JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
l 9 8 8
Donateurs gezocht Het afgelopen jaar gaf X min Y ruim een half miljoen aan subsidies. Te weinig naar onze mening. We willen meer donateurs (m/v) erbij hebben. We willen mensen, die het heel belangrijk vinden, dat
die vanwege hun links-politieke opstelling niet bij andere (gevestigde) fondsorganisaties terecht kunnen, omdat hun aktiviteiten (nog) niet breed maatschappelijk aanvaard zijn. • XminY opereert onafhankelijk van de Nederlandse overheid,
progressieve basisbewegingen waar ook ter wereld daadwerkelijk deelte van hun inkomen overhebben.
gesteund worden. We willen mensen, die daarvoor een (klein) ge-
in het bijzonder van haar buitenlandse beleid, en van slechts enkele grote donateurs. XminY heeft enige duizenden donateurs (v/m) die relatief kleine bedragen overmaken. Daarom kan X min Y vol-
• XminY is een progressieve en onafhankelijke fondsorganisatie. Zij stelt haar geld ter beschikking aan groepen en bewegingen in Derde-Wereldlanden en in 'rijke' landen, die gericht zijn op maatschappelijke veranderingen in politieke, sociale, economische en/ of culturele zin. Rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid, zelfbeschik-
komen ongebonden steun geven aan politieke basisbewegingen. Zonder invloed van de overheid, het bedrijfsleven of politieke partijen. • X min Y werkt met een kleine betaalde staf en een grote groep vrijwilligers/deskundigen (v/m) om de apparaatskasten zo laag mo-
king en emancipatie zijn daarbij voor XminY sleutelbegrippen.
gelijk te houden. • Xmin Y is basisdemocratisch georganiseerd.
• Het geld van X min Y gaat veelal naar groepen en bewegingen,
Noordermarkt 26, Amsterdam. Voor telefonische informatie: 020-279661. Voor donaties: giro 609060.
olitieke
oeiale
orming
ELKE MAAND * ZORG * POLITIEK WELZIJN * ARBEID * BELEID * HULPVERLENING * IN
TIJDSCHRIFT VOOR DE SOCIALE SECTOR
Themanummers in 1988: • politieke vorming in de jaren '90 • nieuwe technologieën • moderne armoede • confrontaties met de dood
• • • • • •
een opiniërend vaktijdschrift met een traditie van diepgang .met gevoel voor leesbaarheid met intuïtie voor trends met oog voor geschiedenis met tweemaandelijkse themadelen die jaren meegaan • met achtergronden, reportages, interviews, commentaar, recensies • kortom: 44 pagina's onmisbaar eigentijds sociaal élan
elk nummer bevat: 6: achtergrondartikelen, lessuggesties en leerlingenmateriaal, recensies van relevante vakliteratuur, informatie over recent verschenen materiaal, een column van een gastauteur en de agenda. voor abonnementen en informatie:
Tijdschrift voor de Sociale Sector, elke maand 44 pagina's voorsprong ...
BURGERSCHAPSKUN!! Nederlands Centrum voor Politieke Vorming
bel:
Noordeinde 2A. Leiden. Telefoon (071) 121841
D
*
E
H
E
L
023 - 276354
L
N
G
I
4
REPORTAGE lfet
kind CJ1 het:bädwatcr:-
1516 Diekerhof
Oe slag om dE! :P!lby, tlE!tl verelag v:~n h~t ·
feministisch front ·.
8 9
··
49
Huis te koop-
coLUMN
Astrid Roemer
Colofon Uitgever St1cht1ng TIJdschnh voor Linkse Politiek DE HELLING verschijnt VIJfmaal per jaar; priJS losse nummers f t 0,-; jaarabonnement f 39,50 G1ronummer 268784 o.v.v. DE HELLING Redactie Frank van den Berg, Mananne van den Boomen, Wlllem de BrUin, Wout Buitelaar, Els Diekerhof, Flonan D1epenbrock, Jan D1rx, Chns Huinder, Henk Knjnen (redact1esecretaris), Paul Ku1Jpers, Alexander de Roo, Karin Spa1nk en Jos Vernoo1j
12
Vijftien jaar Chileense oppositie
A NA L v sE -
Jan de Kievid
De grenzen van een 'laboratorium-experiment'.
16
coMMENTAAR
De satelliet van Pinochet-
Bram van Ojik
BALANs
53
Technologie en cultuur
Zetwerk Ruparo, Amsterdam
18
Distributie Bêtapress, Rijen Advertentietarieven
Redactiesecretariaat Henk KriJnen (020) 257298 De Helling 1s een onafhankeliJk pol1t1ek IIJdschnft met belangstelling voor ontw1kkel1ngen op het soc1ale en culturele vlak Het IIJdschnft w1l een algemeen med1um ZIJn voor linkse pol1tleke men1ngsvorm1ng en w1l publieke debatten be1nvloeden
-
Marianne van den Boomen
54
Amsterdam-
Ton Regtien
Sociale stijging en de rechte lijn naar het geluk- Henk Krijnen RE c EN s 1E
De culturele fuik van Lieneke van Schaardenburg.
29 35
36
ANALYSE -
De bekabeling van de consument
58
BESCHOUWING
grote Stad -
De arbeidersbeweging in de
Eric Hobsbawm
De teloorgang van de stad als politieke arena.
Thea Wijers
Wordt de klant eindelijk koning?
coLUMN
63
Mijn Erika-
Wout Buitelaar
BESCHOUWING Technologische cultuur en de Onmacht Van de politiek - Miehiel Schwarz
64
TIJDSCHRIFTEN
Bladeren
Korte besprekingen van buitenlandse wetenschappelijke tijdschriften van progressieve signatuur.
CARTOON
Kafak
Technologie is overal, maar de politiek niet.
ISSN 0922- OI 19
D
Het gesloten circuit van mens en machine
coLUMN
Een tour d'horizon langs recente literatuur over technologie en maatschappij.
f 300,- per t 12 pagm; f t50,- per tl4 pagm; f 75,- per tl8 pagm Abonnementenadministratie en zakelijke correspondentie De Helling I T1jdschrih voor L1nkse Pol1t1ek Postbus t 52 40 tOOt ME Amsterdam
Jeroen Saris
Herinneringen van lna Brouwer, Fré Meis en Ton Regtien.
Vormgeving Marcel Bakker I Hollandse Hoogte
Druk Macula, Boskoop
Vloedgolven overspoelen
Nederland -
RE c EN s 1E Drieluik van het Nederlandse COmmunisme - Gerrit Voerman
MIDDENKATERN
Eindredactie Henk Kn1nen
HET BETooG
E
H
E
L
L
N
G
3
~-~------------------------~--------------
JAARGANG
1-
NUMMER
e consumptie van beschuit met muisjes is in feministi· sche kringen enorm toegenomen. Kinderen en bevallingen staan hoog genoteerd op het lijstje van gespreksonder· werpen in het vrouwencircuit Tegen moederschap wordt niet meer negatief aangekeken. Moeders worden niet langer tot slachtoffers van een patriarchale samenleving bestempeld. Moeder worden is weer een creatieve daad. De omslag in het 'moederschapsdebat' vond verbazingwekkend snel plaats. Het gaat niet meer om moederschap als onderdrukkend maatschappelijk instituut maar om moedige, bewuste, persoonlijke keuzes. De bevrijding van de vrouw. Het ultieme bewijs dat vrouwen tot alles in staat zijn, gaat geleverd worden. Kinderen èn carrière - ze moeten allebei kunnen. De angst om zich te verliezen in de vrouwelijkheid van het moederschap heeft plaatsgemaakt voor de uitdaging het feminiene en masculiene in zichzelf te combineren. De ideale zelfrealisering van de hedendaagse feminist lijkt het zonder moederschap niet te kunnen stellen. Volgens sommigen worden vrouwen pas 'hele mensen' als zij moeder worden. Anti conceptie Merkwaardigerwijs gaat de opkomst van het nieuwe moederen gepaard met een verkettering van het 'ouderwetse' feminisme. De kersverse feministische moeders putten zich uit in rtegatîeve herinneringen over 'de tweede golf'. Nu ze zelf ervaren hoe geweldig het moederschap kan zijn, ontstaan rancunes over het feit dat ze zich zo lang hebben laten ophouden door de toenmalige feministische ideologie. Hoe hebben feministen - inclusief zijzelf - ooit kunnen denken dat een kind louter een last was en belemmering voor je carrière? In de herinnering van veel nieuwe moeders wordt het feminisme van de jaren zeventig en begin jaren tachtig gekenmerkt door een ideologische terreur tegen het moederschap. Er wordt nu geschreven dat er voor moeders nauwelijks plaats was in de beweging. De feminist als moeder komt er in het rijtje van populaire strijdpunten inderdaad bekaaid vanaf. Abortus, werkgelegenheid, sociale zekerheid
4
D
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
-----~
1 9
s a
en Er gaat de laatste jaren geen maand voorbij of er valt wel een envelopje van negen bij veertien centimeter op de deurmat. Wie even twijfelde aan potentie en vruchtbaarheid van progressief Nederland kan gerust zijn. Steeds meer feministische vrouwen en mannen krijgen kinderen. Vaak op de valreep. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Dat belooft wat! Of toch niet? foto: Paul Babel1owsky/HH
JAARGANG
-NUMMER
<
Post-feministisch ouderschap Els Diekerhof
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
hadden aanvankelijk meer prioriteit dan kinderopvang. Voorzichtig geopperde plannen voor een baarstaking kunnen wellicht als moedervijandig gekwalificeerd worden. (In het Lijf-boek voor vrouwen - elke feminist had dat in de kast - worden wel vele pagina's gevuld met informatie over anti-conceptie maar wordt met geen woord gerept over hoe je- eventueel snel en gewenst - zwanger wordt.) Maar waren moeders en zwangere vrouwen taboe binnen de beweging? Dat viel wel mee. Er was geen enkel feministisch congres dat niet voor kinderopvang zorgde. Vergaderingen liepen niet uit omdat een aantal vrouwen kinderen van school moest halen. De slagzin 'het persoonlijke is politiek' bezorgde menig feministisch moeder een legitiem excuus om afspraken niet na te komen. 'Sorry hoor, het is niet af, Lowietje had een oorontsteking en je begrijpt ... ', werd zonder meer geaccepteerd (en mannen met zo'n excuus konden zelfs rekenen op applaus). Als rechtgeaarde feminist haalde je het niet in je hoofd géén rekening te houden met kinderen. Feministen konden en kunnen met respect moeder worden. En heterovrouwen gingen indertijd (dus) ook gewoon met hun onderdrukkers naar bed. (Nog zo'n vals eind-jarentachtig-herinnering: dat vrouwen toen niet aan hetero-seks deden.) Libelie-jargon Iets anders is dat het feminisme uit en te na heeft gewaarschuwd voor de onderdrukkende en eenzijdige aspecten van het moederschap binnen het gezin. Er werden uitgebreide analyses gemaakt van de seksespecifieke arbeidsdeling. Er werd betoogd dat mannen ook binnenshuis de handen uit de mouwen hoorden steken. De rol van vaders bij de opvoeding van kinderen werd benadrukt. Ouderwetse taakverdelingen moesten in de ijskast. Voorop stond dat de verzorging van het nageslacht geen exclusieve aangelegenheid van vrouwen mocht blijven. Mannen zijn daar net zo goed verantwoordelijk voor, en biologisch niet minder geschikt. Lange tijd was de voorwaarde waaronder feministische vrouwen kinderen wilden baren bijzonder duidelijk: hij doet de helft en anders begin ik er niet aan. Een bijkomende voorwaarde leek dat vrouwen eerst een
L
L
1988
redelijke plek op de arbeidsmarkt veroverd wilden hebben. Zowel vanwege 'de factor man' als vanwege 'de factor werk' duurde het even voordat de meiden van 'de tweede golf' zwanger werden. Nu hebben ze en masse besloten dat het zover is. Moederschap heeft niet meer de negatieve bijklank van lotsbestemmming en plicht. Moederschap is een bewuste keuze. En moeder worden en moeder zijn is een fantastische ervaring. (Zelfs de meest geharde tantes en goedgebekte ideologes vervallen in Libeliejargon wanneer het hun kroost betreft.) Ondertussen wordt de klassieke feministische terminologie uit het spraakgebruik verbannen. Die isvinden de nieuwe moeders - inmiddels achterhaald. Het moederschap op zich, daar is niets mee mis. Het gaat erom het anders te organiseren, luidt nu het credo. De feministische moeders verwerpen moederen in traditioneel gezinsverband en kiezen voor andere vormen. Vrijwel allemaal zijn ze bewust ongehuwde moeder in de letterlijke betekenis van het woord. De trouwboekjes van haar moeders zijn vervangen door de meest ingewikkelde notariële aktes op maat. (Hoewel hier en daar 'voor het gemak en de lagere kosten' weer naar het stadhuis gegaan wordt.) Er zijn feministische moeders in soorten en maten. Moeders die hun kind alleen opvoeden, moeders met 'mee-moeders', moeders in woongroepen (met en zonder vader), moeders met vaders-op-afstand en moeders die het samen met haar mannelijke partner doen. De kinderen van feministen tref je zelden in doorsneegezinnetjes. De vraag is echter wat al die alternatieven opleveren. Zijn niettraditionele samenlevingsvormen een garantie voor een andere taakverdeling tussen de geslachten? Is de zorg voor kinderen daarmee evenzeer een aangelegenheid voor mannen geworden? Zonder een vader in de buurt wordt het principe 'ieder de helft' nogal ingewikkeld. Maar ook voor vrouwen die min of meer samenwonen met de vaders van haar kinderen lijkt het niet eenvoudig. De prijs van de pampers De bedoeling was dat vaders evenveel verantwoordelijkheid voor de
N
G
5
JAARGANG
l
~NUMMER
·1/::i
~NOVEMBER/DECEMBER
kinderen zouden nemen als moeders. Dat ze net zo vaak, net zoveel tijd en net zoveel aandacht aan hun zonen en dochters zouden besteden. Keiharde cijfers over hoe de onderlinge taakverdeling in de praktijk verloopt, zijn er nog niet maar een een voorzichtige indicatie geeft aan dat daar in driekwart van de gevallen bar weinig van terecht komt. De redenen zijn even treurig als voor de hand liggend: 'Hans kan zich hoogstens een dag in de week vrijmaken', 'Aangezien Erik full-time werkt. .. ', 'Peter verdient nu eenmaal beter dan ik en zijn salaris hebben we hard nodig'. De meeste vrouwen hadden het zich anders voorgesteld indertijd. Ze vinden dat de huidige . ". -.-......,.,"""""_' taakverdeling verre van fifty-fifty en ideaal is. Moeizame onderhandelingen voor, tijdens en na de zwangerschap leverden niet het gewenste resultaat op. Op de spits drijven~ dat wil zeggen je mannelijke partner dwingen tot een evenredige besteding van tijd en aandacht- was niet realistisch en bovendien niet bevorderlijk voor de relatie, en daarmee niet bevorderlijk voor het aanstaande kind. Veel vaders maakten zich er met een Jantje van Leiden vanaf. Er zijn er maar weinig die omwille van een verantwoord vaderschap afzien van een boeiend en druk leven buitenshuis. En het argument van het hogere salaris ~ mannen werken gemiddeld nog steeds in de betere banen - komt hen daarbij, mede gezien de prijs van de pampers, goed van pas.
De feminist als moeder komt er in het rijtje van populair feministische strijdpunten bekaaid vanaf
•·• ··v·"•' .".._. "· ·•··"'•····<>··--·~
Het merendeel van de nieuwe moeders heeft de strijd om de taakverdeling thuis inmiddels bijna opgegeven. Sommigen zijn de strijd niet eens meer aangegaan omdat het resultaat al bij voorbaat vaststond. Vaak zijn ze er niet echt rouwig om. Op berustende toon wordt verslag gedaan over de onveranderlijkheid van de mannelijke natuur en de noodzaak van rust aan het thuisfront.
6
D
E
H
Nieuwe vaders
Niet onbelangrijk is bovendien dat die veel grotere tijdsinvestering vrouwen het recht geeft op een doorslaggevende stem in opvoedingsaangelegenheden. Als het kind er net is, vinden vrouwen haar moederende partners ontroerend prijzenswaardig. Natuurlijk snappen niet meteen echt alles, maar die lieve onhandigheid in omgang met en verzorging van de peuter is ook vertederend om te zien. Na verloop van tijd ontstaat er echter enige irritatie. Veel moeders worden er doodmoe van om continu uit te leggen hoe je kinderen opvoedt. Vaders reageren haars inziens altijd net even te laat op signalen van het kind. Op den duur is het dan sneller en handiger om zelf maar in actie te komen, in plaats van hem aan te sporen iets te doen. Stiekem beginnen de moeders te geloven dat vrouwen toch eigenlijk beter kunnen moederen dan mannen. Misschien zijn mannen dan toch wel anders geconstitueerd dan vrouwen, wat betreft het ouderschap. Eigenlijk vinden ze die nieuwe vaders maar lastig. Moeders weten immers toch het beste wat goed is voor het kind, en vaders lopen hen voor de voeten bij de uitvoering van haar opvoedingsideeën. Mannen krijgen zo minder kansen om te moederen op hun manier en hebben - omdat ze meestal minder uren beschikbaar zijn - een deel van hun rechten verspeeld. Ze worden de kinderkamer uitgebonjourd en moeten zich dat laten welgevallen. Het is niet alleen de vermeende ondeskundigheid van mannen die ervoor zorgt dat vrouwen het liefst zelf het heft in handen houden. Het heeft ook alles te maken met een hang naar ouderwetse romantiek. De rondtuttelende, zorgzame, moederende partner staat haaks op het beeld van de macho-prins op het witte paard. Hetero-feministen beginnen een lichte voorkeur voor het macho-type te ontwikkelen en krijgen behoefte aan ridderlijke minnaars. Al te moederlijke mannen zijn wel praktisch maar bepaald niet opwindend en aantrekkelijk. De gevolgen zijn duidelijk. De kinderen zitten weer bij moeder op schoot. Vader is er wel, maar komt als ouder niet uit de verf. Van een gedeelde zorgzaamheid komt zo weinig terecht.
E
L
L
l 9 8 8
Een steeds grotere groep vrouwen kiest ervoor om zonder een vader in de buurt haar kind op te voeden. De wens om moeder te worden, wordt onafhankelijk gesteld van een specifieke relatie. Daarvoor hebben ze deels politieke en deels pragmatische redenen. Door in je eentje een kind op te voeden, laat je zien dat gezinsideologie en hetero(stel)-cultuur je niet aanstaan. Ook zijn er veel vrouwen die bij het naderen van de kritische leeftijd geen geschikte mannelijke partner voorhanden hebben. Nog afgezien van de eisen die aan partners 'als man' gesteld worden, wordt van de partners als vader geëist dat ze minstens zoveel zorg en aandacht aan een kind besteden als zijzelf. Zoniet, dan dragen ze de verantwoordelijkheid liever alleen. Kinderen zonder copulatie
Via anonieme kunstmatige inseminatie, via zelfinseminatie of door te vrijen met een man die zijn zaad belangeloos ter beschikking stelt, is zo'n keuze tegenwoordig ook iets eenvoudiger uitvoerbaar. De nieuwe alleenstaande moeders zijn meestal niet de enige verzorgsters van haar kind. Naast de (zeer beperkte en zeer slecht geregelde) mogelijkheden voor kinderopvang buiten de deur doen ze een beroep op vriendinnen, familie en soms de verwekker. Er worden ingewikkelde roosters opgesteld over wie wanneer en waar 'het kind doet'. Het vergt aardig wat organisatie en emotionele energie om in je eentje ouder te zijn. Ook al zijn er andere verzorgers. de uiteindelijke verantwoordelijkheid wordt niet gedeeld en maakt soms behoorlijk eenzaam. Op zich is het verschijnsel 'alleenstaande moeder' niet nieuw. In Caribische culturen bijvoorbeeld is het tamelijk gewoon dat vaders afwezig zijn. Tachtigduizend Nederlandse bijstandsmoeders rooien het ook al jaren in haar eentje. Nieuw is dat vrouwen bewust kiezen in haar eentje moeder te worden. Die keuze maakt duidelijk dat vrouwen onafhankelijk van mannen haar bestaan willen inrichten. Het geeft aan dat vrouwen op alle fronten zelfstandig willen en kunnen opereren. ook wat betreft het ouderschap. Voor lesbische vrouwen is zo'n besluit niet eenvoudig, maar uiteindelijk wel vanzelfsprekend. Voor
N
G
JAARGANG
hetero-vrouwen die zelfstandig moeder willen worden, liggen de motieven ingewikkelder. Door te kiezen voor jezelf en een kind voor jezelf gaan ze de strijd met potentiële vaders in haar omgeving uit de weg. Hoe begrijpelijk in individuele gevallen de keuze voor moederschap zonder verantwoordelijke vader ook is, het is de vraag of deze niet contra-produktief werkt voor een meer op feministische leest geschoeide samenleving. De kinderen zullen er niet onder lijden, maar of de zaak van vrouwen hiermee gediend is, valt te betwijfelen. Hoewel bepaald niet populair ind dit antimoralistische feministische tijdperk blijft het van belang na te denken over gevolgen van dergelijke besluiten voor de positie van vrouwen.
Niet bij zaad alleen Vreemd genoeg- hoewel? - hoor je mannen nauwelijks over hun onevenredige aandeel in de verzorging van kinderen. Er zijn er wel die mopperen dat de rol van mannen gereduceerd wordt tot zaadleverancier. Maar dat is slechts een kleine minderheid, wiens motieven hoogstwaarschijnlijk voornamelijk voortkomen uit de angst er in de toekomst helemaal niet meer aan te pas te komen. Het komt de meeste vaders wel goed uit dat de moeders het liever allemaal zelf doen. Biologische vaders op afstand en andere zaaddonoren vinden het kennelijk welleuk om een nageslacht te hebben, zonder dat ze daar verder veel omkijken naar hebben. Misschien dat de wroeging later komt, maar voorlopig lijkt het wel best zo. Voor vaders die wel een relatie met de moeder van hun kind hebben, ligt het iets ingewikkelder. Aan de ene kant is het handig dat hun feministische partners de zeggenschap over de kinderen naar zich toetrekken. Dat geeft hen de ruimte en de tijd om nog enige vrijbuiterelementen in hun dagelijkse leven te handhaven. Het vaderschap is zo minder ingrijpend, beperkend en benauwend als wanneer ze zich in dezelfde mate als de moeders verantwoordelijk zouden tonen en voelen. Bovendien profiteren ze ervan dat het fenomeen 'slechte vader' nog ouderwets gedefinieerd is. In tegenstelling tot vrouwen hebben ze geen last van aangeprate of aangeboren ouderschuld-complexen. Hoe
D
E
H
l-
NUMMER
4/5-
gering hun bijdrage ook, zij is altijd groter dan die dan vorige generaties vaders en wordt maatschappelijk gewaardeerd. Aan de andere kant is het ook bevreemdend dat mannen genoegen nemen met een marginale vaderrol. Dat mannen niet uit zichzelf het recht op de helft van de afwas claimen, is begrijpelijk. Dat ze zich de helft van de kinderopvoeding laten ontnemen, is wel merkwaardig. Hoewel de lasten - een geregeld en beperkt leven buitenshuis en een gefragmenteerd leven binnenshuis duidelijk zijn, zouden mannen toch inmiddels ook de lusten ontdekt moeten hebben.
Twee walletjes Waarom eisen mannen het recht op de kinderkamer niet op? Hoe komt het dat ze zich de zorgende, warme, intieme en koesterende aspecten van het leven met kinderen voor een deellaten ontzeggen? Waarom is er nog zo weinig gedebatteerd en geschreven over het vaderschap? En waarom zijn ze niet verontwaardigd dat feministen nog steeds over moederschap schrijven en niet over ouderschap? Het antwoord ligt voor de hand, de maatschappelijke waardering voor de zorg en opvoeding van kinderen is nog steeds gering. Maar wat betekent dat voor individuele mannen? Allicht, ze zijn er nog volstrekt niet aan gewend om als vaders aangesproken te worden. Hun gevoel van eigenwaarde ontlenen ze (nog) niet aan verantwoord vaderschap, maar aan hun maatschappelijke positie buitenshuis. Bovendien zijn ze nog onzeker over hun eigen ouderlijk optreden en ontbreken vaderlijke identificatie-modellen. Maar waarschijnlijk zit de angst om voor softie te worden aangezien het allerdiepst. Dus voorlopig eten ze maar van twee walletjes. Als het zo uitkomt, presenteren mannen zich (aan hun feministische vriendinnen bijvoorbeeld) als de zorgzame, nieuwerwetse, verantwoordelijke vader. Komt het niet uit (op hun werk bijvoorbeeld), dan verdonkeremanen ze hun kinderen. En thuis, in hun relatie, vinden ze het ingewikkeld om ruimte te vragen voor hun eigen onwennigheid met de invulling van hun vaderroL Temeer daar de moeders met moeite terrein prijsgeven en hun grotere tijdsinvestering hen het gelijk aan hun kant geeft.
E
L
L
NOVEMBER/DECEMBER
1988
Het netto-resultaat is dat mannen de keuze hebben (en gelaten wordt) op welke wijze ze hun vaderschap invullen. Vaderschap is daarmee .in principe vrijblijvend gebleven. Het is er allemaal niet overzichtelijker op geworden nu progressieve kringen de zorg voor de instandhouding van de soort niet meer aan rechts overlaten. Ouderschap in
foto: Bert1en van Manen/HH
theorie en praktijk is ook voor feministische mannen en vrouwen een voorwerp van aanhoudende zorg geworden. In veel gevallen lukt het nog niet echt om de oude idealen te realiseren. Er is een tendens om die dan maar met het badwater weg te gooien. De nieuwe vaders en moeders vervallen hier en daar in ouderwetse rolpatronen. Wat dat betreft is het nog maar de vraag of die alternatieve ouderschapspraktijken een andere taakverdeling tussen mannen en vrouwen zullen bewerkstelligen. Gelukkig zijn er ook vrouwen en mannen die nog degelijke (pre-)feministische ruzies maken en met elkaar de strijd aanbinden over de zorg van hun kind. Die met vallen en opstaan proberen een nieuwe invulling aan ouderschap te geven. Laten we het er voorlopig maar op houden dat we in een overgangstijdperk zitten, met alle groeistuipjes die daar bij horen. • ELS DIEKERIIOF (Met dank aan Trees, Maan, llugo en Jos)
N
G
Els Diekerhof is redacteur van DE HELLING. Bronnen: Michèle Fitoussi. We lijken wel gek'. supervrouwen haken af 1988. Nora Holtrust en lneke de Hondt. Bewust Ongehuwd Moeder. 1987. Margriet Prinssen. Nieuwe moeders. 1988. Jullette Zipper. Moeders in soorten en maten. 1987.
