De geschiedenis van het Christendom
Dordrecht, april 2010
Inleiding Wat gij zijt was ik voor dezen. Wat ik ben zult gij ras wezen. (Opschrift bij ingang begraafplaats)
Wat hebben we te zoeken in het verleden? De Koreaanse theologe Chung Hyun Kyung noemde de christelijk leer een theologie van dode mannen. Heeft het zin om je nog in die voorgoed voorbije tijden te verdiepen? Omgaan met het verleden heeft te maken met hoe je je verhoudt tot de overledenen. We zien allerlei verschillen. Voor sommige culturen leven de doden nog volop voort in het heden, als geesten of spoken, en kun je ze niet straffeloos negeren. We noemen dat animisme. Veel religies kennen vormen van heiligenverering. Sommige overledenen hebben ons over de dood heen iets blijvends te zeggen. We vinden dat in het rooms-katholicisme, maar bijvoorbeeld ook in de islam. Het protestantisme wijst deze heiligenverering af, en ook de officiële islam keurt het eigenlijk niet goed. Het moderne seculiere denken heeft ook niet zoveel met de doden: "dood is dood". Jezus lijkt zo'n houding soms te rechtvaardigen: "Laat de doden hun doden begraven." (Matth. 8:22) "Waarom zoekt u de levende onder de doden?" (Luc. 24:5) Hedendaagse tegenhanger van dat dood-is-dood denken is het geloof in reïncarnatie: dan is de dood slechts schijn en in werkelijkheid de overgang naar iets nieuws. Dan is ook het verleden nooit helemaal verleden (de gedachte van karma). Studie van de geschiedenis veronderstelt dat je een bepaalde interesse in het verleden hebt. Dat gedenken beter is dan vergeten. In sommige levensbeschouwingen is het verleden helemaal niet van belang. Voorbeelden: o Idealisme: de waarheid is iets eeuwigs, het historische is slechts wisselvalligheid. We vinden dit in religieuze vormen (het hindoeïstische maya-begrip, maar ook in christendom en islam), en in niet-religieuze vorm (Platonisme) o Futurisme: het gaat niet om het verleden maar om de toekomst. Ook dit treft men in aan zowel jodendom, christendom als islam: een leven vanuit de eindtijd met een "laatste oordeel". De toekomst kan weer heel verschillend voorgesteld worden: als nabij of veraf, op aarde of in de hemel. o "Het gaat om het hier en nu." Volgens Herman Lubbe leven we in een "Gegenwartszivilisation", waarin alleen het heden telt. Denk aan het hedonisme, aan de leus: haal zoveel mogelijk uit dit leven. “Je leeft maar één keer.” Verschillende manieren van kijken naar het verleden. Kan het bestuderen van het verleden ook nog nuttig zijn? Ik noem een paar mogelijkheden: Lessen trekken uit het verleden Een ezel stoot zich in 't gemeen .... Zien we inderdaad vooruitgang in de geschiedenis doordat de generaties leren van de vorige? In elk geval is veel geschiedenis met die bedoeling opgeschreven, denk bijv. aan de vele heiligenlevens.
1
Het heden beter begrijpen Soms geeft kennis van het verleden meer inzicht in het heden. Mensen gaan op zoek naar hun 'roots' om te weten wie ze zijn. Zonder kennis van het verleden is nauwelijks te begrijpen waarom het christendom in zoveel kerken en sekten verdeeld is. Mensen proberen hun ideeën en handelingen te rechtvaardigen vanuit de geschiedenis. De katholieken zoeken hun rechtvaardiging in hun oorsprong die teruggaat op Petrus, de protestanten voeren hun rol in de Opstand tegen Spanje aan. Geschiedenis als apologie dus. Met het gevaar dat er een beeld van het verleden geschapen wordt dat niet klopt met de werkelijkheid. Bertrand Russell noemde de antihistorische houding een "provincialisme in de tijd". Je kijkt dan niet over de grenzen heen van de eigen tijd, en dat kan een erg nauwe blik zijn. Leren kritisch om te gaan met historische argumenten Of we het willen of niet, het verleden werkt altijd door in het heden. Is het niet bewust dan wel onbewust. We kunnen beter kritisch omgaan met een historisch argument dan het klakkeloos over te nemen. De geschiedenis kent ook zijn "valkuilen": o verlamming: het verleden lijkt één hoop ellende: oorlog en slavernij, dat bemoedigt niet om er nu wat beters van te maken o relativisme: er zijn zoveel tegenstrijdige opvattingen verkondigd in het verleden, het lijkt onmogelijk nu zelf voor een waarheid te gaan; alles komt op hetzelfde neer zodat niets er werkelijk toe doet o blokkade: fixatie op het verleden kan mensen conservatief maken, behoudend zonder het nieuwe te willen opnemen.
Wat is “Christendom”? Wat gaan we nu precies bestuderen als we de geschiedenis van het christendom als onderwerp hebben? Het hangt er maar van af. Je kunt het christendom vanuit de sociologie definiëren. Bijvoorbeeld: alles wat het gevolg is van het optreden van Jezus van Nazareth (een heel ruime omgrenzing); de geschiedenis van de geïnstitutionaliseerde christelijke groepen, ofwel de kerkgeschiedenis de geschiedenis van alle mensen die zichzelf als christelijk beschouwen. Ook vanuit de theologie zijn er verschillende definities mogelijk: christelijk is wat van Jezus via de apostelen aan de priesters doorgegeven is: de apostolische successie christelijk is waar de ware christelijke leer verkondigd wordt christelijk is waar de ware christelijke levenswandel beoefend wordt. Merk op dat sommige definities duidelijk normatief zijn.
Historische methode Modern historisch onderzoek beoogt meer dan het registreren van feiten of het doorvertellen van overgeleverde verhalen. Samengevat zijn er drie eisen: genetische methode: de historische werkelijkheid wordt niet alleen beschreven maar ook in samenhang gezien en verklaard
2
besef van relativiteit: inleven en beoordelen vanuit de denkwijzen die bij die tijd hoorden; sommige historici komen toch wel tot een duidelijk oordeel over het verleden (positief dan wel negatief), anderen vinden dat zinloos ("Jede Epoche unmittelbar zu Gott" - Ranke) streven naar objectiviteit: elk tijdperk schept zijn eigen verleden, maar we moeten ons blijven afvragen "wie es gewesen"; dat is moeilijk, maar we moeten proberen kritisch om te gaan met de bronnen.
Als twee mensen hetzelfde gezien hebben, kunnen ze soms toch een ander verhaal vertellen. We selecteren de informatie, we vullen aan, we leggen verbanden. In ons verhaal komen we zelf mee: onze manier van kijken, onze stemming, ons karakter, onze cultuur. Ook van de geschiedenis maken we ons eigen verhaal. Het maakt verschil of je de historie ziet als: cyclisch: alles herhaalt zich lineair: er is een "doorgaande lijn", naar voren (evolutie) of naar achteren (verval); zien we de historie als vlucht uit het Paradijs, of weg naar het nieuwe Jeruzalem? gaan we af op het einde van de wereld? Dualisme ziet de geschiedenis als het strijdperk, waarin twee gelijkwaardige machten elkaar bestrijden, goed en kwaad. Predestinatie of voorbeschikking is het geloof dat alles wat de mens doet al door God voorbestemd is. Dan heeft de mens eigenlijk geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Humanisten, maar ook de meeste gelovigen, bestrijden dat. Deïsten geloven wel in een God, maar die bemoeit zich niet rechtstreeks meer met de mensen. Al deze manieren van kijken bepalen mede hoe het verhaal van 2000 jaar christendom er uit komt te zien!
3
1. Het begin 1.1Pinksteren Waar begin je met een geschiedenis van het christendom? Vaak wordt het begin gekozen bij de gebeurtenissen in Jeruzalem die beschreven zijn in Handelingen 2. Het is op het Wekenfeest, op de 50ste dag na Pesach. Vlak voor die paasviering was Jezus gedood aan het kruis, om te voorkomen dat er tijdens de feestdag oproer zou uitbreken. Jezus was er niet meer. Was zijn missie mislukt? Er waren verhalen dat zijn graf geopend was en dat zijn lichaam er niet meer was. Weggehaald door volgelingen? Sommigen hadden hem nog gezien, maar na 40 dagen hielden deze verschijningen op. Bij de laatste ontmoeting werd hij “opgenomen in een wolk”, het was een afscheid. Maar de groep valt niet uit elkaar, ze blijven elkaar ontmoeten in de tempel. De lege plaats van Judas, die zich zelf uit wroeging over zijn verraad gedood had, wordt opgevuld door een ander (Mattias). Op die vijftigste dag barst het los. Lucas vertelt van een geluid van een windvlaag (wind = geest = leven), en van tongen als van vuur. Ieder hoort hen spreken in zijn eigen taal. Een omkering van de Babylonische spraakverwarring! Een nieuwe openbaring, zoals het Wekenfeest ook het feest van de openbaring van de Thora op de Sinai-berg is. In een toespraak van Petrus krijgen we te horen hoe ze de gebeurtenissen begrijpen. De profeet Joël heeft voorspeld dat in de laatste dagen Gods Geest uitgestort zal worden over alle mensen, nou dat is wat hier gebeurt! Door de Geschriften goed te lezen kunnen we ook begrijpen wat de betekenis van Jezus is: “Jezus, die jullie gedood hebben, is opgewekt, opgenomen in de hemel”. De dood kon hem niet vasthouden. “God heeft hem tot Here en tot Messias gemaakt.” Wat hij begon gaat door. In de volgende hoofdstukken zien we hoe dat gaat, het koninkrijk der hemelen krijgt gestalte. Mensen delen hun bezittingen! Een verlamde geneest! De groep medestanders groeit, ze laten zich dopen. De kerk, de kring van mensen die Jezus als de Messias belijden, is ontstaan.
1.2 Voor het begin Maar het verhaal is al veel eerder begonnen. Het verhaal van Jezus zelf hoort er natuurlijk ook bij. Maar ook de hele geschiedenis van het Jodendom, zoals beschreven in “Wet en Profeten” maakt deel uit van dat zelfde verhaal. Wat gebeurd was met Jezus was een doortrekken van de lijn die al door Mozes en de profeten getrokken was. De leerlingen van Jezus keerden zich niet af van dat Jodendom, net als Jezus leefden en dachten ze volledig vanuit de joodse religie. De geschiedenis van het jodendom valt buiten het kader van deze tekst, volstaan wordt met een schematisch overzicht (volgende pagina). Maar wie was nu Jezus?
4
Schematisch overzicht van de geschiedenis van Israël tot aan de verwoesting van de Tweede Tempel Tijd
Gebeurtenissen Aartsvaders
Personen
Tempel
ABRAHAM Izaak Jacob
Wereldmachten Mesopotamië
Slavernij in Egypte Exodus; Woestijntocht en wetgeving (Sinai)
MOZES
Verovering Palestina
Jozua
Richterentijd
Simson, Samuël
ca. 1030932
Eerste koningen
Saul DAVID SALOMO
932
Scheuring; Noordrijk (Israël) en Zuidrijk (Juda)
Elia, Elisa, Amos, Hosea
Assyrië
Val van Samaria Einde van het Noordrijk
Jesaja Jeremia
Babylonië
Val van Jeruzalem
Ezechiël
721 586
Tabernakel
Bouw eerste tempel
Tempel verwoest door Nebukadnezar
Ballingschap v.a. 538
Terugkeer
165
Makkabeeën zelfstandigheid onder de Hasmoneeën
63 v. Chr.
