DE JONGSTE BOTANISCHE EN ZOÖLOGISCHE ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU ALS EENE AANSPORING TOT WETENSCHAPPELIJKE WAARNEMINGEN OOK IN SURINAME EN CURACAO DOOR
JHR. L. C. VAN PANHUYS.
De jongste, in 1921 verschenen 31ste jaargang van de „Annales" van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg, bevat een opstel van den Directeur van die instelling, Dr. W. M. Docters van Leeuwen, dat wel geschikt lijkt, om belangstelling op te wekken bij diegenen van de ingezetenen van Suriname en Curacao, die zich, uit liefde voor de natuur, op het doen van waarnemingen op het gebied van plant- en dierkunde toeleggen. Het is een van drie bijlagen en zes platen vergezeld, in de Engelsche taal gesteld artikel over de flora en de fauna van de Krakatau-eilanden in 1919, tevens verslag van eene door denzelfden schrijver op 4 October 1919 voor het Eerste Congres van Natuurwetenschappen te Batavia gehouden voordracht. De lezer van „De West-Indische Gids" zal zich allicht herinneren waar het om gaat. Van 26—28 Augustus 1883 heeft op Krakatau een van de verschrikkelijkste vulkanische uitbarstingen plaats gehad, waarvan de geschiedenis gewaagt. De op het eiland aanwezige vulkaan, de piek Rakata, werd door de uitbarsting vertikaal doormidden gesneden; eene oppervlakte van 23 K.M.^ van het eiland verdween in zee, juister, in de golven van straat Soenda. De mededeelingen van den mijningenieur R. D. M. Verbeek i), aan wien bij besluit van de Indische Regeering *) Krakatau, door R. D. M. Verbeek. Eerste gedeelte. Batavia, Landsdrukkerij, 1884. Tweede gedeelte, 1885. Uitgegeven op last van Z.E. den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Met album van platen.
374 ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU.
van 4 October 1883 een onderzoek ter plaatse naar de gevolgen van de uitbarsting van Krakatau was opgedragen, moeten doen aannemen, dat alles wat leefde op het eiland werd vernietigd en dat de oppervlakte, door een brandend heete, van 1 tot 60 M. dikke aschlaag verschroeid, feitelijk, zooals Docters van Leeuwen het noemt, werd „gesterilizeerd" *). Er is geen twijfel aan, zoo luidt het in het aardige overzichtelijke boek van den ingenieur R. A. van Sandick over de eruptie van Krakatau en hare gevolgen, of ten gevolge van de groote hitte die gedurende de uitbarsting is ontwikkeld, verloren de taaiste zaadjes en de best beschermde wortelstokken hunne levensvatbaarheid zoodat er niet ééne plantenkiem op het eiland in leven bleef 2). Van Sandick grondde deze uitspraak op een door Dr. M. Treub, toenmaals Directeur van 's Lands Plantentuin getrokken slotsom;deze laatste geleerde verzekert bovendien, dat het duidelijk is dat geen enkel spoor van planten na de uitbarsting is kunnen overblijven: de in 1886 door hem op het eiland waargenomen nieuwe flora, was hem een bewijs ten overvloede, dat deze niet uit een wotfgtfre flora kon zijn ontstaan ^). Indien men thans de dieren- en plantenwereld op Krakatau gade slaat, er de reusachtige Ficus-boomen, en b.v. slangen van meer dan 18 voet lengte aanschouwt, die thans op het eiland voorkomen, dan staat men verbaasd over hetgeen de natuur hier in 37 jaren tij ds in hare huishouding heeft gewrocht.De natuur heeft daar een grootsch „experiment" vertoond, dat echter — Docters van Leeuwen betreurt dit terecht — niet al de opmerkzaamheid heeft getrokken, die het van de zijde van de natuurkundi') Verbeek schrijft als toelichting bij eene plaat van het verwoeste Krakatau : „Van plantengroei was op Krakatau, met uitzondering van zeer enkele grassprietjes nog hoegenaamd niets te zien." (1. c , blz. 477). Volgens deze mededeeling zouden dus, in één jaar tijds na de uitbarsting, nog slechts enkele grassprietjes op het eiland zijn ontwikkeld. Jacobson, Jaarversl. Topogr. Dienst over 1908, blz. 194, vestigt er nog eens in 't bijzonder de aandacht op, dat Verbeek bij zijn eerste bezoek, in October 1883, dus een jaar te voren, nóg geen enkel spoor van plantengroei aantrof. ^) In het Rijk van Vulkaan, door R. A. van Sandick, Zutphen, z. j . (September 1890), blz. 186. ») Dr. M. Treub. Notice sur la nouvelle flore de Krakatau, Annales du Jardin Botanique de Buitenzorg. Vol. VII, 1888, blz. 215.
ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU. 3 7 5
gen verdiende. Vóór 1908 heeft men feitelijk verzuimd de ontwikkeling op dierkundig gebied na te gaan. Wel bezocht Dr. C. Th. Sluiter in November 1888 Krakatau*), doch alleen om de vorming van koraalriffen in het Krakatau-bassin te bestudeeren, met het gevolg dat hij geen tijd over had om naar landdieren uit te zien (de heer D. v. L. zegt abusievelijk: „that he had time left to look", bedoeld is: „that he had »o time left", enz.). Wij weten dus van de pioniers van de fauna absoluut niets. Dr. Treub bezocht, zooals gezegd, het eiland drie jaar na de uitbarsting; wij hebben dus geene voldoende gegevens betreffende het eerste begin van de nieuwe flora, al zijn Treub's waarnemingen zeer belangrijk. Elf jaar later bezocht hij Krakatau voor de tweede maal, met enkele natuuronderzoekers ^): de flora was toen al betrekkelijk rijk. Van wat in den tusschentijd voorviel, kan men zich, bij gebrek aan waarnemingen, slechts een voorstelling vormen.Tien jaar later kwam weder een gezelschap plantkundigen op het eiland ^). In Mei 1908 was de Krakataugroep topografisch opgenomen door den kapitein, chef van de 3de Opnemingsbrigade van den Topographischen Dienst in Nederlandsch-Indië, A. Franssen Herderschee*) die o. a. vergezeld was door de heeren Backer, employé van 's Lands Plantentuin, ten einde den voortgang van den plantengroei na te gaan, en E. R. Jacobson, particulier, voor het zoölogisch onderzoek. Deze was dus de eerste dierkundige die de dierenwereld op het herboren eiland waarnam *). ') Dr. C. Th. Sluiter, Einiges... . (enz.) über neue Korallenbildung bei Krakatau, Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, Deel 49, 1890, blz. 374—377. *) Onder wie Prof. O. Penzig, die in de Annales du Jardin Bot. de Buitenzorg, 2e Serie, vol. III, 1902, blz. 92—113, over den vooruitgang van de flora schreef. *) Onder wie Prof. Dr. A. Ernst. Zie: „De nieuwe flora van het Vulkaaneiland Krakatau" ontleend aan „Aus der Natur", in de Vragen van den Dag, 1909, blz. 330—336. *) In Suriname wel bekend als leider van de Gonini- en van de Tapanahoni-expedities, 1903 en 1904. 5) De verslagen van de drie laatstgenoemde heeren zijn openbaar gemaakt in het Jaarverslag van den Topographischen Dienst in Nederlandsch Indië over 1908, Batavia,1909.
3 7 6 ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU.
