Stichting Vrienden van de Onderwijsinspectie Postbus 2730 3500 GS Utrecht
[email protected] bankrek.nr. NL65RABO0356537129 KvK 851660277
Nieuwsbrief nr. 12 - mei 2016
0. Om in de agenda te noteren Beste Vriend(inn)en van de Onderwijsinspectie, Onze vorige Nieuwsbrief dateert alweer van eind januari van dit jaar. En op het moment dat ik dit schrijf zitten we midden in de examenperiode, een enerverende tijd voor met name de vo-scholen en hun leerlingen. Niet alleen in het voortgezet onderwijs is het een drukte van belang, maar zeker ook voor de andere vormen van onderwijs. De basisscholen hebben in de nieuwe systematiek inmiddels hun eindtoetsen gehad en in het mbo en ho/wo werpt het eind van het studiejaar met veel tentamens en examens zijn schaduwen al vooruit. Intussen is er ook het afgelopen voorjaar wel wat gebeurd. Zo is het verschijnen van het Onderwijsverslag niet ongemerkt voorbijgegaan. Tenminste, de vele reacties die na de presentatie van het OV zijn verschenen, bewijzen dat het onderwijs in brede kring de volle aandacht krijgt. Zelfs is er sprake van enige reuring, althans afgaande op de artikelen in de media. Zozeer zelfs dat onze minister het nodig heeft gevonden in de geschreven pers een reactie te publiceren, waarin zij met verve haar beleid verdedigt tegen enkele aanvallen. Met name 'reurt' het over de kansen die kinderen/jongeren al of niet krijgen voor hun studiemogelijkheden. Voor ons oud-gedienden voor een groot deel oude kost, die je doet verzuchten, hoe vaak we dergelijke golven al niet voorbij hebben zien komen. Ja, Prediker zei al dat er niets nieuws is onder de zon. Maar daarmee wil ik beslist niet zeggen dat de aan de orde zijnde problematiek niet belangrijk zou zijn. Integendeel, het is juist goed dat de opvolgende generaties het belang inzien van wat wel en niet bereikt is en van wat nog gedaan moet worden. Te hopen/wensen is dat wat vóór hen gedaan is, niet vergeten wordt en dat indachtig de woorden van Isaac Newton zij nog eens op de schouders zullen gaan staan van hen die voorgingen. Het is interessant om dit debat als niet meer verantwoordelijken te kunnen volgen (althans voor het gepensioneerde deel onder ons lezerspubliek). Helaas zijn er ook oud-collega's voor wie dit niet meer is weggelegd. Wij kregen berichten van overlijden, waarvan wij u via aparte brieven in kennis hebben gesteld . Wij wensen de nabestaanden erg veel sterkte toe om het verlies te kunnen dragen. Ook weten we dat er vrienden/vriendinnen zijn die een lichamelijke en/of psychische last te dragen hebben. Wij wensen ook hen veel sterkte toe. Direct na het verschijnen van de vorige Nieuwsbrief hadden wij een bijeenkomst van de Max Goote Sociëteit, namelijk op 4 februari in Enschede.
We waren daar te gast bij het bedrijf OINO: Ondernemer IN Onderwijs. Het is een bedrijf dat zich gespecialiseerd heeft in robotica voor didactische doeleinden. We hebben daar mogen 'spelen' met allerhande robotjes die bestemd zijn voor jonge en oudere leerlingen. Elders in deze Nieuwsbrief leest u een verslag van deze succesvolle middag. Helaas konden slechts weinigen aanwezig zijn, wellicht door de externe ligging van het bedrijf: Enschede ligt nu eenmaal niet voor een ieder naast de deur. Mede in verband met de bereikbaarheid organiseren we de volgende bijeenkomst van de Max Goote Sociëteit op twee plaatsen in het land, namelijk in Amsterdam en Maastricht. De inspectie beschikt over enkele universitaire leerstoelen die bezet worden door inspecteurs/hoogleraren. Anne Bert Dijkstra (Amsterdam) en Inge de Wolf (Maastricht) zijn bereid om ons te ontvangen, rond te leiden en ons te vertellen over hun werk. Dat zal hoogstwaarschijnlijk gebeuren op de middagen van 3 november (Maastricht) en 10 november (Amsterdam). Het is nog niet helemaal rond, maar we denken wel dat dit gaat lukken. Dus noteert u deze data vast in uw agenda. Ieder is van harte welkom op een van deze dagen of op beide. Tot slot nog iets over de financiën: we zijn beslist niet armlastig, de inspectie ondersteunt ons waar nodig. Maar we moeten natuurlijk ook vooruit kijken. Daarom toch nog even een herhaling van een opmerking uit de vorige nieuwsbrief. Vrijwillige donaties (van bijvoorbeeld € 10,- per jaar) zijn zeer welkom. Laat u het secretariaat weten of u donateur zou willen worden. U kunt uw eventuele donatie storten op de rekening van onze stichting, waarvan het IBAN bovenaan deze nieuwsbrief is vermeld. Ik wens een ieder een prachtige zomer toe. Geniet van het leven dat ons gegeven is met allen om je heen die je lief zijn. Namens het bestuur, Wim Kleijne
1.
Hoe is het toch met Fie van den Hof - Partouns?
Deze rubriek noemen wij in het vervolg Geef mij de vijf. Wij hebben Fie van den Hof gevraagd als eerste de volgende vijf vragen (die telkens terug zullen komen) te beantwoorden. En of zij iemand wil voorstellen ditzelfde te doen in een volgende nieuwsbrief.
Wanneer heb je de inspectie verlaten? De inspectie heb ik na 34 jaar op 10 juni 2005 verlaten. Het afscheidscomité had mij verrast op een groots afscheidsfeest met een echt Limburgs buffet, zodat iedereen kon smullen van de echte streekgerechten. (zoals zoer vleis en stinkkies en nog hiel väöl mie ) Ook de vlaaien ontbraken niet, die speciaal uit Limburg geïmporteerd waren. Heerlijk een lekker stuk vlaai hoort bij een afscheid van een Limburgse. Wat deed je bij de inspectie en waar? Een geschiedenis van 34 jaar naar boven halen is niet makkelijk. Ik zal het proberen maar er zijn hiaten. Veel dingen doe je en vergeet je ook weer want het was je werk en daar ging je voor. Ik ben begonnen in mei 1971 bij de Inspectie Kleuteronderwijs standplaats Maastricht in een kantoor aan huis situatie. Daarna hebben we in Maastricht nog twee keer van kantoor gewisseld; deze ervaring kwam me later goed van pas bij de kantoorverhuizingen. Doordat ik tot de conclusie kwam dat iedere medewerker op de respectievelijke inspectiekantoren een andere invulling gaf aan de werkzaamheden heb ik, gestimuleerd door de inspecteur, hierover in 1974 contact opgenomen met het Ministerie.
