DOSSIER WIND PROVINCIERAAD 24 APRIL 2013
INHOUDSOPGAVE DEEL 1 GEVOERDE ONDERZOEK EN OVERLEG 1. INLEIDING 2. LANDSCHAPPELIJK ONDERZOEK 2.1. Voorgeschiedenis 2.2. Landschappelijk onderzoek als opstap naar PRUP 2.3. De landschappelijke studie: communicatie, inspraak en advies 3. MILIEUKUNDIGE TOETS - PLANMER 3.1. Opzet en resultaten planMER concentratiezone Maldegem-Eeklo en E40 3.2. Naar een realistische inplanting 3.3. Start formeel traject planMER 4. PROJECTMATIGE REALISATIE 4.1. Afstemmen projectontwikkelaars in geselecteerde gebieden 4.2. Input van de projectontwikkelaars 4.3. Aftoetsing actoren 4.4. Afstemmen technische aspecten aansluiting turbines 4.5. Locatiekeuze 4.5.1. Voor de macroconcentratiezone Maldegem-Eeklo 4.5.2. Voor de macroconcentratiezone E40 tussen Aalter en Aalst 5. RUIMTELIJKE ORDENING 5.1. De opstap naar de provinciaal ruimtelijke uitvoeringsplannen 5.1.1. Beleidskader wind, addendum PRS 5.1.2. Landschappelijk onderzoek Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst 5.1.3. Aftoetsing milieuimpact in planMER 5.1.4. Projectmatige aftoetsing 5.2. Concept provinciaal ruimtelijke uitvoeringsplannen 5.2.1. Concentratiezone 5.2.2. Landschapszone 5.2.3. Uitsluitingszone 5.3. PRUP 'Concentratiezone voor windturbines Maldegem-Eeklo' 5.4. PRUP 'Windenergie E40-zone' 5.5. Start formeel traject PRUP 5.6. Voorstel bijkomende planprocessen voor windturbine vrije zones 5.7. Voorstel afschaffing clichering in Oost-Vlaanderen 6. HERVERDELING LUSTEN EN LASTEN 6.1. Herverdeling voor draagvlak 6.2. Vooropgesteld model 6.3. Engagement projectontwikkelaars windenergie 7. COMMUNICATIE 7.1. Communicatie voor draagvlak 7.2. Afgelegde communicatietraject 7.3. Toekomstige communicatietraject 8. HERNIEUWBARE ENERGIESCAN 8.1. Windpotentieel in Oost-Vlaanderen 8.2. Windpotentieel versus potentieel andere vormen hernieuwbare energie in OostVlaanderen DEEL 2 CONCLUSIES 1. Voorkeurscenario locatiekeuze voor inplanting windturbines 2. Model ter herverdeling van lusten en lasten 3. Bijkomende planprocessen 4. Doorwerking beleid
2
DEEL 1 GEVOERDE ONDERZOEK EN OVERLEG Naar aanleiding van de landschappelijke studies van de inplanting van windturbines in de macroconcentratiegebieden Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst, het tot dan toe gevoerde communicatietraject en de adviezen en reacties die daarop volgden, besliste de provincieraad Oost-Vlaanderen op 20 juni 2012 dat: Art. 1 Het proces tot verfijning van de zoekzones Maldegem-Eeklo en E40 van Aalter tot Aalst dient te worden verdergezet. Art. 2 Er dient verder milieuonderzoek te gebeuren met betrekking tot de voorgestelde scenario's, de wenselijkheid/noodzakelijkheid en milieu-impact van de voorgestelde landschappelijke maatregelen en realiseerbaarheid van concrete projecten op vlak van verdeling van lusten en lasten. Tevens moet onderzocht worden wat de mogelijkheden zijn om gebieden aan te duiden waar windturbines kunnen worden uitgesloten. Art. 3 Voor het vervolgtraject dient een duidelijk stappenplan te worden uitgewerkt waarin duidelijk wordt hoe de provincie zal omgaan met de verschillende stakeholders en welke communicatiemiddelen zullen worden ingezet. Art. 4 Er moet een onderzoek gestart worden naar de inspanningen die elke Oost-Vlaamse gemeente levert op vlak van hernieuwbare energie zoals er ook een potentieonderzoek moet worden opgestart naar de mogelijkheden van lokale hernieuwbare energie gebaseerd biomassa, biogas, zonne-energie en evt. andere vormen van hernieuwbare energie. Naar aanleiding van deze provincieraadsbeslissing is tussen 20/6/2012 en 24/04/2013 onderzoek gevoerd en informeel overleg gepleegd. Deel 1 van dit document geeft het resultaat daarvan weer. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Inleiding (probleemstelling) Landschappelijk onderzoek (+ themabijlagen 1a en1b) PlanMER (+ themabijlagen 2a en 2b) Projectmatige realisatie (+ themabijlage 3) Ruimtelijke ordening (+ themabijlagen 4a en 4b) Herverdeling lusten en lasten (+ themabijlage 5) Communicatie (+ themabijlage 6) HE–scan (+ themabijlagen 7)
3
1.
INLEIDING
Windturbines: wat is het probleem? Windenergie is bij uitstek een duurzame energiebron. Wind is een onuitputtelijke energiebron en bij de productie van elektriciteit uit wind komen geen afvalstoffen en geen schadelijke gassen vrij. Windturbines spelen nu al een belangrijke rol in onze elektriciteitsvoorziening en zullen dat in toenemende mate doen in het licht van de klimaatdoelstellingen en streven naar onafhankelijkheid van fossiele en nucleaire brandstoffen. De windenergiesector is ook een belangrijke economische activiteit geworden. De ontwikkelaars hebben als doel om actief bij te dragen tot de uitbouw van deze vorm van groene stroomproductie. Het is dan ook belangrijk dat de ontwikkeling van windturbines zo efficiënt en vlot mogelijk kan gebeuren, zowel voor ons leefmilieu, het halen van klimaatdoelstellingen, het bereiken van onafhankelijkheid van fossiele en nucleaire brandstoffen als voor de economische ontwikkeling van de windenergiesector. Met de aanpassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) in 2009 werd de inplanting van windturbines in landbouwgebied mogelijk. Dit gaf in eerste instantie een flinke duw in de rug voor de windsector. Ondanks die bijkomende kansen is het halen van een vergunning voor windturbines op vandaag nog nooit zo moeilijk geweest. Het grootste struikelblok is het draagvlak voor windenergie dat in de loop der jaren afgebrokkeld is. Hoe dat komt? De aanpassing van de VCRO heeft slechts ogenschijnlijk kansen gecreëerd. Aangezien het landbouwgebied in Vlaanderen – gelukkig genoeg – nog alom vertegenwoordigd is, kan deze aanpassing bezwaarlijk als een ruimtelijke aansturing gezien worden. Integendeel. Van overal zagen inwoners en lokale besturen van gunstige windregio’s de aanvragen op zich afkomen. De ontwikkelaars – hevige concurrenten van elkaar – dienden los van elkaar, niet afgestemd op elkaar of het landschap, de omgeving vergunningsaanvragen in. Waar het ergens begon, was duidelijk, waar het ging eindigen, wist niemand nog. Zo ook voor de administraties die uiteindelijk de vergunningen moeten beoordelen. Ook zij weten niet wat het totaal aantal windturbines in een regio uiteindelijk zal zijn, de impact op hun discipline is bijgevolg nauwelijks in te schatten – met veeleer negatief advies als gevolg. Ook de netbeheerders (Elia en Eandis) en beheerders van het luchtruim (Belgocontrol, Defensie) kunnen geen nodige, structurele aanpassingen doen op basis van de aanhoudende stroom ad-hocprojectaanvragen waardoor kansen voor ontwikkeling verloren gaan. Bijkomend hebben de hoge opstalvergoedingen die worden uitgekeerd aan de weinige, gelukkige grondeigenaren op wier grond een windturbine wordt gebouwd, het draagvlak nog verder ondermijnd. De bedragen aan deze weinigen staan in schril contrast tot de vele anderen – die niets ontvangen – maar op wier leefomgeving de windturbines een impact hebben, een verdeling die door velen als zeer onrechtvaardig wordt ervaren. Het is immers een illusie te veronderstellen dat enkel de grondeigenaar geaffecteerd wordt door de komst van de turbine op zijn grond. De turbines hebben een impact op de totale lokale gemeenschap, zij die dicht genoeg wonen om nog geluid en slagschaduw te ondervinden maar ook de inwoners verderop wier uitzicht plots draaiende wieken zal bevatten. Studies tonen aan dat de visuele impact van windturbines reikt tot mínimaal 5 km ver.
