C ONGRESVERSLAG
D ONDERDAG 7 SEPTEMBER 2006
E GO ’ S OPZIJ ZETTEN EN BESLISSINGEN NEMEN ! Hoe bereiden overheid en bedrijfsleven zich voor op een pandemie? En hoe zal men reageren als zo’n pandemie realiteit wordt? Deze vragen stonden centraal tijdens het Nationaal Toekomstdebat Pandemiebestrijding, dat op 7 september 2006 in Den Haag werd gehouden. Tijdens het debat bleek onder meer dat GHOR Zeeland een bijzondere afspraak heeft gemaakt mocht er een pandemie uitbreken: Medicijnen worden dan niet door de witte wagens van de geneeskundige dienst bezorgd, want die zijn herkenbaar en dus kwetsbaar voor overvallen. De rode kolom neemt de distributie over, zo zei de waarnemend RGF van GHOR Zeeland, dhr. R. Meppelder. “Want de brandweer heeft grote auto’s en stevige mannen.”
Opening van het Nationaal Toekomstdebat Pandemiebestrijding door directeur van het BlomBerg Instituut Drs. Ivonne C.L. Couwenberg
inhoudsopgave
Doos van Pandora
2
De ontwikkeling van 2 een vaccin Reageren op het onvoorspelbare
3
Weet de huisarts wat hij moet doen?
3
Apotheek beroven
4
Gedwongen Vaccineren?
4
Het belang van communicatie
5
Ego’s opzij zetten
5
Parallelsessie I
6
Parallelsessie II
8
Getrapte Verantwoordelijkheid
11
Centrale aanpak
11
Interview met GlaxoSmithKline
12
Facts & Figures
13
P AGINA 2
C ONGRESVERSLAG
D OOS
VAN
P ANDORA
Hoe realiseer je een effectieve pandemiebestrijding? “Laat het geen doos van Pandora worden. Als je het kunt beheersen, beheers het dan,” zegt dagvoorzitter mevr. M. QuintMaagdenberg bij de opening van het congres. Zij is voormalig burgemeester van Vaals en lid van het GHOR burgemeestersberaad. Maar ze zet tegelijkertijd vraagtekens bij haar opmerking: “Want valt er bij een pandemie iets te beheersen? De gevolgen van een pandemie lijken op die van een oorlog: ze overkomen je. Hoe je de problemen oplost die dan ontstaan, dat kun je niet oefenen.” Pandemiebestrijding is geen gemakkelijk onderwerp, zo wil ze maar zeggen. Maar wellicht valt er iets te leren van de historie. Prof. dr. R. Coutinho, directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM, is daarom de eerste spreker tijdens het debat. Hij zet de geschiedenis van infectieziekten en de bestrijding daarvan uiteen. “Wetenschappers dachten in de jaren vijftig en zestig dat infectieziekten geen gevaar meer opleverden, de sterfte door infectieziekten was door de verbeterde hygiëne en de beschikbaarheid van vaccins en antibiotica in de westerse landen sterk gedaald,” vertelt Coutinho. Toch bleek het gevaar niet geweken. De eerste schrik kwam bij de uitbraak van Ebola, in de jaren zeventig in Afrika. “Er ontstond angst voor een pandemie, maar die bleef uit. De verwekker, het Ebola virus, bleek eigenlijk alleen bij zeer intensief contact en bij gebrek aan maatregelen in ziekenhuizen over te dragen en was dus geen reëel gevaar.” HIV bleek wél een pandemie te veroorzaken, wat niemand had voorzien. “Voor een technologische samenleving die gewend is alles te beheersen, was het een grote schok om te ontdekken dat een micro-organisme zich op zo’n grote schaal kan verspreiden over de hele wereld, met tientallen miljoenen geïnfecteerden. Tot op heden is het niet gelukt een effectief HIV vaccin te maken. Er zijn nu wel virusremmende middelen, maar die zijn niet echt genezend.” De uitbraken van BSE / de nieuwe variant van Creutzveldt-Jacob en SARS hebben de westerse wereld er inmiddels van overtuigd dat het gevaar van infectieziekten niet geweken is.
DE
M. Quint-Maagdenberg, vmg burgemeester Vaals en lid GHOR burgemeestersberaad
Congresdeelnemers tijdens het Nationaal Toekomstdebat Pandemiebestrijding
ONTWIKKELING VAN EEN VACCIN
Coutinho vertelt hoe lastig het is om een effectief vaccin tegen een nieuw type influenzavirus te ontwikkelen, wat verklaart waarom het zes tot acht maanden zal duren voordat zo’n vaccin beschikbaar is. “Allereerst moet de virusstam die zich verspreidt van mens tot mens geïdentificeerd worden. Daarna moet het vaccin dan nog worden geproduceerd en dat duurt zo’n 6 maanden minimaal.” De deskundigen zijn het erover eens dat de wereld vroeg of laat opnieuw een influenzapandemie staat te wachten, zegt Coutinho. In 1918 zorgde zo’n uitbraak wereldwijd voor tientallen miljoenen doden, in 1957 was het aantal dodelijke slachtoffers in Nederland veel minder: 2200 (op een bevolking van 11 miljoen). Daarbij moet bedacht worden dat onze jaarlijkse influenza ook zo’n achthonderd tot duizend doden tot gevolg heeft. “Het is lastig te voorspellen hoeveel slachtoffers een nieuwe pandemie zal eisen,” concludeert Coutinho. “Het H5N1 virus, de vogelgriep die ook mensen infecteert, is potentieel zeer gevaarlijk. Van de mensen die nu door intensief contact met zieke vogels zijn geïnfecteerd, is ruim de helft overleden. Maar tot nu toe is er geen sprake van verspreiding van mens tot mens. We weten wel dat er een influenzapandemie zal komen, maar we kunnen niet voorspellen wanneer dat precies zal gebeuren en om welk virus het zal gaan. Het kan H5N1 zijn maar misschien ook een ander influenza virus.”
L AAT
HET GEEN DOOS VAN P ANDORA WORDEN ALS JE HET KUNT BEHEERSEN !
C ONGRESVERSLAG
P AGINA 3
R EAGEREN
OP HET ONVOORSPELBARE
Een ander gevaar is de moedwillige verspreiding van virussen, zegt Coutinho. Terroristen zouden het pokkenvirus kunnen verspreiden. “Wat kun je hiertegen doen? We maken draaiboeken en slaan antivirale middelen in en dat is op zich nuttig. Het helpt je te reageren op voorspelbare calamiteiten, zoals een terroristische aanslag. We moeten er echter voor waken dat de mensen die nu de draaiboeken schrijven, later de uitvoering ter hand nemen. Want dat vereist vaardigheden die mensen die met papier werken, doorgaans niet bezitten.”
R. Coutinho, directeur van het Centrum Infectieziektenbestrijding van het RIVM
W EET
Er wordt veel energie gestoken in het anticiperen op voorspelbare calamiteiten, zegt Coutinho. Maar er is een tweede groep incidenten die niet vergeten mag worden. “De onvoorspelbare. Zoals de uitbraak van HIV of SARS was. Hier kun je geen draaiboeken voor opstellen. Hiervoor moet je de structuur van de infectiebestrijding versterken, kennis opbouwen en een systeem hebben van wereldwijde surveillance om snel te kunnen inspelen op een calamiteit.” Na zijn betoog zal een docu-drama worden getoond over een fictieve pokkenpandemie. Coutinho: “Er wordt in die film een beeld geschetst van een samenleving in paniek, waarin burgers ziekenhuizen bestormen. Ik denk dat dat overdreven is, want we kunnen een dergelijke uitbraak goed de baas.” Paniek over een mogelijke influenzapandemie is ook niet op zijn plaats, vindt hij. “De antivirale middelen zorgen ervoor dat patiënten minder ernstig ziek zijn en bovendien kortere tijd besmettelijk. Daarbij verloopt de pandemie geleidelijker, over een langere periode: maximaal tien procent van de bevolking is gelijktijdig ziek. Het is dus niet zo dat de hele samenleving wordt ontwricht omdat iedereen ziek is.”
