Dossier Eerlijk delen . AOW en AWBZ financieren naar draagkracht . Armoede bestrijden . Inkomens . Integrale benadering woningmarkt . Belastingen De FNV streeft naar een rechtvaardige inkomensverdeling. Iedereen heeft recht op een fatsoenlijk inkomen en voldoende mogelijkheden voor maatschappelijke participatie. Een goed sociaal minimum en een goede sociale zekerheid moeten mensen inkomensbescherming bieden. Goede publieke voorzieningen zijn nodig om de samenleving bij elkaar te houden en kansarme groepen meer mogelijkheden te geven om zich te ontplooien. Dus een actief arbeidsmarkt- en armoedebeleid, goede huisvestingsvoorzieningen, extra onderwijsondersteuning om schooluitval te voorkomen en voldoende welzijnsvoorzieningen. Door de belasting- en premieheffing moeten rechtvaardige inkomensverhoudingen worden bevorderd. De belastingwetgeving moet volgens de FNV aangepast worden om het draagvlakprincipe beter tot zijn recht te laten komen. De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Daarnaast moet de belastingwetgeving beter ingericht worden om maatschappelijke doelen (bevordering van de arbeidsparticipatie en duurzaamheid) te realiseren. AOW en AWBZ financieren naar draagkracht In een land waarin mensen kiezen voor een fatsoenlijke inkomensverdeling is het logisch dat voorzieningen die we samen belangrijk vinden ook gezamenlijk worden betaald. Dit geldt zeker voor voorzieningen waar vrijwel iedereen gebruik van maakt, zoals verpleging, verzorging en de AOW. Daarbij is het rechtvaardig om de stijgende kosten voor volksverzekeringen, die nu vooral rusten op de schouders van lagere en middeninkomens, te verbreden naar de schouders van de hoogste inkomens. Het belastingstelsel is hiervoor een geschikt instrument. En een prettig effect is dat hierdoor de premies volksverzekeringen fors omlaag kunnen. Bovendien gaan de minimumuitkeringen (waaronder ook de AOW) er netto op vooruit. De premies volksverzekeringen AOW, AWBZ en ANW zijn nu begrensd tot het inkomen van circa €30.000 per jaar. De AOW-premie wordt daarnaast alleen opgebracht door belastingplichtigen onder de 65 jaar. Door deze begrenzing dragen lagere en middeninkomens relatief meer van hun besteedbare inkomen bij aan deze sociale voorzieningen dan de hoogste inkomens. Aangezien vrijwel iedereen gebruik maakt van deze regelingen, vindt de FNV het wenselijk dat deze regelingen worden betaald uit de belastinginkomsten. Dan worden de kosten niet alleen door het inkomen tot € 30.000 gedragen, maar naar draagkracht geheven. De fiscalisering van de AOW dient geleidelijk te gebeuren, waarbij de koopkracht voor gepensioneerden met een aanvullend pensioen tot €10.000 per jaar gegarandeerd is. De verlaging van de premies volksverzekeringen leidt tot een verbetering van de koopkracht van werkenden en extra groei van de werkgelegenheid. De groei van de werkgelegenheid levert meer belastinginkomsten op, zodat de grondslag voor publieke voorzieningen verder stijgt. Dit draagt bij aan de betaalbaarheid van de kosten die gepaard gaan met de toekomstige vergrijzing.
