Memorandum wijzigingen KIT-CAO De laatst bijgewerkte versie van de KIT-CAO, die ook in die vorm is gemeld bij het Ministerie van sociale Zaken en Werkgelegenheid, is de CAO 2003-2004. In het navolgende worden de wijzigingen weergegeven, die dus maar zeer gedeeltelijk in cao-teksten zijn verwerkt. In het najaar van 2008 komt een nieuwe, integrale versie van de CAO beschikbaar. CAO KIT 2004-2005: onderhandelingsresultaat 1.
Looptijd De CAO kent een looptijd van 1 april 2004 tot en met 31 december 2005
2.
Contractloonstijging De contractlonen zullen per 1 oktober 2005 structureel met 0.5% verhoogd worden.
3.
Incidentele uitkeringen Per 1 juli 2005 zal een incidentele uitkering van ¼ 100,- netto (deeltijders naar rato) betaalbaar gesteld worden. In december 2005 volgt een tweede netto uitkering, nu ter hoogte van ¼ 50,-.
4. Loondoorbetaling bij ziekte Hier graag de tekst invoegen die vorige week verzonden is. Een uit het bovenstaande voortvloeiend tekstvoorstel m.b.t. noodzakelijke aanvulling/wijziging op/van de hoofdstukken 4 (artikel 9), en 10 (de paragrafen 3 en 4) zal na instemming met deze uitgangspunten zo spoedig mogelijk worden verspreid. 5. Sociale begeleidingsregels bij reorganisaties Overeenstemming bestaat over de navolgende uitgangspunten: De tekst zal integraal onderdeel van de CAO uit gaan maken; De periode tussen het moment van boventalligheidsverklaring en de datum van het daadwerkelijk ontslag zal niet meer dan zes maanden bedragen; De bemiddelingstermijn kan, wanneer het met betrokkene overeengekomen programma een langere doorlooptijd heeft, voortgezet worden na bovengenoemde periode; Oneigenlijk gebruik van de Schadeloostelling dan wel Verstrekstimuleringsregeling zal door middel van een staffel ontmoedigd worden; De BUT- en FPU-suppletieregelingen kunnen als gevolg van het verdwijnen van de FPU per 1 januari 2006 alleen nog maar van toepassing zijn op medewerkers die op 1 januari 2005 ouder dan 55 jaar waren. Een tekstvoorstel zal uiterlijk begin augustus ter beoordeling voorgelegd worden. Het streven is in september 2005 overeenstemming bereikt te hebben. 6. Uitzendregeling De laatste opmerkingen en suggesties zullen zo spoedig mogelijk verwerkt worden. Voor dit document geldt dezelfde planning als hierboven aangegeven: verspreiding concept begin augustus; overeenstemming in september. 7.
Vervolguitkering WW
Het tekstvoorstel van AbvaKabo –waarover al eerder overeenstemming werd bereikt- zal in de CAO opgenomen worden. 8. Keuzemodel Arbeidsvoorwaarden De vakbondscontributie zal als doel aan het model worden toegevoegd. 9. Eigen bijdrage woon-werkverkeer De vorig jaar geëffectueerde eigen bijdrage in de kosten van een zone GVB- dan wel NSabonnement heeft geleid tot een kostendaling. Het vrijvallende geld is geoormerkt voor verbetering arbeidsvoorwaarden. 10. Agenda CAO-overleg 2006 In het najaar 2005 zal het overleg over de CAO per 1 januari 2006 gestart worden. De agenda omvat in ieder geval de navolgende punten: • Invulling en implementatie levensloopregeling, inclusief integratie bestaande Sabbatical Leaveregeling • Consequenties uitkomsten overleg pensioenkamer • Aanpassing tekst BWUR CAO KIT – onderhandelingsresultaat m.b.t. cao 1-1-2006 tot 1-4-2007 1.
Looptijd De CAO heeft een looptijd van 15 maanden: van 1 januari 2006 tot 1 april 2007.
2.
Contractlonen De contractlonen zullen per 1 januari 2006 met 1,5% verhoogd worden.
3. Incidentele uitkering In december 2006 zal een incidentele uitkering van ¼ 200,- netto (deeltijders naar rato) betaalbaar gesteld worden. 4. Levensloopregeling Bij het KIT is per 1 januari 2006 een levensloopregeling operationeel. In dat kader zijn de navolgende afspraken gemaakt. • De 0,8% vrijval als gevolg van de wijziging van het pensioenstelsel zal benut kunnen worden als inleg in de regeling. Werknemers die geen deelnemer zijn in de levensloopregeling krijgen deze 0,8% toegevoegd aan het brutosalaris. • Aan het keuzemodel arbeidsvoorwaarden zal de levensloopregeling toegevoegd worden als doel, waarbij de eindejaarsuitkering en de vakantietoeslag als bron kunnen fungeren. • Opname van tussentijds levensloopverlof moet tijdig gepland worden en zal als zodanig onderwerp van afstemming zijn tussen werkgever en werknemer. • Tijdens het levensloopverlof vindt geen opbouw van vakantierechten plaats. Bij tussentijds levensloopverlof zal voor een periode van maximaal drie maanden pensioenopbouw plaatsvinden. Voor perioden daarboven alsmede voor prépensionerings levensloopverlof zal geen pensioenopbouw plaatsvinden. • In de loop van 2006 zal nadere studie volgen naar de mogelijkheden van het ontwerpen van één geïntegreerde verlofregeling, waarin alle bestaande verlofregelingen inclusief levensloopverlof zijn ondergebracht. 2
5. Zorgstelsel Per 1 januari is bij het KIT een collectief contract met de OHRA met betrekking tot de ziektekostenverzekering van kracht. Iedereen op de loonlijst van het KIT (actief of inactief) kan deelnemen, evenals partners, kinderen en bij het KIT gepensioneerden. De kortingspercentages op de standaardpremies zijn respectievelijk: voor het basispakket 7, voor aanvullende verzekeringen 9, en voor de tandartsverzekering 10. De OHRA werkt op restitutiebasis. In het overleg zijn rond het nieuwe zorgstelsel de volgende afspraken gemaakt. • Naast de werkgeversbijdrage ziekenfonds verdwijnen de IRZK en de ZKV. • Het als gevolg van de stelselwijziging resterende positieve saldo wordt op drie manieren ingezet ter bestrijding van de extra door het KIT te maken kosten: a. Het KIT verzorgt op aanwijzing van de OHRA de jaarlijkse afdracht aan deze verzekeraar en de maandelijkse inning bij deelnemers (administratie); b. Door voorfinanciering van de jaarpremie maken de deelnemers aanspraak op een additionele 3% extra korting op het totaal verschuldigde premiebedrag (rentederving); c. Iedere medewerker ontvangt jaarlijks een werkgeversbijdrage in de kosten van de zorgverzekering van ¼ 240,- bruto. 6. Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) Per 1 januari 2006 heeft bovengenoemde wet de WAO vervangen. Het navolgende is aanvullend overeengekomen. • • •
Werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn zullen niet vanwege deze arbeidsongeschiktheid ontslagen worden. Het KIT zal voor deze categorie passend werk creëren. Voor medewerkers die tussen 35 en 80% arbeidsongeschikt worden verklaard zal het KIT zich inspannen om de resterende arbeidscapaciteit zinvol en wezenlijk te benutten. In de loop van 2006 zal overleg gevoerd worden over eventuele nader te treffen voorzieningen bij arbeidsongeschiktheid vanaf het derde ziektejaar.
7. Uitzendvoorwaarden Begin 2006 zal de regeling voor Korte Uitzendingen (tot zes maanden) besproken worden. De regeling met betrekking tot lange Uitzendingen (langer dan zes maanden) zal in de loop van het jaar 2006 aan de orde gesteld worden. In dat kader zal beoordeeld worden of het zogeheten ‘no gain no loss’ principe een hanteerbaar en wenselijk uitgangspunt vormt. 8. Sociale Begeleidingsregels bij Reorganisaties Een conceptregeling is gereed en zal begin 2006 besproken worden. 9. Stageplaatsen en leer-/werkprojecten Het KIT zal op korte termijn cijfermatig inzichtelijk maken welke inspanningen de organisatie zich op dit terrein getroost. Zouden deze cijfers aanleiding zijn tot nader overleg of afspraken, dan zal in 2006 daarover overleg gevoerd worden. 3
CAO akkoord KIT 09.08.2007 CAO 1 april 2007 – 1 april 2008 1. Looptijd Van 1 april 2007 tot 1 april 2008. 2. Contractloon De contractlonen worden per 1 april 2007 met 2,7% verhoogd. 3. Overheveling 1% eindejaarsuitkering De 1% structurele eindejaarsuitkering, die tot nog toe in december betaalbaar werd gesteld, wordt per 1 april 2007 naar het contractloon overgeheveld. 4. Verhoging werkgeversbijdrage ziektekostenverzekering De werkgeversbijdrage aan de ziektekostenverzekering van werknemers zal met ingang van 1 april 2007 verhoogd worden van ¼ 20,- naar ¼ 25,- per maand. 5. Aanwijzing vrije dagen In de CAO wordt opgenomen dat het KIT, na overleg met de Ondernemingsraad, per jaar maximaal vier dagen als verplicht vrij kan aanwijzen. 6. Promovendi De door het KIT voorgestelde regeling is akkoord (zie bijlage). 7. Studiefaciliteitenregeling De studiefaciliteitenregeling wordt geïntegreerd in de POP-regeling. Naast de bovenstaande afspraken is vastgelegd dat de CAO-partners in het najaar overleg zullen voeren (en zo mogelijk overeenstemming bereiken) over: • • • •
a. Een hernieuwde regeling voor lange uitzendingen, b. Uitvoeringsmodaliteiten leeftijdsfasebewust personeelsbeleid, c. Oplossingen voor het ontstaan van verlofstuwmeren, d. Uitbreiding keuzesysteem arbeidsvoorwaarden.
Sociaal Beleidskader bij reorganisaties De vernieuwde regeling is op 9 augustus 2007 door de CAO-partners ondertekend (zie bijlage).
CAO akkoord CAO 1 april 2008 – 1 april 2009 1. Looptijd Partijen zijn het eens over een looptijd van één jaar. Daarbij wordt aangetekend, dat wanneer er een meer stabiele situatie is bereikt, een meerjarige afspraak de voorkeur verdient. 2. Contractloon De contractlonen zullen per 1 april 2008 met 3,1% verhoogd worden. 4
3. Herijking collectieve voorzieningen Overeengekomen is om op basis van een door het KIT te presenteren notitie (zie ook inzetbrief KIT) een aantal in de CAO opgenomen collectieve voorzieningen door te lichten op relevantie en doeltreffendheid met het doel op termijn te komen tot een arbeidsvoorwaardenpakket, waarin collectiviteit ingeruild is voor individuele keuzemogelijkheden. Bedoelde notitie zal in augustus gepresenteerd worden, inclusief een strakke tijdsplanning voor de bespreking ervan. 4. Regeling lange uitzendingen Ter completering van het drieluik Uitzendvoorwaarden, Korte Uitzendingen, Lange Uitzendingen zal een nieuwe opzet voor deze laatste regeling nog voor de zomer gepresenteerd worden. Het ‘no gain no loss’-principe zal daarbij leidend zijn. 5. Mobiliteitsbeleid Het KIT staat positief ten opzichte van de wens van de Abvakabo de vergoeding voor het woon-werkverkeer per openbaar vervoer op te trekken, maar wenst dit te plaatsen in de ruimere context van een mobiliteitsbeleid, waarbij andere CAO-elementen betrokken worden. Overeengekomen wordt dat het KIT een daartoe strekkend voorstel presenteert, op grond waarvan in september 2008 nadere besluiten genomen kunnen worden. Een verbetering in bovengenoemde zin zal in ieder geval onderdeel van het voorstel zijn. 6. Regeling verplichte vakantiedagen Overeengekomen wordt dat vaststelling van verplichte vakantiedagen in het vervolg de instemming van de Ondernemingsraad behoeft. 7. Bedrijfsfitness Het KIT zal op korte termijn de uitkomsten van het lopende onderzoek naar de mogelijkheden in deze sfeer presenteren en –indien haalbaar- implementeren. 8. WW/WAO gerelateerde regelingen Overeenstemming bestaat over de volgende aanpassingen: a. Hoofdstuk 10, artikel 6: wordt geschrapt b. Hoofdstuk 10, artikel 14: wordt geschrapt c. BWUR, artikel 1 sub g: waar in het betreffende artikel het begrip ‘diensttijd’ wordt gehanteerd, wordt voor medewerkers die op of na 1 april 2008 in dienst treden de KIT-diensttijd aangehouden. d. BWUR, artikel 14: het recht op herleving van aanspraken op een aanvullende uitkering vervalt na 52 weken. 9. Resultaatsafhankelijk belonen 5
Het KIT zal over de uitkomsten van het overleg met de Ondernemingsraad met betrekking tot een betere borging van de systematiek, die door partijen noodzakelijk wordt bevonden, zo spoedig mogelijk mededeling doen en indien nodig ter bespreking voordragen.
6
Collectieve Arbeidsovereenkomst Koninklijk Instituut voor de Tropen Tussen De Vereniging "Koninklijk Instituut voor de Tropen", hierna te noemen KIT, gevestigd te Amsterdam en de ABVAKABO, Bond van Ambtenaren en van Personeel in het Onderwijs, de Gezondheidszorg, het Welzijnswerk en de Sociale Werkvoorziening, gevestigd te Zoetermeer: CFO: CNV-Bond voor Overheid, Zorgsector en Verzelfstandigde Overheidsinstellingen, gevestigd te Den Haag,
is de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst gesloten, hierna te noemen CAO.
Partijen bij deze CAO zijn voorts overeengekomen dat de bepalingen van deze CAO integraal van toepassing zijn op de werknemer met wie een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met de Stichting Deskundigen KIT (DESKIT) met uitzondering van de pensioenvoorziening van de Stichting Pensioenfonds ABP en de Suppletieregeling. Daar waar voor de werknemer aanspraak bestaat op een uitkering ingevolge een wettelijke sociale voorziening wordt een dergelijke uitkering in mindering gebracht op de betreffende toepasselijke voorziening krachtens deze CAO.
7
INHOUD bladzijde
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
3
Hoofdstuk 2
Algemene verplichtingen van de werkgever
5
Hoofdstuk 3
Vakbondsfaciliteiten
6
Hoofdstuk 4
Algemene verplichtingen van de werknemer
7
Hoofdstuk 5
Aanvang en einde dienstverband
9
Hoofdstuk 6
Arbeidsduur en werktijden
14
Hoofdstuk 7
Salaris en andere financiële bepalingen
16
Hoofdstuk 8
Vakantie
22
Hoofdstuk 9
Buitengewoon verlof en overig verzuim
24
Hoofdstuk 10
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte
29
Hoofdstuk 11
Ordemaatregelen
44
Hoofdstuk 12
Disciplinaire straffen
45
Hoofdstuk 13
Flexibel pensioen en uittreden
47
Hoofdstuk 14
Klachtenregeling
48
Hoofdstuk 15
Overige bepalingen
49
Hoofdstuk 16
Slotbepalingen
51
bijl: bijl:
Voorbeeld arbeidsovereenkomst Arbeidsgezondheidskundige maatregelen (ziektecontrolevoorschriften)
8
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Definities Artikel 1.
In deze CAO, alsmede in de bijbehorende uitvoeringsregelingen, wordt verstaan onder: a.
werkgever: De vereniging "Koninklijk Instituut voor de Tropen" (KIT), dan wel de Stichting Deskundigen KIT (DESKIT);
b.
werknemer: de mannelijke of vrouwelijke persoon met wie de werkgever een dienstverband heeft aangegaan, met uitzondering van de Raad van Bestuur, stagiairs en vakantiewerkers;
c.
normale arbeidsduur: het gemiddeld aantal uren per week gedurende welke de werknemer volgens de werktijdenregeling zijn werkzaamheden verricht;
d.
rooster: het op een tijdvak van een of meer weken betrekking hebbende schema, waarop de dagen en de uren zijn aangegeven waarop de werknemer zijn functie moet vervullen;
e.
maand: een kalendermaand;
f.
week: een periode van 7 etmalen, waarvan de eerste aanvangt bij het begin van de eerste dienst op maandagochtend;
g.
brutosalaris: het bedrag, dat met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 7 van deze CAO voor de werknemer is vastgesteld op basis van de voor de functie geldende salarisschaal, of het bedrag dat voor zijn functie is vastgesteld;
h.
salarisschaal: een zodanig in bijlage 1A van deze CAO vermelde reeks van genummerde salarisschalen;
i.
salarisnummer: een aanduiding, bestaande uit een getal dat in een salarisschaal voor een salaris is vermeld;
j.
maximumsalaris: het hoogste bedrag in de salarisschaal;
k.
toelage: een naast het salaris toegekend bedrag op grond van dit hoofdstuk, of bij afzonderlijk directiebesluit.
l.
maandinkomen: het schaalsalaris, vermeerderd met alle toelagen ingevolge de CAO, maar met uitzondering van de vakantietoelage en overwerkbeloning;
m.
jaarinkomen: 12 x het maandsalaris, vermeerderd met de vakantietoelage en alle toelagen waar op grond van deze CAO aanspraak bestaat, alsmede overwerk.
n.
ondernemingsraad: de ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden (OR);
o.
B.W.: Burgerlijk Wetboek; 9
p.