DE HUISARTS WAT HIJ MOET DOEN ?
In het docu-drama dat na de pauze wordt afgespeeld, is te zien hoe een uitbraak van pokken in New York begint en uitmondt in een pandemie. Deskundigen in de film zijn het niet met elkaar eens, bewoners van New York ontvluchten de stad en rellen breken uit als niet snel genoeg wordt gevaccineerd. Dagvoorzitter Quint-Maagdenberg wil van de drie op het podium aangeschoven directeuren-generaal weten of de film een reëel beeld schetst. Met andere woorden: weten Nederlandse huisartsen wat ze moeten doen, als ze een patiënt met symptomen van pokken zien? Of sturen ze die, net als in de film, naar huis om ‘uit te zieken’? Dhr. H. de Goeij, directeur-generaal Volksgezondheid van het ministerie van VWS: “Als een huisarts een patiënt heeft met pokken, dan waarschuwt hij de gezondheidsdiensten. Die procedure kennen de huisartsten natuurlijk. Maar als hij het virus niet herkent, ja, dan stuurt hij de patiënt naar huis.” .” Wat je niet weet, weet je niet. Dus een eerste paar gevallen van het begin van een epidemie worden naar verwachting gesust, zeker als er geen specifiek ziektebeeld is. Met deze onzekerheid moeten we leven en het niet mooier voorstellen dan het is. Zodra de nieuwe epidemische infectie herkend wordt kan je maatregelen nemen.” Mevr. R. Bergkamp, directeur-generaal bij het Ministerie van LNV, zegt dat dat inmiddels in de diergeneeskunde anders is. “Wij hebben geleerd dat die eerste periode cruciaal is. Als een infectie wordt herkend, dan wordt onmiddellijk het draaiboek gevolgd. Maar het herkennen gaat natuurlijk niet altijd even snel. Zo hadden we dertig jaar lang geen vogelgriep gehad, dus was het niet verwonderlijk dat een vee-arts de ziekte niet meteen herkende toen er een paar kippen dood waren.” Overigens is er in de opleidingen veterinaire geneeskunde nu extra aandacht voor het vroeg herkennen van infectieziekten, voegt zij daaraan toe. Maar ook zij kan geen garantie vooraf geven. De witte kolom is de eerste actor bij een pandemie, zegt Quint-Maagdenberg. “Wanneer verschuift die verantwoordelijkheid naar het bestuur? Is helder wie waarover besluiten mag nemen?” Dhr. D. Schoof, directeur-generaal Veiligheid van het ministerie van BZK, zegt dat inmiddels helder is dat het bestuur de besluiten neemt. “Er was altijd veel controverse tussen het bestuur en de kolommen. Maar er is veel geïnvesteerd in die samenwerking en inmiddels is helder dat de kolommen met al hun deskundigheid de belangrijkste adviseur zijn en dat het bestuur vervolgens met die adviezen het besluit moet nemen.” De dagvoorzitter vraagt hem vervolgens of de diverse betrokken bestuurders de rolverdeling kennen. “Ik neem aan dat naast Binnenlandse Zaken ook Defensie een rol speelt bij een pandemie. En hoe zit het met de grote steden? Kortom: is bij iedereen bekend wat zijn rol is?” Schoof antwoordt dat men zich zeer bewust is van de dilemma’s die spelen bij een pandemie: “Een pandemie verschilt zeker in de aanvang daarin niet van een ander soort ramp. Een pandemie is wel een incident met een lange regressietijd. Er wordt veel geoefend, zowel nationaal als lokaal, waarin die dilemma’s aan bod komen. En zoals past bij een dilemma, is er geen eenduidige oplossing voor te bedenken. Maar door veel te oefenen leren de betrokkenen wel om betere en snellere afwegingen te maken in verschillende situaties.”
C ONGRESVERSLAG
A POTHEEK
P AGINA 4
BEROVEN
Een brandende vraag in het debat over pandemiebestrijding gaat over prioritering: wie krijgt het eerst antivirale middelen of het vaccin? En wie beslist dat? Zo er al ‘lijstjes’ zouden bestaan, laten de panelleden zich daar niet over uit. En ze hebben ook niet een adequaat middel tegen de paniek die kan uitbreken als burgers schaarse medicijnen proberen te bemachtigen. “We gaan ervan uit dat maximaal tien procent van de bevolking tijdens een pandemie tegelijk ziek is,” zegt De Goeij. “Dan komt dus niet alles op één moment.” De rol van de media wordt kort belicht. De Goeij: “Wij hopen dat die de burgers de juiste informatie zal geven, net zoals wij dat als overheid zullen doen. Als dat niet werkt en er breekt toch paniek uit, dan kunnen wij dat als overheid niet altijd voorkomen. Het is ook eerlijk dit onder ogen te zien.”
A. Hoepelman, hoogleraar interne geneeskunde en infectieziekten
Er wordt gesproken over de rol van de huisarts en de mogelijke politiebewaking die die bij een pandemie zou kunnen krijgen. Prof. A. Hoepelman, hoogleraar interne geneeskunde en infectieziekten aan het UMC Utrecht, vindt het allemaal wat te abstract en vraagt vanuit de zaal aandacht voor de harde realiteit van een pandemie: “De burger gaat echt niet naar de huisarts, maar berooft de apotheek of bestormt het ziekenhuis. Dát is wat er gaat gebeuren.” Schoof antwoordt dat dat inderdaad een volstrekt reëel dilemma is. “Bij SARS zag je ook een paniek die niet in verhouding stond tot het risico. In onze scenario’s gaan we dan ook niet alleen uit van een redelijke wereld. Hoe we daarop reageren? Ten eerste door een zo goed mogelijke communicatie met de burgers. Daar zijn draaiboeken voor. Ten tweede door als overheid te acteren als bijvoorbeeld ziekenhuizen of apotheken gevaar lopen. En ten derde door de vitale infrastructuur te beschermen. Zo vragen we nu aan het bedrijfsleven om te anticiperen op een mogelijke pandemie.”
