstuk 1.2.2. Maak nu een totale synthese van deel 1.2. Let erop hoofdzaken en bijzaken te onderscheiden. Je kunt weer beroep doen op je kennis van mindmapping of je kunt de mindmap achteraan in het boek gebruiken als start. Eigen antwoord.
6
In oefening 11 in deeltje 1.1 op p.20 heb je voor een eigen gekozen bedrijf de leerstof getoetst. We kunnen nu deze opdracht verder aanvullen. Geef je voorlopig resultaat als titel: Deel 1. In deel 1 van je opdracht heb je 4 punten besproken: de voorstelling van het bedrijf, de missie, de doelstellingen en het waardecharter. Deel 2: Vraag de laatste balans en resultatenrekening van het bedrijf op. 1 Onderzoek of de doelstellingen die werden geformuleerd al terug te vinden zijn in de balans en de resultatenrekening. 2 Welke investeringen in vaste activa vind je terug bij vergelijking van de balans huidig boekjaar met de balans vorig boekjaar. 3 Bespreek de evolutie in de financieringsbronnen. Werd er extra gefinancierd? Waaruit leid je dat af?
7
Totaaloefening BUDGET
Gegeven: de eindbalans van de onderneming Bio-Food op 31.12.20X3 (in euro)
ACTIVA Balans per 31.12.20X3 (in euro) Vaste activa Eigen vermogen Materieel Vaste Activa Kapitaal Gebouw 80 000 Geplaatst kapitaal (Meub., mach. en) Rol mat. 20 200 Vlottende activa Voorraden Handelsgoederen Vorderingen op ten hoogste 1 jaar Handelsdebiteuren Liquide middelen Bank R/C
TOTAAL ACTIEF
48 600 10 350
Vreemd vermogen Schulden op ten hoogste 1 jaar Leveranciers / handelssch. Belastingschulden
PASSIVA
150 780
20 400 3 370
15 400
174 550
TOTAAL PASSIEF
OPGELET: Ook deze opgave is vrij moeilijk. De opdracht kan ook in stukjes gemaakt worden en vandaar dat ook de oplossingen hier telkens tussen de gegevens in terug te vinden zijn. Als de totaaloefening voor uw leerlingen te ver gaat, maak dan zeker vragen 1, 2 en 3 zodat de verwachte opbrengsten en verwachte kosten en de financieringsbehoeften en financieringsmiddelen aan bod komen.
Prognoses voor het jaar 20X4 1. Verwachte omzet De onderneming verwachte volgende verkopen: Productgroep A: geschatte afzet: 100 000 stuks aan 2,00 EUR/stuk Productgroep B: geschatte afzet: 80 000 stuks aan 2,50 EUR/stuk
174 550
Verkoopbudget 20x4
Afzet (stuks) Verkoopprijs (in euro) Verwachte omzet Totale verwachte omzet
A 100 000 2,00 200 000
B 80 000 2,50 200 000 400 000
2. Verwachte kosten Aankoopbudget Om de aankopen en de waarde van deze aankopen te berekenen krijgen we volgende gegevens: Beginvoorraad
A: 27 000 stuks (aankoopprijs = € 1,00/stuk) B: 18 000 stuks (aankoopprijs = € 1,20/stuk)
Eindvoorraad:
A: 25 000 stuks B: 20 000 stuks
De ondernemingsleiding verwacht geen wijziging in de aankoopprijzen voor het jaar 20X4 Hoeveel stuks werden er aangekocht?
Afzet (stuks) - beginvoorraad + eindvoorraad Aantal aangekochte stuks
A 100 000 27 000 25 000 98 000
B 80 000 18 000 20 000 82 000
A 98 000 1,00 98 000
B 82 000 1,20 98 400
Aankoopbudget 20x4
Aantal aangekochte stuks Prijs Verwachte aankoopkosten Totale verwachte aankoopkost
196 400
Personeelsbudget Er zijn 2 verkopers in dienst met ieder een jaarlijkse wedde van 16 000 EUR, excl. 40 % patronale bijdrage. Hun gezamenlijk salaris wordt in het totaal aangevuld met 1 % commissieloon op de omzet (dus te verdelen over de 2 verkopers). De Algemeen Directeur verdient 30 000 EUR per jaar, excl. 40 % patronale bijdrage. In de loop van 20x3 werden ook 2 parttime bedienden aangeworven die respectievelijk 8 000 EUR en 10 000 EUR per jaar verdienen (excl. 40 % patronale bijdragen) De ondernemingsleiding verwacht voor het budgetjaar 20x4 een stijging van de vaste loonkosten (dus zonder de commissielonen) van 2 %.
