De Plaza
S. L. Grey
De Plaza Vertaald door C . M. L . Kisling
Uitgeverij De Arbeiderspers Amsterdam · Antwerpen
Copyright © 2011 S. L. Grey Copyright Nederlandse vertaling © 2011 C. M. L. Kisling / bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Oorspronkelijke titel: The Mall Uitgave: Corvus, Atlantic Books, Londen Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. Omslagontwerp: Nico Richter Omslagfotografie: Larry Rostant isbn 978 90 295 7848 6 / nur 330 www.arbeiderspers.nl
Deel 1
Hoofdstuk 1 – Rhoda
Het liefst zou ik zijn hand grijpen, zijn wijsvinger omknakken en hem vloeren, de klootzak. In plaats daarvan blijf ik onbeweeglijk zitten en zuig mijn longen vol zuurstof in een poging mijn hart tot bedaren te brengen. Het hamert alsof ik te veel xtc heb geslikt, maar verdomme, ik móét mezelf onder controle krijgen en kalmeren. Ik schud zijn hand van mijn schouder. ‘Meneer?’ blaft hij met een nasale, gebiedende stem. ‘Waarom was u aan het rennen?’ ‘Ik ben geen meneer,’ zeg ik, en ik draai mijn hoofd om zodat hij me eens goed kan bekijken. Hij deinst terug zoals te verwachten viel, maar doet geen moeite om zijn afschuw te verbergen. De meeste mensen proberen hun schrik nog een beetje te maskeren, maar deze knakker niet, en ik kan nog niet uitmaken of het uit pure domheid is of dat het hem geen fuck kan schelen. Hij heeft een pafferig gezicht, een snor, en waarschijnlijk nog losse handjes ook. Hij draagt een beige bewakersuniform vol vlekken en zijn pens puilt over zijn broek als een zak dode puppies. De bovenste knoop van zijn broek ontbreekt en een krul grijs schuursponshaar en een stukje spierwitte huid piepen door de opening. ‘Mevrouw? Waarom hebt u zo’n haast?’ Het laatste wat ik wil doen is deze neanderthaler om hulp vragen. Maar ik heb geen keus meer. ‘Ik zoek een kind.’ ‘Wat bedoelt u, mevrouw?’ ‘Ik ben een kind kwijt.’ ‘Een kind kwijt? Wat bedoelt u daarmee?’ ‘Ik had hem bij me, hier in het winkelcentrum, en hij is verdwenen. Is dat duidelijk genoeg?’ 7
De man recht z’n rug, legt een hand op de pistoolholster op zijn heup en haalt een walkietalkie tevoorschijn. Hij bekijkt me wantrouwend, en vraagt zich duidelijk af waarom iemand als ik zo laat op de avond nog met een kind rondloopt. Aan de andere kant van de passage staan twee winkelmeisjes met hetzelfde nephaar en uitgelopen eyeliner naar me te gluren terwijl ze een winkel in goedkope accessoires aan het sluiten zijn. Ik kijk ze strak aan en zeg geluidloos ‘fuck off’. Ze hijsen hun glittertasjes over hun schouder en gaan er met gebogen hoofd vandoor, het geklik van hun hakken op de tegels echoot door het winkelcentrum. Ze verdwijnen om de hoek aan het eind van de passage, en ik vang nog net een flard nerveus gegiechel op. ‘Bent u toerist?’ vraagt hij. ‘Vanwege uw accent. U ziet er niet uit als een toerist.’ ‘Wat bedoelt u daarmee?’ Hij bekijkt mijn legerdumpkleren. ‘Ik ben geen toerist,’ zeg ik. ‘Dat kind dat u kwijt bent, is dat een jongen of een meisje?’ ‘Jongen’. ‘Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien, mevrouw?’ ‘In de boekwinkel.’ ‘Welke?’ ‘Die grote – Only Books of zo, weet ik veel.’ Ik wacht met opstaan tot hij een stap terug doet. Mijn knieën zijn gekneusd en kraken als de hel als ik overeind kom. Die klootzak heeft niet eens gevraagd of alles in orde is met me, en geen poot uitgestoken om me overeind te helpen. Mijn handpalmen zijn gevoelloos doordat ik mijn val wilde breken, en ik wapper ermee om er weer wat leven in te krijgen. Ik maak een vuist, de duim van mijn rechterhand voelt stijf aan, het gewricht knakt als ik hem heen en weer beweeg. Ik stop mijn handen in mijn zakken, waar mijn vingers zich beschermend om het envelopje vouwen dat erin zit. Als hij de politie belt ben ik er gloeiend bij. Ik moet me normaal gedragen. Beheerst. 8