G EDWONGEN
VACCINEREN ? H. de Goeij
R. Bergkamp
D. Schoof
In hoeverre kan het algemeen belang worden opgelegd aan een invidu of een bedrijf, vraagt Quint-Maagdenberg. Bergkamp: “Wij hebben hier op het gebied van dierziekten ervaring mee, al kun je dat natuurlijk nooit vergelijken met een uitbraak waarbij mensen het slachtoffer zijn. Op ons terrein kun je fors ingrijpen, maar dat lukt alleen als de beroepsgroep, de boeren, erachter staat.” En als mensen vaccinatie weigeren, bijvoorbeeld uit religieuze overwegingen? “Mensen worden niet gedwongen gevaccineerd,” zegt De Goeij. “Als maatregel kun je dan wel afscherming eisen van die niet gevaccineerden, of quarantaine. Ik ken geen land waar vaccinatie verplicht is, het is overigens ook niet uitvoerbaar. En misschien valt het probleem in de praktijk mee. Ik weet dat veel inwoners van de ‘Bible Belt’ publiekelijk poliovaccinatie weigerden, maar dat er toch behoorlijk wat vaccins in die dorpen zijn verstrekt.” Dhr. O. Nederlof van Dräger Safety Systems vraagt vanuit de zaal wat de ministeries doen aan het snel kunnen detecteren van virale ziektes, in samenwerking met de industrie. En hij wil weten hoe de ordehandhavers worden beschermd in geval van een calamiteit. “Er is nooit geld genoeg,” antwoordt De Goeij op Nederlofs eerste vraag. “Want dit onderwerp heeft in de politiek comptetitie van heel veel andere zaken, zoals dijkverhoging of kinderopvang. Maar dat betekent niet dat we er niet mee bezig zijn.” De relatie van de veterinaire en humane infectie surveillance is de laatste jaren in Nederland en bijvoorbeeld in de EU sterk verbeterd en meer op elkaar afgestemd, zegt hij. De normale infectieziektebestrijdingsstructuur van onder meer huisartsen, GGD, RIVM-Centrum Infectieziektebestrijding, het Europese CDC en de WHO spelen in het intelligence netwerk een cruciale rol bij de surveillance, de vroege detectie. Volgens Bergkamp is er op Europees niveau meer aandacht gekomen voor onderzoek naar humane en veterinaire ziektes. “En gelukkig wordt er nu ook geleerd van het onderzoek dat al in de lidstaten plaatsvindt. Er wordt meer samengewerkt.” Schoof, tenslotte, merkt op dat er vanuit terrorismebestrijding veel is geïnvesteerd in het voorkomen en bestrijden van aanvallen, dus ook van virusaanvallen. “Dat gaat vrij ver. Zo staan de hulpdiensten bovenaan de lijst als het gaat om het voorzien van adequate middelen. En dan niet álle hulpdiensten, maar alleen die ter plekke werken en bescherming nodig hebben.” Quint-Maagdenberg vraagt het panel of de overheid wellicht een overzicht heeft van de vitale functies in de maatschappij, die in het geval van een pandemie extra bescherming nodig hebben. “Op individueel niveau hebben we daar geen beeld van, maar wel qua bedrijven die essentieel zijn voor de maatschappelijke en economische infrastructuur. We voeren momenteel gesprekken met deze sectoren, en vragen hen wat hun belangrijkste onderdelen zijn. Later kunnen we dan aan de samenleving communiceren wat wel en niet meer zal werken. Dat is geen leuke boodschap, zeker niet voor het grootste deel van de bevolking dat geen oorlog heeft meegemaakt en dus gewend is aan een economie die altijd doordraait,” antwoordt De Goeij.
C ONGRESVERSLAG
H ET
P AGINA 5
BELANG VAN COMMUNICATIE
Mevr. M. Vodegel, medisch adviseur bij Vodemol-in Manu Medici, geeft vanuit de zaal het voorbeeld van de Verenigde Staten, waar de overheid bedrijven meer richting geeft in hoe ze op een ramp kunnen reageren. “Laat de Nederlandse overheid het niet teveel van de bedrijven zelf afhangen?” vraagt ze. Schoof meent van niet: “De voorbereiding op een dergelijke calamiteit hoort thuis in de business continuityplannen van bedrijven. Daar moeten ze dus zelf over nadenken. Overigens weet ik dat de VS meestal erg mooie plannen en draaiboeken kunnen maken, maar als je daarachter gaat kijken, dan valt het meestal tegen. In Nederland is dat andersom: daar lijkt het misschien weinig, maar daarachter is het goed geregeld.” De discussie keert terug naar het belang van communicatie. Is die zo goed dat alle betrokkenen weten wat ze moeten doen bij een pandemie, vraagt Quint-Maagdenberg. Bergkamp antwoordt: “Laten we eerlijk zijn, bij elke oefening blijkt weer dat communicatie lastig is. Men is vaak al zo bezig met zijn eigen werk, dat men vergeet te communiceren. Aan de andere kant blijkt dat de boodschap die de overheid naar burgers overbrengt meestal wel beklijft. Dat is onderzocht. Zo bleek dat reizigers wisten dat ze tijdens de vogelgriep geen vogelmarkten moesten bezoeken en ze hielden zich daar ook aan. We moeten als overheid dus niet doen alsof niemand de krant leest of tv kijkt.” De dagvoorzitter herhaalt dat de overheid het bedrijfsleven vraagt om na te denken over pandemiebestrijding en vraagt of dat ook geldt voor het MKB. “Het midden- en kleinbedrijf zorgt voor de meeste banen in onze economie, maar is ook lastig te bereiken en heeft wellicht geen tijd of geld voor draaiboeken. Hoe bereikt de overheid deze doelgroep?” vraagt ze. Schoof erkent dat er momenteel een soort competitie gaande is tussen prangende onderwerpen, waar de ondernemer niet altijd aandacht voor heeft. “Crisisbeheersing, terrorismebestrijding... dat zit natuurlijk niet in de primaire focus van een ondernemer. We zoeken nog naar het juiste moment om te communiceren. De deskundigen zeggen dat we nu vooral meta-informatie moeten geven en specifieke informatie pas moeten communiceren als het probleem er is. Overigens starten we eind september met een campagne voor de burger, waarin wordt verteld wat de burger zélf kan doen bij een calamiteit.”
E GO ’ S
OPZIJ ZET TEN
In de film over de pokkenpandemie kwam er een ware exodus van inwoners op gang. De moderne mobiliteit is een reëel probleem bij een pandemie. Hoe zal de overheid daarop reageren, wil de dagvoorzitter weten. “Daar kun je je niet op voorbereiden,” zegt De Goeij. “Het heeft geen zin draaiboeken te maken voor elke denkbare situatie, wat we wel kunnen doen is een structuur opzetten die met de situatie van een pandemie moet omgaan. Zoals de beslissing wie de medicijnen als eerste krijgt. En wat voor besluit er dan ook wordt genomen, maar niet iedereen zal het ermee eens zijn. Dat wordt verduveld moeilijk en daarom spreken we dan ook van een ernstige crisissituatie.” Hoepelman, vanuit de zaal: “Zelfs onder specialisten is men het niet eens welke groep als eerste medicijnen moet krijgen. Als wij het al niet weten, dan heb ik er geen moeite mee als de overheid een besluit neemt. Als er maar goed over is nagedacht.” De Goeij merkt op dat in dergelijke lastige besluiten de professionals hun meningsverschillen opzij zetten en eenheid gaan zoeken, omdat anders de overheid een besluit voor hen zal nemen. “En dat is goed, omdat het betekent dat de focus bij de uitvoering op één lijn gericht is en dat het dus beter zal verlopen. Daarom verwachten wij veel van oefeningen, opleiden en trainen. Want je ziet dat als daar snelle beslissingen genomen moeten worden, de ego’s aan de kant worden gezet en men er samen uitkomt.” Schoof noemt het de taak van de ambtenaren om de ministers voor te bereiden op het nemen van dergelijke grote beslissingen. “Dat gaat al beter, dankzij de oefeningen. Daardoor weet men voor welke keuzes men kan komen te staan en is men dus beter voorbereid.”
C ONGRESVERSLAG
P AGINA 6
P ARALLELSESSIE 1: P UBLIEK , PROFESSIONEEL EN BESTUURLIJK DEBAT
Scholen sluiten? Weten alle betrokkenen wat zij moeten doen als er een pandemie uitbreekt? Dat is de centrale vraag tijdens de parallelsessie over operationele vraagstukken. “Dé pandemie bestaat niet, we kunnen ons dus ook niet voorbereiden op die ene calamiteit. Wat nodig is, is het opdoen van brede kennis. En als er een uitbraak plaatsvindt, dan moet goede, adequate informatie aan alle betrokkenen worden gegeven,” zegt dhr. J. van Steenbergen, hoofd van het bureau LCI van het Centrum voor Infectieziektenbestrijding. Dhr. P. Mertens, arts infectieziektenbestrijding bij de GGD en GHOR Rotterdam-Rijnmond, zegt dat er algemene panacees zijn, die een plaats horen te krijgen in de voorbereiding: “Het uitdelen van antibiotica, maskers, vaccineren, het scheiden van groepen mensen... dit zijn algemene oplossingen bij pandemieën en ze kunnen allemaal vantevoren geoefend worden.” Mertens noemt het scheiden van groepen als een panacee, bijvoorbeeld het sluiten van scholen en het aflasten van grote evenementen. Debatvoorzitter Quint-Maagdenberg vraagt aan dhr. A. de Kruyf, loco-burgmeester van Barneveld, of hij scholen zou sluiten bij de uitbraak van een infectieziekte. “Dat is een lastige vraag,” antwoordt hij, “want er moet wel draagvlak voor zijn. Ouders moeten inzien dat het beter is hun kinderen thuis te houden. Als er geen draagvlak is, wordt de uitvoering erg moeilijk. Kijk naar de volksopstand in Kootwijkerbroek tijdens de MKZcrisis, toen inwoners niet geloofden dat er MKZ heerste. Aan de andere kant hadden we een vogelpestcrisis in Barneveld en dát werd wel door iedereen erkend. Alle grote bijeenkomsten zijn toen snel geschrapt.”
