Haaglanden/kantoor Den Haag 'S-GRAVENHAGE 1
>
Postbus 30206
2500 GE 'S-GRAVENHAGE
Telefoon 0800 - 0543 Telefax
Aedes vereniging van woningcorporaties Postbus 611 1200 AP Hilversum
. . . . . . . . . . . . .
Kennisgroep CAO Doorkiesnummer Datum
2 mei 2011 Uw kenmerk
Kenmerk
CAO Betreft
CAO Woondiensten 2009-2010
Geachte heer, De CAO kent een looptijd van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010. De bepalingen van de CAO heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Het doel hiervan is onder meer dat werkgevers zo goed mogelijk in staat zijn om hun fiscale verplichtingen na te komen. Ik heb de beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen indien en voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2010. In verband met uw verzoek om ook de gevolgen weer te geven die de per 1 januari 2011 ingegane werkkostenregeling met zich brengt, heb ik bij de verwijzingen naar het Handboek Loonheffingen gebruik gemaakt van het Handboek voor het jaar 2011. De werkgevers kunnen aan het begin van de jaren 2012 en 2013 nog kiezen voor het overgangsregime, dat is het systeem zoals dat in 2010 gold met dien verstande dat voor wat betreft de personeelsfestiviteiten een grens geldt van € 454 per werknemer per jaar. Op 1 januari 2014 treedt de werkkostenregeling definitief in werking. Ik verzoek u om de CAO-partijen van de inhoud van deze brief op de hoogte te stellen. Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Indien u vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bereiken op bovengenoemd doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde CAO-bepalingen.
Hoogachtend,
ON 417 - 1Z*1ED
Belastingdienst/Kennisgroep CAO namens de inspecteur,
Bezoekadres In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Prinses Beatrixlaan 512 'S-GRAVENHAGE
Kenmerk
2
Bijlage CAO Woondiensten 2009-2010 Hoewel de CAO een looptijd kent tot ultimo 2010, verwijs ik in deze rapportage naar het Handboek Loonheffingen 2011 (hierna: Handboek). De reden hiervoor is dat in dit Handboek de op 1 januari 2011 ingegane werkkostenregeling wordt besproken. Op de internetsite van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl) kunt u het Handboek downloaden of raadplegen. Uiteraard staat op die internetsite ook steeds het laatste nieuws. Door middel van een rssfeed kunt u zich hierover automatisch laten informeren. De door de Belastingdienst beoordeelde cao’s vindt u op www.belastingdienst.nl via het menu Zakelijk / Personeel en loon. De (loon)begrippen voor de diverse wetten waarop de loonheffingen zijn gebaseerd kunnen verschillen. De loonheffingen bestaan uit de loonheffing (loonbelasting en premies volksverzekeringen), de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Ook voor de toepassing van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) geldt dat soms sprake is van afwijkende begrippen. Als sprake is van loon voor de loonheffingen en tevens van WVA-loon, dan gebruik ik de term “loon”.
Artikel 1.3.2 Werknemer Dit artikel omschrijft het begrip werknemer. Onder meer worden niet als werknemers beschouwd de vakantiewerkers die niet langer dan tien weken per kalenderjaar werken bij de werkgever. De regels van de loonheffingen zijn van toepassing op alle arbeidsverhoudingen die als dienstbetrekking zijn aan te merken. Ik verwijs naar paragraaf 1.1 van het Handboek. Voor het in de WVA gehanteerde begrip werknemer verwijs ik naar paragraaf 23.1.1 van het Handboek.
Artikel 2.11 Uitkering bij overlijden Volgens dit artikel ontvangen de nagelaten betrekkingen van de werknemer een uitkering van drie keer het brutoloon van de maand waarin de werknemer overleed. Zowel de aanspraak op deze uitkering als de uitkering is vrijgesteld; ik verwijs naar paragraaf 18.16 van het Handboek. In deze paragraaf staan uitvoerig de gevolgen beschreven van een aantal te onderscheiden situaties. Een overlijdensuitkering behoort niet tot het WVA-loon. Ik verwijs naar de paragrafen 23.1.1 en 23.1.2 van het Handboek.