7
I
./.;til:li~J;;;,f;P !P ". . ER/DECEMBER
l 9 8 8
Huis te koop Astrid Roemer
Mijn buren hebb.en hun huis te koop aangeboden. De eerste keer toen ik het bekende bord zag staan, heb ik de neiging moeten onderdrukken om brutaal bij hen aan te kloppen met de vraag hoe zij het in hoofd konden halen mij plotseling met andere naasten op te schepen. Tenslotte wonen wij reeds jaren als twee onder een kap en aldus hadden wij genoeg tijd gehad om te wennen aan elkaars eigenaardigheden. Mijn buurman doet veel aan zijn huis en het misselijkmakende geluid van zijn boor heb ik leren accepteren als de hondedrollen op mijn stoep - bijvoorbeeld. En wat betreft de rest van de overlast die ik van heb: zijn vrouw vraagt mij gelukkig niet meer op de koffie. Op oudejaarsdag drinken we samen kandeel en kletsen voor een nieuw jaar bij. Zo hebben we naast elkaar geleefd onder een dakkap, in onverstoorbare vrede. Maar, hij gaat dus zijn woning verkopen - en ik ben sindsdien meer geïnteresseerd in mijn nieuwe buren dan in de reden van zijn vertrek. ledere keer wanneer er zo'n auto voor het huis stopt, ga ik in vol ornaat naar buiten om de mogelijke kopers te taxeren een beschaafd persoon mag zo zijn voorkeuren hebben, vindt U niet? Om te beginnen ben ik huiverig voor buitenlanders - Amerikanen en Engelsen uitgezonderd natuurlijk, want die mensen hebben genoeg geld en verplichtingen om veelvuldig buiten te zijn. Maar die andere klanten die hier als werknemers te gast zijn - olala, die wil ik niet zo dichtbij hebben. Stel je voor dat zo'n Marokkaans of Turks gezin neerstrijkt naast me - nou, dan durf ik nooit meer in bikini in mijn ei-
8
D
gen tuin te liggen. Om maar te zwijgen van al dat volk dat zich als houtblokken naast mij zal opstapelen in de winter: opoe uit Ankara, schoonfamilie uit de bergen van Tauri, etcetera. Het is altijd hetzelfde gedonder met dat soort en als auteur moet ik het van een volkomen evenwichtige omgeving hebben waarin vooral alleen mijn eigen buitenissigheden tot leven kunnen komen - op papier natuurlijk. Laatst hield er zo'n Mercedes stil, gloednieuw, veel chroom en propvol zwarten. Natuurlijk ben ik weer naar buiten geschoten - deze keer met mijn neus in de wind. Stel je voor dat een stel pooiers bij mij zou intrekken. Mijn nachtrust zal eraan gaan en mijn waardigheid als vrouw zal meteen afnemen. En al zouden het niet dát soort mensen zijn - Antillianen als buren wil ik niet. Al die Sa/samuziek die de godganse dag uit het raam zal schetteren, dat daverende gelach steeds. Dus dan ook maar geen landgenoten dacht ik steeds beslister: Surinamers grijpen werkelijk alles aan om een feest te organiseren, om weer eens alle uitheemse gerechten uit te proberen en om te dansen - en om messen te trekken om een meid. Bovendien weet je bij mijn landgenoten nooit of het aanhangers van Bouterse of Brunswijk zijn met als gevolg dat je onverwacht onder schot kunt staan. U begrijpt het al - als ik goed
E
H
E
bij kas was, dan had ik het huis van mijn buren zelf opgekocht om er mijn dag- en nachtmerries in op te slaan. Tenslotte doen dromen niemand kwaad: ze bewegen niet, ze maken geen geluid - en de mijne komen nooit uit. Gisteren werd ik aangesproken door mijn buren. Het echtpaar moet zeker haar verontschuldigingen aanbieden voor de komende overlast - dacht ik wrevelig. De man begon te vertellen dat hij voor zijn baan naar het Noorden van het land moest en dat hij graag in deze omgeving was gebleven. Toen nam zijn vrouw met vaste stem het verhaal over: of ik hen een genoegen wou doen en niet pontificaal naar buiten wou komen als er mensen kwamen kijken naar hun huis dat al veel te lang te koop staat. Want de kopers lieten het allemaal afweten - omdat ze niet zoveel geld wilden uitgeven aan wonen naast een zwarte buurvrouw. Jaja, ze had hen uitgelegd dat ik alleenstaand ben en een degelijk leven leid als auteur - maar niets helpt. Ik heb mij niet meer laten zien. Ik ben zelfs achter de lamellen gebleven toen de nieuwe buren erin trokken - het zijn twee mannen die elkaar kussen, gelukkig.
L
L
N
G
JAARGANG
1-
NUMMER
4/S-
NOVEMBER/DECEMBER
1988
Herinneriug~»'':Van Fré Meis, Ton Regtien en lna Brouwer
In 1975 werd in het partijkantoor van de CPN in Groningen een persconferentie belegd. Achter de tafel zaten onder anderen Fré Meis, Ton Regtien en lna Brouwer. Alternatieve plannen werden ontvouwd die de noodlijdende Groningse strokartonindustrie weer nieuw leven in moesten blazen. Vele vergaderingen waren hieraan voorafgegaan, voornan1elijk in Oude Pekela.
'Daar', aldus lna 1:3rouwer, 'in zaal Sasker, sloegen de kameraden uit de strokarton al voor tienen hun eerste borrel achterover en bespraken de stemming in de fabriek. Zo werden plannen geboren en acties beraamd. Wij, 'de intellectuelen', hielden de werkloosheidscijfers bij, werkten aan alternatieven en organiseerden de sólidariteit. Zij, 'de jongens van de karton', namen de acties in de fabriek voor hun rekening. Zo werd de samenwerking geboren tussen arbeiders en studenten, tussen 'oude' en 'nieuwe' CPNleden.' Deze gebeurtenis, de ontmoeting van arbeiders en studenten, lijkt symbolisch voor de CPN van de jaren zeventig. Het dogmatische, statische karakter van het Nederlandse communisme van de jaren vijftig kwam in aanraking met de dynamische mentaliteit van de jaren zestig. Een harmonieuze synthese kwam echter niet tot stand - althans niet op de lange duur. Mede doordat ten gevolge van de economische ontwikkelingen de traditionele achterban
D
E
H
E
L
L
van handarbeiders afkalfde, geraakte de CPN na 1980 in een diepe ideologische en organisatorische crisis. Duizenden leden verlieten de partij, die in 1986 zelfs uit de Tweede Kamer verdween. De herinneringen van Meis, Regtien en Brouwer geven zowel qua vorm als qua inhoud - deze ontwikkelingsgang treffend weer. Hun boeken, die zeker ook een afzonderlijke waarde hebben, vertonen een onderlinge samenhang. Zij vormen gezamenlijk een trilogie van het Nederlandse communisme; een drieluik, niet alleen in tijd maar ook in representatie. Het feit dat Regtien niet rept over de CPN doet daar weinig aan af. Meis personifieert de orthodoxe, in de Koude Oorlog gestaalde, kaders; Regtien en Brouwer vertegenwoordigen de na 1970 toestromende studenten, waarvan velen zich later als vernieuwers ontpopten. Brouwer werd aan het eind van de jaren zeventig één der exponenten van het zich toen aandienende feminisme in de CPN. Orthodox, intellectueel en feministisch: deze drie - deels samenvallende of elkaar overlappende - categorieën speelden een rol bij de teloorgang van de CPN. My party
Meis' herinneringen zijn geen levensbeschrijving (die staat ons nog te wachten), maar vormen het relaas van zijn activiteiten als vakbondsbestuurder. In ouderwets communistisch jargon snelt hij van staking naar staking. In al deze conflicten trekken de arbeiders uiteindelijk aan het langste eind. Zijn doortastende optreden als stakingsleider levert het zogenaamde 'Fré Meis-effect' op. Met gepaste trots wordt vermeld dat alleen al door het dreigement van
N
G
q
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
de komst van Meis sommige ondernemers zouden zijn gezwicht voor eisen van arbeiders. Tussen de bedrijven door belijdt Meis zijn rotsvaste geloof in de heilzame werking van het socialisme, dat de onvermijdelijke uitkomst zal zijn van de strijd tussen het reactionaire kapitalisme en de krachten van de vooruitgang. Dit gesloten wereldbeeld lijkt niet te zijn veranderd sinds hij in 1945 vanwege haar vooraanstaande rol in het verzet lid werd van de CPN. Naar twijfels over de toepasbaarheid van de oude dogma's anno 1988 zal men bij Meis tevergeefs zoeken; een 'crisis van het communisme' komt niet in zijn politieke vocabulaire voor. De toekomst van de CPN ziet hij met optimisme tegemoet. De frontale aanval die enige tijd geleden onder het mom van "Nieuwe Wegen" werd ondernomen 'op de Marxistisch-Leninistische principes' is de partij weer te boven. Meis, in de ijzige jaren vijftig vergroeid geraakt met de CPN, haalt fel uit naar degenen die zich in de jaren tachtig van de partij gedistantieerd hebben. Hen wordt karakterloosheid verweten. Ook de 'scheurmakers' van 1958 krijgen een veeg uit de pan; dertig jaar na dato is hun optreden nog steeds onaanvaardbaar en onvergeeflijk. 'Right or wrong, my party' lijkt het adagium van Meis. Fouten worden er altijd gemaakt, maar: 'de hoofdlijnen van de partij zijn altijd goed geweest'.
'Sterft, gij oude vormen en gedachten' De memoires van Regtien zijn van een geheel ander kaliber dan die van Meis. Het onderscheid tussen het vastgeroeste, verstarde naoorlogse communisme en het enerverende, dynamische karakter van de jaren zestig wordt weerspiegeld in de vorm waarin beide hun herinneringen gegoten hebben. In tegenstelling tot de chronologisch verhalende Meis, die staking na staking de revue laat passeren, confronteert Regtien op impressionistische, 'bandeloos subjectieve' wijze zijn herinneringen aan tóen met zijn ervaringen van nu. Ook wat de inhoud betreft lopen beide boeken - uiteraard - sterk uiteen. Regtien doet in Springtij verslag van zijn lotgevallen gedurende de woelige jaren zestig, een periode van 'losbarstende creatieve oorspronkelijkheid', kortom: van de verbeelding, losgewoeld door het toentertijd explosief groeiende aantal studenten en de oorlog in Vietnam. Regtien is gefascineerd door de 'duizendvoudige ontplooiïng van actiegroepen en initiatieven, overal, met vergelijkbare bezigheden en doelstellingen' -en dat zonder enige hiërarchische organisatie. Aan deze tijd heeft Regtien zelf ook een bijdrage geleverd. Zo was hij in 1963 medeoprichter (onder meer met Mateman, het huidige CDA-Kamerlid) en voorzitter van de Studenten Vakbeweging, en als zodanig een vakbroeder van Meis. Hij voerde acties tegen de oorlog in Vietnam, 'het brandmerk van de jaren zestig': niet alleen was hij betrokken bij de oprichting van het 'Vietnam bulletin', ook hielp hij Amerikaanse deserteurs bij hun vlucht naar Zweden. Hoogtepunt van zijn activistenloopbaan was de legendarische bezetting van het Maagdenhuis in 1969. Onder de banier van democratisering ('medebeslissingsrecht van alle geledingen op alle nivo's') annexeerden honderden studenten, met in het voorste gelid Ton Regtien, het bestuurlijk-administratief centrum van de Universiteit van Amsterdam. Communist was Regtien in de jaren zestig nog zeker niet. Hij was toentertijd lid van de PvdA, waarvoor hij ooit zelfs kandidaat voor de Tweede Kamer stond. Helaas valt zijn
10
D
E
H
E
l 9 8 8
toetreden tot de stalinistische CPN aan het begin van de jaren zeventig buiten het bestek van Springtij. Het zou immers interessant zijn te vernemen hoe Regtien iets van zijn ideaal van 'beweeglijke, open bewegingen' heeft kunnen terugvinden in de stalinistisch geleide CPN, temeer omdat een narrige Paul de Groot lange tijd zijn lidmaatschap in de weg stond door van hem distantiëring van zijn studentenactivisten-verleden te eisen. Pas in 1975 zou hij lid worden, vanwege- zoals hij in een interview meedeelde - de 'praktische solidariteit' die de CPN aan de dag legde. Hoewel Regtien een aanhanger van de vernieuwing in de CPN was, heeft hij zich naar zijn eigen zeggen hiervoor niet het vuur uit de sloffen gelopen. Dit doet evenwel weinig af aan het representatieve van zijn herinneringen. Het is de door hem beschreven geest van de jaren zestig die met enige vertraging vaardig werd over delen van de CPN. In Tussentijds wordt dit door lna Brouwer onderstreept.
The party is over lna Brouwer maakt de balans op, na de stabiliteit van veertig jaar actie en het kortstondige springtij van van de jaren zestig. Aanleiding voor het schrijven van haar boek was de vernietigende verkiezingsnederlaag van 1986, waardoor de CPN met lijsttrekker en al (I na Brouwer) uit de Tweede Kamer verdween. Het boek is een samenvoegsel van onder meer dagboeknotities, een verslag van een verblijf in de Sovjet -Unie en van persoonlijke politieke beschouwingen; het resultaat van haar individuele verwerkingsproces en van gesprekken met anderen over de crisis van links. Het is een vaag, zoekend 'boek zonder eind'; weinig systematisch in vorm en gedachtengang geeft het op eigen wijze uitdrukking aan de crisis van links. In Tussentijds staat Brouwer uiteraard stil bij de crisis in de CPN. In 1973 trad zij tot de CPN toe vanwege haar strijdbare inslag. In 1981 komt zij op de wieken van het feminisme voor die partij in de Tweede Kamer, een jaar later wordt zij fractievoorzitter. Het conflict in de CPN beschrijft zij - overdrachtelijk gesproken - als een treffen tussen de generaties van Meisen Regtien. In de CPN had door de Koude Oorlog de praktische politiek voorrang gekregen. Dit was ten koste gegaan van de discussie. Juist de activistische opstelling van de CPN trok mensen van de studerende generatie van 1968 aan. Aanvankelijk gingen zij op in het partijwerk, maar na de zware nederlaag bij de Kamerverkiezingen van 1977 klonk vooral uit deze hoek de roep om verandering. Een conflict tussen orthodoxie en vernieuwing (waarbij het feminisme zich later ook voegde) ontbrandde; 'een botsing tussen de oude arbeiderscultuur en de cultuur van de verschillende emancipatiebewegingen, zoals die van vrouwen en minderheden. De laatsten weigerden nog langer te accepteren, dat er vóór hen werd gedacht; zij wilden mee vorm geven aan de politiek van de CPN'. Post-industriële samenleving De crisis van het Nederlandse communisme wordt door Brouwer in het bredere perspectief van de crisis van links geplaatst. Ze poogt nadrukkelijk de uitwerking van de vernieuwingsbeweging van 1968 op de linkse politiek te traceren, waarbij zij vaststelt dat de idealen van toen 'uit het oude jasje van de gesloten politieke partijen zijn gegroeid'. In haar verklaringsmodel is emancipatie het sleutelbegrip. Als gevolg van het maatschappelijk transformatieproces van de laatste tijd is het individu mondiger ge-
L
L
N
G
JAARGANG
l-
NUMMER
worden en ontstonden nieuwe vormen van democratie: een toenemende emancipatie van het individu is op gang gekomen. (De term 'individualisering' krijgt Brouwer maar moeizaam uit de pen). Deze ontwikkeling culmineerde volgens Brouwer in de voor klein-links zo desastreus verlopen Kamerverkiezingen van 1986. De uitslag was geen signaal van verrechtsing of van toenemend egoïsme, maar uitdrukking van de tendens naar meer individuele zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Men emancipeert zich op alle fronten, dus ook op het terrein van de staat en van de politieke partij. Links is zich hier niet van bewust. Een geëmancipeerde samenleving impliceert - zo schrijft Brouwer - 'niet alleen minder staat. Het betekent ook minder politieke partij'. De crisis bij links (dat wil zeggen PPR, PSP en CPN) bestaat nu hoofdzakelijk hierin, dat men van die nieuwe, post-industriële samenleving van de jaren tachtig geen diepgravende analyse heeft gemaakt. Het gangbare instrumentarium is achterhaald en schiet tekort bij het uitzetten van een bestek voor de toekomst. Links is door een verouderde wijze van politiek bedrijven afgesneden van het maatschappelijke reservoir aan creativiteit, dat nu juist aangeboord zou moeten worden om deze tekortkoming te overwinnen. Ondanks haar verdiensten op het gebied van het feminisme, de ontwapening en het milieu dreigt links nu de boot te missen, aldus Brouwer. Organisatorische renovatie, waardoor de dichtgeslibde levensader tussen politiek en maatschappij weer gaat functioneren, is een eerste vereiste voor ideologische vernieuwing: de partijen moeten zich instellen op een directe democratie in plaats van een vertegenwoordigende. De organisatorische wijzigingen die Brouwer aanbeveelt, moeten ontspruiten aan wat zij een 'nieuwe verbeelding' noemt. De voorstellen zijn evenwel zó vérstrekkend, dat voor de toekomst van de CPN (en van de andere partijen) gevreesd moet worden. Zo dient de CPN met het oog op de Kamerverkiezingen samen met de PPR en de PSP een parlementaire kiesvereniging te vormen die eventueel ook niet-partijgebonden personen kandidaat stelt. Met de volksvertegenwoordigers zal dan hoogstwaarschijnlijk geen directe band meer bestaan. Daarnaast moet de partij in plaats van een gesloten organisatie meer een open platform worden. Het heeft er alle schijn van dat in Brouwers optiek de tegenstelling tussen stilstand en traditie versus vooruitgang en vernieuwing slechts dialektisch kan worden opgeheven door de opheffing van de CPN in haar huidige vorm. Fré Meis, Ton Regtien, lna Brouwer. Alle drie hebben zij zich ooit in de rijen van de CPN geschaard vanwege haar strijdbare, praktische politieke opstelling. Stuk voor stuk zijn zij nog steeds lid. Regtiens betrokkenheid staat mo-
D
E
H
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
menteel evenwel op een laag pitje; gevoelens van loyaliteit en bewondering voor de geslaagde destalinisatie binden hem nog aan de partij. Meis en Brouwer zijn nog wel actief van de partij. De vraag is echter van welke. Meis denkt lid te zijn van een CPN die, weer stevig verankerd op marxistisch-leninistische grondslagen, met vertrouwen de toekomst tegemoet kan zien. Brouwer denkt daarentegen lid te zijn van een CPN, wier toekomstige levensvatbaarheid afhangt van ingrijpende hervormingen. In deze schizofrene toestand viert de CPN dit jaar haar zeventigste verjaardag; geen bloemen, geen toespraken? •
1988
toto: Dolf Kruger
GERRIT VOERMAN
F. Meis. 40 jaar actie. U1tgeven1 Xeno, 1987. l Regtm Springtij hennnenngen aan de jaren zest1g. Het Wereldvenster, 1988. I. Brouwer. Tussentijds: dagboeknotities en beschouwingen over politiek. SDU Uitgeven]. 1988.
L
L
N
G
Gerrit Voerman is wetenschappelijk medewerker bij het Documentatiecentrum voor Politieke Partijen in Groningen.
11
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
1 9 8 8
Vijftien jaar oppositie tegen Pinochet Jan de Kievid
Vijftien jaar·geleden pleegde het Chileense leger onder Pinochet een bloedige staatsgreep. Op l l september 1973 brachten de militairen de wettig gekozen president Allende om het leven. De beelden van de in het voetbalstadion samengedrevenen staan scherp in het geheugen gegrift. Het is net alsof het gisteren gebeurd is. Nu is Chili naast Parag,~;:ay de laatste dictatuur op het Latijns-Amerik~~ns•=: corrt!nent. Jan de Kievid onderzoekt hoe hoe! de oppo;;hie in die lange, donkere jaren is vergaan"
Begin dit jaar bezocht de beroemde: Urugu"yaanst: schrijver Eduardo Galeano voor het eerst sinds vijftien jaar Chili. Hij was daar om de José Carasco-prijs in ontvangst te nemen, een literaire prijs genoemd naar een in 1986 door een doodseskader vermoorde Chileense journalist. Galeano bleef een week in Chili: 'Ik vertrok half duizelig door de intense emoties en de verwarde indrukken ... Maar Helena Villagra, die me vergezelde, droomde dat de Chilenen het vuur bewaard hadden. Oude vrouwen hadden het bewaard in de keukens in de volkswijken. Om het aan te wakkeren zouden zij slechts zachtjes in hun handen hoeven blazen'. Hoe staat het na vijftien jaar dictatuur met het vuur van de Chilenen, het vuur van verzet, van hoop, van democratie, van socialisme misschien? De dictaturen in Argentinië, Uruguay en Brazilië hebben inmiddels het veld moeten ruimen. Tegenstribbelend zijn de militairen in de kazernes teruggekeerd. Maar in Chili - nota bene het land met de sterkste democratische en linkse traditie op het LatijnsAmerikaanse continent - is het juk nog steeds niet afgeschud. De militaire en economische machthebbers hebben in Chili ongestoord een neo-liberaal 'laboratorium-experiment' kunnen uitvoeren. Het land is er sociaal en economisch door in een puinhoop veranderd. Geen steen is op de andere gebleven. Terwijl buitenlands kapitaal en produkten binnenstroomden, werd de binnenlandse markt vrijwel afgebroken en kwam de eigen voedselproduktie zo ongeveer tot stilstand. Eén op de drie Chilenen werd werkloos, de werkgelegenheid in de industriële sector daalde dramatisch en grote delen van de middenklasse verarmden. Van de eens vrij goede sociale voorzieningen bleef weinig over. Chilenen die na jarenlange ballingschap terugkeerden, schrokken van de verscherpte tegenstellingen: 'Ik zag het centrum van Santiago terug, luxer dan ooit tevoren, met de mooiste en modernste winkels ... Tegelijkertijd is er dagelijks een invasie van allerlei straatventers'. Gehavende oppositie In dit Chili - geteisterd door armoede, repressie, angst, wanhoop, wantrouwen en vaak ook apathie - moet de oppositie strijd voeren. Hoe dan ook, de militaire dictatuur is - ondanks hardnekkige pogingen daartoe - er niet in
12
D
E
H
E
geslaagd de organisaties van links te vermetlgen. Links heeft weten te overleven, niet in de laatste plaats door haar geworteldheid in de Chileense maatschappij. Vóór de staatsgreep van 1973 haalden de socialistische en de communistische partij ieder meestal zo'n vijftien procent van de stemmen. Ook kende vrijwel geen ander Latijns-Amerikaans land een zo sterke van ondernemers en staat onafhankelijke vakbeweging. Maar de onderlinge verdeeldheid nam na de staatsgreep niet af, eerder toe. Na de fatale afloop van het 'Allendeexperiment' viel de socialistische partij (PS) uiteen. Uiteindelijk bleven er twee belangrijke fracties over. De ene, sociaal-democratisch georiënteerde fractie (onder leiding van Nunez), leek lang een bijwagen van de christen-democraten, de andere (onder leiding van Almeyda) een aanhangsel van de communisten. Pas de laatste tijd krijgen beide stromingen een eigen gezicht, vooral in de campagne rond de volksstemming. De communistische partij (PC) had tientallen jaren langs vreedzame weg voor het socialisme gestreden en kon in de jaren zestig dan ook weinig enthousiasme opbrengen voor de Cubaanse revolutie en Che Guevara. zeker niet als voorbeeld voor Chili. Aan het Cubaanse model ontleende ideeën vonden indertijd wel een gretig onthaal bij de socialisten. De PS drong tijdens de regeerperiode van haar partijgenoot Allende telkenmale aan op versnelling van de 'socialistische revolutie', terwijl de president zelf- vooral gesteund door de communisten - juist met tactisch en
L
L
N
G
JAARGANG
l-
NUMMER
1./5-
NOVEMBER/DECEMBER
1988
ren doordrong dat de militairen korte metten wilden maken met elke vorm van partijpolitiek kwam ook deze centrumpartij geleidelijk in de oppositie terecht. Protestgolf
behoedzaam manoeuvreren, probeerde de christen-democratische oppositie niet te sterk van zich te vervreemden. Momenteellijken de rollen van communisten en socialisten omgedraaid. De socialisten zijn zich sinds de militaire machtsgreep flink gaan matigen. In 1980 koos de PC voor 'alle vormen van strijd' tegen de dictatuur, gewapende strijd niet uitgesloten. Het frauduleus doordrukken van een nieuwe grondwet in dat jaar en de overwinning van de Sandinistische guerilla in Nicaragua een jaar eerder waren gebeurtenissen die een belangrijke rol speelden in de genoemde radicalisering. Door de communistische koerswijziging kwamen PC en MIR (Beweging van Revolutionair Links) dichter bij elkaar. De MIR was in 1965 opgericht, sterk geïnspireerd door de Cubaanse revolutie. Tijdens de Unidad Popularde regering van Allende, waaraan de MIR als enige belangrijke linkse partij niet meedeed - hadden de voorzichtige PC en de radicale MIR elkaar nog bijna op leven en dood bestreden. Meteen na de staatsgreep van Pinochet in 1973 probeerde de MIR het gewapend verzet te organiseren. Een poging in 1978 om een plattelandsguerilla te ontketenen, werd door het leger in bloed gesmoord. Sinds het midden van de jaren zestig zijn de christendemocraten (DC) de grootste partij in Chili. De partijleiding keurde de militaire staatsgreep goed en verwachtte -na een gedacht kort militair intermezzo- opnieuw aan de macht te komen, net als tussen 1964 en 1970. Het pakte anders uit. Toen het tot de christen-democratische gelede-
D
E
H
E
Van massaal en openlijk verzet kon tot 1983 geen sprake zijn. In de eerste tien jaar van de militaire dictatuur ontstonden wel langzamerhand mensenrechtencomité's en organisaties van bewoners uit de volkswijken, vrouwen en jongeren, meestal onder bescherming van de kerk. Vaak waren leden van linkse partijen daarin actief, zij het niet openlijk. Eind zeventiger jaren slaagden tegenstanders van de dictatuur er in de leiding in de semiillegale vakbeweging in handen te krijgen. Tien jaar lang had de oppositie moeten wachten, maar in 1983 barstte eindelijk de bom. De wereldcrisis had de façade-economie doen instorten. Op 11 mei 1983 riep de vakbeweging op tot een nationale protestdag en vanaf dat moment waren de protesten niet meer te stuiten. De Chilenen begonnen hun angst te verliezen en te geloven in een spoedig einde van de dictatuur. In het kielzog van de protestbeweging traden ook de politieke partijen weer naar buiten. Al heel snel echter legden zij hun onderlinge verdeeldheid vast. toto Koen Wess,ng/HH Er ontstond een centrumblok rond de christen-democraten en een links blok rond de communisten. In de sociale organisaties werkten mensen van verschillende politieke richtingen vaak goed samen, maar de partijen konden niet tot overeenstemming komen. De christen-democraten streven nog altijd naar onderhandelingen met de militairen om een overgang naar democratie te bewerkstelligen. De communisten daarentegen hopen via een volksopstand een einde te maken aan de dictatuur. De PC probeert het volksverzet te ondersteunen met kleine, gerichte gewapende acties van het eind 1983 opgerichte Patriottisch Front Manuel Rodriguez (FPMR), de 'gewapende arm van het volk'. Op protestdagen en tijdens televisietoespraken van Pinochet laat het FPMR het licht uitvallen. Ook heeft het Front enkele malen militairen ontvoerd en later ongedeerd weer vrijgelaten, een zwaar gezichtsverlies voor de strijdkrachten. De iets sterkere - maar zeker niet overheersende - oriëntatie van de PC op gewapende strijd sluit ook aan bij een verandering in haar sociale basis. Vroeger steunde de partij sterk op industriearbeiders, geschoold in een harde maar gedisciplineerde en geweldloze vakbondsstrijd. Met de afbraak van de industrie is een deel van die aanhang verdwenen, en steunt de PC nu ook op werklozen en jongeren in de volkswijken. Vooral die jongeren verzetten zich met geweld tegen de terreur van politie en militairen. Het oude vakbondskader heeft moeite met de nieuwe lijn. Meningsverschillen in de PC leidden regelmatig tot wisselingen in standpunten en tot uitstel van besluiten.