Quint-Maagdenberg draait de situatie om: stel dat de scholen wel open blijven, maar ouders hun kinderen toch thuishouden. Wat kan het bestuur daaraan doen? “Ik zal de ouders niet dwingen hun kinderen naar school te sturen. Je moet maat en schaal meenemen in dit soort beslissingen,” zegt De Kruyf. Dhr. S. Heijsman, korpschef van de politieregio Utrecht, valt hem bij: “Ik zou het de burgemeester ook ten sterkste afraden om kinderen verplicht naar school te sturen. De gemeente zou andere middelen moeten inzetten om de ouders te overtuigen, repressie past hier niet.” Of de verspreiding van een ziekte werkelijk verminderd wordt door het sluiten van scholen is overigens maar zeer de vraag, vindt Steenbergen. “Kinderen thuis houden tijdens een pandemie helpt misschien in een dunbevolkt land. Maar als wij in dit land kinderen van school houden, dan gaan ze samen op straat spelen. Dan hebben ze dus alsnog contact met elkaar.”
Rood helpt wit “Stel dat er een pandemie is en het vaccin komt gereed. Wie distribueert dat?” vraagt Quint-Maagdenberg. “Daar bestaat een draaiboek voor. De huisarts is het belangrijkste kanaal, net als bij de reguliere groepsvaccinatie. De NVI distribueert het vaccin, in samenwerking met de GGD’s en arbodiensten,” antwoordt dhr. R. van Dam, manager marketing en business development van het Nederlands Vaccin Instituut. Hier speelt nog een andere brandende vraag: welke groep krijgt dat vaccin als eerste? Dhr. R. Meppelder, waarnemend RGF bij GHOR Zeeland, zegt dat beleidsmakers dat moeten vaststellen. “Vervolgens moeten de medicijnen worden vervoerd en toegediend. We gaan ervan uit dat bij een pandemie dertig tot vijftig procent van de artsen zelf ziek is, dus hoe krijgen we de
medicijnen dan op de juiste plaats? Wij hebben hier in Zeeland een afspraak over gemaakt met de brandweer. Zij doen de distributie. Dat is veiliger, want zij hebben grote auto’s en stevige mannen. Rood helpt dus wit.” En wat gebeurt er als er tijdens die distributie een brand moet worden geblust, wil Quint-Maagdenberg weten. “Die brand gaat voor, dat is de afspraak. De mensen die over zijn, helpen met de distributie. En als die het niet meer aankunnen, dan springt de politie bij.” Hoepelman kaart een ander probleem aan: “Bij de ramp in New Orleans werd gemerkt dat van de 30.000 hulpverleners slechts 5.000 kwamen toen ze werden opgepiept. Want de rest was bezig hun eigen familie in veiligheid te brengen. Hoe zal dat in Nederland gaan?” Meppelder herkent het probleem. “Ik heb dit besproken met mijn collega uit België. Daar hebben ze het zo geregeld dat de familie van de hulpverleners als een van de eersten wordt gevaccineerd.” Maar hoe zit dat in Nederland? Uit de discussie blijkt niet dat hier afspraken over zijn gemaakt. Mertens: “Maar laten we ook niet steeds uitgaan van het doemscenario. Wat er gebeurde in New Orleans, is niet te vergelijken met Nederland. Ik maakte een overstroming mee in Limburg en daar bleek dat het grootste probleem niet de organisatie is, maar de burgers zelf. Die verlieten hun huizen niet toen dat nodig was. Wat we dus vooral moeten doen is, ten eerste, de burger veel beter informeren. Ook door te oefenen. Zo trainen we in Rotterdam huisartsen in het uitvoeren van griepspreekuren. Ten tweede moeten we de primaire processen opzetten én oefenen.” Wat zijn dan de primaire processen, wil de debatvoorzitter weten. De voedselvoorziening? “Bijvoorbeeld. We moeten erover nadenken wat die primaire processen tijdens een pandemie zijn,” zegt Mertens.
C ONGRESVERSLAG
Voedsel en evacuatie Quint-Maagdenberg vraagt zich af of het gebruik van de infrastructuur ook tot die ‘primaire processen’ behoort. Is bijvoorbeeld duidelijk wie luchthavens, wegen en havens mag gebruiken tijdens een pandemie? “Dat is niet strikt vastgelegd,” antwoordt Heijsman. En wat gaat de lokale overheid doen in geval van voedselschaarste, vraagt de debatvoorzitter aan Kruyf. Die antwoordt: “Werkenderweg zullen we wel zien hoe dat gaat en wat het bestuur moet doen. We weten niet hoeveel voedsel onze inwoners nodig hebben. Maar als je vindt dat de voedselvoorziening een risico is, dan moet je je daar niet laten verrassen en de mensen daar vaccineren. Ik vind het wel erg beperkt dat er vooral wordt gesproken over het vaccineren van de zwakke groepen. Je moet juist de vitale onderdelen van de maatschappij beschermen, want dan voorkom je op den duur de grootste ellende.” Voedsel is voor Zeeland niet het grootste probleem, zegt Meppelder. “De evacuatie is ons zwakke punt. Er gaat maar één grote weg Zeeland uit. We hebben wel afspraken gemaakt met Brabant dat de hulp mee verhuist. Dus als er veel Zeeuwen in Brabant zijn, dan gaat de hoeveelheid Tamiflu mee.” Ten slotte komt het sluiten van de grenzen als mogelijke maatregel ter sprake. “De kans is groot dat die bij een pandemie dicht gaan, verwacht ik. Helaas, want het valt qua effectiviteit onder de categorie van die ontsmettingsmatjes op Schilhol,” zegt Meppelder. Zal het leger hier ook bij betrokken zijn, vraagt QuintMaagdenberg. Heijsman: “De grensbewaking is een taak van de marechaussee, onderdeel van Defensie. Dat zal niet veranderen.”