Armoede bestrijden Het aantal werkende armen is de laatste jaren sterk gestegen. Doordat de lagere en middeninkomens zwaar worden belast door de hoge premies volksverzekeringen en vooral doordat de vaste lasten zijn gestegen - ziektekosten, wonen, energie - is de armoede en inkomensongelijkheid toegenomen. Beleid dat erop is gericht om zoveel mogelijk mensen aan het werk te helpen, blijkt onvoldoende te zijn om de armoede te bestrijden. Het is daarom van groot belang dat werken, een baan, duidelijk merkbare positieve gevolgen heeft voor het inkomen. De afgelopen jaren is het beleid er sterk op gericht om zoveel mogelijk mensen aan het werk te helpen. Dat beleid moet voortgezet worden, met bijzondere aandacht voor groepen die moeilijk aan de slag komen. Er doet zich aan de onderkant van de arbeidsmarkt echter wel een probleem voor, namelijk dat werken maar een beperkt voordeel oplevert. De armoedeval leidt ertoe dat mensen die (weer) gaan werken netto nauwelijks iets overhouden van het inkomen uit werk. Dit komt door het verlies aan inkomensafhankelijke regelingen en het feit dat werken relatief zwaar wordt belast. De hoge premies voor de volksverzekeringen, zoals de AOW en de AWBZ, worden volledig uit de eerste ‘schijf’ van de belastingen betaald. Dat wil zeggen over de eerste €30.000 euro van het inkomen. Daarnaast is er een groot verschil tussen de loonkosten en het nettoloon door de hoge premies voor werknemersverzekeringen. Dit komt met name doordat uit de loonkosten zowel de WW-premies voor de werkgever als die voor de werknemer moet worden betaald. De FNV wil de armoedeval verminderen. Voor inkomensgroepen met een laag inkomen zou een politieke norm moeten komen voor het minimale percentage dat men overhoudt van een inkomensstijging. Dit kan onder andere door te werken met langere afbouwtrajecten bij regelingen die gebaseerd zijn op het inkomen, zoals de huursubsidie en de studiefinanciering. De invoering van een extra (aflopende) arbeidskorting kan werken financieel aantrekkelijker maken. Door de premies voor de volksverzekeringen te fiscaliseren kan het belastingtarief in de eerste en tweede schijf omlaag. Ten slotte kan voor sommige inkomensafhankelijke regelingen overwogen om ze om te zetten in een algehele verhoging van het minimumloon. Hierbij moet echter wel opgepast worden dat sommige minima niet zwaar worden getroffen door het afschaffen van regelingen. Regelingen Het niet-gebruik van inkomensafhankelijke regelingen vormt een structureel probleem. Niet-gebruikers zijn niet of nauwelijks op de hoogte van inkomensafhankelijke regelingen. Veel niet-gebruikers zijn werkenden met een laag inkomen. Een fors deel van de niet-gebruikers - die wel recht hebben op regelingen - heeft zelfs nog nooit van de regeling gehoord; in het geval van de categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten en de langdurigheidtoeslag gaat het om circa 60 procent. Een groot deel van de niet-gebruikers meent - ten onrechte - geen recht te hebben op de inkomensvoorzieningen. Bij de aanvullende bijstand gaat het om meer dan de helft van deze groep, bij de kwijtscheldingsregeling en de individuele bijzondere bijstand om meer dan een kwart. De FNV roept daarom het nieuwe kabinet op tot een actieplan met concrete doelstellingen om het niet-gebruik sterk terug te dringen. De belastingdienst en gemeenten zouden veel vaker automatisch toeslagen en kwijtscheldingen kunnen verstrekken en de doelgroep zou veel actiever benaderd en geïnformeerd moeten worden. Het verzilveringsprobleem van mensen die recht hebben op heffingskortingen maar er geen gebruik van kunnen maken, kan worden opgelost door de heffingskorting om te zetten in een toeslag. Voor mensen die niet kunnen werken, zoals gepensioneerden en mensen voor wie tijdelijk geen werk is, is een goed sociaal minimum nodig om armoede te voorkomen. Mensen met een onvolledige AOW-opbouw komen onder het sociale minimum als ze geen aanvullend inkomen hebben. De FNV wil de opbouwperiode voor de AOW verkorten, zodat dit probleem zich minder voordoet. De afgelopen jaren zijn de uitkeringen, waaronder de AOW, niet volledig gekoppeld aan de loonontwikkeling. Dit leidde door de gestegen prijzen tot toenemende armoede. Voor de FNV is de koppeling van uitkeringen aan de lonen een fatsoensnorm. We bepleiten bij de politiek dat deze norm in de toekomst jaarlijks wordt toegepast. Om de ontkoppeling in de afgelopen kabinetsperiode te compenseren wil de FNV een plus op de koppeling. Hierdoor wordt de koopkracht voor de laagste inkomens extra verbeterd.