2.
relatiepartner: de man of vrouw met wie de werknemer, voor de werkgever aantoonbaar, duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het personen betreft tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat. Een gezamenlijke huishouding als hier bedoeld, dient ten minste zes maanden te hebben geduurd alvorens rechten kunnen worden ontleend aan de betreffende bepalingen in deze CAO.
Indien op grond van de individuele arbeidsovereenkomst de bedongen arbeid minder bedraagt dan de normale arbeidsduur zijn de bepalingen van deze CAO, naar rato van de individuele arbeidsduur, op overeenkomstige wijze van toepassing, tenzij in deze CAO anders is geregeld.
10
Hoofdstuk 2 Algemene verplichtingen van de werkgever
Artikel 1.
De werkgever verplicht zich deze CAO naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te zullen nakomen.
2.
De werkgever verplicht zich generlei actie te zullen voeren of te zullen steunen, welke ten doel heeft wijziging te brengen in de volgens deze collectieve arbeidsovereenkomst geregelde arbeidsvoorwaarden op een andere wijze dan neergelegd in deze CAO.
3.
De werkgever verbindt zich geen werknemers in dienst te nemen of te houden op voorwaarden die in strijd zijn met het bepaalde in deze CAO.
4.
De werkgever zal met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeidsovereenkomst aangaan, waarin verwezen wordt naar deze CAO. Verplichtingen ten opzichte van de werknemer
5.
1.
De werkgever is verplicht de werknemer in staat te stellen de overeengekomen werkzaamheden naar zijn beste vermogen te verrichten en daarbij aanwijzingen te geven met inachtneming van de eisen van het beroep het doel van het bedrijf en al datgene te doen en na te laten, wat een goed werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten.
2.
De werkgever is redelijkerwijs verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem met betrekking tot de persoon van de werknemer uit hoofde van zijn functie als werkgever bekend is, tenzij de werknemer tot het verstrekken van op zijn persoon betrekking hebbende gegevens toestemming geeft.
3.
De werkgever verplicht zich voor de werkgevers- en werknemersaansprakelijkheid een genoegzame verzekering af te sluiten.
4.
De werkgever vergoedt de werknemer de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van zijn betrekking, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage van die goederen.
11
Hoofdstuk 3 Vakbondsfaciliteiten
Artikel 1.
Om contacten mogelijk te maken tussen de vakverenigingen en hun leden en tussen deze leden onderling, alsmede om de vakverenigingen in staat te stellen gekozen leden van de OR in hun werk te ondersteunen, zal de werkgever aan de vakverenigingen waar mogelijk faciliteiten verlenen.
2.
Deze faciliteiten, die de normale voortgang in het bedrijf niet mogen schaden, zullen bestaan uit: a. b.
c.
het toestaan van aankondigingen op daarvoor bestemde publicatieborden voor bijeenkomsten van bedrijfsledengroepen van de vakverenigingen; het vrijaf geven aan bestuursleden van een bedrijfsledengroep, c.q. afdelingen werkzaam in ploegendienst, voor zover de bedrijfsomstandigheden dit toelaten, voor het bijwonen van voor hen bestemde bijeenkomsten van de vakverenigingen over bedrijfsaangelegenheden; beschikbaarstelling - als regel buiten de werktijd - van bedrijfsruimte voor vergaderingen van de vakverenigingen over bedrijfsaangelegenheden voor zover de werkzaamheden het mogelijk maken en in overleg met de werkgever.
Beschikbaarstelling - alleen in dringende gevallen - van bedrijfsruimte binnen de werktijd voor contacten inzake bedrijfsaangelegenheden van bestuursleden van een bedrijfsledengroep of afdeling met bezoldigde functionarissen van de vakverenigingen. In de hiervoor vermelde gevallen zal steeds overleg plaatsvinden met de werkgever. 3.
Ten behoeve van het vakbondswerk binnen het bedrijf stelt de werkgever aan het bestuur van de bedrijfsledengroep of afdeling een redelijk aantal uren ter beschikking. Over het aantal uren dient tussen het bestuur en de bedrijfsledengroep of afdeling en de werkgever overleg plaats te vinden.
4.
De werkgever zal er nauwgezet op toezien dat de werknemers die een functie in een vakvereniging vervullen, niet op grond daarvan in hun positie worden benadeeld en dat ook inzake ontslag ten aanzien van hen dezelfde maatstaven worden aangelegd als die, welke gelden voor werknemers, die niet met een dergelijke functie zijn belast.
5.
De werkgever stelt jaarlijks, overeenkomstig de regeling van de Algemene Werkgevers-Vereniging VNO-NCW, een bedrag per werknemer beschikbaar. Dit bedrag is bestemd voor scholing en ondersteuning van vakverenigingsactiviteiten.
12
Hoofdstuk 4 Algemene verplichtingen van de werknemer
Artikel 1.
De werknemer is gehouden de belangen van het bedrijf van de werkgever als een goed werknemer te behartigen, ook indien geen uitdrukkelijke opdracht daartoe is gegeven.
2.
De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden, voor zover deze redelijkerwijze van hem kunnen worden verlangd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle aanwijzingen en voorschriften in acht te nemen.
3.
De werknemer is gehouden, voor wat betreft zijn dienst- en rusttijden, de geldende werktijdenregeling in acht te nemen.
4.
De werknemer is gehouden ook buiten de op de arbeidslijst aangegeven uren arbeid te verrichten, voor zover de werkgever de betreffende wettelijke voorschriften en de bepalingen van deze CAO in acht neemt. Werknemers van 55 jaar en ouder zijn niet verplicht overwerk te verrichten.
5.
De werknemer is medeverantwoordelijk voor de orde, veiligheid en het welzijn in het bedrijf van de werkgever en gehouden tot naleving van de betreffende aanwijzingen en voorschriften door of namens de werkgever gegeven.
6.
Nevenwerkzaamheden Indien de werknemer het voornemen heeft tegen beloning enigerlei arbeid voor derden te gaan verrichten of als zelfstandige een nevenbedrijf te gaan voeren, dient hij dit vooraf aan de werkgever te melden. Het is de werknemer verboden deze werkzaamheden te aanvaarden of de zelfstandige arbeid ter hand te nemen indien de werkgever daartegen schriftelijk bezwaar maakt in verband met de onverenigbaarheid van de nevenarbeid of het nevenbedrijf met de functie bij de werkgever. De werkgever is bevoegd een werknemer die dit verbod overtreedt, zonder behoud van het maandinkomen te schorsen, en in geval van herhaling op staande voet te ontslaan. De werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van arbeid voor derden zonder toestemming van de werkgever, verliest elke aanspraak op de in hoofdstuk 10 geregelde aanspraak op een uitkering inzake arbeidsongeschiktheid.
7.
De werknemer is gehouden tot geheimhouding ten aanzien van alles wat hem ten gevolge van zijn dienstbetrekking bekend wordt, zoals bijvoorbeeld omtrent de inrichting van het bedrijf, de aard en inhoud van de werkzaamheden in het algemeen waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent dan wel had dienen te beseffen. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van de dienstbetrekking.
8.
Tenzij uitdrukkelijk anders wordt overeengekomen, komen aan de werkgever de exploitatierechten toe ten aanzien van: a. de producten die de werknemer in het kader van zijn dienstbetrekking in opdracht van de werkgever vervaardigt; b. de producten die het werkterrein van de werkgever betreffen, door de werknemer vervaardigd op basis van de kennis en/of ervaring waarover hij bij indiensttreding beschikte en die hij verworven heeft in de uitoefening van zijn functie(s) in dienst van de werkgever.
9.
1.
De werknemer die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte kan 13
2.
3.
4.
10.
een andere betrekking worden opgedragen. Gedurende het eerste jaar dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid als bedoeld in artikel 1 onder i e van Hoofdstuk 10. Gedurende het tweede jaar dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van gangbare arbeid als bedoeld in artikel 1 onder j l van Hoofdstuk 10. Het bepaalde in dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing indien aan de werknemer de eigen betrekking wordt opgedragen onder andere voorwaarden.
De werknemer is gehouden de individuele arbeidsovereenkomst te tekenen, waarbij deze CAO van toepassing wordt verklaard.
14
Hoofdstuk 5 Aanvang en einde dienstverband
Artikel 1.
Bij het aangaan van elke arbeidsovereenkomst geldt een wederzijdse proeftijd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:652 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.
Onverminderd het hiervoor bepaalde wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan: a. hetzij voor onbepaalde tijd b. hetzij voor een bepaalde tijdsduur c. hetzij voor het verrichten van een bepaald geheel van werkzaamheden.
3.
Op de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waaraan geen voorovereenkomst ten grondslag ligt en die geen projectovereenkomst is als bedoeld in artikel 4, lid 2 onder a, zijn de wettelijke bepalingen van toepassing.
4.
Flexibele contracten 1. Partijen bij deze CAO erkennen dat een gedeelte van de werkzaamheden een zeer fluctuerend karakter hebben. Het werkaanbod in enige periode laat zich moeilijk voorspellen. Uitgaande van dit gegeven zal werkgever evenwel trachten aan werknemers met een flexibel contract zoveel mogelijk zekerheid te verschaffen. Werkgever zal jaarlijks in het periodiek overleg aan vakverenigingen informatie verschaffen over de omvang en de aard van de dienstverbanden bij de Stichting Deskundigen KIT (DESKIT). 2. Werkgever en werknemer kunnen – met inachtneming van de hierna te noemen voorwaarden – een van de volgende flexibele contracten aangaan: a) een projectovereenkomst b) een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht met een garantie voor een aantal uren van tenminste 250 uur op jaarbasis c) een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op basis van een voorovereenkomst. 3. Projectovereenkomst a. Een projectovereenkomst kan worden overeengekomen wanneer de werkzaamheden plaatsvinden ter uitvoering van een project dat extern wordt gefinancierd. b. Een projectovereenkomst is een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarvoor in afwijking van het bepaalde in artikel 7: 668a BW de volgende bepalingen gelden: 1. binnen een periode van 48 maanden kunnen maximaal 3 opvolgende contracten voor bepaalde tijd worden afgesloten. 2. twee contracten volgen elkaar op wanneer zij niet worden onderbroken door een periode van langer dan drie maanden. 3. een onderbreking van drie maanden of korter telt mee voor de berekening van de periode van 48 maanden. 4. direct aansluitend aan de periode van 48 maanden kan eenmaal een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van ten hoogste drie maanden worden afgesloten, wanneer deze periode wordt gebruikt voor de overdracht of de afronding van het project. Wanneer de arbeidsovereenkomst van maximaal drie maanden niet direct aansluit, voor een langere periode dan drie maanden wordt aangegaan, dan wel voor een ander doel dan afronding of overdracht wordt aangegaan, wordt deze arbeidsovereenkomst direct en van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
15
5. 6.
7.
8.
elke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege, zonder dat daartoe opzegging is vereist. een vierde opvolgend contract wordt - behoudens het gestelde in artikel 4 lid 3 onder 4 - direct en van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. wanneer de periode van 48 maanden wordt overschreden wordt - behoudens het gestelde in artikel 4 lid 3 onder 4 – de arbeidsovereenkomst op dat moment van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. het bepaalde in artikel 7:668a lid 2 BW (opvolgend werkgeverschap) is onverkort van toepassing op de projectovereenkomst.
4.
Arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht met een garantie voor een aantal uren van ten minste 250 uur op jaarbasis a. Op een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht met urengarantie zijn de volgende bepalingen van toepassing: 1. de werknemer heeft op jaarbasis ten minste recht op het loon over het aantal gegarandeerde uren. Het bepaalde in artikel 7:628 lid 1 BW is niet van toepassing. 2. Het bepaalde in Hoofdstuk 10 paragraaf 3 (loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid) is van overeenkomstige toepassing op ingeroosterde uren. Niet ingeroosterde uren worden alleen doorbetaald, wanneer daarover afspraken waren gemaakt, dan wel wanneer een regelmatig en structureel patroon in de werkzaamheden is ontstaan. b. Een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht met urengarantie kan worden aangegaan voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd. c. Op de arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht met urengarantie voor bepaalde tijd zijn de wettelijke bepalingen van toepassing.
5.
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van een voorovereenkomst Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die wordt aangegaan op basis van een voorovereenkomst zijn de volgende bepalingen van toepassing: 1. een werknemer is nimmer verplicht om aan een oproep om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te sluiten gehoor te geven. 2. in de voorovereenkomst regelen werkgever en werknemer welke arbeidsvoorwaarden van toepassing zullen zijn wanneer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan. 3. in afwijking van artikel 7:668a BW wordt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht met een garantie voor 250 uren voor onbepaalde tijd op het moment dat: a) meer dan drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van drie maanden of langer elkaar hebben opgevolgd zonder tussenpozen van langer dan drie maanden; b) arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van drie maanden of langer, elkaar hebben opgevolgd zonder tussenpozen van langer dan drie maanden en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden. c) meer dan 15 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd zonder tussenpozen van langer dan drie maanden én een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden.
5.
Inhoud van de arbeidsovereenkomst De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan en gewijzigd en wordt in tweevoud opgemaakt. De werkgever draagt zorg dat de werknemer een door beide partijen ondertekend exemplaar 16
ontvangt van deze overeenkomst of de wijziging daarvan. De arbeidsovereenkomst vermeldt o.m.: a. de naam en vestigingsplaats van de werkgever, alsmede de functie van degene die de werkgever statutair vertegenwoordigt; b. de naam, voornamen, woonplaats en geboortedatum van de werknemer; c. de datum van ingang van het dienstverband; d. de functie, die door de werknemer zal worden vervuld; e. de aard van de arbeidsovereenkomst; f. de duur van de proeftijd in de zin van artikel 7: 652 BW, indien zulk een proeftijd is overeengekomen; g. de arbeidsduur per week en eventueel per dag bij het aangaan van de betrekking; h. het salaris onder aanduiding van de salarisschaal en het salarisnummer waarop dit berust, alsmede de aanduiding van het functieniveau; i. de arbeidsduur per week bij het aangaan van de betrekking; j. het aantal vakantiedagen of vakantie-uren;. k. eventuele bijzondere bepalingen en regelingen welke van toepassing zijn waarbij de werkgever geoorloofd is in voor de werknemer gunstige zin van de CAO af te wijken. l. de bepaling dat deze CAO met de arbeidsovereenkomst een geheel vormt en dat de werknemer op verzoek een exemplaar daarvan heeft ontvangen, met de inhoud bekend is en daarmede akkoord gaat. 6.
Einde dienstverband onbepaalde en bepaalde tijd Behoudens in geval van ontslag op staande voet wegens een dringende reden in de zin van de artikel 7: 678 en artikel 7: 679 BW en behoudens tijdens of bij het beëindigen van de proeftijd als bedoeld in artikel 1 in welke gevallen de dienstbetrekking wederzijds onmiddellijk kan worden beëindigd, neemt de dienstbetrekking voor de werknemer een einde; 1. in geval van opzegging door de werknemer bij een dienstverband voor onbepaalde tijd; a. met een termijn van twee maanden en b. voor de werknemer in een functie van directeur of hoofd van een afdeling met een termijn van drie maanden. 2. Bij een dienstverband voor bepaalde tijd in alle gevallen op de laatste dag van het tijdvak, genoemd in de individuele arbeidsovereenkomst, dan wel op het tijdstip, bepaald op grond van artikel 7: 667 BW eerste lid, tenzij het bepaalde in artikel 7, lid 1 van dit hoofdstuk van toepassing is.
7.
1. Een dienstbetrekking voor bepaalde tijd en een voortgezette dienstbetrekking voor bepaalde tijd eindigen van rechtswege door het verstrijken van de termijn, waarvoor de betreffende arbeidsovereenkomst werd aangegaan, zonder dat daartoe voorafgaande opzegging is vereist, e.e.a. in afwijking van artikel 7: 668 BW. 2. Onverminderd het bepaalde zal de werkgever tenminste één maand voor het einde van de van de dienstbetrekking aan de werknemer bevestigen dat het dienstverband conform de overeenkomst ten einde loopt, dan wel mededelen dat hij voorzetting van de dienstbetrekking op prijs stelt. 3. In geval van opzegging door de werknemer geldt bij een dienstverband voor bepaalde tijd een opzegtermijn van twee maanden.
17
8.
Bij opzegging door de werkgever geldt dat de termijn voor opzegging het dubbele bedraagt van die welke door de werknemer in acht moet worden genomen.
9.
Een opzegging dient tegen het einde van een kalendermaand te geschieden. Einde dienstverband bij arbeidsongeschiktheid
10.
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7: 670 lid 3 van het BW kan het dienstverband van de werknemer worden beëindigd wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. 2. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden indien: a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar, b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de werknemer andere arbeid aan te bieden, dan wel dat de werknemer geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden. 3. Onder arbeid als bedoeld in het tweede lid onder c. wordt gedurende het eerste jaar dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan, als bedoeld in hoofdstuk 10, artikel 1. 4. Voor het bepalen van het in het tweede lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. 5. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid onderdelen a en b, vraagt de werkgever het oordeel van een daartoe door de uitvoeringsinstelling, die de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering uitvoert ten aanzien van de werknemer, aangewezen arts. 6. De in het vijfde lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door de werkgever aangewezen arts en, indien de werknemer dit wenst, een door de werknemer aangewezen arts. 7. De werkgever stelt de werknemer er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het vijfde lid, wordt ingesteld. Daarbij wijst de werkgever de werknemer op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure. 8. De kennisgeving, bedoeld in het zevende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de werknemer gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vierde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing. 9. De in het vijfde lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op.