4
2.
LANDSCHAPPELIJK ONDERZOEK
De landschappelijke studies voor Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst zijn bij dit document gevoegd in Themabijlage 1a (Maldegem-Eeklo) en 1b (E40). Ruimtelijke aansturing, stap voor stap 2.1. Voorgeschiedenis Vlaanderen heeft een doelstelling op vlak van hernieuwbare energie, nl. tegen 2020 13% hernieuwbare energie realiseren. Een belangrijk deel van deze doelstelling zal ingevuld moeten worden met windenergie. Uit prognoses blijkt dat het aantal aanvragen voor windturbines nog sterk zal toenemen. In het licht van de hernieuwbare energiedoelstelling is dit ook absoluut noodzakelijk. De vraag die zich voordoet is dus niet of er windenergie komt, wel hoe er ruimtelijk mee wordt omgegaan. Grote windturbines hebben immers een belangrijk impact op zowel de open ruimte als op de onmiddellijke omgeving. Met het Provinciaal Beleidskader Windturbines, addendum aan het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan dat werd goedgekeurd bij ministerieel besluit op 25 augustus 2009, werd een eerste, zeer belangrijke aanzet gegeven tot het ruimtelijk aansturen van windturbines. Binnen de in het beleidskader aangeduide zoekzones is de inplanting van windturbines mogelijk, de gebieden buiten de zoekzones zijn 'landschappelijke rustzones'. In dit beleidskader werd aangegeven dat verdere juridische vastlegging van de mogelijkheden voor windturbines in de zoekzones via uitvoeringsplannen zou gebeuren. Op datzelfde moment werd echter de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) aangepast waardoor de inplanting van windturbines in landbouwgebied mogelijk werd. In principe waren geen uitvoeringsplannen meer nodig om de ontwikkeling van windturbines in de zoekzones mogelijk te maken. De aanpassing van de VCRO, de zogenaamde clichering, is echter geen ruimtelijke aansturing wat uiteindelijk een nadeel blijkt te zijn voor de verdere ontwikkeling van windenergie in Vlaanderen. Lokale gemeenschappen noch vergunning adviserende overheden hebben nog zicht op het eindplaatje van windturbines in een regio met als gevolg dat aanvragen een steeds langer vergunningentraject moeten doorlopen en een steeds lagere kans op goedkeuring hebben. Om de inplanting van windturbines alsnog ruimtelijk te ordenen, heeft de Provincie OostVlaanderen uitvoeringsplannen opgestart voor twee macroconcentratiezones uit het provinciale beleidskader: 'Maldegem-Eeklo' en 'E40 tussen Aalter en Aalst'. In de overige drie macroconcentratiezones is vooralsnog minder nood aan dergelijk aansturing: in de Gentse Kanaalzone en de Waaslandhaven verloopt de ontwikkeling via de (haven)bedrijven en de zone E17 tussen Gent en Antwerpen is reeds maximaal vergund. 2.2. Landschappelijk onderzoek als opstap naar PRUP In Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst, werd in een eerste stap, landschappelijk onderzocht waar in de volledige zone, windturbines konden worden geconcentreerd. Via ontwerpend onderzoek werden uiteindelijk volgende conclusies getrokken:
Grootschalige windturbines in de macroconcentratiezone 'Maldegem-Eeklo' kunnen geconcentreerd worden volgens twee scenario's: − Een lineair scenario: de windturbines worden geconcentreerd in een dubbele rij aan weerszijden van de N49 en de hoogspanningsleidingen. In dit scenario wordt voorgesteld om perceelsranden aan te planten met kleine landschapelementen of bomenrijen om de windturbines maximaal in het landschap te integreren.
5
− Een rasterscenario: hier worden de windturbines in clusters geplaatst; er worden drie clusters voorgesteld, ter hoogte van Zoetendale en Plassendale (Maldegem) en Busakker (Eeklo). Grootschalige windturbines in de macroconcentratiezone 'E40 tussen Aalter en Aalst' kunnen geconcentreerd worden volgens twee scenario's: − Een scenario windlandschap E40 bestaande uit een concentratie van windturbines in een windbos (Aalter), een windakker (Nevele en Melle/Wetteren) en een windkouter (SintLievens-Houtem en Erpe-Mere); − Een scenario duurzame bedrijventerreinen bestaande uit een concentratie van windturbines op bedrijventerreinen in Aalter, Gent, Melle/Wetteren en Aalst. 2.3. De landschappelijke studie: communicatie, inspraak en advies De landschapsstudies zijn afgerond begin 2012 en de resultaten zijn uitgebreid gecommuniceerd: - De communicatie met de betrokken, lokale gemeenschappen is verlopen via een persconferentie, een enquête en diverse infoavonden met paneldebat gestuurd met vragen vanuit het publiek. - Communicatie met de betrokken overheden, middenveldorganisaties en administraties is verlopen via een stuurgroep, persconferentie, expliciete adviesvraag opgebouwd rond dezelfde vragen als in de enquête naar de burger toe en bilateraal overleg. De landschappelijke voorstudies en alle reacties uit het communicatietraject werden op 20 juni 2012 geagendeerd op de provincieraad. Dit was geen procedureel verplichte stap – wel een essentiële stap in het kader van een open en transparante communicatie op elk niveau.
6
3.
MILIEUKUNDIGE TOETS
- PLANMER
De concepten planMER voor Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst zijn bij dit document gevoegd in Themabijlage 2a (Maldegem-Eeklo) en 2b (E40). 3.1. Opzet en resultaten planMER concentratiezone Maldegem-Eeklo en E40 In functie van het RUP is voor beide plangebieden een concept planMER opgemaakt. In het concept planMER is voor elk scenario uit de landschappelijke voorstudie van Maldegem-Eeklo (lineair en raster) én voor het autonoom scenario (is scenario zónder ruimtelijke ordening = de volledige macroconcentratiezone) de maximale milieu-impact onderzocht. Hiervoor is uitgegaan van een theoretische, maximale inplanting van 150m tip windturbines volgens een grid van 300m op 500m. Dit zijn de minimale afstanden vereist tussen dergelijke turbines in de langse respectievelijk dwarse windrichting om de veiligheid en een maximaal rendement te kunnen verzekeren. Uit de planMER is een beoordeling gekomen van deze maximale inplanting op verschillende onderzochte aspecten. Dit wordt in tabel 4.1 weergegeven voor de scenario's van de concentratiezone Maldegem-Eeklo en in tabel 4.2 voor de verschillende clusters van de concentratiezone E40.