Ook op internationaal niveau bepleit de FNV dat Nederland zich actief inzet om de armoede te bestrijden. Nederland kan zich sterk maken voor het behalen van de millenniumdoelstellingen. Het belangrijkste doel is om de meest extreme armoede in 2015 te halveren. Dit betekent dat Nederland een hogere bijdrage dient te leveren aan ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast moet de overheid streven naar eerlijke afspraken over de internationale handel, maatschappelijk verantwoord ondernemen door het bedrijfsleven stimuleren en de armoede in eigen land bestrijden. De FNV wil dat fatsoenlijk werk met een minimumloon waar je van kunt leven, veilige en gezonde arbeidsomstandigheden en gelijke beloning voor mannen en vrouwen deel uitmaken van de millenniumdoelstellingen. Topinkomens In Nederland zijn de lonen de laatste jaren beperkt gestegen om te voorkomen dat de werkloosheid sterk zou toenemen. Tegelijkertijd onttrokken de werkgevers zich zelf aan de afspraken die ze met de politiek en de vakbeweging maakten om de topinkomens in lijn te houden met de cao-lonen. “Het uitgangspunt van een verantwoorde loonkostenontwikkeling geldt voor allen in de onderneming” (STAR-verklaring 1999 ten behoeve van arbeidsvoorwaardenoverleg 2000/2001) “Bevelen daarnaast aan om ten aanzien van de niet-CAO-lonen eveneens grote terughoudendheid te betrachten, gelet op het uitgangspunt van een verantwoorde loonkostenontwikkeling voor allen in de onderneming.” (STAR-verklaring inzake het arbeidsvoorwaardenbeleid 2003) “Bevelen daarnaast aan om ten aanzien van de niet-CAO-lonen eenzelfde terughoudendheid (een tot nul naderende contractloonstijging) te betrachten als hierboven genoemd.” (STAR-verklaring inzake het arbeidsvoorwaardenoverleg 2004-2005) “Eenzelfde terughoudendheid wordt verwacht ten aanzien van de stijging van de niet CAO-inkomens.” (Door sociale partners onderschreven kabinetsverklaring van 5 november 2004) Er zijn in Nederland al drie bedrijven waarin de topbestuurder meer dan honderd keer het vaste salaris van de gemiddelde werknemer ontvangt. De top drie van de ongelijke beloning wordt gevormd door Randstad, Heineken en Unilever. Het jaarsalaris van de topbestuurder van Randstad bedroeg in 2005 € 1.441.000. Dat is maar liefst 508 keer zoveel als de gemiddelde werknemer van het uitzendconcern ontvangt. Aandelen en opties zijn daarin niet eens meegerekend. De topbestuurder van Shell ontving in 2005 zelfs het duizelingwekkende bedrag van € 7.509.244,- (incl. aandelen). Het jaarsalaris zonder aandelen steeg in 2005 met maar liefst 30 procent! In de helft van de 184 grootste bedrijven ontvangt de topbestuurder inmiddels al tien keer zoveel of meer dan de gemiddelde werknemer. De exorbitante salarisniveaus in de marktsector beginnen ook steeds meer als voorbeeld te dienen voor vormen van zelfverrijking in de publieke sector. De topinkomens zijn sterk gestegen en er lijkt geen rem op te zitten. De mensen met topinkomens vallen niet onder een cao en zijn daarom in hoge mate vrij om zelf hun arbeidsvoorwaarden te bepalen. Alleen de aandeelhouders kunnen ingrijpen. Maar dit gebeurt vaak niet. Zelfs niet als de aandelen in handen zijn van overheden, zoals provincies en gemeenten. Apart belastingtarief De politiek hoopte dat de topinkomens gematigd zouden worden door ze openbaar te maken. Dit blijkt niet te werken. De topinkomens zijn zelfs nog verder gestegen. Maar de politiek weigert om actief in te grijpen, terwijl dit best kan. De FNV stelt voor om een apart belastingtarief in te stellen voor exorbitante lonen. De opbrengst kan ten goede komen aan de verlaging van de eerste twee belastingschijven waar iedereen van profiteert. Ook het moreel appel aan topbestuurders om de inkomens te matigen levert niets op. Zelfs in tijden met dalende winsten, oplopende werkloosheid en reorganisaties, weten ze argumenten te verzinnen waardoor zij menen recht te hebben op een exorbitant hoog salaris. Zij worden daarin volop