18
Hij zendt dit rapport aan de werkgever. Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de werknemer. 10 Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de werknemer in dienst was, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren. 11.
Einde, of gedeeltelijk einde van het dienstverband wegens vrijwillig vervroegd uittreden 1. Aan de werknemer die volledig, dan wel voor een deel van de normale arbeidstijd ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de regeling Flexibel pensioen en uittreden (FPU-regeling) wordt op zijn verzoek, respectievelijk volledig, of deeltijdontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel op grond van een desbetreffend schriftelijk verzoek heeft vastgesteld dat na het te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die overeenkomst. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op evengenoemde uitkering ontstaat. 2. Een verzoek tot deeltijdontslag omvat ten minste 10%, of een veelvoud daarvan, van de normale arbeidsduur en daalt niet beneden de normale arbeidsduur van een dag per week. 3. De dienstbetrekking eindigt op het moment dat de werknemer op grond van de FPUregeling gebruik maakt van de mogelijkheid tot volledig vervroegd uittreden.
12.
Einde dienstverband 65-jarige De dienstbetrekking tussen de werkgever en de werknemer eindigt van rechtswege op de laatste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd is bereikt, zonder dat hiertoe enige opzegging is vereist. In bijzondere gevallen kan in overleg tussen werkgever en de betrokken werknemer van het bepaalde in de vorige alinea worden afgeweken.
19
Hoofdstuk 6 Arbeidsduur en werktijden
Artikel 1.
De normale arbeidsduur bedraagt voor de werknemer - onverminderd de mogelijkheid tot het aangaan van een dienstverband voor een gedeelte van de arbeidsduur - gemiddeld 38 uren per week op jaarbasis.
2.
a.
b.
c. d.
3.
1. Rekening houdende met wettelijke bepalingen ten aanzien van werk- en rusttijden stelt de werkgever, met inachtneming van de bevoegdheden ten aanzien van dit onderwerp van de OR, voor de werknemers een werktijdenregeling vast voor het doorgaans werken van maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 19.00 uur. 2. Voor de werknemer met een volledige arbeidsduur bedraagt het aantal te werken uren per jaar: het aantal kalenderdagen per jaar verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, genoemd in artikel 5, in dat jaar, vermenigvuldigd met 7,6. 3. Voor de werknemer met een onvolledige arbeidsduur bedraagt het aantal te werken uren per jaar een evenredig deel van het aantal te werken uren volgens de systematiek van de onder 2 opgenomen berekeningswijze. Voor een bepaalde werknemer of groep van werknemers kan om redenen van dienstbelang een afzonderlijke werktijdenregeling worden vastgesteld. Indien een afzonderlijke werktijdenregeling wordt vastgesteld, wordt over een tijdvak van zeven dagen bij voorkeur rekening gehouden met een aaneengesloten periode van twee dagen waarop geen werkzaamheden worden verricht. In elk geval worden geen werkzaamheden verricht op ten minste dertien zondagen per periode van zes maanden. Van de voor de werknemer vastgestelde werktijdenregeling kan slechts worden afgeweken indien het dienstbelang dat onvermijdelijk maakt. De werknemer voor wie een afwijkende werktijdenregeling geldt dan de algemeen vastgestelde werktijdenregeling ontvangt tijdig schriftelijk het voor hem geldende rooster. Wijziging in het werkschema van de werknemer voor wie een afwijkende werktijdenregeling is vastgesteld, kan - om redenen van dienstbelang - tot uiterlijk een week tevoren worden aangebracht.
Onverminderd de bevoegdheden van de OR wordt over belangrijke wijzigingen van de afzonderlijke werktijdenregelingen overleg gepleegd met de betrokken werknemers, onverminderd de bevoegdheden van de vakverenigingen daarover met de werkgever overleg te plegen. Overwerk
4.
De werknemer die een salaris ontvangt dat lager is dan het maximum van salarisschaal 11 ontvangt voor het verrichten van overwerk een vergoeding, als bepaald in hoofdstuk 7 artikel 12. Voor zover de werkzaamheden dit toelaten wordt het overwerk van de werknemer binnen twee maanden vergoed met een gelijk aantal rusturen in de gewone werktijd. Feestdagen 6.
Aan de werknemer wordt verlof met behoud van salaris verleend, tenzij de
20
bedrijfsvoering het verlenen van dit verlof verhindert, op de navolgende feestdagen, voorzover deze niet vallen op een zaterdag of zondag: de Nieuwjaarsdag, de Goede Vrijdag, de Tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de Tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd, alsmede 5 mei, bevrijdingsdag., voor zover aangewezen als nationale feestdag.
21
Hoofdstuk 7 Salaris en andere financiële bepalingen
Artikel Salaris 1.
Het salaris wordt vastgesteld volgens de salarisregeling.
2.
Voor de toepassing van de salarisregeling wordt uitgegaan van de in hoofdstuk 1 artikel 1 onder g tot en met m gedefinieerde begrippen.
3.
De vaststelling van de salarisschaal waar de werknemer wordt ingedeeld, wordt bepaald op basis van de voor de functie geldende salarisschaal welke is vastgesteld volgens het van kracht zijnde functiewaarderingssysteem (FUWASYS).
4.
Gedurende de tijd waarover de werknemer in strijd met zijn verplichtingen zijn werkzaamheden niet verricht, bestaat geen aanspraak op inkomen, tenzij de CAO anders bepaalt, of bij afzonderlijke directiebeslissing wordt vastgesteld. Salaris bij indeling in een hogere salarisschaal
5.
1.
Wanneer de werknemer, op basis van het verrichten van de daaraan verbonden werkzaamheden, in aanmerking komt voor een hogere salarisschaal, heeft deze aanspraak op een salarisverhoging tot het naast hogere salarisbedrag van de salarisschaal van de hogere salarisschaal waarin hij wordt ingedeeld.
2.
De periodieke verhoging, waarop in de nieuwe salarisschaal aanspraak bestaat, wordt toegekend op het tijdstip waarop in de oude salarisschaal aanspraak zou bestaan op een periodieke verhoging. Wanneer in de oude salarisschaal reeds het maximum van de salarisschaal wordt genoten, wordt de eerstvolgende periodieke verhoging eerst 12 maanden na het tijdstip van promotie toegekend.
Vakantie-uitkering 6.
1.
De werknemer heeft recht op een vakantie-uitkering van 8% over zijn salaris, vermeerderd met eventuele toelagen, toegekend op grond van deze CAO.
2.
De vakantie-uitkering, die wordt uitbetaald in de maand mei van enig jaar tegelijkertijd met het salaris over die maand, wordt berekend over het salaris en de eventuele toelagen over de voorafgaande periode van 1 juni van het voorgaande jaar tot en met 31 mei van het lopende jaar, of een korte periode als het dienstverband voorafgaand heeft geduurd.
3.
Bij een beëindiging van het dienstverband wordt de vakantie-uitkering berekend over de maanden waarover de aanspraak op de vakantie-uitkering is opgebouwd tot de datum waarop het dienstverband wordt beëindigd.
22
Gratificatie en functioneringstoelage 7.
1.
Aan een werknemer kan, voor bijzondere prestaties een gratificatie worden toegekend.
2.
De werkgever kan bij zeer goede of uitstekende vervulling van de functie voor de duur van één jaar aan de werknemer een toelage toekennen.
3.
In bijzondere gevallen kan de werkgever bepalen dat de toelage langer dan één jaar van kracht is.
4.
De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris van de werknemer.
Toelage voor werving en behoud 8.
1.
Aan de werknemer kan om redenen van werving of behoud een toelage voor de duur van één jaar worden toegekend.
2.
In bijzondere omstandigheden kan de werkgever bepalen dat de toelage over een langere periode dan één jaar wordt toegekend.
Bijzondere toelage 9.
In uitzonderlijke gevallen kan aan de werknemer of aan een groep van werknemers een toelage worden toegekend op andere gronden dan in dit hoofdstuk vermeld. Waarnemingstoelage
10.
1.
De werknemer die gedurende 30 dagen onafgebroken belast is geweest met de volledige waarneming van een hogere functie, heeft voor de tijd van de waarneming aanspraak op een waarnemingstoelage. De toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de werknemer ontvangt en het salaris dat hij zou genieten, wanneer de salarisschaal met het hoger maximumsalaris met ingang van de dag waarop de waarneming is begonnen voor hem zou hebben gegolden.
2.
De werknemer heeft geen aanspraak op een waarnemingstoelage, indien bij de waardering van de functie reeds rekening is gehouden met het feit dat de betreffende werknemer is aangewezen een werknemer met een hoger gewaardeerde functie, te vervangen.
Overwerkvergoeding 11.
1.
De werknemer die in opdracht overwerk verricht, waarmee de normale dagelijkse arbeidsduur wordt overschreden, heeft aanspraak op een vergoeding.
2.
Geen aanspraak op een overwerkvergoeding bestaat, indien: a. het overwerk verricht wordt in aansluiting op de normale werktijd
23
b. c.
van de werknemer van niet meer dan een half uur; de werknemer een salaris heeft gelijk aan of hoger dan het maximum van salarisschaal 11; de werknemer die met de leiding van een afdeling is belast, of de werknemer die niet onder leiding overwerk verricht, of wanneer bij het vaststellen van het salaris met het verrichten van overwerk reeds rekening is gehouden.
3.
De vergoeding voor overwerk bestaat uit: a. verlof, gelijk aan het aantal uren overschrijding van het per werkperiode vastgestelde aantal arbeidsuren, en b. een bedrag in geld, dat voor elk uur van die overschrijding een percentage van het voor de werknemer geldende salaris per uur bedraagt.
4.
De vergoeding in verlof wordt zo spoedig mogelijk toegekend, maar in de regel niet later dan binnen twee maanden nadat het overwerk is verricht, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen van de werknemer.
5.
Wanneer organisatorische redenen zich verzetten tegen het toekennen van verlof, dan wordt in plaats van verlof voor ieder uur een bedrag toegekend gelijk aan het voor de werknemer geldende salaris per uur.
6.
Indien de werkperiode één dag omvat, bedraagt het onder 3. b. vermelde percentage: a. behoudens het gestelde onder b en c, het getal, vermeld in de onderstaande tabel
7.
Overwerk verricht
Op zondag
Op maandag
tussen 0 en 6 uur tussen 6 en 18 uur tussen 18 en 20 uur tussen 20 en 24 uur
100% 100% 100% 100%
100% 25% 25% 50%
Op dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag
Op zaterdag
50% 25% 25% 50%
50% 50% 75% 75%
b.
50%, indien gedurende langer dan twee uur overwerk is verricht, voor zover het overwerk betreft, dat na de eerste twee uur is verricht op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6 en 20 uur, behoudens het gestelde onder c;
c.
100%, indien het overwerk is verricht op een van de feestdagen als genoemd in hoofdstuk 6 met uitzondering van de Goede vrijdag en de 5e mei, dan wel op de dag, volgende op de laatstbedoelde dag, tussen 0 en 6 uur.
In bijzondere gevallen kan voor werknemers, voor wie verschillende salarisschalen gelden en die in opdracht overwerk van gelijke werkzaamheden verrichten, in afwijking van het hiervoor bepaalde, een naar redelijkheid gelijke vergoeding worden vastgesteld.
24
Onregelmatigheidstoelage 12.
1.
De werknemer, die regelmatig of vrij regelmatig vanwege een voor hem om dienstredenen vastgesteld werkschema arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur, wordt een toelage toegekend.
2.
De toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de werknemer geldende salaris per uur en wel a. 20% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 6 en 8 uur en tussen 18 en 22 uur; b. 40% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 0 en 6 uur en tussen 22 en 24 uur; c. 45% voor de uren op zaterdag; d. 70% voor de uren op zondag; e. 100% voor de uren op feestdagen als genoemd in hoofdstuk 6 met uitzondering van de Goede Vrijdag en de 5e mei.
3.
Voor de in het vorige lid onder a genoemde morgen- en avonduren wordt de toelage slechts toegekend, indien de arbeid is aangevangen vóór 7 uur, respectievelijk is beëindigd na 19 uur.
4.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid ontvangt de werknemer met ingang van de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt een vaste toelage, indien hij op dat moment gedurende ten minste 5 jaar zonder wezenlijke onderbreking een onregelmatigheidstoelage heeft genoten.
5.
De toelage als bedoeld in het vierde lid wordt vastgesteld op het bedrag dat de werknemer over de twaalf maanden voorafgaande aan de maand waarin de leeftijd van 55 jaar bereikt gemiddeld per maand aan toelage als bedoeld in het eerste lid heeft genoten en wordt aangepast aan de algemene salariswijzigingen.
6.
Voor de toepassing van het vierde lid wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een onderbreking van langer dan twee maanden.
Wegvallen/verminderen van de onregelmatigheidstoelage 13.
1.
De werknemer van wie de onregelmatigheidstoelage, als gevolg van een wijzigingen in het werkschema een blijvende verlaging van ten minste 3% ondergaat, wordt een aflopende toelage toegekend, mits de onregelmatigheidstoelage, direct voorafgaande aan het tijdstip van beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste 2 jaren zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.
2.
Voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde aflopende toelage wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een onderbreking van langer dan twee maanden.
3.
De omvang en duur van de aflopende toelage wordt als volgt berekend en vastgesteld: a. de berekeningsbasis voor de vaststelling van de toelage is het verschil tussen het bedrag, dat de werknemer over de 12 maanden, voorafgaande aan de
25
inkomstenvermindering gemiddeld per maand aan onregelmatigheidstoelage heeft genoten en het totaalbedrag dat hij daarna aan onregelmatigheidstoelage gaat ontvangen, anders dan wegens algemene salarisverhogingen; b.
het recht op de toelage bestaat voor iedere maand in de overgangsperiode (dit is de periode waarover de toelage kan worden toegekend) waarin de onregelmatigheidstoelage 3% of meer bedraagt voorafgaande aan de vermindering van deze toelage;
c.
de duur van de overgangstoelage is gelijk aan een vierde gedeelte van de tijd, gedurende welke de onregelmatigheidstoelage, zonder wezenlijke onderbreking, werd genoten, afgerond naar boven op hele maanden, maar bedraagt ten hoogste 36 maanden; de aldus berekende periode wordt in drie gelijke delen gesplitst, waarbij het eerste en eventueel het tweede deel naar boven wordt afgerond, met dien verstande dat het totaal aantal maanden niet meer bedraagt dan dat van de overgangsperiode.
d.
De toelage bedraagt in bovengenoemde drie delen van de overgangsperiode respectievelijk 75%, 50% en 25% van de berekeningsbasis.
Vergoeding van consignatie en extra opkomst 14.
De werkgever kan, indien bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, de werknemer, tot wiens taak het behoort portiers- of bewakingsdiensten te verrichten, alsmede de werknemer die belast is met onderhoudswerkzaamheden, dan wel werkzaamheden betreffende controle of bediening van technische apparatuur, opdragen zich buiten werktijd beschikbaar te houden voor het verrichten van deze werkzaamheden. De compensatie voor deze werkzaamheden wordt bij afzonderlijke regeling vastgesteld. Uitkering bij overlijden
15.
1.
Aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer, wordt een overlijdensuitkering toegekend, ter grootte van het salaris van de overledene, vermeerderd met de vakantie-uitkering en eventuele andere toelagen, voor zover daarop aanspraak bestond, over een tijdvak van drie maanden onmiddellijk voorafgaande aan de datum van overlijden.
2.
Onder nagelaten betrekkingen wordt verstaan: a. de weduwe, weduwnaar of relatiepartner; b. in alle andere gevallen de bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad van bloed- en aanverwantschap die bij het overlijden ten laste van de overledene kwamen.
3.
Met wettige kinderen worden gelijkgesteld de natuurlijke erkende kinderen en de pleegkinderen van de overledene.
4.
Indien de werknemer geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid, nalaat, kan de werkgever het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele uitkeren voor de
26
betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de begrafenis van de overledene, als zijn nalatenschap voor de betaling van deze kosten ontoereikend is. 16.
gereserveerd Keuzeregeling arbeidsvoorwaarden
17.
De werkgever kent een keuzeregeling arbeidsvoorwaarden. De werknemer kan de navolgende arbeidsvoorwaardelijke bronnen inruilen tegen de genoemde arbeidsvoorwaardelijke doelen: Bronnen: a. Bovenwettelijke vakantie-uren (vakantie-uren boven de 152) b. Compensatie-uren tot een maximum van 50% van de gespaarde tijd c. Eindejaarsuitkering d. Vakantie-uitkering e. Brutoloon f. Gratificaties g. Premie tegemoetkoming ziektekosten Doelen: a. Premiesparen (vervallen 1-1-2003) b. Spaarloon c. Brutoloon d. Extra vakantie-uren met een maximum van 38 uren e. Sabbatical leave f. PC-privé g. Fiets h. Pensioen i. Kinderopvang j. Scholing k. Educatief verlof
27
Hoofdstuk 8 Vakantie
Vakantieduur algemeen Artikel 1.
Voor zover van toepassing en hierna niet anders bepaald heeft de werknemer, met in achtneming van het bepaalde in de artikel 7: 634 t/m 645 van het B.W., in elk kalenderjaar aanspraak op een vakantie van 182,4 uren met behoud van het maandinkomen.
2.
De aanspraak op vakantie wordt voor de werknemer uitgedrukt in uren.
3.
Met de wensen van de werknemer wordt bij het opnemen van vakantie zo veel als mogelijk is rekening gehouden, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten.
4.