Naar aanleiding van het gesprek met het Hoofd Personeelszaken van het Ministerie volgde in Amersfoort een eerste landelijke bijeenkomst Kleuteronderwijs medewerkers en Ministerie. Hierbij kwam het standaardiseren van werkzaamheden en de rechtspositie van de medewerkers aan de orde. Tevens werd er een werkgroep geformeerd om de werkzaamheden af te stemmen, in deze werkgroep waren ook de inspecteurs vertegenwoordigd. We hebben samen scholingen georganiseerd. Vooral inhoudelijke scholing kwam aan bod, zodat de medewerkers de schoolwerkplannen en activiteitenplannen als voorbereiding voor het werk van de inspecteurs konden analyseren. Bij de invoering van het basisonderwijs sloten zich de medewerkers van het lager onderwijs bij onze werkgroep aan. Van uit deze groep is later de landelijke werkgroep inspectiemedewerkers ontstaan. Als werkgroep hebben we heel wat pionierswerk gedaan en hebben we flink moeten vechten tegen de hiërarchie, maar het is allemaal met vallen en opstaan gelukt. Van Maastricht werd ik geplaatst in Sittard, waar een klein begin gemaakt werd van de latere regionale kantoren. Omdat ik vrijgesteld werd t.b.v. de scholing van medewerkers werd ik overgeplaatst naar kantoor Utrecht. In 1990 werd de functie van scholingsmedewerker formeel, met als standplaats Zoetermeer. Op deze functie ben niet ingegaan voornamelijk vanwege de dagelijkse reisafstand. In diezelfde tijd werd er geworven voor de functie van chef de bureau (CdB) kantoor den Bosch. In deze functie werd ik benoemd. Omdat mijn man in 1995 met vervroegd pensioen ging, zijn we verhuisd naar den Bosch, het vele reizen eigenlijk een beetje moe. Maar lang mocht ik niet profiteren van een treinvrij leven want in 1996 werd mij gevraagd om het kantoor Rotterdam te helpen bij het opzetten van een nieuw kantoor en het verhuizen daarvan. Na ongeveer 2 jaar was ik weer terug op mijn plek in den Bosch. Eind 1998 kreeg ik het verzoek om tijdelijk de leiding van het RIK Zoetermeer op me te nemen. In 2000 werd ik benoemd tot CdB in Utrecht. Nadat in 2002 besloten werd de functie van CdB op te heffen, heb ik de laatste drie jaren op alle RIK-kantoren de voorbereidingen voor de digitalisering van de archieven samen met de mpa-ers mogen doen. Een heel afwisselend inspectieleven heb ik mogen beleven. Wat ik de leukste herinnering aan de inspectietijd? De beginperiode met het opzetten van werkgroepen, scholing, functiewaarderingen en alles wat hiermee verband hield. Het vechten, verliezen, opnieuw beginnen en op het laatst toch met het gewenste resultaat verder te kunnen gaan. Ik heb bij dit alles heel veel steun en medewerking gehad van de leiding, de hoofdinspecteurs, inspecteurs en fijne collega’s. Zonder hen was er niets van de grond gekomen. Wat voor leuke dingen doe je nu? Genieten van het thuis zijn. Tijd hebben voor de kleinkinderen. Een van mijn hobby’s was borduren, maar dat heb ik moeten opgeven vanwege artrose in mijn handen, hierdoor gaat werken in de tuin ook erg moeizaam. We hebben altijd vakantie maar een tripje naar het buitenland kan er altijd bij. Ik ga graag, ook met meerdere oud-collega’s, uit eten hetgeen altijd heel gezellig is.
Ook ga ik ongeveer om de veertien dagen een zieke collega opzoeken hetgeen ook voldoening geeft. Ik lees graag en puzzel elke dag. Verder gewoon het huishouden en wat er zoal te doen valt. We zijn beide nog relatief gezond en dat is heel veel waard. Wat is jouw advies aan de Onderwijsinspectie van nu? Met deze vraag kan ik niets. Ik ben al bijna elf jaar weg en het hele inspectiegebeuren is voor mij althans naar de achtergrond verschoven. Het stokje geef ik over aan Ton Leenders uit Nieuwegein die ook een langdurige inspectiegeschiedenis heeft.
2.
Uit het fotoalbum van de Inspectie
Het verhaal achter deze foto: Allereerst de namen: v.l.n.r.: Voorste rij: Frans Lans, Rita Herbergs, Saskia van Erp, Ron van Kerkvoorden en Berthy Fonk. Achterste rij: Ron van Baaren, Carla van Os, Janko van der Heiden, Bouke de Vos, Gert Kalf, Heidi Kartawidjaja, Luuk van Kuipers, Lex van vliet Rob van der Zijde.
Deze foto is gemaakt toen de club systeembeheerders compleets was. Waarschijnlijk op een dag dat we cursus kregen. Dat is veelvuldig gebeurd tijdens de opleidingsperiode om de systeembeheerder klaar te stomen voor het werk dat wachtte in de kantoren. Systeembeheerders Nee, die bestaan binnen de inspectie niet meer, althans geen mensen die dit werk doen vanuit de eigen gelederen. De meeste ict zaken worden nu met externen geregeld. Van de op de foto voorkomende collega’s werken op dit moment nog bij de inspectie: Carla van Os (nu vo), Bouke de Vos (nu so), Janko van der Heijden (nu vo) en Heidi Kartawidjaja (Kennis). Ron van Kerkvoorden, Frans Lans en Berthy Fonk zijn inmiddels met pensioen. Gert Kalf werkt in het AMC Amsterdam als opleider ict. Onze oud-collega Rob van der Zijde is na een lang ziekbed nog tijdens zijn inspectieperiode overleden. Vanaf begin jaren ’90 zijn de systeembeheerders aangesteld in de regionale kantoren die ontstonden. De systeembeheerders werkten regionaal en landelijk voor het op orde houden van de systemen in Leeuwarden, Groningen, Zwolle, Hoogeveen, Hengelo, Arnhem, Utrecht, Rotterdam, Zoetermeer, Breda, Roermond en Den Bosch. Het was pionierswerk waarbij de automatisering naar een hoger plan getild moest worden. Dat betekende veel scholing voor de systeembeheerder zelf en de medewerkers van de inspectie. In kantoor Utrecht werden de nodige cursussen zelf door de systeembeheerders gegeven in pakketten als Qone (tekstverwerking) en 2020 (spreadsheet). De systeembeheerders stonden hadden een grote vrijheid en eigen verantwoordelijkheid. Dat was het mooie aan de functie. Onder leiding van Jan Huisman gebeurde er veel tot de reorganisaties vanaf medio de jaren 90 het allemaal anders maakte. Minder kantoren en minder systeembeheerders. Bouke de Vos
Wie kan/wil ons in de volgende nieuwsbrief iets meer vertellen over onderstaande foto?
3.