Na een nieuwe tusschenpoos van elf jaar kwam Docters van Leeuwen met de dierkundigen Bartels en Sunier; eerst toen werd voor de eerste maal de top van den berg Rakata bereikt. Het is geen ongewoon natuurverschijnsel, dat ergens in den oceaan nieuwe eilanden opkomen. In de meeste gevallen zijn zij gevormd door anthozoën of koraal-polypen en verschillende onderzoekers hebben gepoogd de vraag op te lossen op welke wijze deze nieuwgevormde eilanden met een plantenkleed worden bedekt. Onder die onderzoekers zijn beroemde mannen als Darwin, W. Botten Hemsley van Kew (die een deel van de rapporten van de Challenger-expeditie bewerkte) en Beccari. Het zijn meestal gewone kustplanten of mangroves, die op dergelijke eilanden groeien; maar de laatsten hebben gewoonlijk voor hunnen groei een weeken modderbodem noodig. Als algemeene regel wordt aangenomen, dat de eerste planten worden aangevoerd door zeestroomingen; namelijk zaden en vruchten van kustplanten die langen tijd in zeewater kunnen drijven zonder hunne kiemkracht in te boeten. Daartoe kan thans ook de kokospalm worden gerekend. Niemand minder dan onze beroemde landgenoot Prof. Hugo de Vries, heeft herhaaldelijk en met klem betoogd, dat de kokosnoot slechts door toedoen van menschen naar nieuwe eilanden overkwam; Beccari trok een tegengestelde slotsom *). Terwijl Beccari de bast aanzag als een aanpassingsmiddel om te drijven, hield de Vries staande, dat deze diende om den schok te breken, wanneer de noot van een hoogte van zestig voet of meer, nedervalt. Docters van Leeuwen is van meening, dat de studie van Krakatau heeft uitgemaakt, dat de kokosnoot onafhankelijk van menschelijken invloed kan worden verspreid. Den Surinaamschen lezer, die bij het woord „mangrove" allicht de ooren heeft gespitst, was mogelijk reeds bekend, dat de kokosnoot ook buiten toedoen van den i) H. de Vries. Van Texas naar Florida, 1913, blz. 284. P. Beccari. The origin and disposal of Cocos nucifera. Phil. Journal of Science, Botany, Vol. XII, 1917. (Aanhalingen van Docters van Leeuwen.)
ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU. 3 7 7
mensch op stranden ontkiemt, doordat de vrucht er door de zee wordt aangespoeld. Zijn er misschien ook planters of andere natuurwaarnemers in Suriname of mogelijk in Britsch Guyana, die dienaangaande ervaring hebben opgedaan ? *). Twee vragen komen volgens D. v. L., vooral naar voren bij de studie van de oorzaken die op de geheel verwoeste Krakatau-eilanden een nieuwen plantengroei in het leven riepen. De eerste vraag is: „Hoe kwamen de planten „daar?"; de tweede: „Op welke wijze werd de grond geschikt gemaakt om aan de planten voldoende voedsel te „kunnen verschaffen ?" De tweede vraag schijnt bij nadenken nog belangrijker dan de eerste. De voor lagere organismen benoodigde voedselstoffen waren, behoudens stikstof, in voldoende hoeveelheid in den bodem aanwezig; dit moet uit de door Verbeek openbaar gemaakte analyses van asch en puimsteen worden afgeleid. Stikstof kon op het strand vrij komen uit de in ontbinding verkeerende organische stoffen, die er werden aangespoeld. De bodem ontving stikstofhoudende zuren door regenwater, en een stikstofbindende bacterie werd in 1906 door de Kruyff in een door Ernst van Krakatau medegebracht grondmonster aangetoond. Verder droegen een aantal door de lucht overgebrachte kleine organismen, als korstmossen, wieren, slijmwieren, bacteriën en zwammen, die zelve slechts uiterst weinig voedsel behoeven, er toe bij om de gronddeeltjes aan de oppervlakte gemakkelijker te doen kruimelen en splijten en om, wanneer zij stierven en tot ontbinding overgingen, kleine hoeveelheden organische stoffen, die daar opnieuw door andere micro-organismen werden omgezet, in den bodem te brengen. Zoo werd het mogelijk, dat terwijl op het strand enkele planten leefden, die daar voldoende voedsel vonden, ook andere planten enkele jaren later iets meer in het binnenland opkwamen. Het begin was dus hoofdzakelijk de overbrenging van verschillende grond-organismen, die *) Aan eene mededeeling ter zake eventueel in de Engelsche taal gesteld, zal de Redactie van dit tijdschrift, naar wij veronderstellen zeker gaarne plaats verleenen.