Inlijving in het Romeinse Rijk
Perzische Rijk Zerubbabel Ezra, Nehemia
Herbouw van de tempel
Judas Maccabaeus
Tempel ontheiligd en weer ingewijd
Hillel, Sjammai
Herodes de Grote verfraait de tempel
Jezus van Nazareth 70 na Chr.
Joodse opstand joden verdreven uit Jeruzalem
132-135
Opstand geleid door Bar Kochba
Tempel verwoest door Titus Rabbi Akiba
5
Alexander de Grote Ptolemaeen Seleuciden
Rome
2. Jezus van Nazareth, Jezus de Christus, Jezus de Heer 2.1 Hemelse of aardse Jezus Het was de overtuiging van Petrus, van Paulus en eigenlijk alle eerste christenen dat in Jezus God zelf aan het werk was. God heeft hem opgewekt en in de hemel opgenomen. Jezus “hoort bij” God, meer dan wie ook. Jezus was de door God gezonden Messias, tot redding van de mensen, tot verlossing van de macht van zonde. Men ging de omschrijving “Zoon van God” gebruiken om Jezus‟ wezen aan te duiden. “Zoon van God”: dat kon betekenen: gehoorzaam kind van God (Jezus als de volkomen “rechtvaardige”), het kon betekenen: door God als kind aangenomen, het kon ook gaan betekenen: Zoon van God, en dus zelf goddelijk. “Jesous Kyrios” wordt het dan, Jezus is de Heer. En als God “Zijn Zoon” gezonden heeft moet Jezus al voor zijn geboorte bestaan hebben (pre-existentie). Al deze vragen hebben uiteindelijk geleid tot een leer van Jezus, een “Christologie”. Men probeerde Jezus te verstaan vanuit een handelen van God. We vinden dat heel duidelijk al in het Johannes-evangelie. Dat begint met de zin: “In het begin was het Woord. Het woord was bij God en het woord was God”. En verderop: “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond”. Met het Woord wordt Jezus bedoeld, Jezus die uit de hemel afdaalt om licht te brengen in de duisternis. Woorden als “vernedering”, “zelfverloochening”, “incarnatie” (vleeswording) passen hierbij. Door de eeuwen heen is de Christologie verder ontwikkeld. Daarbij dreigt wel eens het gevaar dat we vergeten dat Jezus toch ook mens van vlees en bloed was. Paulus zegt kortaf: “Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer.” (2 Kor 5:16) Toch is de vraag naar de mens Jezus telkens opnieuw weer gesteld. Want anders wordt de hele menswording van Jezus een schijnvertoning (we noemen dat docetisme). We zien het al bij de Evangeliën. De schrijvers hebben zeker geprobeerd om een bepaalde opvatting over Jezus uit te dragen, hun geloof. Maar ze wilden toch ook zoveel mogelijk verhalen vastleggen over Jezus, woorden die Hij gesproken had, zijn wonderen en zijn lijdensverhaal. Het waarschijnlijk oudste evangelie, Marcus, laat zich lezen als een historische verslaglegging van de woorden en daden van Jezus. Jezus komt bij Marcus niet uit de hemel. Het gebeurde op een moment dat de herinneringen begonnen te vervagen, ca. 40 jaar na het optreden van Jezus.
2.2 Historische of kerygmatische Jezus In moderne tijden is deze vraag weer in alle hevigheid teruggekomen: wat is er werkelijk gebeurd met de mens Jezus van Nazareth? Lange tijd vond men dat de 4 evangeliën hetzelfde verhaal vertellen; men probeerde zelfs de 4 versies tot één geheel te verwerken. Maar men ontdekte dat de evangeliën elkaar soms tegenspreken, vooral Johannes wijkt nogal eens af. Ook ontdekte men dat sommige leerstellige uitspraken helemaal niet in de evangeliën te vinden zijn, of in niet alle evangeliën. Men geloofde dat het mogelijk was door de verhalen nog eens heel precies te lezen een reconstructie te kunnen maken van de echte Jezus. Daarbij kreeg vooral Marcus veel aandacht: dat boek was altijd gezien als een soort uittreksel uit Mattheus, maar tegenwoordig denkt men dat Marcus het oudste Evangelie is en het dichtst bij de historische werkelijkheid gebleven is. Mattheus en Lucas hebben Marcus als bron gebruikt. Deze pogingen om het leven van Jezus te reconstrueren leidden tot een grote hoeveelheid boeken over Jezus, die helaas allemaal met verschillende Jezusbeelden voor de dag kwamen. De één zag een apocalyptische profeet, die de eindtijd verkondigde, de ander een wijsheidsleraar, een volgende een paranormale genezer, weer een ander een opstandeling tegen het Romeinse Rijk. In een beroemd boek komt Albert Schweizer tot de conclusie dat iedereen zijn eigen Jezusbeeld terugleest in de teksten. We komen veel te weten over de
6
schrijver en zijn tijd, en maar heel weinig over Jezus. Hij voegt er zelf een eigen versie aan toe! Een antwoord hierop kwam van de zgn. kerygmatische theologie. Het gaat er helemaal niet om wat er nu precies historisch gebeurd is. Dat is misschien wel interessant, maar niet beslissend voor het geloof van de christenen. Het verhaal van Jezus is verkondiging (kerygma), geen geschiedenis. In de tweede helft van de 20e eeuw nam de belangstelling voor de historische Jezus weer toe. Men ging zich toch afvragen of je de incarnatie (de menswording) wel serieus genoeg neemt als je de “echte” mens Jezus zo onbelangrijk maakte. Men ging andere bronnen waarderen die licht op Jezus konden werpen: o archeologie, bijvoorbeeld de opgegraven geschriften uit Qumran (Esseens) en Nag Hammadi (gnostisch, zie verderop) o meer kennis van de tijd waarin Jezus leefde o meer kennis van de joodse cultuur en geschriften uit de tijd van Jezus (o.a. omdat ook joodse onderzoekers zich voor Jezus gingen interesseren) Heel verhelderend was dat men Jezus niet meer tegenover het jodendom plaatste, maar Jezus als een joodse man ging zien, zij het iemand met wat eigenzinnige ideeën. Zijn woorden en daden moet je begrijpen vanuit de betekenis die ze in die tijd in de joodse cultuur hadden. Het “eigene” van Jezus is niet alleen dat waarin hij verschilt van het jodendom, maar ook dat waarin hij er mee instemt. Samenvattend kunnen we zeggen dat er drie soorten Jezusbeelden zijn: o de dogmatische Jezus: Jezus vanuit de leer van de kerk o de exegetische Jezus: Jezus puur volgens de bijbel o de historische Jezus: Jezus volgens de wetenschappelijke historische methode Bij de dogmatische Jezus zien we vooral de mensgeworden God, bij de historische Jezus zien we vooral de door God bezielde mens.
2.3 De historische Jezus - stand van zaken Een lang citaat: Jesjoea uit Nazaret In de eerste helft van de eerste eeuw leefde in Galilea een joodse man die geschiedenis heeft gemaakt. Hij luisterde naar de naam Jesjoea, maar kreeg naderhand wereldwijd bekendheid als Jezus Christus. Hij was afkomstig uit Nazaret. In die tijd een klein, onbelangrijk stadje zonder tradities of pretenties. Over de jeugdjaren van Jesjoea is vrijwel niets met zekerheid te zeggen. Hij groeide op als de oudste zoon van de timmerman Jozef en diens vrouw Mirjam/Maria. Het gezin bestond uit een vijftal zonen en een onbekend aantal dochters. Vermoedelijk stonden beide ouders sympathiek tegenover de idealen van de farizeeën en voedden zij hun kinderen zodanig op dat zij met de Schriften vertrouwd waren en de geboden van de Torah eerbiedigden. Jozef oefende het ambacht van timmerman uit en zoals te doen gebruikelijk in die tijd drukte Jesjoea als de oudste zoon de voetsporen van zijn vader. Van hem leerde hij het vak van timmerman in de praktijk. In de vroeg-joodse traditie stonden huwelijk en gezin hoog in ere. Naar huidige maatstaven gemeten lag de huwbare leeftijd bijzonder laag: voor meisjes rond hun dertiende tot veertiende jaar, voor jongens enkele jaren later. Wie op twintigjarige leeftijd nog niet getrouwd was, gold als een buitenbeentje. In de totstandkoming van een huwelijk speelden wederzijdse ouders een belangrijke rol. Ook Jozef en Maria zullen in Nazaret en omgeving op zoek zijn gegaan naar een echtgenote voor hun oudste zoon. Of het ooit tot een huwelijk is gekomen, is niet bekend. Er gebeurt wel iets anders. Op een gegeven moment verandert het leven van Jesjoea ingrijpend. Wanneer die verandering precies plaats vond, is niet duidelijk. Waarschijnlijk gebeurde het ergens tussen zijn twintigste en dertigste levensjaar. Dan trekt Jesjoea weg uit Nazaret en begint een zwervend bestaan te leiden. Hij blijft echter wel in het noorden van het joodse land. Bij voorkeur houdt hij zich op in de streken rondom het meer van Galilea. In enkele kleine stadjes, fraai gelegen aan de oever van dat meer, Magdala en vooral Kafarnaum wordt hij regelmatig gezien en blijkt hij vrienden en bekenden te hebben die hem gastvrij ontvangen.