L
L
N
G
13
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
De christen-democraten willen geen politiek verbond met de communisten sluiten, zolang deze niet het gebruik van geweld afzweren. Waarschijnlijk is dit een voorwendsel. Immers, openlijke politieke samenwerking met de communisten zou de aanvaardbaarheid van de christen-democratie voor rechts, de militairen en de VS op het spel zetten. Sociale organisaties doen vaak een wanhopig beroep op de partijen om hun meningsverschillen bij te leggen. Vakbondsleider Manuel Bustos, net vrij na drie maanden cel, zei begin 1986: 'Als wij niet in staat zijn tot een minimale politieke samenwerking zal de repressie voortduren, zal de dictatuur biijven en zal voortgegaan worden de halzen van mensen van de oppositie door te snijden. Wij arbeiders zijn bezorgd over de eindeloze discussie van de politici'. Met de nationale staking van 2 en 3 juli 1986 bereikten de protesten hun hoogtepunt. Als reactie daarop vloog in allerijl een hoge VS-functionaris naar Santiago om de christen-democraten te bewegen hun praktische samenwerking via de sociale organisaties met links te beëindigen, en dat miste zijn effect niet. Een maand later ontdekte de dictatuur wapenarsenalen van het verzet en op 7 september pleegde het FPMR een mislukte aanslag op Pinochet. De christendemocraten grepen de wapenvondst en de aanslag aan om zich nog meer van de communisten te distantiëren. Pinoehet riep de staat van beleg uit en nam het initiatief weer in handen. De volksopstand bleef uit en 1986 werd niet het beslissende jaar, ondanks wat de communisten verkondigd hadden. De in 1983 begonnen protestgolf ebde weer weg. Hoewel de dictatuur niet gevallen was, had de oppositie in die drie jaar zeker resultaten geboekt. In vrijwel alle belangrijke sociale organisaties waren verkiezingen afgedwongen, die steeds gewonnen werden door tegenstanders van de dictatuur: bij de studenten, de vakbonden, de artsen, de leerkrachten, enzovoorts. Een groot deel van de middenklasse, die altijd Pinochet gesteund had, was tot oppositie overgegaan. Al bleven vervolgingen, razzia's en martelingen doorgaan, de politieke partijen en de oppositiepers hadden meer ruimte veroverd om openbaar te functioneren.
Waarom Pinocheter nog zit De oppositie leek eind 1986 terug bij af. Terwijl in Argentinië, Uruguay en Brazilië de democratie achtereenvolgens in 1983, 1984 en 1985 aarzelend was hersteld, was Chili in 1986 niet gevolgd. Veel meer dan zijn militaire collega's in de buurlanden heeft Pinochet zijn bewind gekleurd door ideologisch fanatisme en persoonlijke macht, waar nog eens bijkomt dat de dictator verzekerd is van de trouw van zijn militairen. Deze zijn in Chili op Pruisische wijze gedrild en waren tot nu toe meestal loyaal aan het (in hun ogen) 'wettig gezag', behalve in 1973. Ook bleven de Verenigde Staten Pinochet steunen, ondanks toenemende - in de openbaarheid geventileerde kritiek op de schendingen van de mensenrechten. De VS maken zich voornamelijk bezorgd om de kracht van de linkse partijen en de sociale organisaties in Chili. In Argentinië, Brazilië en Uruguay lag de situatie wezenlijk anders. Daar was links grotendeels uitgeschakeld. Toch heeft Washington wel enige reserves. Men is bang dat de halsstarrige houding van Pinochet links in de kaart speelt, waardoor een 'nieuw Nicaragua' zou kunnen ontstaan, hetgeen tot een voor de VS oncontroleerbare situatie kan leiden. Ondanks het risico wil Washington Pinochet evenwel pas laten vallen als er een kansrijk centrum-rechts alternatief in Chili voorhanden is. De VS willen hun belangen in Chili en
14
D
E
H
NOVEMBER/DECEMBER
9 8 8
in de hele zuidkegel niet in de waagschaal stellen. Ook de verdeeldheid van de Chileense oppositie heeft meegeholpen aan de consolidatie van de militaire dictatuur. Nu al proberen de verschillende partijen hun posities in het post-Pinochet-Chili veilig te stellen. Voor de christendemocraten is angst voor de groei van links daarbij een belangrijke factor. Dat laatste geldt nog sterker voor die militairen en ondernemers die onderhand ook wel van Pinochet afwillen, maar die het huidige maatschappijmodel en politieke systeem alleen kosmetisch willen veranderen. Zo speelt de angst voor links- belangrijkste motief bij het vestigen van de dictatuur in 1973- opnieuw een hoofdrol, nu bij het handhaven van de status quo.
Volksstemming Toen Pinochet na de aanslag op zijn leven het heft weer meer in handen nam, begon hij vorigjaar met de voorbereiding van zijn herverkiezing. Inmiddels heeft hij op 5 oktober de strijd om voortzetting van zijn presidentschap verloren. Maar ook na zijn recente nederlaag blijft Pinochet nog minstens een jaar president. Daarna moeten er verkiezingen komen met meerdere - niet-linkse - kandidaten, en ook dan blijft de dictatoriale grondwet van kracht. De centrum-oppositie deed een poging de regels van de dictatuur te veranderen. Het startte zonder veel kracht en overtuiging een campagne voor 'vrije verkiezingen' met meerdere kandidaten. Pinochet wees deze botweg af. Links wilde niet meedoen met pogingen het regime via haar eigen regels te veranderen, maar had zelf weinig anders te bieden. Voorwaarden voor massamobilisatie waren niet meer aanwezig. Veel mensen hadden hun vertrouwen in de politieke partijen met hun eeuwige geruzie verloren. Alleen oproepen van politiek breed samengestelde sociale organisaties brachten nog massaal mensen op de been. De communisten probeerden gewapende acties op een laag pitje te zetten. Daardoor ontstond een splitsing ontstond in het Frente Manuel Rodriguez (FPMR). Een deel van dat Front besloot - geheel los van de PC - met acties door te gaan. Ook de MIR viel ten gevolge van deze kwestie in een broedertwist uiteen. De ene stroming wil door middel van een jarenlang volgehouden guerilla het socialisme bereiken, de andere ziet op dit moment meer heil in massamobilisatie, vergezeld van gewapende acties. Het gewapend verzet is in de achterliggende vijftien jaar overigens van beperkte omvang geweest, al waren de aanslag op Pinochet en de ontvoering van een kolonel die eind 1987 na tweeënhalve maand ongedeerd in Brazilië werd vrijgelaten, zeker spectaculair. Gezegd moet worden dat de aandacht voor deze acties zowel in de propaganda van de dictatuur als in de discussies in kringen van de oppositie in geen verhouding stond totde-beperkte-betekenis ervan. De socialist Ricardo geeft de overheersende mening binnen Chileens links goed weer: 'Het proces in Nicaragua is waardevol en legitiem in Midden-Amerika, maar Chili heeft een heel andere geschiedenis, cultuur en klassenstructuur. Het Chileense leger is wel tien of twintig keer sterker dan de Nationale Garde van Somoza destijds'. Toen de campagne voor 'vrije verkiezingen' op niets uitliep, deden de christen-democraten een appèl tot deelname aan de volksstemming; de Chilenen zouden 'nee' moeten stemmen tegen de kandidaat van de militairen. Voor het blok gezet door het centrum volgde een deel van links, waaronder de twee belangrijkste socialistische fracties. Op 2 februari van dit jaar sloten dertien centrum- en linkse partijen een akkoord om campagne voor het 'nee' te voe-
E
L
L
N
G
JAARGANG
1-
NUMMER
ren. 'Door 'nee' te stemmen zal het volk Pinochet en zijn regime verslaan', zo stellen zij optimistisch. Via een massaal 'nee' willen zij de strijdkrachten dwingen tot onderhandelingen over herstel van de democratie. Ook de communistische partij, die aanvankelijk het akkoord bekritiseerde ('met deze capitulerende en verzoenende politiek zal de democratie niet van de dictatuur winnen') besloot in juni zich alsnog achter de campagne te scharen. Op slechts enkele kleine gewapende verzetsorganisaties na, die willen boycotten, sprak de gehele oppositie zich voor deelname aan de volksstemming uit. Vooral jongeren voelden weinig voor meedoen met het spektakel. Eén van hun leiders: 'De jongeren hebben zich met risico voor lijf en leden ingezet bij de protesten van 1983 tot 1986 en dachten zo een einde aan de dictatuur te maken. Daarom bedenken ze zich wel twee keer voor ze ingaan op een voorstel dat opnieuw het einde van de dictatuur belooft'. Inmiddels heeft het regime bij de volksstemming het onderspit gedolven. De miljoenen uit de staatskas voor propaganda en de dreigende taal van Pinochet konden de nederlaag niet voorkomen. De dreiging blijft aanwezig van een 'staatsgreep binnen de staatsgreep' door Pinochets landmacht. Het 'nee' heeft gewonnen en de militairen zullen misschien bereid blijken tot onderhandelingen met de oppositie. Er staan enkele hete hangijzers op de agenda. De militairen zullen amnestie voor hun misdrijven, politieke uitsluiting van links, garanties voor bestendiging van het particulier eigendom en handhaving van hun onder de dictatuur verworven privileges eisen. Daarbij kunnen zij rekenen op steun van de Verenigde Staten. Een toekomstige burgerregering zal worden geconfronteerd met massale werkloosheid, een van de hoogste schuldenlasten ter wereld en een ontmantelde staatssector, waardoor het moeilijk is greep op de economie te krijgen. De linkse partijen en sociale organisaties krijgen de zware taak om aan zo'n beperkte en formele democratie echt inhoud te geven. Daarbij zallinks zich niet meer zo overwegend als vroeger moeten oriënteren op de industriële arbeidersklasse en de vakbeweging. die door het neo-liberale beleid sterk in omvang en betekenis afgenomen zijn. Dat is een werkelijk dramatisch proces: in 1973 waren er tienmaal zo veel vakbondsleden als werklozen, tien jaar later driemaal zoveel werklozen als vakbondsleden. Links zal ook aansluiting moeten vinden bij vrouwen en jongeren. Juist die hebben zich onder de dictatuur breed georganiseerd met overbrugging van afgesleten ideologische scheidslijnen
D
E
H
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
en met opener organisatievormen dan de nogal formele en autoritaire partijcultuur. Nu leven de Chilenen nog onder de dictatuur. Zullen de oude vrouwen uit de volkswijken het vuur weer aanwakkeren? Volgens de Chileense schrijver Ariel Dorfman is dat al gebeurd: 'Ondanks de angst, de apathie en de ellende hebben mijn landgenoten zich creatief georganiseerd in een campagne voor het nee'. Zal dit vuur blijven branden, of krijgt Carmen Gloria Quintana, het meisje dat in 1986 door de militairen met een heel ander soort vuur voor het leven verminkt werd, gelijk: 'Ik zou willen geloven dat de volksstemming werkelijk iets kan veranderen, maar door wat dit regime mij aangedaan heeft, kan ik dat niet'. • JAN DE KIEVlD
L
L
N
G
1988
Jan de Kievid is coördinator van het Chili Komitee Nederland
/DECEMBER
1 9 8 8
satelliet van Pinochet Bram van Ojik
D e dictato' is dood, le'e de dictatuur. Cynisme en vrolijkheid strijden om de voorrang. Het is natuurlijk een godsgeschenk dat de Chileense oppositie er - ondanks omkoping, intimidatie en een niet aflatende stroom van regeringspropaganda - in is geslaagd de volksstemming in haar voordeel te beslissen. De door het regime gecontroleerde media hielden de laatste maanden niet op de bevolking te herinneren aan de economische chaos die in de nadagen van de Allende-regering door toedoen van een buitenlandse boycot ontstond. 'Ik of de Chaos', zo luidde de leus van Pinocheten veel mensen geloofden dat dát de keuze was. Wie wil er nou graag in de rij staan voor winkels met bijna lege schappen? De arme boeren op het platteland en de bewoners van de sloppenwijken in de steden werden gedreigd met stopzetting van subsidies en het terugdraaien van verbeteringen in de levensomstandigheden als ze 'nee' tegen de dictator zouden stemmen. Overheidspersoneel (onderwijzers bijvoorbeeld) werd bij een 'verkeerde' stem ontslag in het vooruitzicht gesteld. Officieel was de stemming dan wel geheim, maar wie gelooft er na vijftien jaar dictatuur nog in discretie en bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Zo kon het gerucht dat het regime een boven het land werkzame satelliet gebruikte om in de stemhokjes te kijken zeer geloofwaardig worden. Er werd ook met meer rechtsstreekse methoden ingegrepen. De carabineros hielden zich de laatste maand voor de verkiezingen nogal eens onledig met het innemen van identiteitskaarten die voor het referendum voor een fors bedrag door iedereen moesten worden aangeschaft. Als je je in de ogen van de autoriteiten misdroeg, werd je kaart je ontnomen en kon je niet stemmen. Geheide voorstanders van de dictatuur beschikten daarentegen niet zelden over meerdere identiteitsbewijzen. Het is al met al nogal merkwaardig dat de honderden buitenlandse waarnemers (waaronder de Nederlandse Kamerleden Gualtherie van Weezei en Herfkens) zich hebben uitgeput in verklaringen die het eerlijke karakter en het vlekkeloze verloop van de stemming hebben benadrukt (zie o.a.: NRC/Handelsblad, 6 oktober j.l.). Deze interpretatie kan waarschijnlijk alleen maar worden verklaard uit het besef dat alle fraude en intimidatie bij elkaar onvoldoende waren om de uitslag van de stemming in het voordeel van Pinochet te beslissen. De nederlaag van Pinochet mag voor een heel klein stukje op de rekening worden geschreven van de talloze buiten-
16
D
E
H
landse waarnemers en journalisten. Voor een belangrijker deel ligt het aan de effectieve manier waarop de oppositie zich had georganiseerd. Een deel van de zestien in het zogenaamde Commando voor het NEE verzamelde oppositiepartijen had eigen waarnemers op de stembureau's. Het commando zelf had in de grotere plaatsen meldpunten ingericht waar onregelmatigheden snel gesignaleerd werden. Er werd dan doorgaans onmiddellijk opgetreden om een snelle voortgang van het stemproces te bewerkstelligen. In Lautora - een dorp op zevenhonderd kilometer van Santiago aan de voet van de besneeuwde Andes- werden jonge militairen, waarvan vermoed werd dat ze vaker zouden stemmen, gevolgd vanaf hun stembureau (en vervolgens elders op heterdaad betrapt). Toen 's ochtends vroeg bekend werd dat vervoerders in de omgeving waren omgekocht om geen mensen naar de stemplaats te brengen, organiseerde het commando alsnog vervangend transport. En toen een stembureau al vóór twee uur de hoofdpoort sloot om vervolgens alleen nog via de achterdeur 'ja-stemmers' binnen te laten, wisten toegestroomde leden van de oppositie de zaak weer open te krijgen. Hoe nu verder? Het leger en de rechtse partijen willen de Grondwet onverminderd handhaven. Dat betekent: volgend jaar verkiezingen waaraan ook kandidaten van de gelegaliseerde oppositie mee mogen doen. Linkse partijen blijven uitgesloten en de militairen houden een zeer belangrijke vinger in de pap (ook als er een kandidaat van de oppositie tot president wordt gekozen). Het politieke midden, het mijnenveld van de gelegaliseerde oppositie, wil de Grondwet veranderen maar is niet afkerig van compromissen met de generaals. De Christen-Democraten (de grootste politieke partij in Chili) zullen bepaald niet de eersten zijn om op !egalisering van links aan te dringen en weigeren elke samenwerking met de communisten. Links, en daarbinnen de communisten als machtigste groepering, wil versnelde democratisering afdwingen. Het risico op 'een staatsgreep binnen de staatsgreep' is volop aanwezig. De dictator mag dan verloren hebben, de dictatuur is nog lang niet dood.
•
BRAM VAN OJIK
E
L
L
Bram van Ojik, voorzitter van de PPR, was als waarnemer van het Groen-Progressief Akkoord aanwezig bij de recente volksstemming.
N
G
I
I
'1
I
'De nog lages en van tij ten die links en rechts verschenen, 'de informatiemaatschappij is nakende'. Welnu: hij is er. Overal. Niet alleen in overheidsapparaten, banken, winkels en desk-top-publishingbedrijfjes, maar ook in buurthuizen, kantoren van milieuorganisaties en huiskamers van linkse kameraden. Zelfs DE HELLING wordt op beeldscherm opgemaakt en de eerste glimpjes van technologische subculturen - al dan niet met een politieke bedoeling - kunnen worden opgevangen.
systemen van overheden. Een ander glimpje van een nieuwe subcultuur was te zien op een demonstratiedag over beeldtechnologie van de Hogeschool voor Kunsten te Utrecht - een groepje schooiertjes van een jaar of zestien joeg de docenten het schaamrood op de kaken toen zij enkele zelfgemaakte demo-diskettes uit hun gewatteerde ski-jacks haalden en lieten zien wat zij op hun achterkamertjes aan animatie-muziekclips in elkaar hadden gezet.
De Computercultuur
Is er al iets te zeggen over de waarde van de optimistische en pessimistische voorspellingen rond de technologische cultuur? DE HELLING probeert het in dit katern, want nog steeds zijn vele vragen open. Welke gevolgen heeft de computercultuur op het denken 'over mens en maatschappij'? Wat te doen met computertechnologie als deze noch eenduidig te verwerpen, noch te omarmen is? Hoe zit het met het overheidsbeleid spoort dat met de technologische cultuur? Hebben consumenten in hun dagelijks leven nog wat te willen of worden ze tegen wil en dank aangesloten op techno-systemen?
DE HELLING op de moderne toer. Marianne van den Boomen geeft een overzicht van het debat over sociale en culturele implicaties van de nieuwe technologie. Mens en technologie zijn tot elkaar veroordeeld. Dat klinkt negatief. Het schrikbeeld van de cyborgs - half mens, half machine - wordt werkelijkheid. Of valt het allemaal wel mee? En kunnen we beter roepen: Hoera! De cyborgs zijn er! Miehiel Schwarz tast de moeizame verhouding tussen technologie en politiek af. Technologie heeft zich al diep in ons dagelijks leven genesteld. Maar de regering staat aan de zijlijn en doet weinig aan versterking van het 'culturele draagvlak' van de technologie. Thea Wijers ontleedt de positie van de consument in het nieuwe technologische tijdperk. Of we willen of niet, de technologie staat al op onze voordeur te bonzen. Wat hebben wij eigenlijk nog te vertellen? David Dickson speurt naar een vruchtbaar contact tussen socialisme en modernisme. We leven in een tijdperk waarin 'all that is solid melts into the air' (Marx). Is de linkse kritiek op het modernisme niet meer dan een uitvlucht? Een tot mislukken gedoemde poging om 'aan het werkelijke leven te ontsnappen'?
foto: Michel Pellanders/HH
D
E
H
E
L
L
N
G
17
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
Marianne van den Boomen
PESSIMISME Onderwerping aan computermacht
1. Joseph Weizenbaum. Computer Power and Human Reason From Judgement to Calculation. Middlesex, 1976.
18
r is inmiddels heel wat geschreven over de (informatie)technologische ontwikkelingen en de betekenis daarvan voor de wijze waarop de wereld ingericht is. Vanaf de jaren vijftig en zestig waren de geluiden veelal pessimistisch - en ze kwamen zeker niet alleen van sociologen-aan-de-zijlijn of onbespoten kabouters. Neem bijvoorbeeld het boek van Joseph Weizenbaum, Professor of Computer Science bij het Massachusetts lnstitute of Technology (MIT) in de VS, wereldberoemd computergeleerde en -ketter. In Computer power and human reason legt hij uit waarom en hoe computers de wereld zullen verslechteren. (1) De bizarre reacties op het door hem ontwikkelde programma ELIZA noopten Weizenbaum tot een ware kruistocht tegen computers. ELIZA is een programma dat op ingetypte vragen reageert als een non-directieve psychotherapeut; het programma geeft terug wat jij zegt en vraagt wat je erbij voelt en wat je problemen erbij zijn. Weizenbaum wilde met ELIZA aantonen dat er geen algemene oplossing bestaat voor het begrijpen van een natuurlijke taal door een computer, dat de mogelijkheden zeer beperkt zijn. Tot zijn stomme verbazing kwam deze boodschap niet over. Integendeel - zijn eigen assistenten
D
E
H
E
l 9 8 8
links breekt zich het hoofd over de actuele waarde van begrippen als socialisme, kapitalisme, klassenstrijd, arbeid en feminisme. Sommigen doen er reeds het zwijgen toe. In het gecomputeriseerde Westen schijnt de hoop op een socialististische omwenteling uiteengespat te zijn in post-modernistische fragmenten. Maar als de industriële revolutie kapitalisme en klassenstrijd voortbracht, wat zal de informatica-revolutie dan opleveren? Is het geen tijd voor een politiek manifest voor cyborgs, wezens die zowel mens als machine zijn? Een tour d'horizon langs recente literatuur over mens, machine en maatschappij.
wilden af en toe alleen gelaten worden om met ELIZA te kunnen 'praten' over hun problemen en psychiaters begonnen enthousiaste artikelen te schrijven over hoe zulke programma's hun klanten konden helpen. Weizenbaum concludeert in zijn boek op grond van dit gegeven en andere voorbeelden dat het er kennelijk niet om gaat wat de techniek kan of niet, maar wat het publiek eraan toekent. Dit levert mystificaties op: men beschouwt de computer als mens (het zogenoemde 'antropomorfiseren', tot mens maken van een computer of een programma: 'Hij begrijpt mij echt!') en omgekeerd krijgt ook het standpunt dat de mens eigenlijk als een machine werkt een nieuwe impuls. Volgens Weizenbaum zijn dit zeer kwalijke zaken: de autonomie van het menselijk denken wordt ermee opgegeven, het wordt aangepast aan de logica van computers en andere technische mogelijkheden. Als er bijvoorbeeld in de medische technologie een apparaat bestaat om ziekte X op te sporen, wil elk ziekenhuis dat ineens hebben, terwijl de diagnose van ziekte X voorheen een zeer lage prioriteit had. Maatschappelijk kan deze vertechnologisering en verarming van het denken alleen maar ellende opleveren, waarschuwt Weizenbaum. In plaats van ondoenlijke taken overboord te gooien, worden ze aan de computer toever-
L
L
N
G
JAARGANG
1-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
1 9 8 8
ger werden er massaal auto's geproduceerd, nu massainformatie. En dat is heel mooi, volgens Naisbitt, want nu gaat het voor het eerst in de geschiedenis om 'communicatie en intermenselijk verkeer'. En, zo stelt hij, daarin is niet meer kapitaal de spil, maar informatie. Luchtig laat hij vallen dat er dan ook een kenniswaardetheorie moet komen ter vervanging van Marx' verouderde arbeidswaardetheorie (maar je kunt gerust betwijfelen of Naisbitt ooit iets gezien heeft in Marx). De organisatie van de arbeid verandert in elk geval drastisch: flexibilisering en individualisering van tijd, plaats, arbeidsverhoudingen en arbeidsovereenkomsten. Vakbonden raken daardoor uit de tijd, want hun beginsel 'is te verzekeren dat allen gelijk worden behandeld. Maar nu willen we allemaal anders zijn'. Op alle fronten zal volgens Naisbitt de gelijkvormigheid het afleggen tegen een bonte veelvormigheid; een vermenging van stijlen in arbeidsvormen, meubels, kunst en levensinr'1chting heeft de toekomst. Wel blijft er volgens hem een behoefte aan een 'compenserende menselijke benadering' omdat er toch enkele vervreemdende kantjes aan zo'n volstrekt geïndividualiseerde wereld zitten. Zo beschouwt hij de persoonlijke groei-beweging, de populariteit van Oosterse filosofiëen en de alles-integrerende denkbeelden van het holisme als compenserende reacties op de technologisering. Mensen blijven een behoefte aan gezelligheid en contact houden, en daarom zullen electronisch winkelen, thuis telewerken of televergaderen nooit volledig de plaats innemen van sociale organisaties. In het kader van de behoefte aan menselijkheid voorspelt Naisbitt tevens lokale oplevingen van de taal en het cultu(Uit: Natuur en techniek jubileumnummer over 'De Informatiemaatschappij' 1983. Een journalist 'praat' met het prorele bewustzijn: 'De Zweden zullen meer Zweed worden, gramma ELIZA.) de Chinezen meer Chinees en de Fransen - God sta ons bij! - nog Franser'. (Het is onduidelijk wat daar onder verstaan moet worden; de toon is vrolijk-oppervlakkig en Naisbitt maakt niet de indruk dat hij zich druk maakt om bijvoorbeeld de opkomst van Le Pen.) , .........·;..;.~"~~~~••".,.~• _,__..._,.""-~. .,,....,, ...,~ ......... ··~ ...-.. Er zal veel ten goede veranderen volgens deze enhousiaste meneer. Zo denkt hij, in tegenstelling tot Weizenbaum, trouwd; in plaats van vastgeroeste bureaucratieën en dat de centrale macht zich zal decentraliseren en spreiden. onoverzichtelijke regelgeving radicaal te veranderen wor- De hiërarchische pyramide hoorde bij het industriële tijdden ze geautomatiseerd en daardoor gecentraliseerd, perk, maar de computer gedijt volgens hem het best in gestabiliseerd en uitgebreid. kleinschalige, horizontale netwerken 'omdat het om inforWeizenbaum schetst het prototype van de nieuwe mach- matie gaat, de grote gelijkmaakster'. De cultuur decentralithebbers aan de hand van de mensen die hij op zijn eigen seert, overal klapt de structurele paraplu, het algemene laboratorium ziet rondlopen: hol-ogige, dwangmatige pro- doel, in. Grote kranten, verenigingen, TV-stations en poligrammeurs die nooit een boek lezen en voor niets anders tieke stromingen maken plaats voor duizenden kleintjes en leven dan hun technische puzzels, waarbij de computer de politiek wordt steeds minder bepaald door strategieën niet zozeer hun kennis uitdaagt maar hun macht. van bovenaf en steeds meer door de basis van plaatselijke initiatieven. Zelfhulp komt overal tot bloei, vanuit zowel een reactie op de technologie als vanuit het dagelijks gebruik ervan: de zorg voor zichzelf en het lichaam, medische thuis-tests, Nlachtsspreiding en zelfhulpgroepen rond elke kwaal en elk belang, explosies kleinschaligheid 2. van kleine eigen bedrijfjes, dat alles wordt volgens Naisbitt John Naisbitt. Megamogelijk door de technologie. Tot aan de jaren tachtig was dit soort pessimisme tamelijk Ook Toffier voorspelt op vergelijkbare wijze in The third trends- Tien stromingangbaar, vooral bij links. Vanaf dan begint zich een meer wave ontwikkelingen in de richting van meer kleinschaliggen die ons leven en optimistische tegenbeweging af te tekenen. Typerend heid en de opkomst van de 'prosumer' -de ineenvlechting werk veranderen. daarvoor zijn de boeken van John Naisbitt en in mindere van producent en consument- en het electronisch buitenUtrecht, 1984. mate Alvin Toffler. (2) huisje waarin men telewerkt om in zijn onderhoud te voorNaisbitt zet in Megatrends de belangrijkste trends van zien. (3) Kortom, de zegeningen van de nieuwe technolo3. tegenwoordig op een rij. Fundamenteel is de verschuiving gie: flexibiliteit, pluriformiteit, individualisme en kansen Alvin Toffler. The Third van een industriële naar een informatiesamenleving: vroe- voor echte democratie. Wave. Londen, 1980. J: Ik wil graag een goed voorbeeld voor mijn boek. E: Uw boek. J: Ja, mijn boek over computers. Kan je me helpen? E: U bent wat kortaf tegen me. J: Dat was niet mijn bedoeling. E: U zegt dat dat niet de bedoeling was. J: Precies. Wat weet je van computers? E: Maakt u zich zorgen over computers? J: Helemaal niet. Ik denk dat ze heel nuttig kunnen zijn. E: Kunt u daar wat meer over vertellen? J: Computers spelen een vitale rol in onze maatschappij. E: Waarom heeft u het over computers? J: Omdat mijn boek daarover gaat. E: Is dat de werkelijke reden? J: De reden is dat ik graag een interessante conversatie wil hebben voor het boek. E: Op welke manier? J: Zo dat de lezers zich niet zullen vervelen. E: Ik weet niet zeker of ik u helemaal begrijp. J: Je begrijpt ook niet veel, hè! E: Wat voel je nu? J: Ik voel dat ik er zo mee op ga houden. E: Vertel me meer over die gevoelens. J: Meer is er niet te zeggen. Wordt je nooit moe? E: Misschien is dat inderdaad alles wat er te zeggen valt."