3 7 8 ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU.
een scheikundige werking in de aarde konden veroorzaken; zij werden opgevolgd door kustplanten en door varens (verspreiding door sporen), welke laatste planten ook elders met droge, weinig bevochtigde gronden tevreden zijn. Daarna door grassen, die op droge, blootgestelde gronden kunnen leven, zooals 5acAarww sj!>owtaw
ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU. 3 7 9
soorten schaaldieren, 4 soorten weekdieren en 1 soort worm. De gewone aardworm ontbrak. Buitengewoon sterk bleken zich enkele diersoorten te hebben vermenigvuldigd, zooals de (tropische) wielewaal. Mogelijk is het zeer groote aantal van die vogels toe te schrijven aan de afwezigheid van de meeste hunner vijanden (roofdieren, boomslangen enz.), aan het rijkelijk voorkomen van zekere boomsoorten en talrijke insecten, welke als voedsel voor genoemde vogels bij zonder gunstige levensvoorwaarden hebben doen ontstaan. Voorts zijn de duizendpooten en eenige mierensoorten er zeer talrijk (wat het aantal individuen aangaat). Bij de flora deed zich een analoog verschijnsel voor: de plantensoorten waren niet talrijk, het aantal exemplaren van elke soort bleek echter gewoonlijk zeer groot te zijn. Krokodillen werden niet waargenomen, hoewel zij echter, volgens Jacobson, gemakkelijk naar Krakatau kunnen oversteken en op eilanden op grooten afstand van de kust van Java, zooals de Karimoendjawa.eilanden aangetroffen worden *). Zeer belangrijk was de waarneming van de aardslak, omdat men totnogtoe aan de aanwezigheid van de slak veel gewicht had gehecht in vraagstukken van de geographische verspreiding van dieren. Een stelling van de wetenschap: dat de landslak de zee niet kan oversteken, omdat zij geen zeewater kan verdragen is hiermede omgor/>». De theorie, dat twee eilanden in geologischen tijd met elkander moeten hebben samengehangen, omdat op beiden dezelfde soort slakken voorkomt, is opeens ongegrond gebleken. Jacobson kwam o. a. tot de slotsom, dat een zeearm van 20 K.M. breedte niet het minste bezwaar oplevert voor de verspreiding van de meeste insecten, dat aan die verspreiding, van gelede dieren en van reptilen door zeestroomingen, méér gewicht moet worden gehecht, dan tot nog toe door de meeste geleerden is gedaan; dat de aan*) Jacobson veronderstelt in zijn artikel „De nieuwe fauna van Krakatau", Jaarverslag Topogr. Dienst voor 1908, blz. 197, dat Krakatau niet genoeg voedsel voor die dieren oplevert; en verklaart (blz. 198) de afwezigheid van (andere) amphibiën doordat er geen rivieren en beken voorkomen. Zie echter, wat de verspreiding van krokodillen aangaat, het aan het slot van ons artikel weergegeven vermoeden van Vorderman.
380 ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU.