7
Jesjoea trekt al snel veel publieke belangstelling. De voormalige timmerman uit Nazaret verzamelt een groep leerlingen om zich heen. Mannen en vrouwen die in zijn ban zijn geraakt en gefascineerd worden door de woorden die hij spreekt en de dingen die hij doet. Zijn interpretatie van de geboden is niet zelden verrassend creatief. Bovendien beschikt hij over bijzondere krachten. Zieken worden door hem genezen, melaatsen gereinigd en boze geesten laten op zijn bevel hun slachtoffers voortaan met rust. Jesjoea is een geestrijk mens, een echte charismaticus. Daarnaast blijkt hij ook een mysticus te zijn. Voor hem is de God van Israël niet ver weg. Hij ervaart hem als een werkelijkheid in zijn eigen leven. Jesjoea weet zich geestelijk diep verbonden met de God die zich in Schrift en traditie aan het volk Israël heeft bekendgemaakt en zich nu ook aan hem openbaart. Jesjoea leeft „voorbeeldig‟. Toch verspreidt hij niet alleen vreugde en blijdschap. Hij roept ook ergernis op Zijn vroomheid en zijn trouw aan de geboden van de Torah weerhouden hem er niet van het gezelschap te zoeken van mensen die er een minder nauwgezette levenswandel op na houden. Hij gaat vriendschappelijk om met zondaren en tollenaren. Hij gebruikt zelfs samen met hen de maaltijd. Om een verklaring gevraagd voor dit in de ogen van vromen aanstootgevende gedrag antwoordt hij dat hij is gekomen om het verlorene te zoeken. Zoals een herder zich inspant om een schaap dat verdwaald is weer bij de kudde terug te brengen, zo trekt hij zich het lot aan van mensen die verloren dreigen te gaan. Het doen en laten van Jesjoea maakt nieuwsgierig. Wie is hij? Wat mag van hem worden verwacht? Bijna een eeuw eerder werd het joodse land deel van het Romeinse imperium. Die situatie trekt diepe sporen in de maatschappij en verdeelt de joodse bevolking in partijen die elkaar minachten, haten en zelfs bestrijden. De tegenstellingen zijn groot. Sommigen schuwen de strijd niet. Zij moedigen hun aanhang aan zich gewapenderhand te verzetten tegen de Romeinen. Naar hun stellige overtuiging is God hun bondgenoot en zal hij hen niet in de steek laten. Anderen vrezen dat een opstand in een bloedbad zal eindigen en achten het verstandiger de wapens te laten rusten en te wachten op het ingrijpen door God. Er zijn ook joden die met de Romeinse bezettingsautoriteiten samenwerken. Bij de fanatici staan zij als collaborateurs te boek en als de overwinning is behaald wacht hen de wraak. In die sterk verdeelde joodse samenleving leeft Jesjoea. Welke kant kiest hij? Het is niet eenvoudig op die vraag een duidelijk antwoord te geven. Hij blijkt geen heethoofd te zijn. Hij is even min een fanaticus. Jesjoea komt er openlijk voor uit dat hij een tegenstander is van het gebruik van geweld. Hij weigert mensen af te schrijven of te verketteren omdat zij een afwijkend standpunt innemen. Hij blijkt zelfs opmerkelijk vergevingsgezind tegenover tollenaren, die rijk worden dankzij het onrechtvaardige Romeinse belastingstelsel. Naar het oordeel van fanatieke zeloten stelt Jesjoea zich veel te „zachtmoedig‟ op. Hij trekt zich het lot van mensen aan, maar voor politieke kwesties toont hij niet of nauwelijks belangstelling. Jesjoea is voorzichtig en terughoudend. Grote woorden neemt hij zelden of nooit in de mond. Op de term Messias reageert hij doorgaans afwerend. Soms spreekt hij over de komst van de zoon des mensen. Het blijft echter vaag wie hij daarmee bedoelt: zichzelf of iemand anders? Bij tal van gelegenheden wijst hij op de nabijheid van het Koninkrijk van God. Toch draagt zijn visie ook dan een dubbelzinnig karakter. Over het algemeen wekt hij de indruk dat het Koninkrijk nog in de - nabije - toekomst verborgen ligt. Een enkele keer schijnt hij echter te suggereren dat het Koninkrijk van God in principe al in deze wereld aanwezig is. In overeenstemming met de geboden trekt hij bij de nadering van het jaarlijkse pascha als pelgrim naar Jeruzalem. Als hij in de stad is aangekomen, begint de situatie voor hem gevaarlijk te worden. Merkwaardigerwijs gaat hij, man van vrede en zachtmoedigheid, het conflict nu niet meer uit de weg. Integendeel, hij creëert zelfs bewust spanningen. Hij organiseert een intocht in de stad, met als gevolg dat hij de verdenking op zich laadt koninklijke pretenties te hebben. In de tempel verbaast hij vriend en vijand door zijn onverwachte actie tegen de daar aanwezige handelaren. Zijn kritiek op de gang van zaken roept herinneringen op aan sommige oudtestamentische profeten. Wat wil Jesjoea uit Nazaret? Over één punt zijn de autoriteiten het in ieder geval eens: hij is gevaarlijk en daarom moet hij zo snel mogelijk uit de weg geruimd worden. Zijn vreemde gedragingen kunnen anderen inspireren om tot actie over te gaan en vormen derhalve een ernstige bedreiging voor een situatie die het beste als een gewapende vrede kan worden getypeerd. Joodse leiders en Romeinse bezettingsautoriteiten hebben elkaar in deze zaak snel gevonden en sluiten een monsterverbond. In het nachtelijk duister arresteren zij Jesjoea, waarna ze hem in een schijnproces ter dood veroordelen. Reeds de volgende dag vindt de executie plaats en sterft Jesjoea aan het kruis. Is dit het tragische einde van een goed mens? Korte tijd later is de stemming in de groep van zijn volgelingen omgeslagen als een blad aan een boom. Ondanks de dood van hun leraar, hun geestelijk leider en bron van inspiratie, vatten zij nieuwe moed. Ze vertellen een verbazingwekkend verhaal. Sommigen van hen hebben Jesjoea in levende lijve weergezien. Ze geloven dat God hem heeft opwekt uit de dood. Zijn volgelingen vertellen die verhalen met zoveel overtuiging en vreugde dat anderen het ook gaan geloven. Jesjoea is niet dood, hij leeft! Zo is het niet gewaagd te veronderstellen dat op dit moment bovenstaande schets van Jezus‟ leven - een minibiografie - door verreweg de meeste onderzoekers in principe kan worden onderschreven. (C.J. den Heijer: Opnieuw: wie is Jezus? pag. 218-221)
8
3. Het ontstaan van het Christendom 3.1 De wereld van het NT Tijdens Jezus leven was het land van de joden (Palestina genoemd) onderdeel van het Romeinse Rijk. Er waren Romeinse soldaten in het land. Er werd voor de Romeinen belasting geheven door “tollenaars”, vaak joden die als collaborateurs gezien werden en met de nek aangekeken. De Romeinen hadden een koning aangesteld, Herodes de Grote, die zelf geen jood was en daarom niet door ieder geaccepteerd werd. De Romeinen brachten ook wel goede dingen: mooie gebouwen, cultuur, enz. Herodes had de tempel zo grondig verfraaid dat wel van een nieuwe tempel gesproken werd (de derde tempel, na die van Salomo en die van Zerubbabel). In die tempel kwamen geen Romeinse soldaten en de joden mochten er hun eigen religie uitoefenen; de joodse godsdienst was “religio licita”, toegestane religie. In de tempel hoefde de elders verplichte verering van de Keizers niet te gebeuren. Het jodendom was in die dagen bepaald geen eenheid. Al sinds eeuwen woonden joden verspreid over de hele wereld (de diaspora = verstrooiing). In Palestina werden de Hebreeuwse geschriften bestudeerd, in andere gebieden werd deze boeken in Griekse vertaling gelezen (de Septuaginta). En deze boeken werden niet door iedereen op dezelfde manier uitgelegd. Voor sommigen ging het er vooral om de juiste levenswandel te vinden, de “Halacha”, waarbij begrippen als heiligheid, reinheid en gerechtigheid een belangrijke rol speelden. Anderen probeerden door een meer filosofische lezing geestelijke waarheden te ontdekken; dat meer figuurlijk lezen wordt “allegorese” genoemd. Ten tijde van Jezus waren er in het jodendom verschillende partijen. Voor de farizeeën was zuiverheid belangrijk. Ze hielden zich streng aan de reinheidswetten. Ze hadden geen contact met “tollenaars en zondaars” en ze meden de Romeinen. Ze legden de Wet en de Profeten uit. Dat ging in soms heftige discussies. Daarbij speelde ook de mondelinge overlevering en rol: Mozes had niet alleen de geschreven wet ontvangen maar ook gesproken woorden; die zijn in de overlevering steeds doorgegeven van rabbi naar leerling. Ze geloofden in een opstanding van de doden aan het einde der tijden. Er was een strengere partij (Sjammai) en een minder strenge (Hillel). De Sadduceeën verrichten allerlei taken in de tempel. Ze hadden het niet slecht: de Romeinen lieten hen begaan, en ze konden goed verdienen aan de handel aan offerdieren en het omwisselen van onrein Romeins geld in joods geld. Bij een opstand tegen de Romeinen hadden ze veel te verliezen. Ze erkenden alleen de Wet, niet de profeten (waarom? lees bijv. eens Jesaja 1:10-17). Ze geloofden niet in de opstanding van de doden. Twee andere groepen, de Zeloten en de Essenen, waren verwant aan de Farizeeën, maar radicaler. De Zeloten waren sterk anti-Romeins, en wilden zich gewapenderhand tegen de Romeinen verzetten. De Essenen vonden dat je in deze zondige wereld niet zuiver kon leven, ze trokken zich daarom terug in de woestijn. Hoe stond Jezus tegenover deze partijen? Voor Jezus was de tempel iets geweldigs (Lucas 2:41-50), hij maakte zich dan ook enorm kwaad over de wereldse commercie rond de tempel. Maar met de Sadduceeën had hij niets; het zijn later ook met name de priesters die op zijn veroordeling aandringen. Jezus weigerde bij zijn arrestatie geweld te gebruiken, dus Zeloot was hij niet; wel had hij een Zeloot (Simon) bij zijn volgelingen (en trouwens ook een tollenaar – Levi – een bont gezelschap dus!). Mattheus en Marcus vermelden dat Jezus vòòr zijn optreden in de woestijn geweest is, misschien had hij daar contact met Essenen? Maar beide schrijvers noemen deze periode een verzoeking door Satan; later zien we een Jezus die juist opvallend soepel omgaat met allerlei reinheidsvoorschriften en absoluut niet afkerig is van contact met niet-joden.
9
Van die laatste groep (de niet-joden) kunnen we nog speciaal noemen de Samaritanen: een mengvolk van oorspronkelijke bewoners van Israël met nieuwkomers. Ze kenden ook de Thora (in iets andere vorm) en hadden een heiligdom in Samaria. Ze bestaan nog steeds! We zien Jezus vaak in heftige discussie met de Farizeeën; Jezus kan daarin soms extreem fel zijn. Toch lijkt Jezus nog het meest op mensen uit deze partij. Ook hij legde de Wet en de profeten uit. Veel van Jezus kritiek op de Farizeeën vinden we overigens ook al in teksten afkomstig van diezelfde Farizeeën! In de eerste eeuw van onze jaartelling, als het christendom ontstaat, vinden er ook binnen het jodendom ingrijpende gebeurtenissen plaats. Het conflict met de Romeinen leidt tot een opstand die neergeslagen wordt door de Romeinen. Jeruzalem en de tempel worden verwoest. De priesterstand bestaat niet meer. Het bindende element wordt nu de Heilige Schrift. De tekst en de omvang daarvan worden vastgelegd (Jamnia, ca. 100 na Chr.). De Farizeeën worden de dominante partij.
3.2 Kerk en synagoge De aanhang van de eerste gemeente in Jeruzalem nam snel toe. Dat verontrustte de priesters van de Sadduceeën, want deze mensen verkondigden openlijk wat zij verwierpen: de opstanding uit de dood. Ze kregen de schuld van de dood van Jezus. De apostelen kregen een spreekverbod dat ze naast zich neerlegden. Ze werden gevangengezet maar kwamen weer vrij. Het was uiteindelijk aan een Farizeeër, Gamaliël, te danken dat de beweging toen niet uitgeroeid werd; hij gaf de raad ze met rust te laten. Zijn redenering: als het gods werk is wat hier gebeurt, kun je er maar beter niet tegen vechten, en als het mensenwerk is zal het wel weer overgaan, zoals met zoveel andere messiasbewegingen. Het kwam later toch tot bloedige vervolgingen. Er werden mensen gestenigd, en gevangengezet. Velen vluchtten, waardoor nieuwe gemeenten ontstonden, o.a. in Antiochië. Daar werd deze groep voor het eerst aangeduid met de naam “Christenen”. De eerste medestanders van de apostelen waren joden uit Palestina, net als Jezus zelf. Maar al snel had de beweging ook een grote aantrekkingskracht op “griekssprekende” joden, joden uit de diaspora en proselieten (bekeerlingen). En vervolgens ook op niet-joden. Mensen dus die zich minder gelegen lieten liggen aan de voorschriften van de Thora of zich er helemaal niet aan hielden. Kon dat zomaar? Er was weerstand: sommigen vonden dat je je eerst tot het jodendom moest bekeren (proseliet worden) voordat je tot de Christus-gemeente kon behoren. Anderen vonden dat je deze mensen niets in de weg mocht leggen. De eerste christelijke martelaar was een griekssprekende jood (Stephanus). In Handelingen 10 vinden we het verhaal van Cornelius: een Romein, die na aanvankelijk verzet door Petrus gedoopt wordt. Groot voorstander van de verkondiging van het Evangelie ook aan de niet-joden was Paulus. Deze jood uit Tarsus was in Jeruzalem in de leer geweest bij de Farizeeën, zijn leraar was Gamaliël geweest. Aanvankelijk deed hij mee aan de vervolgingen van de christenen, maar na een plotselinge bekering (Hand. 9) wordt hij één van de belangrijke voorvechters. Zonder Paulus was er waarschijnlijk nooit een kerk ontstaan. Hij maakte reizen en stichtte overal gemeentes, uit joden en niet-joden. Op een vergadering in Jeruzalem worden afspraken gemaakt. Onder de indruk van het succes van Paulus werd besloten dat niet-joden zich niet hoefden te houden aan alle joodse geboden (ze hoefden zich bijvoorbeeld niet te laten besnijden). Voor veel joden was het christendom toen niet meer acceptabel. Geleidelijk raken de joden in de minderheid. Er was een nieuwe religie ontstaan naast het jodendom. De bij de joden gebruikelijke uitleg van de titel Zoon van God vóór Jezus was: iemand die de Wet volkomen
10
naleeft. Die interpretatie werd verworpen. Veel joodse gebruiken, die er in de eerste periode gewoon bij hoorden (sabbatsviering, feestdagen, besnijdenis) kregen geleidelijk een nieuwe betekenis. Pesach (herdenking van de uittocht uit Egypte) werd Pasen (Opstandingsfeest). Wekenfeest werd Pinksteren. Naast de sabbat, de rustdag op de zevende dag, kwam de Dag van de Heer, de dag van de Opstanding, op de eerste dag. Weer later verdween de sabbat. Christenen hielden zich afzijdig bij de joodse opstand (66-70), waardoor ze als verraders gezien werden. Na de verwoesting van de tempel was de scheiding tussen kerk en synagoge definitief. Er ontwikkelden zich nieuwe rituelen. De doop, in het jodendom een randverschijnsel, werd centraal. De eucharistie, een gemeenschappelijke herdenkingsmaaltijd, werd overal gevierd. De samenkomsten vonden aanvankelijk bij iemand thuis plaats, later werden dat aparte gebouwen. Er kwamen christelijke begraafplaatsen. Christenen onderscheidden zich ook door hun strenge moraal: men nam niet deel aan wereldse dingen als toneelspelen en het leger, en men ondersteunde elkaar in alles.
