Stichting Vrienden van de Onderwijsinspectie Postbus 2730 3500 GS Utrecht
[email protected] bankrek.nr. 356537129 KvK 851660277
Nieuwsbrief nr. 8 - februari 2015
0. Om in de agenda te noteren Beste vriendinnen en vrienden, Ja, dat is toch de juiste aanhef voor onze nieuwsbrief. We heten niet voor niets Vrienden van de Onderwijs Inspectie en daar geven we dan ook graag uitvoering aan. We schrijven een nieuw jaar, dat nu al weer een maand oud is. De verzuchtingen zijn niet van de lucht dat de tijd zo snel gaat. Een opmerking vaak verbonden aan ouderen, zoals velen van ons. Niet voor niets schreef prof Douwe Draaisma zijn boek 'Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt'. De afgelopen paar maanden zijn we weer geconfronteerd met de eindigheid van het bestaan. We hebben eind oktober afscheid genomen van Henny Damen en eind december van Jos van den Maagdenberg. Beiden in hart en nieren de inspectie van het onderwijs toegedaan. Niet iedereen zal met allebei nauw hebben samengewerkt, maar we kennen hen allemaal. Zelf staan de overleggen die ik had met Jos bij het jaarlijkse schrijven aan het examenverslag mij nog duidelijk voor de geest. Mild en geestig in het overleg, scherp en precies in het juiste formuleren. Een genot als ik die samenwerking in mijn geheugen terugroep. En zo zullen velen bij deze oud-collega's hun gedachten hebben. Bij de ter aarde bestellingen zijn veel (oud-)collega's aanwezig geweest, hopelijk een steun voor de nabestaanden. De inspectie staat op de grens van een nieuw tijdperk. Na de onverbiddelijke zeven jaren die de Algemene Bestuursdienst voor de uitoefening van haar functie had toegestaan, neemt Annette Roeters nu, eind januari, afscheid als IGO. Het bestuur van de Vrienden was aanwezig bij haar officiële afscheid in Studio Pulchri (Den Haag), waar de minister haar warm heeft toegesproken. Naast de minister werden lovende en vriendelijke woorden gesproken door de vertegenwoordiger van SICI en door prof Van Wieringen namens de Raad van Advies. Op 29 januari was het bestuur eveneens aanwezig bij het 'interne' afscheid van Annette in het (oude kerk)gebouw Ottone in Utrecht. Ik was zeer vereerd dat ik als tweede spreker Annette mocht toespreken. Bij die gelegenheid hebben we haar natuurlijk een tastbaar cadeautje gegeven, maar daarnaast ook een immaterieel geschenk: ik mocht haar benoemen tot Vriendin voor het Leven van de Onderwijs Inspectie. Een onderscheiding die het bestuur in het leven heeft geroepen. Speciaal voor haar inzet voor onze Stichting, voor de facilitaire steun die wij telkens hebben ervaren, vond het bestuur het passend haar deze onderscheiding toe te kennen. Het afscheid was een warm bad en we weten dat Annette dat ook zo ervaren heeft. In het najaar waren we als Stichting bijeen in het Nationaal Archief in Den Haag. Een zeer geslaagde middag, waarop we met plezier terugkijken.
En dan gaan we nu op weg naar de volgende bijeenkomst van onze Max Goote Sociëteit, namelijk op 12 februari a.s., waarvoor u allen inmiddels een uitnodiging hebt ontvangen. De bijeenkomst staat in het teken van toekomstige ontwikkelingen op het terrein van het toezicht op het onderwijs. Samen met het weerzien van vele oud-collega's belooft het een interessante en tegelijk plezierige bijeenkomst te worden. Dus: komt in groten getale (wel even uw komst aanmelden wegens het bestellen van voldoende broodjes e.d.). Voor nu een hartelijke groet, Wim Kleijne voorzitter
1.
Hoe is het toch met Dieter Steinbusch?
In 1984 werd ik directeur van de MTS in Helmond. Mijn ideaal was het beste en meest vooruitstrevende technische beroepsonderwijs maken van Nederland. Als voorzitter van de vakcommissie Electro van de VEV ontmoette ik veel gelijkgezinde vertegenwoordigers van andere scholen. Nauwelijks benoemd tot directeur kwam de STC operatie, waarbij uiterlijk drie jaar later een aantal scholen moesten samengaan in één organisatie. De verhoudingen waren moeilijk in het Helmond van die tijd. Dat leidde tot één voor één fusies, wel zes stuks in totaal. Inmiddels was ik mede-centraal-directeur annex voorzitter van het CVB van ROC Ter Aa tot 1996. Toen werd ik inspecteur voor BVE met als standplaats Breda. Daar werkte ik samen met de collega inspecteurs Kees Rijnierse, Simon Keep, Tineke Brinkman, Annelies de Nooij, de inmiddels overleden Hennie Daamen en vooral Jos Verkroost. Jos en ik waren de sigarenrokers die een kamertje, dat mistig was van de rook, apart hadden. In 1999 ontmoette ik iemand die tabellen had voor de te verwachten levensduur van rokers.
Dat was zo beangstigend dichtbij dat ik van de ene op de andere dag met roken ben gestopt. De sigaren die ik toen "over" had heb ik nog steeds bewaard. Breda was een gezellig kantoor met hardwerkende medewerkers. Marijke Geelhoed zie ik ook nog van tijd tot tijd evenals Warner Kleijn, en natuurlijk de Vrienden van de Inspectie op de gezellige bijeenkomsten. Met Simon Keep heb ik geregeld Facebook contact. Wanneer krijgen de Vrienden VDI een plaats op de sociale media? De ontwikkeling van kaders voor waardering en beoordeling waren hoogst interessant. En komend van een ROC had ik veel inside kennis van de gang van zaken. Door hartritmestoornissen heb ik in 2006 de inspectie verlaten via een VUT regeling. Ik trof uiteindelijk de cardioloog die kort daarvoor in Amerika had geleerd hoe met hartritmestoornissen om te gaan. Die problemen zijn nu in rustiger vaarwater. Kunst, we kunnen het niet laten Mijn vrouw Els, met wie ik al 47 jaar getrouwd ben, en ik houden van mooie dingen: kunst, design, oude prenten, beelden , artistiek glas, mooi antiek enz. We kochten ons eerste kunstwerkje (Litho van Karel Appel) in de zestiger jaren. Telkens kwam er wat bij. Daardoor hing ons huis al snel tamelijk vol. We waren bij verschillende bekende galerieën goede klant. Toen Els ophield met haar Orthodidactisch Instituut ter behandeling van dyslectische leerlingen besloten we samen als nevenactiviteit een galerietje te beginnen, eerst op proef in ons woonhuis van destijds. Dat was heel gezellig en interessant, maar in no time was ons huis te klein daarvoor. Bovendien tref je op die manier ook mensen die jouw theepot wilden kopen als keramisch kunstwerk, en dat was niet de bedoeling. We kregen de kans voor een vrijstaand woonhuis op het adres Wildeman 18 in Eindhoven met separate bedrijfsruimte (die gelegen was naast ons huis) met een oppervlak van 255 m2 en vier meter hoog. Een architect zorgde voor de infrastructuur en sinds 1996 bedienden we die galerie met 6 exposities per jaar. Momenteel is de naam Artandmoregallery. We zijn te vinden op internet.