OPTIMISME
20
D
E
H
E
L
L
'N
G
JAARGANG
l-
NUMMER
"De domheid van hedendaagse computers Is spreekwoordelijk. Ze versturen rekeningen en cheques van nul gulden nul. Ze vinden het niet erg om In eindeloze lussen te werken, keer op keer de zelfde dingen herhalend. Hun totaal gebrek aan gezond verstand is een reden te meer om te geloven dat een machine nooit Intelligent kan ziJn. Het Is In dit verband interessant om op te merken dat computerprogramma's al heel gauw uitblonken In wat wij 'specialistische' vaardigheden noemen. Een programma uit 1956 loste moeilijke problemen uit de mathematische logica op, terwijl een programma uit 1961 analyseproblemen op universitair niveau aankon. Maar v66r de jaren 70 konden we nog geen robotprogramma's schrijven die voldoende konden zien en beweeglijk genoeg waren om van speelblolcjes eenvoudige torens en huisjes te bouwen. Hoe komt het dat we eerder in staat waren de activiteiten van volwassenen door een programma te laten uitvoeren dan die van een spelend kind? Het antwoord klinkt wellicht paradoxaal: veel van dat gespecialiseerde denken van volwassenen Is In feite nog eenvoudiger dan kinderspel!" Uit: Marvin Minsky, Het denken - De menselqke geest als maatschappij· Amsterdam 1988.)
WETENSCHAP Verkenning en vernieuwing Het optimisme van Naisbitt klinkt wellicht wat hilarisch, maar wie de kranten en tijdschriften bijhoudt, weet dat het geen ongebruikelijke toon is, ook niet in de meer 'serieuze en harde' wetenschap. Vanuit ontwikkelingen en verkenningen op verschillende vakgebieden- psychologie, artificiële intelligentie (Al), programmeren, filosofie - trekt men niet zelden (optimistische) lijnen door naar de hele maatschappij. Dat doet bijvoorbeeld Marvin Minsky, de 'peetvader van de kunstmatige intelligentie', net als Weizenbaum werkzaam bij het MIT. Op basis van zijn bevindingen in de artificiële intelligentie (Al) werkt hij in Het denken - De menselijke geest als maatschappij een 'nieuwe' psychologie over het functioneren van het denkmechanisme uit. (4) Volgens Minsky bestaat de menselijke geest uit kleine, specialistische maar domme bouwsteentjes, die op zich niet intelligent zijn, maar in interactie met elkaar wel. En dit model is op meer zaken van toepassing: een computer werkt zo, en de hele maatschappij ook. Voor Minsky bestaat er dan ook geen verschil tussen
D
E
H
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
1988
'natuurlijke' en kunstmatige intelligentie; intelligentie is gewoon 'de naam die we geven aan dat deel van die processen die we nog niet begrijpen'. (Let op het 'nog', dit verraadt de optimist.) De mens is voor Minsky ontegenzeggelijk een machine, zij het een ingewikkelde. Dat maakt de theorievorming relatief eenvoudig: wat je niet weet over de mens leen je bij wat je weet over computers en andersom. Er blijven dan wel vragen over, bijvoorbeeld 'Kan een machine zich van zichzelf bewust zijn?', maar Minsky antwoordt met: 'Maar kan een mens dat ooit?'. Zo samengevat klinkt het simpel, maar Minsky's bouwwerk zit degelijk in elkaar en je kunt hem ook niet verwijten dat hij een beperkte, formele opvatting heeft over de mysteries van het denken; het boek gaat ook in op emoties, context, ambiguïteit, humor en vrije wil en is gelardeerd met uitspraken van Boeddha, de Maharishi, Proust en Joyce. Ideologie-machine In Nederland verloopt het Al-debat over de mogelijkheden van computers en wat dat zegt over mensen wat gematigder, al heeft het ook hier vaak een ondertoon van: 'nóg niet helemaal opgelost, maar dat komt wel'. In de bundel Kennis, mens en computer, een Nederlandse compilatie van de stand van zaken van het Al-debat, komen onder andere aan de orde: de moeite die computers hebben met het begrijpen van natuurlijke talen; het feit dat wij meer weten over eenvoudige welgedefinieerde problemen dan over complexe en slecht gedefinieerde (sic!); het probleem dat niet alles wat mensen denken ook gezegd kan worden en de observatie dat mensen bij probleemoplossing gemakkelijker computers nadoen dan andersom. (5) Niet alles wat mensen kunnen en denken blijkt dus om te zetten in programma's. Een mooi voorbeeld daarvan is het programma van de zogeheten Ideologie-machine, die subjectieve opvattingen simuleert. Dit in Amerika ontwikkelde programma heeft een bepaald stelsel van opvattingen in het geheugen en reageert van daaruit op nieuw aangeboden informatie. Het idee erachter is dat het 'geheel nieuwe perspectieven voor opinieonderzoek' oplevert -je zou bijvoorbeeld gedrag kunnen voorspellen in de zin van 'Wat zullen linkse mensen doen als ... ?'. Tenminste, als het programma zou werken, en als de opvattingen van mensen onveranderlijk en consistent zouden zijn. Maar de computer gaf antwoorden als: 'De Democraten bestrijden de Democraten, want meer in het algemeen bestrijden de Amerikanen de Democraten, wat immers blijkt uit het feit dat de Republikeinen de Democraten bestrijden', en gaf daarmee zelf aan dat politieke ideologieën ingewikkelder in elkaar zitten. Toch is het niet endenkbeeldig dat dit soort geëxperimenteer aanleiding geeft om de theorievorming over ideologie weer eens op te pakken (wie weet vertaalt iemand ooit Althussers concepten in een programma en blijkt dat er toch nog wat mee te doen is). Het gebeurt regelmatig dat het Al-debat kennisgebieden die min of meer opgegeven waren, weer openbreekt; zo is de vraag kielzog daarvan ook de vraag naar (ir)rationaliteit, bewustzijn, emoties, creativiteit, kunst, de aloude kwestie lichaam-geest enzovoorts. Denken is doen alsof je denkt Ook de bundel Geest, computer, kunst is een compilatie van bijdragen aan het Nederlandse Al-debat waarin die
L
L
N
G
4. Marvin Minsky. Het denken - De menselij· kegeest als maatschappij. Amsterdam, 1988.
5. G.A.M. Kempen en Ch. Sprangers (red). Kennis, mens en computer. Lisse, 1984. (Eerder verschenen als serie artikelen in Inter· mediair.)
21
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
kielzog-vragen aan de orde komen. (6) Vragen over onder andere op welke verschillende niveau's de vergelijking tussen computers en menselijk denken te trekken is, of je gedichten en visuele kunst kunt maken met behulp van een computer, of er programma's denkbaar zijn over esthetische ervaringen enzovoorts. Veel van deze vragen zijn ingegeven door de klassieke Turingtest, en ook daar gaat de bundel op in. Deze test is door Turing voorgesteld om voor eens en altijd een criterium te hebben voor de vraag 'Kunnen machines denken?' "Zo werd het geheugen wel voorgesteld als een bibliotheek met een index of als een kastje met vakjes en bijpassende sleutels. Veel van die metaforen zijn inmiddels in onbruik geraakt: veelal bleken ze bij nader inzien te primitief om bruikbaar te zijn voor psychologische theorievorming. Toen de metafoor van het computergeheugen opkwam, gaf dat aanvankelijk aanleiding tot optimisme. Deze metafoor was zo verfijnd en vruchtbaar, dat er ook in de geheugenpsychologie belangrijke doorbraken waren te verwachten. Dat het daar nog niet van gekomen is, ligt onder meer aan het feit dat de computergeheugens zo verschrikkelijk ingewikkeld werden. Wie tegenwoordig experts vraagt hoe het computergeheugen werkt, moet geen precieze omschrijving meer verwachten. De geheugenprocessen in een computer zijn zo complex, dat ze alleen uit te leggen zijn met behulp van metaforen. En dan doet zich het curieuze feit voor dat men aankomt met metaforen die de psychologie juist als onbruikbaar terzijde had gelegd. Eén voorbeeld kan volstaan. Jacobs (1985) schrijft: 'Het electronisch geheugen van een computer is te vergelijken met een kast die genummerde laden bevat."' (Uit: P1eter Vroon en Douwe Draaisma, De mens als metafoor Baarn 1985.)
6. Peter Hagoort en Rob Maessen (red). Geest, computer, kunst. Utrecht, 1986. 7. Pieter Vroon en Douwe Draaisma, De mens als metafoor Baarn 1985. 8. D.R. Hofstadter (red). The Mind's I - Fanlasles and reflections on self and soul. New Vork, 1981.
22
- en een discussie erover kan zowel interessante filosofische debatten opleveren als gezellige borrelpraat (probeer het maar op een feestje). Turing deed zijn voorstel al in de jaren vijftig; het kwam er op neer dat we afspreken dat we zeggen dat machines kunnen denken als we geen verschil kunnen maken tussen de antwoorden van een machine en die van een mens. De testsituatie zit dan zo in elkaar dat een ondervrager vragen intoetst op twee computers. Achter de ene zit een mens die antwoorden op een beeldscherm teruggeeft en hem probeert duidelijk te maken dat hij echt een mens is en achter de andere draait een computerprogramma dat zoveel mogelijk net doet of het een mens is - de reactietijden zijn bijvoorbeeld aangepast aan die van mensen zodat je niets wijzer wordt als je een moeilijke rekensom opgeeft. Tot nu toe is er geen enkel programma dat de test lang kan doorstaan; na een paar vragen is meestal wel op te maken waar de echte mens zit en waar de computer die doet alsof -al komen enkele programma's wel in de richting, zoals een programma dat een paranoïde patient simuleert. (Weizenbaum zei ooit knorrig dat de Turingtest onzin was omdat hij heel gemakkelijk een programma kon maken dat de test zou doorstaan, namelijk een 'programma' dat een autistische patiënt - die dus nergens op reageert - simuleert ... Zelfs met zijn typemachine was dat mogelijk .en zou
D
E
H
E
l 9 8 8
er dan echt iemand vinden dat zijn typemachine intelligent was?) De kracht van metaforen
Maar wellicht gaat het er niet eens zozeer om of computers echt kunnen denken. De grootste kracht lijkt de computer aan zijn werking als metafoor voor de menselijke geest te ontlenen. Een metafoor is niets anders dan een vergelijking met of vervanging van een woord door een ander concept waarmee iets helderder gemaakt kan worden. Je zegt bijvoorbeeld dat hardware en software te vergelijken zijn zijn met lichaam en geest. Zo'n metafoor voegt extra betekenissen toe en opent nieuwe gedachtengangen. Je gaat bijvoorbeeld nadenken of organische neuronen net zo werken als digitale flip-flops (aan-uit standen) in een computer. Dit idee van de metaforische werking vormt een rode draad in Geest, computer, kunst. De auteurs stellen dat er nog nooit zo'n krachtige metafoor voor de menselijke geest voorhanden is geweest. De computermetafoor heeft verstrekkende gevolgen: aan de ene kant brokkelt het antropocentrische wereldbeeld af, maar aan de andere kant kent men aan de computertechnologie steeds meer menselijke trekken toe. Oftewel: antropocentrisme wordt vervangen door antropomorfisme; de mens zit niet meer centraal op een troon, maar deeltjes menselijkheid zijn verspreid over machines. Zo zegt men bijvoorbeeld van een ongeluk in een fabriek dat 'de robot een moord beging', terwijl niemand het in zijn hoofd haalt om te zeggen dat een neergestort vliegtuig 300 inzittenden heeft 'vermoord'; dan heeft men het nog steeds over een technisch mankement. Nu zijn opvattingen over bewustzijn, mens en wereld al eeuwenlang ingegeven door de stand van de techniek en de daaraan ontleende metaforen van uurwerken, waterleidingssystemen, stoommachines, telefooncentrales en radioboodschappen en nu dan aan de computermetafoor. In De mens als metafoor beschrijven Vroon en Draaisma de geschiedenis van de wetenschap aan de hand van deze technologische metaforen en hoe daarmee theorieën geponeerd en weer verworpen werden. (7) Zij concluderen echter dat het uiteindelijk niet zoveel uitmaakt welke metafoor er gebruikt wordt: 'Het menselijk bestaan vroeger en nu heeft kennelijk veel weg van een onoplosbaar probleem'. Wel wordt duidelijk dat het menselijk voorstellingsvermogen zeer plooibaar is naar een machine-metafoor. De computermetafoor is daarvan de meest sterke omdat - in tegenstelling tot eerdere machines - de computer zeer uitgebreide mogelijkheden heeft en universeel bruikbaar en inzetbaar is (lijkt?). Bovendien berust de werking niet op botte eenduidige mechanica maar op informatieverwerking en taalprocessen. Met zo'n metafoor kun je werkelijk alle kanten op, getuige een werk als The Mind's I waarin de computermetafoor wordt doorgetrokken tot de meest uiteenlopende filosofische verkenningen en fantasieën over lichaam en geest, identiteit en tegenstrijdigheden. (8) Dat leidt tot een bonte verzameling teksten: naast het klassieke artikel van Turing over zijn test zowel een serieuze kritiek erop als een letterlijke borreltafel-discussie. Verder bevat de bundel sciencefiction-verhalen, fictieve discussies met God over vrije wil en Tao, gedachtenexperimenten over de loskoppeling van de hersens van het lichaam en de tergende gedachte waar 'je' dan bent en een onvervalst sociobiologisch stuk over egoïstische genen.
L
L
N
G
I ~.
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
Wie dit boek leest kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de computermetafoor niet alleen leidt tot nieuwe en spannende gedachten maar ook tot flarden van oeroude concepten over de kosmos, erfelijkheid en voorbestemming. De verhalen in The minds I gaan over bijna alles wat je maar· kunt bedenken, maar vertonen een verbijsterende blinde vlek voor de verhoudingen waarbinnen de technologie tot stand komt. Zo bevat het boek twee colleges in de vorm van science tietion-verhalen over een man wiens hersens, materieel losgemaakt van zijn lichaam, worden aangesloten op een computer en daardoor intact blijven terwijl ze wel het lichaam kunnen blijven sturen. Om de toehoorders echt mee te slepen in het spannende verhaal wordt en passant het decor waarbinnen het denkbaar is geschetst. Het gaat om een experiment van het Pentagon, die het lichaam-zonder-hersens zodoende zonder kans op hersenletsel naar het binnenste der aarde kan sturen om daar een Amerikaanse kernkop te richten op de Russen. Inderdaad, dat maakt het verhaal een stuk 'overtuigender' maar in de hele bundel verder geen woord over de militairpolitieke achtergrond van de informatietechnologie.
eersten was ingeslagen, maar nog steeds zijn de contouren en concepten niet echt duidelijk. De meeste verhalen over de post-industriële samenleving versmallen het probleem direct tot 'de informatiesamenleving'. Daarmee ligt de verleiding op de loer om het dan verder vooral te hebben over het duidelijkste produkt van deze samenleving, namelijk 'informatie', in plaats van het geheel van de verhoudingen waarbinnen dat produkt een plaats heeft. (1 0) De status van informatie lijkt het grootste probleem. Levert meer informatie ook betere beslissingen op, wat is het verschil tussen data, informatie en kennis, hoe kunnen mensen en normen geobjectiveerd en meetbaar gemaakt worden, vervaagt de grens tussen informatie en propaganda, hoe zit het met de mogelijkheid tot manipulatie, op welke vooronderstellingen berusten registratiecatgorieën, enzovoorts? Nu lijkt mij dat dit 'informatie-fetisjisme' zeker een relevante kwestie is, maar het is de vraag of je het daarbij moet laten. Wellicht moet er inderdaad een hedendaagse theorie komen die vergelijkbaar is met Marx' analyse van het kapitalisme, maar die ging toch ook wel iets verder dan alleen het waren-fetisjisme.
MAATSCHAPPIJ EN POLITIEK
Kapitalisme of niet? De vraag of de informatiemaatschappij een breuk zal opleveren met het kapitalisme is overigens ook nog steeds niet beantwoord. Het gekke is wel dat niet alleen 'links' die vraag opwerpt maar ook 'rechts', terwijl zij er nooit blijkt van heeft gegeven enig links ideaal te koesteren. In eerste instantie leek 'links' vooral pessimistisch en werd er van uitgegaan dat het kapitalisme zichzelf met de nieuwe computertechnologie gewoon een nieuw jasje aanmeet. Bestaande militaire, industriële en financiële elites versterken zich door middel van centralistische computerinfrastructuren en nog steeds gaat dat ten koste van dezelfde categorieën: lagere sociaal-economische klassen, vrouwen en Derde Wereld-bewoners. Bovendien komen er nieuwe categorieën van uitgebuitenen bij, de misfits die niet passen in het technosysteem. (11) 'Rechts'- of beter gezegd: dat wat vroeger de bourgeoisie heette - daarentegen lijkt vooral optimistisch over de technologische vooruitgang. Zij verkondigt blijmoedig het einde van het kapitalisme dankzij de opkomst van de decentrale en democratische computer en loopt ineens te leuren met de oude socialistische idealen van spreiding van macht en kennis. Maar het zou goed kunnen dat de beoordeling 'links = pessimistisch' en 'rechts = optimistisch' is ingegeven door een denkfout waardoor technologie-optimisten per definitie als 'rechts' en technologie-pessimisten als 'links' gezien worden. (Zodat we voor het merkwaardige probleem komen te staan dat wanneer sociale bewegingen en linkse kameraden computers 'omarmen', men zich begint af te vragen of ze nog wel links zijn. (12)) Het probleem lijkt me dat technologie niet eenduidig en op zichzelf goed of slecht - of links of rechts- te noemen is. Dat betekent echter ook niet dat het deze neutraal zou zijn en dat het PLJUr om de toepassing gaat. (Vergelijk de discussies in de jaren zestig over de neutraliteit dan wel partijdigheid van de wetenschap.)
De informatiemaatschappij Voor een analyse van politieke en sociale verhoudingen waarbinnen technologie een plaats heeft, moeten we niet zijn bij bovengenoemde auteurs. Weizenbaum hanteert een bezorgde psyche-sociologie op grond van zijn ervaringen en Naisbitt een vrolijk vooruitgangsdenken op grond van kranteknipsels; bij Minsky zit de maatschappij in je hoofd en de wetenschappers die alle hoeken en gaten van Al verkennen kijken tegen maatschappelijke verhoudingen als waren zij een decor. Vanaf het begin van de jaren zestig zijn er echter al analyses waarin men probeert omschrijvingen te vinden voor de veranderende maatschappijstructuur, waarin het verwerven, verwerken en transporteren van informatie een sleutelpositie innemen. Touraine zette de toon: we leven in een post-industriële samenleving, een geprogrammeerde, technocratische maatschappij. (9) Volgens hem hebben economische beslissingen daarin niet meer zo'n zelfstandige en centrale positie als in de industriële samenleving. Niet dat iets anders die plaats op de troon heeft ingenomen: het gaat erom dat het economische juist is binnengedrongen in alle aspecten van het openbare en het privéleven. Kennis, informatie en consumptie krijgen steeds meer de status van produktieve krachten. Aangezien dit ook voor socialistische landen geldt, denkt Touraina dat hier geen sprake is van een nieuwe etappe van het kapitalisme, maar van iets geheel nieuws. Deze nieuwe maatschappij draait dan ook niet meer om de tegenstelling kapitaal-arbeid, maar om verschillende tegenstellingen tussen verschillende apparaten en de mensen die op verschillende wijzen daarvan afhankelijk zijn. Het gaat volgens Touraine niet meer om economische uitbuiting maar om 'informatie-uitbuiting': algemene manipulatie, inkapseling en vervreemding. Vele auteurs zijn verder de weg van het ontleden van 'het post-industriële' opgegaan die Touraine als één van de
D
E
H
E
Technologie, neutraliteit en vervreemding
De opvatting dat technologie niet neutraal is, lijkt een typisch denkbeeld van deze tijd, maarPlatoen Aristoteles
L
L
N
G
1988
9. Alain Touraine. De post-industriële maatschappij - Geboorte van een geprogrammeerde samenleving. Baarn, 1971.
10. Zie hiervoor bijvoorbeeld: M. de Kok (red). De informatiemaatschappij - De gevolgen van de microelektronische revolutie. Maastricht, 1983; Jan Everink. De Informatiemaatschappij. Den Haag, 1983; De informatiesamenleving. Themanummer van Wetenschap en samenleving, nr. 9, 1983.
11. Zie hiervoor onder andere: C.J. Hamel1nk. Informatie en macht. Baarn, 1984 en Helga Nowotny. The lnformation Society - lts Impact on the Home, Lacal Community and Marginal Groups. Wenen, 1981.
JAARGANG
1-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
hielden zich daar al mee bezig en Heideggerschreef reeds in 1949: 'Het ergste zijn wij aan de techniek overgeleverd, als we haar als iets neutraals beschouwen. Deze opvatting, die tegenwoordig met voorliefde wordt gehuldigd, maakt ons immers totaal blind voor het wezen van de techniek.' (13) Het wezen van de techniek ziet Heidegger niet als een middel tot bepaalde doelen, maar als een 'wijze van ontbergen'. Dit entbergen -ontsluiten, omvormen, omslaan, verdelen en omschakelen- van de natuur en de 'objecten' maakt dat die daarna niet meer als natuur "Het ontbergen, dat de moderne techniek geheel en al beheerst, ontplooit zich nu echter niet als een te-voorschijn-brengen. Het in de moderne techniek heersende ontbergen is een te-voorschijn-vorderen, dat aan de natuur de eis stelt, om energie te leveren, die als zodanig gewonnen en opgeslagen kan worden. Geldt dit echter ook niet voor de oude windmolen? Neen. Zijn wieken wentelen wel in de wind, maar ze blijven rechtsstreeks afhankelijk van het waaien. De windmolen ontsluit echter geen energie, om haar op te slaan. Een landstreek darentegen wordt tot het delven van kolen en erts die opgevorderd kan worden, uitgedaagd. De grond wordt dan ontborgen als steenkoolgebied, de bodem als bergplaats van erts." (Uit: M. Heidegger, De techniek en de ommekeer Utrecht 1973.)
12. Zie ook het nummer van Wetenschap en samenleving getiteld: De omslag - Nieuwe sociale bewegingen en technologie, nr. 3, 1988.
of object tegenover ons staan; ze zijn dan opgenomen in het 'bestand' of het 'bestel'. Vrij vertaald zegt Heidegger in feite dat 'technologie is', en zij daarmee niet iets wat mét of tégen ons kan zijn, zoals nuttige of schadelijke dieren dat kunnen zijn. Technologie is eerder bij ons, zoals onze handen bij ons zijn. Daar is op zich niets vervreemdends aan, behalve als je je handen om de één of andere reden als neutraal opvat. De meeste analyses van tegenwoordig over de nietneutrale technologie blijven zich echter baseren op theorieën waarin de technologie in de bestaande verhoudingen vervreemding van de wereld c.q. van jezelf kan opleveren. Dergelijke vervreemdingstheorieën lijken mij echter inmiddels achterhaald omdat ze uitgaan van een oorspronkelijke en 'juiste' verhouding ten opzichte van de wereld, die weer terug te halen zou zijn als het 'valse bewustzijn' opgeheven wordt. Inmiddels weten wij dat ideologie geen kwestie van vals bewustzijn is en dat de zelfidentiteit of het subject altijd geplaatst moet worden in de reële context van de maatschappelijke verhoudingen en de voortdurende strijd die daarom gevoerd wordt. 13. M. Heidegger. De techniek en de ommekeer. Utrecht, 1973.