De werknemer is verplicht elk jaar ten minste 114 uur vakantie op te nemen waarvan 76 uren over een volledige periode indien voor hem een volledige werktijd geldt. Voor de werknemer met een onvolledige werktijd geldt dit tot een evenredig lager getal.
5.
De werknemer deelt het voornemen om vakantie op te nemen ruim van te voren mede
6.
Tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten, is het de werknemer toegestaan op het voornemen vakantie op te nemen, terug te komen, dan wel het opnemen niet voort te zetten. De vorige volzin geldt in geval van ziekte of ongeval alleen indien de werknemer ten genoege van de werkgever die ziekte of dat ongeval aantoont.
7.
Wanneer dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken, kan de werkgever aan de werknemer verleende toestemming vakantie op te nemen intrekken, zowel vóór als tijdens de vakantie. Indien de werknemer ten gevolge van het intrekken van de toestemming vakantie op te nemen geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.
8.
De werkgever kan in individuele gevallen, gelet op bijzondere omstandigheden, van het vorenstaande afwijking toestaan. Verlenging vakantieduur
9.
Met ingang van het kalenderjaar waarin de werknemer een van de hierna vermelde leeftijden bereikt, wordt de basisduur van de vakantie verlengd met het hieronder aangegeven aantal dagen vakantie. 16, 17 en 18 jaar met 22,8 uren 19 jaar met 15,2 uren 20 jaar met 7,6 uren 30 t/m 39 jaar met 7,6 uren 40 t/m 44 jaar met 15,2 uren 45 t/m 49 jaar met 22,8 uren 50 t/m 54 jaar met 30,4 uren 55 t/m 59 jaar met 38 uren 60 en ouder met 45,6 uren.
28
Berekening vakantieduur 10.
1.
De werknemer die slechts een deel van het kalenderjaar in dienst van de werkgever is, heeft recht op een evenredig deel van de vakantie waarop hij over een kalenderjaar aanspraak kan maken.
2.
Bij de berekening van vakantie voor een deel van het kalenderjaar wordt een werknemer die voor of op de 15e van enige maand in dienst treedt of de dienst verlaat, geacht op de eerste van die maand in dienst te zijn getreden dan wel het dienstverband te hebben beëindigd. De werknemer die na de 15e van enige maand in dienst treedt, dan wel de dienst verlaat, wordt geacht op de eerste van de navolgende maand in dienst te zijn getreden, dan wel de dienst te hebben verlaten.
3.
In afwijking van het bepaalde in de twee voorgaande leden zal het dienstverband van de werknemer dat korter heeft geduurd dan één maand een zuiver proportioneel deel van de vakantie worden toegekend.
4.
Voor de berekening van de vakantie van de werknemer met een deeltijdbetrekking wordt de aanspraak uitgedrukt in een aantal uren afgeleid van het aantal vakantiedagen waar aanspraak op bestaat, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal per week overeengekomen arbeidsuren en de noemer door het aantal arbeidsuren bij een volledige betrekking.
Verjaring 11. Aanspraken op vakantie, die niet zijn opgenomen voor het tijdstip liggende twee jaren na de datum waarop deze zijn verworven, vervallen.
29
Hoofdstuk 9
Buitengewoon verlof en overig verzuim
Verlof met behoud van loon Artikel 1. Met uitsluiting van het anders en overigens in artikel 7:629 B.W. bepaalde geldt voor zover de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten het volgende ten aanzien van buitengewoon verlof en geoorloofd verzuim met behoud van het maandinkomen als vermeld in de navolgende artikelen, tenzij anders bepaald. 2. Bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte van de werknemers is het in hoofdstuk 10 bepaalde van toepassing. Aanvraag van buitengewoon verlof 3. Behoudens in dringende gevallen moet buitengewoon verlof van korte duur ten minste 24 uur tevoren worden aangevraagd bij de autoriteit die bevoegd is tot verlening van dat verlof. Indien de werknemer, die niet vooraf een aanvraag voor buitengewoon verlof van korte duur heeft ingediend, ten genoegen van de in het eerste lid bedoelde autoriteit aantoont, dat hij daartoe geen gelegenheid heeft gehad, terwijl er voor zijn afwezigheid redenen bestonden, wordt deze afwezigheid beschouwd als buitengewoon verlof met behoud van het volle salaris. Een gegronde reden als bedoeld in het tweede lid is slechts aanwezig: a. indien een van de in de voorgaande artikelen genoemde omstandigheden aanwezig is geweest, op grond waarvan de werknemer op zijn verzoek buitengewoon verlof wordt verleend, zulks met inachtneming van de daarbij vermelde voorwaarden en termijnen: b. in alle andere gevallen, indien de werknemer, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijze het werk mocht verzuimen. Buitengewoon verlof 4. In de gevallen van buitengewoon verlof waarin de werknemer de bedongen arbeid noodzakelijkerwijs niet heeft kunnen verrichten, onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 3, wordt de werknemer over de hieronder voor de respectievelijk bij elk van deze gevallen bepaalde termijn van verlof het salaris doorbetaald, mits de werknemer zo mogelijk ten minste één dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werkgever of diens gemachtigde van het verzuim kennis geeft en de gebeurtenissen c.q. plechtigheid in het desbetreffende geval bijwoont. Kiesrecht en wettelijke verplichting 5. a. voor de uitoefening van het kiesrecht b. voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, een en ander, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden.
30
Vergaderingen van en werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges 6. Aan de werknemer kan, ter beoordeling van de directie, met of zonder behoud van inkomen buitengewoon verlof worden verleend voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges, waarin de werknemer is verkozen, en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van deze colleges, een en ander voor zover zulks niet in vrije tijd kan geschieden. Persoonlijke omstandigheden 7. 1. voor de werknemer met een eigen huidshouding bij verhuizing zoveel verlof als nodig is om eenmaal per jaar de vrije beschikking te hebben over een aaneengesloten periode van twee werkdagen; 2. gedurende één werkdag, indien deze samenvalt met de dag van zijn ondertrouw en bij zijn huwelijk zoveel verlof dat de werknemer over een aaneengesloten periode van vier werkdagen de vrije beschikking heeft; 3. gedurende één werkdag, indien deze samenvalt met de dag van het huwelijk van bloed- en aanverwanten van de eerste en tweede graad, wanneer dit huwelijk wordt gesloten in de woonplaats van de werknemer; indien dit huwelijk wordt gesloten buiten de woonplaats van de werknemer, zoveel verlof als nodig is om over een aaneengesloten periode van ten hoogste twee dagen de vrije beschikking te hebben; 4. gedurende één werkdag indien deze samenvalt met de dag waarop de werknemer zijn 25-, 40- of 50-jarig dienst- of huwelijksjubileum viert dan wel waarop zijn ouders, pleegouders, stief- en schoonouders hun 25-, 40-, 50- of 60-jarig huwelijksjubileum vieren; 5. bij doop, bij kerkelijke bevestiging en bij Eerste Heilige Communie van de werknemer en van zijn echtgeno(o)te/ relatiepartner, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwd kinderen: voor die dag; 6. voor het ondergaan van een behandeling op medisch voorschrift; 7. voor het bezoeken in een ziekenhuis of een verpleeginrichting van degenen bedoeld onder in artikel 9 lid 3 voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden: een halve dag per week of één dag per twee weken. Zwangerschapsverlof 8. 1. De vrouwelijke werknemer heeft in verband met haar bevalling aanspraak op zwangerschap- en bevallingsverlof. 2. De vrouwelijke werknemer heeft recht op een zwangerschapsverlof vanaf de dag waarop de bevalling blijkens een verklaring van een geneeskundige of van een verloskundige aangevende de vermoedelijke datum van de bevalling, binnen zes weken is te verwachten. Het verlof vangt uiterlijk aan vier weken voorafgaand aan deze datum. 3. De vrouwelijke werknemer heeft recht op een bevallingsverlof van tien weken vanaf de dag volgend op die van de bevalling. Dit verlof wordt verlengd tot zestien weken, voor zover het zwangerschapsverlof voorafgaand aan de vermoedelijke datum van de bevalling, om andere redenen dan wegens ziekte minder dan zes weken heeft bedragen.
31
Calamiteitenverlof 9. 1. De werknemer die wegens een plotselinge gebeurtenis, waarvoor hij/zij zonder uitstel maatregelen moet nemen, geen arbeid kan verrichten, heeft recht op verlof met behoud van salaris voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd. De werknemer meldt de afwezigheid en de verdachte duur daarvan zo spoedig mogelijk. Op verzoek van de werkgever moet de werknemer bij terugkomst aannemelijk maken dat er daadwerkelijk sprake was van een calamiteit. 2. Bijzondere vormen van calamiteitenverlof bij ernstige ziekte van echtgeno(o)t(e)/relatiepartner, ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stief- en aangehuwd kinderen, met dien verstande, dat onverlet de bevoegdheid van de werkgever met betrekking tot het in dit lid bepaalde verlof te verlenen, in elk geval recht op verlof bestaat voor één werkdag ingeval van ziekte van zijn echtgeno(o)t(e)/relatiepartner, een tot zijn huishouden behorend kind, zijn vader of moeder bij opname of ontslag uit een ziekenhuis of verpleeginrichting en voor de begeleiding van laatstgenoemde bij een poliklinische behandeling, voor zover noodzakelijk, tot maximaal één werkdag; 3. Bij overlijden van echtgeno(o)t(e)/relatiepartner, ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stief- een aangehuwde kinderen: vier werkdagen; van bloed- en aanverwanten in de tweede graad twee werkdagen tenzij de werknemer is belast met de regeling van de begrafenis of (en) nalatenschap, in welk geval verlof voor ten hoogste vier werkdagen wordt verleend; bij overlijden van overige bloed- en aanverwanten tot de vierde graad ingesloten van de echtgeno(o)t(e)/relatiepartner voor ten hoogste één werkdag, tenzij de werknemer is belast met de regeling van de begrafenis of (en) nalatenschap, in welk geval verlof voor ten hoogste vier werkdagen wordt verleend. Kraamverlof 10. 1. Bij de bevalling van de partner heeft de werknemer recht op twee dagen verlof met behoud van salaris. 2. Het kraamverlof hoeft niet persé direct na de bevalling te worden opgenomen, maar in ieder geval wel binnen vier weken na de bevalling. Kraamverlof mag niet van het vakantietegoed worden afgetrokken. Het bijwonen van de bevalling, als die onder werktijd geschiedt, valt onder calamiteitenverlof. 3. De werkgever kan een verzoek om in aanvulling op het kraamverlof vakantiedagen op te nemen niet weigeren. Bij een ontoereikend saldo vakantiedagen mag de werknemer onbetaald verlof opnemen. Kortdurend zorgverlof 11. Calamiteitenverlof is kort verlof (een paar uur tot enkele dagen) met behoud van salaris om voor plotselinge, onvoorziene problemen thuis een oplossing te vinden. Gedacht moet worden aan een ziek kind, een zieke ouder, een gesprongen waterleiding e.d. Calamiteitenverlof kan overgaan in kort
32
zorgverlof. In de Wet Arbeid en Zorg wordt geregeld dat werknemers recht hebben om maximaal 10 dagen zorgverlof per 12 maanden (deeltijders naar rato). Dit verlof is bestemd voor de verzorging van een thuiswonend ziek (pleeg-)kind, een zieke partner of zieke ouders. Over de verlofperiode heeft de werknemer recht op 70% van het salaris en op de volledige overige arbeidsvoorwaarden. Het verlof kan om de volgende redenen geweigerd worden: -iemand anders, bijvoorbeeld de partner, kan de verzorging van de zieke op zich nemen -toekenning van het verlof levert grote problemen voor de bedrijfsvoering op. Adoptieverlof 12 Adoptieverlof is bedoeld om een adoptiekind op te halen en te leren kennen. Voor ouders die een kind adopteren gelden de afspraken met betrekking tot kraamverlof en ouderschapsverlof. Werknemers en zelfstandigen die een kind adopteren, krijgen ingevolge de Wet Arbeid en Zorg recht op vier weken betaald verlof. Beide ouders, en dit geldt ook voor pleegouders die een kind duurzaam in hun gezin opnemen, hebben recht op dit verlof. Het verlof geldt niet voor stiefouderadoptie. Adoptieverlof gaat in vanaf twee weken voor de overdracht van het kind aan de adoptieouder. Dat kan in het buitenland zijn. Het verlof moet binnen 16 weken na de adoptie zijn opgenomen en de ouders moeten bewijsstukken kunnen overleggen. Ouderschapsverlof 13 1. De werknemer die als ouder in een familierechtelijke betrekking staat tot een kind, onderscheidenlijk de werknemer die blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft recht op verlof. Indien de ter zake van het recht op verlof in de eerste volzin gestelde voorwaarden ten aanzien van meer kinderen van de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip worden vervuld, bestaat het recht voor elk kind afzonderlijk. 2. Het recht bestaat slechts indien de arbeidsovereenkomst/aanstelling tenminste een jaar heeft geduurd. Indien de arbeid buiten Nederland wordt verricht bestaat recht op verlof tenzij gewichtige redenen zich hiertegen verzetten. 3. Het totaal aantal uren verlof waarop de werknemer ten hoogste recht heeft bedraagt de arbeidsduur per week gerekend over een periode van dertien weken. a. Het verlof wordt per week opgenomen binnen het tijdsbestek van één jaar gedurende ten hoogste drie aaneengesloten perioden. Het aantal uren verlof per week bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week. In afwijking van de eerste dan wel tweede volzin kan de werknemer de werkgever verzoeken om verlof voor een langere periode dan zes maanden onderscheidenlijk om meer uren verlof per week dan de
33
helft van de arbeidsduur per week. De werkgever stemt in met het verzoek tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. b. Geen recht op verlof bestaat over tijdvakken gelegen na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt. 4. Gedurende het ouderschapsverlof behoudt de werknemer zijn volledige aanspraken op zijn pensioenopbouw van voor het moment van ouderschapsverlof. 5. De werknemer meldt het voornemen verlof te nemen ten minste twee maanden voor het door hem gewenste tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan de werkgever onder opgave van: •
de aaneengesloten periode(n) van het verlof;
•
het aantal uren verlof per week;
•
de spreiding van de verlof uren over de week.
6. De werkgever is verplicht in te stemmen met een verzoek van de werknemer het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten. De werkgever behoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan een maand na het verzoek. In het geval het verlof met toepassing van de eerste volzin, na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt de aanspraak op het overige deel van dat verlof. 7. De werkgever kan, na overleg met de werknemer, de spreiding van de uren over de week op grond van gewichtige redenen van dienstbelang wijzigen en wel tot een maand voor het door de werknemer opgegeven tijdstip van ingang van het verlof. Bijzondere persoonlijke omstandigheden 14 Buiten de in dit hoofdstuk genoemde gevallen kan de werkgever de werknemer buitengewoon verlof met of zonder behoud van zijn gehele of gedeeltelijke maandinkomen verlenen, wanneer de omstandigheden dit naar zijn oordeel rechtvaardigen. Het kapstokartikel luidt als volgt: 15 "In alle gevallen waarin op instellingsniveau afspraken zijn gemaakt op basis van de Wet Arbeid en Zorg, kan door de werkgever op basis van deze CAO-bepaling gebruik worden gemaakt van de fiscale stimuleringsmaatregelen. Op instellingsniveau zal door de werkgever worden bezien op welke wijze de eventuele voordelen van de fiscale stimuleringsmaatregelen kunnen worden aangewend ten gunste van de werknemers in de instelling."
34
Hoofdstuk 10 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding, rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
§ 1 Definities Artikel 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid van de WAO; b. Arbo-dienst: een deskundige dienst als bedoeld in artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998; c. beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de werknemer opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten; d. dienstongeval: een ongeval, welke in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de werknemer opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder, deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten; e. gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO f.
herplaatsen: het opdragen van een andere betrekking aan de werknemer die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Gedurende het eerste jaar dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid als bedoeld onder l van dit artikel; Gedurende het tweede jaar dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van gangbare arbeid als bedoeld in onderdeel e van dit artikel. Deze verplichting geldt eveneens na afloop van het tweede jaar. Dit artikellid is op overeenkomstige wijze van toepassing indien aan de werknemer de eigen betrekking wordt opgedragen onder andere voorwaarden.
g. herplaatsingstoelage: een herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 9 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP; h. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in hoofdstuk 8 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP; i.
medisch advies: een advies van de Arbo-dienst dat ten aanzien van de werknemer is uitgebracht na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel 4 van dit hoofdstuk.
j.
gewezen werknemer: een werknemer aan wie ontslag is verleend, met ingang van de dag waarop het ontslag is ingetreden;
k. UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet SUWI;
35
l.
passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;
m. Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP; n. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP; o. Osv 1997: de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997; p. WW-uitkering: een uitkering op grond van de Werkloosheidswet; q. bovenwettelijke uitkering: een uitkering als bedoeld in de Bovenwettelijke uitkeringsregeling bij werkloosheid van de werkgever; r.
WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
s.
WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;
t.
ZW: de Ziektewet:
u. ZW-uitkering: ziekengeld als bedoeld in artikel 19 van de ZW; v. zijn arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de ZW. § 2 Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en het medisch advies Arbeidsgezondheidskundige begeleiding
2.
3.