Artikel 2.12 Aanvulling WW bij onvrijwillig ontslag Ingevolge het eerste lid van dit artikel krijgt een werknemer na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij onvrijwillig ontslag een aanvulling op zijn WW-uitkering tot, gedurende de eerste drie maanden, 80 procent van het nettosalaris dat gold bij zijn uitdiensttreding. Ingevolgde het tweede lid krijgt een werknemer die 60 jaar of ouder is, bij onvrijwillig ontslag tot zijn pensioendatum een aanvulling op zijn WW-uitkering tot 80 procent van het nettosalaris. Een aanvulling op een WW-uitkering vormt, indien de dienstbetrekking beëindigd is, loon uit vroegere dienstbetrekking. Ik verwijs naar de paragrafen 1.1.3 en 4.1.2 van het Handboek. De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw bedraagt in deze situatie 7,05% (2010) en 7,75% (2011), tenzij de werknemer 65 jaar of ouder is. Ik verwijs naar de paragrafen 6.2.1 en 6.2.5 van het Handboek.
Kenmerk
3
Loon uit vroegere dienstbetrekking komt niet in aanmerking voor een afdrachtvermindering. Ik verwijs naar de paragrafen 23.1.1 tot en met 23.1.3 van het Handboek. In de situatie dat een werknemer tot zijn pensioendatum een aanvulling op zijn WW-uitkering ontvangt, kan sprake zijn van een regeling voor vervroegde uittreding waarvoor over de werkgeversbijdrage eindheffing verschuldigd is. In het kader van deze caobeoordeling is het niet mogelijk om daar op grond van het onderhavige artikel een uitspraak over te doen. Hiervoor is een individuele beoordeling van de feitelijke situatie tussen werkgever en werknemer noodzakelijk. Ik verwijs naar de paragrafen 18.32.2 en 22.9 van het Handboek. Bovendien en wellicht ten overvloede verwijs ik naar de besluiten van 26 mei 2005 en 8 december 2005 met resp. nrs. DGB2005/3299M en DGB2005/6722M.
Artikel 2.13 Schadeloosstelling wegens inkrimping of interne reorganisatie Volgens dit artikel ontvangt de werknemer bij het ontslag onder de 65 jaar, uitsluitend als gevolg van inkrimping of interne reorganisatie, maandelijks een schadeloosstelling mits hij 22 jaar of ouder is en vijf volle jaren in dienst is geweest of als hij de leeftijd van 40 jaar heeft bereikt. De schadeloosstelling bestaat voor de werknemer van 22 jaar tot 40 jaar uit een aanvulling op de WW-uitkering tot 100% van het nettomaandsalaris en geldt gedurende evenveel maanden als de werknemer na vier jaar dienstverband volle jaren in dienst is geweest van de werkgever. Als de werknemer 40 jaar is of ouder dan geldt de schadeloosstelling gedurende evenveel maanden als hij volle jaren in dienst van de werkgever is geweest. Als de periode van het recht op schadeloosstelling langer is dan de maximale duur van de uitkering volgens de WW dan keert de werkgever gedurende de resterende periode 90% van het nettomaandsalaris uit. De werkgever zet de premiebetaling voort voor de pensioenverzekeringen, het aanvullende invaliditeitspensioen of WIA-excedentpensioen op basis van het laatst gekregen salaris, gedurende de periode dat de werknemer recht heeft op volledige schadeloosstelling. De ex-werkgever heeft het recht de uitbetaling te stoppen als de werknemer een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt zonder toestemming van de ex-werkgever. De werknemer die volgens dit artikel aanspraak heeft op schadeloosstelling van de ex-werkgever, is verplicht de ex-werkgever maandelijks te informeren over zijn inkomsten uit andere bronnen. De uitkering behoort tot het loon. De schadeloosstelling zou in sommige gevallen kunnen worden beschouwd als een regeling voor vervroegde uittreding waarvoor sinds 2005 een eindheffing geldt. Desgewenst kan de werkgever aan de inspecteur vragen om vooraf zekerheid over de fiscale gevolgen te geven. Overigens verwijs ik naar hetgeen ik hiervoor onder artikel 2.12 heb vermeld.