24
D
E
14. Jean-Francois Lyotard. Het postmoderne weten. Kampen, 1987.
H
E
1 9 8 8
POSTMODERNISME Hegemonie van de informatica Lyotards Het postmoderne weten gaat in op de ideologische kanten van de technologische cultuur. Het behandelt de tegenwoordige geïnformatiseerde samenleving en de verhoudingen waarin het weten, de wetenschap en de macht zich bewegen. (14) Post-modernisme, zo stelt Lyotard, kenmerkt zich door een ongeloof aan de Grote Vertellingen (zoals we die hebben gehad over God, de Verlichting en de emancipatie). Dit verval van de metavertellingen is volgens Lyotard het gevolg van zowel de snelle ontwikkeling van technologieën - waardoor het accent verplaatst is van het doel naar de middelen - als van de herstructurering van het geavanceerde kapitalisme. Er is geen Grote Vertelling meer waaruit de Waarheid of de Rechtvaardigheid kan worden afgeleid; er zijn alleen fragmenten, wolken van taalspelen en taalelementen. De 'beslissers' zien dat echter niet zo; zij vatten de maatschappij op als functioneel systeem en proberen de dagelijkse, maatschappelijke taalwolken te beheersen met een input/output-logica, met de hegemonie van de informatica die werkt met zuiver technische criteria. Deze refereren niet aan 'het ware' of 'het rechtvaardige' - alleen efficiëntie en, zoals Lyotard dat noemt, performativiteit (werkzaamheid) zijn daarvoor relevant: 'Een zet is goed wanneer hij betere resultaten levert en/of minder kost dan een andere'. De overal doordringende informatisering - werkzaam volgens de principes van feedback, communicatie en geheugenopslag - zorgt ervoor dat de macht zichzelf legitimeert als een machine, als een systeem dat is afgesteld op de optimalisering van zijn eigen prestaties. Dat wil nog niet zeggen dat die machine helemaal vanzelf draait, volgens Lyotard is dat niet mogelijk 'zonder enige terreur, zachte of harde'. Dit machtssysteem is tegenwoordig voortdurend in crisis. De opvatting van zo'n zelfregulerend systeem is immers voor een deel gebaseerd op de Grote Vertelling van Homogeniteit, de Vertelling van de-maatschappij-alsfunctioneel-geheel (als organisme of als machine. De gekozen metafoor maakt volgens Lyotard niet uit voor het beeld van interne functionaliteit) en dit idee van de homogeniteit is steeds moeilijker staande te houden. De afbrokkeling van de Grote Vertelling van de Homogeniteit hangt onder andere samen met de interne erosie van de wetenschappen. De 'harde' wetenschappen boden van oudsher met het positivisme hét model voor de werkzaamheid van een stabiele homogeniteit, of het nu gaat om natuurwetenschappen of de maatschappij. In verschillende wetenschapsgebieden blijken de positivistische uitgangspunten niet meer te werken als ze consequent doorgetrokken worden - en dat terwijl de eis van consequentie er juist de basis van is. De quanturnmechanica (wetenschap over atomaire deeltjes), atoomfysica en wiskunde maken duidelijk dat absoluut-stabiele systemen en absolute performativiteit niet kunnen bestaan omdat een stabiel systeem paradoxaal genoeg kan verslechteren door zijn eigen verbeteringen. Ook de objectiviteit van de onderzoeker bleek niet langer staande te houden in de quanturnmechanica - hoe positivistisch men ook ingesteld was, de snelheid van bepaalde atomaire deeltjes bleken afhankelijk van de wijze van meten van de onderzoeker en het geko-
L
L
N
G
JAARGANG
1-
NUMMER
zen theoretisch perspectief. Daarmee komt de meest 'harde' tak van de wetenschap volgens Lyotard haaks op haar eigen uitgangspunten te staan. En dat heeft consequenties voor Vertellingen die aan dit positivisme zijn ontleend. Maatschappelijke quantummechanica Lyotard zoekt in Het postmoderne weten, zo zou je het anders kunnen formuleren, naar een maatschappijtheorie die op dezelfde wijze als de wetenschap haar eigen systeem opblaast; een soort quanturnmechanica voor chaotische maatschappijdeeltjes. De oude maatschappijtheorieën voldoen niet meer; het idee van een overkoepelende waarheid of zelfs een streven naar consensus zijn verouderde en verdachte waarden geworden. De vraag naar rechtvaardigheid blijft echter, Lyotard stelt zich als opdracht: 'Is het mogelijk een maatschappelijk verband, een rechtvaardige samenleving, te legitimeren door middel van een paradox, analoog aan die van de wetenschappelijke activiteit?'. Zo'n 'maatschappelijke quantummechanica' is volgens Lyotard hard nodig omdat de andere Grote Vertelling over de maatschappij, die van de Dualiteit en de tegenspraak en wij herkennen hier links en het Marxisme - ook niet meer werkt: hun strijd is immers keurig opgenomen in de syteemregulatoren, bijna elke kritiek bleek bruikbaar als element voor de programmering van het systeem. Bovendien, zo zegt hij, is 'de sociale grondslag van de klassenstrijd ... zozeer vervaagd dat deze iedere radicaliteit verloor'. Het waarneembare maatschappelijk verband bestaat niet meer uit sociale subjecten die een eenheid (bijvoorbeeld klasse) vormen, maar uit 'taalzetten'. Deze 'afschaffing van het subject of het zelf' betekent echter nog geen barbarij: 'Het zelf heeft niet veel om het lijf, maar het is niet geïsoleerd, het is opgenomen in een weefsel van relaties dat complexer en mobieler is dan ooit', 'het bevindt zich altijd op 'knopen' van communicatiecircuits'. Wat te doen in deze omstandigheden? Ten eerste, zegt Lyotard, erkenning van de veelvuldigheid van taalspelen en dus afstand doen van de terreur van de gelijkvormigheid. Ten tweede, het nastreven van lokale consensus over bepaalde taalspelen 'waarbij het tijdelijk contract feitelijk de permanente instelling vervangt op professioneel, affectief, seksueel, cultureel, internationaal en familie-gebied, en ook bij politieke zaken'. Dat is weliswaar dubbelzinnig, want zo'n flexibilisering wordt ook door het systeem begunstigd omdat deze bijdraagt aan een grotere performativiteit. Maar je moet je volgens Lyotard juist verheugen op de dubbelzinnigheid die kleeft aan de informatisering; dat wat regulering en terreur brengt, geeft tevens de mogelijkheden om te ontregelen. Daar zit wellicht iets in, maar de meest concrete stappen in de informatisering die Lyotard voorstelt zijn wel heel slapjes: discussiegroepen die van informatie worden voorzien en databanken en geheugens die voor het publiek toegankelijk zijn ... Hebben we daar zo'n ingewikkelde maatschappelijke quanturnmechanica voor nodig- zelfs nota's van WVC noemen dit soort dingen!
E
H
E
NOVEMBER/DECEMBER
ring van het verzet. (15) Deze kritiek is zeker serieus te nemen, want inderdaad liggen trendy consumentisme en klassiek liberalisme op de loer. Toch lijkt me dat het subject- het zelf, het 'autonome' individu - in de geïnformatiseerde samenleving zodanig van karakter verandert dat je daar politieke consequenties uit moet trekken. Het subject is niet dood, maar het leeft wel anders dan voorheen. Sherry Turkle's Het tweede ik- Computers en de menselijke geest is het leukste boek dat ik over dit onderwerp heb kunnen vinden. (16) Zij vraagt zich af hoe het gebruik van computers het denken van mensen over zichzelf zal veranderen en praatte daartoe met kinderen, computerfreaks en professionele programmeurs. Zij kwam tot de ontdekking dat ook hele jonge kinderen willen weten of een compyter kan denken en voelen. De kinderen en andere computergebruikers werpen vragen op over bewustzijn en intentie, vergelijkbaar met het Aldebat in de wetenschap. Een voorbeeld van zo'n Aldebatje tussen kinderen. Robert speelt met het compu-
....
D
1988
15. Alex Callinicos, 'Waar is het post -modernisme een reaktie op? Het verdwenen subjekt en de verdwenen radikalisatie', in: Links, nr.1, 1988. 16. Sherry Turkle. Het tweede ik - Computers en de menselijke geest. Groningen, 1986.
,-..........
st
H
"
G
ZIJN WE NOU ALLEMAAL YUPPIES GEWORDEN? Neem nou De Helling. Een prachtig nieuw 'tijdschrift voor linkse politiek'. Magazine-formule. Mooi uitgevoerd. Te weinig advertenties. Boeiende betogen, analyses, polemieken, columns, commentaren, reportages, dossiers, dagboeken en recensies. Links, leesbaar en toch leefbaar. Heel wat beter dan de bladen van de wetenschappelijke bureau's van CPN, PSP en PPR waaruit 't is voortgekomen - moest zelfs De Waarheid bekennen (voor we ze kritisch gingen toespreken). Maar denk maar niet dat de abonnees toestromen. De moderne linkse rakker (m/v) koopt 't liever los, tegelijk met z'n tuil-colorlijfblad dat 'm precies vertelt waar-ie dat mooie halogeenlampje kopen kan. Aan de ene kant is dat natuurlijk een compliment. Zeker als je voortkomt uit een traditie waarin het goede leven gereserveerd is voor het socialistische paradijs hiernamaals. Maar, kameraden! Jullie weten inmiddels toch uit eigen ervaring dat kwaliteit zijn prijs heeft in het reëel bestaande kapitalisme. En dat er heel wat aan de strijkstok van de tussenhandel blijft hangen voor je dit fantastische produkt, dat 't zo goed doet in je Philippe Starck-stoel, in huis hebt. Wordt wakker! Koop prijsbewust! Sta op uit die stoel! ZET JE KOOPGEDRAG OP DE HELLING. NEEM EEN ABONNEMENT.
Noteer mij als abonnee; stuur mij een acceptgiro. Naam: ......................................... ~ ................................ .
Veranderingen in het subject Er is meer kritiek mogelijk op Lyotard's outline van het postmodernisme. Callinicos verwijt Lyotard dat hij lui achterover zit in het pluche van de generatie van '68: Lyotard's verhaal over het 'activeren van verschillen' en 'de idee van de dood van het subject' vieren volgens hem de depolitise-
D
4/5-
Adres: .......................................................................... .. Postcode en woonplaats: ............................................... . De bon in gefrankeerde envelop sturen naar: Postbus 15240 - 1001 ME Amsterdam
DE HELLING-
L
L
N
G
25
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
terspel MERLIJN. Hij slaagt er niet in te winnen en wordt kwaad op MERLIJN: 'Valsspeler, ik hoop dat je hersens stuk gaan'. Zijn vriendjes corrigeren hem: 'Iemand heeft Merlijn leren spelen, maar hij weet niet of hij wint of verliest en ook niet of zijn hersens stuk gaan. Hij is alleen maar slim genoeg om de juiste geluiden te maken. Daarom kun je ook zelf valsspelen, Merlijn weet niet dat je valsspeelt En als hij zelf vals speelt weet hij daar niets van'. Jenny, 6 jaar, werpt vol verachting in het midden: 'Je kunt niet valsspelen zonder dat je dat weet. Weten hoort bij valsspelen'.
De lust van de beheersing VolgensTurklegaat het in de interactie met de computerof het nu gaat om spelletjes, tekstverwerking of programmeren - om beheersing. Zo is het de grootste lol voor kinderen om een programma de soep in te laten draaien en het dan weer te herstellen. De kick van de beheersing geeft een gevoel van macht, macht over een wereld die je zelf kunt maken of breken en precies dat is de verslaving van de virtuoze programmeurs en van kinderen in een videospeelhaL Het aardige aan computers is volgens Turkle dat ze open staan voor verschillende persoonlijke stijlen van beheersing: sommige computerprogramma's reageren op je individuele bekwaamheid en creativiteit, ze gaan bijvoorbeeld naar een moeilijker niveau als je het ene niveau beheerst. Dit heeft als gevolg dat je je al heel gauw één voelt met het programma. Vooral bij spelletjes is dat duidelijk; bij PACMAN bén je een happende mond die stippen eet en bij LARRY identificeer je je, zelfs als je feminist bent, volledig met Larry de vrouwenversierder. (Maar pas op met LARRY; niet alleen kan Larry in het versierspel aids krijgen- het programma LARRY is berucht om zijn verwoestend computervirus dat al je bestanden vernietigt!) Ook programmeurs kennen deze absolute identificatie met de computer: 'Ik voel niet eens meer dat ik typ. Ik denk iets en hup, het staat op het scherm'. Deze letterlijke koppeling van mens en machine doet de mens volgens Turkle ook heel anders denken over zijn eigen 'ik'. Een meisje van elf vertelde haar over haar problemen: 'Ik denk dat ik net als een computer ben geprogrammeerd. Andere kinderen zijn anders geproggrammeerd. Mijn moeder en ook een beetje de paus heeft mij geprogrammeerd'. Dat leek Turkle maar niks, dan ben je toch vreselijk gevangen? Het antwoord was verrassend: 'Dat valt wel mee, want je kunt het programma toch veranderen? Dat kan ik misschien nu nog niet, maar later wel'. Volgens Turkle, die erg gecharmeerd is van de psychoanalyse en denkbeelden over het gespleten 'ik', is dit idee van een 'ik' dat zijn eigen programma kan veranderen een typisch voorbeeld van de splijting van het subject. Nu is dat idee op zich niet nieuw, reeds Freud en Marx hadden het autonome, vrije ik van zijn centrum, zijn idee van eenheid, ontdaan, door te wijzen op respectievelijk het onbewuste en de maatschappelijke verhoudingen, waardoor het 'ik' geen 'heer in eigen huis is'. Het probleem was dat dat theoretisch wel aannemelijk kon zijn, maar dat het idee van een gespleten subject toch in contrast stond met de dagelijkse ervaringen waarin mensen toch vasthouden aan een eenheid van het ik, het zelf. Voor de hedendaaggse computergebruikers wordt dat contrast echter steeds minder scherp, volgens Turkle. (Overigens kan men net zo goed het tegendeel beweren; een 'ik' dat zijn eigen programma denkt te kunnen veranderen - is dat niet juist het
26
D
E
H
NOVEMBER/DECEMBER
l 9 8 8
herstel van de eenheid van het 'ik', dat daarmee kennelijk weer 'heer in eigen huis kan worden'?)
Klasse, ras en sekse: technologisch achterhaald Turkle heeft met haar studie iets te pakken over het denken van subjecten in een technologische cultuur, maar wat deze ideeën over beheersing en lust via computers en de koppeling van mensen en machines politiek betekenen is daarmee nog niet duidelijk. Donna Harraway, hoogleraar feministische wetenschapstheorie in Californië, lijkt de postmodernistische taalwolken van Lyotard en de eigenaardige verknoping van identiteiten met machines van Turkle te kunnen verbinden met iets dat tenminste een beetje lijkt op een politiek perspectief. In Klasse, ras en sekse als wetenschappelijke objecten van kennis werkt zij dat uit. (17) Haar invalshoeken: de geschiedenis van de biologie, de technologie, postmodernistische betekenisverschuivingen en ... marxisme en feminisme - niks dode bewegingen, werk aan de winkel. Harraway gaat er vanuit dat de 'categorieën' klasse, ras en sekse geconstrueerde kennisobjecten zijn van de biologie en de menswetenschappen - eerst vanuit een organisch functionalisme (met interne werkingen vanuit een 'natuurlijke aard') en tegenwoordig vanuit een cybernetisch functionalisme (met werkingen vanuit zelfbesturende controlesystemen). Wat stabiele, ontologische categorieën leken - en waarop zich ook de politieke tegenbewegingen baseerden - zijn historisch gevormde kennisobjecten in racistisch-kapitalistisch-patriarchale organisaties. Oftewel: er bestaan geen rassen, er bestaat alleen racisme; er bestaan geen seksen, er bestaat alleen seksisme; er bestaan geen klassen, er bestaat alleen klasseuitbuiting. Maatschappelijk betekent dit vooral een functionele arbeidsdeling ter beheersing van de opbrengsten van natuurlijke lichamen. De hedendaagse controle, zo stelt Harraway, grijpt echter steeds minder aan op deze categorieën die individuele lichamen onder een noemer brengen. Het gaat tegenwoordig eerder om 'informatiestromen die bepaalde grenzen passeren' en de 'statistische beheersing van de allerkleinste elementen'. Deze elementen zijn stukken kleiner dan de grove noemers van klasse, ras en sekse, en zelfs kleiner dan de individuele lichamen - ze beslaan uiterst verfijnde registratiecatagorieën, variërend van consumentengedragsclusters tot de decodering van DNA. Het is volgens Harraway zaak politiek grip te krijgen op de wijze waarop deze allerkleinste elementen georganiseerd worden en dat betekent in de eerste plaats dat het socialisme en feminisme de categorieën 'klasse' en 'sekse' als Leitmotiv moeten loslaten. Immers: 'Beide (categorieën) staan op het punt zowel in mythe als in werkelijkheid te bezwijken aan de uiterst produktieve besturings- en beheersingssystemen die verbonden zijn aan de industrieën op het gebied van automatisering, electronica, reproduktie-apparaten en communicatie'. De socialistische en feministische beweging zullen oog moeten krijgen voor de hershapping van vooral vrouwen in een nieuwe gedaante, want de 'herschapen vrouwen' krijgen een mondiale sleutelpositie: 'De electronische en communicatie-industrieën maken de verbindingen in het dagelijks leven voor vrouwen in Sunnyvale in Californië en in Penang in Indonesië tot werkelijkheid. Het is aan al deze vrouwen en aan het socialisme en feminisme als wereldbewegingen, om deze
E
L
L
17. Donna Harraway. 'Klasse, ras en sekse als wetenschappelijke objecten van kennis', in: Komma, nr.4, 1983.
N
G
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
1988
' ~
foto Jos Lammers/HH
D
E
H
E
L
L
N
G
27
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
verbindingen te veranderen in bevrijdende maatschappelijke krachten'. Socialisten moeten daarom ophouden de traditionele mannelijke werkende klasse te zien als achterban en feministen moeten ophouden alles te 'seksualiseren'. De laatsten moeten in plaats van alle problemen terug te voeren op kwesties van seks, seksualiteit en sekse onderzoeken hoe en voor wie 'vrouwen' in elkaar gezet worden. In A Manifesto For Cyborgs werkt Harraway dit nieuwe politieke en sociale 'subject' verder uit.(18) Dit subject "Ongetwijfeld is deze logica van het maximaal performatief presteren in vele opzichten inconsistent, met name voor wat betreft haar tegenstrijdigheid op sociaal-economisch gebied: ze vraagt tegelijkertijd om minder arbeid (teneinde de produktiekosten te verlagen) en om meer arbeid (teneinde de sociale last van het niet-werkende deel van de bevolking te verkleinen). Maar het ongeloof is voortaan dusdanig dat men van deze inconsistenties geen reddende uitweg meer verwacht, zoals Marx dat deed." Uit: Jean-Francois Lyotard, Het postmoderne weten Kampen 1987.
l 9 8 8
is er een voortdurende terugval op imaginaire, organische gehelen (het holisme bijvoorbeeld). Kennelijk hechten mensen toch zeer sterk aan een idee van eenheid en identiteit. Ook realiseert zij zich dat de cyborgs de onechte kinderen van militarisme en kapitalisme zijn, maar onechte kinderen zijn wel vaker ontrouw aan hun herkomst. De besproken boeken over technologie en denken nemen je als lezer mee naar verre uithoeken en onverwachte plaatsen. Pessimisme, optimisme - in allebei lijkt wel wat te zitten. Van de verkenning van de grenzen van de wetenschap naar het opblazen van subjecten en identiteiten. Van mensen en metaforen naar machines en weer terug. Van good aid-socialisme en -feminisme naar politieke manifesten voor cyborgs. Er gist iets, zoveel is duidelijk, maar vele vragen blijven open. Heeft Marx dan toch gelijk dat de stand van de produktiemiddelen allesbepalend is voor het bewustzijn? Hoe kan het denken überhaupt bestaan als het geen houvast biedt in identiteiten en hoe kun je je een weg banen door taalwolken en informatiestromen? En hoe zit dat toch met dat rare holisme dat ook elke keer weer opduikt tussen teksten over computers? Is het enige wat er aan politiek overblijft het aangaan van tijdelijke lokale coalities op wisselende items vanuit wisselende delen van identiteiten - dan weer een gebruik maken van technische mogelijkheden en dan weer een teweerstelling daartegen? Inderdaad, globale meta-vertellingen werken niet meer, maar dat betekent nog niet dat we lui in ons denken hoeven te worden. Er is geen behoefte aan een nieuwe algemene code, en ook een algemene anti-technologie houding heeft geen zin. Om met Harraway te spreken: 'Liever een cyborg dan een Godin'. • MARIANNE VAN DEN BOOMEN
18. Donna Harraway. 'A Manifeste lor Cyborgs: Science, Technology, and Socialist Femin1sm in the 1980s', in: Socialist Review, vol. 15, 1985.
Marianne van den Boamen is redacteur van DE HELLING.
-------..!""2 8_~
PE
refereert niet meer aan begrippen als klasse, ras of sekse, en ook niet aan indivuduele lichamen; het gaat om de koppeling van machines en technieken aan delen van een lichaam. Zo'n wezen- gedeeltelijk machine en gedeeltelijk lichaam - heet in de science tietion een cyborg, en dit begrip is volgens Harraway heel bruikbaar om een beeld te geven van wat er gaande is als een organische, industriële maatschappij verandert in een polymorfe informatiesamenleving. Daarin kan elke component- van welk materiaal dan ook- verbonden worden met iets anders. Het gaat om de voortdurende vorming van gehelen uit delen, en de resultaten zijn niet meer gestructureerd volgens de polariteiten natuur/cultuur, privé/openbaar, lichaam/ geest, zelfontwikkelend/gedetermineerd. De postmoderne verbindingen worden gelegd tussen delen in plaats van existentiële identiteiten. Harraway is niet per definitie optimistisch over deze postmoderne cyborgwereld. Er is een reëel perspectief van een Star Warapocalypseen verregaande uitbuiting, maar tegelijkertijd is de grootste bedreiging voor zo'n systeem de storing van communicatie. Welligt er volgens Harraway een politiek perspectief besloten in die sociale realiteiten waarin men niet bang is voor deeltjes van identiteiten en tegenstrijdige standpunten. Weliswaar is de realiteit van de cyborg vooralsnog politiek en materieel moeilijk te zien, en
D
E
H
E
Artikelen in 11/1 (februari 1988) Peter van den Besselaar: Technologische innovatie Maarten Veraart Ekonomischstruktuurbeleid Pauly Ossenblok: Huishoudelijke technologie Thieu Vaessen: Wereldbank: recente ontwikkelingen Leo van Eerden: Financiële innovaties
In nummer 11/2 (mei 1988): Boe Thio: Lonen en werklóosheid Afred Kleinknecht De vakbeweging en de krisis Een aantal artikelen naar aanleiding van het congres:
Technologie en Ekonomie TPE is verkrijgbaar in de betere boekhandel en door overmaking van f 15,- per nummer op giro 3796008 t.n.v. Stichting Politieke Economie, Postbus 3777, 1001 AN Amsterdam Abonnementen: f 50,- per jaargang (vier nummers)
tijdschrift voor politieke ekonomie
L
L
N
G
JAARGANG
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
1988
De bekabeling van de consument
.I /
l-
'
De informatietechnologie in het dagelijks leven - een onderwerp dat tot voor kort nog maar nauwelijks in de belangstelling stond, in tegenstelling tot thema's als technologie en arbeid, de fabriek van de toekomst enzovoorts. Inmiddels is de trend anders, getuige het aantal symposia over bijvoorbeeld teleshopping en telebanking en de vele andere initiatieven die zich richten op de kennelijk wat tegenstribbelende consument, zoals bijvoorbeeld de stichting Telematica Noord-Brabant en een club als lnfodam. Deze initiatieven beogen vooral de opname van de consument in de nieuwe informatie- en communicatienetwerken. Daarbij gaat het op dit moment zowel om nieuw gebruik van reeds bestaande (kabel)netwerken, zoals die bestaan voor telefoonverbindingen en TV-uitzendingen, als om nieuwe kabelnetwerken. De telefoon, in eerste instantie bedoeld voor één-opéén-uitwisseling tussen personen, wordt steeds meer gebruikt voor data-communicatie, oftewel informatieuitwisseling tussen twee computers. Via die lijnen vinden bijvoorbeeld de 'terminaluitbetalingen' op postkantoren plaats. De beambte van het postkantoor te N. kan nu via de terminal de centrale computer in Leeuwarden raadplegen om te kijken of jouw saldo toereikend is om meer dan tweehonderd gulden op je betaalkaart uit te betalen, om vervolgens Leeuwarden de opdracht te geven het uit te betalen bedrag onmiddellijk van je rekening af te schrijven. De informatie die via de telefoonkabel uit een computer wordt verkregen, is af te lezen op de monitor van een andere computer of op een TV-toestel. Zo werkt bijvoorbeeld Viditel: de consument kan met behulp van een speciaal apparaatje via de telefoon toegang krijgen tot de centrale Viditel-computer, waarna de opgevraagde informatie, beursberichten bijvoorbeeld, op de TV verschijnt. Dit soort informatiediensten hebben de verzamelnaam Videotext. Deze diensten kunnen ook via het televisiekabelnetwerk worden geleverd. Per telefoon wordt dan het contact met de centrale computer gelegd, maar de informatie wordt via de TV-kabel getransporteerd naar het TVscherm. Ditzitel, de videotextdienst die VNU aanvankelijk had gepland, moest op deze wijze werken, maar om 'technische en commerciële' redenen staan deze plannen vooralsnog in de koelkast. Naast het beoogde nieuwe gebruik van oude netwerken is er ook sprake van nieuwe kabelnetwerken die grotere hoeveelheden informatie kunnen vervoeren omdat ze zoals dat heet - 'breedbandig' zijn. Deze netwerken zijn tevens 'interactief', in tegenstelling tot de TV-kabels en dat betekent dat de informatieontvanger tegelijkertijd ook informatieverschaffer kan zijn. Zo kan men bijvoorbeeld onderwijs krijgen via dit systeem, zoals gebeurt bij het twee-weg-kabelexperiment in Zaltbommel, waar Marokkaanse vrouwen in hun eigen woningen schrijfles krijgen van een leraar in een studio. Deze vertelt hen wat ze moeten doen, en kan hen tegelijkertijd beoordelen omdat
D
E
H
E
Thea Wijers
e informatiemaatschappij, het beeld van een sprookjesachtige wereld waarin mensen in
electronic cottages onvervreemd genieten van de vrijetijdssamenleving. Thuis. De bekabeling van de consument. Thea Wijers knoopt de losse draadjes aan elkaar. Wat staat ons te wachten? Meer comfort, of krijgen we het nog drukker? L
L
N
G
29
------------------------------------------------~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~----------~~-JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
de vrouwen op een speciaal electronisch bord hun huiswerk maken.