Bedrijventerrein Aalter
Windakker Hansbeke
Windakkerbedrijventerrein Landegem Bedrijventerrein Zwijnaarde
Windakker Melle/Wetteren
Windkouter
Bedrijventerrein Ottergem
Bedrijventerrein Siesegem
Bedrijventerrein Erembodegem
Autonoom scenario Bodemtypologie 0 0 -1 Wijziging infiltratie -1 -1 -1 Beïnvloeding overstromingsrisico's -1 -1 -1 Beschermingszones natuur -1 0 -1 Vegetatie -1 -1 -2 Fauna -1 -1 -2 Landschapsstructuur -1 -2 -3 Landschapstypologie 0 -1 -2 Landschapsbeeld -1 -2 -3 Erfgoedwaarden -1 -1 -2 Landschapsbeleving -1 -2 -3 Wijziging veiligheidsrisico 0 -3 -3 Geluidshinder -1 -1 -2 Slagschaduwhinder -2 -2 -3 Landbouw -2 -2 -3 Tabel 4.1 Samenvatting effectenbeoordeling in planMER per scenario, Maldegem-Eeklo
Bodemtypologie Wijziging infiltratie Beïnvloeding overstromingsrisico's Beschermingszones natuur
Raster scenario
Windbos Aalter
Lineair scenario
0 -1 0
0 -1 0
0 -1 0
0 -1 0
0 -1 0
0 -1 0
0 -1 0
0 -1 0
0 -1 0
0 -1 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
7
Vegetatie -1 -1 0 Fauna -2 -2 0 Landschapsstructuur -2 -1 -1 Landschapstypologie -2 -1 -1 Landschapsbeeld -3 -2 -1 Erfgoedwaarden -2 0/-1 0/-1 Landschapsbeleving -2 -1 -1 Wijziging 0 -3 -3 veiligheidsrisico Geluidshinder -1 -2 -2 Slagschaduwhinder -2 -1 -1 Landbouw -1 -1 -1 Tabel 4.2 Samenvatting effectenbeoordeling
0 -1 -2 -1 -3 -1 -2 -3
-1 -2 -1 0 -1 -1 0/-1 -3
-1 -1 -2 -3 -2 0 in planMER per
-2 -3 -1 -1 -1 -2 -2 -3
0 -13 -3 -2 -2/-3 -3 0
-1 -1 -2 -2 -2 -2 cluster, E40
-1 -2 -2 0 -1 -2 -2 0
-1 0 -1/-2 0/-2 -2 -2 -2 -3
-1 0 -1 -2 -2 -1 -2 -3
-1 -2 -1
-1 -3 0
-2 -3 0
3.2. Naar een realistische inplanting De maximale inplanting zoals onderzocht in de planMER kan doorgaans niet voldoen aan de VLAREM-regelgeving – dat is duidelijk te zien aan de mate van de hinder en aantallen gehinderden. De projectontwikkelaars actief (diegene die opstalcontracten hebben, studiewerk hebben gevoerd en op korte termijn naar effectieve ontwikkeling kunnen gaan) in de verschillende zones zijn opgeroepen om samen met elkaar en met het project Oost-Vlaanderen Energielandschap en de dienst ruimtelijke planning van de Provincie tot een realistische inplanting te komen per zone die wél aan de VLAREM-regelgeving kan voldoen. De resultaten van dit concept planMER, de landschappelijke voorstudie, het vele overleg en de intensieve aftoetsing met de projectontwikkelaars zijn voldoende informatie om een gefundeerde keuze te kunnen maken van concentratiegebied (lijnvormig scenario voor zone Maldegem-Eeklo en keuze van de uiteindelijke te realiseren clusters voor zone E40). Voor elke zone zal wel in een projectMER of een screening projectMER de milieu-impact van deze realistische inplanting moeten worden besproken. Dat is een taak voor de projectontwikkelaars. 3.3. Start formeel traject planMER Wanneer de provincieraad in april een beslissing neemt over het gewenste voorkeursscenario voor beide plangebieden, kan de formele procedure van het planMER opstarten. Zowel de methodiek als de resultaten worden ter inzage gelegd in de gemeentehuizen van de betrokken gemeenten. Bij deze terinzagelegging kunnen mensen vanuit hun kennis van de omgeving de milieueffecten aangeven die volgens hen extra onderzocht moeten worden en de manier waarop dat het best kan gebeuren. Bovendien kunnen ze voorstellen formuleren voor mogelijke locatie- of inrichtingsalternatieven. Voor de concentratiezone Maldegem-Eeklo is de terinzagelegging gepland vanaf 15 mei en duurt dan tot 15 juli (verlenging met een maand vanwege grensoverschrijdende procedure met Nederland). Voor de concentratiezone E40 tussen Aalter en Aalst is de terinzagelegging gepland vanaf van 15 mei tot 15 juni. Er wordt naar gestreefd om goedgekeurde planMER’s te hebben tegen het einde van de zomer 2013.
8
4.
PROJECTMATIGE REALISATIE
In Themabijlage 3: "Projectmatige realisatie" is dit de uitwerking van dit onderwerp in detail beschreven. 4.1. Afstemmen projectontwikkelaars in geselecteerde gebieden Hevige concurrentie verhindert optimale ontwikkeling Sedert de aanpassing van de VCRO die het mogelijk maakte om windturbines in agrarisch gebied te plaatsen, hebben de ontwikkelaars nagenoeg elk perceel dat in aanmerking komt onder contract genomen. Omdat de concurrentie onder hen zo hevig is, werden zonder externe impuls (zoals bv Oost-Vlaanderen Energielandschap) nauwelijks afspraken onderling gemaakt om een gezamenlijk project te ontwikkelen in een gebied. Gebieden werden hierdoor niet optimaal ontwikkeld. Toegegeven, afspraken maken was ook nooit evident, gelet op de wetgeving rond marktafspraken en concurrentievervalsing. Met welke ontwikkelaars verder? Het is uiteraard de bedoeling om de in het planproces geselecteerde gebieden wel degelijk zo optimaal mogelijk te ontwikkelen. In een eertse stap werden in de macroconcentratiezones Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst via een landschappelijk onderzoek bepaald welke zones verder in aanmerking kwamen voor de concentratie van windturbines. Dit resulteerde in Maldegem-Eeklo enerzijds in een lineaire zone langs weerszijden van de infrastructuurbundel N49-hoogspanningslijn (tussen kruising N49-N44, Maldegem en kruising N49-N456, Kaprijke) en anderzijds drie rasterzones ini Zoetendale, Plassendale en Busakker. Dit resulteerde voor de E40 tussen Aalter en Aalst in 10 clusters. De ontwikkelaars werden voor elke zone uitgenodigd op bilateraal gesprek – via hun sectororganisatie om hun posities en activiteiten kenbaar te maken. Verder is het principe gehanteerd dat de concurrentie gespeeld heeft bij het innemen van de posities van elke ontwikkelaars o.b.v. de door hen afgesloten opstalcontracten. Op die manier is voor elk gebied in Maldegem-Eeklo en in de clusters langs de E40 bepaald met welke ontwikkelaars verder werd en wordt onderhandeld. 4.2. Input van de projectontwikkelaars In het planMER is een theoretische, maximale inplanting per zone en per deelgebied onderzocht op de milieu-impact. Deze theoretische inplantingen blijken via het planMER, afgaande op de milieuhinder, niet haalbaar in werkelijkheid. Op basis van de expertise van de actieve ontwikkelaars per zone en per deelgebied wordt een realistische inplanting opgemaakt, een inplanting die ook het gebied zo optimaal mogelijk ontwikkelt. Actieve projectontwikkelaars zijn zij die in de betreffende zone opstalcontracten hebben, studiewerk naar inplantingen hebben uitgevoerd en op korte termijn tot effectieve realisatie kunnen overgaan. De uiteindelijke mogelijke inplanting is met alle actieve ontwikkelaars in een gebied onderling doorgesproken, het is dus duidelijk wie welke turbines, waar kan ontwikkelen. Met deze ontwikkelaars is ook afgesproken dat de uiteindelijke vergunningsaanvraag in één beweging zal verlopen (op hetzelfde moment), zodat ook de openbare onderzoeken simultaan verlopen en de effecten cumulatief kunnen worden beoordeeld door vergunningsverlenende overheden. Ook de bouw en aansluiting zal tegelijkertijd verlopen, wat de overlast voor de omgeving concentreert in de tijd. 4.3. Aftoetsing actoren Betrokkenheid begint aan de ontwerptafel
9
De resultaten van de landschappelijke voorstudies, de planMERs en het overleg met de projectontwikkelaars werd afgetoetst bij betrokken actoren. Er werden projectteams samengesteld waarin vertegenwoordigers van de lokale besturen en administraties, van de actiecomités, van de Vlaams administraties (RWO, Erfgoed, ANB en VLM), van de provinciale administraties (milieubeleid en –vergunningen en ruimtelijke planning) zetelden. Er werd een projectteam samengesteld voor de regio Maldegem-Eeklo, Aalter/Nevele, Gent/Melle/Wetteren en Sint-Lievens-Houtem/Erpe-Mere/Aalst. De projectteams zijn op drie momenten samengekomen waarop feedback kon gegeven worden op de toenmalige stand van zaken van planMER, concrete invulling en projectmatige uitwerking (communicatie en lusten en lasten herverdeling). Op 17 januari heeft de Deputatie kennis genomen van de stand van zaken van planproces enerzijds en projectmatige uitwerking anderzijds. Deze uitvoerige beschrijving van de stand van zaken is aan de Colleges van Burgemeester en Schepenen van Eeklo, Maldegem, Sint-Laureins, Kaprijke, Aalter, Nevele, Gent, Melle, Wetteren, Lede, Sint-Lievens-Houtem, Erpe-Mere en Aalst toegelicht. Ze is ook toegelicht aan de afzonderlijke fracties van de provincieraad. Ze is ook toegelicht aan Defensie, Belgocontrol, Elia en Eandis, de Boerenbond, AWV, diensten Landbouw en Patrimonium van de Provincie, het Streekplatform Meetjesland, het ACW Dender-Waas. Er is afzonderlijk overleg gepleegd met de actiecomités Leefbare Windenergie (MaldegemEeklo), Beter Nevele (Nevele) en Molenslag (Erpe-Mere, Sint-Lievens-Houtem). 4.4. Afstemmen technische aspecten aansluiting turbines Naar een efficiënte ontwikkeling Met Elia en Eandis is er een continue communicatie over de stand van zaken, zodat zij op de hoogte zijn van de vermogens die aangesloten moeten worden. In Maldegem-Eeklo bv. is op vandaag elke bijkomende windturbine zeer moeilijk aan te sluiten. Aansluiting kan niet meer op de dichtstbijzijnde stations, zodat kilometers meer kabel moet worden getrokken om alsnog een aansluiting op een verder gelegen station te kunnen leggen. Als echter Elia en Eandis een duidelijk signaal krijgen (bijvoorbeeld een brief vanuit de provincie – na de beslissende raad), hebben zij voldoende motivatie om het station van Eeklo-Noord uit te breiden. Ook met AWV lopen onderhandelingen om de uiteindelijke aansluiting zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. Zo zal de efficiëntste aansluiting in Maldegem-Eeklo langs de N49 zijn, iets wat op vandaag niet zo maar mogelijk is bij AWV maar wel mogelijk gemaakt kan worden i.f.v. het totale windturbineproject. Overleg met Belgocontrol en Defensie heeft input geleverd over de impact van windturbines in de verschillende scenario's en clusters op luchtruimdetectie en aanvliegroutes. 4.5. Locatiekeuze Uit de landschappelijke voorstudies, uit de resultaten van de planMER’s, uit de input van de projectontwikkelaars, uit de input en feedback van de verschillende betrokken actoren is uiteindelijk een locatie voorkeur gedistilleerd: 4.5.1. -
Voor de macroconcentratiezone Maldegem-Eeklo
Lineair scenario: concentratie van de windturbines in een dubbele rij aan weerszijden van de infrastructuurbundel N49-hoogspanningslijn tussen de kruising van de N49 met de N44 in Maldegem en de kruising van de N49 met de N456 in Kaprijke. Mogelijkheden voor ongeveer 25 bijkomende turbines.