Na het beëindigen van mijn inspectiewerkzaamheden hebben we dat samen voortgezet, maar inmiddels beperkt tot 2 exposities per jaar, omdat we niet altijd aan galerieverplichtingen gebonden willen zijn. We reizen veel, bekijken kunst op die plaatsen. Het galeriewezen is een leuk vak. Je ontmoet altijd mensen met goede zin. Wie humeurig is gaat niet naar een kunstgalerie. We kennen ondertussen heel veel musea en mensen in het kunstwereldje. We hebben ook een favoriete kunstenaar: Kees Salentijn uit Amsterdam. Hij heeft voor ons de juiste mix van abstract en figuratief. Bij wijze van illustratie een schilderij dat nu in de galerie hangt: “Flores de Mayo” (Meibloemen, acryl op linnen, 50 x 60 cm). We hebben in eigen beheer een boek met 20 kunstdrukprenten van Salentijn uitgegeven op gedichten van de inmiddels overleden Eindhovense dichter Theo van der Put.
In de galerie is werk van regionale kunstenaars, landelijk bekende kunstenaars en zelfs van de hele grote namen zoals Chagall, Miro, Picasso, Margritte, Matisse enz. We beleven veel plezier in het omgaan met moderne kunst, het contact met kunstenaars en bezoekers, en het houdt ons van de straat. Dieter Steinbusch www.artandmoregallery.nl
2. Dat wist je vast nog niet van Ron Dujardin En dan ben je ineens wethouder….
Vorig jaar was een jaar met grote veranderingen voor ondergetekende. De verkiezingen in maart verliepen voor mijn partij erg goed en als trotse lijsttrekker namens D66 Etten-Leur kon ik op de uitslagenavond constateren, dat wij van twee naar vier zetels waren gestegen. Als gedeeld derde partij in grootte gaf dat ineens een positie in de collegeonderhandelingen, die overigens in Etten-Leur grotendeels openbaar verliepen en zelf via Nieuwsuur later te zien waren. De onderhandelingen verliepen zeer voorspoedig en het CDA (zes zetels), het APB (plaatselijke partij met ook zes zetels) en wij met vier zetels besloten het nieuwe college te vormen. Ondanks de drukke agenda en het feit dat Etten-Leur (42.500 inwoners)in principe vijf wethouders mocht hebben waren we het snel eens, om als gelijkwaardige partners met drie wethouders te starten. Ik was voor D66 na 18 jaar raadslidmaatschap, waarvan het grootste gedeelte als fractievoorzitter, de kandidaat en op 12 mei werden wij ( Jean Pierre Schouw(APB), Jan van Hal (CDA) en ondergetekende) beëdigd. Mijn portefeuille: ruimtelijke ordening, wonen, duurzaamheid (milieu en natuur), sport, wijkgericht werken (naast vijf eigen wijken ook coördinerend wijkwethouder) en handhaven. Een pittige portefeuille, met veel uitdagingen en dat is iets wat mij wel ligt. Binnen de portefeuille liggen onder ander de volgende uitdagingen voor de komende vier jaar: De bouw van een nieuwe wijk van rond de 400 woningen. Een wijk, die wat mij betreft (en inmiddels gesteund door het voltallige college) een mooie, maar vooral duurzame wijk moet worden. Daarnaast zijn er nog een aantal interessante binnenstedelijke locaties waar de uitdaging in duurzaamheid en efficiënt grondgebruik ligt. Op gebied van duurzaamheid (ben daar tevens een trekker van in de regio) gaan we in Etten-Leur in kader van de stroomversnelling koopwoningen twee woningen die nu nog weinig duurzaam zijn omzetten naar een nul op de meter woning, tevens blijf ik de werkgroep Duursaam (samenvoeging duurzaam en samen)Etten-Leur, een groep ontstaan op initiatief van onze fractie voor mijn wethouderschap, op alle gebieden steunen om duurzaamheid goed op de kaart te krijgen. Een bijzonder project voor de inzet van de milieubarometer, waarbij we de VMBO scholengemeenschap inschakelen om deze voor bedrijven in te vullen en samen te kijken naar duurzaamheid.