Voors en tegens van de media Dhr. L. de Vries, RGF voor NoordOost Gelderland, schuift aan voor het tweede deel van deze parallelsessie,
P AGINA 7
over de bestuurlijke uitdagingen bij een pandemie. Hij vertelt dat in zijn regio helaas veel ervaring werd opgedaan met het beteugelen van MKZ, de varkenspest en de vogelgriep. “Er is nog steeds veel onduidelijk over rollen en verantwoordelijkheden in de samenwerking, maar dat wordt inmiddels wel onderkend en in de wetgeving aangepast. Wat niet wordt onderkend, is de invloed van de media.” De media lopen de hulpverleners in de weg en maken mensen nerveus, stelt Quint-Maagdenberg. “Ja,” antwoordt De Vries, om er direct aan toe te voegen: “Maar de media zijn vaak ook uitstekend geïnformeerd. Elk beleidsteam zou een televisie in zijn centrum moeten zetten, dan profiteer je daarvan. Bovendien kun je de media ook inzetten voor je eigen doelen. Zo verzochten wij dit jaar hulp aan Defensie bij de sneeuwoverlast in de regio, maar Den Haag weigerde dat omdat ze dachten dat het wel meeviel. In Den Haag scheen namelijk de zon. Toen hebben we onder meer Nova gevraagd om bij ons te komen filmen. Daarna mocht Defensie wel worden ingezet.”De media blijken lastig in de hand te houden, zo zeggen de panelleden. “In deze tijd van snelle communicatie is het van belang dat je de waarheid spreekt, zonder in sensatiedrift te vervallen. Niet overdrijven, helder formuleren en proberen de boodschap in de juiste proportie over te brengen,” zegt Hoepelman. Een eenduidige boodschap is daarbij belangrijk, maar dat is soms lastig als diverse deskundigen worden geïnterviewd. Die spreken elkaar namelijk wel eens tegen. “We geven zoveel mogelijk eerlijke informatie. Maar als er acht of negen verschillende zenders zijn die allemaal deskundigen gaan zoeken, dan is die eenduidigheid niet te garanderen. Bovendien is het voor zo’n zender interessanter om iemand te interviewen die het niet eens is met het overheidsbeleid,” zegt Steenbergen. De Vries vraagt hem of het RIVM een spanningsveld ervaart tussen de eigen deskundigheid en
tegelijkertijd de afhankelijkheid van het ministerie. Steenbergen: “Er is zelfs een wet die zegt dat het RIVM zijn eigen waarheid mag spreken. Uiteraard is er soms spanning, maar het RIVM loopt niet aan de leiband van Volksgezondheid. Het RIVM geeft de feiten, het ministerie vormt het beleid.”
Rode Kruis Het Rode Kruis speelt een belangrijke rol bij de opvang tijdens en na calamiteiten. Dhr. M. Hofstra is directeur van het Nederlandse Rode Kruis en panellid tijdens deze discussie. Quint-Maagdenberg vraagt hem hoe de 30.000 vrijwilligers van zijn organisatie worden voorbereid op een pandemie. “We zijn nu met de overheid in gesprek hoe we ons hierop kunnen voorbereiden. Er komen centra overal in Nederland op het moment van een ramp, dus ook bij een pandemie. Maar wat er precies in de frontlinie moet gebeuren, dat ligt niet vast. En daar maak ik mij wel zorgen over, want er speelt veel. M. Hofstra, directeur Nederlandse Rode Kruis
Van het verstrekken van de vaccins tot het omgaan met ‘helpers’ die zich spontaan aandienen. Er zijn twee knelpunten: ten eerste wordt er steeds meer kwaliteit gevraagd van de vrijwilligers, maar daar zit uiteraard een grens aan. Ten tweede is de voorbereiding nog onvoldoende. We zouden veel meer willen oefenen. Daarnaast denk ik dat het nuttig is als meer wordt geuniformeerd. Bij een pandemie praat je over een grensoverschrijdend probleem dat langere tijd duurt. Daarvoor moet je toch een over alle regio’s eenduidige manier van werken kunnen vaststellen? Dan kun je efficiënter werken en sneller opschalen.”
C ONGRESVERSLAG Kruyf deelt zijn pessimisme niet: “Oefenen doe je nooit genoeg, want er komen steeds nieuwe vrijwilligers en bestuurders bij. Ik zie echter een grote gemotiveerdheid bij de betrokkenen, dat moet toch wat kunnen compenseren.” De Vries zegt echter ook dat er te weinig wordt geoefend. “Zowel bestuurlijk als in de witte kolom als interdisciplinair. De financiering van een oefening is een groot probleem, er is niet goed geregeld wie welke kosten draagt. En daarom doet dus niet iedereen mee, de huisartsen voorop.” Het valt Quint-Maagdenberg op dat huisartsen sowieso nauwelijks bij initiatieven voor een betere pandemiebestrijding betrokken zijn. De huisartsenvereniging is ter ziele gegaan, dus als doelgroep zijn ze nu lastig te bereiken. “Wij hebben in Rijnmond ontdekt hoe we huisartsen kunnen bereiken,” zegt Mertens, “namelijk door bijscholing aan te bieden. Zestig tot zeventig procent van alle huisartsen in de regio is naar die bijeenkomsten over pandemische griepbestrijding gekomen. De sleutel is dat je ze iets inhoudelijks moet bieden.” Hij zegt dat hij zal aankaarten om in de Rijnmond het Rode Kruis bij de voorbereidingen op een pandemie te betrekken, wat nodig is omdat hun vrijwilligers de basale zorg bij de uitbraak van een infectieziekte zullen bieden.
Netwerken tijdens de pauze
P AGINA 8
P ARALLELSESSIE 2: P RIVAAT B ESTUURLIJK D EBAT En wat doet het bedrijfsleven? Naast medische gevolgen heeft de uitbraak van een pandemie ook economische effecten. Bedrijven en nonprofit organisaties in Nederland zullen de mogelijke gevolgen van een pandemie moeten betrekken in hun beleid, zodat organisaties en medewerkers zijn voorbereid in geval van een dergelijke crisis. Dat is het uitgangspunt van de tweede parallelsessie onder leiding van dhr. D. van den Wall Bake, senior managing consultant Berenschot Veiligheid en Crisismanagement. Panellid dhr. J. Eggelte, econoom en beleidsmedewerker bij De Nederlandsche Bank, schetst ter introductie de mogelijke gevolgen van een pandemie op macro- en microgebied: “Door angst voor persoonlijk contact zullen de bestedingen dalen; consumenten gaan bijvoorbeeld minder naar een restaurant en maken minder gebruik van het openbaar vervoer. Het werkverzuim zal toenemen, een deel van de productie valt uit. Niemand weet hoe gróót die uitval zal zijn. Want die wordt niet alleen veroorzaakt door ziekte, maar ook door uit voorzorg bijvoorbeeld scholen te sluiten. Door de supply chain, lange ketens met vaak een internationaal karakter, werken de gevolgen verder door: Wat als de grenzen worden gesloten, of als olie niet meer wordt geëxporteerd?” De uitbraak van SARS heeft laten zien wat de gevolgen kunnen zijn voor de financiële wereldmarkt: SARS veroorzaakte hier een beursdaling van 10%. Eggelte: “Hoe ver en hoe lang de doorwerking zal zijn, is onbekend. Een inschatting voor Nederland is een daling van twee tot vijf procent van het BBP. De financiële sector is relatief goed voorbereid.
De wederzijdse afhankelijkheid is hier immers erg groot. Daarbij werken financiële instellingen vaak internationaal. De uitbraak van SARS maar ook 9/11 - waren eye openers,” zo stelt hij. Hij vervolgt: “Op bedrijfsniveau liggen de belangrijkste risico’s tussen bedrijven, want wat als de toeleverancier dingen niet op orde heeft? Een adequate voorbereiding vereist overheidsinterventie, want in welke mate zijn bedrijven er écht mee bezig? Men wacht op elkaar.” “Voorbereiden op onzekerheden vind ik een moeilijke”, reageert dhr. Zwennes, crisiscoördinator bij het ministerie van VWS, vanuit de zaal. “Volgens mij is het zaak je in algemeenheid voor te bereiden. Daarnaast moeten ook de lagelonenlanden worden meegenomen; zij produceren immers vooral voor ons.” Eggelte antwoordt: “De gevolgen kunnen zo groot zijn dat ze moeilijk zijn in te schatten. Niemand weet precies hoe de internationale supply chain in elkaar zit. Die zal verstoord raken, maar niet afgesneden worden. Er is overigens een dilemma tussen de medische en de economische invalshoek. Het sluiten van scholen bijvoorbeeld kan grote economische gevolgen hebben en brengt veel kosten met zich mee. Dus een multidisciplinaire aanpak is noodzakelijk.” Bedrijven kunnen en moeten zich voorbereiden, maar hebben daarbij wel de hulp van de overheid nodig, stelt Eggelte.