10
4.5.2.
Voor de macroconcentratiezone E40 tussen Aalter en Aalst
-
Bedrijventerrein Aalter: concentratie van de windturbines op het bedrijventerrein ‘Lakeland’, het toekomstige bedrijventerrein ‘Woestijne’ en een beperkte zone in het open ruimtegebied ten noorden van het kanaal direct aansluitend op voornoemde bedrijventerrein. Mogelijkheden voor 6 à 8 turbines.
-
Windakker Hansbeke (Nevele): concentratie van de windturbines in een cluster tussen de dorpskernen van Hansbeke en Nevele aansluitend op de E40. Mogelijkheden voor 6-tal turbines.
-
Bedrijventerrein Zwijnaarde: concentratie van de windturbines in een cluster rond de kruising van de E40 met de E17 en de kruising van de Schelde met de Ringvaart rond Gent. De cluster omvat enkel harde functies en wordt door de snel- en waterwegen verdeeld: Ten noorden van de Ringvaart: bestaande bedrijventerreinen en zone voor gemeenschapsfuncties met onder meer het nieuwe voetbalstadion van Gent. Ten zuiden van de Ringvaart en ten westen van de Schelde: bestaand bedrijventerreinen Ten zuiden van de Ringvaart, tussen Schelde en Tijarm: nieuw bedrijventerrein ‘Eilandje’ in ontwikkeling. Mogelijkheden voor een 10-tal turbines.
-
Windakker Melle/Wetteren: concentratie van de windturbines in een cluster ten zuidoosten van Melle langs de E40 en deels op grondgebied van de gemeente Wetteren. De cluster wordt ingeplant tussen de E40 en de parallel gelegen N9, middendoor loopt (eveneens parallel) de spoorlijn 50a Gent-Brussel. De N42 geldt als oostelijke begrenzing. Mogelijkheden voor maximaal 7 bijkomende turbines.
-
Windkouter (Sint-Lievens-Houtem, Erpe-Mere): concentratie van de windturbines in een cluster tussen de dorpskernen van Vlekkem en Strijmeers rond de E40, op de kouter. Mogelijkheden voor 5 à 6 turbines.
-
Bedrijventerrein Erembodegem: concentratie van de windturbines in een cluster ten zuiden van Aalst, tussen Erembodegem (Aalst) en Denderleeuw. De cluster ligt grotendeels op grondgebied van Aalst en voor een gedeelte binnen Denderleeuw. Het bedrijventerrein wordt begrensd door de E40, de N45 en de spoorlijnen Brussel-Gent en AalstGeraardsbergen. Tussen de spoorlijnen Brussel-Gent en Denderleeuw-Kortrijk wordt momenteel een uitbreiding voorzien van het bedrijventerrein, terwijl ten noorden van de E40 een kantoorsite wordt ingericht. Mogelijkheden voor 6-tal turbines.
11
5.
RUIMTELIJKE ORDENING
De concepten van provinciaal ruimtelijke uitvoeringsplannen voor Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst zijn bij dit document gevoegd in Themabijlage 4a (Maldegem-Eeklo) en 4b (E40). Werken aan een oplossing is werken aan draagvlak – ook een ruimtelijk 5.1. De opstap naar de provinciaal ruimtelijke uitvoeringsplannen 5.1.1.
Beleidskader wind, addendum PRS
In de aansturing van de inplanting van windturbines in Oost-Vlaanderen is in eerste instantie over heel het grondgebied van de provincie bepaald welke de zones zijn waar windturbines mogelijk zijn: het beleidskader voor midden- en grootschalige windturbines, addendum aan het provinciaal ruimtelijk structuurplan (zomer 2009). In dit beleidskader kunnen een aantal grote zones - macroconcentratiezones - worden afgelijnd: de Gentse haven, de Waaslandhaven, de E17, de E40 tussen Aalter en Aalst en Maldegem-Eeklo. In twee van deze zones - de E40 tussen Aalter en Aalst en Maldegem-Eeklo – wordt de ruimtelijke ordening van windturbines nu verder gedetailleerd via een RUP. 5.1.2.
Landschappelijk onderzoek Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst
In deze twee zones werd eerst landschappelijk en ruimtelijk analytisch onderzocht hoe een groot aantal windturbines kon worden ingeplant, uitgaande van een logisch opgebouwd en onderbouwd landschappelijk-ruimtelijk verhaal. Hieruit werden een aantal scenario's voor beide zones gedistilleerd. In sommige zones werd ook aangegeven welke begeleidende maatregelen de landschappelijk-visuele impact van de windturbines kan milderen. 5.1.3.
Aftoetsing milieuimpact in planMER
Het vervolg van de landschappelijke inplanting is dat deze windturbinescenario's milieutechnisch worden afgetoetst in een planMER. Het planMER is echter de milieutoets van het RUP dat de inplanting van windturbines in deze macroconcentratiegebieden zal verfijnen. Het RUP bepaalt waar de turbines zullen komen én waar niet. Om de milieu-impact van het RUP correct te kunnen inschatten werd in het planMER een theoretische, maximale invulling met windturbines onderzocht. 5.1.4.
Projectmatige aftoetsing
De visievorming van de landschappelijke voorstudie en de resultaten van het planMER werden afgetoetst bij de ontwikelaars van windturbines en betrokken technische administraties (Elia, Eandis, Belgocontrol, Defensie, AWV) op praktische invulling en haalbaarheid. De visievorming van de landschappelijke voorstudie, de resultaten van het planMER en overleg met de projectontwikkelaars werden doorgesproken met de betrokken overheden, actiecomités, administraties en middenveldorganisaties. De resultante van al dit onderzoek en overleg vindt zijn ruimtelijke weerslag in de concepten van ruimtelijke uitvoeringsplannen 'Concentratiezone voor windturbines Maldegem-Eeklo' en 'Windenergie E40-zone'. 5.2. Concept provinciaal ruimtelijke uitvoeringsplannen Duidelijkheid waar wel, waar niet
12
Voor beide plangebieden is een concept van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP) opgemaakt. De PRUP’s duiden volgende zones aan: − de concentratiezone − de landschapszone − de uitsluitingszone 5.2.1.
Concentratiezone
De inplanting van (grootschalige) windturbines wordt expliciet geconcentreerd in de concentratiezone in de PRUP’s. De concentratiezone moet zo optimaal mogelijk ingevuld worden met windturbines. 5.2.2.