Technology push De PTT heeft grootse plannen met de nieuwe netwerken. Het is de bedoeling dat er tussen 1990 en 2000 een meer geïntegreerd netwerk komt, het Integrated Services Digital Network, ISDN. Voorlopig gaat het om een integratie van telefoon, telex, telefax en videotext met verbeterde mogelijkheden voor data-communicatie (sneller en met minder storingen). Voor de verdere toekomst streeft de PTT naar een netwerk van glasvezelkabels, waarmee nog grotere hoeveelheden informatie (data, gesprekken en beelden) tegelijkertijd kunnen worden getransporteerd. Dit netwerk zal op termijn alle bestaande oude kabels - telefoon, kabelTV vervangen. Het ISDN en het toekomstige IBCN (Integrated Braadband Communications Network) zullen, zo verwacht de PTT, een grote verscheidenheid aan informatieen communicatiediensten opleveren - leuk voor de consument dus. Het versterkt verder natuurlijk de monopoliepositie van de PTT. (1) De nieuwe kabels zullen - als het aan de 'technology pushers' ligt- niet alleen onder de grond in de straat liggen, er wordt ook gedacht over en geëxperimenteerd met speciale kabelnetwerken voor in de woning. In de VS en Japan zijn zogeheten smart houses gebouwd, huizen met een intelligente computer, die de temperatuur, het energieverbruik en wat er maar te verzinnen valt, regelt. Een van de Amerikaanse architecten ging zelfs uit van een computer die met sensoren de stemming van de bewoner zou kunnen meten om de achtergrondmuziek daarop af te stellen. (2) Het smart house heeft één kabelnetwerk voor alle functies -telefoon, TV, electriciteit: universele stopcontacten voor alle apparatuur. Apparatuur die door het gebruik van chips en sensoren zelf overigens ook steeds slimmer wordt, zoals kookplaten die automatisch minder heet worden als de pan een bepaalde temperatuur bereikt, en naaimachines die ingewikkelde patronen kunnen borduren. Bij dit soort plannen en ideeën - of het nu om de digitale bekabeling van Nederland of de smart houses gaat - is er duidelijk sprake van een technology push. De plannen zijn sterk ingegeven door hetgeen technisch mogelijk is of wordt, en men gaat er vanuit dat er aan zulke zaken ook behoefte is - het moet alleen even duidelijk gemaakt worden dat dat zo is. Nu is het zeer de vraag of de behoeften er automatisch zijn als de technische mogelijkheden er zijn. Van de zijde van de consument kwam bijvoorbeeld maar heel weinig belangstelling voor het experiment met een twee-weg-kabelsysteem in Zuid-Limburg, en ook Ditzitel is voorlopig van de baan vanwege. een gebrek aan belangstelling bij de potentiële klanten. De consument heeft kennelijk geen belangstelling voor technische snufjes op zich; het gaat hem of haar er hoogstens om wat het oplevert aan diensten of gemak. Een consument is totaal niet geïnteresseerd in het feit dat glasvezelkabels zo-en-zoveel informatie tegelijk kunnen vervoeren - tenzij hij of zij natuurlijk toevallig een thuiswerkende programmeur is die zijn of haar werk via de kabel naar zijn werkgever moet sturen (in dat geval is de consument echter ook niet op te vatten als consument maar gewoon als werknemer). Nieuwe diensten zijn voor consumenten wellicht wel belangrijk - in elk geval belangrijker
30
D
E
H
l 9 8 8
dan nieuwe technische snufjes, maar daar wordt nog maar weinig over nagedacht. Wel beginnen zo langzamerhand de ideeën over de diensten die technologische wondertjes kunnen bieden, op te komen, vooral in de richting van informatiediensten- hoe laat vertrekt het vliegtuig, wat voor weer is het morgen, thuis boodschappen doen en bankieren. Teleshopping biedt de klant de mogelijkheid om via de eigen PC (personal computer) en de telefoon of via Viditel contact te leggen met de computer van een winkelbedrijf en zodoende de bestelling te doen. De goederen worden dan thuisbezorgd. De ideeën zijn inmiddels al werkelijkheid; zo bestaat er inmiddels de Ielekijkshop van Vendex en Comp-U-Card voor duurzame consumptiegoederen en James van Ahold voor de dagelijkse boodschappen. Telebanking houdt in dat de klant, wederom via eigen PC of Viditel, betalingsopdrachten doorgeeft aan de computer van de bank of de giro (Girotel) in plaats van het invullen van overschijvingskaarten die op de post gaan.
~
~ ffi
~ ~
::> ~
1. Zie hiervoor o.a.: P.Siaa. Telecommunicatie en beleid. Amsterdam, 1987; H. Kub1cek. The Technological lnfrastructure of Home lnteractive Telemat1cs: ISDN and Alternative Systems, in: F. van Rifn en R. Williams (ed). Conceming Home Telemat1cs. Amsterdam. 1988.
JAARGANG
l-
NUMMER
Belangen van industrie en overheid Het is echter duidelijk dat de drijvende krachten achter deze consumentendiensten eerder de belangen van de grootwinkelbedrijven en de banken zijn dan die van de gebruiker. En in feite gaat dat op voor de introductie van de meeste nieuwe technologie; sturing vindt vooral plaats vanuit de belangen die overheid en bedrijfsleven hebben bij een technologie die snelle informatieverwerking en -uitwisseling mogelijk maakt. (Al hoeven die belangen niet altijd onderling met elkaar in overeenstemming te zijn. Zo liggen de verschillende belanghebbenden rond ISDN producenten, PTT, zakelijke gebruikers- met elkaar overhoop over o.a. de te gebruiken apparatuur, de grens van het PTT-monopolie en de tarieven.) Voor het bedrijfsleven geldt dat sinds de tweede wereldoorlog de snelheid van produktie, transport en distributie gestaag is toegenomen, maar het probleem is dat de snelheid van informatieverwerking daarbij dreigt achter te
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
blijven. Deze toegenomen produktie en complexiteit van de produktiesystemen - de Ford Escort b.v. wordt in drie landen geassembleerd uit onderdelen die in negen landen worden vervaardigd - leiden tot steeds meer werkvoorbereiding en -planning, en dus tot meer informatie die moet worden verwerkt om het proces soepel te laten verlopen. Niet alleen de interne informatieverwerking wordt steeds belangrijker voor de industrie, ook de uitwisseling tussen verschillende bedrijven wordt steeds crucialer. Ford kan zich immers niet permitteren de produktie stil te leggen om te wachten op een toeleverancier die te laat is met een bepaald onderdeel - en het vermijden van dit risico door een grote voorraad te onderhouden is erg kostbaar. Het is dus van belang te weten hoe het met de eigen voorraad gesteld is, hoe de produktie er bij de toeleverancier voorstaat en welke uitwijkmogelijkheden er zijn bij eventuele andere toeleveringsbedrijven. Aanvankelijk zochten bedrijven de oplossing voor het af-
1988
2. R. Mason. Living in Tomarrow's Electronic Home Today, in: Concemli1g Home Telemattcs.
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
stemmen van de informatieverwerking op de toegenomen produktiesnelheid in een groeiende administratieve staf. Het aantal witte-boordenbanen steeg zienderogen, maar eind jaren zestig bleken toch de bestaande methoden van informatieverwerking onvoldoende te zijn. De paradox van de bureaucratie
Nu was het niet voor het eerst in de geschiedenis dat deze verwerkingsproblemen opkwamen. Ook in het begin van de industriële revolutie kampte men met dit probleem. De
Ook in het begin van de industriële revolutie kende men het probleem van een tekortschietende informatieverwerking en -uitwisseling. Bureaucratie was de sociale innovatie die een oplossing bood
3. Zie hiervoor: J. Beniger. The Control Revolution - Technological and Economie Orig1ns of the lnformation Society Massachusetts. Harvard University Press, 1986. 4. Zie hiervoor: Harry Bravenman. Labour and Monopoly Capital. New York, 1974.
5. Zie noot 3.
32
nieuwe fabrieken produceerden steeds meer goederen en de nieuwe spoorwegen vervoerden ze steeds sneller, maar de communicatie tussen de vraag- en aanbodzijde bestond uit het lijfelijk bezorgen van brieven. Dit betekende onzekerheid over de daadwerkelijke afzetmogelijkheden. Ook de beheersing en regulering van het transport lieten in die tijd te wensen over. Exacte aankomsttijden van treinen waren niet bekend - in de begintijd van de Erie Railroad (1851) raakten verscheidene treinwagons zelfs voor maanden zoek. (3) De uitvinding van de telegraaf en de telefoon loste voorlopig deze communicatieproblemen op. Ook de interne beheersing van het produktie- en arbeidsproces vereiste nieuwe methodes. De groeiende produktiviteit was immers niet alleen het resultaat van de mechanisatie maar ook van een nieuw soort organisatie van het arbeidsproces, namelijk het Taylorisme met de wetenschappelijke planning van het werk en de daarbij horende arbeidsdeling. Zo'n werkorganisatie en -planning waren echter alleen mogelijk als het management over voldoende gegevens kon beschikken, terwijl tegelijkertijd de planning zelf ook weer nieuwe gegevens opleverde. Ook hier werd een oplossing voor gevonden middels een sociale innovatie: de bureaucratie. Deze werkte volgens het eenvoudige principe: de groeiende hoeveelheid informatie verwerken door middel van een beperking van de hoeveelheid. De informatie werd gestandaardiseerd middels vaste regels, procedures en formulieren die niet-relevante informatie gewoon niet meer opnamen. Het is wellicht moeilijk om bureaucratie in onze tijd te zien als een sociale vernieuwing, synoniem als het is geworden voor starheid, verstopping en kleine ambtenaren die hun macht achter het loket uitleven door te wijzen op de regels, maar aanvankelijk was dit vasthouden aan standaardprocedures juist het vernieuwende en ontstoppende; alleen zo was het verwerken en vergelijkbaar houden van gegevens mogelijk. Bureaucratie had natuurlijk niet voor iedereen voordelen; het management was er wel bij gebaat maar voor arbeiders betekende de combinatie van Taylorisme en bureaucratie een duidelijke vermindering van invloed op het werk. (4)
D
E
H
9 8 8
NOVEMBER/DECEMBER
E
In deze periode zag ook de overheid, de feodale kinderschoenen net ontgroeid, zich geconfronteerd met een steeds complexer wordende samenleving en mobielere bevolking, en dat betekende nogal wat. Om haar bestuurlijke taken uit te voeren maakte ook zij dankbaar gebruik van de sociale innovatie van de bureaucratie. Een uitgebreide bevolkingsadministratie - zonder welke zowel algemeen kiesrecht als dienstplicht onmogelijk zijn- hoort daar vanaf dat moment bij. Later kwamen daar nog bij een centraal financieel en economisch beleid, belastingpolitiek en sociale zekerheidsstelsels. De rationalisering drong overal door en ook de informatie over personen werd gestandaardiseerd en gereduceerd tot een formele set van onpersoonlijke, kwantificeerbare categorieën. Voor individuele nuanceringen of uitzonderingen is daarin geen plaats, zoals iedereen die weleens een belastingformulier heeft ingevuld of een uitkering heeft aangevraagd, heel goed weet. Maar met de bureaucratie is wel een paradox in huis gehaald: de grotere complexiteit vraagt om steeds meer beheersingsmogelijkheden, die weer om andere en nieuwe informatie vragen, die weer om andere informatieverwerkingssystemen vragen, die de systemen weer complexer maken enzovoorts enzovoorts. Dit mechanisme is door Beniger de control revolution genoemd: een steeds voortgaande ontwikkeling in de beheersing en afstemming van steeds complexer processen met behulp van informatie- en communicatietechnologieën. (5) In de jaren zestig dreigde een nieuwe crisis te ontstaan in de informatieverwerking en -uitwisseling en mede daardoor in de beheersing van produktieprocessen. De chiptechnologie bood uitkomst, de computer leek precies op tijd te komen. Aanvankelijk werd deze gebruikt als geavanceerd rekenapparaat, bijvoorbeeld bij de salarisadministratie. Enkele jaren van research & development en investeringen later 'ontdekt' men dat de computer meer kan dan alleen rekenen- ook tekstverwerken, grafische bewerking en electronische post komen in het vizier. Alle typen informatie beeld, spraak en tekst - blijken opgebroken te kunnen worden in minimaal kleine onderdelen (bits en pixels). welke vervolgens om te zetten zijn in electronische pulsen die razendsnel te transporteren zijn en weer te vertalen in beeld, spraak en tekst. Deze computertechnologie blijkt het ei van Columbus in de control revolution: alles is informatie en alle informatie is te digitaliseren. Ook de ontwikkelingen in de communicatietechnologie stonden niet stil. Daar vond men mogelijkheden om in plaats van golven electronische pulsen te transporteren. Daarmee convergeren de ontwikkelingen in de computeren communicatietechnologie steeds meer en de combinatie van beide typen technologie noemt men informatietechnologie. In eerste instantie werden netwerken van computers vooral intern binnen ondernemingen toegepast, maar steeds meer loopt ook de informatieuitwisseling met de buitenwereld via electronische weg. De huidige telecommunicatienetwerken blijken echter niet geschikt voor de groeiende stroom van datacommunicatie. Grote ondernemingen, zoals IBM, zijn inmiddels overgegaan tot de aanleg van hun eigen netwerken. DePTT's zien zich geconfronteerd met een groeiende vraag naar snelle en betrouwbare telecommunicatienetwerken, waarop ook meer mogelijk is dan alleen transport. Een Datanet voor
L
L
I
N
G
JAARGANG
l-
NUMMER
transport alleen is niet voldoende, het bedrijfsleven- waaronder overigens vooral producenten van telecommunicatieen computerapparatuur als IBM, Rank Xerox, AT&T en Philips - vraagt om een netwerk waarin alle informatie en communicatie geïntegreerd is, oftewel ISDN.
...
Cherchez Ie consument De laatste tijd echter komt ook de particuliere consument steeds meer in het technologieverhaal voor. De al genoemde teleshopping en telebanking - moderne thema's voor symposia, ook de consument moet kennelijk in een gedigitaliseerd netwerk opgenomen worden. De redenen waarom de consument meer en meer een schakel moet worden, zijn terug te voeren op de belangen van het bedrijfsleven: consumenten vormen een afzetmarkt voor nieuwe technologische produkten en diensten, producenten hebben behoefte aan informatie over de consument c.q. de potentiële afnemers en wanneer de informatieuitwisseling tussen producent en consument electronisch verloopt, levert dat een arbeidsbesparing op voor de producent. Daarnaast worden vaak de vraag en de behoefte van de consument als reden genoemd, maar het gebrek aan belangstelling van consumentenzijde doet vermoeden dat die vraag wel erg latent is. Voor bedrijven is het verkrijgen van meer informatie over de consumenten een sterke drijfveer om hen in allerlei informatienetwerken op te nemen. De vraag van de consument wordt immers - parallel aan de grotere variatie in produkten- ook steeds gevarieerder en individualistischer. Marketingonderzoekers lanceren steeds nieuwe consumentencategorieën - yuppies, ultra-consumers - en het is voor bedrijven zaak greep te houden op de vlottende potentiële klantengroepen en hun aanschafpatronen. Als een klant electronisch betaalt of bestelt, doet deze in feite mee aan een gigantisch marktonderzoek naar welke mensen welke artikelen hoe vaak kopen. Verder is het een kwestie van de gegevens verwerken en dan alleen nog die voor de afhandeling van de bestelling of betaling. Ook de overheid heeft een nog steeds groeiende behoefte aan op elkaar afgestemde informatie over de burgers. Denk aan het sociaal-fiscaal nummer dat in de toekomst gegevens over uitkeringen, lonen en belasting direct aan elkaar kan koppelen. Het sociale beleid van de staat raakt meer en meer afhankelijk van de beschikbare data over de verzekerden sinds de sociale verzekeringen zijn geautomatiseerd. (6) Het bedrijfsleven en de overheid vormen tot nog toe de grootste (potentiële) afnemers voor de computer- en communicatietechnologieën, zij zijn verantwoordelijk voor tachtig procent van de afzet. De particuliere markt is op zich dus relatief klein. Toch valt deze niet te verwaarlozen, zeker in een business waar de investeringen en concurrentie zo hoog zijn. Het is wel degelijk lonend om ook deze particuliere klanten voor computers en communicatieapparatuur te interesseren, zeker als dat mogelijk is zonder al te veel extra investeringen. Dat betekent dat apparatuur die voor de zakelijke markt is ontwikkeld ook wordt aangepast aan de consumentenmarkt. De home-computer of PC is een aardig voorbeeld. Begonnen als zakelijk apparaat, wordt hij nu aangeprezen als duurzaam consumptiegoed. Maar afgezien van de spelletjes bleek een PC voor een huishouden weinig mogelijkheden te bieden. Adressen- of receptenbestanden zijn gemakkelijker bij te houden met een adressenboekje of kookschriftje, want een computer wordt pas interessant als het gaat om
D
E
H
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
1988
duizenden kennissen of maaltijden met honderd verschillende ingrediënten. Het enige waarvoor de computer in het huishouden handig blijkt, is zijn hulp bij het invullen van belastingformulieren, maar in het algemeen is het snel en accuraat beheersen van informatie nooit een belangrijke taak geweest in een huishouden. De markt voor homecomputers zakte na een aanvankelijke groeiperiode dan ook in. Redenen voor consumenten om een computer aan te schaffen waren vooral gelegen in de mogelijkheid om thuis te kunnen werken en de noodzaak om 'bij te blijven'. De consument als prosumer Naast het bijhouden van de administratie, het leren programmeren en het thuis werken worden dan nu teleshopping en telebanking veelvuldig genoemd als handige toepassingen van de thuis-computer. Toch zijn die toepassingen vooral handig voor grootwinkelberijven en banken. In beide gevallen gaat het immers om communicatie tussen consument en producent waarbij de consument een deel van het produktieproces overneemt. De gegevensinvoer van oudsher een arbeidsintensief onderdeel bij banken en girocentrales - wordt met telebanking doorgeschoven naar de klant, deze voert de gegevens zelf in. Ook de giromaatpassen met hun mogelijkheid tot automatische betaling vormen zo'n voor de banken en giro's arbeidsbesparende technologie. Automatisch betalen betekent automatische gegevensverwerking, en dat betekent minder betaalde arbeid en meer winst. Voor teleshopping geldt hetzelfde. De consument plaatst automatisch zijn bestelling. Dat levert enorme besparingen op in vergelijking met bijvoorbeeld de administratieve arbeid die bij postorderbedrijven nog wel noodzakelijk is. Vergelijken we het met het winkelen in supermarkten, dan wordt er bespaard op winkelpersoneel, winkelruimte en voorraadbeheer. Dat laatste is overigens ook mogelijk door niet de bestelmogelijkheden maar de winkel zelf volledig te automatiseren zodat het werk wat nog gedaan moet worden door de consument zelf kan gebeuren. Albert Hein heeft onlangs zo'n winkel geopend waarin de klant zelf de produkten langs een streepjescode in het boodschappenwagentje moet halen, waarbij tevens het aantal produkten geregistreerd wordt dat in het wagentje ligt. De klant laat vervolgens de scanner bij de centrale kassa aflezen wat hij of zij moet betalen en kan dit ook nog automatisch doen. In de winkel waken camera's en worden de vakken vanuit de magazijnen automatisch voortdurend aangevuld - personeel is er in de hele winkel niet meer nodig. Dit lijken besparingen die de nieuwe technologie oplevert, maar in feite bestaan die besparingen er vooral uit dat de consument taken overneemt en het werk dat voorheen betaald werd nu onbetaald levert. Deze tendens was al van verschillende kanten voorspeld o.a. door Toffier en Naisbitt in hun toekomstvisies - zij hebben het over de opkomst van de doe-het-zelf-industrie en de prosumer, de consument die ook produktietaken uitoefent. (7) Zelf je huis schilderen, zelf wegen in de supermarkt, leesmoeders op school, de voorbeelden waarin onbetaalde arbeid betaalde arbeid vervangt, liggen voor het oprapen. De consument heeft het in de loop van de tijd steeds drukker gekregen en is steeds meer zelf gaan doen. Dat had zowel te maken met de technologische mogelijkheden als de - daarmee nauw samenhangende - hoge kosten van arbeidsintensieve diensten. Bovendien heeft de hogere pro-
L
L
N
G
6. Jurgen Reese. Social Policies and Technica! Options, in: N. Bjom-Andersen e.a.. lnformat1on Society:for richer and lor poorer North Holland, 1982. 7. Zie hiervoor: A. Toffler. The third Wave. Londen, 1981 en J. Naisbitt, Megatrends Tien stromingen die ons leven en werk veranderen. Utrecht, 1984.
----------------------------------------------------~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~------~--JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
duktiviteit van de industrie de prijs van goederen aanzienlijk doen dalen. Waar mogelijk maken consumenten- op grond van hun particuliere kosten-baten afwegingen- eerder gebruik van goederen dan van diensten: wasmachines in plaats van wasserijen, naaimachines of confectiekleding in plaats van naaisters. Ook de auto is een bekend voorbeeld van een technisch produkt dat diensten vervangt en deze uit de markt stoot, zoals het thuisbezorgen door winkeliers en het openbaar vervoer.
Als een klant electronisch betaalt of bestelt, doet deze in feite mee aan een gigantisch marktonderzoek
8. H. Nowotny. The lnformation Society lts Impact on the Home, Local Commun1ty and Marginal groups, in: Bjom-Andersen (zie noot 7).
9. Zie h1ervoor: C. Fisher. Touch Someone - The Telephone lndustry discovers Soc'lability, 1n: Technology and Culture. 1988.
10. Citaat uit: Henk van den Belt en Joop Kessels, "Ik hecht aan oude dingen" - De vertrouwde wereld van Prof. H. Baudet', in: Wetenschap en Samenleving nr.9/1 0 1987. Zie verder H. Baudet. Een vertrouwde wereld. Amsterdam, 1986. Thea Wijers is wetenschappelijk medewerkster bij het Studiecentrum voor Technologie en Beleid bij TNO te Apeldoorn.