Onderwijsinspectie in bedrijf
De Staat van het Onderwijs Onderwijsverslag 2014/2015
Onderwijsinspectie: kansenongelijkheid groeit Het Nederlands onderwijs is gevarieerd en van hoog niveau. Dat oordeelt de Inspectie van het Onderwijs vandaag in de Staat van het Onderwijs over het schooljaar 2014/2015. De inspectie constateert echter dat niet alle leerlingen in gelijke mate van het onderwijs kunnen profiteren. Hoog onderwijsniveau Nederlandse leerlingen halen hoge resultaten en zijn hoog opgeleid, vergeleken met leeftijdgenoten in andere landen. Nederland heeft een zeer efficiënt schoolsysteem waarbij leerlingen opnieuw vaker directe schoolroutes kiezen (bijvoorbeeld van vmbo naar mbo). Ook is het studierendement in het mbo en het wetenschappelijk onderwijs verder gestegen. De internationale voorsprong neemt wel af. Dit komt onder meer door een daling van het aantal vwo-leerlingen en de instroom in het hoger onderwijs.
Ongelijkheid loopt op De inspectie constateert dat de kansenongelijkheid in het onderwijs oploopt. De laatste jaren nemen de verschillen toe tussen leerlingen met lager en hoger opgeleide ouders. Hierdoor krijgen veel kinderen met laagopgeleide ouders niet het onderwijs dat ze aan zouden kunnen en blijft talent onderbenut. Vergelijken we kinderen met dezelfde intelligentie, dan zien we dat leerlingen met laagopgeleide ouders vaker doorstromen naar een lager onderwijsniveau. Ze krijgen lagere basisschooladviezen en deze worden minder vaak bijgesteld op basis van de eindtoets. Ook in de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs stromen deze leerlingen vaker af. Bovendien gaan ze minder vaak naar het hoger onderwijs dan in eerdere jaren. Combinatie van factoren Er is niet een enkele oorzaak voor de oplopende kansenongelijkheid: het gaat om een samenspel van vele zaken. Hoogopgeleide ouders zijn meer betrokken geraakt bij de schoolloopbaan van hun kinderen. Zij kiezen bewuster en voor betere scholen. Hun kinderen gaan vaker naar huiswerkklassen en toetstrainingen en hun kinderen krijgen vaker medische indicaties wanneer deze op onderdelen achterblijven. Scholen spelen in op de vraag van ouders. We zien dat leerlingen steeds vroeger op niveau geplaatst worden, onder andere door de sterke groei van homogene brugklassen, de afname van dubbele adviezen en de toename van het aantal categorale scholen. Ook leraren en schoolleider spelen een rol. Zij hebben, vaak onbewust, hogere verwachtingen van leerlingen van hoger opgeleide ouders. Ook beleid en toezicht hebben hun effect. Onderwijs, overheden en andere sectoren zullen de handen ineen moeten slaan om toenemende tweedeling te keren. Verschillen tussen scholen nemen toe Scholen met grote groepen leerlingen van lager opgeleide ouders hebben vaak een zwakkere kwaliteit, minder bevoegde leraren, een hoger ziekteverzuim en een hoger verloop van personeel. Soms zijn ze ook gesitueerd in kansarme wijken. Ook op het gebied van veiligheidsbeleving en passend onderwijs zijn verschillen tussen scholen zichtbaar. Op een deel van de scholen voelen leerlingen zich niet veilig Over het algemeen voelen leerlingen zich veilig op school. Dit geldt echter niet voor alle scholen. Op sommige scholen voelt bijna een kwart tot een derde deel van de leerlingen zich niet veilig. Dit staat het leren in de weg. In het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs vindt een derde van de leerlingen dat scholen te weinig doen aan pesten en onveiligheid. Scholen die preventief beleid voeren doen het beter. Het is daarom belangrijk dat scholen goed in de gaten houden hoe het staat met de veiligheid en veiligheidsbeleving in en om de school, en daar gericht maatregelen op nemen.
Bij passend onderwijs moet belang leerling voorop staan Sinds de invoering van passend onderwijs in augustus 2014 gaan er meer leerlingen naar het reguliere onderwijs. Er zijn hierbij grote regionale verschillen te zien. Bij sommige samenwerkingsverbanden gaan fors meer leerlingen naar het regulier onderwijs, bij andere gaan juist meer leerlingen naar het speciaal onderwijs. Financiële overwegingen lijken vaak bepalend bij de keuzes die worden gemaakt. Maar er zijn ook samenwerkingsverbanden die duidelijk uitgaan van de individuele behoeften van leerlingen. Samenwerkingsverbanden kunnen hierbij van elkaar leren. Ze moeten hierbij speciale aandacht hebben voor de thuiszitters in hun regio. De Staat van het Onderwijs De Inspectie van het Onderwijs doet ieder jaar verslag van de Staat van het Onderwijs; dit jaar voor de 199ste keer. Het verslag is bedoeld voor de StatenGeneraal, maar ook voor het onderwijsveld en de samenleving. De inspectie beschrijft in de Staat van het Onderwijs wat er goed gaat in het onderwijs, en waar het onderwijs verder verbeterd kan worden. Het verslag werd gepresenteerd tijdens een congres op 13 april 2016. Tijdens het congres spraken zo´n achthonderd leerlingen, ouders, leraren, schoolleiders, bestuurders en beleidsmakers over hoe gezamenlijk gewerkt kan worden aan de kwaliteit van het onderwijs. www.destaatvanhetonderwijs.nl
In het voorwoord van het Onderwijsverslag 2014/2015 schreef Monique Vogelzang het volgende voorwoord: Het Nederlandse onderwijs is gevarieerd en van een hoog niveau, ook in vergelijking met het buitenland. Leraren en schoolleiders werken vaak erg hard voor hun leerlingen, stellen onze inspecteurs vast. Dat leidt tot betere, en soms zelfs excellente, scholen en opleidingen. Ook het afgelopen schooljaar bezochten onze inspecteurs weer vele scholen en instellingen. En ze zien dagelijks dat de leerlingen en studenten profiteren van de over het algemeen hoge kwaliteit van het onderwijs. Tegelijkertijd constateren we ook iets anders, namelijk dat niet alle leerlingen en studenten de kans krijgen het onderwijs te volgen dat past bij hun niveau. Er waren altijd al verschillen in kansen, maar de verschillen worden de laatste jaren groter. Daar schrok ik van. Want dit is het beeld: bij gelijke intelligentie wordt het voor je schoolkeuze en je schoolloopbaan steeds bepalender uit welk gezin je komt. En daarin speelt de opleiding van je ouders de hoofdrol. Neem een zevende-groeper van wie de ouders hoogopgeleid zijn, laten we hem Thijs noemen. Thijs heeft gemiddeld een grotere kans op een relatief hoog advies aan het einde van de basisschool. Zijn ouders zullen vervolgens gericht kiezen voor een middelbare school waar prestaties hoger zijn en waar leerlingen minder vaak een niveau worden teruggezet. Thijs zal op die school eerder een plek krijgen op een hoger niveau dan het advies van zijn basisschool aangaf. Ook is de kans groter dat hij in de jaren erop overstapt naar een nog hoger niveau. Statistisch gezien mag Thijs verwachten dat hij na z’n eindexamen in het hoger onderwijs terecht komt.