Artikel 3.5 Overwerk Dit artikel vermeldt dat de werknemer het overwerk vergoed krijgt in vrije tijd of geld. De vergoeding van het overwerk behoort tot het loon. Indien sprake is van overwerkloon in de betekenis van een beloning voor arbeid welke een werknemer verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de voor die werknemer geldende normale arbeidsduur mag de werkgever voor de loonheffing de tabellen voor bijzondere beloningen toepassen. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.6 van het Handboek. Voor de WVA geldt als hoofdregel dat overwerkloon niet tot het WVA-loon behoort. In bepaalde gevallen kan een reistijdvergoeding tot het overwerkloon behoren. Ik verwijs naar paragraaf 23.1.3 van het Handboek. De hoofdregel is niet van toepassing in de gevallen dat de werkgever de deeltijdfactor vaststelt aan de hand van het aantal uren waarover het loon verschuldigd is in plaats van het
Kenmerk
4
contractueel vastgelegde aantal uren. In dat geval moet de werkgever vooraf, voor de periode van een kalenderjaar, vastleggen dat hij van deze mogelijkheid gebruik maakt en voor welke categorie werknemers hij dit doet. Ik verwijs naar paragraaf 23.1.4 van het Handboek. Als het overwerk wordt uitbetaald in vrije tijd dan is dit een aanspraak op compensatieverlof. Deze aanspraak behoort evenwel niet tot het loon voor zover deze aanspraak aan het eind van het kalenderjaar, samen met de aanspraak op vakantieverlof, niet meer bedraagt dan de arbeidsduur per week, gerekend over een periode van 50 weken. Indien de aanspraak op een verlofdag niet tot het loon behoort, dan behoort de doorbetaling tijdens deze verlofdag wel tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 18.51.1 van het Handboek.
Artikel 3.6 Toeslag voor het werken buiten de normale werktijden van de onderneming Dit artikel noemt enkele toeslagen voor het werken buiten de normale werktijden van de onderneming. De werknemer krijgt de toeslag in tijd en/of geld. De werknemer kan vrije tijd sparen en compenseren binnen een periode van één jaar. Dit geldt alleen als de toeslag niet is ingezet als bron in het Woondiensten Cafetaria Systeem, zoals is bedoeld in artikel 9.4 CAO. Deze toeslagen behoren tot het loon. Voor de WVA behoren zowel een vergoeding als een toeslag over deze dag(en) tot het WVA-loon, tenzij er sprake is van overwerkloon. Overwerkloon is een beloning voor arbeid welke de werknemer verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de met de werkgever contractueel overeengekomen arbeidsduur. Als de toeslag wordt betaald in vrije tijd behoort deze aanspraak op compensatieverlof niet tot het loon voor zover deze aan het eind van het kalenderjaar, samen met aanspraken op vakantieverlof, niet meer bedraagt dan de arbeidsduur per week, gerekend over een periode van 50 weken. Indien de aanspraak op een verlofdag niet tot het loon behoort, dan behoort de doorbetaling tijdens deze verlofdag wel tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 18.51.1 van het Handboek.
Artikel 3.8 Bereikbaarheidsdienst – vangnetbepaling Ingevolge het zesde lid krijgt de werknemer die een bereikbaarheidsdienst moet verrichten, met ingang van 1 januari 2010 een brutovergoeding van € 15,80 per dag (maandag – vrijdag), € 39,47 (zaterdag – zondag) en € 157,91 (volle week). In lid 8 staat vermeld dat de werknemer de beschikking krijgt over een mobiele telefoon die door de werkgever is verstrekt. De vergoeding voor de bereikbaarheidsdienst behoort tot het loon. Als sprake is van een werknemer zonder vast overeengekomen arbeidsduur, dan geldt voor de berekening van de uren nog het volgende. Bij het bepalen van de deeltijdfactor tellen niet zonder meer alle uren mee die de werknemer bereikbaar moet zijn. De werkgever mag deze uren (fictief) bepalen door het percentage van het doorbetaalde loon te vermenigvuldigen met het totale aantal uren van de bereikbaarheidsdienst. Voorbeeld: een werknemer moet thuis gedurende acht uren bereikbaar zijn en ontvangt daarvoor € 50. Het normale uurloon van deze werknemer bedraagt € 12,50. De werkgever betaalt dus 50% van het loon (dat is het percentage van het doorbetaalde loon). De werkgever mag dan bij het bepalen van de deeltijdfactor rekening houden met (50% van acht uren =) vier gewerkte uren. Ik verwijs naar paragraaf 23.1.4 van het Handboek. Voor 2010 en de jaren dat de werkkostenregeling niet wordt toegepast, geldt dat de verstrekking van een mobiele telefoon onbelast is indien de werknemer de telefoon voor meer dan