Landschapszone
Studies hebben uitgewezen dat landschappelijke aanplantingen om het uitzicht op de windturbines te milderen het grootste effect hebben in een straal van 800 m rond een turbine. In die zone neemt de waargenomen grootte van de turbine recht evenredig af met de afstand tot de turbine. Eens de 800 m voorbij geldt dat niet meer en lijken de turbines vanaf verschillende afstanden even groot. Bomenrijen, houtkanten en bosjes kunnen de turbines niet verbergen. Ze hebben wél het effect om het uitzicht op de turbines te milderen als ze dicht bij de woningen worden aangeplant. Op die manier kijken omwonenden niet vanuit elke zichtas op het volledige windturbinepark. In de landschapszone in de PRUPs, de 800m zone rond de concentratiezones, worden landschappelijke begeleidende aanplantingen expliciet mogelijk gemaakt. 5.2.3.
Uitsluitingszone
Vijf km is volgens verschillende studies de minimale afstand waarop windturbine parken nét niet meer visueel interfereren. Parken op een afstand kleiner dan 5 km van elkaar gebouwd, komen voor tussenliggende waarnemers over als één park, bewoners en passanten tussenin ervaren een gevoel van omsingeling door turbines. Omdat dit moet vermeden worden, wordt in de PRUPs een uitsluitingszone voorzien van 5km rond elke concentratiezone waarin groot- en midschalige windturbines expliciet worden verboden. 5.3. PRUP 'Concentratiezone voor windturbines Maldegem-Eeklo' Voor de macroconcentratiezone Maldegem-Eeklo, werd uiteindelijk gekozen voor een lineaire concentratiezone waarin de windturbines gebundeld worden met de reeds aanwezige infrastructuur in het gebied: de N49, de hoogspanningsleidingen, het Schipdonkkanaal en de bestaande lijn grootschalige windturbines. Deze lijnvormige concentratie heeft ook voordelen op vlak van aansluiting op het transport- en distributienet: centraal in het gebied ligt het onderstation 'Balgerhoeke Noord' waarop de turbines aangesloten kunnen worden. Deze centrale ligging zorgt er ook voor dat er heel efficiënt leidingen kunnen worden gelegd, op korte afstand van het onderstation en parallel aan de N49. Ook voor luchtruim detectie (Defensie en Belgocontrol) heeft de lijnvormige concentratiezone de voorkeur. Figuur 3.1 geeft de grafische voorstelling van het PRUP 'Concentratiezone voor windturbines Maldegem-Eeklo', met van binnen naar buiten de concetratiezone, de landschapszone en de uitsluitingszone.
13
Figuur 3.1 Grafische voorstelling van het PRUP 'Concentratiezone voor windturbines MaldegemEeklo'
5.4. PRUP 'Windenergie E40-zone' De landschapsstudie voor de zone E40 (voorjaar 2012) resulteerde in een scenario 'duurzame bedrijventerreinen' en een scenario 'windlandschap E40' waarbij windturbines worden geplaatst in open ruimtegebieden. Omdat er niet zoveel mogelijkheden zijn om turbines in te planten op bedrijventerreinen werd in het milieuonderzoek een combinatie onderzocht van beide scenario's. In totaal werden 10 clusters bestudeerd: bedrijventerrein Aalter, windbos Aalter, windakker Hansbeke, windakkerbedrijventerrein Landegem, bedrijventerrein Zwijnaarde, windakker Melle/Wetteren, windkouter Sint-Lievens-Houtem/Erpe-Mere, bedrijventerrein Ottergem, bedrijventerrein Siesegem en bedrijventerrein Erembodegem. Van de 10 clusters werden er uiteindelijk 6 geselecteerd: In Aalter wordt geopteerd om de turbines in te planten op de bedrijventerreinen Lakedal en Woestijne en het aansluitende landbouwgebied. In totaal kunnen er 6 à 8 windturbines gerealiseerd worden. In Nevele wordt geopteerd voor een inplanting langs de E40 ter hoogte van Hansbeke. Hier kunnen zes turbines gerealiseerd worden. Door de windturbines in te planten langs de E40 kan zonder probleem voldaan worden aan de Vlaamse milieunormen op vlak van slagschaduw en geluid. In Gent wordt geopteerd om windturbines in te planten op het bedrijventerrein Zwijnaarde: Eilandje Zwijnaarde en omgeving. Een windproject van 8 à 10 turbines is mogelijk. Hier moet er
14
wel een oplossing geboden worden voor de impact die grootschalige windturbines hebben op de radarinstallatie van Defensie te Semmerzake. In de volledige zoekzone E40 staan er momenteel slechts drie windturbines, nl. langs de E40 in Melle. Door de bestaande site te Melle uit te breiden met maximaal 7 extra turbines kan een clusteropstelling gerealiseerd worden: de windakker Melle/Wetteren. Deze cluster ligt echter ook binnen de invloedzone van de radar te Semmerzake. De windkouter Sint-Lievens-Houtem/Erpe-Mere wordt gesitueerd op de hoger gelegen delen van het reliëfrijke landschap tussen Gent en Aalst. Hier kunnen 5 à 6 turbines geplaatst worden. Door de turbines in te planten boven op de kouterrug, wordt een afstand gehouden tot de beekdalen en dorpsranden. Ten slotte kan een cluster van windturbines gerealiseerd worden op en rond het bedrijventerrein Erembodegem te Aalst. Hier kunnen 5 à 6 turbines gerealiseerd worden. Een windproject op deze locatie sluit mooi aan bij het stedelijk gebied van Aalst. Figuur 3.2 geeft de grafische voorstelling van het PRUP ‘Windenergie E40-zone', met de concentratiezones
Figuur 3.2 Grafische voorstelling van het PRUP Windenergie E40-zone' 5.5. Start formeel traject PRUP Na de principiële voorkeursbeslissing van de provincieraad, wordt de formele procedure van de PRUP’s opgestart. De plenaire vergadering van het PRUP wordt dan gepland in het voorjaar van 2013. Het openbaar onderzoek wordt dan gepland in het najaar 2013 na de voorlopige vaststelling van het PRUP door de provincieraad (gepland november 2013).
5.6. Voorstel bijkomende planprocessen voor windturbine vrije zones De volledige macroconcentratiezones uit het beleidskader van de Provincie Oost-Vlaanderen, Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst, zijn intensief onderzocht naar de mogelijke inplanting van windturbines. Uiteindelijk is uit alle informatie een voorkeurscenario gedistilleerd waar de windturbines kunnen worden ontwikkeld. De aanduiding van de zones voor windturbines betekent dat de overige zones in de respectieve macroconcentratiezones negatief beoordeeld zijn voor ontwikkeling van windturbines. Deze ruimtelijke detaillering wordt doorvertaald in een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP).
15
In het PRUP is een gebied voorzien rond de windturbine zones van 5km waarbinnen groot- en middenschalige windturbines expliciet worden verboden. De 5km afstand moet visuele interferentie verhinderen tussen twee windparken en is een wetenschappelijk onderbouwde afstand. Het consequent toepassen van deze eenduidige 5km buffer zorgt er echter voor dat bepaalde delen binnen de macroconcentratiezones niet binnen de contouren van de PRUPs voor windturbines vallen. Om er toch voor te zorgen dat er een afdwingbaar juridisch kader is om ook in deze delen bijkomende windturbines te weigeren, moeten bijkomende, parallelle provinciale planprocessen opgestart worden met als specifiek doel het aanduiden van uitsluitingszones voor windturbines. 5.7. Voorstel afschaffing clichering in Oost-Vlaanderen De Provincie Oost-Vlaanderen heeft een combinatieaanpak uitgewerkt om windturbines te ontwikkelen met als doel de effectieve realisatie met het hoogst mogelijke draagvlak. Deze aanpak, uitgewerkt in kader van de planprocessen Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst kunnen ook toegepast worden op de andere gebieden van het beleidskader van de Provincie. Een hernieuwbare energiescan heeft aangewezen dat er – met toepassing van deze aanpak – een realistisch haalbaar windpotentieel is in Oost-Vlaanderen van 300 turbines. Gezien dit aantal realistisch haalbaar aantal én een concreet uitgewerkt plan van aanpak, is er geen reden meer om de clichering in de VCRO (Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening) die windturbines in agrarisch gebied mogelijk maakt, in Oost-Vlaanderen te laten bestaan. Integendeel – de clichering is een hinderende factor bij het tot stand brengen van het gevoerde beleid. Onder motivatie van het uitgewerkte plan van aanpak moet aangedrongen worden – zeker ook bij de Vlaamse Overheid - op een afschaffing van deze clichering op het grondgebied van de Provincie Oost-Vlaanderen.