3.3 Kerk en keizer Ondertussen was het christendom, met name door toedoen van Paulus, een talrijke beweging geworden in het Romeinse Rijk. Dat werd met wantrouwen bekeken. Deze mensen weigerden deel te nemen aan de officiële staatsgodsdienst, en werden dus als “atheïst” beschouwd. Ze kenden immers helemaal geen zichtbare God. Er was een beeld van de christenen dat zij zichzelf beter vonden dan de anderen, dus op de andere mensen neerkeken. Over wat er in hun bijeenkomsten gebeurde deden wilde verhalen de ronde: er werd mensenvlees gegeten, er werden kinderen geofferd… De christenen waren al met al een gemakkelijke zondebok als er een schuldige gevonden moesten worden. In een aantal perioden (o.a. ten tijde van keizer Nero, maar veel massaler onder de keizers Decius, Valerianus en Diocletianus) werden christenen dan ook bloedig vervolgd. Velen weigerden hun geloof te verloochenen, zelfs als dat een gruwelijke dood betekende. Soms leek het zelfs of men dit opzocht: om zo rechtstreeks in de hemel te komen? Het maakte veel indruk op anderen, en de aanhang nam alleen maar toe. Velen ontkenden hun geloof om het vege lijf te redden. Het leidde tot heftige discussies: kon zo iemand weer opgenomen worden en nog bisschop worden? In het begin van de 4e eeuw kwam hierin verandering. Men zag in dat het Christendom niet uit te roeien was. In 311 had keizer Galerius het christendom al tot religio licita (toegestane godsdienst) verklaard. Constantijn de Grote kondigde in 313 het Edict van Milaan af: het hield algemene godsdienstvrijheid in het Romeinse Rijk in. Nog weer later werd het christendom zelfs staatsgodsdienst (onder Theodosius de Grote, 381). Nu waren het de nietchristenen, de “heidenen” die vervolgd werden!
11
4. De ontwikkeling van de christelijke leer We hebben gezien dat al bij de Evangelisten de gedachte voorkomt dat Jezus niet zomaar een mens was. Hij kon zonden vergeven, wat alleen God toekomt. Hij werd Heer (Kurios), genoemd, een woord dat in de Septuaginta voor God gebruikt wordt. Of: Immanuel (God met ons, Jesaja 8:8). En tenslotte: Zoon van God. Was Jezus, als Zoon van God, zelf Goddelijk? Dat was moeilijk te verenigen met het monotheïsme. En wat moet je dan met de geboorte van Jezus? Zijn lijden en sterven? Of was Jezus dan niet goddelijk, een gewoon mens, zij het volledig bezield door Gods Geest? Dan zou Jezus uiteindelijk op één lijn staan met al die andere profeten.
4.1 De pluriformiteit van het vroege christendom Er was aanvankelijk weinig overeenstemming over de juiste leer. Er was geen centraal gezag in de kerk. Er was ook niet altijd reden om de boodschap precies uit te leggen. In tijden van vervolgingen probeerden sommigen ter verdediging het christendom te presenteren als een redelijke religie waarvoor je niet bang hoeft te zijn; men noemt deze theologen de Apologeten. Veel van de opvattingen die toen aanhang hadden onder de christenen zijn later verworpen. Om een beeld te geven van de diversiteit volgen hier enkele voorbeelden.
Marcion Marcion, een welgesteld lid van de gemeente in Rome, had van Paulus geleerd dat je jezelf niet kon redden door de naleving van de wet, maar dat daarvoor de genade van God nodig was. Deze liefdevolle God vond Marcion niet in het Oude Testament. De harde, strenge God van de Wet van Mozes (oog om oog, tand om tand) moest een andere zijn dan de God die de vader van Jezus was. De joodse God moest dan wel een lagere godheid zijn, Schepper van de ook niet volmaakte wereld (demiurg). Marcion wilde dan ook de hele joodse Bijbel (Tenach) wegdoen en er een nieuwe Schrift voor in de plaats zetten: de brieven van Paulus en een gezuiverde versie van het Lucasevangelie. Let wel: er was toen nog geen Nieuwe Testament, men kende alleen de joodse bijbel. De boeken die nu het nieuwe Testament vormen waren er al wel maar hadden nog geen vergelijkbaar gezag. Marcion vond ook dat Jezus, als hij goddelijk was niet echt mens kon zijn geweest; hij was niet geboren, maar als volwassen man verschenen in een schijnlichaam (men noemt dit docetisme). Jezus had dan ook niet echt geleden. Marcion vond dat het lichaam er eigenlijk niet toe deed. Verlossing is redding van de ziel uit het lichaam, er is geen opstanding “van het vlees”, ofwel van het lichaam. Marcion werd in het jaar 144 uit de kerk gezet.
Gnosis De gnostiek of Gnosis was een wijdverbreide beweging. Er waren allerlei varianten van waarvan sommige christelijk getint waren, andere niet. Het ging erbij de gnosis om dat je tot een diep inzicht kwam in het geestelijk wezen van de werkelijkheid. Als je de bijbel las moest je beginnen bij de letterlijke betekenis, maar uiteindelijk doordringen tot de geestelijke zin, de allegorische betekenis. Je moest dan eerst tot “geloof” komen (op gezag aannemen), maar uiteindelijk tot “inzicht”. Die geestelijke groei betekende dat je geleidelijk loskwam van de materie, het lichaam. Dit denken in twee principes, het stoffelijk als het lagere, en het geestelijk als het hogere, wordt dualisme genoemd. Niet iedereen was even ver op deze weg, de mensen waren dus niet allemaal gelijk zoals Paulus schreef. De overgang van het aardse naar het hemelse was geleidelijk, men geloofde in talloze tussenwezens.
12
De gnostici dachten doorgaans docetisch, net als Marcion. Hun filosofie ging over de weg van laag naar hoog, de incarnatie (van hoog naar laag) paste daar niet in. Lange tijd waren de kerkvaders de enige bron van kennis van de gnostiek. De gnostiek werd door hen sterk veroordeeld. Tegenwoordig kennen we de gnostiek ook uit hun eigen geschriften, bijv. de boeken van Nag Hammadi, en in sommige apocriefe evangeliën. Er bestaat nu meer waardering voor.
Montanus Montanus geloofde dat het einde der tijden zeer spoedig zou aanbreken, een gedacht die we overigens ook in het NT aantreffen, en veel vaker in de vroegste kerk. Jezus had de komst van een Trooster aangekondigd, Montanus beschouwde zich als die Trooster. Het was een extatische beweging waarin priesteressen een rol speelden. Men moest door ascese (onthouding van aardse genoegens), vasten en desnoods het martelaarschap klaar zijn voor het einde.
Mani De beweging der Manicheeërs volgde de leer van Mani. Mani leerde dat er twee oerelementen zijn, licht en duisternis, goed en kwaad, en vorm van dualisme. Geen monotheïsme dus, maar God en duivel als gelijkwaardige machten. God had de ziel geschapen, de duivel het lichaam. Deze leer geeft een eenvoudige verklaring voor het bestaan van het kwaad in de wereld. Door onthouding van lichamelijk genot (askese) kun je verlost worden van het kwade.