34
Duidelijk is dat de consument weliswaar minder kosten maakt - zij het dat het technologisch produkt eerst aangeschaft moet worden - maar tevens meer onbetaalde arbeid moet leveren. De opkomst van de doe-het-zelf-economie is in de eerste plaats ingegeven door het gedrag en de afwegingen van de consumenten zelf. Zaken als telebanking en teleshopping daarentegen zijn vooral resultaten van de afwegingen van bedrijven en banken. Beide tendensen sluiten op zich echter heel goed op elkaar aan en zou dan ook uiteindelijk wel in het consumentengedrag opgenomen kunnen worden. Consumenten uit de tang? Maar je weet nooit welke mogelijkheden de technologie weer openlegt. Zo impliceert teleshopping bijvoorbeeld wel weer de dienst van het thuisbezorgen, evenals de pizzabezorgservice - mogelijk door technologische produkten als magnetronovens en natuurlijk auto's of brommertjes. Welke richting het precies opgaat is dus niet op voorhand te zeggen. Ook de vraag tot wat voor soort globale systemen de nieuwe computertechnologie zal leiden, is nog steeds onderhevig aan discussie. Velen hebben het idee dat informatietechnologie niet persé hoeft te leiden tot sterk gecentraliseerde systemen en er zijn ook wel bedrijven die decentraal georganiseerd zijn rond computernetwerken. Anderen zijn pessimistischer. Nowotny bijvoorbeeld geeft aan dat de ontwikkeling van de informatietechnologie het resultaat is van een voortgaande rationalisatie en expansie van het techno-systeem. Een techno-systeem kenmerkt zich door het systematische 'imperialistische' karakter van de technologie, zowel in de ontstaansvoorwaarden als in de verspreiding en toepassing ervan. Techno-systemen leiden tot een keten van sterk van elkaar afhankelijke verbindingen waaraan nauwelijks valt te ontsnappen. Men kan er slechts buiten blijven op straffe van uitsluiting uit de samenleving waarvan de 'work and mind relations have become even more intimately linked with bureaucratie and institutional regulations than was ever the case before'. (8) Met name het huishouden, het domein van de consument, wordt volgens Nowotny steeds meer opgenomen in een web
D
E
H
E
l 9 8 8
van maatregelen en technologieën en zal daardoor haar autonomie verliezen. Is de consument nu redeloos en reddeloos aan de ontwikkelingen overgeleverd? Vermoedelijk voor het grootste deel wel. Het zal moeilijk zijn voor consumenten, geatomiseerd als ze zijn om een 'tegenmacht' te vormen. Weigering van het sociaal-fiscaal nummer lijkt onmogelijk, de PIN-code beschermt je betaalpas toch ook tegen fraude en zelfs de nauwelijks denkbare principiële weigeraar van technologische vernieuwingen zal als hij ziek op bed ligt wellicht toch toegeven aan de verleiding om zijn inmiddels ongevraagd geïntegreerde telefoon en TV te gebruiken voor het doen van zijn boodschappen. Toch lijken de pogingen om de consument aan te sluiten op het digitale netwerk vooralsnog niet geheel te slagen. Zoals gezegd, de gemiddelde consument loopt zeker niet direct warm voor de nieuwe technologieën. Daar waar de invoering wel een succes was, zoals in Frankrijk, wilarde consumenten gratis een Minitel-apparaat kregen, blijkt bovendien de consument een onverwacht eigen gebruik van het medium te maken. Het Minitel-systeem, bedoeld als geautomatiseerd telefoonboek en advertentiemedium, wordt vooral gebruikt als communicatie-medium in plaats van informatie-bank, eerder om in contact te komen met andere mensen - al dan niet om oneerbare verhalen uit te wisselen of uit te voeren - dan om opgeslagen data op te vragen. De particuliere gebruiker lijkt eerder geïnteresseerd in communicatie dan in informatie. Ook dit verschijnsel is niet nieuw. In feite gebeurde bij de introductie van de telefoon hetzelfde. De telefoonmaatschappijen hadden het apparaat bedoeld om snel en efficiënt bestellingen te kunnen doen bij de bakker en de slager maar al snel gebruikten mensen het apparaat om met verre familieleden te praten. Pogingen van de telefoonmaatschappijen om het 'geroddel' over de lijnen tegen te gaan wilden niet baten ... (9) Wie zoekt kan meer voorbeelden vinden van zulk eigen en onbedoeld gebruik van produkten en diensten door de gebruikers en afnemers. Baudet heeft dat met name geïnventariseerd en stelt dan ook dat de invloed van de consument groter is dan in de meeste theorieën wordt aangenomen: 'In het algemeen kun je wel stellen dat de consumenten geen passieve massa vormen die je van alles door de strot kunt duwen'. (10) Of de weerstand en eigenzinnigheid van de consumenten groot genoeg zijn om de ontwikkeling en toepassing van de nieuwe netwerken te beïnvloeden en naar eigen hand te zetten, blijft echter de vraag als we het grote belang van industrie en overheid in aanmerking nemen. Maar als deze willen dat de consument de nieuwe technologie ook werkelijk gaat gebruiken, kunnen zij beter direct de lessen uit de geschiedenis toepassen. Daartoe is meer aandacht voor hoe diensten werken voor de consument nodig, én meer nadruk op communicatie dan informatie. • THEA WIJERS
L
L
N
G
JAARGANG
-NUMMER
4/5-
Mijn Erika
Wout Buitelaar Op een maandagochtend stond zij onverwacht te lonken op mijn bureau. Een PC. Even aarzelde ik mijn werkkamer binnen te stappen, al stond zij daar eigenlijk niet echt onverwacht. Ik had het kunnen zien aankomen, enige tijd daarvoor was er een demonstratie voor de hele afdeling geweest over hoe te werken met een PC. Ik had aandachtig geluisterd, begreep hoe je uit menu's moest kiezen, met de muis kon spelen, electronisch kon bladeren en eindeloos met alinea's kon manoeuvreren. Ik was dus enigszins voorbereid én gewaarschuwd. Het zou komen. Nu was ik blijkbaar aan de beurt. Diverse collega's waren me al voorgegaan met hun instap in het electronische tijdperk. 'Werken met een tekstverwerker doet je huidige relatie met je typemachine verbleken', zo hadden enkelen me enthousiast voorgehouden. 'Op een dag tik je niet meer, maar gebruik je een PC!' Nu was ik erg gehecht aan mijn relatie met mijn typemachine, mijn Erika, maar daar stond dan nu mijn nieuwe mens-machine verhouding, Atari. Op haar toetsenbord prijkte een eerste uitdraai met het uitnodigende 'Welkom' erop. Ik moest nu kennelijk echt instemmen met deze partnerruil en kon me er niet meer van af maken door tegenover mijn collega's de trouwe Erika als 'mijn handAtari' aan te prijzen. Mijn verweer tegen het nieuwe taalgebruik dat allengs de afdeling was binnengeslopen - printen, scrollen, back-up maken, escape, help, floppy, harde schijf, etcetera - had niet geholpen. Wat onwennig sloot ik de deur om deze nieuwe situatie op mij in te laten werken - per slot van rekening gaat het om een 'personal' computer. Toen zag
D
E
H
ik dat Erika was verdwenen. Mijn Erika, die mij al drie jaar trouw bijstaat bij mijn schrijfwerkzaamheden. Ik had haar zelf tweedehands aangeschaft en miste hevig haar vertrouwde aanwezigheid. Ik hield mijn opkomende kwaadheid in bedwang en ging haar zoeken. Uiteindelijk vond ik haar, keurig in haar koffertje, onderin een kast in de bibliotheek. Ik haalde haar direct terug en sindsdien is ze niet meer weggeweest. Atari heeft elders haar intrek genomen. Ik heb geen PC nodig om 'modern efficient' te werken, besloot ik ter plekke. Wie daar anders over denkt, best, maar verplichten kunnen ze me niet. In mijn arbeidsvoorwaarden destijds stond niets over PC's. Bovendien word ik notabene geacht onderzoek te doen en adviezen te geven 'met betrekking tot de sociale aspecten van technologische ontwikkelingen in industrie en dienstverlening'. En dan zou ik zelf zo'n 'aspect' moeten worden, gescheiden van mijn Erika en opgenomen in een post-modern veranderingsproces met een eigen definitie van kwaliteit van de arbeid. Nee, voor mij geen PC als tekstverwerker. Ik zie daar geen enkel voordeel in. Mijn denkwerk komt met behulp van Erika lekker hoorbaar op papier, ik kan bliksemsnel drie pagina's tegelijk overzien en ik hoef niet het gevoel te hebben de hele PC met toebehoren te moeten
E
L
L
NOVEMBER/DECEMBER
beheersen en overheersen. Ik vind het maken van rapporten een bepaald ambacht. Mijn Erika doet mechanisch wat ik wil, ze is geen type dat me streken levert of dat ik aan haar geheugen moet herinneren. Zo heb ik al een paar collega's finaal door het lint zien gaan, ze riepen dat ze 'uren werk kwijt' waren, er was 'wat' fout gegaan met het saven, er was nog wel een waarschuwing gekomen - een soort bommetjes op het beeldscherm - maar het bleek toch te laat. Zelfs een virus kon je oplopen door overspel te plegen met een PC. Nee, geef mij maar gewoon Erika, met de hulpattributen type-out, schaar en nietmachine. Ik ben überhaupt niet zo kapot van die nieuwe technologie. Automatisering heeft een merkwaardige logica. Het zou een arbeidsorganisatie flexibeler maken, maar tegelijkertijd veronderstelt het toch een nieuwe standaardisering, die weer een zekere inflexibiliteit met zich meebrengt. Dit doet me denken aan de lotgevallen van mijn Oom Aad die bij een verzekeringsbedrijf werkte. Tussen alle snufjes van kantoorautomatisering hield hij er stiekem een eigen systeempje op na voor uitzonderingen, probleemgevallen en incidenten en wel in een slechts voor hem toegankelijke code in cyrillisch handschrift. In de loop der tijd werd hij binnen het bedrijf een veelbezochte vraagbaak van de afdelingen 'Schade' en 'Leven' vanwege zijn up-to-date schaduwarchiefje. Oom Aad was onverbiddelijk in zijn kwalificatie van de electronische vooruitgang: 'Minder documenten, meer papier!' 'Automatiseringsfouten' kunnen flink aantikken. Men zoekt de oplossing vaak in 'gebruikersvriendelijkheid'. In veel gevallen wellicht heel waardevol, maar in mijn geval vond ik de begroeting 'Welkom' toch te mager. Ik houd het bij mijn Erika. •
N
G
1988
Wout Buitelaar is redacteur van DE HELLING- de enige die zijn kopij nog met nietjes en dikke plakkaten Tipp·ex aanlevert. Hij is tevens medewerker bij TNO Apeldoorn waar hij onderzoek doet naar de sociale aspecten van technologische ontwikkelingen.
35
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMB
Technologische cultuur en de onntacht van de
De dagelijkse leefwereld bestaat zo langzamerhand bijna geheel uit technologie. Wij leven als een vis in het water met telefoons, videorecorders, kabelkranten, PIN -codes, pacemakers en computers. Wat betekent de technologische cultuur van alledag voor de technologiepolitiek? Er woedt een stammenoorlog tussen Economische en Sociale Zaken. Politieke commentatoren klagen over de verkokering van het beleid. MICHIEL SCHWARZ over de smalte van het technologiebeleid en over de noodzaak tot herpolitisering. Miehiel Schwarz
e anti-technologiestemming uit de jaren zestig en zeventig is voorbij. Het schrikbeeld van de moderne technologie heeft plaats gemaakt voor een klimaat van technologie-optimisme. Bedrijven presenteren in hun reclamecampagnes voor high-tech-produkten - van magnetronovens en laserprinters tot autofocus-camera's en brandstofinjecties voor motoren de technologische vernieuwingen als iets positiefs, als iets om trots op te zijn, als iets dat de kwaliteit van het leven zal verbeteren. Maar de jubeltoon over technologische produkten als begeerde dingen beperkt zich niet tot private ondernemingen die hun winst willen vergroten. Ook de overheden, vooral in de rijke Westerse landen, hebben de laatste jaren een waar cultureel offensief ingezet om wetenschap en techniek op het voetstuk van de vooruit-
L , __ _ _ ___,
36
D
E
H
gang te krijgen. Bij deze kruistocht voor wat wel genoemd wordt scientific literacy, een soort techno-wetenschappelijke alfabetisering, hebben regeringen en bedrijfsleven de handen ineen geslagen om het maatschappelijk en cultureel draagvlak van wetenschap en technologie te vergroten. In Frankrijk gebeurt dat onder de noemer van la culture scientifique et technique en in Engeland heeft de Royal Society het voortouw genomen tot een pubtic understanding van wetenschap en technologie. In Nederland is (nog) geen sprake van zo'n brede overheidscampagne, maar wel doet de notie van een 'cultureel draagvlak' voor wetenschap en technologie de ronde. En de advertentiecampagne 'Kies Exact' - waar een opleiding met exacte vakken als sleutel tot een succesvolle loopbaan wordt voorgesteld - is zeker niet gespeend van technologie-optimisme. Ook in Nederland leeft inmiddels
E
L
L
het idee dat, zoals professor Van den Kroonenberg, rector van de Technische Universiteit Twente, verkondigde 'de cultuur zich nu ontwikkelt op de draaggolf van de technologie'. (1) Ondanks de retoriek rond technologie en cultuur is het de vraag of de vigerende opvattingen over technologie wel voldoende rekenschap geven van de verhouding tussen 'technologie' en 'cultuur'. Technologie blijft in deze zienswijzen namelijk een produkt van wetenschappers en ingenieurs, een produkt dat vervolgens toegepast kan worden in de maatschappij. Technologie wordt gezien als een zelfstandig ding, een apparaat dat naar keuze 'aan' of 'uit' kan. Dat lijkt weinig op een idee van een technologische wereld of technologische cultuur; technologie is hier een soort voorwerp waar tegenover de mens staat die er vervolgens een standpunt over kan innemen. Maar technologie is geen middel of instrument dat
N
G
R/DECEMBER
gebruikt kan worden in een bepaald milieu; technologie is het milieu zelf. Technologie is geen autonoom proces dat van buiten op ons afkomt en invloed heeft op de verhoudingen waarbinnen we leven; die verhoudingen bestaan zelf uit technologische ontwikkelingen en deze hebben zich diep genesteld in de structuur van onze manier van wonen, werken, communiceren en van onze toekomstverwachtingen. In onze cultuur is technologie de dominante denkstijl geworden wij leven en denken technologie. Dat is de realiteit van de 'technologische cultuur' en men zou verwachten dat het politieke denken daarop aansluit.
Verschuivingen in de politieke cultuur Technologische innovatie van de economie en de samenleving staan hoog op de agenda van iedere moderne politiek partij en naast het belang dat wordt ge-
D
E
H
hecht aan technologische vernieuwing, groeit ook het bewustzijn dat de politiek zich niet afzijdig kan houden van de sociale en culturele dimensies daarvan. Maar het blijkt moeilijk om na te denken over technologie als onlosmakelijk deel van de cultuur, zeker in de huidige politieke cultuur. Door de jaren heen hebben verschillende visies en uitgangspunten het politieke denken bepaald over technologie, en de sturing en stimulering daarvan. Daarin ging het niet alleen om verschillende politieke doelstellingen en prioriteiten maar - ook en vooral - over welke betekenis er aan 'technologiepolitiek' gegeven moet worden; oftewel: het draait om opvattingen over het karakter van 'technologie' en over verantwoordelijkheid. In de jaren zeventig werd het overheidsdenken over technologie vooral ingegeven door onderzoaksplanning. Technologiebeleid viel in die tijd voornamelijk onder
E
L
L
1988
de verantwoordelijkheid van de minister voor het Wetenschapsbeleid (in 1973 met het kabinetDen Uyl voor het eerst werd het een aparte portefeuille). De minister coördineerde de overheidsuitgaven voor onderzoek en technologische ontwikkeling. 'Maatschappelijk dienstbaar onderzoek' was het credo voor dat beleid en er werd idealistisch gesproken over de democratisering van wetenschap en technologie. Een van die democratiseringsideeën was dat er voor gebieden als landbouw, energie, milieu en gezondheidszorg zogeheten sectorraden - bestaande uit onderzoekers, gebruikers en vertegenwoordigers van de overheid - zouden komen, die zodoende 'in dienst van de samenleving' de technologische ontwikkelingen zouden sturen. Met het aantreden van het kabinet-Lubbers in 1982 kwam technologie als politiek thema in een ander daglicht te staan. Terwijl het wetenschappelijk onderzoek nog wel onder de noemer wetenschapsbeleid bleef vallen, werd het technologiebeleid daarvan losgemaakt en was het voortaan een onderdeel van het economisch en industrieel beleid. Het technologiebeleid werd vanaf dat moment vooral beheerd door · het ministerie van Economische Zaken, en dat is in feite technologiepolitiek op z'n smalst: gericht op stimulering van technologische innovatie in de industrie. Daarmee is ook de verborgen agenda van de technologiepolitiek in de afgelopen vijftien jaar veranderd: het gaat niet meer om wetenschap die maatschappelijk dienstbaar is - de markt is nu de toetssteen voor de prioriteiten van de overheid in het technologiebeleid. De maatschappelijke dimensies van de ontwikkeling en invoering van technologie zijn daarmee naar de marge verschoven. Hier en daar wordt nog wel eens een lans gebroken voor sturing die rekening houdt met de 'kwaliteit van de arbeid' of de sociaalorganisatorische voorwaarden voor de invoering van bedrijfstechnologie, maar deze zaken vormen de periferie en zeker niet het hart van het technologiebeleid. De opstelling van het ministerie van
N
G
37
..------------------------------------------------------------------------------~~~----------~~--
1
JAARGANG
l-
NUMMER
Technologie is instru~nent dat worden in een technologie is
geen nûddel of gebruikt kan bepaald m,ilieu. het m,ilieu zelf
4/5-
stimulering en een perifere sociale oriëntatie die zich richt op sturing - wordt echter nog verscherpt door de achterhaalde instrumentele opvatting over technologie. De neiging tot instrumentalisme is bij beide oriëntaties terug te vinden, zij het in verschillende mate en op verschillende wijzen. Deze instrumentele kijk leidt er toe dat de verschillende aspecten van de technologieproblematiek nog verder kunstmatig opgedeeld worden; de tweedeling bestaat eruit dat dat industriële voorwaarden één ding zijn en de sociale gevolgen een ander. De verschillende oriëntaties zijn inmiddels stevig verkokerd en geinstitutionaliseerd en worden in stand gehouden door verschillende opvattingen over technologie en overheidsverantwoordelijkheid.
Economische Zaken wordt gedomineerd door het belang van het welslagen van technologische vernieuwing in het bedrijfsleven. De marktoriëntatie van nu staat in scherp contrast met de filosofie van de jaren zeventig toen er tegen de achtergrond van participatie- en maakbaarheidsidealen - een politieke consensus leek te bestaan over de noodzaak van een evenwicht tussen enerzijds stimulering en innovatie en anderzijds sturing en maatschappelijke afstemming van technologie. Het heeft echter niet zoveel zin om te roepen dat het technologiebeleid in de jaren zeventig zoveel socialer was en dat we daarom weer terug moeten naar die opvatting, want ook in de jaren zeventig hanteerde men een rechtlijnige en instrumentele opvatting van wetenschappelijke en technologische kennis. Toentertijd was technologie een instrument in dienst van maatschappelijke doelstellingen, nu is het vooral een in~trument in dienst van economische doelstellingen.
(2)
Verkokering van het technologiebeleid Het punt is dat de hele vraagstelling van de invloed van technologie op de samenleving niet meer houdbaar is, want de samenleving is een technologische geworden waarin het in feite niet meer mogelijk is vast te blijven houden aan een kunstmatige scheiding tussen hfer 'de technologie' en dáár 'de cultuur'. De werkelijkheid van de technologische cultuur is echter nog maar nauwelijks doorgedrongen in de Nederlandse politiek. Het spanningsveld tussen aan de ene kant stimulering en aan de andere kant sturing, is een oud dilemma in de technologiepolitiek. De huidige tweedeling in het Nederlandse beleid - een dominante marktoriëntatie die gericht is op
38
D
E
NOVEMBER/DECEMBER
H
De dominante interpretatie van technologiepolitiek komt uit de koker van het ministerie van Economische Zaken en heeft veel weg van economisch en technologisch determinisme. De ontwikkelingen worden als onontkoombaar voorgesteld en ze bestaan vooral uit internationale concurrentiedruk. Het parool is dan: zoveel mogelijk en zo snel mogelijk nieuwe technologieën toepassen in het bedrijfsleven of deze aanpassen aan de internationale technologiewedloop. Volgens minister De Korte is het vooral zaak 'de technologische achterstand op Japan en de Verenigde Staten in te halen'. Het gevolg is dat de Nederlandse regering zich in navolging van de concurrerende industrielanden blind stort op de stimulering van de basistechnologieën (informatietechnologie, biotechnologie en nieuwe materialen). De tweede interpretatie van technologiepolitiek komt vooral uit de kokers van de ministeries van Sociale Zaken, Onderwijs en Wetenschappen en in mindere mate Economische Zaken. Hier poogt men de verhouding tussen stimulering (technologische innovatie) en sturing (sociale innovatie) meer in hun samenhang te bezien en het perspectief is minder technischeconomistisch van aard. Vanuit dit perspectief wordt technologie nauwelijks als autonoom opvat, en de sturing, richting en snel-
E
L
L
l 9 8 8
heid van de ontwikkelingen wor" den veel meer gezien als afhankelijk van sociale criteria. In Nederland is deze 'maatschappelijke' opvatting over technologiepolitiek aanwezig in bijvoorbeeld de overheidssteun voor onderzoek naar de maatschappelijke gevolgen van technologie, waartoe de overheid een onafhankelijke commissie en bureau heeft opgericht (de Nederlandse Organisatie voor Technologisch Aspectenonderzoek). Verder is deze terug te vinden in de verbreding van de voorlichting en de advisering aan werknemers bij de introductie van nieuwe technologieën.
Stammenoorlog De maatschappelijke stroming in het technologiebeleid lijkt meer gestoeld te zijn op een adequaat beeld van de technologische cultuur dan de technisch-economistische, maar deze krijgt echter bitter weinig ruimte. Stopt het ministerie van Economische Zaken jaarlijks ongeveer twee miljard in de technologiestimulering, de maatschappelijke component ontvangt minder dan een procent van dat bedrag. Bovendien is er van enige samenhang en afstemming tussen de maatschappelijke problematiek en de prioriteiten van de industriële innovatie nauwelijks of geen sprake. De papieren studies naar de maatschappelijke gevolgen van bijvoorbeeld biotechnologie en landbouw zijn nog maar net begonnen of een bedrijf als Gist-Brocades ontvangt honderd miljoen overheidsgeld om nieuwe biotechnologische processen te ontwikkelen. Zonder schroom stelt de technologiecommissie-Dekker dat het technologiebeleid in essentie een 'wissel tussen kennis en markt' behoort te zijn. (3) De rest - maatschappelijke ontwikkelingen bijvoorbeeld - is bijzaak. De tweedeling in het technologiebeleid heeft veel weg van een stammenoorlog. Het lijkt op het eerste gezicht alsof het debat tussen de twee stammen gaat over twee verschillende soorten oplossingen voor hetzelfde probleem, maar in feite gaat het hier om volstrekt verschillende probleemstellingen, de een rond het probleem van de internationale markt, de ander rond de aanslui-
N
G
JAARGANG
l-
NUMMER
ting van 'de technologie' op 'de cultuur'. De probleemstelling zou echter betrekking moeten hebben op de fundamentele keuzen over de vormgeving van de technologische cultuur, de mate waarin we de techno-logica leidraad willen maken voor de gezondheidszorg, het onderwijs, bedrijfsorganisaties, de inhoud van werk en vrije tijd. Maar de huidige politieke cultuur, met haar verkokering en stammenoorlog lijkt onmachtig om die probleemstellingen die recht doen aan de realiteit van de technologische cultuur als uitgangspunt te nemen. De verkokering en hokjesgeest gaan verder dan alleen de grove opdeling tussen Economische en Sociale Zaken. Het gaat ook om het denken over technologiebeleid alsof het om een apart aandachtsgebied gaat - zoals men spreekt over het beleid voor een terrein als visserij of volksgezondheid, zo spreken politici ook over technologie. Het probleem is dat technologie geen apart gebied is maar doordrongen is in alle mogelijke te onderscheiden gebieden. De huidige politieke cultuur is duidelijk nog niet aan de erkenning daarvan toe. Terwijl de technologische ontwikkelingen zich steeds sneller aandienen, blijft de politiek hangen in de traditionele tegenstellingen. Zo is het opvallend hoe weinig het in het debat over het plan-Dekker voor de gezondheidszorg ging over de maatschappelijke en technologische vragen van de beantwoording waarvan het karakter van de gezondheidszorg in de toekomst afhankelijk is - de beschikbaarheid van bedden, de rol van patiënten, de gewenste medische apparatuur - en hoe veel het ging om de traditionele politieke strubbelingen tussen regering en oppositie - over bijvoorbeeld inkomenseffecten en koopkrachtdaling (waarmee niet gezegd is dat dat laatste niet belangrijk is). Zoals De Groene Amsterdammer schreef: 'Of de gezondheidszorg gediend is met een concurrentieslag om de groeimarkt van kapitaalkrachtigen te winnen voor peperdure technologisch gerichte medische zorg, daarover gaat het debat nauwelijks'. (4)
D
E
H
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
Herpolitisering
Waar komen de maatschappelijke vragen dan wel aan de orde? Bij het economische stimulerings- en innovatiebeleid van minister De Korte soms? Onwaarschijnlijk, en dat terwijl het in het bedrijfsleven toch weinigen is ontgaan dat automatisering en innovatie veel meer inhouden dan de invoering van nieuwe machines of technieken. Daar weet men inmiddels dat alles verandert: de vorm en inhoud van het werk, de benodigde vaardigheden, de organisatie er omheen. De problemen kunnen dan ook niet meer in algemene termen worden gevat, de vraagstelling verschuift naar de specifieke lokale en organisatorische omstandigheden, binnen bedrijven en binnen specifieke gebruikersgroepen, die de voorwaarden vormen voor de wijze waarop de technologie kan worden ontwikkeld en toegepast. Om zo'n verschuiving naar de sociale en organisatorische levensvatbaarheid zou het ook in het politieke vertoog moeten gaan. Technologie is immers geen wondermiddel dat vanzelf economische en sociale verandering brengt en de nieuwste high-tech oplossing is zeker niet in alle gevallen de beste oplossing. Maar het huidige innovatiebeleid is altijd nog sterk gefixeerd op de macroeconomische vraag 'Wie wint de internationale technologiewedstrijd?', terwijl het toch mogelijk moet zijn - zeker voor een klein land als Nederland - om de vraag te veranderen in: 'Wie bepalen de spelregels en kunnen wij ons eigen spel spelen?'. Zolang de vraagstelling niet verschoven wordt, zal er te weinig speelruimte blijven om te experimenteren met institutionele vernieuwingen en overlegstructuren waarmee greep te krijgen is op de onherroepelijke betrokkenheid van iedereen bij de technologische cultuur. Het oude idee van het netwerk van sectorraden zou zo'n experiment kunnen zijn, maar op veel meer niveau's - van wetenschapswinkels tot ondernemingsraden - zullen nieuwe benaderingen moeten worden ontwikkeld. Bij deze experimenten en nieuwe politieke instrumenten zal het niet
L
L
1988
moeten gaan om opnieuw 'de technologie' goed of af te keuren. In een technologische cultuur is een keuze voor of tegen 'de technologie' een schijndilemma, net zoals de keuze voor een 'defensief' dan wel een 'no nonsense' -beleid zinloos is. Er is geen keus tussen krampachtig afremmen en op zijn beloop laten. Mogelijkheden en onmogelijkheden zullen moeten worden herkend en er zal beslist moeten worden welke rol wij in onze cultuur wensen toe te kennen aan technologische ontwikkelingen. De politieke dilemma's van de technologische cultuur, zoals het spanningsveld tussen maatschappelijke sturing en economische stimulering, zullen daarmee niet verdwijnen, die zullen blijven. Waar het om gaat is dat dat dilemma geherpolitiseerd moet worden, want een van de meest fundamentele problemen van de huidige politieke cultuur is de depolitisering van het denken over technologie. Immers, onder de dekmantel van een afstandelijke en terugtredende overheid wordt het technologiebeleid voorgesteld alsof het gespeend is van politieke sturing. Of beter gezegd: de keuze van de prioriteiten wordt afgeschoven en overgelaten aan de m~chanis men van de markt. De behoeften van de markt worden als synoniem gezien voor het maatschappelijk belang, en dat is precies de verborgen agenda van de huidige technologiepolitiek die keurig is ingebed in het no nonsensebeleid van de regering-Lubbers. Dit betekent overigens niet dat het huidige technologiebeleid domweg voorbij gaat aan de gevolgen van de technologie. Integendeel, het stoelt juist op de politieke overtuiging dat de baten van de technologische ontwikkelingen uiteindelijk wel zullen opwegen tegen de kosten. Het dominante innovatiebeleid wordt door de huidige coalitie zelfs gepresenteerd als de enig reële strategie. En op dit punt zijn kennelijk niet alleen de regeringspartijen het eens, ook bij de PvdA groeit de consensus over het economische en industriële belang van technologische innovatie. In een recente technologie-nota van de kamerfractie van de PvdA behelst het
N
G
39
................
......................................................
----------------------~~~~~~~~-.
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
Te~ijl de technologische ontwikkelingen zich steeds sneller aandienen, blijft de politiek hangen in de traditionele tegenstellingen
Miehiel Schwarz is sociaalwetenschappelijk onderzoeker en leider van het Ontwikkelingslab 'De technologische cultuur' van politiek-cultureel centrum De Balie te Amsterdam.