ondersteund door adviesbureaus die benchmarken met nog hogere inkomens, zodat ze altijd achterlopen bij hun collega topbestuurders. Vaak wordt geschermd met de topinkomens in de Verenigde Staten, terwijl werknemers worden bedreigd met verplaatsing van het werk naar lagelonenlanden als India en China. Maar nooit worden de topsalarissen met deze landen vergeleken. Ook zelfregulering werkt niet. Sinds enige tijd dienen de salarissen openbaar te worden gemaakt. De meeste jaarverslagen zijn echter niet transparant en overzichtelijk, zodat vergelijken vrijwel onmogelijk is. Als wel wordt vergeleken, blijkt meestal dat de bestuurders een fors hogere loonstijging kennen dan de werknemers die onder de cao van hun bedrijf of instelling vallen. Door het falen van het beleid dat is gericht op openbaarmaking en het aanspreken op eigen verantwoordelijkheid, moeten nu maatregelen genomen worden die de topinkomens rechtstreeks in de portemonnee raken. De politiek heeft de sleutel in handen door de topsalarissen te belasten via een hoger tarief. Ook in Duitsland is onlangs het tarief voor de hoogste inkomens opgetrokken. In Nederland zijn de hoogste tarieven in de laatste belastingherzieningen juist een aantal keren verlaagd. Het is tijd om de topinkomens te belasten via de invoering van een belastingtarief van 70 procent vanaf het salaris van de minister-president (circa € 160.000). Daarnaast moeten maatregelen genomen worden om de belastinguitgaven aan deze groepen in te beperken door fiscale maatregelen (bijvoorbeeld het optrekken van het huurwaardeforfait voor zeer dure woningen). Integrale benadering woningmarkt Er moet een integrale benadering van de gehele woningmarkt komen om te voorkomen dat de huurders de dupe worden van de kortingen op de huurtoeslag en de liberalisering van de huurmarkt. De hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van het inkomen om wonen ook voor lagere inkomens betaalbaar te houden. De hypotheekrenteaftrek is daarentegen juist het hoogst voor de groep met de hoogste inkomens: ze wonen in de duurste huizen en kunnen aftrekken via het hoogste belastingtarief. Het IMFwaarschuwt Nederland voor de hoge hypotheekschulden in ons land. Ten opzichte van andere Europese landen heeft Nederland bijna de hoogste hypotheekschuld per hoofd van de bevolking. De huizenprijzen zijn erg gevoelig voor veranderingen in de rentestand. In de afgelopen periode is steeds verder gekort op de huurtoeslag. De korting op de huurtoeslag zal oplopen tot meer dan 1 miljard. Daartegenover stijgen de belastingmiddelen die gemoeid zijn met de hypotheekrenteaftrek structureel. In het midden van de jaren negentig was er € 3,8 miljard mee gemoeid, maar momenteel gaat het al om een bedrag van € 10 miljard. Als de rente gaat stijgen, dreigt er een forse stijging en daarmee een flinke strop voor de fiscus. Aftrekposten die vooral aan hogere inkomens ten goede komen, willen we kritisch tegen het licht houden. De FNV wil de hypotheekrenteaftrek niet afschaffen, maar het instrument wel beter inzetten om het eigen huizenbezit te bevorderen. De positie van starters