16
6.
HERVERDELING LUSTEN EN LASTEN
In Themabijlage 5: "Herverdeling lusten en lasten" is dit de uitwerking van dit onderwerp in detail beschreven. Van hoge lusten voor enkelen naar de kleine lusten voor velen 6.1. Herverdeling voor draagvlak Een grotere aanvaarding van windturbines in een omgeving kan worden bewerkstelligd door te zorgen voor een herverdeling van de lusten voor weinigen (grondeigenaren en projectontwikkelaars) en lasten voor velen (alle omwonenden, de gemeente). De herverdeling van de lusten moet ervoor zorgen dat niet enkel de grondeigenaren met opstalvergoeding en de projectontwikkelaars inkomsten verwerven uit de windturbines, maar ook de burgers en lokale overheid. Wind waait immers voor iedereen. De herverdeling moet ook zorgen dat de lasten – in de mate van het mogelijke - getemperd worden. 6.2. Vooropgesteld model Resultaat van een delicate evenwichtsoefening in draagvlak opbouw In navolging van het besluit van de provincieraad d.d. 20 juni 2012, is onderzocht hoe de lusten en lasten van windturbine projecten beter herverdeeld kunnen worden en hoe die herverdeling kan bijdragen aan de opbouw van het draagvlak voor windenergie. Er bestaan al heel wat studies over dit onderwerp, er zijn voorbeelden uit de omringende landen, er is het voorbeeld van hoe Wallonië met deze problematiek omgaat. De lasten van windturbine projecten zijn onder meer geluid- en slagschaduw en impact op het landschap. De lusten van windturbine projecten zijn onder meer de hoge opstalvergoedingen die de grondeigenaren krijgen en de opbrengsten voor de projectontwikkelaars uit de verkoop van windenergie en de groene stroomcertificaten. Voor de impact op het landschap te milderen en de opbrengsten van windturbineprojecten meer te verdelen is een model uitgewerkt (zie Themabijlage 5 "Herverdeling lusten en lasten") dat gebaseerd is op − Een landschapsfonds dat de middelen ter beschikking stelt van de lokale gemeenschap om milderende aanplantingen te doen. − Een hernieuwbare energie (HE) en rationeel energiegebruiksfonds (REG) dat de middelen ter beschikking stelt van de lokale gemeenschap om de uitbouw van HE® te stimuleren. − 20 % rechtstreekse participatie voor de lokale gemeenschap, burgers en overheid, zodat zij deel uitmaken van de windturbine projecten in hun eigen omgeving Dit model is afgetoetst bij de lokale besturen, de leden van het projectteam en andere betrokken actoren. Het is het resultaat van een delicate evenwichtsoefening in draagvlakopbouw. Wat betreft geluid- en slagschaduw moeten de windturbine projecten voldoen aan de VLAREM regelgeving. VLAREM legt normen op hoeveel slagschaduw een gevoelig object (bvb een woning) maximaal per jaar en per dag mag ontvangen en hoeveel dB geluid er gemiddeld mag zijn. Wat betreft de opstalvergoedingen, dus de optie conctracten, is er geen enkele wettelijke basis om hier op in te grijpen. Deze kunnen enkel door de projectontwikkelaars en grondeigenaren heronderhandeld worden. Aangezien deze optiecontracten de concurrentiepositie van de projectontwikkelaars tegenover elkaar.bepalen, zijn zij niet bereid de contracten te
17
heronderhandelen. Enkel een wettelijk kader kan hier op ingrijpen. Dergelijk wettelijk kader uitwerken is een Vlaamse of zelfs federale bevoegdheid. 6.3. Engagement projectontwikkelaars windenergie De projectmatige realisatie is al heel intens met de sector onderhandeld. De precieze optimale inplanting voor elk deelgebied is bekend. De samenwerking tussen de projectontwikkelaars onderling en met het project en de Provincie en de gebieden, medewerking aan een herverdeling van de lusten en lasten zijn maatregelen die niet wettelijk kunnen afgedwongen worden. Zij moeten stuk voor stuk onderhandeld worden op basis van vrijwilligheid. De ontwikkelaars worden gewezen op de vele voordelen van de gevolgde aanpak en de meerwaarde van de begeleidende maatregelen. Op die manier wordt getracht het klimaat gunstig te stemmen voor een vlotte vergunningsbeoordeling (administraties, overheden) en projectaanvaarding (burgers, lokale overheden). Voor het volledige projectmatige verhaal is een engagementsverklaring gevraagd aan elke ontwikkelaar, actief in minstens één van de deelgebieden. De ontwikkelaars hebben zich effectief samen gezet om per deelgebied tot een optimale inplanting te komen. Zij zijn bereid de vergunningen ervoor tegelijkertijd in te dienen. In de zone Maldegem-Eeklo zijn de ontwikkelaars bereid om samen een projectMER op te maken (verplicht in die zone wegens meer dan 20 turbines). De meeste ontwikkelaars kunnen zich vinden in de bijdrage tot een fonds voor landschap en HE®. Zij zelf hebben een bedrag van 5000 euro per turbine per jaar vooropgesteld. Het grootste knelpunt in de onderhandelingen is de rechtstreekse participatie. Nochtans is het voorgestelde systeem voor de ontwikkelaars een voordeliger en praktisch makkelijker te hanteren systeem dan wat vooropgesteld wordt in Denemarken, Duitsland en Wallonië. Daar stappen burgers en/of lokale overheden mee in tegen kostprijs én verwerven een zeggenschap over álle turbines in een project. In het hier vooropgestelde systeem worden ontwikkelaars marktconform vergoed en houden ze volledige zeggenschap over minimaal 80% van de turbines in een project. Het is aan de provincieraad om duidelijk te maken hoe zij windturbine projecten in de plangebieden wenst ontwikkeld te zien.
18
7.
COMMUNICATIE
In Themabijlage 6: "Communicatietraject" wordt het afgelegde communicatietraject en het verdere communicatietraject in detail beschreven. 7.1. Communicatie voor draagvlak Geen draagvlak als niemand van iets weet Het draagvlak kan niet opgebouwd worden door een set maatregelen als ze niet gecommuniceerd worden naar álle betrokken actoren. Afstemmen van de verschillende ontwikkelaars op elkaar kan niet zonder communicatie. Het organiseren van een efficiënte vergunningsbeoordeling, bouw en aansluiting op het net van de turbines kan niet zonder overleg. Communicatie is dé rode draad in het hele plan- en projectmatige proces. Doel is dat iedereen op elk moment weet wat er precies wanneer op zich af zal komen. 7.2. Afgelegde communicatietraject Al sedert het begin van de planprocessen voor windturbines is intensief gecommuniceerd naar burgers, lokale en andere overheden, betrokken administraties, middenveldorganisaties, de projectontwikkelaars van windturbines en de windenergiesector. Ook in de toekomst zal dat verder gebeuren. Er is voor de regio's Maldegem-Eeklo, Aalter/Nevele, Gent/Melle/Wetteren en Sint-Lievens-Houtem/Erpe-Mere/Aalst een projectteam samengesteld waarin vertegenwoordigers zetelen van de lokale besturen en administraties, Vlaamse administraties (Erfgoed, ANB, LNE, RWO en VLM), Provinciale administraties (ruimtelijke planning, milieubeleid en milieuvergunningen) en de actiecomités. Het projectteam werd op drie momenten op de hoogte gebracht van de stand van zaken van planMER, ruimtelijk uitvoeringsplan, hernieuwbare energiescan, concrete realisatie en uitwerking van de herverdeling van lusten en lasten en de communicatie en kon ook feedback, opmerkingen en reacties geven. Er zijn toelichtingen gegeven over de uitwerking van het gehele proces aan elk betrokken College van Burgemeester en Schepenen, aan Defensie, Belgocontrol, AWV, Elia en Eandis, Boerenbond, de fracties van de provincieraad, de PROCORO, de provinciale MINA raad, … 7.3. Toekomstige communicatietraject Na de provincieraad, koppelen we niet alleen terug met onze gesprekspartners (gemeenten, sector, actiecomités …), er starten meteen enkele formele procedures en we gaan dit ook ruim communiceren naar de buitenwereld. Een overzicht van hoe na de provincieraad gecommuniceerd zal worden naar de buitenwereld: - Voor wat betreft het procedurele luik, start de "terinzagelegging nota publieke consultatie planMER" en de "terinzagelegging projectMER" voor beide zones. Deze procedure loopt gedurende 1 maand voor de zone E40 (mei). Voor de zone Maldegem-Eeklo neemt dit 2 maanden in beslag wegens het grensoverschrijdende karakter van de impact van het windpark (mei – juni). - Hoe gaan we de burgers informeren? In mei plannen we 2 grote algemene infoavonden, een sessie in Maldegem (zone Maldegem-Eeklo) en een sessie in Gent (zone E40). Daarnaast organiseren we een persconferentie, maken we een windkrant en zetten we al onze gebruikelijke communicatiekanalen in (website, nieuwsbrief, Facebook, Twitter). Met de actiecomités plannen we een apart overleg vóór de infoavonden. - In het najaar, bij de start van het openbaar onderzoek, zullen we een Winddag organiseren voor professionelen (sector, overheden, …). Voor de burgers organiseren we opnieuw een
19
algemene infoavond (met infomarkt) én zitdagen waar mensen met hun individuele dossiers en vragen bij ons terecht kunnen. We maken ook een nieuwe windkrant en een persbericht om de burgers te informeren. Ook dan spreken we al onze eigen communicatiekanalen aan.