‘Kunt u het kind voor me beschrijven, mevrouw?’ Ik moet mijn keel een paar keer schrapen om de woorden rustig uit te kunnen brengen. ‘Ongeveer acht jaar, t-shirt met Sponge Bob erop, zwart haar, beetje mollig.’ Ik haal nog eens diep adem en dat helpt. ‘Hij is waarschijnlijk gewoon een eindje gaan lopen.’ De man steekt een hand op. ‘Dat maak ik wel uit, mevrouw.’ Hij gromt gewichtig in zijn walkietalkie: ‘Simon, hallo, Simon.’ Eerst is er gekraak te horen, dan: ‘Ja baas, hier Simon, over.’ ‘Simon, we hebben hier een probleempje. Kind is zijn moeder kwijt. Hou in de gaten of je een zwart jongetje...’ ‘Hij is blank!’ Weer bekijkt hij me. Zijn ogen zien eruit alsof hij geelzucht heeft. De slappe huid van zijn gezicht zit vol putjes van oude acne. ‘Pardon?’ ‘Het is niet mijn kind. Ik zorg alleen maar voor hem.’ ‘Hoe heet het kind, mevrouw?’ Ik doe mijn mond open om te antwoorden, maar er komt niets uit. Fuck. Dat ben ik vergeten. ‘Wat ging u doen nadat u hem in de boekwinkel had achtergelaten, mevrouw?’ vraagt Geeloog nog eens. ‘Dat heb ik al verteld. Ik moest naar de wc. Ik dacht dat hij daar wel even goed zou zitten.’ Ik kijk naar de klok aan de muur. Kwart over negen. Zinzi zei dat ze rond half elf thuis zou zijn. Die gaat door het lint als ze thuiskomt en merkt dat het joch en haar auto pleite zijn. En als de ouders erachter komen dat zij iemand als ik op hun zoon heeft laten babysitten, vliegt ze er gegarandeerd uit. Hoewel, zo moeilijk zullen ze ook niet doen, als ze iemand als Zinzi in 9
dienst hebben genomen. Bepaald geen superoppas. Het zweet loopt over mijn rug, en mijn eigen zenuwachtige transpiratiestank mengt zich met de smerige geuren die al in dit raamloze bewakerskantoortje hangen. Het stinkt naar oude sigaretten, vuil tapijt en pizza. Naast me zit de man die ik Vingerling heb gedoopt opnames te bekijken van de beveiligingscamera’s. Hij is de enige hier die niet is teruggedeinsd bij het zien van mijn gezicht, waarschijnlijk omdat hij zelf ook een freak is. Aan zijn rechterhand heeft hij twee glimmende stompjes waar ooit zijn wijs‑ en middelvinger zaten. ‘Laten we het nog eens doornemen, mevrouw,’ zegt Geeloog, die er duidelijk van geniet. ‘U zegt dat een vriendin u gevraagd heeft om op het kind te letten terwijl zij even weg moest?’ ‘Hoe vaak moet ik dat nog zeggen? Ze is geen vriendin. Ze is mijn nichtje.’ ‘Ook Engels?’ ‘Nee.’ ‘En wat komt u doen in Zuid-Afrika, mevrouw?’ ‘Wat heeft dat ermee te maken?’ ‘We proberen alleen maar de feiten op een rijtje te krijgen, mevrouw.’ ‘O zit dat zo? Nou, kijk, ik dacht, kom, laat ik eens een beetje op groot wild gaan jagen, je weet wel, de usual shit die een mens komt doen in Afrika. Hoor eens, waar zijn al die vragen voor nodig? Kunnen jullie dat kind niet gewoon gaan zoeken?’ Mijn gsm biept en trilt in mijn zak. Ik trek hem eruit en bekijk het scherm. Een boodschap van Zinzi:
Ik slaak een zucht van verlichting. Dat geeft me een uur extra. ‘Vindt u het een goed idee om een kind alleen achter te laten in een winkelcentrum, mevrouw?’ vraagt Geeloog. ‘Laat me raden,’ zeg ik. ‘Ze hebben jou eruit getrapt bij de politie. Waar of niet?’ Zijn gezicht wordt rood. Ik richt me tot Vingerling. 10
‘Alsjeblieft. Jullie moeten hem vinden,’ zeg ik. ‘Alsjeblieft.’ Ik ben nu tot alles bereid. Smeken, bidden, krijsen. Ik wil alles beloven, alles doen. Mijn ingewanden trekken samen. Zometeen zit ik tot aan mijn nek in de shit, dat voel ik. Ik weet dat ik hem niet alleen had moeten laten. Maar ik dacht dat ik maar vijf minuten weg zou blijven. Ik maakte me ook helemaal niet ongerust toen ik terugliep naar de boekhandel, misschien alleen een beetje over hoe ik dat joch zijn waffel moest laten houden over onze bliksemuitstapje naar de Plaza. Ik passeerde de magere chick die de nieuw verschenen boeken uitstalde en liep naar de kinderafdeling. Daar had ik hem achtergelaten, verdiept in een Waar is Wally-boek. Ik speelde met de autosleutels in mijn jaszak, was in gedachten al thuis bezig het kostbare kleine pakje open te maken dat ik zojuist had gekocht. Maar de vloer van de kinderhoek was leeg, op een stapel roze en groene kussens na. Ik liep snel door de gangpaden: langs de kookboeken, de doe-het-zelfboeken, de wereldreligies, steeds sneller, voorbij de fel glimmende science fiction‑ en fantasy afdeling, door het gangpad met tijdschriften, die voor mijn ogen versmolten tot één grote vlek. Tegen de tijd dat ik de Afrikaanse literatuur had bereikt, rende ik zowat, mijn hart bonsde, en ik voelde paniek opkomen. Het blonde meisje achter de toonbank stond lui in een tijdschrift te bladeren, telkens aan haar vinger likkend als ze een bladzijde omsloeg. ‘Hallo,’ zei ik, en probeerde mijn stem in bedwang te houden. ‘Ik ben op zoek naar een kind.’ Ze keek op, tuitte haar lippen in afkeer toen ze de linkerkant van mijn gezicht zag. ‘Wat zegt u?’ ‘Een joch. Met een Sponge Bob t-shirt aan. Hij was hier. Ik heb hem hier achtergelaten.’ ‘Dat is niet de bedoeling, mevrouw.’ 11
Dit was niet het moment om kwaad te worden. ‘Heb je gezien waar hij heen is gegaan?’ vroeg ik. ‘Nee, sorry,’ zei ze en bladerde verder in het tijdschrift. Ik gaf een klap op de toonbank, zo hard dat mijn hand ervan tintelde, maar het deed me plezier dat die trut zich rotschrok. Een man met zandkleurig haar die transactiebonnetjes aan het sorteren was, keek op. ‘Probleem?’ vroeg hij aan het blondje. ‘Deze mevrouw zegt dat ze een kind kwijt is, Bradley,’ zei het blondje. ‘Klein kind, van een jaar of acht?’ zei ik. ‘Hij zat in de kinderhoek. Heeft u hem gezien?’ De man schudde zijn hoofd. ‘Wilt u dat we de beveiliging bellen?’ vroeg hij. Hij probeerde een beetje bezorgd te klinken, maar wilde duidelijk niet bij de zaak betrokken raken. ‘Hij moet hier ergens in de buurt zijn,’ zei ik. ‘Ik laat het wel weten.’ Ik liep nog eens door de gangpaden, ook al wist ik dat het geen zin had, ook al wist ik dat hij er niet was. Tegenover de tijdschriften zag ik een streep bleekwitte huid om een hoek verdwijnen en ik ging erachteraan. Mijn voeten roffelden over de ruwe vloerbedekking, mijn hart sloeg een slag over van opluchting. Het gangpad was leeg. Als ik dat joch niet zou vinden, zat ik diep in de shit. Ik werd al misselijk als ik eraan dacht. Mijn gsm biepte. Ik negeerde het, duwde hem in de zak van mijn legerbroek. Het joch kon het niet zijn; dat was het enige kind in Johannesburg zonder gsm. Ik kon met niemand praten tot ik hem gevonden had. Maar waar de fuck hing dat joch toch uit? Toen had ik het – de computerwinkel! Toen we aankwamen wilde hij naar de spelletjes gaan kijken, babbelde honderduit over Grand Theft Auto of hoe dat kutspel ook heet. Ik luisterde 12
niet echt, was druk aan het bedenken wat ik tegen Jacob zou zeggen om van hem los te peuteren wat ik moest hebben. Ik stormde blindelings de boekwinkel uit, botste tegen een zwaarlijvige vrouw die beladen was met boodschappen. We dansten om elkaar heen, maakten belachelijke pirouettes omdat we elkaar de doorgang bleven versperren. Uiteindelijk wrong ik me langs haar heen waardoor er een zak viel en haarverf en tampons over de vloer rolden. Ik stopte niet om me te verontschuldigen aangezien ik me uit alle macht probeerde te herinneren op welke verdieping die fucking winkel ook alweer was. Ik zette er de pas in, trok mijn capuchon over mijn hoofd, verborg mijn gezicht voor de starende blikken van de passerende neanderthalers. Ik slalomde om vuilnisbakken, schoot langs blanke schoonmakers met bezems, en bonkte de roltrap op. Ik glipte tussen twee tienermeisjes door die naast elkaar stonden, negeerde hun kreten, en struikelde bijna over mijn