op de woningmarkt, die nu geconfronteerd worden met zeer hoge koopprijzen voor woningen, kan veel beter. Onbetaalbaar Politieke partijen die alles bij het oude willen laten, zorgen voor steeds verder stijgende huizenprijzen en zadelen starters op de woningmarkt op met enorme risico’s. Voor veel mensen met een modaal inkomen of lager is een eigen woning onbereikbaar geworden of alleen nog bereikbaar door grote financiële risico’s aan te gaan. Doordat er steeds meer mag worden afgetrokken voor de hypotheeklasten, komt er steeds minder belasting binnen. Terwijl de kosten voor de AOW en de zorg sterk stijgen. Op den duur wordt hierdoor de hypotheekrenteaftrek onbetaalbaar zodat de politiek in de toekomst wordt gedwongen om drastisch in te grijpen. Dit moeten we zien te voorkomen. Een plotselinge afschaffing van de hypotheekrenteaftrek heeft grote negatieve gevolgen voor de woonlasten van mensen met een hoge hypotheek, voor mensen die hun eerste huis willen kopen en voor ouderen die hun vermogen in rook zien opgaan. De FNV wil dat politieke partijen hun ogen niet langer sluiten voor de grote risico’s op de woningmarkt. Bij veranderingen moet gekozen worden voor een geleidelijke benadering, waardoor de huidige woningbezitters kunnen vertrouwen op de waardevastheid van woningen in de toekomst.
Een beperking van de hypotheekrenteaftrek biedt mogelijkheden om de belastingen te verlagen, bijvoorbeeld lagere belastingtarieven. Een deel van de middelen zou ook gebruikt kunnen worden om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. De overdrachtsbelasting belemmert de mobiliteit op de woningmarkt. In combinatie met aanpassingen in de hypotheekrenteaftrek, kan de overdrachtsbelasting worden verlaagd. Belastingen Ongeveer een keer in de tien jaar vindt er een algehele herziening van het belastingstelsel plaats. De FNV is voorstander van een ‘Belastingplan 2010’ waarbij een integraal pakket van belastingveranderingen wordt doorgevoerd. Daarbij zouden de volgende doelstellingen leidend moeten zijn: 1. Vergroting van de arbeidsparticipatie door werken aan de onderkant van het inkomensgebouw aantrekkelijker te maken. 2. Een gelijkere inkomensverdeling. In fiscale regelingen moet het draagvlakprincipe beter tot zijn recht komen. 3. Het realiseren van maatschappelijke doelen, vooral het bevorderen van duurzaamheid. Om de loonkosten beperkt te houden en toch voldoende te kunnen verdienen is het van belang dat de inkomstenbelasting aan de onderkant van het inkomensgebouw verlaagd wordt. De eerste schijf moet onder de 30% komen en de tweede schijf onder de 40%. De belastingkortingen, zoals de arbeidskorting, de heffingskorting en de combinatiekorting moeten beter toegespitst worden op de inkomenspositie van lagere inkomens en het stimuleren van werken. Hierbij gaat het er ook om het aantrekkelijker te maken voor deeltijders met kleinere contracten om meer uren te gaan werken. Om dit te financieren moeten de belastingen elders omhoog. Door grondslagverbreding door het fiscaliseren van de AOW en AWBZ en het beperken van de hypotheekrenteaftrek kunnen de tarieven omlaag. Ook het zwaarder belasten van milieubelastende activiteiten en energieverbruik levert geld op dat weer teruggesluisd kan worden naar de burgers. Belastingtarieven Op dit moment zijn de belastingtarieven: 34,15% tot € 17.046 41,45% van € 17.046 tot € 30.631 42% van € 30.631 tot € 52.228 52% vanaf € 52.228 De inkomstenbelasting is met de belastingherziening in 2001 aangepast. Sinds de belastingherziening zijn de tarieven in de