Daar zit dan tevens de stimulans voor technisch onderwijs in, dus twee vliegen in een klap. Op sportgebied diverse zaken, maar de uitdaging is vooral de bouw van een nieuw zwembad in deze periode na de mislukking tijdens het vorige college. Inmiddels heeft de nieuwe opzet nu de steun van de raad. Een belangrijk punt is natuurlijk ook het wijkgericht werken, waarbij onze inwoners in combinatie met ondernemers, verenigingen onderwijs etc. in hun kracht gezet worden om vooral eigen initiatieven te ontwikkelen, mede gezien de uitdagingen in het sociaal domein. Zomaar een aantal uitdagingen, zonder volledig te zijn, want ook op handhavingsgebied liggen nog veel uitdagingen. Kortom een mooie en drukke portefeuille waar ik mijn inzet goed in kwijt kan. Het is een bijzondere ervaring om na 18 jaar raadslidmaatschap nu bestuurlijke verantwoordelijkheid te hebben. Gelukkig hielp de ruime raadservaring bij het snel ingewerkt raken en binnen ons college waar we vooral uitgaan van collegiale samenwerking heb ik mijn plek goed kunnen vinden. Ook mijn ervaringen bij de inspectie als voorzitter van de OR, trekker van de Arbo expertgroep en voorzitter van de DOR-VGWM commissie komen nog steeds van pas. Bestuurlijke verantwoordelijkheid was dus niet vreemd. Nu zo’n acht maanden na de benoeming geniet ik nog steeds van deze mooie functie. Het is boeiend, uitdagend en vraagt het nodige van creativiteit en goede communicatie. Maar daarin voel ik me thuis. Ja, het is ook een drukke baan, met een drukke agenda die gelukkig goed bewaakt wordt door ons secretariaat. Het leuke is dat ik in mijn portefeuille veel mogelijkheden heb tot ontmoeten en gesprekken met onze inwoners, verenigingen, organisaties en ondernemers. Wat betreft mij geen baantje vanachter het bureau, maar graag met twee benen in de maatschappij en het werkveld. Dus ook mee met de handhavers om goed zicht te krijgen op hun werk en met vijf wijken veel ontmoetingen in de gemeente met enthousiaste mensen die iets willen maken van hun woonomgeving. Wat ook nog steeds een punt van genieten is, is dat ik vaak met de fiets naar het werk kan (alleen bij werkbezoeken in de regio of overleggen elders in het land gebruik ik de auto of het OV), dat is wel wat anders dan bij de inspectie waar ik vaak al om 6.15 uur in de auto richting Utrecht zat en zo’n 40.000 tot 50.000 kilometer per jaar reed. Kortom op de vraag hoe bevalt het, kan ik allen maar antwoorden uitstekend en ik hoop een goede periode vol te mogen maken en als de kiezer het wil nog een tweede periode in 2018 eraan vast te kunnen plakken. Mij volgen kan op diverse media en met name via mijn facebook pagina: https://www.facebook.com/Ron.Dujardin.wethouder.D66.EttenLeur , maar ook via mijn normale facebook pagina, linkedin, google plus en twitter. Ik weet niet wanneer dit stukje in de nieuwsbrief komt maar in januari ben ik ook door Binnenlands Bestuur genomineerd in de categorie beste nieuwkomer bij de verkiezing bestuurder van het jaar 2014. Een verrassing voor mij, maar ook een eer en met de nominatie was ik in ieder geval al blij, een mooie stimulans om volle kracht door te gaan. Ron Dujardin
3. Uit het fotoalbum van de inspectie
In Nieuwsbrief 7 van oktober 2014 staat bovenstaande foto met de uitnodiging aan degene die erop is afgebeeld om voor een volgende Nieuwsbrief een stukje te schrijven over het moment waarop deze foto is gemaakt. Op de foto staan Enver Ikiz en Theo Storimans. Ik zou niet weten wanneer deze foto is gemaakt en evenmin waar. Als Diana met deze foto op de proppen komt zal zij die wel ergens uit de inspectiearchieven hebben opgedoken. Blijft de vraag naar aanleiding waarvan dan een foto van mij, samen met mijn Turkse compaan, in de archieven van de Inspectie is terechtgekomen Daar heb ik wel een vermoeden van. Enver en ik hebben in de periode tussen 1984 en 1993 onderwijsstudiereizen naar Turkije georganiseerd. Ik denk dat de foto onderdeel heeft uigemaakt van een in Introspectie of in “Uitleg” verschenen verslag van een van deze reizen. We organiseerden elk jaar twee reizen, één in de paas- of meivakantie en één in de herfstvakantie. Een paar keer was er ook een zomercursus van een week of twee. Bij elkaar, zo schat ik in, ongeveer twintig reizen met per reis circa 30 personen. Sommigen zijn wel twee, of drie of vier keer mee geweest. In totaliteit zullen pak weg vier à vijf honderd geïnteresseerden door ons in Turkije zijn rondgeleid langs scholen en bezienswaardigheden. Daaronder ook verschillende oud-collega’s die nu “Vriend van de Onderwijsinspectie” zijn. De formule van onze studiereizen was: per reis van acht dagen ten minste vier of vijf bezoeken aan verschillende typen scholen en dat op een route die ook toeristisch interessant was. Elke reis was er in ieder geval een onaangekondigd bezoek aan een dorpsschool en verder een van tevoren via de ambassade geregeld bezoek aan een lagere school in een stad, of een bezoek aan een technisch lyceum, een lyceum voor nijverheidsonderwijs, een algemeen lyceum, of een imanopleidingsschool, een school voor blinden of voor doven of een pabo.
We startten de reis meestal in Ankara. Verschillende keren werd daar door de onderwijsattaché een ontmoeting gearrangeerd met Turkse jongeren die Nederlands studeerden en met sleutelfiguren voor het onderwijs aan Turkse jongeren in het buitenland. In Ankara stond ook vast een bezoek aan het befaamde Anatolisch museum en het mausoleum van Atatürk op het programma. In veel gevallen ging de reis vervolgens naar Kappadocië en vandaaruit ofwel naar het zuiden (Antalya en omstreken), ofwel het zuidoosten (Kayseri, Adiyaman en Urfa), ofwel het zuidwesten (Konya, Izmir, Bursa). Andere keren gingen we vanaf Ankara helemaal naar het noordoosten (Hattusas, Samsun, Trabson), of naar het noordwesten (Hattusas, Samsun, Sinop). We eindigden bijna altijd - al dan niet met een tussenvlucht - in Istanbul, waar bekende en minder bekende pekken werden bezocht. De taakverdeling bij de reizen was in grote lijnen zo dat Enver de schoolbezoeken en ontvangsten met Turkse autoriteiten (provinciale gouverneurs, onderwijsinspecteurs, schooldirecteuren), de hotels en busonderneming regelde en ik de culturele aspecten van de reis voor mijn rekening nam. Dus de bezoeken aan opgravingen, oude kloosters, kerken en moskeeën, (ondergrondse) steden, etc. en daar ook dikwijls zelf de rondleiding verzorgde. Hoe is dat alles zo gekomen? Eigenlijk heel eenvoudig. Toen ik in 1980 bij de inspectie kwam te werken als inspecteur kleuter- en lager onderwijs kreeg ik - hoewel ik dat toen nog niet wist - een van de meest uitdagende ambtsgebieden van Nederland, namelijk de Schilderswijk en de aangrenzende achterstandswijken in Den Haag. Tot die uitdagingen behoorde het in die tijd net in opkomst komende onderwijs in eigen taal en cultuur. Voor dit OETC werden uit onder meer Turkije en Marokko leraren naar Nederland gehaald. Eén van hen was Enver Ikiz, die werkzaam was aan de Terwestenschool in Den Haag. Ik kwam bij hem in de klas, maar kon uiteraard niets verstaan van wat hij met zijn leerlingen aan het doen was. Omdat Enver heel toegankelijk was vroeg ik hem of hij mij Turks wilde leren, zodat ik bij bezoek aan OETC-lessen op andere scholen ook kon volgen wat daar plaatsvond. Hij wilde dat wel doen en zo kwam het dat ik wekelijks op woensdag van vijf tot zes van Enver Turkse les kreeg. In onze gesprekken over de Turkse taal en cultuur en de inrichting van het Turkse onderwijssysteem werd mij duidelijk dat het referentiekader van Turkse ouders die hun kinderen in Nederland naar school brachten totaal anders was dat wat wij ons konden voorstellen. De stap naar het organiseren van studiereizen voor Nederlandse onderwijsgevende en anderen die in Nederland te maken hadden met onderwijs in eigen taal en cultuur (wethouders, gemeentelijke onderwijsfunctionarissen, ambtenaren bij OCW) was toen gauw gezet. Enver had al eens een studiereis voor een pabo georganiseerd en had daar diverse nuttige contacten in Turkije aan over gehouden en ik had me al langere tijd bezig gehouden met de vroeg-Christelijke, byzantijnse en ottomaanse cultuur. Dat sloot dus goed op elkaar aan. Begin jaren negentig verscheen het rapport “Ceder in de tuin” van oud-minister Van Kemenade. Daarin werd de veronderstelling dat gastarbeiders naar hun land van herkomst zouden terugkeren ontkracht. Kinderen moesten om die reden niet door onderwijs in eigen taal en cultuur worden voorbereid op voorzetting van hun schoolloopbaan in het land van oorsprong, maar op blijvende deelname aan de Nederlandse samenleving. Daarmee verviel ook de drijfveer om Nederlandse leerkrachten en beleidsmakers kennis te laten maken met de onderwijswerkelijkheid in Turkije. We zijn toen met het organiseren van de studiereizen gestopt. Enver en ik zijn na zoveel jaar nog steeds goed bevriend. We zien - of beter: we zagen elkaar regenmatig. Vanaf september 2014 is dat wat minder geworden. In die maand is Enver - inmiddels weduwnaar en hertrouwd met een Nederlandse oud-collega - naar Turkije geremigreerd. Truus (mijn vrouw) en ik gaan hem daar zeker spoedig opzoeken. Theo Storimans
Graag dagen wij degenen (een van) afgebeeld op bovenstaande foto uit om voor de volgende nieuwsbrief een stukje te schrijven over het moment waarop deze foto gemaakt is.