En zo krijgt hij gedurende zijn hele schoolcarrière alle kansen om maximaal te presteren. Maar neem nu Tim, twee straten verderop. Zijn ouders zijn laagopgeleid. Tim is net zo’n leerling als Thijs, net zo vaardig en met hetzelfde IQ, maar de kans is groot dat hij eind groep acht een lager advies krijgt. Daarna kiezen Tims ouders waarschijnlijk een middelbare school waar de prestaties gemiddeld minder hoog zijn - zonder dat zij het zich realiseren - en waar leerlingen vaker naar een lager niveau overgaan. Bovendien is de kans groter dat Tim op die school lager dan het basisschooladvies wordt geplaatst, en dat hij blijft zitten of dat hij in het tweede of derde jaar naar een lager niveau gaat. De cijfers wijzen uit dat de kans ook groter is dat Tim daarna een mbo-opleiding kiest en dat hij niet naar het hoger onderwijs gaat. Zelfde talenten, verschillende uitkomsten. Hoe komt het dat de verschillen toenemen in de kansen die leerlingen en studenten krijgen? Wij denken dat er niet een enkele oorzaak speelt, maar een combinatie van factoren, en van spelers. In de eerste plaats verandert het gedrag van ouders. Hoger opgeleide ouders lijken zich steeds meer bewust van hun invloed op de schoolcarrière. Ze kiezen gerichter het onderwijs voor hun kinderen en ze investeren vaker in huiswerkklassen en toetsen examentrainingen. Zij merken het eerder op als er vertraging in de ontwikkeling van hun kinderen optreedt. Bovendien gaan ze dan eerder op zoek naar eventuele medische verklaringen voor die vertraging en naar bijbehorende ondersteuning - die zij zelf betalen. Naast ouders kunnen leraren een onbedoelde invloed hebben: ze hebben vaak (onbewust) hogere verwachtingen van leerlingen met hoger opgeleide ouders en lagere van leerlingen met lager opgeleide ouders. Bij iedere overgang en ieder selectiemoment kan dat het verschil uitmaken tussen de kans krijgen of een kans missen. En omdat ons onderwijsstelsel zo veel overgangen en selectiemomenten kent, maakt dit bepaalde leerlingen extra kwetsbaar. Een andere factor is dat scholen en opleidingen steeds meer van elkaar gaan verschillen. Leerlingen van lager opgeleide ouders zitten in toenemende mate op minder goede scholen, terwijl leerlingen van hoger opgeleide ouders vaker naar de betere scholen gaan. Zo zien we kwetsbare plekken in het stelsel ontstaan. Scholen met veel leerlingen van lager opgeleide ouders zijn bijvoorbeeld vaker (zeer) zwak, leraren zijn er vaker ziek en leerlingen voelen zich er vaker onveilig. Het is de vraag of deze scholen door alle betrokken partijen altijd voldoende gefaciliteerd worden om hun maatschappelijke taak waar te maken. Ook vormen selectieprocedures een grotere barrière voor leerlingen met lager opgeleide ouders. Tot slot zien we dat schoolleiders en besturen soms keuzes maken die niet altijd in het belang van alle leerlingen zijn, maar dat het belang van de school of opleiding zwaarder weegt. Ook zijn financiële redenen soms doorslaggevend bij beslissingen, zoals wanneer leerlingen worden overgeplaatst binnen een samenwerkingsverband. Daarbij constateren we dat scholen vaak keuzes maken die uitgaan van de gemiddelde leerling. Dat kan voor individuele leerlingen ongunstig uitpakken. Dat geldt voor onderwijskansen, maar ook voor bijvoorbeeld veiligheid. Als namelijk ruim één op de tien leerlingen zich onveilig voelt, voelt de gemiddelde leerling zich veilig. Gaat een school uit van die gemiddelde leerling, dan doet zo’n school vaak weinig aan preventie en komt pas in actie na een incident. Voor de betrokken individuele leerling komt dat dan te laat. Kortom, we zien dat de kansen van leerlingen in het onderwijs steeds meer uit elkaar lopen, door de toenemende invloed en sturing van ouders (of het ontbreken ervan), de toenemende verschillen tussen scholen en opleidingen en het sturen op gemiddelden in ons onderwijsstelsel.
De toenemende ongelijkheid keren tussen kinderen met en zonder hoogopgeleide ouders, dat is de komende tijd de uitdaging. Zodat kinderen met dezelfde talenten ook dezelfde goede kansen krijgen. Wie kunnen daarvoor zorgen? Er is niet één actor die een simpele oplossing in handen heeft. Het vraagt om een gezamenlijke analyse en een gezamenlijke aanpak. Alleen al omdat de oorzaken van oplopende ongelijkheid niet alleen binnen het onderwijs liggen, en kansenongelijkheid ook niet door het onderwijs alleen opgelost kan worden. Daarom zal het samen optrekken met partijen buiten het onderwijsdomein belangrijker worden om zo elkaars mogelijkheden te kunnen benutten. Denk aan de gemeenten, met hun centrale rol in de maatschappelijke ondersteuning. Of bijvoorbeeld partijen in de zorg. Zulk samenwerken kan nodig zijn bij beleidsontwikkeling, maar soms ook om een individuele leerling de juiste kansen te bieden. Op sommige punten kan het onderwijsveld wel zijn eigen rol nemen in het vergroten van kansen. Docenten en schoolleiders kunnen zich bewuster worden van onbewust meespelende vooroordelen. Bijvoorbeeld in hun diagnose van de reden waarom een leerling moeilijk tot leren komt, of bij de advisering over vervolgopleidingen. Beleidsmakers zullen alle voorgenomen grote en kleine veranderingen in het stelsel steeds op de effecten op gelijke kansen moeten doordenken. Want beleidsmaatregelen hebben zelden slechts één effect. Wat wenselijk is vanuit het ene perspectief, kan onvoorziene en ongewenste gevolgen hebben vanuit een ander perspectief. Bovendien zullen we bestaande maatregelen kritisch moeten blijven evalueren op zowel de resultaten als de opgetreden neveneffecten. Intussen zullen wijzelf als inspectie, net als andere toezichthouders, scherp blijven beoordelen of onze manier van oordelen anderen ertoe stimuleert om kansen te creëren voor iedere leerling. En zullen wij kritisch zijn op ongewenste neveneffecten van het toezicht. En tot slot, maar niet in de laatste plaats, is het belangrijk dat ouders zich bewust zijn van de grote invloed die zij zelf hebben op de kansen van hun kinderen. Hun invloed door boekjes voor te lezen en Engelse woordjes te overhoren, en bijvoorbeeld via de tienminutengesprekken op school en de gesprekken over toekomst, studie en beroep. Maar bovenal kunnen ouders hun zoon of dochter inspireren door diens specifieke capaciteiten te onderkennen. Die rol van ouders, daar zullen andere spelers hen actief bij kunnen ondersteunen, door hen bewust te maken van hun invloed, en door allerlei praktische mogelijkheden aan te reiken. En sommige ouders zullen daar meer steun bij kunnen gebruiken dan andere. Het Nederlandse onderwijs is gevarieerd en van hoog niveau. En alle leerlingen horen daarvan te kunnen profiteren.