20
8.
HERNIEUWBARE ENERGIESCAN
De uitgewerkte hernieuwbare energiescan voor Oost-Vlaanderen is bijgevoegd in Themabijlage 7. 8.1. Windpotentieel in Oost-Vlaanderen In de raadsbeslissing van 20 juni stelde de provincieraad dat er een analyse diende te gebeuren van het windpotentieel in Oost-Vlaanderen om aldus antwoord te kunnen bieden op de volgende vragen: Hoeveel windturbines kunnen er redelijkerwijze in Oost-vlaanderen gerealiseerd worden? Hoe verhouden de verschillende zoekzones zich ten opzichte van elkaar? Er klonk een duidelijk signaal dat men wil dat alle zoekzones 'hun taakstelling' opnemen en dat niet alle windturbines geconcentreerd worden in één daartoe geschikte zone. Uit de analyse van het windpotentieel blijkt dat het mogelijk moet zijn om 300 turbines te plaatsen in Oost-Vlaanderen tegen 2020. Verdeeld over de verschillende zoekzones geeft de hernieuwbare energiescan het volgende resultaat:
Zoekzone Gentse Kanaalzone en omgeving Waaslandhaven en omgeving E17-netwerk Zone Maldegem-Eeklo Zone E40 Aalter tot Aalst Kleinsted. gebieden en econ. Knoopptn Totaal
Vergunde Poten- Realisatieturbines tieel percentage 25 90 28 7 40 18 30 60 50 21 45 47 3 46 7 6
19
32
92
300
31
Uit de analyse blijkt dat ongeveer een derde van het Oost-Vlaamse potentieel voor windenergie is ingevuld. De zones E17 en Maldegem-Eeklo hebben het hoogste realisatiepercentage, resp. 50 en 47%. Voor wat betreft de zone Maldegem-Eeklo kan worden gesteld dat met de dubbele rij turbines langs de N49 het potentieel voor deze zone volledig is ingevuld. Wat betreft de zone E17 is een hoger realisatiepercentage op korte termijn niet mogelijk vanwege de radarproblematiek van Semmerzake (E17-gebied tussen Gent en Zulte). Belangrijke potenties voor windenergie situeren zich ook binnen de havengebieden, waar realisatiepercentages terug te vinden zijn van 20 à 30%. Hier is echter een positieve trend vast te stellen, aangezien er verschillende grote aanvragen lopende zijn zowel in de Gentse Kanaalzone als in de Waaslandhaven. De zone E40 wordt gekenmerkt door het laagste realisatiepercentage: minder dan een tiende van het potentieel is momenteel ingevuld. Hier zijn belangrijke inspanningen nodig, indien men het realisatiepercentage wil optrekken. Ten slotte zijn er ook nog mogelijkheden voor kleinere windprojecten in de kleinstedelijke gebieden en economische knooppunten, cf. Geraardsbergen, Ninove, Hamme, Dendermonde, enz. ongeveer een derde van het potentieel werd hier benut.
21
8.2. Windpotentieel versus potentieel andere vormen hernieuwbare energie in OostVlaanderen Het potentieel voor hernieuwbare energie in Oost-Vlaanderen wordt bepaald op basis van een methodiek die ontwikkeld werd door de Organisatie Duurzame ontwikkeling (ODE). Daarbij wordt gebruik gemaakt van eenvoudig beschikbare gegevens afkomstig van o.m. Kadaster, OVAM, FOD Economie, enz. Het potentieel wordt berekend door aantallen (bv. dieren) of (dak)oppervlaktes (bv. woningen) te vermenigvuldigen met een standaardcijfer dat een weergave is van het energiepotentieel voor een bepaalde technologie. Deze standaardwaarde wordt weergegeven in GJ per eenheid, zodat verschillende technologieën met elkaar vergeleken kunnen worden. De technologieën die onderzocht zijn in de HE-scan zijn: zonnepanelen, zonneboilers, warmtepompen en energieopslag, windenergie en energie uit biomassa. Uit de ODE-scan blijkt dat Oost-Vlaanderen een potentieel heeft van 34 742 526 GJ op jaarbasis. Daarvan is 63% gebouwgebonden (PV, zonneboilers, warmtepompen, en energieopslag) en 37% niet-gebouwgebonden (bio-energie, windenergie). Fotovoltaische energie, waarbij elektriciteit wordt gewonnen uit zonne-energie, heeft het grootste potentieel (43%) en windenergie neemt een belangrijke tweede plaats in (31%). Het potentieel van zonneboilers, warmtepompen, energieopslag en bio-energie is voor alle technologieën ongeveer gelijk, nl. 5 à 7% van het totaal potentieel. Wat betreft PV-potentieel zijn de huishoudens (wonen) de belangrijkste doelgroep (50%) gevolgd door de bedrijven (18%) en de agrarische sector (16%). Wanneer we de potentieelcijfers voor zonne- en windenergie vergelijken met de werkelijke productiecijfers voor 2011 dan stellen we vast dat in beide gevallen slechts 5% van het totaal potentieel gerealiseerd werd! Voor biomassa is de situatie anders (252%) maar eigenlijk gaat een vergelijking hier niet op. Het potentieel van bio-energie gaat uit van lokale grondstoffen, in tegenstelling tot de productiecijfers van de VREG waarin ook rekening wordt gehouden met grondstoffen die worden ingevoerd, bijv. houtpellets. In feite kunnen we stellen dat de productie van hernieuwbare energie in Oost-Vlaanderen niet zo duurzaam is zoals op het eerste zicht lijkt, aangezien een belangrijk deel wordt gewonnen op basis van grondstoffen die niet lokaal zijn en ongetwijfeld ook niet 'onuitputbaar'…
22
DEEL 2 CONCLUSIES 1. Voorkeurscenario locatiekeuze voor inplanting windturbines 2. Model ter herverdeling van lusten en lasten 3. Bijkomende planprocessen 4. Doorwerking beleid
23
1.
VOORKEURSCENARIO LOCATIEKEUZE VOOR INPLANTING WINDTURBINES
Voor de ordening van de inplanting van windturbines in de macroconcentratiezones MaldegemEeklo en E40 tussen Aalter en Aalst is een voorkeurscenario naar voor gekomen. Dit voorkeurscenario is tot stand gekomen op basis van: een landschappelijke studie met doorlopen communicatietraject en adviesronde de milieutoets in een planMER intensief overleg met de projectontwikkelaars van windturbines een intensief overlegtraject met alle betrokken actoren Dit voorkeurscenario bevat volgende zones die optimaal moeten worden ontwikkeld met en voor windturbines: Voor de macroconcentratiezone Maldegem-Eeklo -
Lineair scenario: concentratie van de windturbines in een dubbele rij aan weerszijden van de infrastructuurbundel N49-hoogspanningslijn tussen de kruising van de N49 met de N44 in Maldegem en de kruising van de N49 met de N456 in Kaprijke.
Voor de macroconcentratiezone E40 tussen Aalter en Aalst -
Bedrijventerrein Aalter: concentratie van de windturbines op het bedrijventerrein ‘Lakeland’, het toekomstige bedrijventerrein ‘Woestijne’ en een beperkte zone in het open ruimtegebied ten noorden van het kanaal direct aansluitend op voornoemde bedrijventerrein.