Kenmerk
5
10% zakelijk gebruikt. Als hij de telefoon 10% of minder zakelijk gebruikt dan is de verstrekking van de telefoon loon. De te belasten waarde is de waarde in het economisch verkeer van de telefoon en bijbehorende kosten. Ik verwijs naar paragraaf 18.23 van het Handboek. Werkkostenregeling De werkkostenregeling is van kracht met ingang van 1 januari 2011. Als hij deze regeling toepast heeft de werkgever een zogenoemde vrije ruimte die hij kan gebruiken voor onbelaste vergoedingen en verstrekkingen. De vrije ruimte is 1,4% van het totaal van de individuele fiscale lonen van de werknemers van de werkgever. Daarnaast kan hij bepaalde posten onbelast vergoeden of verstrekken door gebruik te maken van zogenoemde gerichte vrijstellingen. Over het bedrag boven de vrije ruimte betaalt hij loonbelasting in de vorm van een eindheffing van 80% over het nettobedrag van de vergoeding of verstrekking. Voor wat betreft de mobiele telefoon geldt bij toepassing van de werkkostenregeling het volgende. - De vergoeding voor een mobiele telefoon ongeacht het soort (zakelijk/privé) gebruik, behoort tot het loon van de werknemer, tenzij de werkgever de vergoeding aanwijst als eindheffingsbestanddeel. - De verstrekking van een mobiele telefoon ongeacht het soort gebruik, behoort tot het loon van de werknemer, tenzij de werkgever de verstrekking (tegen factuurwaarde/waarde in het economisch verkeer) aanwijst als eindheffingsbestanddeel. - De terbeschikking gestelde mobiele communicatiemiddelen zoals de mobiele telefoon die meer dan 10% zakelijk worden gebruikt (“zakelijk gebruik van meer dan bijkomstig belang”), worden gewaardeerd op nihil; bij een zakelijk gebruik van 10% of minder is het voordeel tegen de factuurwaarde/waarde economisch verkeer belast. Dan geldt weer dat dit loon van de werknemer is, tenzij de werkgever het voordeel aanwijst als eindheffingsbestanddeel. Ik verwijs naar paragraaf 18.23 van het Handboek.
Artikel 4.11 Gratificatie Volgens het eerste lid van dit artikel ontvangt de werknemer een gratificatie bij dienstjubilea. De gratificaties bedragen 0,25 maal het maandsalaris bij een 12,5-jarig jubileum, bij een 25- resp. 40-jarig jubileum eenmaal resp. tweemaal het maandsalaris. Volgens het tweede lid krijgt de werknemer bij pensionering of bij (gedeeltelijk) vrijwillig vervroegde uittreding eenmalig een gratificatie van één maandsalaris. Indien al verkregen bij het gedeeltelijk vervroegd uittreden, dan krijgt hij geen gratificatie meer bij verder gedeeltelijk of volledig vervroegd uittreden. Een gratificatie bij een 25- en 40-jarig dienstverband is vrijgesteld tot maximaal het loon over een maand. Ik verwijs naar paragraaf 18.14 van het Handboek. Een gratificatie bij een dienstverband van 12,5 jaar behoort tot het loon. Voor de loonheffing mag de werkgever naar keuze de tabellen voor bijzondere beloningen of de tijdvaktabellen toepassen. Als de tabellen voor bijzondere beloningen tot een lagere inhouding leiden of als de werkgever uitsluitend premie voor de volksverzekeringen op het loon inhoudt, dan is het gebruik van die tabellen verplicht. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.6 van het Handboek. Een in één bedrag uitbetaalde gratificatie behoort niet tot het WVA-loon. Een gratificatie bij pensionering of (gedeeltelijk) vervroegd uittreden behoort tot het loon.
Hoofdstuk 5 Ziekte en arbeidsongeschiktheid Dit hoofdstuk bevat onder meer de loondoorbetaling bij ziekte.