4.
Mag ik mij even voorstellen?
Een tijdje terug werd mij gevraagd om een stukje voor deze Nieuwsbrief te schrijven om me voor te stellen. Ik keek daarvan op, want inmiddels werk ik al meer dan dertien jaar bij de Inspectie. Maar het is natuurlijk niet dat je dan moet denken dat iedereen je kent. Vast niet. En ook voor mensen die me in die dertien jaar hebben leren kennen is het leuk om langs deze weg iets te vertellen over waar we nu in het werk mee bezig zijn. Ik ben Rutger Meijer en kwam op 1 februari 2003 in dienst van de Inspectie. Samen met mij traden er ongeveer 50 nieuwe collega’s aan, allemaal gerekruteerd vanwege de invoering van de WOT. Daarvoor werkte ik als vakbondsbestuurder in de industrie en dan is inspecteur van het onderwijs worden geen vanzelfsprekende loopbaanstap. Bij de inspectie wachtte mij gelukkig een intensief – en langdurig - inwerktraject. In vier maanden tijd kreeg ik een soort basiscursus inspecteren. Het programma liep uiteen van juridische en wetenschappelijke achtergronden bij het onderwijstoezicht tot training in gesprekstechnieken en instructie rond lesobservaties, beoordeling van resultaten en wat er allemaal nog meer bij komt kijken om inspecteur te worden. Daarnaast en vooral daarna volgde de praktijk. In de loop der jaren heb ik vooral veel geleerd van de kennis en praktijkervaring van collega’s. Het is aan de bereidheid van al die collega’s tips te danken dat mijn ongebruikelijke carrière-switch is geslaagd. Zij namen de tijd om me te vertellen wat zij belangrijk vonden in het toezicht en hebben me geholpen met achtergrondmateriaal en waardevolle lessen. En ze waren altijd bereid mee te denken over lastige inhoudelijke vraagstukken of bij bestuurlijke perikelen. Toen ik in 2003 de overstap maakte had ik niet kunnen denken dat ik zo mijn weg binnen de inspectie zou kunnen vinden. Ik vond het aantrekkelijk om me op een nieuw werkveld te storten en wilde vooral graag een goede inspecteur worden. Tegen mijn vrienden en oud-collega’s in de vakbeweging zei ik zelfs dat ik absoluut niet de ambitie had om (weer) leiding te gaan geven.
Dat heb ik niet volgehouden, want na een paar jaar werd ik teamleider PO en sinds 2009 ben ik directeur toezicht Dat ik toch weer leiding ben gaan geven, heeft er denk ik vooral mee te maken dat ik graag richting geef aan veranderingen in organisaties. Deze tijd vraagt om een nieuwe visie op toezicht en dat brengt ook voor de medewerkers van de inspectie grote veranderingen met zich mee. Als inspectie willen we meer dan ooit uitgaan van de verantwoordelijkheid en het eigenaarschap van besturen voor de kwaliteit van het onderwijs. Dat vraagt een andere benadering. Meer dan ooit betrekken we besturen actief bij de opzet van het toezicht en in de uitvoering van onze onderzoeken laten we zien hoe we tot onze oordelen komen. Bijvoorbeeld door samen met observanten vanuit de school lesbezoeken uit te voeren en deze met hen na te bespreken. En ook door in de feedback-gesprekken na een onderzoek met schoolleiding en bestuur te bespreken welke verschillen en overeenkomsten er zijn tussen hun eigen beeld van de kwaliteit en hoe wij bepaalde aspecten hebben beoordeeld. Dat vraagt veel van onze inspecteurs. Zij moeten snel schakelen tussen waarneming, analyse en toelichting in de gesprekken die zij voeren en het zijn ook niet altijd gemakkelijke gesprekken. De andere aanpak betekent ook dat analisten en medewerkers toezicht voor nieuwe uitdagingen staan bij de voorbereiding van onderzoeken en in de communicatie met scholen. Om mij heen zie en hoor ik dat collega’s samen op zoek zijn naar manieren om wat dit allemaal vraagt zich eigen te maken. Het is mooi om te zien hoe deze stappen de afgelopen jaren vorm hebben gekregen en dat er in de inspectie nog steeds dezelfde bereidheid is om elkaar te helpen om deze veranderingen vorm te geven. En bovenal is het goed om te merken dat deze manier van toezichthouden in het veld wordt gewaardeerd en dat besturen en scholen zeggen dat zij hierdoor nieuwe impulsen krijgen om verder te werken aan verbetering van de kwaliteit. Die stimulerende rol is belangrijk, naast uiteraard onze taak om te bewaken dat alle scholen aan basiskwaliteit voldoen. De inspectie is zo een organisatie die in beweging blijft om bij te dragen aan beter onderwijs. En het werken bij de inspectie blijft mij enorm boeien.
5.
Excursie 4 februari 2016: OinO (ondernemer in onderwijs)
Onderwijs en nieuwe technologie Op 4 februari 2016 waren de vrienden van de Onderwijsinspectie uitgenodigd door OinO-advies om een kijkje te nemen in de toekomst van het onderwijs. Het werd een interessante middag en avond met een voedzame maaltijd toe. Langs deze weg wil ik graag Jeroen Rougoor, Jacqueline Rekers en Martijn de Winter hartelijk danken voor het delen van hun kennis en wijsheid. Kennis die ik graag doorgeef aan de afwezigen. Om te beginnen daarom de volgende theoretische introductie. Onze maatschappij verandert in rap tempo. De techniek staat voor niks. Ontwikkelingen volgen elkaar zo snel op dat ze bijna niet bij te houden zijn. Dit vraagt steeds meer van het onderwijs. Bizar dat 80% van de leerlingen die nu primair onderwijs volgen straks banen hebben die nu nog niet bestaan. Daar staat tegenover dat de banen die wij nu hebben in de toekomst totaal anders zijn dan nu. Hoe ziet de baan van de toekomst eruit? Hoe bereiden we onze kinderen daarop voor? Zeker is dat we onze kinderen ruimte moeten geven voor creativiteit.