C ONGRESVERSLAG
Geen gedetailleerde voorbereiding Dhr. B. Fokkema, issuemanager en coördinator pandemie bij Shell Nederland, licht toe hoe Shell zich voorbereidt op een mogelijke pandemie. “Shell zit in circa 150 landen en een uitbraak van een pandemie is dan ook een behoorlijk bedrijfsrisico. De veiligheid van mensen en processen moet gegarandeerd zijn en verspreiding van een griepuitbraak moet worden voorkomen. En als wij goed zijn voorbereid is er - vanuit bedrijfseconomisch standpunt gezien - wellicht geld te verdienen als de concurrentie minder goed is voorbereid. Die voorbereiding bij Shell bestaat uit de bestaande crisisplanning. Daarnaast bekijken we de continuïteit in de bedrijfsvoering: hoeveel mensen zijn er minimaal echt nodig, hoe dient de communicatie naar iedereen te verlopen en wat zijn – op medisch vlak – de protocollen en voorzieningen? We kunnen ons redelijk goed voorbereiden, maar onzeker blijft wanneer iets gaat gebeuren. Dus een gedetailleerde voorbereiding, in de zin van het opstellen van lijsten met belangrijke telefoonnummers, heeft niet zo veel zin. De kern is het optuigen van crisismanagement. De rest komt als een griepgolf daadwerkelijk uitbreekt.” Dhr. B. Luten, Head Occupational Health van Unilever, zegt vanuit de zaal: “De WHO verwacht bij een griepuitbraak vijf tot zes besmettingen per persoon. Dat kunnen we proberen in te dammen met mondkapjes en andere voorbehoedsmiddelen. Maar dat houdt griep niet tegen, het is een zinloze investering. Terwijl we bezig zijn met indammen wordt aan de andere kant gewerkt aan het ontwikkelen van een vaccin. En dáár moet het vandaan komen.”
Samenwerking niet optimaal Mevr. M. Caubo is directeur Arbodienst bij DSM. DSM treft voorbereidingen voor een pandemieachtige
P AGINA 9
griep om de impact op de business te kunnen beheersen en om ook voorbereid te zijn op het opstarten ná de pandemie. “Die voorbereiding heeft betrekking op de bedrijfsprocessen (de aan- en afvoer), machines en de infrastructuur. Beheersing van de impact betreft natuurlijk ook onze medewerkers. We hebben niet alleen te maken met onze eigen medewerkers, maar ook met hun achterban; zeker in andere landen zit er achter één medewerker een hele familie.” Bij de beheersing van de impact is de samenwerking met public health services van belang, stelt Caubo. “Die samenwerking vinden we in Nederland niet optimaal; men spreekt elkaars taal niet, er is weinig initiatief vanuit die kant. Daarbij: als je als bedrijf in een te vroeg stadium overleg voert met public health, kan dat als een bewijs van onvermogen worden gezien.” Binnen het scenario van DSM wordt bij uitbraak van een pandemie uitgegaan van een uitval van 25% van de medewerkers. Er staan echter nogal wat vragen open. Caubo: “Als een pandemie uitbreekt, moeten we dan aan de poort de temperatuur van onze medewerkers gaan opnemen? Op welk moment ga je erover communiceren? Hoe ga je om met expats?” Mevr. I. Kalkhoven, projectleider Vitale Infrastructuur bij het Ministerie van BZK, zegt: “Bij ons is de uitbraak van een pandemie één van de 41 mogelijke ‘begingebeurtenissen’ van een crisis. De verwachting dat de overheid in geval van een crisis alles zal oplossen, is erg groot. Men vindt ook dat men er ‘recht’ op heeft. Dus moet worden gecommuniceerd wat de burger zélf kan doen en moet er duidelijkheid worden gegeven over wat de overheid doet en niet doet.” Uitbraak van een pandemie heeft onverwachte effecten. Uit onderzoek in de VS blijkt dat 30% van de artsen en verpleegkundigen de handen niet wast tussen patiëntencontacten in. Dat betekent dat zo’n 30% zal uitvallen bij een pandemie, stelt Kalkhoven. “Als ook zaken als catering en
schoonmaak uitvallen, dan worden de gevolgen alsmaar groter. Mensen die veelvuldig in contact komen met anderen, mensen die werken, zijn het meest vatbaar. In een bepaald opzicht zijn dat de meest belangrijke mensen, want als zij uitvallen komt de productie stil te liggen. Van belang is om na te denken over de keten waar je als bedrijf in zit, over welke personen in je bedrijf het meest vitaal zijn en nagaan of deze een back-up hebben.”
Panelleden tijdens het Privaat Bestuurlijk Debat
Burger zelf verantwoordelijk? “Er staat nog veel open. Op allerlei niveaus zijn zaken nog niet of onduidelijk geregeld,” concludeert de debatvoorzitter. “Zijn er ook positieve geluiden, tips en trucs?” Zwennes, vanuit de zaal: “Ik geloof niet in grote structuren, ook niet in grote structuren van bovenaf. Wel geloof ik dat de overheid erop moet wijzen dat er ‘iets’ moet gebeuren. In geval van een pandemie moet je beginnen om de private sector ervan te overtuigen dat ze zich moeten voorbereiden. Ze zijn onderdeel van een keten. Door interne bewustwording kun je aanhaken bij de overheid en duidelijk maken dat er een vorm van regie moet zijn. Dus ik ben wel positief.” Vanuit de zaal merkt dhr. F. Akkermans, commercieel directeur van VaccinatieZorg Nederland op: “Men denkt dat er een schaarste is aan antivirale middelen, zoals Tamiflu. Die is er niet meer. De overheid was voorzichtig met de aanschaf van een voorraad van 5 miljoen, ze zou zo’n 45 miljoen moeten inslaan. Maar de overheid hoeft die verantwoordelijkheid niet te nemen, dat kunnen de mensen ook zelf doen.”
C ONGRESVERSLAG Volgens Luten is het zinvol om voor 30% van de bevolking een doosje op voorraad te hebben. “Dat zouden de bedrijven moeten doen, of de burger zelf,” vindt hij. Maar waarom slechts voor 30% en niet voor iedereen? Het is van belang de cruciale schakels in een bedrijf te benoemen. Als bijvoorbeeld 20% van de IT’ers uitvalt… draait het bedrijf dan door, zo wil de debatvoorzitter weten. “Wie bepaalt wanneer die tabletjes moeten worden ingenomen?” vraagt Zwennes zich af: Het zijn nog altijd medicijnen en degene die ze voorschrijft is in de regel de huisarts, in ieder geval een arts. Zelfmedicatie is niet verantwoord in dit geval. Bovendien zijn virusremmers niet voor preventie maar voor profylaxe bedoeld.“ Caubo antwoordt: “DSM gebruikt het wel als preventie, als medewerkers van DSM bijvoorbeeld naar een risicogebied moeten reizen.” “Shell is verantwoordelijk voor het personeel waar het de eerstelijns gezondheidszorg geeft, bijvoorbeeld op de offshore platforms en op de schepen,” zegt Fokkema. “Voor hen hebben we antivirale en eventueel vaccinatiemiddelen. In ander situaties valt de hulp aan het personeel wat betreft vaccinatie of antivirale middelen niet onder onze bedrijfsverantwoordelijkheden, we zien hen dan als burgers die gebruik maken van de algemene voorzieningen.”
Zelfgenoegzaamheid Burgers zijn gerustgesteld als ze weten dat er voldoende vaccinatie is ingeslagen, is een aanname. Hoe ziet dhr. D. de Jong, partner van de Octaaf Adviesgroep, dat? “De burger heeft verwachtingen van het bedrijfsleven en van de overheid. Die burger wíl zelf wel wat doen, maar weet niet wát. Die burger verwacht dat de overheid het wel geregeld heeft, dus de overheid moet transparant zijn in haar advies.
P AGINA 10
Bij de vuurwerkramp in Enschede stonden dagelijks zo’n vijfhonderd tot duizend mensen voor de deur die dingen wilden wéten, die helderheid wilden. Wie doet wat? Wie besluit wat? Wie neemt de verantwoordelijkheid in de besluitvorming? De burger verwacht continuïteit, het bedrijfsleven kan dit leveren.”