4.2 Naar meer uniformiteit Temidden van deze bonte diversiteit moesten er toch eens keuzes gemaakt worden: wat geloven christenen nu wel en wat niet. Drie ontwikkelingen hebben geleid tot een meer uniform christendom: het opstellen van geloofsbelijdenissen, het vaststellen van een nieuwe canon en de vorming van vaste kerkelijke structuren. In geloofsbelijdenissen werd geprobeerd de kern van het christelijke geloof samen te vatten. Deze teksten werden gebruikt bij doop van nieuwe gemeenteleden. De bekendste is de Apostolische geloofsbelijdenis, ofwel de twaalf artikelen van het Credo. In de synagoge werden de boeken van Tenach vooral gebruikt om voor te lezen. In de christelijke gemeenten werden daarnaast ook andere boeken gelezen: de evangelieverhalen en brieven van de apostelen. Er werden lijsten gemaakt van boeken die hiervoor geschikt waren. Het idee van Marcion om het OT weg te doen vond geen gehoor, men had immers steeds geprobeerd de betekenis van Jezus duidelijk te maken aan de hand van de Wet en de Profeten! Er ontstonden lijsten van geschriften die in de gemeente voorgelezen konden worden naast de teksten uit Tenach. Geschriften die van de apostelen kwamen stonden in hoog aanzien, en ook geschriften die heel wijd verbreid waren. Veel boeken vielen af, zoals de vele “apocriefe” evangeliën. Pas aan het begin van de 5e eeuw werd de lijst (canon) definitief vastgesteld. Aanvankelijk waren de apostelen en degenen die Jezus gekend hadden als vanzelf leiders van de gemeenten. Later kwam een meer vaste structuur tot stand. De gemeenten werden geleid door oudsten (Presbyteros in het Grieks, ons woord Priester) en door opzichters (Bisschoppen). De eerste bisschoppen werden beschouwd als de opvolgers van de apostelen; hun gaven werden door de priesterwijding steeds doorgegeven. Men noemt dit “apostolische successie”. De bisschoppen van de belangrijkste steden werden metropolieten genoemd, of aartsbisschoppen. Belangrijke beslissingen werden genomen op bijeenkomsten van de bisschoppen, synodes genoemd, of – als het de hele kerk betrof – concilies. Tenslotte werd de 13
bisschop van Rome door velen erkend als de leider van de hele kerk; hij werd gezien als de opvolger van Petrus, en kreeg de titel Heilige Vader, of Paus. Door deze ontwikkelingen kwam er meer eenheid en werden de bewegingen die wel erg ver van de christelijke wortels vervreemd waren verworpen. Maar over het probleem van de goddelijkheid van Jezus werd nog lang gediscussieerd. Sommigen gebruikte het woord Logos (dat Woord betekent) om Jezus aan te duiden. Dit woord werd in de filosofie van die dagen veel gebruikt, bijv. door de Stoa, die er de “redelijkheid” van de wereld mee aanduidden. Woord van God: helemaal één met God maar toch ook onderscheiden. Zoals ook gesproken wordt van de “Wijsheid van God” als een zelfstandig iets of iemand (Spreuken 1:20 bijv.). Voor anderen was de Logos een soort tussenwezen tussen God en mens. De Monarchianen wilden vooral benadrukken, dat je hoe dan ook de eenheid van God niet moest loslaten, zoals dat in de Logos-leer min of meer gebeurt. Jezus was een gewoon mens, maar door God “geadopteerd” (bij de doop in de Jordaan, of misschien pas bij de opstanding) en door zijn kracht bezield (dynamisch monarchianisme); of de Ene God kon zich in zijn openbaring aan de mensen op verschillende manieren (modi) voordoen: als Vader, als Zoon of als Heilige Geest (modalistisch monarchianisme). In deze leer worden God en Jezus zo sterk vereenzelvigd, dat er weer andere vragen opkomen: is dan op Golgotha God gekruisigd? Is in het Kerstverhaal God geboren? Een radicale oplossing voor dit probleem was deze: ontken de goddelijkheid van Jezus! Dat was het voorstel van priester Arius: als God Eén was, kon Jezus niet goddelijk zijn. Hij beschouwde Jezus als een menselijk schepsel, weliswaar het hoogste wezen en het eerst geschapen, maar niet zelf één met de Schepper. Hij kreeg veel tegenstand. We zijn in de tijd dat Constantijn de Grote keizer was. Hij had het christendom vrijheid gegeven, en vond nu dat hij het recht had zich met de juiste leer te bemoeien. Om het conflict in te dammen riep hij een concilie bijeen in Nicea (325). Daar werd de leer van Arius veroordeeld met de formulering dat de Zoon (Jezus) “van hetzelfde wezen”is als de Vader (homo-ousios). Na deze beslissing ging de strijd echter onverminderd door. De Arianen kregen de overhand, en de leider van de andere partij (Athanasius) werd verbannen. Er was een tussenpartij die verdedigde dat Vader en Zoon “van eenzelfde soort wezen” waren (homoi-ousios). Ook de plaats van de Heilige Geest werd in de strijd betrokken: was de Geest van God niet ook zelf God en tegelijk onderscheiden van God? Op het concilie van Constantinopel in 381 werd de strijd beëindigd met de vaststelling van de leer van de Drie-eenheid: God is “één wezen in drie personen”. In de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel vinden we deze leer verwoord. Het is het standpunt van Athanasius dat uiteindelijk gewonnen heeft. De tekst van de geloofsbelijdenis van Nicea luidt: Wij geloven in één God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen; En in één Here Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, geboren uit de Vader vóór alle eeuwen, God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God, geboren, niet geschapen, één van wezen met de Vader, en door wie alles is geworden, die om ons mensen en om ons behoud is nedergedaald uit de hemel en is vlees geworden door de Heilige Geest uit de maagd Maria en is mens geworden, die ook voor ons is gekruisigd onder Pontius Pilatus, geleden heeft en begraven is, en ten derden dage is opgestaan volgens de Schriften, is opgevaren naar de hemel en zit aan de rechterhand van de Vader, en zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen de levenden en de doden,
14
en aan wiens rijk geen einde zal zijn; En in de Heilige Geest, die Here is en levend maakt, die uitgaat van de Vader (en de Zoon), die samen met de Vader en de Zoon aanbeden en verheerlijkt wordt, die gesproken heeft door de profeten. En één heilige, katholieke en apostolische Kerk. Wij belijden één Doop tot vergeving van de zonden. En wij verwachten de opstanding van de doden en het leven in de eeuw die komt. Amen
Nu de goddelijkheid van Jezus dan vaststond, kwam er weer discussie los. Jezus was toch ook mens! Maar hoe kon hij tegelijk God en mens zijn, tegelijk Schepper en schepsel? Volgens de zgn. Antiocheense school was de menswording van God in Jezus echt: hij was een menselijke persoon waar de goddelijkheid in woonde. Jezus handelde en dacht soms als God (bijvoorbeeld bij wonderen), soms als mens (bijvoorbeeld als hij sterft). Er zijn als het ware twee gescheiden personen in de ene mens. Volgens de Alexandrijnse school kon je dan niet zeggen dat God echt mens geworden was. Menselijke en goddelijke natuur hadden zich volgens hen verbonden tot één god-menselijke natuur. De mens Jezus is dan geen zelfstandige persoon meer, maar niet meer dan een „omhulsel‟ van de goddelijke ziel. Op het concilie van Chalcedon in 451 werd gepoogd de discussie te beëindigen met de formuleringen van de “Twee-naturenleer”. Christus was “twee naturen in één persoon”; beide naturen waren “onvermengd en onveranderd” (tegen de Alexandrijnen) en “ongedeeld en ongescheiden” (tegen de Antiochenen). De opvattingen van de Alexandrijnen leven voort in de Monofysitische kerken (mia fysis = één natuur); de Antiocheense richting heeft de Nestoriaanse kerken voortgebracht. In al deze kwesties waren er verschillen tussen Constantinopel en Rome, de beide hoofdsteden van het inmiddels in twee delen uiteengevallen Romeinse Rijk. De conclusies van Chalcedon werden niet door het Oosten erkend. De cultuurverschillen werden langzamerhand groter. Tenslotte kwam het in 1054 tot een scheuring, het Grote Schisma. Beide partijen spraken de banvloek over elkaar uit. Deze is overigens in 1965 weer opgeheven.
15
5. Na de val van het West-Romeinse Rijk 5.1 De gouden tijd van het pausdom In de vijfde eeuw ging het Romeinse Rijk in het Westen ten onder, tijdens de grote migratiegolven die met de term Grote Volksverhuizing aangeduid worden. Het wegvallen van het keizerrijk betekende een kans voor de kerk: de bisschoppen van Rome gingen min of meer de positie van de keizer overnemen. Vanaf deze tijd wordt hij aangeduid als de Paus. Vanaf dan hebben pausen en bisschoppen niet alleen geestelijk maar ook wereldlijk gezag. Het christendom had zich inmiddels verbreid onder de Germanen en de Gothen. Maar hier werd vooral de Ariaanse theologie aangehangen. Dat veranderde toen ook de Germanen “katholiek” werden, dwz. overgingen tot de vorm van christendom zoals die in Rome geleerd werd. Terwijl het pausdom in Rome bleef bestaan, kwam de politieke macht meer te liggen in het gebied van de Franken. De bekering van Clovis, koning van de Franken, tot het katholieke christendom was een mijlpaal. De bekering van een koning betekende meestal tevens dat de onderdanen van godsdienst veranderden. De mensen werden massaal gedoopt. De koningen zorgden voor de kerkgebouwen; die waren dan eigendom van de vorst. Onder Karel de Grote (768-814) vond een grondige reorganisatie van de kerken plaats. Karel benoemde de bisschoppen, en beïnvloedde, net als Constantijn, de christelijke leer. Onder deze omstandigheden was er van zelfstandigheid van de kerk geen sprake meer. Er waren meer wantoestanden. De kerkelijke ambten bijvoorbeeld werden vaak tegen betaling uitgegeven (simonie, zie Hand. 8:18). En het kwam vaak voor dat een geestelijke heimelijk getrouwd was, terwijl het celibaat inmiddels kerkrechtelijk verplicht was (nicolaïtisme,zie Openbaring 2:6). De beweging die hiertegen in verzet kwam wordt de Cluniazenzische hervorming genoemd, naar een klooster van Cluny. De wereldlijke vorsten hadden vaak grote zeggenschap over de benoeming van de bisschoppen. De kerk vond dat dit recht alleen aan haar toekwam. De strijd hierover wordt de Investituurstrijd genoemd. De kerk kwam oppermachtig uit deze strijd. Het was de tijd dat de grote gothische kathedralen gebouwd werden. De kerk beheerste het hele leven. Er kwam wel verzet tegen deze rijke en machtige kerk. Bernhard van Clairvaux legde de nadruk op de innerlijke vroomheid en op eenvoud. Bedelorden zoals die van Franciscus van Assisi kozen voor armoe. Deze bewegingen leiden niet tot een scheuring in de kerk maar werden gewoon ingepast in het kerkelijke systeem. Waar de afstand tot de officiële kerk te groot werd, kwam het tot vervolgingen. Dat lot trof de Katharen en de Waldenzen. Ze werden opgespoord door de inquisitie, een taak die werd opgedragen aan de orde der Dominicanen. De Katharen waren verwant aan de Manicheeërs, hun leer was sterk dualistisch. Ze streefden naar zuiverheid door het stoffelijke te mijden, ze kenden ook geen sacramenten. Van het woord Katharen komt ons woord ketters. De Waldenzen waren niet tegen de wereld als zodanig, maar wel tegen een wereldse leefwijze. Ze probeerde te leven zoals de apostelen, volgens de Bijbel. Niet-bijbelse ideeën, zoals het vagevuur, verwierpen ze. Ook voor niet-christelijke religies bestond weinig begrip. De joden hebben daar vaak de gevolgen van ondervonden. Ook de islam, die vanaf ca. 600 tot een grote macht gegroeid was, werd bestreden in de Kruistochten. Aanleiding was de verovering van het heilige land door de Turken, die het de pelgrims lastig maakten. Het was een complexe strijd, waarin oosters en westers christendom niet altijd op een lijn stonden en soms elkaar bestreden. De kruisvaarders stichtten verschillende nederzettingen in het Heilige land maar werden tenslotte verdreven door Salladin. 16
Op den duur hield de oppermacht van de pausen geen stand. Toen Philips de Schone de paus gevangen nam leefden de pausen tientallen jaren in ballingschap in Avignon (de “babylonische ballingschap”). Daarna was er een periode met 2 of zelfs 3 pausen (het “grote westerse schisma”).
5.2 De Scholastiek In de hoogtijdagen van de pausen werd ook de wetenschap door de kerk beheerst. Geloof en verstand werden gezien als in harmonie met elkaar. Anselmus van Canterbury vond dat de waarheid van het geloof niet onredelijk kon zijn, we kunnen het geloof met ons verstand volledig doorgronden. “Credo ut intelligam” – ik geloof, opdat ik mag begrijpen. Hij kwam met bewijzen voor het bestaan van God, en stelde de komst van Christus voor als een volkomen logisch en noodzakelijk verhaal. Twee van Anselmus‟ redeneringen: 1. Het ontologisch godsbewijs: God wordt gedefinieerd als “dat, groter dan wat er niets gedacht kan worden”. Welnu, we kunnen ons voorstellen dat God bestaat, of niet bestaat. Maar een bestaande God is een grotere gedachte dan een niet bestaande God. Dus kan een niet-bestaande God niet de grootst mogelijke gedachte zijn. Ergo: God bestaat. 2. Waarom werd God mens? De mens had een schuld aan God die hij onmogelijk kon vereffenen. God kan die schuld kwijtschelden, maar dan is hij onrechtvaardig. Hij kan de mens eeuwig straffen, maar dan is hij niet liefdevol. Jezus kwam op aarde om als mens de rechtvaardige straf te dragen, en zo genoegdoening te geven aan de toorn van God. In deze satisfactieleer is God zowel rechtvaardig als genadig.