De vaardigheden die je nodig hebt om de nog onbekende baan van de toekomst goed te kunnen uitvoeren, noemen we de 21st century skills. Ze gaan over een geheel andere manier van leren, leven en werken. Vaardigheden in een nieuw jasje Om kinderen zo goed mogelijk voor te bereiden op de toekomst moeten ze zich de volgende vaardigheden eigen maken: ICT-(basis)vaardigheden, mediawijsheid, informatievaardigheden, computational thinking, creatief denken en handelen, probleemoplossend denken en handelen, kritisch denken, zelfregulering, sociale en culturele vaardigheden, communiceren en samenwerken. De vaardigheden ‘an sich’ zijn niet nieuw, net als de aandacht hiervoor. Maar de technologische ontwikkelingen hebben de manier waarop we deze competenties uitvoeren drastisch veranderd. Creatief leren Bij programmeren komen alle 21ste -eeuwse vaardigheden aan bod. Dit zie je duidelijk bij de ‘Sandwich Robot’. Een docent speelt de rol van robot, leerlingen moeten de ‘robot’ een boterham met hagelslag laten smeren en opeten. De jongeren leren dat ze duidelijk en precies moeten communiceren en samenwerken. Ze bedenken creatieve oplossingen en merken dat foute opdrachten kunnen worden vervangen door goede opdrachten (debuggen). Zo leren ze programmeren zonder een computer aan te raken door logisch te redeneren. Een robot in elke onderwijsinstelling? Robotica wordt steeds populairder in het onderwijs. Robots zijn financieel steeds bereikbaarder en kunnen steeds meer. Voor elke robot zijn wel enkele lessen beschikbaar. Op universiteiten en hogescholen wordt volop geëxperimenteerd. Er zijn studieprogramma’s (minors), met échte vraagstukken die om technische oplossingen vragen. Studenten van Windesheim Flevoland, bedachten bijvoorbeeld een virtuele geleidelijn waardoor visueel beperkte mensen via een app en sensors hun route kunnen vinden. Printen wat je nodig hebt Ook 3D printing verovert terrein bij onderwijsinstellingen. Je kunt programmaatjes downloaden zoals Tinkercad en er zijn sites met 3D-ontwerpen die je met de klas kunt printen zoals Thingiverse.com. Scholen kunnen tegenwoordig ook zelfbouwpakketten bestellen. In het project 3D kanjers (http://3dkanjers.nl/) zetten leerlingen van groep 8 vrijwel zonder hulp van hun groepsleerkracht een Ultimaker 3D printer in elkaar. Leerlingen hebben daar ongeveer 6 tot 12 weken voor nodig. Wat hebben wij gedaan bij OinO? Wij hebben die middag twee workshops bijgewoond. In onze eerste workshop konden de vrienden van de inspectie samen met Jeroen Rougoor en Jacqueline Rekers van OinO advies de robots zelf gaan besturen en programmeren. Er was een circuit uitgezet waarin we zelf mochten experimenteren met Nao, met Olli en met Dash & doll. Nao lijkt een beetje op een baby. Hij ziet er bijna menselijk uit, maar hij moet alles nog leren. Je kan hem laten praten en dansen en hij kan zelf gaan zitten en gaan staan. Nao is een razendsnelle robot die je met een ipad allerlei kanten op kan manoeuvreren. Dash & doll zijn broer en zusje.
Als ze elkaar waarnemen beginnen ze onmiddellijk te reageren. Doll heeft een aantal hulpstukken waarmee zij muziek kan maken. Diana Cuijten vond het helemaal niet moeilijk is om een deuntje te programmeren. De tweede workshop ‘3D Printing’ deden we onder de deskundige begeleiding van Martijn de Winter. 3D-printers stimuleren talentontwikkeling door wetenschap en techniek met behulp van de 3D-printer. Martijn legde ons uit dat kinderen in groep 8 van het basisonderwijs in staat zijn om zonder hulp van een docent een 3D printer in elkaar te zetten. Ze hebben daarvoor maximaal 12 weken nodig, sommige klassen kunnen het al in zes weken. Er zijn heel veel programma’s en ontwerpen beschikbaar online. Martijn demonstreerde de Ultimaker printer en liet ons even werken met Tinkercad.com. Hij maakte ons snel wegwijs inThingiverse.com en omdat er nog tijd over was mochten we nog even samen vliegen met zijn drone, een Quadcopter. Wim Kleine had het snel door en gaf even een showtje weg. Eigenlijk is techniek na een beetje oefenen best gemakkelijk.
Kortom het was een leerzame en gezellige middag met de vrienden. Doen we over een paar maandjes gewoon weer. Tot gauw! Joost van den Donk
6.
Nieuw op de boekenplank
1866 – 2016 150 jaar Staatsexamens Boekverslag geschreven door: Piet Helmholt
"150 jaar staatsexamens - 1866 - 2016" Dat is de titel van een prachtig boek (met veel foto's) waarin uitgebreid aandacht is voor de geschiedenis, ontwikkeling en betekenis van staatsexamens in de afgelopen anderhalve eeuw en vooral wat deze bijzondere vorm van examinering voor veel mensen heeft betekend! Het werd de kans voor mensen om alsnog een diploma te halen als het via de reguliere weg niet gaat. In al die jaren zijn er weliswaar verschuivingen waar te nemen, maar doel en functie van de staatsexamens zijn in grote lijnen gelijk gebleven. Iemand die heel veel betekend heeft op dit terrein in de laatste decennia is niemand minder dan de voorzitter van de Stichting Vrienden van de Inspectie, oud-inspecteur Wim Kleijne. Hij is dan ook als redactielid direct betrokken geweest bij dit historisch overzicht van dit springlevende oude instituut. Het begon allemaal in 1845 toen de overheid een examen instelde voor de Latijnse scholen: het staatsexamen. Uiteraard is daar de nodige aandacht voor, maar ook voor de internationale betekenis (staatsexamens buiten de Europese landsgrenzen) de vele mogelijkheden voor leerlingen en studenten om toch aan het benodigde 'papiertje' te komen, de organisatie, de opbrengsten, de ontwikkeling van het orgaan. Wie dat alles wil lezen kan een verzoek doen bij het College voor Toetsen en Examens Postbus 315, 3500 AH te Utrecht. Het boek is beschikbaar als relatiegeschenk en niet in de reguliere boekhandel verkrijgbaar.
7.
200 jaar onderwijsverslagen
“Diep vervallen was door het Fransch bestuur en den drang der tijden het openbaar onderwijs in de Nederlanden. Schaarschheid in de uitgaven voor hetzelve, eene druk-- kende belasting op de scholen, beperking der vrijheid van schrijven en onderwijzen, vooral het aankweeken van den militairen geest, hadden de nadeeligste gevolgen gehad; en de schokken, welke Europa en ook Nederland , bij de wederinvoering van regt en orde, ondergingen, konden alleen den weg banen tot herstel, maar drukten oogenblikkelijk het nog bestaande verder ter neder.”