Discussie tijdens het Privaat Bestuurlijk Debat
De communicatie naar de burger gaat pas echt werken als de media dit oppakken...
“Merken we dat al?”, vraagt debatvoorzitter Van den Wall Bake, “Dat burgers zeggen: Wij willen duidelijkheid?” Zwennes: “Bij de communicatie rondom de laatste vogelgriep hebben we dit gemonitord. Daaruit bleek dat 80% tevreden was over de duidelijkheid die werd gegeven. De overheid moet wellicht beter communiceren met het bedrijfsleven, maar dat geldt zeker ook andersom.” Dhr. Derx van het Rode Kruis vraagt zich af of die burger ook zo tevreden zou zijn geweest als de vogelgriep daadwerkelijk was uitgebroken. “Kijk dus uit voor zelfgenoegzaamheid.” “De communicatie naar de burger gaat pas echt werken als de media dit oppakken”, stelt Eggelte. “ De overheid kan bedrijven helpen door standaard draaiboeken op het internet te zetten.” Zwennes wijst erop dat dergelijke draaiboeken er al zijn, op www.infectieziekten.info. Dhr. R. Nab, stafmedewerker in het UMC Groningen, sluit deze sessie af met de opmerking dat de hulpverlening niet onuitputtelijk is. “Wij hebben vijftien ziekenhuizen in onze regio. Wij kennen onze vitale processen wél. Wij hebben ook Tamiflu. En wie krijgen dat bij ons in geval van een pandemie: de artsen en de verpleegkundigen, de mensen aan het bed. Want wij zijn niet alleen een ziekenhuis, maar ook een bedrijf! In geval van een pandemie krijgen we meer patiënten, bovenop de ‘gewone’. En dat willen we eigenlijk helemaal niet, want misschien gaan we dan wel failliet.”
C ONGRESVERSLAG
G ETRAPTE
P AGINA 11
VERANTWOORDELIJKHEID
Voor de laatste discussie van de dag nemen twee Tweede Kamerleden plaats op het podium. Dhr. S. Buijs van het CDA en mevr. K. Arib van de PvdA beantwoorden als eerste de vraag van de dagvoorzitter waarom er in hun verkiezingsprogramma’s niets staat over pandemiebestrijding. “Omdat het vanzelfsprekend is dat een land daarop is voorbereid,” zegt Buijs. “We hebben de laatste jaren in de Kamer heel veel gepraat over oefenen en de GHOR-structuur... En de minister heeft een overeenkomst gesloten dat er voldoende Tamiflu voorhanden zal zijn bij een uitbraak. Nederland is niet klaar voor dé aanpak, maar heeft wel de structuur waarmee het kan anticiperen op incidenten.” Hoe kijken de Kamerleden aan tegen de verantwoordelijkheden bij pandemiebestrijding, wil Quint-Maagdenberg weten. “Moet er meer nationaal gecoördineerd worden?” vraagt ze. Buijs antwoordt: “Het is een getrapte verantwoordelijkheid, waarvoor zowel op internationaal niveau als regionaal niveau afspraken zijn gemaakt. Zo komt er internationaal een early warning system en moet er op Europees niveau samenwerking worden ontwikkeld. De grensoverschrijdende afstemming is nu nog een probleem. Verder wil ik zeggen dat het een dooddoener is om de regering voor alles verantwoordelijk te houden. Ook hier geldt: decentraal wat kan, centraal wat moet.” Of er niet meer aandacht moet komen voor het oplossen van de financieringsproblematiek rondom oefeningen, vraagt de dagvoorzitter. “Dat het nu zo’n balspel is tussen alle betrokkenen, dat is mij een doorn in het oog,” erkent Buijs. Arib voegt toe: “Er wordt te weinig geoefend en ik denk zeker dat er vanuit de centrale overheid meer druk op de ziekenhuizen zou kunnen worden uitgeoefend, om hen te bewegen mee te doen. Maar dit is ook lastig, omdat de tendens nu is dat ziekenhuizen zelf mogen bepalen wat ze doen. De verantwoordelijkheden zijn ook niet duidelijk. Dat komt steeds terug, nu weer bij het rapport over de Schipholbrand. Dat moeten wij als politici oppakken.” Dhr. Mertens vraagt vanuit de zaal aandacht voor de zelfredzaamheid van de burger. “In de rampengeneeskunde zijn wij er inmiddels van overtuigd dat die burger niet achter het roodwitte lint moet blijven. Als iedereen een beetje meehelpt, dan helpt dat enorm. Wat vindt u daarvan? En hoe moet je dan met de burger communiceren?” vraagt hij. Arib beaamt dat burgerinzet erg belangrijk is, maar laat in het midden hoe dat gerealiseerd moet worden. “De overheid moet de voorwaarden scheppen waarin de burger zelfredzaam kan zijn,” zegt ze. Buijs brengt een verschil aan tussen zelfredzaamheid en het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid. “Zodat mensen zichzelf laten vaccineren,” noemt hij als voorbeeld van dat laatste. Mertens verduidelijkt zijn vraag: “Het gaat om praktische zaken, om voorlichting zodat de burger weet wat hij straks bij een pandemie moet doen. Moet hij voedsel en aspirine inslaan, bijvoorbeeld?” Buijs knikt: “Dat kan onderdeel uitmaken van een regionaal rampenplan. Ik denk niet dat het nodig is dat de rijksoverheid zo’n plan maakt.” Dhr. S. Buijs, CDA Mevr. K. Arib, PvdA
C ENTRALE
Mevr. M. QuintMaagdenberg Dhr. D. van den Wall Bake, senior managing consultant Berenschot B.V.
AANPAK
Van den Wall Bake, de discussieleider bij de tweede parallelsessie, vertelt wat daar ter sprake kwam: “Bedrijven en overheden hebben elkaar nodig, zo concludeerden wij in deze discussie. Zelfs grote bedrijven moeten weten hoe bijvoorbeeld de distributie van medicijnen bij een pandemie zal verlopen. Wat is de taakverdeling tussen overheid en bedrijven? Ten tweede blijkt het onduidelijk wie verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld het inslaan van medicamenten. Moet een bedrijf dat zelf doen, of gaan de medewerkers ervoor naar de huisarts?” Buijs reageert: “Als elk bedrijf zijn eigen ding gaat doen, dan loop je het gevaar dat het een chaos wordt. Ik wil ervoor pleiten dat de RGF dit soort zaken coördineert. Ik vind dat de inkoop en de distributie van medicijnen centraal moet worden geregeld.” Dagvoorzitter Quint-Maagdenberg zet aan het eind van de dag een aantal bevindingen op een rij. “Er kunnen twee conclusies worden getrokken: er moet meer worden geoefend én communicatie is van levensbelang. Ik wil hier pleiten voor meer duidelijkheid in verantwoordelijkheden. Laat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid nemen, van bedrijven tot RGF en premier, en een besluit nemen als dat op hun bord ligt. En laten we elkaar dan niet in de weg gaan zitten omdat wij vinden dat het anders moet.”