-
Windakker Hansbeke (Nevele): concentratie van de windturbines in een cluster tussen de dorpskernen van Hansbeke en Nevele aansluitend op de E40.
-
Bedrijventerrein Zwijnaarde: concentratie van de windturbines in een cluster rond de kruising van de E40 met de E17 en de kruising van de Schelde met de Ringvaart rond Gent. De cluster omvat enkel harde functies en wordt door de snel- en waterwegen verdeeld: Ten noorden van de Ringvaart: bestaande bedrijventerreinen en zone voor gemeenschapsfuncties met onder meer het nieuwe voetbalstadion van Gent. Ten zuiden van de Ringvaart en ten westen van de Schelde: bestaand bedrijventerreinen Ten zuiden van de Ringvaart, tussen Schelde en Tijarm: nieuw bedrijventerrein ‘Eilandje’ in ontwikkeling.
-
Windakker Melle/Wetteren: concentratie van de windturbines in een cluster ten zuidoosten van Melle langs de E40 en deels op grondgebied van de gemeente Wetteren. De cluster wordt ingeplant tussen de E40 en de parallel gelegen N9, middendoor loopt (eveneens parallel) de spoorlijn 50a Gent-Brussel. De N42 geldt als oostelijke begrenzing.
-
Windkouter (Sint-Lievens-Houtem, Erpe-Mere): concentratie van de windturbines in een cluster tussen de dorpskernen van Vlekkem en Strijmeers rond de E40, op de kouter.
-
Bedrijventerrein Erembodegem: concentratie van de windturbines in een cluster ten zuiden van Aalst, tussen Erembodgem (Aalst) en Denderleeuw. De cluster ligt grotendeels op grondgebied van Aalst en voor een gedeelte binnen Denderleeuw. Het bedrijventerrein wordt begrensd door de E40, de N45 en de spoorlijnen Brussel-Gent en AalstGeraardsbergen. Tussen de spoorlijnen Brussel-Gent en Denderleeuw-Kortrijk wordt momenteel een uitbreiding voorzien van het bedrijventerrein, terwijl ten noorden van de E40 een kantoorsite wordt ingericht.
24
In een gebied van 800m rond elke zone waar de windturbines worden geconcentreerd, worden landschappelijke begeleidende aanplantingen expliciet mogelijk gemaakt. In een gebied van 5 km rond elke zone waar de windturbines worden geconcentreerd, worden groot- en middenschalige windturbines expliciet verboden. Dit voorkeurscenario is uitgewerkt in een concept provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan. Dit plan zal visuele interferentie tussen verschillende windparken onmogelijk en begeleidende landschappelijke aanplantingen mogelijk te maken. Dit concept is een goede aanzet voor verdere uitwerking naar een effectief provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan.
25
2.
MODEL TER HERVERDELING VAN LUSTEN EN LASTEN
In het onderzoek naar een herverdeling van de lusten en lasten van windturbineprojecten in de zones Maldegem-Eeklo en de E40 tussen Aalter en Aalst is een model uitgewerkt. Dit model is gebaseerd op: Het terugvloeien van een gedeelte van de opbrengsten van de windturbineprojecten naar de lokale gemeenschap in de vorm van een fonds voor de versterking van het landschap rond de windturbines. Het terugvloeien van een gedeelte van de opbrengsten van de windturbineprojecten naar de lokale gemeenschap in de vorm van een fonds voor de ondersteuning van hernieuwbare energie en rationeel energiegebruik in de regio rond de windturbineprojecten. Het fonds moet daar een katalysator zijn bij de uitbouw van het omringende energielandschap. De rechtstreekse participatie van de lokale gemeenschap in de windturbineprojecten in hun omgeving om de lokale verankering te verkrijgen. Zowel burgers als overheid kunnen participeren. Een herverdeling van de lusten voor weinigen (grondeigenaren en projectontwikkelaars) en lasten voor velen (alle omwonenden, de gemeente) leidt tot een grotere aanvaarding van windturbines in een omgeving. De herverdeling van de lusten moet ervoor zorgen dat niet enkel de grondeigenaren met opstalvergoeding en de projectontwikkelaars inkomsten verwerven uit de windturbines, maar ook de lokale gemeenschap. Wind waait immers voor iedereen. De herverdeling moet ook zorgen dat de lasten – in de mate van het mogelijke - getemperd worden. Dit model is afgetoetst bij de betrokken actoren (burgers, lokale en andere overheden, administraties, middenveld, de windsector). Uit de reacties van betrokken actoren en het overleg met de projectontwikkelaars blijkt dit model het meest optimale te bereiken resultaat te zijn van een delicate evensoefening in draagvlak opbouw. Om de windturbine projecten in de zones Maldegem-Eeklo en de E40 tussen Aalter en Aalst effectief te realiseren wordt de toepassing van dit model dan ook als absolute noodzakelijke maatregel naar voor geschoven voor het verkrijgen van een draagvlak. De toepassing van dit model zal ook het draagvlak voor de ontwikkeling van windenergie in het algemeen opbouwen.
26
3.
COMMUNICATIE
Het draagvlak kan niet opgebouwd worden door een set maatregelen als deze niet gecommuniceerd worden naar álle betrokken actoren. Afstemmen van de verschillende ontwikkelaars op elkaar kan niet zonder communicatie. Het organiseren van een efficiënte vergunningsbeoordeling, bouw en aansluiting op het net van de turbines kan niet zonder overleg. Communicatie is dé rode draad in het hele plan- en projectmatige proces. Er is een communicatieplan opgemaakt dat de verdere uitwerking van het plan- en projectmatige traject zal begeleiden. Dit communicatieplan zal dus concreet worden uitgevoerd in het verdere verloop in de zones Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst.
27
4.
BIJKOMENDE PLANPROCESSEN
De volledige macroconcentratiezones uit het beleidskader van de Provincie Oost-Vlaanderen, Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst, zijn intensief onderzocht naar de mogelijke inplanting van windturbines. Uiteindelijk is uit alle informatie een voorkeurscenario gedistilleerd waar de windturbines kunnen worden ontwikkeld. De aanduiding van de zones voor windturbines betekent dat de overige zones in de respectieve macroconcentratiezones negatief beoordeeld zijn voor ontwikkeling van windturbines. Deze ruimtelijke detaillering wordt doorvertaald in een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP). In het PRUP is een gebied voorzien rond de windturbine zones van 5km waarbinnen groot- en middenschalige windturbines expliciet worden verboden. De 5km afstand moet visuele interferentie verhinderen tussen twee windparken en is een wetenschappelijk onderbouwde afstand. Het consequent toepassen van deze eenduidige 5km buffer zorgt er echter voor dat bepaalde delen binnen de macroconcentratiezones niet binnen de contouren van de PRUP’s voor windturbines vallen. Om er toch voor te zorgen dat er een afdwingbaar juridisch kader is om ook in deze delen bijkomende windturbines te weigeren, moeten bijkomende, parallelle provinciale planprocessen opgestart worden met als specifiek doel het aanduiden van uitsluitingszones voor windturbines.
28
5.
DOORWERKING BELEID
De Provincie Oost-Vlaanderen heeft een combinatie aanpak uitgewerkt om windturbines te ontwikkelen met als doel de effectieve realisatie met het hoogst mogelijke draagvlak. Deze aanpak, uitgewerkt in kader van de planprocessen Maldegem-Eeklo en E40 tussen Aalter en Aalst kunnen ook toegepast worden op de andere gebieden van het beleidskader van de Provincie. Een hernieuwbare energiescan heeft aangewezen dat er – met toepassing van deze aanpak – een realistisch haalbaar windpotentieel is in Oost-Vlaanderen van 300 turbines. Gezien dit aantal realistisch haalbaar aantal én een concreet uitgewerkt plan van aanpak, is er geen reden meer om de clichering in de VCRO (Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening) die windturbines in agrarisch gebied mogelijk maakt, in Oost-Vlaanderen te laten bestaan. Integendeel – de clichering is een hinderende factor bij het tot stand brengen van het gevoerde beleid. Onder motivatie van het uitgewerkte plan van aanpak moet aangedrongen worden – zeker ook bij de Vlaamse Overheid - op een afschaffing van deze clichering op het grondgebied van de Provincie Oost-Vlaanderen.
29