eigen voeten toen ik boven was. Mijn All Stars piepten en klapten over de tegels bij mijn run langs donkere etalages, en toen zag ik de winkel. Een levensgrote Lara Croft staarde me verleidelijk aan, maar achter haar was geen teken van leven te bespeuren. De winkel was gesloten. Toch rammelde ik aan de deur; gewoon om iets te doen. Logisch nadenken nu. Wat zou een klein kind doen in een winkelcentrum? Toen ik om me heen keek viel mijn blik op de plakicoontjes op de wc-deuren. Dat was het! Hij had willen plassen toen we aankwamen. De deur van de heren-wc piepte schel toen ik naar binnen stapte zonder op de pisstank te letten of op de man die zich juist stond af te schudden voor een urinoir. Hij bekeek me van top tot teen en liep haastig naar buiten toen ik alle deuren begon open te doen. Alleen maar stalen wc-potten, zeiknat papier en gebarsten tegels. Een van de vloeren was nat van God weet wat voor troep. Was hij misschien teruggegaan naar de auto? Zou hij we13
ten waar die geparkeerd stond? Ik ging terug en zocht naar de uitgang naar de parkeerplaats. Ik had geen idee waar die zich bevond, alleen een vage intuïtie dat het naast een winkel in namaak Perzische tapijten en waterpijpen moest zijn. Ik vloog weer van de roltrap af, en dat was het moment waarop ik uitgleed, toen mijn natte schoenen de tegels raakten. Ik landde hard naast een marmeren plantenbak, recht in Geeloogs armen en recht in de shit. Vingerling bedient de muis met zijn goede hand, het scherm stoort en komt tot leven. Het duurt even voor ik me realiseer dat ik zelf dat broodmagere figuurtje met capuchon ben dat blindelings door glimmende, naamloze gangpaden rent, op de roltrap springt en zich ruw langs twee tieners in minirok werkt. Mijn krankzinnige sprint door het winkelcentrum is niet onopgemerkt gebleven – onbekende mensen kijken me na, schudden afkeurend hun hoofd. ‘Nee, het was daarvóór! Kijk in de boekwinkel. Ongeveer een uur geleden.’ Vingerling kijkt op en schokschoudert. ‘Gaat niet. Er was een elektriciteitsstoring. Het grootste deel van de opnames zijn we kwijt.’ ‘Echt niet!’ Anders zou ik dat toch weten zeker? Ik herinner me niets van flikkerende en uitvallende verlichting die dan weer aanschiet zoals dat gaat als de noodgenerator het overneemt. Ik moet op dat moment stijf van de zenuwen bij de etenswaren in de Vida e Caffè op Jacob hebben zitten wachten, spelend met mijn koffie verkeerd en telkens opspringend als ik een glimp opving van een grote slungel die hem misschien kon zijn. Wat zou ik er niet voor over hebben om daar nu weer te kunnen zitten. ‘Je kan het toch proberen! Alsjeblieft! Zijn er dan geen backups?’ Achter in de kamer verschijnt een lange gast met wrede ogen, doorlopende wenkbrauwen en een naamkaartje waarop ‘Simon’ 14
staat. Hij vangt mijn blik en schudt zijn hoofd. Ik kan de uitdrukking op zijn gezicht niet verklaren. Het scherm stoort en trekt dan weer recht. Ik herken de jongen op het scherm meteen. Hij staat achter de toonbank van de boekwinkel en bedient een klant die een stapel dikke romans met glimmende covers koopt. Deze winkelbediende had me schaamteloos aangestaard toen ik de boekwinkel binnenkwam met het joch. Hij was onbeschofter dan de meeste mensen. Zijn ogen schoten van mijn linkerwang naar mijn borst, hij kon zijn blik niet van me losmaken. ‘Fuck you,’ zei ik. Wie dacht hij wel dat hij was? Met zijn zwartgeverfde haar en t-shirt van My Chemical Romance. Hij had net zo goed meteen ‘emo’ op zijn voorhoofd kunnen laten tatoeëren. Nu ik erover nadenk, hij was er niet toen ik terugkwam en het joch verdwenen bleek. Simon loopt naar me toe. Hij staat te dichtbij, dringt bewust mijn ruimte binnen. Ik vang een vleug op van goedkope deodorant en een mondspray die er niet in slaagt de geur van alcohol te camoufleren. ‘Mevrouw, we zitten misschien met een probleempje.’ ‘Jezus, natuurlijk zitten we met een fucking probleem!’ ‘Zulke taal is nergens voor nodig,’ blaft Geeloog. ‘Wat bedoel je, Simon?’ ‘Mevrouw, ik heb de mensen gesproken die in de boekwinkel werken. Ze zeggen dat ze zich geen kind herinneren.’ Mijn maag krimpt weer. ‘Wat bedoel je daar in hemelsnaam mee?’ ‘Niemand kan zich herinneren u met een kind gezien te hebben. Ze herinneren zich u wel. Heel goed.’ ‘Je moet met die gast daar gaan praten!’ zeg ik, en de klank van mijn eigen stem bevalt me helemaal niet. Ik wijs naar het scherm, naar het zwart-witbeeld van de emoknul. ‘Die met dat zwarte haar! Die heeft ons gezien! Dat weet ik zeker!’ ‘Hij zegt dat hij niets heeft gezien,’ zegt Simon. Vingerling schudt zijn borstelkop, zet het beeld stil en pakt de telefoon. 15
Ik word slap van de opluchting. ‘Ja,’ zeg ik bemoedigend. ‘Goed zo. Bel hem nog maar eens op. Hij lult uit zijn nek.’ ‘Ik bel de politie, mevrouw.’ ‘Nee!’ zeg ik, te snel. ‘Dat kind komt wel weer boven water. Dat weet ik zeker.’ ‘Mevrouw,’ zegt Vingerling, ‘we zijn verplicht om dat te doen.’ Ik schat de afstand tot de deur. Vijf meter. Als ik er niet te lang over nadenk, als ik gewoon opsta en het op een rennen zet, als ik dat nu meteen doe, dan kan ik het misschien net halen.
16
Hoofdstuk 2 – Daniel
Ik zit in mijn nis in de dienstgang achter Only Books een zakje Niknaks te eten. Ik kijk naar Josie en Katrien die geleund tegen de muur staan te roken onder de noodverlichting. Ze kunnen mij niet zien in mijn nis, en zo heb ik de gelegenheid om naar Josie te kijken terwijl ze zich ontspannen gedraagt. ‘Het was hectisch,’ zegt Katrien. ‘Nog vijf minuten en mijn dienst had erop gezeten, en dan gooien ze de boel op slot.’ ‘Pech joh,’ leeft Josie mee. Ze neemt een trek van haar sigaret en verzet haar voet tegen de muur achter zich. Daardoor komt haar knie wat hoger te staan en schuift haar korte rok nog meer omhoog over haar dij. Ze krabt aan haar heup. Ze draagt een strak paars truitje met een afbeelding van een witte feniks erop, en een groenfluwelen rok die een stuk boven haar knie eindigt. In dit licht is het zachte dons op haar bovenbeen te zien, het deel dat blondjes niet hoeven te scheren. Ik hou van de manier waarop Josie zich gedraagt als ze alleen is, of met iemand als Katrien erbij, iemand die ze duidelijk vertrouwt. Als er klanten bij zijn die kijken, of zelfs de rest van de avondploeg, denkt Josie altijd dat ze een show moet opvoeren. Zo mooi is ze. Echt waar. Het moet niet gemakkelijk voor haar zijn. ‘Ik had met Bobby afgesproken om tien uur, en dan gooien ze verdomme alles dicht tot na elven,’ zegt Katrien. ‘Ja, en het stelde niet eens veel voor, heb ik gehoord. Het waren drie gasten met maar één pistool, en ze hebben alleen de McDonald’s overvallen. Die reactie is zó overdreven.’ Josie neemt een lange hijs, als ze uitademt kringelt de rook uit haar neusgaten en sliert uit haar mondhoek. Ze knijpt in de brug van haar neus en sluit haar ogen. Ik vraag me af wat ze denkt. 17
‘Ik geloof dat er een politicus binnen was die ergens zat te eten, dus...’ Josie laat haar peuk vallen en trapt hem uit met haar sandaal. ‘Het is te gek voor woorden, echt waar.’ Ze wil net een nieuwe opsteken als we het geluid van voetstappen horen op de gang. ‘Bradley, schatje,’ kirt Josie als hij aankomt, rammelend met zijn sleutels in zijn broekzak. Ik begrijp niet hoe iemand kan flirten met Bradley. Hij is zo flauw, en toch lacht iedereen zich een ongeluk om zijn lullige grapjes. Dat krijg je als je de grote baas bent, denk ik. En wat voor baas. Bedrijfsleider van een boekwinkel. Nou nou! ‘Stalker,’ lacht Katrien. ‘Ik ga je aangeven bij de overheid.’ ‘Ik bén de overheid,’ zegt Bradley. ‘En het is tijd om terug te gaan naar de toonbank. De film is afgelopen en de zombies zijn weer afgedaald.’ ‘Nog zo’n Dan Brownfilm en iedereen is een lezer,’ mompelt Katrien. ‘Ik wil eerst iets te drinken halen, oké?’ zegt Josie. ‘Natuurlijk,’ zegt Bradley, ‘ik loop met je mee.’ Ze draaien zich om en zien me zitten. Katrien glimlacht naar me. Josie trekt een grimas alsof de hond zojuist op het tapijt heeft gescheten. Bradley wordt rood tot in zijn magere nek. ‘Wat doe jij hier?’ Ik voel dat mijn gezicht ook rood wordt. ‘Eh, eetpauze?’ ‘Nou, het is druk aan het worden. Het was de bedoeling dat je de etalage zou doen met Khosi.’ ‘Ja, ik ga al.’ Stomme lul. Aan het einde van een werkshift stuurt hij Khosi en mij altijd weg, zodat hij over de toonbank kan hangen en stomme grapjes kan maken met de meisjes. Oké, Khosi is ook een meisje, maar ze zal Bradleys type wel niet zijn, denk ik. En dus moeten wij samen altijd de onzichtbare taken verrichten. Alsof Bradley een kans zou maken bij een van die meisjes van de late werkshift. Hij geilt trouwens vooral op Josie. Katrien trekt 18
wel altijd op met Josie maar ik denk niet dat ze veel gemeen hebben. Ze ziet er niet slecht uit, vind ik, ze vervult een soort bijrol naast Josie, maar ze draagt altijd van die vormloze ouderwetse hippiekleren. Ze lopen met z’n drieën weg en ik hoor Bradleys monotone stem iets zeggen, waarop Josie giechelt, naar me omkijkt, en weer giechelt. Ik verfrommel de zoutjeszak, gooi hem in een vuilnisbak en begin aan mijn Nutsreep. De wijzer van mijn horloge nadert de negen. Maar ik verdom het om te vroeg terug te gaan naar mijn werk. Ik ga zelfs een paar minuten extra nemen: noem het maar mijn rookpauze. Ik hoor iemand fluiten, de echo van rubberen voetstappen. Een slager van Woolworths komt langs, een plastic kapje op zijn kale kop, zijn bevlekte witte overall in blauwe laarzen gestopt. Hij peutert al lopend in zijn neus. Hij blijft even voor de koelruimte staan. Door het driedubbele glas van de deur loopt een fijn web van barsten, het gevolg van een overval lang geleden. Dan is hij uitgepeuterd en tikt hij de code in: 1-2-3-4. Ik heb ze die code al ontelbare keren zien intikken. Eerst laat Woolworths zo’n higtech beveiligingssysteem installeren, en denkt dan dat hun personeel geen code kan onthouden. Ik tel tot vier en dan stroomt er een koude vleeslucht door de gang als opgestuwde wind voor een metrowagon. Als ik iemand anders was, had de stank van bevroren bloed me misschien levenslang van de biefstuk af geholpen. Maar dat ben ik niet. Ik kan nu maar beter weer aan het werk gaan. Terwijl ik in de richting van de uitgang loop, valt het neonlicht flikkerend uit en springt de noodverlichting aan. De airco komt schurend tot stilstand, alsof iemand de zee uitzet. Eerst denk ik dat het weer zo’n algehele afsluiting is, zoals gisteravond. Maar dit is niet zomaar een korte spanningsuitval; de noodverlichting blijft aan. Geweldig, een stroomstoring. De eerste paar keer was het wel leuk. Toen mocht ik vroeg naar huis, en kon ik zelfs eerst nog wat gaan drinken. Maar nu gebeurt het elke week, en Only Books 19
heeft een kleine noodgenerator geïnstalleerd. Dat betekent dat we gewoon door moeten werken, alles moeten opschrijven, en achteraf, als er weer stroom is, alle verkoop‑ en credit-cardtransacties handmatig kunnen gaan invoeren. De leiding heeft er een handje van mijn plezier te bederven. Ik word een beetje depri als ik de dubbele deuren zie met hun dikke, zwarte, versleten rubber flappen, die de Plazawerknemers en ‑leveranciers gescheiden houden van het kooppubliek. Ik moet mijn veilige plekje verlaten en terug naar de wereld van de detailslavernij. Ik sta op het punt ze open te doen en het podium weer te betreden, als ze worden opengegooid door een jochie dat de gang in komt stormen. Ik schrik me te pletter. Het is een dik donkerharig ventje in jeans en een