C ONGRESVERSLAG
P AGINA 12
P ANDEMIEBESTRIJDING
IS EEN GEDEELDE VERANTWOORDELIJKHEID
GlaxoSmithKline heeft een duidelijke visie op pandemiebestrijding. Het farmaceutische bedrijf zoekt samenwerking met nationale overheden om zo goed mogelijk voorbereid te zijn op een pandemie. Daarnaast wil het bedrijven helpen om met een mogelijke pandemie om te gaan. Want als zo’n wereldwijde epidemie uitbreekt, dan is het een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel de overheid als de private sector om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken. “Laat ik eerst zeggen dat iedereen natuurlijk hoopt dat er geen pandemie zal komen,” zegt Luc Debruyne, algemeen directeur & vice president van GlaxoSmithKline in Nederland. “Maar als het wel gebeurt, dan is het zaak dat de voorbereiding optimaal is. Zo’n pandemie kan alleen effectief worden aangepakt in een goede samenwerking tussen publieke en private partijen. Dus dat iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt. Dat is de uitdaging.” GlaxoSmithKline begon overleg met diverse partijen, zoals de rijksoverheid en kennisinstellingen. Zo leverde GlaxoSmithKline de virusremmer Relenza aan de Nederlandse overheid. Het is de strategie van de L. Debruyne, Nederlandse overheid om bij een pandemie virusremmers zo in te zetten dat het griepvirus minder snel alg. directeur & vice om zich heen kan grijpen. Dat is nodig om de periode te overbruggen tussen het moment van de uitbraak president GSK en het moment dat er een vaccin is ontwikkeld, wat minimaal zes tot acht maanden duurt. “Pas als duidelijk is welk virus de pandemie veroorzaakt, kan het specifieke pandemische vaccin worden ontwikkeld,” zegt Debruyne. Het proces van het typeren van het virus en het ontwikkelen en produceren van het vaccin kost tijd. Daarnaast moet er voldoende productiecapaciteit zijn. GlaxoSmithKline ziet dit als een speerpunt voor zijn investeringen. Het breidde onder meer zijn productiecapaciteit in Dresden aanzienlijk uit en nam onlangs een productiefaciliteit in Canada over. De strategie van de Nederlandse overheid is zoals gezegd het inzetten van antivirale middelen en, later, het vaccin zelf. GlaxoSmithKline heeft nog een aanvullende aanpak uitgewerkt. Debruyne: “Wij pleiten ervoor om een voorraad van een zogenaamd pre-pandemisch vaccin op te slaan. Er wordt verwacht dat een volgende pandemie veroorzaakt zal worden door een aan H5N1 verwant virus. Wij hebben een hulpstof of adjuvans ontwikkeld die bij het vaccin wordt gevoegd, waardoor met een relatief lage dosis van het H5N1 antigeen een goede immuunrespons bereikt wordt. Het zorgt bovendien voor kruisbescherming: het pre-pandemische vaccin beschermt ook tegen aanverwante H5N1 virussen. Als mensen hiermee worden gevaccineerd kort voor de pandemie Nederland bereikt, dan wordt hun immuunsysteem alvast geactiveerd en zijn ze beter voorbereid op de pandemie.” GlaxoSmithKline staat aldus een werkwijze voor die bestaat uit drie middelen: voorraadopbouw van anti-virale middelen en dit prepandemisch vaccin, om te gebruiken aan het begin van de pandemie. En daarbij het ontwikkelen van het vaccin tegen het virus dat de pandemie veroorzaakt. “We proberen nu op basis van wetenschappelijke gegevens de overheid van de meerwaarde van deze visie te overtuigen,” zegt Debruyne. Bij veel bedrijven leeft de opvatting dat het door de overheid ook voor hen goed geregeld is. “Ik merkte tijdens het Toekomstdebat Pandemiebestrijding grote verschillen in aanpak. Eerlijk gezegd was ik verbaasd over de uiteenlopende meningen over de ernst en de aanpak van een pandemie. Sommige bedrijven hebben zichzelf goed voorbereid, anderen vertrouwen geheel op de overheid.” Dit laatste is volgens Debruyne niet logisch: “Het feit dat er een brandweer is, betekent toch ook niet dat je als bedrijf geen brandblussers hoeft te hebben?” Hij is van mening dat bedrijven zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen bij pandemiebestrijding. Overigens is dit iets dat GlaxoSmithKline ook zelf doet: bij een dreigende pandemie worden medewerkers en hun gezinsleden zonodig en op voorschrift van een arts voorzien van antivirale middelen en vaccins, zegt Debruyne. “We hebben een Pandemie Preparedness Plan, een draaiboek waarmee we ons voorbereiden op een mogelijke pandemie. Een pandemie grijpt hard in in het persoonlijke leven van medewerkers, maar ook in je bedrijfsvoering. Het is niet alleen het ziekteverzuim; de gedachte dat je slachtoffers kunt voorkomen moet ieder bedrijf toch aanspreken. Dat kun je deels veiligstellen met zo’n plan.” Debruyne noemt het een gedeelde verantwoordelijkheid van bedrijfsleven én overheid om een pandemie zo goed mogelijk het hoofd te bieden. “Ik heb geen kritiek op bedrijven die dit nog niet geregeld hebben. Ik kan mij voorstellen dat ze niet onmiddellijk wakker liggen van een mogelijke pandemie, want er is nog veel onwetendheid. De overheid en onder meer ook GlaxoSmithKline moeten bedrijven voorlichten over wat ze zelf kunnen doen.” En dat blijft niet bij woorden, want GlaxoSmithKline is van plan enkele workshops over de voorbereiding op een pandemie voor bedrijven te ondersteunen.
Organisatie
Met speciale dank aan de sprekers en debaters: Khadija Arib, lid tweede kamer (PvdA) Renée Bergkamp, directeur-generaal ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Siem Buijs, lid tweede kamer (CDA)
Dorpsstraat 1 5261 CJ Vught Telefoon: (073) 6842525 Fax: (073) 6842520
B E ZO E K
OOK ONZE WEBSITE:
W W W . BL O M B E R G I N S T I T U U T . N L Het BlomBerg Instituut is een onafhankelijk kennisinstituut met onderscheidende activiteiten in innoverende publieke en private op beleidsmatig en operationeel niveau. Zij ontwikkelt en organiseert o.a. hoogwaardige sectorgerichte congressen, Top Bestuurders Meetings en actuele debatcycli voor bestuurders, beleidsmakers, operationele beslissers en hun (strategische) keten-partners. Op deze manier speelt het BlomBerg Instituut direct in op het belang van debattere, ontmoeten én het op een bijzondere en structurele wijze bijeenbrengen van hoogwaardige doelgroepen. Directeur: drs. Ivonne C.L. Couwenberg Redactie: Marieke Vos, IT-journalistiek
Executive Partner
Monique Caubo, directeur Arbodienst DSM B.V. Roel Coutinho, directeur Centrum voor Infectieziektebestrijding RIVM Roeland van Dam, manager Marketing & Business Development Nederlands Vaccin Instituut Jurriaan Eggelte, econoom en beleidsmedewerker De Nederlandsche Bank Bert Fokkema, issue manager en coördinator Pandemie Shell Nederland B.V. Hans de Goeij, directeur-generaal ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Andy Hoepelman, hoogleraar Infectieziektebestrijding Universitair Medisch Centrum Utrecht Marc Hofstra, directeur Nederlandse Rode Kruis Dingeman de Jong, partner Octaaf Adviesgroep Ingrid Kalkhoven, projectleider Vitale Infrastructuur, ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Aart de Kruyf, wethouder gemeente Barneveld Ricks Meppelder, medisch manager RAV Zeeland Paul Mertens, docent, arts infectiebestrijding GHOR RotterdamRijnmond
Kennis Partners
Monique Quint-Maagdenberg, vmg. burgemeester Vaals en lid GHOR burgemeesters Beraad Dick Schoof, directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Met medewerking van
Jim van Steenbergen, hoofd bureau LCI, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM Laurent de Vries, algemeen directeur GGD Gelre-Ijssel
Mediapartners
Diederick van den Wall Bake, senior managing consultant Veiligheid en Crisismanagement Berenschot B.V. Het congresverslag van het Nationaal Toekomstdebat Pandemiebestrijding is een uitgave van het BlomBerg Instituut.
Met bijzondere dank aan:
Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen in welke vorm dan ook zonder nadrukkelijke toestemming van de uitgever. De uitgever kan op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade door foutieve vermelding in dit congresverslag. © 2006