Verzuimbegeleiding en arbeidsgezondheidskundige begeleiding van de werknemer Werking Arbowet 1. De werkgever verricht zijn taak met betrekking tot begeleiding van verzuim en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding op grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de bepalingen in dit hoofdstuk. Regels verzuim en begeleiding 2. De werkgever kan regels vaststellen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van verzuim, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures. Melding verhindering 3. De werknemer is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk volgens de vastgestelde voorschriften te melden. Hervatting na toestemming 4. De werkgever kan ten aanzien van de werknemer die korter dan een jaar volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten bepalen dat hij zijn arbeid slechts mag hervatten, nadat de werkgever hiervoor toestemming heeft verleend; 5. De werknemer die wegens ziekte gedurende een jaar of langer volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten mag zijn arbeid slechts hervatten, nadat de werkgever hiervoor toestemming heeft verleend; 6. De werkgever verleent de toestemming, bedoeld in het vierde en vijfde lid eerst nadat er een medisch advies is van de Arbo-dienst. Verplichting ondergaan onderzoek 1. De werknemer kan worden verplicht om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan; 36
a. voor zover dit noodzakelijk is om te beoordelen of de werknemer van 55 jaar en ouder in staat is nachtarbeid te verrichten; b. indien de werkgever gegronde redenen heeft om te twijfelen aan de goede gezondheid van de werknemer; c. indien de werknemer niet meer volledig geschikt is gebleken voor het verrichten van zijn arbeid; d. ter beantwoording van de vraag of de werknemer tijdens het tijdvak waarin hij wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, in het belang van zijn genezing arbeid mag verrichten en om vast te stellen welke arbeid wenselijk wordt geacht; e. voor zover dit noodzakelijk is ter voorbereiding van een beslissing naar aanleiding van de aanvraag om een hernieuwd onderzoek als bedoeld in artikel 4; f.
indien de werknemer in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarvoor ingevolge de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken, een nominatieve aangifteplicht geldt;
g. om te beoordelen of de werknemer, die een daartoe bij afzonderlijk besluit benoemde,functie vervult,lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht zijn functie te blijven waarnemen, nadat hij de voor zijn functie vastgestelde leeftijdsgrens heeft bereikt; h. om te beoordelen of de werknemer die wegens ziekte volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten zijn arbeid mag hervatten; i.
voorzover dit voortvloeit uit enige wettelijke verplichting;
j.
indien hij in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat of hij is benoemd in een functie waarvoor bij indienstneming een geneeskundig onderzoek is vereist op grond van een wettelijk voorschrift dan wel indien op grond van de functie-eisen een onderzoek naar de medische geschiktheid van de betrokkene noodzakelijk is. 2. Buitendienststelling De werkgever stelt de werknemer buiten dienst indien na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in het eerste lid, blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de werknemer, van de werkgever of van bij het verrichten van de arbeid betrokken derden zich er tegen verzetten dat de werknemer zijn arbeid blijft verrichten. De werknemer wordt niet buiten dienst gesteld indien hem andere passendewerkzaamheden kunnen worden opgedragen. Indien de werknemer buiten dienst wordt gesteld, wordt hij geacht wegens ziekteongeschikt te zijn tot het verrichten van zijn arbeid, in welke geval de overige bepalingen uit dit hoofdstuk van toepassing zijn.
Medisch advies 4.
Medisch advies en hernieuwd onderzoek Deskundigenoordeel 1. In geval van een geschil over het wel of niet bestaan van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte voorziet artikel 38, eerste lid onder g, Osv 1997 in het instellen van een onderzoek en het geven van een oordeel (zie artikel 30, lid 1, onder e, Wet SUWI) Uitslag medisch onderzoek 2. Het medisch advies dat door de Arbo-dienst wordt uitgebracht naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de 37
Arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel 3, wordt zo spoedig mogelijk aan de werknemer en de werkgever meegedeeld. Aanvraag hernieuwd onderzoek 3. De werknemer kan de Arbo-dienst binnen drie dagen na ontvangst van het medisch advies, schriftelijk een hernieuwd onderzoek vragen indien hij het niet eens is met het medisch advies. De Arbo-dienst stelt de werkgever in kennis van een ingediend verzoek om een hernieuwd onderzoek. Commissie van drie geneeskundigen 4. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het schriftelijk verzoek om een hernieuwd onderzoek, doch uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd onderzoek door een commissie van drie geneeskundigen plaats. Aanwijzen eigen arts 5. Op verzoek van de werknemer wordt zijn behandelend arts in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan de commissie van drie geneeskundigen kenbaar te maken
Samenstelling commissie 6. a. De leden van de commissie bedoeld in lid 4, worden per verzoek om een hernieuwd onderzoek aangewezen door de werkgever. De geneeskundige die het medisch advies heeft uitgebracht waarvan herziening wordt gevraagd, heeft in de commissie geen zitting. b. De commissie deelt haar oordeel schriftelijk mee aan: a. de werknemer b. de werkgever c. de behandelend arts. Vergoeding kosten onderzoek 7. De kosten, verbonden aan het onderzoek, respectievelijk het hernieuwd onderzoek komen voor rekening van de werkgever. Eventuele reis- en verblijfkosten van de werknemer worden hem vergoed volgens de geldende regels ter zake van dienstreizen. § 3 Aanspraken tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid Aanspraken op doorbetaling van het maandinkomen (salaris en toelage als bedoeld in hoofdstuk 7), een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering of een aanvullende uitkering 5.
Aanspraak van de werknemer Doorbetaling maandinkomen 1. De werknemer heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op doorbetaling van zijn maandinkomen. 2. De werknemer die na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, op grond van zijn dienstbetrekking a. aanspraak heeft op een WAO-uitkering, heeft: I.
II.
gedurende een tijdvak van ten hoogste 26 weken aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn maandinkomen en de WAO-uitkering; en in de periode daarna aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen 80% van zijn maandinkomen en de WAO-uitkering.
b. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte geen aanspraak heeft op een WAO-uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%, heeft: 38
I.
gedurende een tijdvak van ten hoogste 26 weken aanspraak op doorbetaling van zijn maandinkomen; en
II.
in de periode daarna aanspraak op doorbetaling van 80% van zijn maandinkomen.
3. De werknemer geniet ook na afloop van het tijdvak van 26 weken de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn maandinkomen en de WAO-uitkering: Uitkering tot 100% a. voor zo lang hij zijn arbeid voor ten minste 45% verricht, dan wel b. indien hij in het belang van zijn genezing door de Arbo-dienst wenselijk geachte andere arbeid verricht voor ten minste 45% van de voor hem geldende arbeidsduur dan wel c. indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte. Uitkering na herplaatsing 4. De werknemer die op grond van hoofdstuk 4, artikel 9 is herplaatst, voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in hoofdstuk 5, artikel 10, lid 2 is verstreken, heeft tot het eind van genoemde termijn aanspraak op een aanvullende uitkering, indien zijn maandinkomen als gevolg van zijn herplaatsing vermindering ondergaat, ter grootte van het verschil tussen: a. het bedrag waarop de werknemer op grond van dit artikel recht zou hebben gehad indien hem geen andere betrekking zou zijn opgedragen, maar in plaats daarvan voor dezelfde arbeidsduur zijn eigen betrekking; en b. zijn maandinkomen na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit zijn arbeidsongeschiktheid voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage. 5. De werknemer die is herplaatst op grond van hoofdstuk 4, artikel 9, heeft tevens aanspraak op een aanvullende uitkering nadat de termijn van twee jaar is verstreken, indien de ziekte, uit hoofde waarvan de werknemer ongeschikt is zijn arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, ter grootte van het verschil tussen; a. een percentage van zijn maandinkomen vermeerderd met de vakantie-uitkering, zoals die zou zijn op de dag voor zijn herplaatsing indien de werknemer op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken, en b. zijn maandinkomen na herplaatsing, vermeerderd met de vakantie-uitkering in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke betrekking voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, invaliditeitspensioen en een herplaatsingstoelage. 6. Het percentage, bedoeld in artikel 5, lid 5, onder a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van: 80% of meer 90,02% 65 tot 80% 65,26% 55 tot 65% 54,01% 45 tot 55% 45,01% 35 tot 45% 36,01% 25 tot 35% 27,01% 15 tot 25% 18,00%
39
6.
Aanspraak van de gewezen werknemer Doorbetaling maandinkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 na ontslag 1. De gewezen werknemer die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, na zijn ontslag anders dan een ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft: a. zolang hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte, doch niet langer dan een tijdvak van ten hoogste 52 weken, aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten maandinkomen; en b. indien hij na een tijdvak van 52 weken, zolang hij ongeschikt is tot het verrichten vanarbeid is wegens ziekte maar niet langer dan en tijdvak van 26 weken, I.
II.
op grond van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft op een WAO-uitkering, aanspraak heeft op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn laatstelijk genoten maandinkomen vermeerderd met de vakantie-uitkering, en de WAO-uitkering; of op grond van zijn arbeidsongeschiktheid geen aanspraak heeft op een WAO-uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%, aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten maandinkomen, vermeerderd met de vakantie-uitkering.
Maandinkomen bij ziekte ontstaan na ontslag 2. De gewezen werknemer die binnen een maand na het tijdstip van zijn ontslag wegensziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft zolang betrokkene ongeschikt is tot werken wegens ziekte, maar niet langer dan 52 weken, aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten maandinkomen, indien hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk aan het ontslag voorafgaande in dienst is geweest. Uitkering bij dienstongeval 3. De gewezen werknemer die aanspraak heeft op een WAO-uitkering ter zake van de dienstbetrekking die hij voor zijn ontslag vervulde, heeft aanspraak op een aanvullende uitkering indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte. Hoogte uitkering 4. De in het derde lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het verschil tussen: a. een percentage van het laatstelijk genoten maandinkomen, vermeerderd met de vakantieuitkering, in het jaar voorafgaande aan het ontslag;en b. de aan de werknemer toegekende WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een hem toegekend invaliditeitspensioen en een hem toegekende herplaatsingstoelage. 5. Het percentage, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van: 80% of meer 90,02%; 65 tot 80% 65,26%; 55 tot 65% 54,01%; 45 tot 55% 45,01%; 35 tot 45% 36,01%; 25 tot 35% 27,01% 15tot25% 18,00%. Samenloop uitkeringen 6. De gewezen werknemer van wie op eigen verzoek het dienstverband, wegens het bereken van de voor FPU-ontslag gerechtigde leeftijd, is beëindigd heeft slechts aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten maandinkomen of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering voorzover deze te samen met de aanvulling bedoeld in artikel 4 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering, het laatstelijk genoten maandinkomen niet overschrijdt. 40
7.
8.
Aanspraak van de werknemer die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement Geen deelnemer pensioenreglement 1. De werknemer en de gewezen werknemer hebben geen aanspraak op doorbetaling van het maandinkomen, een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering of een aanvullende uitkering als bedoeld in de leden 5 en 6, indien zij geen deelnemer zijn in de zin van het pensioenreglement. 2. De werknemer die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement, heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte tijdens de duur van het dienstverband recht op: Maandinkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 a. doorbetaling van zijn maandinkomen gedurende de eerste 52 weken; b. gedurende de daaropvolgende 26 weken een aanvulling tot zijn volle maandinkomen op een eventueel toegekende WAO-uitkering; en Aanvulling c. daarna een aanvulling tot 80 % van zijn volle maandinkomen op een hem eventueel toegekende WAO-uitkering. Geen toekenning uitkering door eigen schuld 3. Indien de werknemer, die geen deelnemer is in de zin van het Pesioenreglement, geen ZWuitkering of WAO-uitkering kan worden toegekend tengevolge van handelingen of het nalaten van handelingen door de werknemer, wordt bedoelde uitkering voor het vaststellen van zijn aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheids- uitkering, steeds geacht onverminderd te zijn genoten. Vermindering toekenning door eigen schuld 4. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de werknemer, die geen deelnemer is in de zin van het Pensioenreglement, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde uitkering voor het vaststellen van zijn aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds geacht onverminderd te zijn genoten. Geen aanspraak op doorbetaling van het maandinkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering Geen aanspraak Geen doorbetaling maandinkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 1. De werknemer en de gewezen werknemer hebben geen aanspraak op doorbetaling van het maandinkomen of een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering: a. Indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen; b. indien de werknemer de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt; c. indien de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na het geneeskundig onderzoek, waarvoor voor indienstneming een wettelijke verplichting geldt, dan wel indien op grond van functie-eisen een onderzoek naar de medische geschiktheid van de betrokkene noodzakelijk is en blijkt dat de werknemer onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid, de aan de betreffende functie verbonden werkzaamheden te verrichten, ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de werknemer aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
41
Geen maandinkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 bij aanspraak op andere uitkering 2. De gewezen werknemer heeft geen aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten maandinkomen of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op grond van een aanvaarde andere betrekking aanspraak kan maken op doorbetaling van zijn loon of salaris en eventuele bruto toelagen, dan wel op een ZW-uitkering.
9.
Begin en einde van de tijdvakken van 52 en 26 weken 1. Het tijdvak gedurende welke de werknemer en de gewezen werknemer aanspraak hebben op de doorbetaling van hun maandinkomen vangt aan op de eerste dag waarop: a. wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet is gewerkt; b. het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is gestaakt; c. wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet zou zijn gewerkt.; d. het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zou zijn gestaakt. 2. Het tijdvak gedurende welke de werknemer en de gewezen werknemer aanspraak hebben op de doorbetaling van hun maandinkomen eindigt na 52 weken. Voor het bepalen van het einde van het tijdvak van 52 weken worden perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte samengeteld, indien de perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Aanvang tijdvak 26 weken 3. Het tijdvak van 26 weken gedurende welke de werknemer en de gewezen werknemer aanspraak hebben op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, vangt aan op de dag nadat het tijdvak van 52 weken is geëindigd. Verlenging tijdvak Het tijdvak van 26 weken eindigt na 26 weken, vermeerderd met de tijdvakken waarin de werknemer vanaf de eerste ziektedag: a. zijn arbeid voor ten minste 45% heeft verricht; b. in het belang van zijn genezing door de Arbo-dienst wenselijk geachte andere arbeid heeft verricht, voor ten minste 45% van de voor hem geldende arbeidsduur, verminderd met de dagen waarop de werknemer gedurende de termijn van 52 weken, bedoeld in het tweede lid, volledig geschikt is geweest zijn arbeid te verrichten. Buitengewoon verlof 4. Bij buitengewoon verlof zonder behoud van het maandinkomen vangt het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, aan op de dag volgende op die waarop het buitengewoon verlof is beëindigd. Tijdvak van 13 weken 5. Indien de werkgever de aangifte bedoeld in artikel 38, eerste lid van de ZW doet na de eerste dag nadat de ongeschiktheid tot werken dertien weken heeft geduurd, wordt: a. het tijdvak gedurende welke de werknemer en de gewezen werknemer aanspraak hebben op de doorbetaling van hun maandinkomen vermeerderd met een tijdvak ter grootte van het tijdvak tussen de eerste dag nadat de ongeschiktheid tot werken dertien weken heeft geduurd en de dag waarop de werkgever de aangifte heeft gedaan; en b. het tijdvak van 26 weken gedurende welke de werknemer en de gewezen werknemer aanspraak hebben op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn maandinkomen bedoeld in hoofdstuk 7 en de WAO-uitkering, verminderd met het tijdvak ter grootte van het tijdvak tussen de eerste dag nadat de ongeschiktheid tot werken dertien weken heeft geduurd en de dag waarop de werkgever de aangifte heeft gedaan.
42
Einde van de doorbetaling maandinkomen/ arbeidsongeschiktheidsuitkering 10.
Einde van de uitkering Einde doorbetaling van het maandinkomen en uitkering 1e ziektejaar 1. De doorbetaling van het maandinkomen en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 5, eerste tot en met vierde lid, eindigen na ommekomst van de uitkeringsduur, maar in ieder geval: a. met ingang van de dag waarop de werknemer op grond van hoofdstuk 4 artikel 9 is herplaatst; of b. met ingang van de dag waarop het dienstverband van de werknemer is beëindigd; of c. met ingang van de dag waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; of d. met ingang van de dag volgende op die waarop de werknemer is overleden. Einde doorbetaling maandinkomen en uitkering 2e ziektejaar 2. De doorbetaling van het maandinkomen en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 5, vijfde en zesde lid, eindigen na ommekomst van de uitkeringsduur, maar in ieder geval: a. met ingang van de dag waarop de werknemer niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelen genoemde voorwaarden; of b. met ingang van de dag waarop het dienstverband is beëindigd, waaronder het ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte; of c. met ingang van de dag waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt; of d. met ingang van de dag volgende op die waarop de werknemer is overleden. Einde maandinkomen na ontslag 3. De doorbetaling van het maandinkomen en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, eindigen na ommekomst van de uitkeringsduur, maar in ieder geval: a. met ingang van de dag waarop de gewezen werknemer is herplaatst overeenkomstig hoofdstuk 4, artikel 9. b. met ingang van de dag waarop de gewezen werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt; of c. met ingang van de dag volgende op die waarop de gewezen werknemer is overleden. Einde uitkering na ontslag 4. De aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 5, derde en vierde lid, eindigt: a. met ingang van de dag waarop de gewezen werknemer niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelen genoemde voorwaarden; of b. met ingang van de dag waarop de gewezen werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, of; c. met ingang van de dag volgende op die waarop de gewezen werknemer is overleden. Einde aanvulling maandinkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 5. De aanvulling tot zijn maandinkomen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, eindigt na ommekomst van de uitkeringsduur, maar in ieder geval: a. met ingang van de dag waarop de werknemer of de gewezen werknemer niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelen genoemde voorwaarden; of 43
b. met ingang van de dag waarop de werknemer op grond van hoofdstuk 4, artikel 9 wordt herplaatst; of c. met ingang van de dag waarop het dienstverband van de werknemer is beëindigd; of d. met ingang van de dag waarop de werknemer of de gewezen werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; of e. met ingang van de dag volgende op die waarop de werknemer of de gewezen werknemer is overleden. § 4 Verplichtingen en sancties 11.