rood t-shirt, en hij rent me voorbij. Maar hij maakt geen geluid. Misschien loopt hij op blote voeten of zo, ik weet het niet. Ik aarzel of ik hem zal volgen om te zien waar hij heen gaat, om te vragen of alles wel in orde is met hem, maar dan springen de lichten weer aan op volle kracht en besluit ik gewoon naar mijn werk te gaan. Hij kan toch nergens heen. Khosi staat op een ladder in een etalage van Only Books, en vult die met het soort rotzooi dat gelezen wordt door mensen die trots zeggen ‘Ik lees niet’. Only books. Alleen boeken dus, zou je denken. Maar niet heus. Maak daar maar alleen boeken, koffie, chocolade, chips, cadeaupapier, kantoorartikelen, zelfs gsm’s van. Stomme nevenartikelen. Als ik naar binnen loop, zie ik dat Katrien bij de toonbank wordt lastiggevallen door een zuur oud wijf. Bradley, die haar waarschijnlijk nog geen minuut geleden stond te vervelen met gelul over zijn hoge score bij Dungeons en Dragons of wat voor kutgame hij ook speelt in het weekend, is in geen velden of wegen meer te bekennen. ‘Ik ben hier niet helemaal naartoe komen rijden om mijn tijd te verdoen. Jullie zeiden dat het boek er was en dan verwacht ik ook dat het er is!’ Katrien zegt: ‘Mevrouw, kunt u me vertellen wie...’ 20
‘Dat kan me niet schelen!’ krijst de vrouw, met een blik op de drie wachtende klanten achter haar, in de veronderstelling dat ze haar zullen steunen. ‘Mijn god. De bediening is hier beneden alle peil, vindt u niet?’ Ze schuifelen ongemakkelijk, proberen zich erbuiten te houden. Katrien is bezig op de computer, ‘De Leonardo Code...’ mompelt ze, ‘nee, daar hebben we kennelijk geen gegevens over.’ Het is lokaas om te zien of de vrouw wil bijten, en of ze met een sterretje kan worden toegevoegd aan onze afzeiklijst die we op kantoor hebben liggen. ‘Hoor eens, liefje,’ zegt de vrouw nu op een toon die ze duidelijk reserveert voor achterlijke dienstertjes. ‘Roep de manager er nu maar bij, wil je?’ Uiteindelijk moet Katrien Bradley er wel bij roepen. Met een zuur gezicht haalt hij het goede boek van de grote stapel long sellers en stuurt de vrouw naar huis met de gebruikelijke sussende woorden. Katrien en de volgende klant onderdrukken een glimlach als de vrouw de winkel verlaat. ‘Waar heb jij uitgehangen?’ vraagt Bradley me, en tikt op zijn horloge. ‘Eh, ik heb wat opgeruimd op de poëzieafdeling.’ ‘Hmm,’ zegt hij en is me al weer vergeten als hij zijn plekje bij de toonbank inneemt. Ik laad een wagentje vol met boeken die op de planken gezet moeten worden. Een paar minuten later komt Simon, van de centrale beveiligingsdienst van het winkelcentrum, de winkel in, gevolgd door Sipho, onze eigen beveiligingsman. Het moet wel serieus zijn als Simon op dit tijdstip zijn kantoor, zijn koffie, en in het bijzonder zijn porno wil verlaten. Ik zie dat hij met Katrien en Bradley praat, en vervolgens wenkt Bradley me naar de toonbank. Katrien mompelt: ‘Het gaat over een vermist kind of zo.’ ‘Wat voor kind? Hebben ze...’ Simon staat aan de andere kant van de toonbank. Hij ruikt 21
naar sterke, goedkope alcohol en slechte adem. ‘Hoe heet jij?’ vraagt Simon me. ‘Daniel.’ ‘Heb je een klein joch gezien? Jaar of acht, negen. Zwart. Er zit een... eh... dame in het kantoor die zegt dat jij haar gezien hebt met hem, hier.’ ‘Wanneer?’ ‘Een uur geleden, zegt ze.’ Achter hem staat Sipho ongemakkelijk te schuifelen, niet wetend wat hij moet doen. Intimideren, boeken verscheuren, klanten fouilleren, weet ik veel wat ze je allemaal leren op de bewakersschool. Uiteindelijk begint hij maar wat aan de spullen op de toonbank te friemelen. ‘Dat weet ik niet. Er komen zo veel mensen in de winkel.’ ‘Deze eh... dame zal je je heus wel herinneren.’ Simon laat zijn stem wat dalen, met een blik op Khosi die in de etalage bezig is. ‘Blerrie boemelaar. Kaal en littekens en zo.’ ‘O ja. Die heb ik gezien. Maar ik herinner me niet dat ze een kind bij zich had.’ ‘Oké,’ zegt Simon. ‘Hier heeft niemand iets gezien.’ Ik zie dat hij doodmoe wordt van het onderzoek en dat hij het liefst terug wil gaan naar zijn kantoor om nog iets te drinken. ‘Bedankt, chef,’ zegt hij tegen Sipho, die zich met een ruk omdraait om hem naar buiten te begeleiden, daarbij een display met Nelson Mandela-herdenkingsmagneetjes voor op de koelkast omverlopend. En of ik me dat rare mens herinner. Ze was een uur geleden in de winkel. Er zijn van die klanten voor wie ik meteen de benen wil nemen zodra ik ze zie, en die gegarandeerd altijd bij mijn kassa belanden. Dit was een vrij jonge zwarte vrouw met een weinig overtuigend Engels nepaccent waarmee ze zich duidelijk duurder voor wilde doen. Omdat ze een kaalgeschoren kop had en eruitzag als een zwerver. Aan de zijkant van haar gezicht zat 22
een enorm litteken, zo’n litteken waardoor je niet weet waar je moet kijken. Ze hing zo’n beetje rond bij de toonbank, stinkend naar rook en zweet, maar ik zag dat ze niet van plan was iets te kopen. Ik wilde haar niet helpen, ik wilde dat ze wegging en niet voortdurend in mijn blikveld bleef rondhangen. Dat litteken maakte me onrustig. Dus zei ik: ‘Kan ik u helpen?’ Ze bekeek me eens goed van top tot teen alsof ik een soort freakshow was, haar mond vertrok in walging. Toen zei ze, ‘fuck you,’ en liep gejaagd een paar passen weg, haar ogen vlogen heen en weer tussen de deur, de boekenplanken, de grond en de toonbank. Nu vraag ik me af of het vermiste kind misschien het jongetje was dat ik in de dienstgang heb gezien. Maar dat kan niet hetzelfde kind zijn geweest. Dat van haar moet toch zwart zijn? Het joch dat ik heb gezien was blank, Grieks of Portugees of zoiets. En hoewel het best een ingewikkeld gangenstelsel is daar achter, kun je er alleen in het winkelcentrum weer uit. Dat joch zou daar nooit kunnen verdwalen. Geen enkele reden om je druk te maken. Waarschijnlijk ligt hij inmiddels al te slapen in de auto van zijn ouders op weg naar huis. Ik begin de Mandelamagneetjes op te rapen en de andere rotzooi op te ruimen die op de toonbank ligt. Vijf voor half tien; nog vijf minuten tot sluitingstijd. Jezus, wat een lange dag. Ik heb een borrel nodig. Ik ga naar de mededelingenkast om het lichtsignaal aan te zetten waardoor de klanten kunnen zien hoeveel tijd ze nog hebben. Bradley komt bij me staan. ‘Hé, Daniel, maatje.’ ‘Wat is er?’ ‘Zou jij vanavond voor me willen afsluiten?’ zegt hij, en geeft me de sleutels van de winkel. Godver, wat krijgen we nou, eikel? Doe lekker zelf dat extra werk waar je driedubbel voor wordt betaald en laat mij met rust. ‘Natuurlijk,’ zeg ik, ‘geen probleem.’ 23
‘Je moet morgenochtend werken toch? Zorg dan dat je er het eerst bent om open te doen. Half acht?’ ‘Oké.’ Ik weet dat ik met me laat sollen, maar wat moet ik dan doen? Als ik regelmatig de kas opmaak en altijd netjes voor de sleutels zorg, dan bevordert Bradley me misschien tot afdelingshoofd. Ik kan het extra geld goed gebruiken. Bradley loopt naar Josie, die op hem staat te wachten en zegt: ‘Daar gaan we.’ Ze glimlacht en ze lopen naar het kantoortje achterin om hun spullen te halen. De sleutel van de brandkast zit niet aan Bradleys sleutelbos, dus ik loop hen achterna. Ik tik de code in en doe de deur van het kantoortje open. ‘Ik wist dat hij...’ zegt Josie en dan zwijgt ze en bloost. Bradley lacht, draait zich om als hij beseft dat ik er ben. Ik glimlach naar Josie. ‘O, hoi.’ Dan vertel ik Bradley dat ik de sleutel van de brandkast niet heb. ‘Ach, natuurlijk. Hier.’ Bradley vist de sleutel uit zijn zak. Ik probeer rustig te blijven als ik weer terugloop om de voordeur te sluiten, maar ik heb visioenen dat ik de lange brandkastsleutel in Bradleys neusgat ram.
24