Kenmerk
6
Doorbetaling van of aanvulling op het loon bij volledige arbeidsongeschiktheid De doorbetaling van het salaris bij volledige arbeidsongeschiktheid en de aanvulling op de WAO-, dan wel WIA-uitkering, vormen loon uit vroegere dienstbetrekking. Ik verwijs naar de paragrafen 1.1.3, 4.1.2, 4.2.2 en 7.9 van het Handboek. Op deze doorbetaling en de aanvulling is voor de loonheffing onder voorwaarden de witte tabel van toepassing. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.2 van het Handboek. De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw bedraagt in deze situatie 7,05% (2010) en 7,75% (2011), tenzij de werknemer 65 jaar of ouder is. Ik verwijs naar de paragrafen 6.2.3 en 6.2.5 van het Handboek. Loon uit vroegere dienstbetrekking komt niet in aanmerking voor een afdrachtvermindering. Ik verwijs naar de paragrafen 23.1.1 tot en met 23.1.3 van het Handboek. Aanvulling op het loon bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid Het salaris dat betrekking heeft op de restcapaciteit en de aanvulling op de WAO of WIA-uitkering behoren tot het loon uit tegenwoordige respectievelijk vroegere dienstbetrekking. Ik verwijs naar de paragrafen 1.1.3, 4.1.2, 4.2.2 en 7.9 van het Handboek. Voor de loonheffing is zowel op het salaris als op de aanvulling de witte tabel van toepassing. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.2 van het Handboek. Voor de toepassing van de WVA behoort uitsluitend het salaris dat betrekking heeft op de restcapaciteit tot het WVA-loon. Indien de arbeidsduur van de werknemer door de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid minder dan 36 uur per week gaat bedragen is niet langer sprake van een werknemer met een volledige arbeidsduur. Voor de afdrachtvermindering onderwijs moet de werkgever daarom het toetsloon en het bedrag van de afdrachtvermindering met een deeltijdfactor herberekenen. Ik verwijs naar paragraaf 23.1.4 van het Handboek. De wachtdag heeft invloed op het WVA-loon. Een wachtdag wil zeggen dat de werknemer over deze dag geen loon krijgt. De dag behoort evenwel tot de contractueel overeengekomen arbeidsduur en blijft daartoe ook behoren. De aanvulling op de WAO- of WIA-uitkering vormt loon uit vroegere dienstbetrekking. De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ter zake van de aanvulling bedraagt 7,05% (2010) en 7,75% (2011), tenzij de werknemer 65 jaar of ouder is. Ik verwijs naar de paragrafen 6.2.3 en 6.2.5 van het Handboek. Ter zake van deze aanvulling bestaat geen recht op een afdrachtvermindering. Ik verwijs naar de paragrafen 23.1.1 en 23.1.3 van het Handboek.
Artikelen 6.1 en 6.2 Functiegebonden kostenvergoeding Artikel 6.1 bevat de kaderbepaling; de werkgever kan met de ondernemingsraad een regeling vaststellen voor functiegebonden kostenvergoedingen. Naast de in artikel 6.2 genoemde vergoedingen kunnen daarin ook andere vergoedingen worden toegekend. Het eerste lid van artikel 6.2 vermeldt dat de werknemer in een technische functie die vanwege zijn functie werkkleding moet dragen, de werkkleding en –schoenen van de werkgever ontvangt. Als de werknemer in opdracht van de werkgever deze zelf moet aanschaffen, ontvangt hij hiervoor vanaf 1 januari 2010 een vergoeding van € 208,56 bruto per jaar. Volgens het tweede lid ontvangt de werknemer vanaf 1 januari 2010 een gereedschapsvergoeding van € 20,45 bruto per maand als hij in opdracht van de werkgever zijn eigen gereedschap gebruikt. Volgens het derde lid ontvangt de werknemer een bijdrage voor dienstkilometers exclusief woonwerkverkeer bij gebruik van de eigen (brom-)fiets als hij hiervan gebruik maakt in opdracht van de werkgever.