eerste twee schijven gestegen, terwijl de hogere tarieven niet zijn aangepast. Vooral de tweede schijf is opmerkelijk gestegen in de afgelopen 5 jaar. Aangezien de arbeidsparticipatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt lager ligt dan aan de bovenkant, is het ongewenst dat de tarieven aan de onderkant zijn verhoogd. De verhoging van de tarieven in de eerste twee schijven leidt tot een relatief hoge armoedeval van niet-werken naar werken en daarmee tot een lagere participatiegraad dan gewenst. De belastingtarieven zouden er bijvoorbeeld als volgt kunnen uitzien: 32% tot € 17.000 37% van 17.000 tot € 30.000 42% van € 30.000 tot 55.000 52% van € 55.000 tot € 160.000 extra toptarief voor topinkomens: 70% vanaf € 160.000 De tarieven worden vooral in de eerste twee schijven verlaagd tot maximaal het niveau van voor de belastingherziening. Dit is mogelijk door de fiscalisering van de AOW en mogelijk de AWBZ. Hierdoor betalen ook de hogere inkomensgroepen evenredig naar draagkracht mee aan deze collectieve volksverzekeringen. Bij aanpassing van de tarieven (bijvoorbeeld omdat de kosten voor de AOW en AWBZ stijgen) worden in de toekomst alle tarieven met een gelijk percentage aangepast en niet alleen
de tarieven van de laagste schijven verhoogd. Dit voorkomt dat de progressie in het belastingstelsel wordt uitgehold. De premies volksverzekeringen worden geleidelijk verlaagd, terwijl de belastingtarieven juist stijgen. Per saldo leidt de grondslagverbreding ertoe dat het totale tarief voor de laagste schijven kan dalen.
Heffingskortingen Individualiseren algemene heffingskorting Sinds enkele jaren kennen we in het belastingsysteem de ‘heffingskortingen’. Die zijn in de plaats gekomen van de belastingvrije sommen, maar werken ongeveer hetzelfde: over een deel van het inkomen hoeft geen belasting te worden betaald. Dit systeem kan volgens de FNV slimmer worden ingericht, om werken beter te belonen. Dit kan door het individualiseren van de algemene heffingskorting. De algemene heffingskorting bedraagt op dit moment € 1.990 en de arbeidskorting voor de meeste mensen € 1.357. Op dit moment kunnen niet-werkende partners die geen of onvoldoende inkomsten hebben (een deel van) de algemene heffingskorting rechtstreeks uitbetaald krijgen door de belastingdienst. De arbeidsdeelname wordt gestimuleerd wanneer de algemene heffingskorting niet meer overdraagbaar is. De werkende partner ontvangt immers geen heffingskorting meer voor de niet-werkende partner. Dit moet geleidelijk gebeuren om mensen de mogelijkheid te geven om zich aan de nieuwe situatie (waarbij verwacht wordt dat beide partners een eigen inkomen verwerven) aan te passen en rekening houden met het op peil houden van de koopkracht van de minimumuitkeringen. Verlaging van de heffingskorting ten gunste van lagere tarieven in de eerste twee schijven of door de verhoging van de arbeidskorting bevordert eveneens de arbeidsdeelname. Inkomensafhankelijke arbeidskorting De arbeidskorting, een speciale heffingskorting voor mensen met betaald werk, is momenteel grotendeels inkomensafhankelijk. De FNV stelt voor om de arbeidskorting meer en gerichter afhankelijk te maken van het inkomen. De armoedeval is groot bij de laagste inkomens (iets boven het minimumloon) en het is vooral de onderkant van de arbeidsmarkt waar sprake is van verlies van werkgelegenheid. Het is dus van belang om het werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt lonender te maken. Een inkomensafhankelijke arbeidskorting maakt het aantrekkelijker