[email protected]
4. Mag ik mij even voorstellen?
Een andere kant van Eugène Boeldak
Sinds november 2009 werk ik bij de Inspectie. Tot 1 februari 2012 als hoofd Middelen en Bedrijfsvoering en daarna als senior adviseur bedrijfsvoering en Workshop Facilitator. Het modereren of faciliteren van workshops en conferenties heb ik op 1 december 2009 mogen initiëren. Sindsdien fungeer ik als trekker voor de pool van facilitators, genaamd Toezicht Tigers. Vanaf maart 2007 leid ik het Dialoogcafé Utrecht waar professionals uit nagenoeg alle provincies maandelijks bijeenkomen om de dialoog te voeren over vraagstukken die er toe doen. Recentelijk ben ik ook op een ander terrein actief geweest. In november en december jl. verbleef ik ruim een maand op Curaçao, mijn geboorte-eiland om vakantie te houden en mijn eerste boek te promoten: “Mr. Dr. Moises F. Da Costa Gomez, Voorvechter voor de politieke emancipatie der Nederlandse Antillen”, dat juli 2014 op de markt kwam. Waarom een boek over deze staatsman uit de vorige eeuw (27-10-1917 tot 22-11-1966), bekend onder de koosnaam ”Doktoor”? In 1984 studeerde ik af als historicus aan de RUG over dit thema, waarna ik tot en met 1996 verder onderzoek heb gedaan over deze transformationele politieke leider, uit Curaçao. Ik was en ben nog steeds geraakt door de grote bijdrage van deze staatsman aan het Koninkrijk der Nederlanden. Een andere reden was het verzoek van Erika Römer, nazaat van ”Doktoor’’, en operations manager bij uitgeverij ’Publishing by the Seas’ in Santa Barbara, Californië. Het hoogtepunt van de promotie was de boekpresentatie op 22 november op de University of Curaçao, die sinds 2013 naar deze staatsman vernoemd is. De uitgever en ik hadden de presentatie gepland op de sterfdag van “Doktoor”, zodat wij konden rekenen op aandacht van de media en het publiek. Bij die gelegenheid heeft de Stichting Maria Liberia-Peters ook een heruitgave van een interview met ”Doktoor’’ uit 1963 gepresenteerd.
In de aanloop naar mijn boekpresentatie ben ik gevraagd voor twee televisie-interviews bij TeleCuraçao en CBA-TV en heb ik twee radio-interviews over Da Costa Gomez gegeven. De uitgever had eerder de boekpresentatie maandenlang onder de aandacht gebracht via de Facebook pagina Mr. Dr. Moises Frumencio Da Costa Gomez (hoofdlettergevoelig). De boekpresentatie is bijgewoond door 110 belangstellenden, waarbij 46 exemplaren van het boek werden verkocht. Geheel buiten mijn verwachting bleek de belangstelling voor ”Doktoor’’ en mijn boek heel erg groot. Hierdoor heb ik nagenoeg mijn hele vakantie gewijd aan de boekpromotie en alles wat daaruit voortkwam. Zo ben ik in de weken na de presentatie uitgenodigd voor gastlessen voor eindexamenkandidaten op drie HAVO-VWO-scholen en heb ik twee gastcolleges ‘transformationeel leiderschap’ gegeven aan MBA-studenten Management en Leadership aan de Inter-Continental University of the Caribbean. Voor de Kiwanis Club Curaçao en een jonge politieke beweging heb ik een lezing met discussie verzorgd. Een tweede optreden op CBA-TV en drie live interviews op de radio completeerden mijn behoorlijk enerverende promotietour. Ook via persoonlijke interviews in de Nederlandstalige kranten Amigoe en AD heeft het boek aandacht gekregen Hieronder volgt een uit het Engels vertaald interview dat ik heb afgegeven aan Guilie Castillo-Oriard. Dit interview is verschenen in de Amigoe Express en laat ook een andere kant van mij zien.
Twee mannen en een boek door Guilie Castillo-Oriard Soms is de reis van een boek, van idee tot lezer, een klinkend verhaal. Eugène Boeldak’s biografie over Mr. Dr. Moises da Costa Gomez, of Doktoor zoals iedereen hem noemt, is zo’n verhaal. Een verhaal dat drie decennia overspant. Eugène heeft een succesvolle en aansprekende carrière opgebouwd in organisatieadvies en bedrijfsvoering. In zijn vrije tijd - je vraagt je af waar hij die nog vindt - organiseert en faciliteert hij een maandelijks Dialoog Café om oplossingen voor relevante vraagstukken te onderzoeken. ‘’Onderwijs en media trainen ons om voor onze rechten op te komen, onszelf te verdedigen en daarmee anderen te belemmeren” zegt hij. “Maar we zijn op weg naar wederzijdse afhankelijkheid, als mensen en als naties.