Thomas van Aquino leerde dat de wetenschap nooit in strijd kon zijn met de waarheid van de Kerk. Het menselijke verstand kan kennis verwerven van de natuur, maar dit wordt door het geloof aangevuld en voltooid met kennis over het boven-natuurlijke. Dat gaf de wetenschap aan de ene kant veel vrijheid: er was ruimte voor de wetenschap van de klassieke maar “heidense” schrijvers als Aristoteles en Ptolemaeus. Deze geleerden uit de Oudheid waren door de Arabieren (de moslims) in ere gehouden en via die weg in de christelijke wereld herontdekt. Latere theologen twijfelden aan de redelijkheid van het geloof. Volgens Duns Scotus is de wil van God niet altijd redelijk af te leiden, alsof de rede een hogere macht zou zijn dan God. Soms is iets waar, alleen omdat God het zo wil. Willem van Occam zegt dat het geloof uiteindelijk geen zaak van verstand is: “Credo quia absurdum” ik geloof juist omdat het absurd is. Zoals inmiddels in de politiek kerk en wereld tegenover elkaar zijn komen te staan, zo is in het denken de harmonie van geloof en rede verdwenen.
17
6. De Reformatie 6.1 Oorzaken De kerk van de Middeleeuwen had het doel bereikt dat de missionarissen uit vorige eeuwen zich hadden gesteld: alle volken (althans in Europa) waren christelijk. De kerk vormde het middelpunt van de samenleving. Niet alleen stond overal de kerk in het midden van de stad of het dorp, in de kerken (en in de kloosters) hadden cultuur en wetenschap hun plek. De keerzijde was dat niet alleen de wereld doordrongen was van het christendom, omgekeerd had de “wereld” de kerk diep beïnvloed. De lat voor het christelijke leven lag niet hoog. Voor de gewone, ongeletterde gelovige was het voldoende de sacramenten te ontvangen, m.n. de doop en de eucharistie. Voor de zonden die je beging was vergeving mogelijk zolang het geen doodzonden waren. Je moest wel berouw tonen, door je zonde te biechten en er een goed werk tegenover te stellen, een aantal gebeden bijvoorbeeld, of een bedevaart. Mensen die op Kruistocht gingen kregen voor al hun zonden vergeving, men noemt dat een “aflaat”. Later waren die aflaten gewoon te koop, zelfs voor de zonden die je nog niet gedaan had. Typerend is de opvatting van de eucharistie. De officiële leer sinds 1215 (4e Lateraans Concilie) was dat brood en wijn door de consecratie door de priester werkelijk veranderen in lichaam en bloed van Christus (transsubstantiatie). De gelovige hoefde het sacrament alleen maar te consumeren. Voor sommigen was dat niet genoeg. Christen zijn betekende toch ook: Christus navolgen, je leven in dienst stellen van het komende koninkrijk. Wie meer wilde kon dat doen in de kloosters. Maar velen vonden dat de kerk als geheel de christelijke boodschap ernstiger moest nemen. En de levenswijze van de kerkelijke machthebbers was vaak helemaal niet in overeenstemming met het Evangelie. En wat de geloofwaardigheid van de pausen ook niet ten goede kwam: verschillende pausen streden met elkaar om de macht. Er ontstonden broederschappen van meer bewuste christenen, zoals in Deventer de “Broeders des Gemenen Levens” onder leiding van Geert Groote. Leken namen actief deel in deze beweging, die de Moderne Devotie wordt genoemd. Hoe gaat de sterk hiërarchische kerk hiermee om? De cultuur en de wetenschap, altijd beheerst door de kerk, gingen hun eigen weg in stromingen als de Renaissance en het Humanisme. De eerste universiteiten ontstonden, en de wetenschap ging het wereldbeeld van de Kerk ter discussie stellen. De mens wordt autonoom. Later, na de Verlichting, zien we dit conflict in alle hevigheid terugkeren. Protestbewegingen waren er ook in Engeland (John Wiclif) en in Bohemen (Johannes Hus). Beide vonden dat de kerk op veel punten afweek van de bijbel. Zij en hun aanhangers werden veroordeeld en vervolgd (Johannes Hus kwam in 1415 op de brandstapel). Steun kregen ze vanuit nationalistische bewegingen, die de macht van Rome te groot vonden. Op concilies te Konstanz en Basel werd geprobeerd orde op zaken te stellen, door de concilies, de algemene bisschoppenvergaderingen, meer macht te geven ten koste van de paus. Dat lukte maar gedeeltelijk.
6.2 De Reformatoren Na het conflict van Luther, een uitgetreden monnik, ontstonden er nieuwe kerkvormen buiten het rooms-katholicisme: de protestantse kerken. Maarten Luther (1483-1546) had in 1517 95 stellingen met zijn ideeën opgehangen op de deur van de slotkapel in Wittenberg. Het ging hem daarin vooral om de aflatenhandel. Het leek Luther dat als God je niet kan vergeven wat je gedaan hebt, dat Hij dat ook niet zal doen 18
als je er geld voor wil betalen. Je doet dat dan alleen omdat je bezorgd bent om je eigen zieleheil, niet omdat je werkelijk onbaatzuchtig op het goede uit bent. Zelfs in zijn zoeken naar verlossing is de mens ten diepst op zichzelf gericht. Onder verwijzing naar o.a. Paulus en Augustinus kwam hij tot de oplossing: “de rechtvaardige zal door het geloof leven” (Paulus in Rom. 2:4, waarin hij de profeet Habakuk citeert), dus niet door de verdienstelijke werken die hij doet. Je kunt je rechtvaardiging niet verdienen, maar alleen in geloof aanvaarden. Er kwamen gesprekken met de kerkleiding, maar Luther weigerde zijn ideeën te herroepen. Hij werd in de ban gedaan, maar hij verbrandde de bul. Hij erkende niet langer het gezag van de geestelijkheid, alleen de bijbel aanvaardde hij nog als autoriteit. Hij werd gesteund door een deel van de Duitse adel, zo kon hij vluchten op het kasteel de Wartburg. Daar vertaalde hij de bijbel in het Duits. Ondertussen gingen allerlei kerken de ideeën van Luther en de andere dissidenten in de praktijk brengen: kerkdiensten in de landstaal, en een andere manier van de Eucharistie vieren. Luther verwierp de transsubstantiatieleer. De elementen (brood en wijn) veranderden niet, al ontkende hij niet dat Christus lichamelijk aanwezig is in de elementen (consubstantiatie). De aanhang van Luther was massaal. Achter het protest zat ook veel ongenoegen over de politiek der Habsburgers en de armoede onder de boeren. Toen de boeren met geweld in opstand kwamen dachten ze de steun van Luther te krijgen, maar dat weigerde hij. De opstand werd bloedig neergeslagen. Luthers aanhang was zo sterk dat zij niet meer genegeerd kon worden. In 1555 werd de godsdienstvrede van Augsburg gesloten. Er kwam godsdienstvrijheid volgens het principe: “Cuius regio, illius religio”, dat wil zeggen: elke vorst mocht in zijn eigen gebied bepalen wat de godsdienst werd. Velen kozen voor het Lutheranisme, enkelen voor het Calvinisme Ongeveer in dezelfde tijd was in Zwitserland Huldrich Zwingli (1484-1531) actief. Hij verzette zich tegen de gewoonte van veel jongens om een tijd als huurling in het leger te dienen. Via de Nederlander Cornelis Hoen kwam hij tot een radicale opvatting van het Heilig Avondmaal (de protestantse variant van de Eucharistie). “Dit is mijn lichaam” moest gelezen worden als “Dit betekent mijn lichaam”; het Avondmaal was niet meer dan een herinneringsmaaltijd met een symbolische betekenis. Johannes Calvijn (1509-1564) was de derde grote reformator. Om zijn sympathieën voor de reformatorische ideeën moest hij vluchten. Hij kwam in Basel terecht en is daarna actief geweest in Straatsburg en Geneve. In zijn Institutie verwoordde hij op systematische wijze de inhoud van het geloof volgens de Reformatie. Luther is zijn grote inspirator, maar er zijn verschillen. Calvijn beredeneert alles vanuit de eer van God. Waarom is het kwaad er in de wereld? Waarom heeft God niet belet dat de mens ging zondigen? Omdat het een groter eer voor God is een vrij mens geschapen te hebben die hem dient dan een wezen zonder eigen wil. Alles wat meer de eer van de mens dienst dan de eer van God (kunstwerken, privékapellen) moest uit de kerken verwijderd worden. De genadeleer van Luther leidt bij Calvijn tot de consequentie van de “dubbele predestinatie”: God heeft van te voren genade gegeven aan wie hij wil. Sommigen zijn voorbestemd voor de hemel, anderen niet. De mens kan daar met al zijn inspanningen niets aan veranderen. In de avondmaalsleer stond Calvijn tussen Luther en Zwingli in. Hij dacht dat het lichaam van Christus in de hemel bleef, en dat Christus in het Avondmaal alleen geestelijk tegenwoordig was, door bemiddeling van de Heilige Geest. Hij geloofde niet dat het lichaam van Christus alomtegenwoordig kon zijn, zoals Luther leerde. Dat zou vermenging zijn van de goddelijke en de menselijke natuur van Christus. Luther vond weer dat Calvijn de twee naturen van Christus teveel scheidde. Het is de oude discussie van Chalcedon!
19
In Geneve heeft Calvijn een tijdlang zijn ideeën over hoe een kerk georganiseerd moest worden (de kerkorde) in de praktijk kunnen toepassen. Het leidde tot grote conflicten omdat de kerkenraad zich tot in detail bemoeide met de levenswandel van de gemeenteleden. Verzuimen van de kerkdienst, kaartspel, dans, cafébezoek - het was allemaal verboden. Overtreders werden – soms letterlijk – in hun hemd gezet, of zwaar gestraft. Naast het protestantisme ontstond in dezelfde tijd de beweging van de Wederdopers of de Anabaptisten. Kenmerkend was hun opvatting dat de doop aan volwassenen moet worden toegediend, niet aan pasgeboren kinderen. Geloven is een keuze, en niet iets wat je vanzelf meekrijgt. De zuivere, evangelische levenswandel in onderscheid tot de wereld is voor de Wederdopers de kern. Men is tegen het afleggen van een eed en tegen de oorlog. De Wederdopers leefden met een sterke eindtijdverwachting. In 1534 dachten ze dat het zover was. In Münster namen ze het bestuur over de stad over om er het nieuwe Jeruzalem van te maken, onder leiding van Jan van Leiden. Er werd met geweld een einde aan gemaakt en de Wederdopers werden zwaar vervolgd. De beweging werd opnieuw georganiseerd door Menno Simonsz. We kennen deze stroming nu in Nederland als de Doopsgezinden. Mennonieten vind je nog overal ter wereld, bijv. in Oost-Europa en in Amerika (de Amish).