Kenmerk
7
Volgens het vierde lid ontvangt de werknemer vanaf 1 januari 2010 een kilometervergoeding van € 0,37 bruto per kilometer, met een bodembedrag van € 25,-- bruto per dag, voor het gebruik van zijn privéauto als hij verplicht wordt deze auto te gebruiken voor zijn werk. Met betrekking tot kleding geldt voor 2010 of jaren waarvoor de werkgever niet kiest voor de werkkostenregeling het volgende. Een (vaste) kostenvergoeding behoort in beginsel tot het loon. De benaming “kostenvergoeding” betekent niet dat er fiscaal sprake is van een onbelaste kostenvergoeding. Een eventuele vaste kostenvergoeding dient onder meer, voorafgaand aan de betaling, afzonderlijk te zijn vastgesteld en naar de aard en de veronderstelde omvang van de kosten te zijn gespecificeerd. Ik verwijs naar paragraaf 4.4 van het Handboek. De vergoeding of verstrekking van kleding behoort tot het loon, tenzij er sprake is van werkkleding. Kleding is slechts als werkkleding aan te merken indien zij: a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen; b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm 2 per kledingstuk. Door de werkgever ter beschikking gestelde kleding die niet aan deze voorwaarden voldoet is onbelast zolang deze kleding aantoonbaar op de werkplek blijft. Ik verwijs naar paragraaf 18.52 van het Handboek. In alle overige gevallen moet de werkgever de vergoeding of de waarde van de verstrekte of ter beschikking gestelde kleding tot het loon rekenen. Voor de waardering ervan verwijs ik naar paragraaf 4.3 van het Handboek. Voor de onderhoudskosten van kleding geldt dat, als er sprake is van werkkleding in fiscale zin, de werkgever het onderhoud belastingvrij mag vergoeden of verstrekken. Is geen sprake van werkkleding, dan behoort de werkgever de vergoeding van onderhoudskosten en/of de waarde van de verstrekking tot het loon te rekenen. Voor de WVA geldt dat indien en voor zover ter zake van kleding sprake is van loon voor de loonheffingen, tevens sprake is van WVA-loon, tenzij de werkgever de desbetreffende vergoeding of verstrekking in de regel slechts eenmaal of in de regel eenmaal per jaar toekent. Ik verwijs naar paragraaf 23.1.3 van het Handboek. Bij toepassing van de werkkostenregeling behoren de kostenvergoeding en verstrekking van (werk-) kleding en (werk-)schoenen tot het loon. Als de werkgever de werkkostenregeling toepast, kan hij er voor kiezen om het voordeel als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen. Ik verwijs naar paragraaf 18.52 van het Handboek. De terbeschikking gestelde kleding en schoenen zijn onbelast en dus te beschouwen als werkkleding, mits deze a) op de werkplek achterblijven; of b) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt zijn om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen; of c) voorzien zijn van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm2 per kledingstuk. Vergoeding van reinigingskosten van de kleding volgt het regime van de kleding: dat betekent dat vergoeding van reinigingskosten van terbeschikking gestelde werkkleding niet tot het loon behoort. Ik verwijs naar de paragrafen 17.1.4 en 17.6.2 van het Handboek.
Kenmerk
8
Met betrekking tot gereedschappen geldt voor 2010 en de jaren dat de werkkostenregeling niet wordt toegepast het volgende. Vergoeding en verstrekking van gereedschappen behoren niet tot het loon voorzover het om zakelijk gebruik gaat. Ik verwijs naar paragraaf 18.3 van het Handboek. Bij toepassing van de werkkostenregeling zijn ter beschikking gestelde gereedschappen op nihil gewaardeerd dus onbelast, mits deze 90% of meer zakelijk worden gebruikt. Vergoedingen en verstrekkingen van gereedschappen zijn loon van de werknemer, tenzij de werkgever er voor kiest om de vergoeding of verstrekking aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel. Ik verwijs naar paragraaf 17.6.2 van het Handboek. Met betrekking tot reiskosten geldt voor 2010 en de jaren dat de werkkostenregeling niet wordt toegepast het volgende. De maximale onbelaste vergoeding van zakelijke kilometers, ongeacht het vervoermiddel, bedraagt € 0,19 per kilometer. Woon-werkverkeer geldt als zakelijk verkeer. Dit betekent dat werkgevers elke zakelijke kilometer, dus ook elke kilometer voor woon-werkverkeer, met maximaal € 0,19 onbelast kunnen vergoeden. Het meerdere is belast. Hoofdstuk 19 van het Handboek bevat een uitgebreide behandeling van de wet- en regelgeving over reiskosten. Bij toepassing van de werkkostenregeling zijn vergoedingen en verstrekkingen ter zake van vervoer in het kader van de dienstbetrekking, waaronder woon-werkverkeer, loon van de werknemer. De werkgever kan ze aanwijzen als eindheffingsbestanddeel. Ze zijn gericht vrijgesteld tot een maximum van € 0,19 per kilometer. Ik verwijs naar Hoofdstuk 19 van het Handboek.