We moeten ook andere vaardigheden ontwikkelen. Dialoog kan gemeenschappen veranderen. En ja, dat heeft een relatie met Doktoor’s werk. Hij bouwde altijd aan allianties. In de onderhandelingen met Nederlandse bestuurders zag hij ze nooit als vijanden, maar eerder als mensen met andere inzichten en belangen. En hij streefde ernaar te onderhandelen om overeenkomsten te bereiken. ‘Dat is de essentie van dialoog.’ Eugène’s interesse in Doktoor ontstond lang geleden. “Toen ik een jaar of 10 was, namen mijn moeder en oma me mee naar vergaderingen in Kas di Pueblo (huis van het volk), in Montaña, Fuik en Caracasbaai op Curaçao. We hadden geen auto, dus liepen we, eenmaal met de bus in de stad aangekomen, vanaf het postkantoor naar Kas di Pueblo in De Penstraat in Pietermaai. Het maakte indruk op me hoe mensen Doktoor aanbaden. Mijn familie, de buren en de mensen die we onderweg tegenkwamen. Iedereen vond hem bijzonder.” Wat maakte deze man zo geliefd? Voor tienjarige Eugène zou het antwoord nog jaren op zich laten wachten. In 1965 toen hij op de middelbare school zat, focuste zijn generatie zich op de VS. “We meden alles wat lokaal was” vertelt hij met die aanstekelijke lach van hem. “Popmuziek was het helemaal: the Beatles en the Rolling Stones. Broeken met wijde pijpen, plateauzolen, enorme riemen. Het Gomezplein in Willemstad, genaamd naar Doktoor Da Costa Gomez, was ons trefpunt, de ‘place to be’, maar geen van ons zag Doktoor als een persoon die voor ons belangrijk was.” In 1972, zes jaar na Doktoor’s overlijden en drie jaar na de Mei-revolte van 1969, verhuisde Eugène naar Groningen om Engels en wiskunde te studeren voor zijn docentenopleiding. Tot hij ging nadenken over de bijdrage die zijn studie zou hebben voor Curaçao. “Er is niets sociaals aan wiskunde’’ zegt hij “en niets communicatiefs. Dus stapte ik over van wiskunde naar geschiedenis.” Hij werd nieuwsgierig naar de relatie van Nederland met de eilanden en naar de geschiedenis van politieke emancipatie van de Antillen. Tijdens zijn inleidende onderzoek naar mogelijke onderwerpen voor zijn eindthesis, kwam hij vermeldingen van Doktoor tegen en herinnerde hij zich zijn ervaringen als kind met het charisma van deze man. “Ik moest gewoon over hem schrijven” zegt Eugène. Maar onderzoek plegen in 1982, pre-internet tijd, was een flinke uitdaging. Het benodigde materiaal was niet beschikbaar in Groningen, dus verhuisde hij naar Amsterdam. Zijn scriptiebegeleider verhuisde voor een gastlectoraat naar Washington. Ze correspondeerden per post. Eugène had geen typemachine. ‘’Mijn manuscript was werkelijk een manuscript, handgeschreven” lacht Eugène. “Ik stuurde mijn scriptiebegeleider handgeschreven pagina’s, hij stuurde mij zijn feedback. Daarna ging ik terug naar de bibliotheek voor meer research. Maar hoe voeg je nieuwe informatie toe in een niet-digitaal manuscript? Door te knippen en te plakken, letterlijk. Ik knipte in het origineel, precies op de plek waar de nieuwe informatie toegevoegd moest worden, plakte het nieuwe stuk erin en voegde daarna de rest van de pagina weer toe.” Twintig jaar lang bestond Eugène’s thesis zoals de meeste academische rapporten, alleen voor mensen met gespecialiseerde kennis. In 1986, twee jaar na zijn afstuderen verwierf Eugène overigens een welverdiende podiumplek tussen 3 ex-premiers Isa, Kroon en Evertsz en prof. Van der Grinten tijdens de 20-jarige herdenking van Doktoor’s overlijden op de Universiteit van de Antillen. In 2011 besloot Eugène om zijn scriptie te digitaliseren en wekte daarbij de interesse van een vriendin in de uitgeverswereld. Zij vroeg hem een boek te wijden aan de betekenis van Doktoor voor de Antillen en het koninkrijk. “Mijn eerste reactie was nee” vertelt Eugène, “ik ben te druk met andere projecten. Maar het idee om Doktoor te delen met een groter publiek leek toch te belangrijk om te negeren.”
Wat brengt de toekomst voor Eugène? Ik denk dat mijn missie voor de rest van mijn leven ligt in mensen inspireren en begeleiden in de positieve ervaring om, in plaats van iemand te overtuigen, samen mogelijkheden te onderzoeken. Doktoor zou trots op hem zijn! (Vertaling van Marion Keizer, januari 2015)
5. De onderwijsinspectie in bedrijf
Minister-president en staatssecretaris reiken samen predicaten Excellente scholen uit Afgelopen maandag (26 januari jl) werden de predicaten Excellente Scholen weer uitgereikt. Sander Dekker en Mark Rutte overhandigden samen het predicaat aan de excellente scholen in het po, so en vo. Het gaat om:
39 basisscholen waarvan 5 scholen voor speciaal basisonderwijs; 12 scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs; 55 scholen voor voortgezet onderwijs waarvan 6 scholen voor praktijkonderwijs.
Het predicaat Excellente Scholen bestaat sinds 2012 en is bedoeld voor goede scholen die zich onderscheiden van andere goede scholen door te excelleren op een bepaald gebied.