Verplichtingen en sancties gedurende het tijdvak van 52 weken Verval van aanspraken in het eerste ziektejaar 1. De aanspraken van de werknemer en de gewezen werknemer op grond van dit hoofdstuk gedurende de eerste 52 weken van ongeschiktheid tot werken, vervallen indien de werknemer of de gewezen werknemer: a. niet binnen redelijke termijn gezondheidskundige hulp inroept: b. zich niet gedurende het gehele verloop van de ziekte onder gezondheidskundigebehandeling blijft stellen; c. de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt; d. zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd; e. verzuimt de Arbo-dienst op eerste aanvraag mee te delen om welke reden hij ongeschikt is tot werken; f.
zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek van de Arbo-dienst om te verschijnen;
g. er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de Arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben; h. niet binnen op de eerste dag na de aanvang van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte dit heeft gemeld bij de werkgever; i.
weigert aangeboden passende arbeid, waartoe de Arbo-dienst hem in staat acht te verkrijgen of te aanvaarden;
j.
zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure;
k. zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt; l.
weigert inzage te geven in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 9, eerst lid, van de Wegenverkeerswet, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van wetten;
m. tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de Arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht; 44
n. vóór de betaling van het maandinkomen of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid die hij heeft in verband met het verrichten van door de Arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden; o. niet onverwijld op verzoek of uit eigen beweging alle feiten of omstandigheden meedeelt, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of de hoogte van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering; p. zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de Arbo-dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de Arbo-dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven; q. zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk. Verval maandinkomen en uitkering overtreding van regels 2. De aanspraak op de doorbetaling van het maandinkomen of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard in het geval de werknemer of de gewezen werknemer de regels heeft overtreden die ter zake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld. Herstel 3. De ingevolge het eerste lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop de werknemer of de gewezen werknemer alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid. Betaling aan anderen 4. De werkgever kan op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat de aanspraak op de doorbetaling van het maandinkomen of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vervalt maar geheel of ten dele aan anderen dan de werknemer of de gewezen werknemer zal worden uitbetaald. Alsnog uitbetaling 5. Voor zover de werkgever van de bevoegdheid bedoeld in het vierde lid, geen gebruik heeft gemaakt, wordt het niet betaalde maandinkomen of de niet uitbetaalde bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering alsnog aan de werknemer of de gewezen werknemer uitbetaald, indien het in artikel 38, eerste lid, onderdeel g van de Osv 1997, bedoelde oordeel ten gunste van de erknemer of de gewezen werknemer uitvalt. 12.
Verplichtingen en sancties na het tijdvak van 52 weken Verval aanspraken in het tweede jaar 1. De aanspraken van de werknemer en de gewezen werknemer op grond van dit hoofdstuk na de eerste 52 weken van ongeschiktheid tot werken, vervallen indien de werknemer of de gewezen werknemer: a. zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk; b. weigert aangeboden gangbare arbeid, waartoe de Arbo-dienst hem in staat acht, te verkrijgen of te aanvaarden; c. zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure; d. geen aanspraak heeft op een WAO-uitkering in verband met de toepassing van artikel 25 of 28, onder a of b, van de WAO; Herleving aanspraken 2. De ingevolge het eerste lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop 45
de werknemer of de gewezen werknemer alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid. Sanctieregime WAO 3. Na het tijdvak van 52 weken in de artikelen 5, 6 en 7 is op de aanspraak die de werknemer en de gewezen werknemer heeft op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO van overeenkomstige toepassing. Toepassing overeenkomstige maatregelen 4. Indien ten aanzien van de WAO-uitkering die de werknemer geniet een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door de werkgever zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel een overeenkomstige sanctie toegepast, op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop de werknemer aanspraak heeft. Verrekening bij vermindering of weigering uitkering door eigen schuld 5. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de werknemer,de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel ofgedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de WAO-uitkering voor het vaststellen van zijn aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, steeds geacht onverminderd te zijn genoten. § 5 Bijzondere situaties 13. Samenloop met andere inkomsten Samenloop uitkering en inkomsten 1. Bij samenloop van een aanspraak krachtens dit hoofdstuk met een ZW-uitkering, een WWuitkering of een bovenwettelijke WW-uitkering, wordt deze aanspraak verminderd met het bedrag van deze uitkeringen, tenzij het een tegemoetkoming op grond van artikel 15 of 16 betreft. Sanctie 2. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de werknemer of de gewezen werknemer de ZW-uitkering, de WW-uitkering of de bovenwettelijke WW-uitkering een vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de ZW-uitkering, de WW-uitkering of de bovenwettelijke WW-uitkering voor het vaststellen van de vermindering, bedoeld in het eerste lid, steeds geacht onverminderd te zijn genoten. Overeenkomstige toepassing verplichtingen 3. Indien ten aanzien van de ZW-uitkering, die de werknemer of de gewezen werknemer geniet, een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door de werkgever zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel eenovereenkomende sanctie toegepast op de aanspraken op grond van dit hoofdstuk en waarop de ZW-uitkering in mindering is gebracht. Omvang verrekening 4. Indien de werknemer of de gewezen werknemer tevens een ZW-uitkering of een WAOuitkering ontvangt uit een dienstbetrekking buiten het gezagsbereik van de werkgever, wordt voor de vermeerdering of vermindering van de aanspraak op grond van dit hoofdstuk, slechts rekening gehouden met de ZW-uitkering of de WAO-uitkering, die voortvloeit uit de dienstbetrekking bij de werkgever. Anticumulatie 5. De inkomsten die de werknemer of de gewezen werknemer geniet in verband met het verrichten van in het belang van zijn genezing door de Arbo-dienst wenselijk geachte arbeid, worden op de aanspraak op doorbetaling van het maandinkomen of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht, voorzover deze te samen met de aanspraak op de doorbetaling van het maandinkomen of de WAO-uitkering, vermeerderd met de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheids-uitkering, het maandinkomen te boven gaan. Vermindering inkomsten 6. Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden op het bedrag, waarop de gewezen werknemer ingevolge dit hoofdstuk recht heeft, in mindering gebracht, tenzij: 46
a. de gewezen werknemer deze inkomsten reeds vóór het intreden van de ongeschikt-heid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte genoot: en b. de omvang van die arbeid niet is toegenomen. Bevalling 14. Bevalling na ontslag Maandinkomen bij bevalling 1. De gewezen werknemer, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, ontvangt haar laatstelijk genoten maandinkomen gedurende de periode die: a. aanvangt op de 41e dag voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling; en b. eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden. Periode 2. De periode, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd tot 16 weken, indien die periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen. 3. De gewezen werknemer wier bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar die niettemin binnen die termijn bevalt, ontvangt haar laatstelijk genoten maandinkomen gedurende de periode die: a. aanvangt op de datum van bevalling; en b. eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaats gevonden. Maandinkomen na periode 16 weken 4. Voor zolang de gewezen werknemer na beëindiging van de haar ingevolge het eerste of het derde lid toekomende uitkering nog wegens ziekte ongeschikt is tot werken, dan wel binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot werken, heeft zij gedurende periode een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van het maandinkomen overeenkomstig artikel 6. De termijn wordt geacht aan te vangen op de eerste dag na de bevalling. Definitie ongeschiktheid 5. Ongeschikt tot werken, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het vierde lid is de vrouwelijke gewezen werknemer die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking als zij vervulde, te vervullen. Tegemoetkoming in bijzondere gevallen 15. Tegemoetkoming in noodzakelijk gemaakte ziektekosten Tegemoetkoming in de ziektekosten 1. In bijzondere gevallen kan aan de werknemer een tegemoetkoming worden toegekend in noodzakelijk gemaakte ziektekosten die verband houden met ziekte, welke de werknemer voor zichzelf en voor zijn medebelanghebbende heeft gemaakt: a. indien hierin niet ingevolge een andere regeling kan worden voorzien; en b. deze kosten redelijkerwijs niet voor zijn rekening kunnen blijven. 2. Ten aanzien van het in het eerste lid bepaalde gelden de richtlijnen zoals door de Minister van Binnenlandse zaken ter uitvoering van het bepaalde in artikel 47 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn vastgesteld (zie bijlage VI)
47
16. Vergoeding van ziektekosten bij dienstongeval en beroepsziekte Vergoeding ziektekosten bij dienstongeval 1. Indien de ziekte, uit hoofde waarvan de werknemer of de gewezen werknemer ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, voortvloeit uit een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, worden hem vergoed de naar het oordeel van de werkgever noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging die voor rekening van de werknemer blijven. 2. Bij de uitvoering van het onder 1 bepaalde worden eventuele door de Minister van Binnenlandse Zaken ten behoeve van het rijkspersoneel nader vastgestelde regels in acht genomen. § 6 Overige bepalingen 17. Aanpassing bedrag/begrip maandinkomen Aanpassing maandinkomen 1. Het bedrag van het laatstelijk genoten maandinkomen bedoeld in de artikelen 6 en 7, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging. 2. indien de werknemer in het genot is van een toelage als bedoeld in hoofdstuk 7 worden die toelagen voor de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde bedrag, vastgesteld op het bedrag dat hem ingevolge de voor hem geldende werktijdenregeling zou zijn toegekend indien hij niet ongeschikt was geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Indien de vaststelling van het bedrag op deze wijze niet mogelijk is, dan wordt dit bedrag vastgesteld op het gemiddelde van het bedrag dat de werknemer per maand aan die toelagen heeft genoten over de drie maanden voorafgaande aan: a. de kalendermaand waarin de werknemer ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte; of b. de kalendermaand waarin de gewezen werknemer wegens ziekte ongeschikt is geworden een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen. Vaststelling gemiddeld maandinkomen 3. Indien ook voor het overige het maandinkomen niet in een vast bedrag per maand kan worden uitgedrukt, wordt gerekend met het bedrag dat gemiddeld per maand is toegekend in de drie kalendermaanden voorafgaande aan de maand waarin: a. de werknemer ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte; b. de gewezen werknemer wegens ziekte ongeschikt is geworden een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen. Minder dan 3 maanden in dienst 4. Voor zover de werknemer of de gewezen werknemer geen drie kalendermaanden in dienst is geweest, wordt voor de toepassing van het derde lid gerekend met het bedrag dat hem gemiddeld aan maandinkomen per maand is toegekend over het tijdvak waarin hij in dienst is geweest vóór het ontstaan van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid respectievelijk tot het vervullen van een naar aard en omvang soortgelijke betrekking. 18. Aanpassing bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering Aanpassing uitkering 1. De aanspraak van de werknemer en de gewezen werknemer op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt zoveel mogelijk op gelijke wijze gewijzigd als een aan hem toegekende WAO-uitkering. Uitzondering 2. Het eerste lid vindt geen toepassing indien de werknemer en de gewezen werknemer aanspraak op een WAO-uitkering hebben wegens de ongeschiktheid tot werken voor een betrekking die de werknemer of de gewezen werknemer heeft vervuld naast zijn betrekking ter zake waarvan de 48
werknemer of de gewezen werknemer op een uitkering krachtens dit hoofdstuk aanspraak heeft, voor zover de WAO-uitkering naar de inkomsten uit die andere betrekking wordt berekend of geacht kan worden te zijn berekend. 19. Vakantie-uitkering 1. De werknemer die aanspraak heeft op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft aanspraak op een vakantie-uitkering ter grootte van 8% van de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. 2. Het bepaalde in hoofdstuk 7 artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.
49
Hoofdstuk 11 Ordemaatregelen
Op non-actiefstelling Artikel 1.
De werkgever kan de werknemer voor ten hoogste twee maanden op non-actief stellen, indien de voortgang van de werkzaamheden ernstig wordt belemmerd.
2.
Het besluit tot non-actiefstelling wordt door de werkgever zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie werkdagen aan de werknemer medegedeeld, onder vermelding van de redenen waarom de voortgang van de werkzaamheden deze maatregel vereisen.
3.
Op non-actiefstelling geschiedt met behoud van de geldende arbeidsvoorwaarden.
4.
De werkgever kan de op non-actiefstelling eenmaal ten hoogste een maand verlengen, met uitzondering van de situatie waarin de werkgever zich heeft gewend tot de kantonrechter met het verzoek de arbeidsovereenkomst krachtens artikel 7: 685 B.W. te ontbinden, in welk geval de op non-actiefstelling in elk geval mag duren tot de beslissing van de kantonrechter bekend is geworden.
5.
De werkgever is gehouden gedurende de periode van op non-actiefstelling de voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de werkzaamheden wederom voortgang te doen laten vinden.
6.
De op non-actiefstelling kan niet bij wijze van strafmaatregel worden gebruikt. Toegangsverbod tot het werk
7.
1.
De werknemer kan voor de duur van ten hoogste twee maanden de toegang dan wel het verblijf tot de werkruimten en de terreinen van de werkgever worden ontzegd indien en voor zolang: a. hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand kennelijk buiten staat is zijn betrekking naar behoren te vervullen; b. hij gevaar kan opleveren voor de veiligheid en gezondheid van anderen; c. hij de orde of geregelde gang van zaken bij de werkgever verstoort.
2.
Een maatregel als onder lid 1 vermeld heeft geen invloed op het maandinkomen van de betreffende werknemer.
50
Hoofdstuk 12 Disciplinaire Straffen
Artikel 1.
Een werknemer die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2.
Onder plichtsverzuim wordt verstaan het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets wat een werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3.
De disciplinaire straffen welke kunnen worden toegepast zijn: a. schriftelijke berisping; b. vermindering van het recht op jaarlijkse vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal dagen, waarop in het desbetreffende jaar aanspraak bestaat; c. geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris per jaar; d. een inhouding op het salaris tot ten hoogste het salaris over een halve maand; e. vermindering van de salarisanciënniteit met ten hoogste twee jaren of, indien aan de functie van de werknemer geen salarisschaal is verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren; g. het niet meetellen van een verdere diensttijd van ten hoogste vier jaren voor de vaststelling van de salarisanciënniteit.
4.
Indien een straf als bedoeld in lid 3 is opgelegd, kan - zo het verdere gedrag van de werknemer naar het oordeel van de directie daartoe aanleiding heeft gegeven - zijn positie met ingang van een bepaald tijdstip geheel of ten dele in overeenstemming worden gebracht met de positie, zoals deze zonder strafoplegging zou zijn geweest.
5.
Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de werknemer zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel gestelde voorwaarden.
6.
Alleen de directie is bevoegd tot strafoplegging.
7.
De straf wordt niet opgelegd dan nadat de werknemer in de gelegenheid is gesteld zich mondeling of schriftelijk te verantwoorden ten overstaan van de werkgever of ten overstaan van een door de werkgever aangewezen vertegenwoordiger. De werknemer kan zich bij deze verantwoording door een raadsman doen bijstaan. De verantwoording vindt niet eerder dat 6 maal 24 en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de werknemer kan van deze termijn worden afgeweken.
8.
Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de werknemer. Weigert de werknemer de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt aan de werknemer uitgereikt.
9.
Indien de werknemer dat verlangt worden hij en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de rapporten of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.
10.
Van het besluit tot strafoplegging, dat met redenen moet zijn omkleed, wordt onverwijld aan 51
de werknemer tegen ontvangstbewijs een afschrift verstrekt. Daarbij wordt tevens medegedeeld dat binnen 30 dagen na de datum van verzending van de beslissing beroep openstaat bij de kantonrechter. 11.
De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.
52
Hoofdstuk 13 Flexibel pensioen en uittreden
Artikel Reglement flexibel pensioen en uittreden (FPU) 1.
Het Reglement flexibel pensioen en uittreden overheidspersoneel is van overeenkomstige toepassing op de werknemer in dienst van de werkgever die op grond van zijn dienstverhouding met de werkgever deelnemer is in de zin van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. Pensioenvoorziening
2.
Door de werkgever is sedert 1 januari 1996 op basis van de Wet houdende privatisering van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds in een pensioenvoorziening voor de werknemers voorzien door aansluiting bij de Stichting Pensioenfonds ABP. Tot 1 januari 1996 werd de pensioenvoorziening beheerst door de sinds 1 februari 1969 geldende aanwijzing van het Koninklijk Instituut voor de Tropen als lichaam in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet. Pensioen krachtens pensioenreglement 2 (1938)
3.
De medewerker die verzekerd is onder toepasselijkheid van de bepalingen van het pensioenreglement 2 van de werkgever, heeft aanspraak op een pensioen overeenkomstig de bepalingen van dit pensioenreglement. Stichting Pensioenfonds KIT (1958)
4.
De medewerker die als deelnemer is toegelaten tot dit pensioenfonds heeft recht op een pensioen overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement van deze Stichting.
53
Hoofdstuk 14 Klachtenregeling Dit artikel is vervallen.
54
Hoofdstuk 15 Overige bepalingen Artikel Woongebied en verhuiskostenvergoeding 1.
2.
1.
De werknemer kan door de werkgever, in het belang van de uitoefening van zijn functie worden verplicht te wonen in het woongebied van de vestiging van de werkgever.
2.
Aan de werknemer van wie bij indiensttreding wordt vastgesteld dat hij binnen, of nabij het woongebied van de vestiging van de werkgever, gehuisvest moet zijn, wordt een verhuiskostenvergoeding toegekend volgens een vastgestelde vergoedingsregeling.