Met deze verontrustende karakterisering opende de Commissaris-Generaal voor het onderwijs, de kunsten en wetenschappen in 1817 het eerste onderwijsverslag dat, volgens de grondwet van 1815, voortaan jaarlijks door de Koning zou moeten worden aangeboden aan de Staten-Generaal. Het geschetste beeld was natuurlijk niet juist. In 1817 was er geen rijk ontwikkeld openbaar onderwijs, maar dat was er voor de Franse overheersing ook niet geweest. Bovendien was het juist onder de Fransen geweest dat er een eerste onderwijswet was ontwikkeld en dat er zoiets als het Rijksschooltoezicht was ingericht. In 1801 was door het Fransche regime, een rijksschooltoezicht opgericht onder leiding van Adriaan van den Ende. Om tot enige uniformiteit van de schoolopzieners te komen nodigde van den Ende de opzieners bij hem thuis uit om te praten over het onderwijs. Om dezelfde reden werd vanaf 1801, onder titel Schoolberichten, ook een periodiek uitgegeven waarin lesboeken werden besproken en schoolopzieners berichtten over scholen. Deze Schoolberichten kunnen gezien worden als voorloper van de onderwijsverslagen. In 1814 werd de eerste grondwet van het nieuwe koninkrijk van kracht. Die grondwet zou al binnen een jaar gewijzigd worden maar artikel 140 uit deze grondwet bleef ook in 1815 intact en is tot op heden in essentie ongewijzigd gebleven: “Ter bevordering van Godsdienst, als een vaste steun van den Staat en ter uitbreiding van kennis, is het openbaar onderwijs op de hooge, middelbare en lage scholen een aanhoudend voorwerp van de zorge der Regering. De Souvereine Vorst doet van den staat dier scholen jaarlijks aan de Staten Generaal een uitvoerig verslag geven. “ In de versie van 1815 schoof het artikel door naar nr. 226 en verdween de godsdienst uit de tekst: “Het openbaar onderwijs is een aanhoudend voorwerp van de zorg der Regering. De Koning doet van den staat der hooge, middelbare en lagere scholen, jaarlijks, aan de Staten-Generaal een uitvoerig verslag geven.” Januari 1817 werd gevolg gegeven aan deze opdracht en kwam het verslag over het schooljaar 1816 uit. 14 pagina’s telde het verslag. In de jaren daarop zou het verder uitdijen.
Omdat het volgend jaar dus 200 jaar geleden is dat voor het eerst een onderwijsverslag werd uitgebracht willen wij vanuit de Inspectie een expositie inrichten over de onderwijsverslagen. Daartoe is al samenwerking gezocht met het onderwijsmuseum. Om de expositie op te luisteren zijn wij op zoek naar ideeën, materialen en inzichten. Heb je iets waarvan je denkt dat het een verrijking zou kunnen betekenen, neem dan contact op met Evelien Evenhuis (
[email protected]) of Frans van den Bedem (
[email protected]).
8.
Over de grens
Oud-inspecteur BVE voor een klus naar Burkina Faso. Op 17 januari 2016 is in Ouagadougou, de hoofdstad van Burkina Faso, een hulpverlener voor zijn hotel door Al-Qaida vermoord! Het blijkt Arie Houweling te zijn, mijn aardige ex-collega van het PUM. Ook al hebben we in ons land nog geen aanslag gehad, als iemand die je hebt gekend door terroristen wordt vermoord, op een plek waar je ook zelf bent geweest, komt dat bij mij heftig binnen. Dan komt het allemaal wel erg dichtbij. Bij de aanslag op hotel Splendid in Ouagadougou in Burkina Faso, tot 1984 bekend als het arme Opper Volta, vielen 28 doden en 50 gewonden. Om Arie te eren, schrijf ik nu een verhaal over mijn werk in Burkina Faso. Als Arie nog geleefd zou hebben, zou hij het met genoegen gelezen hebben omdat het resultaat van mijn klus hem zou hebben aangesproken. Wat ging er aan die klus vooraf? Op zeker moment werd ik gebeld door mijn (inmiddels overleden) vroegere baas en vriend Rein Pijlman. Vele lezers hebben hem gekend als de markante man die coördinerend inspecteur BVE was. Rein en ik waren op dat moment al met pensioen. Rein was actief als “charity officer” van de plaatselijke Rotary. ‘Johan, je moet me even helpen. Ik zit met een probleem’. Dat voor Rein kenmerkende zinnetje had ik al vaak gehoord in de periode dat we binnen de inspectie nauw samenwerkten. Ik vroeg me af wat er ging komen. ‘Mijn Rotary Club is door een verpleegster uit Groningen benaderd met het verzoek om geld te geven voor een motorfiets voor een dokter in een arm dorpje in Burkina Faso. Die kan er dan z’n patiënten mee bezoeken en ze er mee vervoeren en ook de medicijnen rondbrengen. Mijn bestuur wil dat wel, maar ik betwijfel of we dat moeten doen. Jij zit nu in dat werk. Wat vind jij?’ Ik stelde Rein de voor mij voordehand liggende vragen: ‘wie betaalt de benzine en het onderhoud? Is er in dat dorp een monteur die dat ding kan repareren? Betalen jullie opnieuw een motorfiets als dat ding door veelvuldig gebruik in het woestijnzand al snel is versleten?’ Om een lang verhaal kort te maken: die motorfiets is er nooit gekomen, maar ik kwam via Rein wèl in contact met de “Stichting Kinderen in Koubri”, waarvan de verpleegster aanvankelijk voorzitter en in de praktijk ook secretaris en penningmeester was. Ze was bovendien de enige van de vijf bestuursleden die ooit in Burkina Faso was geweest. De overige bestuursleden wisten niet meer dan dat het land in Afrika lag, dat het erg arm was en dat het er ook bloedheet kon zijn. De “Stichting Kinderen in Koubri” had zich ten doel gesteld om in het stadje Koubri door een katholieke kloosterorde een weeshuis te laten bouwen voor kinderen waarvan de ouders aan aids, Malaria of andere tropische ziektes waren gestorven.
De stichting haalde alles uit de kast om aan het benodigde geld te komen. Zo werd er door FC Groningen met veel succes een sponsorloop van Groningen naar Rome georganiseerd. De burgemeester van Groningen, Jacques Wallage, liep voorop en kwam tot Haren. Ook “Wilde Ganzen” deed mee. Men slaagde er in het totaal benodigde bedrag bijeen te brengen, maar net toen men met de bouw van het weeshuis wilde beginnen ging het mis. De monnik die door de kloosterorde was aangewezen als penningmeester voor het project, ging er met het eerste voorschot van 6.000 Euro “vandoor” en in het inmiddels professionele bestuur van de “Stichting Kinderen in Koubri” ontstond een onoverbrugbare tweespalt. Hoe kon dat? Monniken zijn toch betrouwbaar? Was hij er wel echt met dat geld vandoor gegaan? Termen als fraude, diefstal en corruptie waren in de bestuursvergaderingen niet van de lucht. Ik was adviseur van die stichting geworden en werd door een bestuurslid van de tweespalt op de hoogte gesteld met het dringende verzoek de eerstvolgende bestuursvergadering bij te wonen. Omdat ik tegen dit soort verzoeken zelden “nee” kan zeggen, heb ik die vergadering bezocht en er twee conclusies uit getrokken die ik aan de aanwezigen heb voorgelegd. 1
Waarom zou je in Koubri een weeshuis realiseren als je geen notie hebt van het aantal wezen en niet weet op wiens kosten dat weeshuis geëxploiteerd kan worden? Het is niet verstandig om zo maar een weeshuis te stichten in een land waarin de onderlinge solidariteit vaak de enige basis is voor sociale zekerheid. Net als vele andere arme landen in Afrika kent Burkina Faso nauwelijks of geen door de overheid ontwikkeld stelsel voor sociale zekerheid, dus geen ABW, WAO, AWBZ, AOW en ga zo maar door. Kinderen die wees zijn geworden worden in eerste aanleg opgevangen door de familie, door vrienden, door de stam of door de dorpsgemeenschap. Dat is een maatschappelijke waarde, een ongeschreven regel die je niet mag schenden en die neerkomt op een systeem van pleeggezinnen. Pas als dat systeem niet meer werkt doordat er te veel wezen zijn, valt aan het realiseren van een weeshuis niet meer te ontkomen. Zou het realiseren van een school voor beroepsonderwijs niet belangrijker zijn en een hogere prioriteit verdienen?