Denk bijvoorbeeld aan een innovatief onderwijsaanbod of een onderscheidende invulling van de maatschappelijke taak van de school. Het predicaat Excellente Scholen werd tot voor kort door het ministerie van OCW uitgereikt. Maandag krijgt de inspectie, samen met de nieuwe juryvoorzitter van het predicaat Excellente Scholen, symbolisch het stokje van het ministerie overgedragen. Dit betekent concreet dat vanaf dat moment het predicaat Excellente Scholen onder de verantwoordelijkheid valt van de Inspectie van het Onderwijs. Hierdoor is voor ons de mogelijkheid ontstaan om het predicaat Excellent in samenhang te brengen met onze vernieuwingen in het toezicht. Een uitgelezen kans voor ons om als inspectie verder bij te dragen aan een onderwijscultuur waarbij het voor alle partijen vanzelfsprekend is te streven naar verbetering. De reacties van de scholen die tot nu toe deelnamen zijn positief. Met enthousiasme vertellen zij over het effect van hun deelname en hoe de gezamenlijke betrokkenheid binnen de school en de informatie die het traject heeft opgeleverd er toe heeft bijgedragen verbeteringen door te voeren. Wat moeten scholen doen om excellent te worden? ‘Als scholen vinden dat ze uitblinken, kunnen ze zichzelf aanmelden om in aanmerking te komen voor het predicaat. Een onafhankelijke jury onder leiding van Fons van Wieringen heeft de scholen beoordeeld. Overigens is met de uitreiking aanstaande maandag het werk van de huidige jury klaar. Vanaf dit jaar draagt zij haar werkzaamheden over aan een nieuwe jury. De Inspectie van het Onderwijs wordt verantwoordelijk voor de uitvoering van het traject.’ Waarom is dat? ‘Bij de start in 2012 is afgesproken dat deze jury drie jaar de beoordelingsprocedure voor haar rekening zou nemen en daarna zou overdragen aan de Inspectie. Het past ook helemaal in de ontwikkeling bij de inspectie om scholen niet alleen te beoordelen als ze zwak presteren, maar ook te stimuleren om zichzelf te verbeteren.' Waarom is het belangrijk dat het predicaat Excellent wordt uitgereikt? 'Onderwijs komt regelmatig negatief in de media. Op deze manier kunnen we laten zien dat er ook veel mooie en inspirerende dingen gebeuren. De scholen krijgen erkenning als ze het predicaat ontvangen en andere scholen kunnen van hen leren. Scholen waarderen de onafhankelijke en kritische blik van de jury. Alle deelnemende scholen krijgen een schoolrapport, ook als ze het predicaat niet krijgen. Daarin staat waar ze in uitblinken en welke punten ze kunnen verbeteren. Aan dat schoolrapport hebben scholen veel, zeggen ze.’ Is het zo dat scholen meer leerlingen werven als ze een predicaat hebben? ‘Ja. Het blijkt dat de leerlingaantallen toenemen bij excellente scholen, terwijl die in de regio vaak juist dalen. Maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat de scholen sowieso al goed bekendstaan.‘ En halen ze nog meer voordeel uit het feit dat ze een predicaat hebben, zoals geld? ‘Scholen krijgen geen extra geld voor het feit dat ze excellent zijn, wel erkenning. Daarnaast heeft de staatssecretaris bekendgemaakt dat een aantal excellente scholen in een pilot ruimte krijgt om af te wijken van regelgeving. Je kunt dan denken dat ze mogen afwijken van eisen rond onderwijstijd, het curriculum en examinering. Een interessante ontwikkeling, ook voor scholen die overwegen zich aan te melden voor het traject Excellente School.’
Denken die scholen dan niet, ik heb dat predicaat en ik krijg meer vrijheid, ik ga nu ‘achterover leunen’? ‘Nee hoor, we hebben gezien dat 94 procent van de scholen die excellent waren en weer meedoen opnieuw een predicaat krijgen. Dus je kunt wel zeggen dat die scholen stabiel zijn.’ Voor meer informatie: www.excellentescholen.nl
.
6. Vandaag de dag Hoe speciaal is speciaal onderwijs
Voor het eerst is onderzocht, na 4 jaar research en ontwikkeling, of kinderen die in het basisonderwijs zijn vastgelopen, daadwerkelijk worden geholpen in het speciaal basisonderwijs (SBO). SBO-scholen, voorheen LOM en MLK-onderwijs, zijn gespecialiseerde instellingen voor kinderen met leer- en/of gedragsproblemen. Ruim vijf jaar geleden kreeg een meerderheid van de SBO-scholen van de inspectie nog een negatief kwaliteitsoordeel (zwak of zeer zwak), omdat te weinig aandacht werd besteed aan rekenen, taal en lezen. SBO-scholen stonden bekend als scholen met een gunstig pedagogisch klimaat, waar zorgleerlingen met open armen werden ontvangen. De kernvraag van dit onderzoek is of kinderen ook op cognitief gebied profijt hebben van het verblijf op een SBO-school? Recent is met de invoering van passend onderwijs een zorgplicht voor liefst 15000 kinderen in Nederland, die extra ondersteuning nodig hebben. Tot nu toe was er echter geen algemeen erkende methode om de leerresultaten bij deze kinderen te meten. Ook de Inspectie van het Onderwijs geeft anno 2015 geen oordeel over de leeropbrengsten. In dit onderzoek bij liefst 85 % van alle SBO-scholen in Noord-Brabant en 992 schoolverlaters is allereerst een methode ontwikkeld om de leerresultaten op een faire wijze te meten. Op de tweede plaats kunnen SBO-scholen voortaan laten zien dat ze meerwaarde hebben. De meeste SBO-leerlingen hebben een lagere intelligentie dan basisschoolleerlingen.
Bovendien is er bij hen veelal sprake van een of ander gediagnosticeerd probleem als ADHD, autisme, dyslexie e.d. Een SBO-school heeft het op cognitief gebied ‘goed gedaan’, als voor de kernvakken Rekenen/wiskunde, Spelling, Begrijpend Lezen en Technisch Lezen bij een schoolverlater - het behaalde eindniveau (ambitieniveau) hoger is dan het ontwikkelingsperspectief (mits de lat voldoende hoog wordt gelegd) en - er sprake is van toegevoegde waarde: het behaalde eindniveau is niet alleen absoluut, maar ook relatief hoger dan het aanvangsniveau bij de start in het SBO. Het door ons gehanteerde ambitieniveau blijkt realistisch, omdat ca. 50 % van de SBOscholen in staat is dit ambitieniveau te halen bij relevante vakken zoals rekenen en begrijpend lezen. Het SBO bewijst zijn nut Zoals was te verwachten starten zorgleerlingen in het SBO doorgaans met een leerachterstand. Gemiddeld is deze leerachterstand bij aanvang 4 ½ maand. In het SBO lopen de leerlingen deze achterstand met 2 maanden voor een deel in. Zij verlaten de school echter gemiddeld met een eindniveau dat nog steeds 2 ½ maanden lager is dan gewenst. Het SBO is aantoonbaar succesvol, heeft toegevoegde waarde, maar blijft behoorlijk achter in het realiseren van een aanvaardbaar eindniveau. Per vakgebied zijn er overigens grote verschillen. Welke vooruitgang hebben de schoolverlaters vanaf de start in het SBO geboekt bij elk van de vier kernvakken? Bij Rekenen/wiskunde blijft de leerachterstand van 1 ½ maand bij aanvang bestaan. Voor Rekenen/wiskunde voegt het SBO, gemiddeld over alle schoolverlaters, dus niets toe. Bij Spelling loopt de aanvankelijke leerachterstand van 2 maanden zelfs verder op tot 5 maanden achterstand bij het verlaten van het SBO. Daarentegen wordt bij Begrijpend Lezen de aanvankelijke leerachterstand bij binnenkomst van 5 maanden, vrijwel geheel ingelopen tot nog maar 1 maand achterstand aan het eind. Bij Technisch Lezen starten de leerlingen met 11 maanden leesachterstand (ruim een schooljaar). Schoolverlaters behalen voor Technisch Lezen duidelijk toegevoegde waarde. De zeer grote achterstand wordt voor ruim driekwart ingelopen tot 2 ½ maanden onder het gewenste eindniveau. De schoolverlaters behalen gemiddeld dus bij geen van de vier vakken het gewenste eindniveau/ ambitieniveau. Dat betekent bijvoorbeeld dat ruim 60 % van de kinderen het SBO verlaat met een onvoldoende leesvaardigheid. En dat is ernstig. Daar staat tegenover dat leerlingen veel profijt hebben van het SBO-onderwijs bij Begrijpend Lezen en Technisch Lezen. Bij deze vakken is sprake van een flinke inhaalslag, ook al is die niet voldoende. Leerlingen in het SBO worden vaak onderschat: ‘dit kunnen onze kinderen toch niet!’. Leerkrachten in het SBO hebben soms van oudsher de neiging een kind te veel in bescherming te nemen en leggen de lat lager dan nodig is vanwege allerlei belemmerende omstandigheden. Er zijn enorme verschillen tussen SBO-scholen Bij de scholen is vastgesteld in welke mate zij succesvol zijn, dat wil zeggen gemiddeld over de vier vakken òf een aanvaardbaar eindniveau òf toegevoegde waarde òf beide. Terwijl bij 64 % van de SBO-scholen de kwaliteit in orde is, is het verschil tussen de zwakste school (bij 33 % van de schoolverlaters succesvol) en de beste school (bij 83 % van de schoolverlaters succesvol) zeer groot. Het verschil tussen de beste en zwakste school qua leerrendement is 1 ¼ schooljaar (12 ½ maanden). Het maakt dus enorm veel uit bij welke SBO-school een kind wordt aangemeld.