3.
De werknemer kan, al dan niet op eigen verzoek ontheffing worden verleend van een verplichting om in het door de werkgever aangewezen woongebied te wonen. Een verleende ontheffing kan met inachtneming van redelijke overgangsbepalingen worden ingetrokken, wanneer om redenen van dienstbelang het wonen buiten bedoeld woongebied niet langer verantwoord is.
De werknemer, die daartoe door de werkgever verplicht, in het belang van de werkgever verhuist, wordt overeenkomstig de Verplaatsingskostenregeling een verhuiskostenvergoeding toegekend. Dienstwoning
3.
1.
De werknemer is verplicht wanneer hem, in samenhang met zijn functie, een dienstwoning voor bewoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld.
2.
Hij draagt de onderhoudskosten, welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gewoonlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij door de werkgever ter zake een afwijkende regeling is vastgesteld. Studiefaciliteiten
4.
1.
De werknemer is gehouden mede te werken aan scholing en gerichte vakopleiding, die van belang is voor de uitoefening van zijn betrekking.
2.
De werknemer, die dat wenst, kunnen bepaalde studiefaciliteiten worden verleend, die van belang kunnen worden geacht met betrekking tot de persoonlijke ontwikkelingen op het vakgebied, doch niet strikt noodzakelijk voor de vervulling van de betrekking;
3.
De werknemer kunnen op zijn verzoek studiefaciliteiten worden toegekend, welke verband houden met zijn algemene persoonlijke ontwikkeling;
4.
De werknemer kunnen studiefaciliteiten op andere gronden dan bedoeld in lid 1, 2 en 3 worden verleend, indien naar het oordeel van de directie daar gegronde redenen voor aanwezig zijn.
55
5.
De uitvoering voor het in dit artikel bepaalde is vastgelegd in een studiefaciliteitenregeling.
6.
Voor de scholing en vorming van niet-leerplichtige jeugdigen worden bij afzonderlijk besluit faciliteiten geregeld. Dienstreizen
5.
De werknemer heeft volgens de bepaling de Regeling reis- en verblijfkosten recht op de vergoeding van reis- en verblijfkosten ter zake van dienstreizen. Werk- en uniformkleding
6.
1.
De werknemer is verplicht de voor zijn functie voorgeschreven dienstkleding, alsmede de voor de uitoefening van zijn functie beschermende kleding tijdens de uitoefening daarvan te dragen.
2.
De voorschiften met betrekking tot het verstrekken, het dragen en het onderhoud van werk- en uniformkleding zijn vastgelegd in een kledingreglement. Steekpenningen, beloften e.d.
7.
1.
Het is de werknemer in zijn functie verboden, anders dan met goedvinden van de werkgever, vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken, of aan te nemen.
2.
Het aannemen van steekpenningen is onvoorwaardelijk en ten strengste verboden. Schadeplichtigheid
8.
1.
De werknemer kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door de werkgever geleden schade, voor zover deze aan hem is te wijten.
2.
Het bedrag van de schadevergoeding wordt niet vastgesteld, dan nadat de werknemer in de gelegenheid is gesteld zich mondeling of schriftelijk te verantwoorden. Alcohol en werk
9.
Het is de werknemer verboden gedurende de werktijd alcoholhoudende dranken, drugs en andere voor de gezondheid schadelijke stimulerende middelen te gebruiken, bij zich te hebben of in de dienstlokalen te bewaren. Bij daarvoor bestemde gelegenheden kan de directie met betrekking tot het gebruik van alcoholhoudende dranken anders beslissen.
56
Hoofdstuk 16 Slotbepalingen
Paragraaf 1.
Duur, werkingssfeer, wijziging en opzegging van de CAO.
Artikel 1.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft een werkingsduur van 1 april 1999 tot 1 april 2001 en eindigt van rechtswege, derhalve zonder dat vooraf opzegging noodzakelijk is.
2.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst is integraal van toepassing op de werknemers met wie een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met de Stichting Deskundigen KIT (DESKIT).
Paragraaf 2. 3.
Interpretatie
Partijen bij deze CAO hebben een interpretatiecommissie ingesteld, die tot taak heeft een goede interpretatie van deze CAO te bevorderen. Bevoegdheid
4.
Indien wegens een door de werkgever genomen beslissing, ten aanzien van een werknemer, tussen werkgever en werknemer verschil van mening blijkt te bestaan over de interpretatie van enige bepaling in deze CAO of de daarbij behorende regelingen en overige arbeidsvoorwaarden kan zowel de werkgever als de werknemer zich schriftelijk tot de interpretatiecommissie wenden met het verzoek om een nadere interpretatie van de betreffende bepaling. Samenstelling
5.
1.
De interpretatiecommissie bestaat uit 4 leden en 2 plaatsvervangende leden. Zowel door de werkgever als door de gezamenlijke werknemersorganisaties die partij zijn bij deze CAO worden 2 leden en een plaatsvervangend lid benoemd.
2.
Eén van de door de werkgever benoemde leden treedt op als secretaris. Op verzoek van de interpretatiecommissie stelt de werkgever administratieve hulp ter beschikking van de secretaris.
Vergaderingen 6.
De interpretatiecommissie vergadert zo dikwijls als de leden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, dit noodzakelijk achten. Geen overeenstemming
7.
Indien in de interpretatiecommissie geen overeenstemming kan worden bereikt over een aan haar voorgelegde zaak, wordt de zaak om advies in het overleg tussen partijen bij deze CAO gebracht. Uitspraak
8.
1.
De interpretatiecommissie doet zo spoedig mogelijk na kennisneming van de haar voorgelegde zaak, maar uiterlijk binnen zes weken, tenzij artikel 6 van toepassing is, uitspraak. 57
2. Paragraaf 3.
De uitspraak van de interpretatiecommissie heeft de kracht van een bindend advies. Geschillen
Oplossing van geschillen 9.
Uit deze overeenkomst voorkomende geschillen tussen werkgever en één of meer van de werknemersorganisaties die partij zijn bij deze CAO zullen zoveel mogelijk langs de weg van overleg worden geregeld.
Paragraaf 4. Overige bepalingen 10.
Informatie/mededelingen 1.
De werknemer wordt een exemplaar van de CAO uitgereikt.
2.
De werknemer ontvangt schriftelijk mededeling van de inhoud van enige wijziging in zijn arbeidsvoorwaarden en van alle te zijnen aanzien genomen besluiten.
58
Bijlagen en afzonderlijke regelingen die onderdeel zijn van de Collectieve Arbeidsovereenkomst van de vereniging Koninklijk Instituut voor de Tropen Bijlagen 1A de KIT-salarisregeling (salaristabellen) 1B de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering II
Keuzesysteem Arbeidsvoorwaarden
III
gereserveerd
IV
Regeling partieel leerplichtingen
V
Vergoedingsregeling voor consignatie en extra opkomst
VI
Besluit Ziektekostenvoorziening
VII
Verplaatsingskostenregeling
VIII
Studiefaciliteitenregeling
IX
Kledingreglement
X
Regeling Dienstvervoer
Regelingen A
Bovenwettelijke uitkeringsregeling
B
gereserveerd
C
Uitzendregeling
D
Regeling tegemoetkoming premie ziektekostenverzekering
E
Gratificatie bij jubileum
F
Statuut sociaal beleid
G
Werkgelegenheidsparagraaf
H
Sociale begeleidingsregels
I
Interpretatiecommissie
J
Spaarregeling a. Spaarloonregeling b. Premiespaarregeling (per 1-1-2000 tot 1-1-2003)
De bijlagen en regelingen zijn op verzoek verkrijgbaar bij het secretariaat Personeel, Organisatie & Informatievoorziening (raadpleeg ook het KIT Intranet) 59
ARBEIDSOVEREENKOMST
Ondergetekenden, De Vereniging Het Koninklijk Instituut voor de Tropen gevestigd te Amsterdam, Mauritskade 63, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door het Hoofd Personnel, Organization & Information, verder te noemen werkgever, en naam wonende geboortedatum verder te noemen werknemer, verklaren hierbij een arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan onder de navolgende voorwaarden. Artikel 1. Dienstverband De werknemer treedt met ingang van … in dienst van de werkgever in de functie van … bij de afdeling Artikel 2. Aard van de overeenkomst De arbeidsovereenkomst wordt op grond van hoofdstuk 5, artikel 2 sub a van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) aangegaan voor onbepaalde tijd. Artikel 3. Proeftijd Op de arbeidsovereenkomst is conform artikel 7: 652 van het Burgerlijk Wetboek een proeftijd van twee maanden van toepassing. Artikel 4. Arbeidsduur De arbeidsduur bedraagt voor de werknemer gemiddeld … uren per week. Artikel 5. Salaris Het salaris bedraagt bij indiensttreding … bruto per maand, zijnde het bedrag behorend bij salarisschaal … , trede … volgens de KIT-salarisregeling. Artikel 6. Vakantie De vakantie, waarop de werknemer recht heeft, bedraagt … uren per kalenderjaar en voor het lopende jaar uren. Artikel 7. Bijzondere bepalingen en regelingen Voor deze functie geldt een opzegtermijn van … maanden. Artikel 8. Slotbepalingen De Collectieve Arbeidsovereenkomst, de daarbij behorende bijlagen en afzonderlijke bepalingen/ regelingen, zoals deze luiden of zullen komen te luiden, vormen met deze arbeidsovereenkomst een geheel. Artikel 9. CAO De werknemer verklaart een exemplaar van de Collectieve Arbeidsovereenkomst van de werkgever te hebben ontvangen. 60
Artikel 10. Akkoordverklaring De werknemer verklaart met de op hem van toepassing zijnde regelingen als bedoeld in de voorgaande artikelen bekend te zijn en akkoord te gaan. Aldus overeengekomen, in tweevoud opgemaakt en ondertekend te Amsterdam, op .. . 200… De werkgever Koninklijk Instituut voor de Tropen
De werknemer
Drs. R.T. Mentink
61
Bovenwettelijke uitkeringsregeling bij werkloosheid van het Koninklijk Instituut voor de Tropen Regeling A Inhoud Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Begripsomschrijving, berekeningswijze duur bovenwettelijke uitkering Hoofdstuk 2 De aanvullende uitkering bij werkloosheid Recht op aanvullende uitkering, hoogte van de aanvullende uitkering, aanvullende uitkering bij ziekte Hoofdstuk 3 Aansluitende uitkering bij werkloosheid Recht op aansluitende uitkering, hoogte van de aansluitende uitkering, overlijdensuitkering Hoofdstuk 4 Overige bepalingen Loonaanvulling, tegemoetkoming verhuiskosten, afkoop recht aanvullende & aansluitende uitkering, indexering, overgangsrecht, toelichting
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen Begripsomschrijvingen Artikel 1 a. De werkgever: De Vereniging "Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT)"; b. Betrokkene: 1.de werknemer die op basis van de CAO werkzaam is of is geweest en die ten gevolge van een ontslag, met uitzondering van een ontslag dat aan eigen schuld of toedoen is te wijten en een ontslag wegens flexibel pensioen en uittreden, gegeven op grond van één van evengenoemde regelingen werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet; 2.de werknemer die op basis van de CAO in dienst is van de werkgever en die ten gevolge van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet; c. Aanvullende uitkering: de aanvullende uitkering bedoeld in Hoofdstuk 2 van deze regeling; d. Aansluitende uitkering: de aansluitende uitkering bedoeld in Hoofdstuk 3 van deze regeling; e. Bovenwettelijke uitkering: aanvullende en aansluitende uitkering;
f. Dagloon: het dagloon in de zin van artikel 45 van de Werkloosheidswet, evenwel zonder toepassing van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag; g. Diensttijd: voor zover gelegen voor 1 januari 1996: de tijd zoals die voor betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet; voorzover gelegen op of na 1 januari 1996: de tijd gedurende welke de betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP; in beide gevallen met uitzondering van de tijd: a. die voorafgaat aan een ontslag uit een betrekking waaraan een functioneel leeftijdsontslag is verbonden, mits uit hoofde van dat ontslag een uitkering is toegekend; b. die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een wachtgeld of van een uitkering terzake van onvrijwillige werkloosheid ten laste van de werkgever en van de overheid; c. die voorafgaat aan een onderbreking in de diensttijd door ontslag van langer dan een jaar; d. bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement; e. in een aangehouden betrekking. Bij de bepaling van diensttijd wordt in voorkomend geval de diensttijd, bedoeld in artikel D1 tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995 mede in aanmerking genomen. Het verzoek als bedoeld in artikel D2 van genoemde wet wordt daarbij geacht te zijn gedaan. Indien en voor zover diensttijd bij de berekening van de bovenwettelijke uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP, wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de bovenwettelijke uitkering met ingang van de dag waarop dit pensioen is aangegaan herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten; Voor medewerkers die op of na 1 april 2008 bij KIT in dienst zijn getreden: de duur van het dienstverband met KIT; h. Minimumloon: het minimumloon bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag; i. Pensioenreglement: pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP; j. Pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement; k. Werkloosheidsuitkering: een uitkering in de zin van de Werkloosheidswet.
Berekeningswijze duur van de bovenwettelijke uitkering
Artikel 2 1. Met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat wordt de duur van de uitkering vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor betrokkene:
a. die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een periode gelijk aan 18% van de diensttijd; b. die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmend met 1,5%; c. die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een duur gelijk aan 78% van de diensttijd. 2. De duur van de uitkering van betrokkene die per 1 januari 1999 als werknemer in dienst is, 50 jaar of ouder is en een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt na afloop van de termijn, welke op basis van het eerste lid is toegekend, verlengd tot de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
HOOFDSTUK 2 De aanvullende uitkering bij werkloosheid Recht op aanvullende uitkering
Artikel 3 1. De betrokkene heeft gedurende de periode dat recht bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, recht op een aanvullende uitkering, met dien verstande dat het recht op een aanvullende uitkering niet eerder ingaat dan de dag waarop het ontslag in werking treedt. 2. Op de aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen van afdeling I van Hoofdstuk IIA en IIB, alsmede de artikelen 47, tweede en derde lid, 75 76 en 78 van de Werkloosheidswet van overeenkomstige toepassing. 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 41 van de Werkloosheidswet niet van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid en zijn de artikelen 34 en 35 van de Werkloosheidswet slechts van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering indien de hoogte van de in mindering te brengen inkomsten de uitkering krachtens de Werkloosheidswet overstijgen.
Hoogte van de aanvullende uitkering
Artikel 4 1.Indien de duur van de uitkering, berekend op basis van artikel 2 van deze regeling, ten minste gelijk is aan de duur van de uitkering, berekend op basis van het artikel 42 van de Werkloosheidswet, wordt de uitkering krachtens de Werkloosheidswet gedurende de eerste 12 maanden tot 75% en gedurende de daaropvolgende periode tot 70% van het voor betrokkene geldende dagloon aangevuld. 2.Indien de duur van de uitkering, berekend op basis van artikel 2 van deze regeling korter is dan de duur van de uitkering, berekend op basis van het artikel 42 van de Werkloosheidswet, wordt
de uitkering krachtens het artikel 42 van de Werkloosheidswet gedurende de eerste 12 maanden tot 75% en vervolgens tot 70% aangevuld. 3.Voor de toepassing van dit artikel wordt de uitkering krachtens de Werkloosheidswet steeds geacht door betrokkene onverminderd te zijn genoten.
Aanvullende uitkering bij ziekte
Artikel 5 1.Indien betrokkene gedurende de periode dat hij recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, wegens ziekte verhinderd wordt arbeid te verrichten en deswege een uitkering geniet krachtens de Ziektewet wordt de uitkering krachtens de Ziektewet zolang een uitkering krachtens de Ziektewet wordt genoten, aangevuld tot de percentages van het dagloon bedoeld in artikel 4, met inachtneming van de daaraan voorafgaande termijn waarover betrokkene recht op een aanvullende uitkering bedoeld in artikel 3 heeft gehad. 2.Voor de toepassing van dit artikel wordt de uitkering krachtens de Ziektewet steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten.
Artikel 5a 1. De uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg die betrokkene heeft, wordt a. in verband met haar zwangerschap en bevalling gedurende ten minste 16 weken aangevuld tot 100% van het voor haar geldende dagloon, en wel voor de periode 1) die aanvangt zes weken voor de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien de betrokkene dat wenst, vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling; en 2) die aanvangt op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken of zoveel meer als het aantal dagen dat de uitkering in verband met zwangerschap minder dan zes weken heeft geduurd; of b. in verband met adoptie gedurende ten hoogste vier aaneengesloten weken vanaf twee weken voor de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen, aangevuld tot 100% van het voor betrokkene geldende dagloon; of c. in verband met het opnemen van een pleegkind gedurende ten hoogste vier aaneengesloten weken vanaf twee weken voor de eerste dag dat de feitelijke opneming van het pleegkind een aanvang heeft genomen of zal nemen, aangevuld tot 100% van het voor betrokkene geldende dagloon. 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten.
Artikel 6 1.Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt de uitkering bedoeld in artikel 35 van de Ziektewet aangevuld tot 100% van het voor betrokkene geldende dagloon over een tijdvak van drie maanden. 2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt de uitkering krachtens de Ziektewet steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten. Artikel 7 Indien ten aanzien van de werkloosheidsuitkering die betrokkene krachtens de Werkloosheidswet of krachtens de Ziektewet geniet een verplichting of een sanctie wordt opgelegd, wordt die verplichting eveneens opgelegd dan wel die sanctie op overeenkomstige wijze toegepast op de aanvullende uitkering.