Artikelen 6.3 en 6.4 Verhuiskostenregeling Volgens deze artikelen heeft de werknemer, als hij op uitdrukkelijk verzoek van de werkgever voor zijn werk verhuist, recht op vergoeding van de transportkosten en op een bijdrage in de kosten voor de herinrichting. De hoogte van de herinrichtingskosten bedraagt maximaal de werkelijk gemaakte kosten en ook maximaal 12 % van het brutojaarsalaris van de werknemer, met, aldus artikel 6.4 van de CAO, per 1 januari 2010 een maximum van € 5.581,13. Met ingang van 1 januari 2009 zijn de fiscale regels voor het onbelast vergoeden van verhuiskosten ingrijpend gewijzigd. Voor een verhuizing die voldoende samenhangt met de dienstbetrekking bedraagt de maximaal onbelaste verhuiskostenvergoeding € 7.750. Ook de werkelijke kosten van overbrenging van de boedel kunnen onbelast worden vergoed. De werkkostenregeling brengt geen wijziging met zich op dit punt. Ik verwijs naar paragraaf 18.50 van het Handboek.
Artikelen 6.5 en 6.6 Ongevallenverzekering Volgens deze artikelen sluit de werkgever een ongevallenverzekering af voor de werknemers. De verzekering kent een 24-uursdekking. De verstrekking van een dergelijke verzekering behoort tot het loon; de verzekering heeft immers niet uitsluitend betrekking op ongevallen tijdens het vervullen van de dienstbetrekking. Splitsing van de premie in een deel dat ziet op ongevallen tijdens de vervulling van de dienstbetrekking en het overige
Kenmerk
9
deel is niet mogelijk. De uitkering bij invaliditeit ten gevolge van een ongeval behoort tot het loon voor de loonheffing en de Zvw, het is geen loon voor de premies werknemersverzekeringen. In de werkkostenregeling behoort de verstrekking van een ongevallenverzekering, dus als de werkgever de verzekering afsluit voor zijn werknemer, tot het loon van de werknemer, de werkgever kan de verstrekking aanwijzen als eindheffingsbestanddeel. Ik verwijs naar de paragrafen 18.16 en 18.37 van het Handboek.
Artikelen 6.7 Reiniging kleding Volgens dit artikel moet de werkgever, als de werknemer als gevolg van het verrichten van vuil werk zijn kleding moet laten reinigen, voor de reiniging van de kleding zorgen dan wel de door de werknemer gemaakte reinigingskosten vergoeden. Hiervoor verwijs ik naar hetgeen ik onder de artikelen 6.1 en 6.2 heb vermeld.
Hoofdstuk 9 Woondiensten Cafetaria systeem In dit hoofdstuk is een cafetariaregeling opgenomen. Vanuit fiscaal oogpunt staat het werkgevers en werknemers vrij om de overeengekomen beloning te wijzigen. Daarbij is het belangrijk een situatie waarin sprake is van een wijziging van de overeengekomen beloning vóór het genietingsmoment van die beloning, duidelijk te kunnen onderscheiden van de situatie dat sprake is van besteding van (al genoten) loon. De vormgeving van de keuzemogelijkheid is van belang om sterk gelijkende situaties met verschillende gevolgen voor de loonheffingen van elkaar te onderscheiden. Verder moet u denken aan het volgende. a) Een dergelijk systeem moet als zodanig voldoende realiteitswaarde hebben. Dit is afhankelijk van de manier waarop de werkgever en de werknemer vorm geven aan het verlagen van het fiscale loon. Ik verwijs naar paragraaf 18.7 van het Handboek en het besluit van 28 januari 2011, nr. DGB2011/1M, Stcrt. nr. 2130. b) De loonsverlaging leidt in beginsel tevens tot een verlaging van het pensioengevend loon. Met ingang van 24 september 2008 geldt dat een verlaging van het pensioengevend loon onder voorwaarden achterwege kan blijven. Deze voorwaarden staan in onderdeel 4 van het besluit van 8 september 2008, nr. CPP2008/1727M, Stcrt. nr. 183. c) De vergoeding van in een eerder jaar gemaakte kosten behoort in beginsel tot het loon. Dit is slechts anders als de werknemer in dat eerdere jaar reeds een onvoorwaardelijk recht op die vergoeding had en er dus enkel sprake is van een vertraagde uitbetaling. Bij een cafetariasysteem ontstaat zo’n onvoorwaardelijk recht eerst als de werknemer zijn keuze daadwerkelijk aan zijn werkgever kenbaar maakt.