Kenmerken van SBO-scholen en SBO-schoolverlaters Er zijn grote verschillen tussen de SBO-scholen in Noord-Brabant qua schoolgrootte, dus ook in het aantal schoolverlaters per jaar. SBO-scholen worden voor gemiddeld tweederde door jongens bevolkt, met een spreiding tussen de 54 % en 81 %. Gemiddeld is ruim 20 % van de leerlingen van allochtone herkomst. Er zijn twee scholen met geen enkele schoolverlater van allochtone herkomst, maar ook een school waar een of beide ouders van ongeveer de helft van de schoolverlaters van buitenlandse herkomst zijn. 29 % van de leerlingen van allochtone herkomst spreekt thuis geen Nederlands. Terwijl het percentage vrouwelijke leerkrachten in het SBO 83 % bedraagt, is het percentage vrouwelijke directeuren slechts 21 %. Er zijn twee scholen met geen enkele mannelijke leerkracht. De wijze waarop personeel wordt ingezet voor het primaire proces loopt sterk uiteen. Van niet meer dan de helft tot ruim 80 % van de personeelsformatie staat voor de klas. Dit heeft ook invloed op het gemiddeld aantal leerlingen per leerkracht: variërend van 1 leerkracht op 7 tot 1 leerkracht op 14 leerlingen. Het gemiddelde intelligentieniveau van de scholen is 83 met een spreiding tussen 75 tot 91. Ongeveer 8 % van de schoolverlaters heeft een totaal IQ dat 100 of hoger is, terwijl circa 25 % van de schoolverlaters een disharmonisch intelligentieprofiel heeft (15 punten of meer verschil tussen het verbale en performale IQ). Van ongeveer 40 % van de schoolverlaters heeft een SBO-school geen specifieke diagnose vastgesteld. Onder de diagnoses wordt het meest melding gemaakt van aandachtstoornissen en dyslexie (elk gemiddeld ca. 26 %). Leerlingen gaan gemiddeld ongeveer halverwege groep 4 basisonderwijs naar het SBO. Zij verblijven ruim 3 jaar in het SBO en verlaten de school op bijna dertien jarige leeftijd. Zij hebben dan gemiddeld een eindniveau dat feitelijk overeenkomt met het niveau halverwege groep 6 van het basisonderwijs. Bij Technisch Lezen ligt het niveau 2 maanden hoger, maar bij Spelling 3 maanden lager. 35 % van de schoolverlaters krijgt een uitstroomadvies Praktijkonderwijs, 44 % het advies VMBO-basis, 13 % het advies VMBO-kader, 7 % het advies VMBO-g/t en 1 % het advies HAVO-VWO. Enkele opvallende bevindingen: 1. Kijken we naar de leerresultaten, zoals ze op dit moment in het SBO worden gebruikt (feitelijk leerrendement), dan wordt het verschil tussen goede en zwakke scholen niet zoals verwacht verklaard door de vakbekwaamheid van leerkrachten, maar door het al dan niet aanwezig zijn van voldoende structuur in de school. 2. Kijken we naar de nieuwe door ons ontwikkelde resultaatindicatoren, namelijk ‘ambitieniveau’ en ‘toegevoegde waarde’, dan is de doorslaggevende factor voor het bereiken van goede leerresultaten niet zoals verwacht de vakbekwaamheid van leerkrachten, maar de kwaliteit van de schoolleiding. 3. SBO-scholen beschikken in het algemeen over een goede expertise op het gebied van de leerlingenzorg, maar in de vakbekwaamheid van leraren (pedagogisch en didactisch handelen) kan het nodige verbeteren. Een meerderheid van de leraren heeft soms ordeproblemen. De basale didactische kwaliteiten van leraren (goede uitleg) worden gunstig beoordeeld, maar in de complexe vaardigheden (differentiëren van de leerstof, bieden van uitdagend onderwijs) is veel winst te behalen. 4. Een gunstig schoolklimaat en een goede opvang zijn maar gedeeltelijk kenmerkend voor het SBO. 5. De vakbekwaamheid van leraren is vooral van betekenis voor de sociaal-emotionele competenties van leerlingen. 6. De veronderstelling dat scholen met met hoge leerresultaten ook hoge sociaalemotionele competenties bij leerlingen behalen, blijkt niet waar te zijn. 7. Het vak spelling is in het SBO een verwaarloosd leergebied. 8. Het SBO in Noord-Brabant doet het beter dan de rest van Nederland. 9. Zoals gezegd worden SBO-leerlingen onderschat; in het bijzonder worden leerlingen van allochtone herkomst onderschat.