voor starters en herintreders op de arbeidsmarkt om te gaan werken. Ook kan de arbeidskorting beter worden gekoppeld aan het aantal gewerkte uren. Op dit moment kent de arbeidskorting hetzelfde bedrag voor iedereen die werkt. Hierdoor ontvangen ook mensen die geen aanvullende prikkel nodig hebben om te gaan werken een arbeidskorting (bijvoorbeeld omdat zij al een hoog inkomen uit werk hebben). Normaal gesproken werken inkomensafhankelijke regelingen negatief uit op de armoedeval, omdat deze toeslagen of subsidies lager worden bij een stijging van het inkomen uit arbeid. Dit kan een belemmering zijn voor mensen om te gaan werken. Het verschil tussen niet-werken en een laag betaalde baan is dan te klein voor een effectieve stimulans. Omdat de arbeidskorting is gekoppeld aan werk, is geen sprake van een armoedeval bij het aanvaarden van werk. Door de arbeidskorting afhankelijk te maken van het inkomen kan deze er beter op gericht worden om werken aan de onderkant aantrekkelijk te maken. De inkomensafhankelijke arbeidskorting kan budgettair neutraal worden vormgegeven door de korting aan de bovenkant te verlagen en tegelijkertijd aan de onderkant te verhogen. Bijvoorbeeld: % WML < 100 100-110 110-120 120-130 130-140 140-150 150-160 160-170
arbeidskorting pro rato van 100% WML 2000 1800 1600 1400 1200 1000 800
170-180 180-190 190-200 200-
600 400 200 0
of: % WML < 100 100-110 110-120 120-130 130-140 140-150 150-
arbeidskorting pro rato van 100% WML 2000 1800 1600 1400 1200 1000
In de eerste variant wordt de arbeidskorting afgebouwd tot 0. In de tweede variant houden de hogere inkomens ook een arbeidskorting, zij het iets lager dan nu het geval is. Aan de bovenkant van de arbeidsmarkt zal de arbeidsparticipatie naar verwachting nauwelijks afnemen. Als deze maatregel leidt tot een beperkte daling van het besteedbare inkomen (na belasting), is er zelfs een extra prikkel om op een andere wijze dit inkomensverlies te compenseren. Verder worden negatieve inkomensgevolgen beperkt door de tarieven in de eerste twee schijven te verlagen. Aanpassen combinatiekorting De combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting, twee heffingskortingen die toegekend worden aan mensen die arbeid en zorg combineren, moeten beter gericht worden op het stimuleren van de arbeidsparticipatie, vooral het aantrekkelijker maken van grotere deeltijdbanen. Dit kan door de combinatiekorting afhankelijk te maken van de arbeidsduur. Hoe meer uren gewerkt wordt, hoe hoger de korting. Bij 32 uur ontvangt men de volledige korting. Levensloopverlofkorting omhoog Het gebruik van de levensloopregeling is tot nu toe minimaal. Om de levensloopregeling aantrekkelijker te maken voor de lagere en middeninkomens zou de levensloopverlofkorting omhoog moeten van € 183 naar bijvoorbeeld € 300. Daarnaast zouden de levensloopregeling en de spaarloonregeling geïntegreerd moeten worden, met behoud van bestedingsdoelen. Ouderschapsverlofkorting mogelijk verbreden naar een zorgkorting en loskoppelen van de levensloopregeling. Los van de levensloopregeling kan een scholingskorting worden ingevoerd. Dit vormt een fiscale stimulans voor mensen die zich scholen om de positie op de arbeidsmarkt te versterken. (Afhankelijk van de vormgeving van het nationale scholingsfonds en de persoonlijke ontwikkelingsrekening.) Overige maatregelen - Invoeren van extra milieubelastingen (onder andere mobiliteitsheffing). - Verhogen van de vermogensrendementsheffing. - Meer inkomensafhankelijk maken van de premie voor de Zorgverzekeringswet.