6.3 De reformatie in Nederland In Nederland was de Reformatie eigenlijk al begonnen voordat Luther zijn grote invloed kreeg. In een geschrift van Wessel Gansfort (†1489) werd de transsubstantiatieleer afgewezen: het brood veranderde niet in lichaam van Christus maar stond er symbool voor. Het verhaal vond steun in humanistische kringen. Cornelis Hoen legde de opvatting voor aan Luther, die afwijzend was. Vervolgens werd Zwingli benaderd, die zoals hierboven gezegd, de symbolische avondmaalsleer overnam. Omdat deze groep zich vooral onderscheidde wat betreft de leer van de sacramenten werden ze de “sacramentariërs” genoemd. Hun ideeën werden streng verboden; er kwamen vanaf 1923 mensen op de brandstapel terecht. Er werden verschillende pogingen gedaan om de overheid milder te stemmen. Er werd een smeekschrift overhandigd. Guido de Brès schreef een Geloofsbelijdenis waarmee hij probeerde aan te tonen dat men van de Gereformeerden niets te vrezen had. Dit geschrift kreeg voor de Gereformeerden de status van een belijdenisgeschrift. Luther vond dat je de overheid trouw moest blijven dienen. In Duitsland kon hij dat volhouden; Duitsland was verdeeld in een groot aantal vorstendommen waarvan er veel aan zijn kant stonden, tegen de wil van de keizer. In Nederland stond de overheid (de Habsburgers Karel V en Philips II) veel duidelijker en feller tegenover de hervormingen. De Reformatie was ook nauw verbonden geraakt met de Opstand tegen Spanje. Omdat Calvijn wél het recht erkende om de overheid desnoods af te zweren als zij zich als “tyran” gedroeg kreeg het Calvinisme invloed in Nederland. Je merkt dat bijvoorbeeld aan de strenge handhaving van de zondagsrust, en aan de organisatie: de kerkenraden worden gekozen door de belijdende gemeenteleden. Het lukte Philips II niet om de Opstand neer te slaan. Er kwam een bestand, en toen kwam de verdeeldheid onder de Gereformeerden aan het licht. Een meningsverschil tussen de volgelingen van Arminius en die van Gomarus leidde tot een conflict. De Arminianen wilden de calvinistische leer van de dubbele predestinatie afzwakken: Gods genadebesluit is niet al vòòr de zondeval genomen (supralapsarisme) maar is een antwoord van God op die zondeval (infralapsarisme). God beschikt niet willekeurig, maar doet dat op grond van zijn voorkennis. Tot de Arminianen behoorden veel van de regenten en de intellectuelen in de steden. Toen uiteindelijk Maurits zich voor de Gomaristen verklaarde, werden veel Arminianen (inmiddels Remonstranten genoemd) gevangengezet, waaronder Johan van Oldebarnevelt en Hugo de
20
Groot. Om het conflict op te lossen werd een Nationale Synode bijeengeroepen in Dordrecht. De Remonstrantse leer werd verworpen in de zgn. Dordtse leerregels. Samen met de genoemde Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus (een leerboek) vormen ze de drie “Formulieren van Enigheid”. Op de synode van Dordrecht werd ook besloten tot het vertalen van de Bijbel in het Nederlands. Deze vertaling (de Statenvertaling) heeft het eeuwen volgehouden en heeft de Nederlandse taal diep beïnvloed.
6.4 Contra-Reformatie De noodzaak om de kerk te hervormen werd intussen algemeen ingezien. Op het concilie van Trente (1545-1563) werd de aanzet gegeven om de kerk van binnenuit te hervormen. Deze beweging noemt men de Contrareformatie. Een belangrijke rol speelde daarin de orde der Jezuïeten, gesticht door Ignatius de Loyola, een naar militair voorbeeld georganiseerde orde waarvan de leden absolute gehoorzaamheid aan de Paus moesten beloven.
6.5 Europa na de Reformatie Na de Reformatie was de katholieke kerk nog steeds de dominante kerk in Zuid-Europa. In Frankrijk hadden de protestanten (daar Hugenoten genoemd) vrijheid in een aantal eigen steden gekregen, waaraan door Lodewijk XIV in 1685 weer een einde werd gemaakt. In Duitsland en Scandinavië waren de Lutherse kerken de belangrijkste. In Engeland was een nationale kerk ontstaan, de Church of England of Anglicaanse kerk, na een conflict tussen koning Hendrik VIII en de paus over een aan de koning geweigerde toestemming voor echtscheiding. Deze kerk sluit wat betreft de leer aan bij de Reformatie, maar is wat betreft de eredienst en kerkorde (o.m. vasthouden aan de apostolische successie) meer katholiek. In Engeland waren ook nog veel katholieken en diverse protestantse stromingen.
21
7. Modernisme 7.1 Verlichting “Wat is Verlichting? Verlichting is het uittreden van de mens uit zijn onmondigheid, die hij aan zichzelf te wijten heeft.” Aldus de filosoof Immanuel Kant. De mens moet mondig zijn, “durf je verstand te gebruiken!” De mens heeft geen autoriteiten nodig om de waarheid te leren, hij beschikt over het vermogen die zelf te ontdekken: door het verstand. Met de periode van de Verlichting of Aufklärung bedoelt men gewoonlijk de tweede helft van de 18e eeuw, toen men onder de indruk van de successen van de wetenschap ging geloven dat de mens, mits goed opgevoed, alle problemen zou kunnen oplossen. Deze gedacht van de mondige mens heeft diep doorgewerkt! Op politiek-maatschappelijk nivo leidde het tot de Franse Revolutie (“Ni Dieu, ni maître!”) en de Amerikaanse vrijheidsoorlog. En in het algemeen tot de moderne democratie. Op economisch terrein kwam het liberalisme op (Adam Smith): geef de mensen maximale vrijheid om voor zichzelf het goede te zoeken, en als vanzelf zal er een welvarende maatschappij ontstaan.
7.2 Filosoferen vanuit de mondigheid Bij het ontwikkelen van de gedachte van de mondige mens speelden filosofen een grote rol. In de Scholastiek was de kennis gebaseerd op gezag van autoriteiten: in natuurlijke zaken de autoriteit van eerbiedwaardige geleerden als Aristoteles, in bovennatuurlijke zaken het gezag van de Bijbel en de Kerk. René Descartes (1596-1615) leefde in een tijd dat dat gezag ter discussie stond. Aristoteles zat er soms behoorlijk naast, bijvoorbeeld als hij het over vallende voorwerpen had. Maar hoe kun je dan nog iets zeker weten? Descartes redeneerde als volgt: als je alles wat je niet zeker weet, alles waaraan je zou kunnen twijfelen, ontkent, dan houd je alleen over wat absoluut zeker is. Al mijn waarnemingen zijn onzeker (misschien droom ik het alleen maar?), en ook mijn redeneringen zijn misschien fout. Er is maar één ding dat je echt niet kan betwijfelen: het gegeven dat je twijfelt. “Ik denk, dus ik ben!” Vanuit deze zekerheid leidt Descartes weer andere zekerheden af: het bestaan van de wereld, het bestaan van God. Alle zekerheden keren dus weer terug, maar ….. nu niet op basis van geloof in een autoriteit, maar op basis van het oordeel van het eigen verstand! Spinoza schreef zijn Ethiek in de stijl van een meetkundeboek, met stellingen, bewijzen en afleidingen. Ook hier is God niet het uitgangspunt van de redenering maar het resultaat: God en de natuur zijn bij hem één. Descartes en Spinoza kun je rationalisten noemen, ze kwamen tot hun kennis puur door na te denken. Een filosoof als Hume was het daar niet mee eens: kennis moet op waarneming gebaseerd zijn (empirisme). Van grote invloed is de filosofie van Immanuel Kant (1724-1804) geweest. Kant beschouwde eerst het wetenschappelijk denken, de “zuivere rede”. Wat kan ik weten? Kennis is altijd een combinatie van waarneming en verstand. Want als je iets bedenkt dat logisch gezien helemaal klopt, hoeft het nog niet te bestaan. En als je iets waarneemt maar je begrijpt het niet, heb je nog geen kennis. Omdat de onzichtbare God niet waarneembaar is valt hij buiten het domein van de zuivere rede. Maar, vervolgt Kant, anders staat het met de morele kennis, de “praktische rede”, die mij vertelt wat ik moet doen. Om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad heb je geen waarneming nodig maar alleen je verstand. Zintuiglijke waarneming vertroebelt het oordeel
22
alleen maar, want soms is het goede helemaal niet prettig. Om te weten wat goed en wat slecht is kun je bijvoorbeeld te rade gaan bij de Gulden Regel (Mattheus 7:12). Moraal is alleen zinvol als de mens ook vrij is om te kiezen. En als alles met de dood ophoudt heeft het ook geen zin om goed te leven. En tenslotte: er moet hoop zijn dat ons handelen ook uiteindelijk iets goeds zal opleveren; en dat kan alleen God ons verzekeren. Vrijheid – de onsterfelijke ziel – God: wie in de humaniteit gelooft moet deze drie ook wel aannemen. Dus God, die bij Kant geen plaats krijgt in de wetenschap, komt weer terug via de ethiek. “Ik moest het weten opheffen om voor het geloof plaats te maken.” Er waren ook richtingen die vonden dat je ook voor de moraal God helemaal niet nodig had. Bijvoorbeeld het utilitarisme: goed is wat voor zover mogelijk mensen zoveel mogelijk nut heeft. Deze regel leidt vanzelf tot een gelukkiger wereld. Radicale Verlichters als Voltaire zagen God als een verzinsel van de geestelijken, goed bedoeld om de massa van het kwaad af te houden, maar toch: een vorm van bedrog. Het materialisme beweert dat alleen de concrete werkelijkheid reëel is. Volgens Feuerbach (1804-1872) is God alleen maar een projectie, en sublimatie van de diepste verlangens van de mens. God is dan niet iets buiten de mens maar zit in de mens. Als we de religie bestuderen leren we de mens kennen, niet God. We kunnen hier ook nog noemen Karl Marx (“religie is opium van het volk”) en Sigmund Freud (religie is een neurose). Er ontstonden nieuwe levensbeschouwingen, waarin het geloof geen rol meer speelde: liberalisme (dat koos voor zoveel mogelijk vrijheid voor het individu) en socialisme (dat de bevrijding van de onderdrukte groepen in de maatschappij op het oog had). Onder de aanhangers van met name het socialisme bevonden zich veel mensen die teleurgesteld waren in de kerk. De kerk deed weliswaar veel aan armenzorg, maar als het ging om echte bevrijding van de armen koos de kerk toch vaak voor het conservatisme dat alles bij het oude wilde laten.