2
Was die monnik wel zo onbetrouwbaar? Hij bleek de op één na oudste zoon te zijn uit een groot gezin. De oudste zoon was gehuwd, had inmiddels zes kinderen, maar kwam te overlijden. In het sociale systeem van Burkina Faso krijgt dan de op één na oudste zoon de volledige zorg voor het gezin van de overledene. Dat was onze monnik. Hij moest dat gezin onderhouden en niet alleen zorgen voor brood op de plank, maar ook voor de dekking van alle overige kosten van levensonderhoud. Zou hij die maatschappelijke verantwoordelijkheid niet of niet goed op zich nemen, dan zou hij uit het dorp worden verjaagd en zelfs uit de kloosterorde kunnen worden gezet. Onze monnik had geen geld, maar wèl 6.000 Euro uit Nederland ontvangen. Hij koos ervoor de ongeschreven regels van de gemeenschap trouw te blijven en het ontvangen geld te gebruiken voor het levensonderhoud van het gezin van z’n overleden broer. Kun je dan spreken van diefstal of fraude? Betrouwbaarder kon hij immers niet zijn?
De gevolgen van die vergadering waren aanzienlijk. Er kwam bij de Stichting Kinderen in Koubri uiteindelijk een nieuw bestuur en ik liet me overhalen daarin voor één jaar en onder enkele voorwaarden de rol van secretaris te vervullen. De belangrijkste voorwaarden waren dat de stichting niet de bouw van een weeshuis zou blijven nastreven, maar een school voor beroepsonderwijs zou realiseren en dat ik met een delegatie van het bestuur naar Burkina Faso zou reizen om de situatie ter plaatse te analyseren. Zo kwam ik in contact met de Stichting Haparako. Drs. Sigrun Spaans is geohydrologe en bedrijfskundige. Ze heeft in haar loopbaan in vele Afrikaanse landen (waaronder zelfs Jemen) op kosten van de Nederlandse overheid meer dan 400 waterputten geslagen. Ze is secretaris van de Stichting Haparako en heeft in het 4.000 inwoners tellende dorp Parako in de regio Boucle du Mouhoun (zo groot als Nederland) prachtig werk gedaan en mooie dingen tot stand gebracht. Haar projecten voor vrouwen waren zo succesvol dat Sigrun werd uitgeroepen tot Haparako (= de “vrouw van Parako”). Omdat ze enorm veel heeft betekend voor de vooruitgang van het dorp, kreeg ze van de dorpsoudsten een halve ha. grond cadeau. Ze heeft daarop een huis gebouwd en een groentetuin aangelegd waarin ze experimenteert met nieuwe gewassen en de dorpelingen onderwijst in de groenteteelt. Sigrun woont nu beurtelings in Amsterdam en in haar huis in Parako dat ook als B&B gebruikt wordt. De compound van de Stichting Haparako heeft een oppervlakte van 10 ha. Je vindt er nu een plantage van cashewnotenbomen waar ca 200 vrouwen betaald werk vinden, een fabriekje waar uit katoenzaden zeep wordt gemaakt, een smederij annex fietsenmakerij waar uit oude Nederlandse fietswrakken goede rijwielen worden gemaakt en……. een echte school voor beroepsonderwijs. Waar kwam dat geld vandaan? Na veel en moeizaam overleg met alle betrokkenen is het gelukt het totale vermogen van de Stichting Kinderen in Koubri over te hevelen naar de Stichting Haparako. Die realiseerde daarmee het “Lycée Technique Privé Haparako”, de eerste school voor MBO-opleidingen in een regio zo groot als Nederland. De aangeboden opleidingen zijn: autotechniek, civiele techniek, elektrotechniek en metaaltechniek. Het accent van de school ligt op de ontwikkeling van het ondernemerschap. De “Stichting Gered Gereedschap” levert vanuit Nederland het gereedschap. Leerlingen die geslaagd zijn, mogen dat gereedschap houden en krijgen een klein microkrediet mee om met begeleiding van de school een bedrijfje op te zetten. De school werd in 2010 officieel geopend en de einddiploma’s zijn inmiddels door de landelijke overheid erkend. De salarissen van het personeel worden door de school betaald uit de opbrengsten van de smederij, de zeepfabriek, de cashewnoten, de fietsenmakerij en de reparatie van auto’s en van alle mogelijke apparaten waar een stekker aan zit.
En de Stichting Kinderen in Koubri? Die heeft haar bijgestelde doelstelling bereikt en is inmiddels opgeheven. Ik ben er een jaar lang secretaris van geweest, zit nog wel opgescheept met het omvangrijke archief van die club en besteed nu mijn tijd weer aan andere zaken, maar daarover later meer. Johan Mulder.
‘Salut et au revoir. We hopen dat jullie gauw terug komen om ons te helpen. Dan hoeven we ook niet met een bootje naar jullie te komen. Doei!’
'Een hoop liefde is er ook in Parako'
9.
Afscheid hebben genomen:
In de afgelopen periode hebben de volgende collega’s afscheid genomen: Mevr. B.M. de Meijer, Mevr. A.J.M. Vosse, Mevr. A. Dunnink, Mevr. M. Gerritsen, Dhr. H.W.P. Niemeijer , Mevr. drs. J. Koopman, Dhr. E. Rams, Mevr. E.C. Visser-de Jonge, Mevr. Y.H.M.P. Leenen, Dhr. P. Prior, Mevr. F. van der Meer en Mevr. C. v.d. Linde. Ook Jan van der Pol, directeur po, nam afscheid op woensdag 27 januari na 20 jaar bij de inspectie te hebben gewerkt. In een afgeladen aula met een prachtig decor werd Jan ontvangen door zijn maatje Rutger Meijer en door Gerard de Vries als ceremoniemeester, waarna door Piet van de Pol in zijn vertrouwde rol verschillende collega's als schilder aan het werk werden gezet tijdens een amusant en vlot verlopend interview dat herinneringen opriep aan de beruchte conferenties in Noordwijkerhout. Van kunstenaar en oud-collega Bert de Vries kreeg Jan een mooi portret van zichzelf aangeboden.