Personeelsbudget 20x4 Functie Verkoper 1 (vast) Verkoper 2 (vast) Commissielonen (variabel) (1) Algemeen directeur Bediende 1 Bediende 2 Verwachte personeelskost (1)
gegeven 22 400 22 400 42 000 11 200 14 000
Budget =2 % 22 848 22 848 4 000 42 840 11 424 14 280 118 240
de berekening voor het commissieloon: 1% op 400 000 = 4 000 (bijdragen inclusief)
Overige kostenbudget Elektriciteit: € 1 850 Brandstof: verwarming : € 1 700 Auto’s : € 2 860 Verzekering: brandverzekering: € 820 Auto’s: € 2 750 Reclame: € 2 950 Telefoon/internet: € 1 850 Andere: zoeken in de andere gegevens ‘Overige kosten’ budget: Overige kosten elektriciteit brandstof verwarming auto’s verzekering brandverzekering auto’s reclame telefoon/internet afschrijvingen oud (1) afschrijvingen nieuw (2) intresten (3) Totaal verwachte ‘overige kosten’
EUR 1 850 1 700 2 860 820 2 750 2 950 1 850 7 450 4 000 2 340 28 570
(1) jaarlijkse afschrijving op het gebouw: 120 000 / 50 = 2 400 + afschrijving op rol. mat waarvan we weten dat er reeds 1maal is afgeschreven (afs op 5j.) dan was de aanschaffingswaarde: 25 250 en dus een jaarlijkse afschrijving van 5 050 of totaal: 2 400 + 5 050 = 7 450 (2) berekening zie investeringsbudget (3) berekening zie financieringsbudget
3. Investerings- en financieringsbudget vaste activa Het rollend materieel (zie beginbalans) werd al 1 maal afgeschreven (AFS op 5 jaar). De aanschaffingswaarde van het gebouw bedraagt 120 000 EUR. (AFS op 50 jaar) Er wordt beslist een nieuwe verpakkingsmachine aan te kopen in functie van de verkoop (betaling in 20X4) voor 40 000 EUR (AFS op 10 jaar). Ze zal voor ¾ gefinancierd worden met een lening (looptijd 10 jaar, intrest 8 % en aflossing en intrestbetaling halfjaarlijks met
ingang van 01.01.X4; dus eerste betaling op 31.06.X4 en de tweede op 31.12.X4), voor het overige saldo zullen een aantal nieuwe aandeelhouders aangetrokken worden die hun aandelen moeten volstorten uiterlijk op 01.04.X4. Investeringsbudget investering verpakkingsmachine
aanschaffingswaarde 40 000
jaarlijkse afschrijving 4 000
Financieringsbudget te financieren bedrag +verdeling verpakkingsmachine 40 000 - 30 000 via lening -
intrestkost
aflossing
1 200 op 31/06 1 140 op 31/12
1 500 op 31/06 1 500 op 31/12
---
---
10 000 via aandeelhouders
4. Gebudgetteerde resultatenrekening en kasplanning De belastingen (35 % van het resultaat) worden voor de helft vooruitbetaald. Het saldo volgt in 20X5. De openstaande handelsvorderingen, handelsschulden en belastingschulden van het boekjaar 20X3 worden respectievelijk volledig ontvangen/betaald in 20X4. De klanten krijgen in 20X4 1 maand betalingsuitstel. Van de leveranciers van de handelsgoederen krijgt de onderneming gemiddeld 2 maanden betalingsuitstel. Alle diensten en diverse goederen worden betaald in 20X4. Ook de personeelskosten worden volledig in 20X4 betaald. Het resultaat zal voor de helft worden uitgekeerd aan de aandeelhouders (betaling volgt in 20X5), het saldo wordt overgedragen naar het volgend boekjaar.
Gebudgetteerde resultatenrekening Bio-Food 20x4 I Bedrijfsopbrengsten 400 000 Omzet 400 000 II A
Bedrijfskosten Aankopen A.1 Aankopen handelsgoederen A.2 voorraadwijziging B Diensten en diverse goederen C Bezoldigingen Wedden D Afschrijvingen Materiële vaste activa
340 470 196 000 196 400 - 400 14 780 118 240 118 240 11 450 11 450
III IV
Bedrijfsresultaat (I-II) Financiële opbrengsten V Financiële kosten VI Resultaat gewone bedrijfsuitvoering VII Uitzonderlijke opbrengsten VIII Uitzonderlijke kosten IX Resultaat voor belastingen X Belastingen Vennootschapsbelasting (35 %) XI Resultaat na belastingen
59 530 0 2 340 57 190 0 0 57 190 20 016,5 20 016,5 37 173,5
20x4 432 416,67
Kasplanning voor 20x4 KASONTVANGSTEN Liquide middelen 20x3 Ontvangsten van klanten 20x3 Ontvangsten (60/360 niet) 20x4 Lening Van aandeelhouders
15 400 10 350 366 666,67 30 000 10 000
KASUITGAVEN Betaling aankopen 20x3 Betaling belastingsschulden 20x3 Betaling aankopen (30/360 niet) 20x4 Betaling diensten en diverse goederen 20x4 Bezoldigingen 20x4 Intrestbetalingen kredieten Investeringsuitgaven Terugbetaling lening Voorafbetaling belastingen
20 400 3 370 163 666,67 14 780 118 240 2 340 40 000 3 000 10 008,25
SALDO ONTVANGSTEN – UITGAVEN
375 804,92
56 611,75
ACTIVA gebudgetteerde balans per 31.12.20x4 (in euro) Vaste activa Eigen vermogen Materieel Vaste Activa Kapitaal 77 600 Gebouw Geplaatst kapitaal (Meub., mach. en) Rol mat. 15 150 Over gedragen winst Machines 36 000 Vreemd vermogen Vlottende activa Schulden op meer dan 1 jaar Voorraden lening Handelsgoederen 49 000 Vorderingen op ten hoogste 1 jaar Schulden op ten hoogste 1 jaar Handelsdebiteuren 33 333,33 Schulden meer dan 1 jaar Liquide middelen die binnen jaar vervallen Bank R/C 56 611,75 Leveranciers / handelssch. Belastingschulden Uitkering aandeelhouders TOTAAL ACTIEF
267 695,08
TOTAAL PASSIEF
PASSIVA
160 780 18 586,75
24 000
3 000 32 733,33 10 008,25 18 586,75 267 695,08
Je kunt voor deze totaaloefening gebruik maken van de invulbladen die je vindt via www.economischetopper.be. Deze invulbladen zetten je ook al op de goede weg.