7.3 Verlichting en Christendom Hoe ging het christendom met de toenemende mondigheid van de mensen om? Mondigheid is in principe geen onchristelijk begrip. De mens is verantwoordelijk voor zijn daden. Hij wordt opgeroepen de Heer “lief te hebben met geheel zijn hart, geheel zijn ziel en geheel zijn verstand” (Matth. 22:37). Richtingen die Verlichting serieus wilden nemen worden samengevat met de term “modernisme”. Men accepteerde de resultaten van de wetenschap, ook als die betekenden dat oude christelijke ideeën bijgesteld moesten worden (Copernicus, Darwin, resultaten van de bijbelwetenschappen, enz.). De irrationele kanten van het geloof (wonderen, de opstanding, de godheid van Jezus) werden ontkend of anders geïnterpreteerd. Men zag in Jezus vooral een leraar, iemand die net als de verlichte denkers de mensheid wilde opvoeden. Men nam van Kant over dat God niet zozeer een wetenschappelijk “feit” was, maar meer iets te maken had met de moraal, of (in het spoor van de Romantiek) met het gevoel. Dit modernisme riep ook veel verzet op, zowel van de kant van de officiële kerken als van de eenvoudige gelovigen. Rooms-katholieken De Rooms-katholieke Kerk reageerde heel defensief. In de encycliek “Syllabus errorum” werden in 1864 alle moderne richtingen afgewezen (inclusief het protestantisme!). In de encycliek “Rerum novarum” wordt een alternatief gegeven voor het sociale vraagstuk: samenwerking tussen de verschillende belangengroepen (solidarisme), dus geen strijd van allen tegen allen (liberalisme) en geen klassenstrijd (socialisme). Ook in de leer van de Staat
23
nam de katholieke kerk een tussenpositie in tussen staatsonthouding (liberaal) en sterke staatsbemoeienis (socialistisch). Het “subsidiariteitsbeginsel” hield in dat de overheid allen daar moet optreden waar de maatschappij het zelf niet kan oplossen. De kerkelijke dogma‟s werden verdedigd, Thomas van Aquino (13e eeuw) werd opnieuw de autoriteit. Er werden zelfs dogma‟s toegevoegd: in 1854 het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria (niet te verwarren met de maagdelijke geboorte) en in 1870 het dogma van de onfeilbaarheid van de paus. Pas op het Tweede Vaticaans concilie (1963-1965) kwam er meer openheid voor de veranderde tijden. Het geloof moest bij de tijd gebracht worden (aggiornamento). Veel van wat daar begonnen is is ook alweer teruggedraaid. Het protestantisme in Nederland De Franse tijd bracht de moderniteit naar Nederland. Vrijheid, gelijkheid en broederschap: dat betekende een ontkenning van de speciale bevoorrechte positie die de Gereformeerde Kerk sinds de Reformatie had. De kerken kwamen via een Reglement onder controle van de overheid. Velen voelden zich niet meer thuis in een kerk waar, in hun ogen, een evangelie klonk dat verregaand was aangepast aan de algemene cultuur. Op de openbare scholen was alleen nog plaats voor algemeen christelijk, ondogmatisch godsdienstonderwijs. In 1834 leidde het conflict tot de Afscheiding onder leiding van Hendrik de Cock; de gemeenten die hieruit voortkwamen waren eigenlijk illegaal en noemden zich gemeenten “onder het kruis”. Er werden eigen scholen op confessionele grondslag opgericht, en men ging eisen dat die met overheidsgeld betaald moesten worden (de Schoolstrijd). Op dit punt kwam het zelfs tot nauwe samenwerking met de voormalige aartsvijand: de katholieken. Na een tweede scheuring (de Doleantie onder Abraham Kuyper, 1886) kwam het in1892 tot een samengaan van de Dolerenden met een deel van de Afgescheidenen; dit werden de Gereformeerde kerken. (De Calvinistische moederkerk was inmiddels “Nederlands Hervormde Kerk” gaan heten.) Uit een ander deel van de kruisgemeenten kwam de Christelijke Gereformeerde Kerk voort. Uit de resterende afgescheiden gemeenten komen onder meer de Gereformeerde Gemeenten, de Oud-Gereformeerde Gemeenten en de Vrij Evangelische Gemeenten voort. In de Hervormde Kerk bleven gelovigen achter van allerlei soort, van streng orthodox tot heel vrijzinnig. Deze groepen gingen soms eigen gemeentes vormen, reden waarom de hervormde kerk wel een “hotelkerk” genoemd werd. Men ging zich ook landelijk organiseren als “richting” of “modaliteit”; voorbeelden zijn de orthodoxe Gereformeerde Bond en de vrijzinnige Nederlandse Protestantenbond. (NPB). Recent zijn de Nederlands Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland, samen met de Lutherse Kerk, samengevoegd tot de Protestantse Kerken in Nederland (PKN).
24
8. Het christendom nu 8.1 Nog meer kerken In het voorgaande is de herkomst van een groot aantal kerkgenootschappen in Nederland uitgelegd. Maar er zijn er veel meer! Een groot deel daarvan bestaat uit splintergroepen die ontstaan zijn uit kerkscheuringen. Onenigheid over de leer, maar vaak ook persoonlijke tegenstellingen, kunnen leiden tot een breuk. Soms is het een repeterende breuk: binnen de beide partijen keert hetzelfde conflict weer terug en ontstaan er nieuwe scheuringen. De Gereformeerde Kerken zijn bijvoorbeeld ontstaan omdat ze tegen de vrijzinnigheid waren. Maar later blijkt binnen de Gereformeerde Kerk ook vrijzinnigheid te bestaan. In de 20e eeuw heeft deze stroming meegemaakt: afsplitsing van de groep rond ds. Geelkerken (Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, later overgegaan naar de Hervormde Kerk); afsplitsing van de Vrijgemaakt Gereformeerde Kerk; afsplitsing van deze kerk van de Nederlands Gereformeerde Kerken. En het eind is nog niet in zicht. Ondanks al die scheuringen bestaan er binnen kerkgenootschappen zelf soms grote verschillen. Mensen zijn nu eenmaal verschillend. Voor de één is geloven vooral iets verticaals, iets met het Hogere, voor de ander iets horizontaals, iets met het realiseren van Gods Koninkrijk op aarde. De één vindt in religie vooral troost (comfort), de ander vooral uitdaging (challenge). Naast de kerken bestaan er ook nog veel sekten. Het onderscheid tussen kerk en sekte is niet heel scherp, maar de verschillen zijn: Een sekte is nooit vrijblijvend; de groep stelt hoge eisen aan de leden. Er is bijvoorbeeld een strenge moraal, of een streng toezicht op de leer. Sekten richten zich doorgaans op één aspect van het christendom, waarin ze dan overdrijven. Maar vaak hebben ze dan wel een tekort gezien van de gevestigde kerken. Een ander deel van de diversiteit is te verklaren doordat buitenlandse kerken hier ook aanhang kregen. Enkele voorbeelden: Quakers: het “inwendige woord” speelt een belangrijke rol, in hun bijeenkomsten zijn altijd momenten van stilte opgenomen Leger des Heils: voortgekomen uit het methodisme; actief onder de uitgestotenen van de maatschappij met evangelisatie en concrete hulp Apostolischen: zij willen en terugkeer naar de oorspronkelijke kerk in de tijd van de apostelen Darbysten of Vergadering van gelovigen; zij kennen geen ambtsdragers (iedereen is gelijk) Mormonen (Heiligen der laatste dagen): zij geloven dat Jezus ook in Amerika verschenen is; ze hebben een eigen “Boek van Mormon” naast de bijbel Zevendedags-adventisten: kennen geen zondagsviering, maar houding zich aan de sabbat op zaterdag Jehova’s getuigen: van oorsprong een bijbelstudieclub, die in 1914 de wederkomst van Christus verwachtte; nu zeer actief evangeliserend; met een sterk afwijkende leer over Jezus Christian Science: nadruk op de genezende werking van het geloof Pinksterbeweging: opwekkingsbeweging ontstaan in 1906; direct beleving van de werking van de Heilige Geest; “tongentaal” is één van de kenmerken
25
Tenslotte is de diversiteit enorm toegenomen doordat immigranten naar Nederland hun eigen vormen van geloof meenamen. Al sinds de Reformatie waren er vluchtelingengemeenten in Nederland, o.a. uit België (Waalse gemeenten) en uit Engeland. Recent zijn het vooral veel mensen uit derde-wereldlanden. In sommige van deze kerken is de geloofsbeleving heel anders dan in de van oorsprong Nederlandse kerken. Je kunt je afvragen of een gemeente nog christelijk is als ze aan voorouderverering doen, aan magie of aan polygamie. De andere cultuur is onmiskenbaar aanwezig in de religieuze beleving. Maar de vraag keert naar ons terug: is het niet zo dat de christelijke boodschap enorm vermengd is geraakt met de westerse cultuur? En put het Europese christendom ook niet uit andere bronnen dan de bijbel (antieke cultuur, voorchristelijke religies)? En als er blijkbaar zoveel diversiteit mogelijk is binnen het christendom, is het dan misschien ook mogelijk over de verschillen heen te stappen met verwante religies als de Islam en het jodendom? Het verschil tussen een christelijk en een islamitische mysticus bijvoorbeeld lijkt minder groot dan het verschil tussen een creationist en een vrijzinnig hervormde…
8.2 Oecumene De grote verdeeldheid van het christendom is niet goed, dat is het standpunt van de Oecumenische beweging. Via overlegorganen als de Raad van Kerken in Nederland en de Wereldraad van Kerken wordt geprobeerd de eenheid wat dichterbij te brengen. Eén wereldkerk is voorlopig een illusie, maar wederzijdse acceptatie en erkenning van elkaars sacramenten is al heel wat. Een enkele keer lukt het toch kerken te fuseren. Soms vanwege het eenheidsideaal, soms ook uit puur praktische overwegingen. Helaas betekent een fusie vaak dat een deel niet meegaat zodat je tenslotte toch weer twee of zelfs drie groeperingen hebt… Ook het gesprek met ander religies, en het dienstbaar zijn aan de hele mensheid (Werelddiakonaat) zijn taken die de oecumenische beweging opneemt.
8.3 Secularisatie of vernieuwing Via zending en missie, maar ook door emigratie heeft het christendom zich over de hele wereld verbreid. Of het nu aan de anti-godsdienstige houding van de Verlichting ligt, of aan de conservatieve afwijzing van de kerk: vaststaat dat met de modernisering van de samenleving (democratisering en industrialisering) het christendom qua invloed en aantal afgenomen is. De afnemende invloed van religie op de samenleving noemt men secularisatie. De verzuiling heeft in Nederland lange tijd de aantallen gelovigen binnen de kerken op peil gehouden; met de ontzuiling heeft de ontkerkelijking toch sterk doorgezet. Betekent dit het einde van het christendom? Een paar kanttekeningen: Mondiaal gezien is het christendom helemaal niet op zijn retour. In veel derdewereldlanden bestaan vitale kerken. Ook in een “modern” land als de Verenigde Staten is het geloof nog steeds een belangrijke factor. Orthodoxe groeperingen weten vaak goed hun leden te behouden. Hun devies: niets toegeven aan de moderne cultuur (vergelijk de discussies in het Darwinjaar 2009). Evangelische kerken groeien zelfs vaak. Kerkverlaters zijn niet altijd ongelovig. Net als overal organiseren mensen zich vaak niet meer op basis van hun woongebied (zoals de kerkelijke gemeenten) maar bijvoorbeeld op basis van wederzijdse herkenning. Of men beleeft zijn geloof op eigen houtje, “solo-religiositeit”, wat goed past in de geïndividualiseerde samenleving. Mensen halen geestelijk voedsel van overal: kloosters, cursussen, boeken, televisie, internet. En daarbij worden de grenzen zowel naar anderssoortige kerken als naar 26
andere religies gemakkelijk overschreden. Syncretisme noemt dit vermengen van religies.
8.4 Besluit Het christendom is een traditie, een doorgeven van generatie aan generatie. Maar deze schets van de geschiedenis laat wel zien dat wat doorgegeven wordt steeds een andere gedaante heeft. Een rivier begint als een smal stroompje. Er zijn vaak meerdere bronnen, die samenvloeien. Soms is de bedding breed, soms smal. De stroom wordt steeds breder. Voor helder water moet je soms weer terug naar de bron. Maar de stroom is altijd naar voren. De rivier vertakt zich soms. En zo‟n zijarm kan afgesloten raken, een dode arm. En alle rivieren stromen naar zee.
Verklarende woordenlijst Enkele begrippen en namen in de tekst worden hier nader verklaard. Meestal wordt volstaan met een verwijzing naar een pagina uit: Ton Vink, Het Christendom Apocrief: letterlijk: verborgen; niet behorend tot de canon Bijbel: 33 Bisschop: 77 Copernicus: 27 Credo: 42 Christus: Grieks voor Messias=Gezalfde Darwin: 92 Decaloog: 57 Demiurg: lagere Godheid, schepper van de onvolmaakte wereld Encycliek: pauselijk rondschrijven Eschatologie: 45 Exegese: bijbeluitleg Humanisme: 27 Incarnatie: menswording; letterlijk vleeswording Kathedraal: kerk behorend bij een bisschopszetel Kerk: van Kyriake, “”van de Heer” Leek: gewone gelovige, niet behorend tot de geestelijkheid Monotheïsme: 9 Oecumene: 39 Onze Vader: 41 Predestinatie: 50 Priester: 77 Proseliet: iemand die tot het jodendom is overgegaan Renaissance: 27 Sacramenten: 68, 80 Secularisatie: 97, 99 Vagevuur: 10 Wereldraad van Kerken: 80 Zondeval: 53, 67
27