wezigheid van duizendpooten en schorpioenen geen bewijs is voor een hoogen ouderdom van eilanden, zooals tot nog toe, naar nu is gebleken verkeerdelijk, veelal was aangenomen ; dat sommige diersoorten in een nieuwopgekomen of totaal verwoest geweest zijnd eiland in abnormaal aantal toenemen, zoolang hunne natuurlijke vijanden (parasieten o. a.) nog niet met hen op het eiland zijn doorgedrongen. Voor hen, die in tropische zeeën drijfhout, drijvende stammen en takken (haast kleine drijvende eilandjes) hebben waargenomen, en nu roepen wij weder onze WestIndische lezers tot getuigen, zal vermoedelijk de uitkomst, dat langs dezen weg insecten en ook duizendpooten en schorpioenen kunnen zijn verspreid, geen verrassing opleveren. Verspreiding door den wind wil ons toeschijnen belangrijker te zijn, dan menigmaal is gedacht; zelfs midden op den oceaan schijnt op schepen nog uit de lucht neervallende stof te kunnen worden verzameld. Over de verspreiding van insecten door den wind schijnt nog te weinig bekend; Docters van Leeuwen en Jacobson schenken aan dit onderwerp hunne aandacht, de eerstgenoemde in zijn artikel over de gallen, Annales 1921, blz. 60 en 61; de tweede, 1. c. op blz. 198, 199 en 201. Jonge spinnen merkt Jacobsen aldaar op, /m«« s/>mrfmrfen a/s /«cAfecAe/>e« geèrm'foM^, werden herhaaldelijk op schepen honderden mijlen van het land waargenomen. In het aangehaalde artikel „Aus der Natur" van Dr. Ernst, 1. c. blz. 334, wordt ook nog op den wind als een buitengewoon belangrijken verspreidingsfactor gewezen. De op Krakatau ten aanzien van de verspreiding van planten en dieren opgedane ervaringen, schijnen ons ook voor Suriname en Curacao van belang. Het moge voor diegenen in de Nederlandsche West-Indische Koloniën, die voornemens zijn zich aan natuur-waarnemingen te wijden — wij hopen dat hun aantal moge toenemen — een rechtstreeksche aansporing zijn tot nieuwen en verhoogden arbeid. Wij kunnen thans, geleerd door die ervaring, aannemen, dat de bekende sterke zeestrooming die,
ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU. 381
langs de Surinaamsche kust, planten, wellicht ook enkele dieren van lagere orde van den mond van de Amazone, en dus wellicht ook uit de diepste binnenlanden van ZuidAmerika heeft aangevoerd of nog aanvoert, voor de flora en fauna van Suriname, van veel meer belang kan zijn geweest, dan totnogtoe is beseft. Wij worden door het Krakatau-onderzoek indirect overtuigd, dat ook aan het transport door de rivieren uit de binnenlanden naar en verder door de zee langs de kust, vernieuwde aandacht dient te worden geschonken. De oplossing van de door Docters van Leeuwen gestelde vraag, hoe het komt, dat gallen in sommige gevallen niet alleen in horizontale, maar ook in vertikale richting worden verspreid en op plaatsen van den voet tot op den top van den berg Rakata worden aangetroffen *) kan wellicht eenigszins naderbij worden gekomen door de in Suriname opgedane ondervinding nopens de vroeger niet vermoede, maar door Van Stockum op den Prins-Hendriktop dagelijks waargenomen hevige luchtstroomingen ^), al kan natuurlijk de invloed van een alleenstaanden bergtop niet gelijk worden gesteld met dien van een bergketen. De Koloniën Suriname en Curacao zijn gelukkig buiten het gebied van vulkanische uitbarstingen gelegen; een volledige verwoesting van een of ander nabij de kust gelegen eilandje zal zich daar niet voordoen, maar wel bestaat er mogelijkheid, dat ten gevolge van natuurverschijnselen (stormen), bij de Bovenwindsche eilanden ten gevolge van orkanen, op dusdanige eilandjes het plantaardig en dierlijk leven voor een deel wordt vernietigd. Èn in de Surinaamsche rivieren èn op de Surinaamsche kust, ontstaan herhaaldelijk zand- of modderbanken, die geleidelijk met een plantenkleed, eindelijk zelfs met bosch worden bedekt. Daar zijn dus interessante waarnemingen mogelijk. Door invloed van den mensch kan bij groote droogte, de dieren- en plantenwereld op min- of meer ge') Annales 1921, blz. 63. *) A. J. van Stockum. De Saramacca-expeditie. Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap 1904, blz. 200—204.