10. Allochtone leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, ervaren daarvan de nadelen op school. Zij behalen in het algemeen zwakkere leerresultaten. 11. Leerlingen zijn in het algemeen heel positief over de school. Ook leraren oordelen gunstig over de school als organisatie. Een gunstig welbevinden heeft echter geen verband met het behalen van goede leerresultaten. 12. De schoolcultuur – de wijze waarop directie, leerkrachten en leerlingen met elkaar omgaan – is bepalend voor de opvattingen van leerlingen over de kernwaarden in een rechtstaat. 13. Vrouwelijke directeuren zijn doorgaans betere schoolleiders dan hun mannelijke collega’s. 14. De huidige signalering van risicoscholen door de inspectie is ontoereikend. Zo behoren enkele van de door de inspectie gesignaleerde risicoscholen tot de beste in Noord-Brabant in het behalen van een hoog ambitieniveau en in het realiseren van toegevoegde waarde. En dat zijn naar onze mening de resultaatindicatoren die er toe doen. 15. In het diagnosticeren van ADHD, autisme, dyslexie, sociaal-emotionele problemen en leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) zijn zo’n grote verschillen tussen scholen vastgesteld, dat moet worden getwijfeld aan de validiteit van deze diagnoses. Joop Smits, (meer info:
[email protected]) Dit onderzoek is verricht onder auspiciën van emiritus hoogleraar professor dr. Cor Aarnoutse van de Radboud Universiteit in Nijmegen.
7. Magazine Onderwijs & Inspectie Hoe kunnen we als inspectie met leraren in contact komen? Wij spreken sommigen tijdens inspectiebezoeken, bijeenkomsten en overleggen. En ze kunnen onze website bezoeken, zich op een nieuwsbrief abonneren of het Loket bellen. Maar communicatie kan altijd beter en veelzijdiger, vindt team Communicatie. Daarom is er nu, juist op tijd voor de NOT, een proefnummer voor een nieuw magazine gemaakt: Onderwijs & inspectie. Tot in de lerarenkamer Doel van zo’n magazine is op een aantrekkelijke manier informatie aan te bieden, een goed beeld van het toezicht te geven, misverstanden weg te nemen, meningen uit te wisselen. En vooral ook om anderen aan het woord te laten over ons toezicht. Een magazine zou een mooie aanvulling kunnen zijn op de website en bijvoorbeeld nieuwsbrieven. En daardoor ook méér leraren bereiken dan we nu nog doen. Want wat zou het prettig zijn als we tot in de lerarenkamer kunnen komen, op een tablet, een notebook of op papier. Proefnummer voor op de NOT Mede dankzij de snelle inzet van collega’s uit verschillende sectoren heeft het Communicatieteam in enkele weken een proefnummer in elkaar kunnen zetten. Precies op tijd voor de Nationale Onderwijstentoonstelling (NOT). Misschien is het nog niet helemaal hoe het blad gaat worden. Misschien is het nog te saai of juist te oppervlakkig, te breed of te smal. Maar zo zou het eruit kunnen gaan zien. En op de NOT - en ook daarna - vragen we de doelgroep wat ze ervan vinden. En wat ze er precies in zouden willen lezen, en bijvoorbeeld of ze het digitaal of gedrukt zouden willen hebben. Samen met Kennis is daartoe een enquête op de website gezet.
Benieuwd naar dit proefnummer: mail
[email protected] en we sturen het u digitaal toe.
8. Nieuw op de boekenplank
( ISBN: 9789462401884)
Het toezicht op het onderwijs wordt sinds 2002 uitgevoerd op basis van de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT). Dat is een voor het toezicht, zoals dat door de overheid via inspecties wordt uitgevoerd, bijzondere situatie. Toezicht door inspecties vindt plaats op basis van wetgeving die een bepaald domein of activiteit reguleert en daar binnen is het toezicht opgenomen. Zo was dat voor onderwijs tot 2002 ook geregeld. In dit artikel laat ik zien hoe het onderwijstoezicht zich in de tweede helft van de vorige eeuw ontwikkelde en welke argumenten voor een specifieke wettelijke regeling in de loop van de tijd aan de orde zijn geweest. Het verhaal over de wet op het onderwijstoezicht kent in de hier gepresenteerde versie een ‘rechte lijn’ van ontwikkeling alsof zo’n wet een natuurnoodzakelijke ontwikkeling is. Zo is het natuurlijk niet. Wanneer we nauwkeuriger kijken naar wat met ‘wetgeving van het toezicht’ in verschillende fasen van ontwikkeling beoogd werd, dan is dat nogal verschillend. Toen 1981 gedacht werd over zoiets als een wet op het onderwijstoezicht stonden vooral bedrijfsmatige en organisatorische doelen voor op. Het ging er toen om de organisatie te disciplineren en de omslag te maken van individueel uitgevoerd toezicht in ambtsgebieden naar toezicht door een organisatie. Dat was niet van buitenaf gewenst maar werd van binnenuit gezien als een noodzakelijke verandering om in het ‘nieuwe onderwijs’ toen betekenisvol te zijn.
Wanneer rond 1990 een voorstel komt voor de wettelijke regeling van het toezicht op het onderwijs, was het motief politiek van aard. Het paste in de decompositie van de overheidsorganisatie naar beleid, uitvoering en toezicht en had als zodanig niet met de inhoud van het toezicht te maken. Het ging om positionering. Als in 2000 de Wet op het Onderwijstoezicht in behandeling komt, was de noodzaak van die wet uitdrukkelijk ingegeven door de inhoudelijke gewenste veranderingen in het toezicht en de noodzakelijke juridische legitimering daarvoor. Het hier gepresenteerde verhaal wordt afgesloten met enkele aanduidingen van de actuele stand van het onderwijstoezicht. Ferdinand JH Mertens
9. Wist u dat…?
Bert de Vries en echtgenote koninklijk onderscheiden Bert de Vries en zijn vrouw Carla Rus zijn donderdag 18 december beiden benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Annette Roeters had de eer om Bert de onderscheiding uit te reiken tijdens zijn afscheid. Carla kreeg de onderscheiding later thuis opgespeld door locoburgemeester Rabin Baldewsingh van Den Haag. Carla Rus ontving de koninklijke onderscheiding vanwege de indrukwekkende wijze waarop zij haar kennis en professionaliteit blijft inzetten voor patiënten én vanwege de waardevolle bijdrage die zij levert aan de geestelijke gezondheidszorg. Dit alles doet ze terwijl ze door zware beperkingen aan huis gebonden is. Bert treedt al sinds 1996 op als mantelzorger. De intensieve wijze waarop hij ondersteuning verleent, woog mee bij de beslissing hem te onderscheiden. Daarnaast speelde hij gedurende zijn loopbaan een belangrijke, initiërende en coördinerende rol in ontwikkelingstrajecten bij de inspectie. Hij heeft een bovengemiddelde bijdrage geleverd aan de kwaliteit van het onderwijstoezicht in Nederland. Op 1 januari jl. is Bert met pensioen gegaan. Hij nam op donderdag 18 december jl. afscheid van de inspectie.