Hoofdstuk 10 Loopbaanontwikkeling Dit hoofdstuk bevat een regeling van een individueel loopbaanontwikkelingsbudget. De werknemer heeft de vrije keus hoe, wat en wanneer hij zijn loopbaanbudget voor zijn loopbaanontwikkeling besteedt. De werknemer informeert de werkgever over de besteding en de werkgever informeert de werknemer omtrent de administratieve afhandeling en betaalt de factuur. Artikel 10.7.2 vermeldt dat de werkgever eventueel verschuldigde loonheffingen verhaalt op de werknemer indien de werknemer onvoldoende rekening heeft gehouden met de fiscale wet- en regelgeving bij besteding van het budget.
Kenmerk
10
Het openen van de mogelijkheid tot verhaal van de verschuldigde loonheffingen is een bepaling welke is overeengekomen tussen werkgevers en werknemers. In fiscale zin doet deze bepaling niets af aan het feit dat de werkgever wettelijk gehouden is tot inhouding en afdracht van de verschuldigde loonheffingen. In die zin is afwenteling van het fiscale risico op de werknemer niet mogelijk. Volgens artikel 10.9 kan de werknemer die in de loop van het kalenderjaar 55 jaar of ouder wordt, 28 extra roostervrije uren kopen met zijn individuele loopbaanontwikkelingsbudget. Hij kan dat gedurende vijf jaren doen, het maximale aantal uren is 140 uren. De extra uren verjaren na een periode van vijf jaar na de datum van aankoop. Als het individuele loopbaanontwikkelingsbudget niet toereikend is kan de werknemer geen uren kopen. Het opnemen van de uren geschiedt in overleg met de werkgever. Bij uitdiensttreding van de werknemer worden de niet-opgenomen uren niet uitbetaald. Over de regeling van artikel 10.9 van de CAO merk ik op dat door de spaarmogelijkheid van de extra roostervrije uren er sprake kan zijn van een regeling voor vervroegde uittreding waarvoor over de werkgeversbijdrage eindheffing verschuldigd is. De mogelijkheid is immers aanwezig is dat de opname van de uren plaatsvindt direct voorafgaand aan het (vervroegde) pensioen. In het kader van deze caobeoordeling is het niet mogelijk om daar op grond van het onderhavige artikel een uitspraak over te doen. Hiervoor is een individuele beoordeling van de feitelijke situatie tussen werkgever en werknemer noodzakelijk. Ik verwijs naar de paragrafen 18.32.2 en 22.9 van het Handboek en ook naar de besluiten van 26 mei 2005 en 8 december 2005 met resp. nrs. DGB2005/3299M en DGB2005/6722M. Vergoedingen of verstrekkingen in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt behoren, voor zover er werkelijk sprake is van beroeps- of studiekosten, niet tot het loon. Voor meer informatie over de vergoeding van beroeps- en studiekosten, ook als de werkkostenregeling wordt toegepast, verwijs ik naar de paragrafen 18.12 en 18.45 van het Handboek. De studie of opleiding moet zijn gericht op het vervullen van een beroep in de toekomst of op het op peil houden van vakkennis. Een vergoeding voor reizen is vrijgesteld als de vergoeding niet uitgaat boven de werkelijk gemaakte kosten. Voor vergoeding van binnenlandse reizen in verband met een opleiding of studie met het oog op verwerven van inkomen uit werk en woning geldt dat de vergoeding van de werkelijke kosten gemaximeerd is tot € 0,19 per kilometer. Ik verwijs naar hoofdstuk 19 van het Handboek voor administratieve verplichtingen met betrekking tot reiskostenvergoedingen. Het tijdens de studie doorbetaalde salaris of de vergoeding van het uurloon behoort tot het loon. De aankoop van extra uren behoort niet tot het loon, het is te beschouwen als compensatieverlof. Aanspraken op compensatieverlof behoren als zodanig niet tot het loon voor zover zij aan het eind van het kalenderjaar, samen met aanspraken op vakantieverlof, niet meer bedragen dan de arbeidsduur per week, gerekend over een periode van 50 weken. Ik verwijs naar paragraaf 18.51.1 van het Handboek. De doorbetaling tijdens de opname van het compensatieverlof behoort in die gevallen tot het loon.
Hoofdstuk 12 Pensioenen Dit hoofdstuk heb ik niet beoordeeld.