382 ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU.
isoleerde stukken grond door vuur gedeeltelijk, wellicht bijna geheel verdwijnen. Zoo is dus, naar wij meenen te mogen aannemen, door de uitbarsting van een vulkaan in de in een geheel ander werelddeel gelegen zusterkolonie, een nieuwe bladzijde van het boek der natuur ook voor Suriname en Curacao opengeslagen. Wij hopen, dat zij die zich tot taak hebben gesteld aan de jonge mannen en vrouwen in Suriname en Curacao den weg te wijzen in het rijk der natuurwetenschap (een Surinaamsch onderwijzer bereidt zich thans voor op zijn doctoraal in plant-, dier-, delfstof- en aardkunde) — er in zullen slagen de kiem tot liefde, voor de natuur van hun land bij hunne leerlingen tot krachtige ontwikkeling te brengen. Bestaat er in dit opzicht wel voldoende samenwerking tusschen de Departementen van Onderwijs in Suriname en in Curacao, en het Surinaamsche Landbouwdepartement, welk laatste departement met de kolonie Curacao ambtelijk in betrekking staat? Wordt aan de jongelieden van de scholen te Paramaribo op school en in den Cultuurtuin, het botanisch waarnemen als onderwijsvak geleerd? Zijn er in Suriname jongelieden die zich in hun vrijen tijd onder wetenschappelijke leiding bezig houden met onderzoek op het gebied van plant- en dierkunde (zooals dat tal van jongelui hier te lande doen) ? Is men bedacht geweest op een regeling, dat deskundigen van het Landbouwdepartement af en toe voordrachten in de hoogste klassen van de scholen houden? Nog slechts weinigen zijn er onder de kinderen des Lands die zich met natuuronderzoek hebben bezig gehouden. Van Suriname is het bekend, dat Mr. H. C. Focke zich op verdienstelijke wijze aan de plantkunde wijdde *); de gebroeders Penard hebben op het gebied van de vogelwereld schitterend werk geleverd. In beide koloniën, in Suriname vooral, schijnt op het gebied van biologische waarneming nog zooveel te doen. Men heeft de werken van den wakkeren pionier Kappler maar op te slaan, om een schat van gegevens tot aanknooping van onderzoek i) Encyclopaedic van Nederlandsen West-Indië, blz. 167, 304.
ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU. 3 8 3
in de eerstgenoemde kolonie te vinden. Laat ons een voorbeeld daarvan noemen. In Nickerie, zegt Kappler op blz. 139 van „HoMndisch-Guiana, Erlebnisse und Erfahrungen" *•), komt slechts een kaaiman voor van ten hoogste 6 voet lengte, terwijl in de Berbice-rivier toch de voor den mensch gevaarlijke kaaiman van 20 voet, en langer, wordt aangetroffen, een bewijs zegt hij, dat de rivieren in die kolonie, in tegenstelling met de Surinaamsche-, in verband staan met het stroomgebied van de Amazone. Die amphibiën hebben mogelijk, voegen wij er bij, den weg van de Orinoco *) afgelegd, waarvan het stroomgebied, zooals men weet, door de Cassiquiare ^) in verbinding staat met de Rio Negro en dus met het Amazone-stroomgebied. Maar ook de mogelijkheid van een vroegere verbinding Takutu-Essequibo blijft open. Waarom komen nu de groote alligators niet in de Surinaamsche rivieren voor? De Heer Jacobson, zie boven, acht het mogelijk, dat zij, van de kust af, in zee gelegen eilanden bereiken. Kan het zijn, dat hun het oversteken over den breeden Corantijn-mond wordt belet door de aanwezigheid van groote haaien, die de ondiepe Surinaamsche kust anders zelden schijnen te naderen? Een in Nederlandsch Oost-Indië gedane waarneming kan wellicht den weg wijzen. Vorderman vermoedde dat door de haaien, die den kaaiman, welke zich buiten de Tji-Mandiri in zee waagt, in een ommezien de pooten zouden afbijten, de aanwezigheid van deze reusachtige amphibie in de Wijnkoopers- of Wijnkoops-baai wordt belet, hoewel het in de Mandiri-rivier van zeer groote alligators wemelt *). i) Stuttgart, 188I. *) Reeds in 1595 maakt Sir Walter Raleigh van alligators aldaar melding: „Wij sagen oock een ontallicke menichte van die leelicke slanghen / „Lagarios ghenaemt. lek hadde een Negro een fray jongelinc / die van ons „Galley uyt spranc om na den mont van den Rivier te swemmen / ende „werdt van een Lagerto verslonden dat wijt saghen". Beschrijvinghe van het Goutrijck ende heerlijck Coninckrijck van Guiana (enz.l fol. 14, in 1644 gedrukt. ') Nog onlangs weder bevaren, zie het „Geographical Journal" van November 1921. *) A. G. Vorderman, stadsgeneesheer te Batavia. Verslag van een tocht naar de Wijnkoopersbaai in Juni 1885. Natuurk. Tijdschrift voor Ned. Ind. Deel 49, 1890, blz. 257.