HOOFDSTUK 3 Aansluitende uitkering bij werkloosheid
Recht op aansluitende uitkering
Artikel 8 1.Indien op het moment van ontslag de duur van de uitkering berekend op basis van artikel 2 van deze regeling langer is dan de duur van de uitkering berekend op basis van de Werkloosheidswet, heeft betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur krachtens de Werkloosheidswet heeft bereikt, met ingang van dat moment recht op een aansluitende uitkering, met dien verstande dat de verloren arbeidsuren waarvoor hij geen betrokkene is geen aanspraak geven op een uitkering krachtens deze regeling. 2.Op de aansluitende uitkering zijn de artikelen van Hoofdstuk IIA, afdeling I en de artikelen 75, 76 en 78 van de Werkloosheidswet van overeenkomstige toepassing. 3.In afwijking van het tweede lid zijn de artikelen 19, lid 1, onderdelen a, b en i artikel 20, lid 1 onderdeel e, van de Werkloosheidswet, niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering als bedoeld in het eerste en tweede lid. 4.Het recht op aansluitende uitkering, eindigt na ommekomst van de duur van de aansluitende uitkering maar uiterlijk op de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Artikel 9 De duur van de aansluitende uitkering is de op het moment van ontslag berekende uitkeringsduur op basis van artikel 2, eerste en tweede lid, van deze regeling verminderd met 24 maanden en de ter zake van dat ontslag berekende uitkeringsduur krachtens de Werkloosheidswet.
De hoogte van de aansluitende uitkering
Artikel 10 1.De aansluitende uitkering bedraagt voor betrokkene gedurende de eerste twaalf maanden 75% en vervolgens 70% van het voor hem geldende dagloon. Gedurende de verlenging, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is de uitkering gelijk aan 70% van het dagloon. 2.Bij de toepassing van het eerste lid wordt rekening gehouden met de termijn waarin betrokkene reeds recht heeft gehad op aanvullende uitkering. 3.Ten aanzien van de hoogte van de aansluitende uitkering zijn de artikelen 45 en 47 tweede en derde lid van de Werkloosheidswet van toepassing.
Overlijdensuitkering
Artikel 11 1.Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 van de Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, ten bedrage van 100% van het voor betrokkene geldende dagloon over een tijdvak van drie maanden. 2.Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had. Alleen uitkeringen die voortvloeien uit de dienstbetrekking op grond waarvan de uitkering bedoeld in het eerste lid wordt toegekend worden in mindering gebracht.
HOOFDSTUK 4 Overige bepalingen
Artikel 12 (vervallen) Artikel 13 1.Betrokkene, die ter zake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op een WIA-uitkering (voorheen WAO), berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een bovenwettelijke uitkering krachtens deze regeling op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en daardoor recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Indien de WIA-uitkering (voorheen WAO), als bedoeld in de eerste volzin, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen wordt het recht op bovenwettelijke uitkering krachtens deze regeling toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is in de zin van deze regeling, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
2.Ter bepaling van de duur van de bovenwettelijke uitkering krachtens artikel 2 van deze regeling wordt uitgegaan van de datum van het ontslag, als bedoeld in het eerste lid. 3.De hoogte van de bovenwettelijke uitkering krachtens deze regeling wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van het ontslag, als bedoeld in het eerste lid. Artikel 14 1.Indien het recht op een bovenwettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk is geëindigd wegens het gaan verrichten van arbeid als werknemer en betrokkene vervolgens wederom werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet, herleeft op zijn verzoek het recht op een bovenwettelijke uitkering voor zover er een nieuw recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet bestaat, met ingang van de eerste dag waarop het nieuwe recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet is ontstaan. De duur en de hoogte van de bovenwettelijke uitkering zijn gelijk aan de duur en hoogte van de uitkering waarop betrokkene op grond van deze regeling nog recht zou hebben gehad indien hij onafgebroken werkloos zou zijn geweest. Het recht op een bovenwettelijke uitkering herleeft slechts binnen een jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met het KIT. 2.Betrokkene aan wie een ontslag is verleend en die onmiddellijk aansluitend aan dat ontslag arbeid als werknemer gaat verrichten en die werkloos wordt in de zin van de Werkloosheidswet, heeft op zijn verzoek recht op een bovenwettelijke uitkering krachtens deze regeling voor zover er een recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet zou bestaan op het moment van ontslagverlening en voor zover er een recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet bestaat op het moment van werkloos worden, met ingang van de eerste dag waarop recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet is ontstaan. De duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering zijn gelijk aan de duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering, waarop betrokkene op het moment van ontslag recht zou hebben gehad, met dien verstande dat het recht op bovenwettelijke uitkering ingaat met ingang van de dag waarop het ontslag is verleend. Het recht op een bovenwettelijke uitkering krachtens dit lid ontstaat slechts binnen een jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met het KIT. 3.Een recht op een bovenwettelijke uitkering, als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan slechts ontstaan gedurende de termijn welke betrokkene in het geval dat hij onafgebroken werkloos zou zijn geweest, een bovenwettelijke uitkering ter zake van dat ontslag zou hebben genoten.
Loonaanvulling
Artikel 15 1.Betrokkene, wiens recht op uitkering geheel of gedeeltelijk is beëindigd wegens het gaan verrichten van arbeid als werknemer, ontvangt op zijn verzoek, gedurende de voor hem op de datum van ontslag vastgestelde uitkeringsduur, voor zover deze nog niet is verstreken, een loonaanvulling, indien het dagloon in de nieuwe betrekking minder bedraagt dan het dagloon uit de betrekking waaruit hij werkloos werd. 2.De loonaanvulling vervalt met ingang van de dag, waarop de betrokkene opnieuw volledig werkloos wordt of niet meer voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid of als de duur van de uitkering is verstreken. 3.De hoogte van de loonaanvulling is gelijk aan het verschil tussen het dagloon in zijn nieuwe betrekking en het dagloon van de betrekking waaruit betrokkene werkloos is geworden.
4.De loonaanvulling wordt proportioneel toegekend, indien de omvang van de nieuwe betrekking minder bedraagt dan de betrekking waaruit betrokkene is ontslagen. Indien de omvang van de nieuwe betrekking groter is dan de omvang van de betrekking waaruit betrokkene is ontslagen, bedraagt de hoogte van de loonaanvulling het feitelijke verschil in dagloon tussen de oude en nieuwe betrekking. 5.De aanvraag om loonaanvulling wordt binnen drie maanden na het aanvaarden van de nieuwe betrekking ingediend. De loonaanvulling wordt door middel van een beschikbaar gesteld formulier aangevraagd. Bij overschrijding van deze termijn wordt de loonaanvulling toegekend vanaf het moment dat de aanvraag werd ingediend. 6.De loonaanvulling vormt geen onderdeel van het inkomen en telt niet mee voor de berekening van het pensioen.
Tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 16 Aan de betrokkene, die in verband met het aanvaarden van arbeid of de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf, moet verhuizen, kan op zijn verzoek ter zake van de kosten, die voor hem aan een daartoe nodige verhuizing zijn verbonden, een eenmalige tegemoetkoming worden toegekend van ¼ 1.361,34 onder verrekening van een tegemoetkoming in verhuiskosten uit andere hoofde.
Afkoop recht op aanvullende en aansluitende uitkering
Artikel 17 Op aanvraag van betrokkene kan het recht op bovenwettelijke uitkering op grond van deze regeling voor 30% van de normale waarde worden afgekocht.
Artikel 18 Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemeen neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, behoudens indien in het CAO-overleg tussen de werkgever en de betrokken vakorganisaties overeenstemming wordt bereikt, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze doorgevoerd ten aanzien van het totaal aan wettelijke en bovenwettelijke aanspraken van betrokkene, vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.
Indexering
Artikel 19 Het dagloon wordt steeds aangepast overeenkomstig een algemene wijziging van het salaris en van de vakantie-uitkering van de werknemers in dienst van de werkgever, met ingang van de dag waarop de salariswijziging, respectievelijk de wijziging van de vakantie-uitkering van kracht wordt. Artikel 20 Gereserveerd
Overgangsrecht
Artikel 21 Ontslaguitkeringen die zijn toegekend krachtens de bepalingen van het Wachtgeldbesluit en de Uitkeringsregeling zoals die luidden op 31 december 1998 blijven uitsluitend voor wat betreft hoogte, duur en voor wat betreft de anticumulatie, indien betrokkene in de zes maanden voorafgaand aan 1 januari 1999 gedurende tenminste drie maanden neveninkomsten uit arbeid of bedrijf heeft genoten gedurende tien jaren dan wel indien betrokkene op 31 december 1998 50 jaar of ouder is gedurende maximaal 15 jaar, behouden gedurende de duur van de uitkering. Artikel 22 (vervallen) Artikel 23 Gereserveerd Artikel 24 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1999. Artikel 25 Deze regeling kan worden aangehaald als: Bovenwettelijke uitkeringsregeling bij werkloosheid Koninklijk Instituut voor de Tropen. Toelichting bij de Bovenwettelijke uitkeringsregeling bij werkloosheid van het Koninklijk Instituut voor de Tropen In de vergadering van 25 maart 1997 van de CAO-commissie KIT is overeenstemming bereikt over de wijze van intrekking van het Wachtgeldbesluit en de Uitkeringsregeling zoals deze regelingen deel uitmaken van de CAO en de vervanging van deze regelingen door een bovenwettelijke uitkeringsregeling. De bespreking in het CAO-overleg over de vervanging van de werkloosheidsregeling waren noodzakelijk met het oog op het brengen van "overheidswerknemers" onder de sociale verzekeringswetten. Daar de KIT-medewerkers deelnemen in de pensioenvoorziening van de Stichting Pensioenfonds ABP en onder het begrip "overheidswerknemer" in de zin van de Wet privatisering ABP vallen heeft het KIT, ten volle te maken met de gevolgen die daaruit voortkomen en voor wat in dit geval betreft; de werkloosheidsvoorziening.
Zoals bekend mag worden verondersteld, is door het Kabinet besloten de overheidswerknemers onder de werking van de sociale verzekeringen te brengen. Een en ander is gebaseerd op het wetsvoorstel van 27 maart 1997 "Wet Overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen". In dit wetsvoorstel is voorzien in de toepassing van de Ziektewet en Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering op het "overheidspersoneel" per 1 januari 1998 en de toepassing van de Werkloosheidswet per 1 januari 1999. Het gevoerde overleg tussen de CAO-partijen van het KIT heeft geresulteerd in een op de KITsituatie afgestemde bovenwettelijke uitkeringsregeling. De regeling is opgezet naar analogie van het gelijknamige besluit voor de sector Rijk. Het KIT-specifieke aspect in de regeling is dat in afwijking van de Rijksregeling voor wat betreft de duur van de verlengde uitkering er voor is gekozen dat alleen de werknemers die per 1 januari 1999 50 jaar of ouder zijn voor een verlengde uitkering tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd in aanmerking komen. Dit betekent dus dat iedere werknemer die op 1 januari 1999 nog geen 50 jaar is of de werknemer die, ongeacht zijn leeftijd, na 1 januari 1999 in dienst komt en nadien onvrijwillig werkloos wordt, geen aanspraak meer kan maken op een verlengde bovenwettelijke uitkering. Naast de afwijkende berekeningswijze ten opzichte van de Rijksregeling is ook de hoogte van de uitkering KIT-specifiek gemaakt. In plaats van de hoogte van 80% van het dagloon van de uitkering gedurende de eerste 12 maanden is de uitkering gedurende deze periode 75%. De hoogte van de uitkering gedurende de daaropvolgende zes maanden van 75% is niet overgenomen. Voor de verdere uitkeringduur na het eerste jaar geldt direct een percentage van 70. De verdere bepalingen in de regeling voorzien in voorkomende situaties in de gevolgen die te maken hebben met, een overlijdensuitkering, de situaties bij ziekte, verminderde of vermeerderde arbeidsongeschiktheid, anticumulatie, loonaanvulling, verhuiskostenvergoeding, afkoop van het uitkeringsrecht en indexering Bij CAO overleg van 2005 is overeengekomen dat de duur van de aansluitende bovenwettelijke uitkering, zoals vermeld in artikel 9 van deze regeling, verminderd wordt met 24 maanden. Als gevolg van het akkoord inzake de WIA dat in de Pensioenkamer is gesloten (vastgesteld op 7 juni 2006), dat door de CAO-partners ook op de KIT- CAO van toepassing is verklaard, is de suppletieregeling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (art. 12) komen te vervallen. Bij het CAO overleg 2008 is overeengekomen dat voor werknemers die op of na 1 april 2008 in dienst zijn gekomen, het begrip ‘diensttijd’ zich alleen uitstrekt tot de periode dat men aan het KIT is verbonden geweest (artikel 1g). Verder is overeengekomen dat een bovenwettelijke uitkering in de zin van deze regeling slechts kan ontstaan en herleven binnen een termijn van 52 weken na beëindiging van het dienstverband met KIT (art. 14). Bijgewerkt: augustus 2008.
NR
salaris salaris salaris salaris 1-10-2005 1-1-2006 1-4-2007 1-4-2008 1,005
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 54 55 56 58 60 62 64 65 66 68 70 71 72 74 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 100 102 contro
1.352 1.382 1.412 1.443 1.472 1.500 1.532 1.565 1.607 1.657 1.715 1.772 1.827 1.882 1.935 1.987 2.039 2.090 2.144 2.196 2.246 2.301 2.355 2.413 2.478 2.538 2.589 2.645 2.703 2.757 2.806 2.856 2.958 3.070 3.176 3.270 3.370 3.482 3.594 3.698 3.802 3.907 4.008 4.062 4.115 4.219 4.320 4.425 4.556 4.620 4.686 4.818 4.949 5.012 5.080 5.218 5.360 5.506 5.682 5.863 6.050 6.243 6.442 6.648 6.860 7.079 7.305 7.539 7.780 8.028
1,023
1.384 1.414 1.445 1.476 1.506 1.534 1.567 1.601 1.644 1.695 1.755 1.813 1.869 1.925 1.979 2.033 2.086 2.138 2.193 2.247 2.298 2.353 2.410 2.468 2.535 2.596 2.648 2.706 2.765 2.821 2.871 2.922 3.026 3.141 3.249 3.345 3.448 3.562 3.677 3.783 3.890 3.997 4.100 4.156 4.209 4.316 4.420 4.527 4.661 4.727 4.794 4.929 5.063 5.128 5.196 5.338 5.483 5.633 5.812 5.998 6.189 6.386 6.590 6.801 7.018 7.242 7.473 7.712 7.959 8.213
1,037
1436 1466 1499 1531 1562 1591 1625 1660 1704 1757 1821 1880 1939 1997 2052 2108 2163 2218 2274 2330 2383 2440 2500 2560 2628 2691 2746 2806 2868 2926 2977 3030 3138 3258 3369 3468 3576 3694 3812 3923 4035 4144 4252 4310 4365 4476 4584 4695 4834 4902 4971 5111 5250 5318 5388 5535 5686 5842 6026 6220 6418 6622 6834 7053 7277 7510 7749 7997 8254 8518
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18
0
--0 1
----0 1
------0 1
2
2
----------0
3 4 5 6 7 ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
3
----------------0 1
------------------------0 1
----------------------------------0
------------------------------------------0
--------------------------------------0
1,031
1480 1511 1544 1579 1610 1640 1676 1711 1757 1812 1878 1937 1998 2059 2117 2175 2231 2287 2345 2402 2457 2516 2577 2640 2709 2775 2831 2894 2957 3016 3069 3123 3236 3359 3473 3576 3686 3808 3930 4046 4160 4274 4384 4443 4500 4615 4726 4839 4985 5054 5125 5270 5414 5483 5554 5707 5862 6024 6212 6414 6618 6826 7046 7273 7503 7743 7989 8245 8509 8781
255.997
261.886
271.582
280.006
255.997
261.885
271.575
280.001
1 2 3 4 5 6 ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
2 1 3
4 2 5 4 6 5 3 2 7 6 4 8 7 5 3 9 8 6 4 --- 9 7 5 2 --- 10 8 6 --- --- 9 7 3 --- --- 10 8 4 --- --- --- 9 5 1 --- --- --- 10 6 --- --- --- --- 7 2 1 --- --- --- --- 8 --- --- --- --- 9 3 1 2 --- --- --- --- 10 4 --- --- --- --- --- 5 2 3 --- --- --- --- --- 6 --- --- --- --- --- 7 3 4 --- --- --- --- --- 8 --- --- --- --- --- 9 4 5 --- --- --- --- --- 10 --- --- --- --- --- --- 5 6 --- --- --- --- --- --- 6 7 --- --- --- --- --- --- 7 8 --- --- --- --- --- --- 8 9 --- --- --- --- --- --- --- 10 --- --- --- --- --- --- --- 11 --- --- --- --- --- --- --- 12 --- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ----- --- --- --- --- --- --- ---
----------------------------------------------------------------0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 -----------------------------------------------------
----------------------------------------------------------------------------0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 -----------------------------------------
----------------------------------------------------------------------------------------0 1 2 3 4
--------------------------------------------------------------------------------------------0 1 2
5 6 7 8 ---------------------------------
3 4 5
----------------------------------------------------------------------------------------------------0 1 2
6 7 8 9 -------------------------
3 4 5 6 7 8 9 -------------------
------------------------------------------------------------------------------------------------------------0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 -------------
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 -------
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------0 1 2 3 4 5 6 7 8 9