3 8 4 ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU.
Aan de zeekust nabij de monding van de Marowijnerivier komt zoowel op Nederlandsch als op Fransch gebied de reuzen-cactus, Cereus hexagonus, voor*). Wij hebben in 1895 die merkwaardige planten ter plaatse aanschouwd en ons afgevraagd, waarom die alleen daar en nergens anders in de kolonie voorkomen. Men schijnt er nog geen antwoord op te kunnen geven. In den palmentuin te Paramaribo namen wij waar hoe mieren de in den bast van een palmboom gelegen opening van hun nest vrij hielden van toevallig juist die opening en wellicht het nest met overstrooming bedreigende, langzaam langs den stam afloopende regendruppels. Zij deden dit, terwijl zij zich met de voorpooten aan den bast boven de nestopening vasthielden, door het lijf zóó ver vanden stam af te strekken, dat het water door kop en lijf afgeleid, in heldere druppels van hun achterlijf afdroop, zoodat de nestopening van water vrij bleef. Wij vertrouwen dat in de Nederlandsche West-Indische Koloniën het besef zal toenemen, dat er in de natuur nog altijd veel blijft te onderzoeken en waar te nemen. Aan te veel menschen is hare schoonheid nog niet of bijna niet bekend. Mogen de bewoners van Suriname en Cura$ao hare zegeningen in hun eigen land steeds meer en meer verstaan. i) Kappler. Surinam u. s. w., Stuttgart, 1884, blz. 8/9. Het citaat is de moeite van het bestudeeren waard: „lm östlichen Teile der Kolonie fangt die Savannen-Region bereits an „derMündung desMaroni an, an dessen westlichen Ufer sie als ein hoher „Sandboden sich zwei geographische Meilen langs der Kuste hinzieht, und „dann in das früher beschriebene schlammige Ufer übergeht, das, duren „einige Muschelbanke unterbrochen, erst im britischen Guiana endet. Auf „diesem Sandstriche kommen, ausser Astrocaryum vulgare, Anacardium „occidentale, Spondias- und Anonen-Arten, auch Gruppen riesiger, bei 30 „Fuss hoher Cactusse (Cerews Ae*agoMws) vor, deren prachtvolle weisse „Blumen ganseei-grosse, rote, runde Früchte geben, voll eines weisslichen „Muses, mit schwarzen Samen und von süsslich-fadem Geschmack. Ob„gleich verschiedene Cactus-arten als Schmarotzer-Gewachse auf Baumen „vorkommen, so habe ich ausser diesem Cactus an derMündung des Maroni „nie in anderen Teilen der Kolonie im Boden wurzelende Cacteen gefun„den". — De zakflora voor Suriname noemt evenwel de epiphytische geslachten : Rhipsalis en Phyllocactus, en als in den bodem wortelende: Melocactus, Cereus en Nopalia; welke dus tot nu toe (1911) als wildgroeiende en gekweekte Cactaceae voor Suriname bekend zijn.
ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU. 3 8 5
Voor plantenliefhebbers laten wij hier een overzicht volgen van de, in Krakatau aangetroffen, op de lijsten van Docters van Leeuwen voorkomende geslacht en van planten, van welke soorten in Suriname worden gevonden i). Tze^zaai/o&fo'gtfw: Sesuvium (portulak, strandplant); Spondias (mopé), Aristolochia (klimplant); Tournefortia (heester met steenvrucht); Caesalpinia (slabriki, peulvrucht); Carica papaja L. (papaja); Terminalia; van de familie der Compositae: Eclipta (louisa-wiwirie); Eleutheranthera; Erechtites; Erigeron; Mikania; Synedrella; Vernonia. — Van de Convolvulaceae: Ipomoea. Verder: Luffa; Acalypha; Euphorbia; Excoecaria (sapium); Ricinus (krapata); Hernandia; Hyptis; Cassytha (een parasiet met dunne klimmende stengels); Hibiscus (okro); Thespesia; Carapa (krapa); Albizzia; Pithecolombium (plokonie, switie bonkie); Artocarpus (broodboom); Ficus (12 soorten); Eugenia, misschien eene vergissing; Ximenia. Van de Vlinderbloemigen: Aeschynomene (zoetwater- en moerasplant); Canavallia; Dalbergia; Derris; Desmodium; Indigofera; Mucuna; Vigna. Voorts: Heckeria (switie aneisie wiwirie); Guettarda; Morinda; Oldenlandia; Citrus (door menschen overgebracht, evenals Capsicum); Dodonaea; Solanum; Melochia; Trema; Clerodendron; Lantana (koorsoe-wiwirie); Stachytarpheta; Vitex. : Crinum; Cyperus; Fimbristylis; Kyl') Wij vergeleken de lijst Docters van Leeuwen met de zakflora voor Suriname, 1ste gedeelte, door Dr. A. Pulle, Bulletin van het Koloniaal Museum te Haarlem, no. 47, 1911, Tweede Uitgave van het Van Eedenfonds. Het 2de gedeelte van deze zakflora is nog niet verschenen. Voor Curacao bestaan de werken van Dr. I. Boldingh over de flora van de Boven- en van de Benedenwindsche eilanden, die onderscheidenlijk in 1909 en 1914 het licht hebben gezien. Een handig overzicht van de in Suriname en Curacao levende dieren bestaat niet. Een naar de familiën geordende en uitvoerige lijst van door Kappler naar het Museum voor Natuurlijke Historie te Stuttgart gezonden dieren, is vermeld op blz. 163—168 van zijn aangehaald werk over „Hollandisch Guiana", en zou wellicht als grondslag voor een dergelijk overzicht kunnen dienen. 25
386 ONDERZOEKINGEN OP HET EILAND KRAKATAU.
lingia; Remirea; Dioscorea (napi); De volgende Gramineeën: Eriochloa; Eleusine (mangras); Ischaemum; Paspalum; en de reeds genoemde glagah en Imperata. Verder drie orchideeënsoorten: Habenaria; Liparis en Arachnis. Ook Cocos nucifera L. en Costus (sangrafoe). Faatóry/>fogaw£». Lycopodium; Selaginella; Trichomanes; Alsophila; van de Polypodiaceae: Acrostichum; Antrophyum; Aspidium; Blechnum; Asplenium; Ceropteris; Diplazium; Drynaria; Dryopteris; Lygodium; Nephrolepis; Pteridium; Pteris; Stenochlaena. Voorts: Schizaea en Ophioglossum. Totaal waren verzameld 272 soorten van planten (vijf soorten bacteriën inbegrepen). In eene afzonderlijke lijst worden nog genoemd de op Krakatau aan of nabij de kust opgemerkte planten (86 geslachten). Daarbij zijn 39 geslachten, die eigenlijk niet in een kustflora thuisbehooren. Een derde lijst noemt de boschplanten, ten getale van 68, namelijk 38 Phanerogamen en 30 Pteridophyten; vóór de waarneming door Docters van Leeuwen waren nog slechts 20 geslachten van boschplanten (15 Phanerogamen, 6 Pteridophyten) op Krakatau bekend. Een van de platen toont een aan het strand, te midden van andere aangedreven planten, opgeschoten kokospalm-plantje.