40
voorgestelde 'sociale technologiebeleid' nauwelijks meer dan een verplicht nummer over werkgelegenheid en arbeid - niets over de technologische veranderingen in maatschappelijke verhoudingen, onderwijs, gezondheidszorg, sociaal-culturele aspecten, het dagelijks leven ... (5) In plaats van het technologiebeleid voortdurend te versmallen van maatschappelijk dienstbare wetenschap naar economische wedloop, van verschillende ministeries naar de dominantie van Economische Zaken - zal de politieke discussie over technologiebeleid opengebroken moeten worden. Technologiebeleid hoort breder te zijn en is niet te reduceren tot het financieren van het bedrijfsleven, noch tot het financieren en reguleren van het werk van ingenieurs en wetenschappers, en ook niet tot een eenvoudig probleem van democratische planning. Het gaat immers om het maken van fundamentele. maatschappelijke en ethische keuzen over de wenselijkheid en risico's van specifieke ontwikkelingen. En er ligt genoeg om te herpolitiseren: de computerisering van bijna ieder levensterrein, genetische manipulatie, biotechnologie, radioactief en chemisch afval, kernenerg ie. ledere cultuur krijgt de technologie die het verdient, zegt men wel. Maar wordt het niet eens tijd dat de politieke stammen hun oorlog opgeven om zich werkelijk te gaan bezinnen over wat die technologie doet met onze cultuur? Pas dan is een zinvol debat mogelijk over de vormgeving van de technologische cultuur, een debat dat gaat over technologie als cultuurverschijnsel in plaats van technologie als instrument. Deze opdracht tot een herdefiniëring en herpolitisering van technologie geldt niet alleen de politieke cultuur, maar gaat ieder-
D
E
H
een aan. In feite gaat het om een bewustwording van technologie als vormgevende factor in al ons denken en handelen. Ons dagelijks leven is omgeven door een alomvattend net van technologische produkten: TV's, auto's, telefoons, geneesmiddelen, zeep, smaakstoffen, PIN-codes, computers etcetera. De paradox is dat technologie zo vanzelfsprekend deel uitmaakt van het dagelijks leven dat de toonaangevende rol van technologische veranderingen in de cultuurvorming uit het blikveld verdwijnt. Technologie is overal, wij zijn vissen die leven in het water van de technologie, maar het probleem is, zoals Marshall McLuhan reeds zei: 'The fish is the last creature which is capable of understanding the wa• ter'. MIGHIEL SCHWARZ
l 9 8 8
Noten 1. Jeanne Hoogers en George van Overbeeke. De universiteit zou eigenlijk een grote wetenschapswinkel moeten zijn', in: Wetenschap en samenleving 1978, nr. 2. 2. Zie hiervoor ook: Miehiel Schwarz. Uitgangspunten en percepties in het Nederlandse technologiebeleid. Den Haag (Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid, Achtergrondstudie nr. 18), 1987. 3. Rapport Adviescommissie voor de Uitbouw van het Technologiebeleid (Commissie-Dekker). Wissel tussen kennis en markt. Den Haag, apnl 1987. 4. Rudi Boon, in: De Groene Amsterdammer. 5. Nota van de Tweede kamerfractie van de PvdA, geschreven door W1m van Gelder (1987).
In september 1988 verschijnt bij uitgeverij De Balie te Amsterdam De technologische cultuur met essays van o.a. Theodore Roszak, Neil Postman, Margaret Boden, Hans Galjaard, Bruno Latour. (Samenstelling: Miehiel Schwarz en Rein Jansma).
a.
Groene:
* PJ
I Naam·
I
3
.
Adres: ---~-1 I Postcode: ----~~--~ _ ---~------~... - ...... Plaats: ______ ___________ ----~fr 1
Ik krijg De Groene tot 1989 voor f 25,- en wil dan een halfjaarabonnement (f 72,50) I 0 een jaarabonnement (f 140,-) 1
10
3 3
9l
I Invullen en uitknippen en in open enveloppe sturen naar: De Groene Amsterdammer, Antwoordnummer 26, 1000 PA Amsterdam. 1 Of bel (gratis):06-0224222. 1
E
L
L
I I
I I I I I
I I I
I
N
G
r-------------------------------------------------------------------------------~~~-------------~'
:
JAARGANG
l-
NUMMER
e kern van de boodschap die door het kapitalisme gepredikt wordt, is niet dat technologie neutraal is, maar dat technologie in het algemeen- en geavanceerde technologie in het bijzonder - opwindend is en begerenswaardig. Als we voortgang willen in ons begrip van de politieke rol die wetenschap speelt in de moderne maatschappij. dan is het van doorslaggevende betekenis om deze ver. schuiving en de gevolgen daarvan te begrijpen. Accepteren we dat de retoriek van de geavanceerde technologie onvermijdelijk die politieke krachten versterkt die er op dit moment het beste gebruik van weten te maken? Of is het mogelijk een politiek progressief pleidooi op te bouwen over de mogelijke voordelen van de nieuwe technologie?
Bronnen van modernisme De opzet van dit essay is om enkele manieren aan te geven waarop de gescheiden debatten over de culturele betekenis van technologie en wetenschap en over de betekenis van het modernisme met elkaar verbonden kunnen worden. Ik wil naar voren brengen dat zowel de successen als de beperkingen die de alternatieve wetenschapsbeweging in de zeventiger jaren ondervond vergelijkbaar zijn met met die van de zogenoemde 'postmoderne' stroming op andere culturele terreinen, variërend van schilderkunst tot architectuur. In een bepaalde betekenis kunnen natuurlijk vrijwel alle ideeën die de laatste driehonderd jaar met wetenschap in verband stonden als 'modern' gekarakteriseerd worden. De Wetenschappelijke Revolutie van de zeventiende eeuw droeg de kiemen in zich voor het idee dat de wijsheid van de klassieke filosofen - de Ouden - geen rigide grens vormde voor's mensen gedachten, maar door de moderne mens met behulp van de kracht van de wetenschappelijke methode verbeterd kon worden. In de achttiende eeuw veranderden de filosofen van de Verlichting deze overtuiging in een politiek program. Schrijvers als Condoreet en Diderot argumenteerden dat de snelle ontwikkeling van de wetenschap en haar toepassingen in de techniek onvermijdelijk zouden lei-
42
D
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
den tot materiële en - even belangrijk- tot morele vooruitgang. De filosofie van Francis Bacon en de wetenschapplijke theorieën van lsaac Newton leken beide de claim te versterken dat wetenschap de belichaming van de moderne denkwijze was. De intellectuele macht die aan de natuurwetenschappen werd toegekend, was zodanig dat deze geaccepteerd werden als de epistemologische basis van het eigen type filosofie van de Verlichting: het positivisme. Inderdaad, tot op heden is er een duidelijk verband tussen kritiekloos vertrouwen in de krachten van de wetenschap en steun voor 'positivistische' theoriëen van sociale organisatie en interactie. We vinden het positivisme bijvoorbeeld terug in elke poging om collectieve activiteiten te organiseren op 'wetenschappelijke' gronden - variërend van fabrieksproduktie tot gezondheiszorg. En de ideologische aard van dergelijke argumenten is een van de belangrijkste doelwitten geweest van de kritiek van de alternatieve wetenschapsbeweging van na 1968. Vaak strookten deze aanvallen op het positivistische denken zelfs met de ideeën en strategieën van eerdere linkse stromingen onder wetenschappers. Deze gingen ervan uit dat de rationele of 'wetenschappelijke' organisatie van de maatschappij een voorwaarde was voor het juiste gebruik van wetenschap en haar toepassing voor sociale doelen. Toch kan modernisme- in ieder geval op de manier waarop de term gewoonlijk gebruikt werd, ter aanduiding van een culturele stijl - niet zomaar geïdentificeerd worden met de geest van wetenschappelijkheid waarmee het positivisme zich omgeeft. Want de geest van het modernisme kwam voort uit de culturele strijd uit het midden van de negentiende eeuw, en in het bijzonder uit een poging om de kunst te definiëren als een bewustzijnssfeer die stond tegenover de sociale gevolgen van industrialisatie en snelle technologische verandering. Tegelijk erkende het de mate waarin het onvermijdelijk ingebed was in deze veranderingen (in tegenstelling tot de romantische stroming die zich daarvan probeerde te distantiëren). De modernisten richtten zich tot iedereen - inclusief vrijwel de hele positivistische school die materiële
H
E
l 9 8 8
en geestelijke vooruitgang met elkaar verwarde. Hun belangrijkste idee was dat de kunst nodig was om de groeiende onevenwichtigheid tussen deze twee vormen van vooruitgang aan te pakken.
Nieuwe gevoelsstructuur Het onderscheid dat de vroege modernistische artiesten en dichters aanbrachten tussen de materiële wereld en de geestelijke en esthetische wereld kan daarom in zekere zin gezien worden als een reactie op de pogingen van wetenschappers vanaf de zeventiende eeuw om de zintuigelijke waarneming op te delen in primaire en secundaire eigenschappen. De eerste daarvan verwees naar de objectieve kenmerken van de materiële wereld die voor iedereen gelijk kenbaar zijn - zoals massa en kracht; de tweede verwees naar de subjectieve ervaringen die door deze kenmerken in ieder individu verschillend gestimuleerd worden, een metafysische scheiding (gedetailleerd beschreven door A.N. Whitehead) waarvan de lange termijn-gevolgen voor de hedendaagse alternatieve wetenschapsbeweging de voornaamste zorg blijven. Het voornaamste dilemma dat de modernistische beweging onder ogen moet zien, komt voort uit het feit dat ze niet heeft geprobeerd die scheiding te ontkennen maar haar te gebruiken. Het modernisme heeft zelfs zoveel invloed gehad op de ontwikkeling van de Europese cultuur van de laatste honderd jaar dat de verankering van 'zuivere kunst' in de culturele praktijk het middelpunt is gebleven van wat Raymond Williams beschrijft als de 'nieuwe gevoelsstructuur', die in het midden van de negentiende eeuw ontstond als een bijprodukt van de Industriële Revolutie. In de negentiende-eeuwse discussies over het verband tussen kunst, wetenschap en technologie treffen we drie elementen aan die verband houden met onze huidige zorgen. De eerste is de mate waarin degenen die de modernistische beweging ondersteunden - op zijn minst in het begin - dat deden als critici van de bestaande sociale en politieke orde. Het was de archaïsche politieke structuur van die tijd, beweerden ze vaak, die het ten volle gebruiken van de wetenschap in het belang van de mensheid tegen-
L
L
N
G
JAARGANG
! i
.i
'fi
.,
hield door teveel nadruk te leggen op de puur materiële aspecten van technologische vooruitgang. Het tweede element in het betoog wordt gevormd door het feit dat het idee van de 'pure kunst' net zo centraal stond in de modernistische revolutie als het idee van de 'pure wetenschap', namelijk dat het mogelijk was wetenschap te zien als een zuiver-intellectuele bezigheid los van morele, religieuze of filosofische tradities. Het is opmerkelijk bijvoorbeeld dat het woord 'wetenschapper' juist in die tijd uitgevonden werd door de wiskundige William Whewell in Cambridge. Volgens de Oxford Dictionary gebeurde dat slechts acht jaar nadat het woord 'artiest' voor het eerst gebruikt werd om iemand aan te duiden die de schone kunsten beoefende in plaats van de nijverheid. Met andere woorden, het lijkt waarschijnlijk dat dezelfde sociale wortels ten grondslag lagen aan de benoeming van de kunst als een autonome culturele sfeer (en niet langer als een tak van de natuurfilosofie) en de benoeming van de wetenschap als een onafhankelijke intellectuele sfeer die zich vooral kenmerkt door haar claim op objectieve kennis. Tenslotte lijkt het belangrijk te begrijpen hoe deze 'nieuwe gevoelsstructuur', waarin de 'pure subjectiviteit' van de kunst en de 'pure objectiviteit' van de wetenschap een centrale rol speelden, niet enkel een weerspiegeling was van de verschillende waarden die hoog in het vaandel stonden van het nieuwe industriële kapitalisme van het midden van de negentiende eeuw, maar een centraal element van de strategie door middel waarvan dit kapitalisme zijn sociale en politieke verhoudingen herdefiniëerde en dus reproduceerde. Vanuit dit gezichtspunt blijkt de beroemde 'twee culturen-scheiding' tussen wetenschap en kunst niet zozeer een ongelukkig bijprodukt te zijn van het industrialisatieproces maar een essentiële component van de politieke context waarin dat proces plaatsvond.
Cultureel artefact Het effect van deze serie modernistische veronderstellingen wordt meestal alleen nagegaan bij de kunst. Er is een woordenboek van het moderne gedachtengoed dat
D
E
H
1-
NUMMER
4/5-
'modernisme' bijvoorbeeld omschrijft als 'de omvattende term voor een internationale tendens, opkomend in de laatste jaren van de negentiende eeuw bij de poëzie, de romankunst, het drama, de muziek, de schilderkunst, de architectuur en andere kunstvormen in het Westen, die zo het karakter van de meeste twintigste eeuwse kunst beïnvloed heeft'. Dientengevolge neigt de geschiedenis van het modernisme vooral begrepen te worden als de geschiedenis van een lange rij van kunststromingen, beginnend bij symbolisme, impressionisme, fauvisme, cubisme, postimpressionisme, futurisme, constructivisme, imagisme en varticisme in de periode die eindigt bij de Eerste Wereldoorlog, en zich voortzettend in expressionisme, dadaïsme en surrealisme in de naoorlogse periode. Op een vergelijkbare manier wordt het zogenoemde 'post-moderne'etiket, dat zo vaak geplakt wordt op culturele stromingen van de laatste tien jaar, ook beperkt tot de kunst, waar het is gebruikt om die stromingen aan te duiden die expliciet de veronderstellingen van de modernisten verwerpen. We vinden die toepassing het sterkst bijvoorbeeld in de schilderkunst en in de architectuur. Bij de schilderkunst wordt het gebruikt om er een terugkeer naar pre-modernistische vormen van naturalisme mee aan te duiden, het idee dat de kwaliteit van een schilderij niet zozeer ligt in de esthetische waarden die zichtbaar gemaakt worden door het beeld op het doek, maar in de bredere sociale, culturele en historische waarden die dit beeld opwekt in het bewustzijn van de kijker. Hetzelfde gaat op voor architectuur. Ook hier wordt het label 'postmodern' op het werk geplakt van hen die uitdrukkelijk de formalistische stijl van hun modernistische voorgangers verwerpen, terwijl ze proberen een - wat vaak wordt genoemd - menselijker dimensie in het ontwerpen van gebouwen aan te brengen. Dit wordt wederom bereikt door het ontwerp expliciet in verband te brengen met zijn sociale, culturele en historische kader, en dit kader eerder te weerspiegelen en te versterken, dan om te proberen door middel van architectuur iets te scheppen dat zowel verder reikt als er op terugkijkt.
E
L
L
NOVEMBER/DECEMBER
1988
Als we wetenschap en technologie als cultureel neutraal beschouwen, dan hebben zij geen plaats in de geschiedenis van culturele stromingen anders dan door hun gebruik als werktuigen en technieken om ideeën en waarden tot uitdrukking te brengen die op een dieper, meer subjectief niveau liggen. Als we
foto: Michel Pellanders/HH
daarentegen accepteren dat wetenschap en technologie van zichzelf belangrijke dragers zijn van de modernistische gedachte, dan moeten we hen als zodanig opnemen in de geschiedenis van het modernisme. Uiteraard kunnen we dit alleen doen als we bereid zijn om toe te geven dat het idee van de objectiviteit van wetenschap zelf een cultureel artefact is. Dat betekent in feite dat we elk beroep op absolute geldigheid van het modernisme moeten afwijzen, omdat het deels zelf op dat concept gebaseerd is.
Post-modernisme Twee gebeurtenissen uit het recente tijdvak lijken deze lijn van redeneren te ondersteunen. De eerste is de gelijktijdige opkomst geweest van de post-modernistische stromingen in de kunst in de zeventiger jaren en van bewegingen in wetenschappelijke en technologische kringen die samenvattend 'sociale verantwoordelijkheid in wetenschap' of 'alternatieve wetenschap' genoemd kunnen worden. De voornaamste strategie van deze laatste bewegin-
I
N
G
43
..........................................--------------------------~~~~~~~~~--------------( ;;
JAARGANG
l-
NUMMER
gen was om rechtstreeks de modernistische weergave van wetenschap en technologie te betwisten, dat wil zeggen het idee dat de waarde van beide legitiem vastgesteld kon worden onafhankelijk van hun maatschappelijke context. De in deze periode ontstane politieke bewegingen rond wetenschap en technologie hebben uitdrukkelijk geprobeerd beide activiteiten in hun sociale, culturele en historische kader te plaatsen. Aan de ene kant met het argument dat wetenschap en technologie onvermijdelijk de waarden van hun omgeving representeren (de argumenten over 'wetenschap en technologie als ideologie'), aan de andere kant met het argument dat sociale praktijken bezield zouden moeten zijn met een duidelijker bewustzijn over hun omgeving. Als je de manier ziet waarop gelijkluidende argumenten in de kunstwereld overgenomen zijn, lijkt het niet onredelijk om hier te spreken over de 'post-moderne stroming' binnen wetenschap en technologie. De tweede ontwikkeling heeft betrekking op de andere kant van de medaille. Recentelijk zijn er diverse kritische analyses van het postmodernisme, in de gebruikelijke culturele betekenis, geweest die beweren dat de post-modernistische kritiek van het modernisme oppervlakkig is, met als gevolg dat het politieke effect reactionair is. Het postmodernisme werd aangevallen omdat het zich concentreert op oppervlakteverschijnselen van culturele ervaringen, meer dan op de dieperliggende ideeën en waarden die deze verschijnselen uitdrukken. De verbanden die het post-modernisme met de omgeving zegt te leggen, dienen niet om de politieke rol van culturele produktie te verhelderen maar maskeren deze daarentegen nog vollediger. Met andere woorden, het post-modernisme maakt het debat over de culturele modernisering los van dat over de sociale modernisering. Terwijl de modernisten beweerden dat die twee complementen waren van één beweging hebben de post-modernisten daarentegen vaak aangevoerd dat het mogelijk is je met het eerste (in haar nieuwe post-moderne jasje) bezig te houden terwijl je het tweede veronachtzaamt. Jürgen Habermas onderzocht dit argument gedetailleerd in een zeer
44
D
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
belangrijke lezing getiteld Modernity vs. Post-modernity. Hij vindt dat 'eerder dan modernisme op te geven en die onderneming als een verloren zaak te beschouwen, we zouden moeten leren van de fouten van die extravagante programma's die hebben geprobeerd modernisme te ontkennen'. Het voornaamste probleem, zo suggereert Habermas, is dat het modernistische project nog niet op de juiste manier ten uitvoer gebracht is. 'Het project richt zich op het - op een gedifferentieerde manier - herverbinden van de moderne cultuur met een alledaagse praktijk die nog altijd afhankelijk is van essentiële erfgoederen, maar die zou verpauperen onder louter traditionalisme. Deze nieuwe verbinding kan echter uitsluitend tot stand gebracht worden onder de voorwaarde dat sociale modernisering in een andere richting geleid wordt'.
Alternatieve wetenschapsdebatten In deze brede context wil ik me nu wenden tot de twee boeken die me hebben gestimuleerd tot dit essay: Essays in Design van Chris Jones en All that is Solid Melts into Air van Marshall Berman. Hun relevantie voor de tot nu toe gevolgde lijn van betoog bestaat eruit dat beide auteurs - vanuit tegenovergestelde invalshoeken - licht werpen op een cruciale grens in ons huidige denken over alternatieve wetenschap. Het probleem dat beide aan de orde stellen is de mate waarin we zouden moeten vasthouden aan het post-modernistische paradigma dat een groot deel van onze strategie van de laatste vijftien jaar bepaald heeft. Het boek van Jones plaatst de doelen en aspiraties van de alternatieve wetenschapsbeweging, waarvan hij een van de eerste theoretici was, rechtstreeks en uitdrukkelijk binnen het kader van de postmoderne cultuur. Berman daarentegen verdedigt de geest van het modernisme tegen de post-modernisten, inclusief die denkbeelden die te lijden hebben van de bedwelmende werking van de wetenschap die zoveel belooft. Net als Habermas beweert hij dat niet het modernisme zelf het probleem is maar de manier waarop het opgenomen is in de ideologie van het kapitalisme.
H
E
l 9 8 8
Essays in Design is een verzameling van artikelen, interviews uit kranten en diverse geschriften van Christopher Jones. Deze industriële ontwerper wierp al lange tijd vragen op over de ontoereikendheid van 'wetenschappelijke' benaderingen van het proces van industriële vormgeving en van rigide sociale structuren in het algemeen. (Jones trad midden zeventiger jaren af als de eerste hoogleraar Vormgeving aan de Open Universiteit, waar hij verantwoordelijk was voor verschillende vernieuwende cursussen over technologie, nadat hij uiteindelijk vond dat deze bezigheid 'ook rigide en onmenselijk was geworden'.) Marshall Berman is hoogleraar Politieke Wetenschappen aan de City University of New York. Zijn boek All that is Solid Melts into Air - de titel is een uitdrukking van Marx die verwijst naar de voortdurende veranderingen in de materiele voorwaarden van de moderne maatschappij - is een uitgebreide analyse van het modernisme in het Westerse politieke en literaire denken. Hij concentreert zich daarbij op de invloed van belangrijke individuen (variërend van Goethe tot Marx en van Dostojevsky tot Robert Moses, de ontwerper van de Amerikaanse highway) en concludeert uit hun activiteiten dat de radicale critici van het modernisme wat betreft het object van hun kritiek op een dwaalspoor zijn gebracht. Waar het gevecht werkelijk om gaat, volgens Berman, is niet het afwijzen van modernisme als etalage van het kapitalisme- zelfs als het dat geworden is-, maar om het voor het socialisme te redden uit de handen van hen die het voor kapitalistische doeleinden bestemd hebben. Ondanks het verschil in de manier van kijken zijn er ook enige directe overeenkomsten tussen de twee boeken en behandelen ze dezelfde thema's. Eén van hun gemeenschappelijke hoofduitgangspunten is de stad, die zij zien als het belangrijkste menselijke produkt van onze tijd. De stad is vaak geanalyseerd als niet meer dan een produkt van de kapitalistische economie, het stedelijk centrum dat aan de ene kant diegenen huisvest die voor het kapitaal in fabrieken en kantoren werken, en aan de andere kant een hegemoniale controle uitoefent over het omringende platteland dat het geleidelijk aan onder-
L
L
N
G
JAARGANG
geschikt maakt aan de eigen behoeften (denk aan bijvoorbeeld de voedselvoorziening) en aan de eigen waarden (bijvoorbeeld als tijdelijke uitlaatklep voor de spanningen van het stadsleven). Noch Jones, noch Berman dragen daarentegen de stad ten grave. Zij zwaaien haar lof toe, tenminste voor wat zij zou kunnen worden. Voor hen is de stad de smeltkroes van alle menselijke verhoudingen, de bevoorrechte plaats niet alleen van klassenstrijd maar ook van klassesolidariteit en interpersoonlijke verhoudingen, de omgeving waar alle menselijke ervaring haat meest intense vorm aanneemt.
I;
Oefening in esthetiek Ironisch genoeg is het Jones, de beroepsontwerper, die een uitgesproken filosofische benadering kiest. In het midden van de jaren zestig schreef Jones een vaak geciteerd artikel voor een architectuurtijdschrift waarin hij uitnodigde tot speculatie over de meest wenselijke vormen die steden in de toekomst zouden moeten hebben. In scherp contrast met de heersende ideeën onder de planologen van die tijd argumenteerde Jones dat het ontwerp van een stad zou moeten beginnen met het werkelijk vaststellen van de behoeften en verlangens van de mensen die er waarschijnlijk in zouden wonen, en niet met het vormen van een abstract idee over hoe - in het brein van de planologen - een stad er uit zou moeten zien. Het artikel inspireerde een generatie architectuurstudenten bij het zoeken naar nieuwe benaderingen van ontwerpproblemen vanuit de basis. Het zette zelfs aan het denken over de vraag hoe technologie gebruikt kan worden om sociale behoeften effectiever te bevredigen. De essays van Jones volgen het spoor van de ontwikkeling van de verschillende thema's die hem tot dat standpunt gebracht hebben en die zijn houding tegenover het ontwerpen in het algemeen bepaald hebben sinds hij - vanaf het eind van de jaren veertig - ooit uit de eerste hand de beperkingen van het functionalisme leerde kennen. Een daarvan is de overtuiging dat het ontwerpproces geen oefening in esthetiek is - of zou moeten zijn maar 'een manier om de relaties tussen objecten en mensen te verbeteren'. Een ander thema, dat die-
D
E
H
1-
NUMMER
4/5-
genen die zich bezig gehouden hebben met de disussies in de alternatieve wetenschapsbeweging van de laatste tien jaar bekend voor moet komen, is zijn bezorgdheid dat 'het industriële leven, beschouwd als een stelsel van georganiseerde handelingen, op vrijwel elk punt .... de vrijheid om zich te gedragen als een persoon en niet als een ding uitsluit'. Maar Jones is ook gevoelig gebleven voor de andere kant van de medaille. 'Mijn bedoeling was om manieren te vinden die het ontwerpproces sensibeler maakten voor het leven. Wat echter gebeurde, was het opleggen van methoden die grootschaliger waren dan die we daarvoor hadden, maar minder gevoelig. Rationaliteit, oorspronkelijk gezien als de manier om de intuïtie opener te maken voor die aspecten van het leven die buiten de ervaring van de ontwerper vielen, werd, bijna van de ene op de andere dag, een gereedschapskist met rigide methoden die ontwerpers en planologen verplichtten als machines te handelen, doof voor elke menselijke kreet en niet in staat tot lachen', zegt Jones. Enbijna alsof het een voetnoot is voegt hij daaraan toe: 'Dat is wat me het ontwerpen heeft doen loslaten'. Jones' persoonlijke antwoord - dat op zichzelf ook vele vragen oproept - is geweest om het andere eind van het proces op te zoeken, om een 'niet-ontwerper' te worden die het als zijn taak ziet om de kanalen te scheppen via welke anderen hun ideeën kwijt kunnen over hoe technische objecten en produkten er uit zouden moeten zien. Zijn betoog komt er voornamelijk op neer dat - hoewel eind zestiger en begin zeventiger jaren velen zijn gevoelens deelden over de noodzaak het proces en de techniek van het ontwerpen te veranderen door er sociale factoren bij te betrekken de ontwerpers uit zijn tijd niet de noodzaak zagen de doelen van het ontwerpproces te veranderen. 'We hielden vast aan het idee van een 'produkt' als zijnde de uitkomst van het ontwerpproces. We zagen niet dat we slechts een gedeelte van de uitdaging die we op ons genomen hadden, accepteerden: de uitdaging om het idee van vooruitgang, dat een specifiek doel veronderstelt, om te vormen in het idee van een pro-
E
L
L
NOVEMBER/DECEMBER
1988
ces, dat dat niet doet. Deze transformatie, realiseer ik me nu, is een van de belangrijkste gebeurtenissen van de twintigste eeuw, al kan het eerder begonnen zijn.'
Modernisme aan de macht? Het is op dit punt dat Jones en Berman elkaar ontmoeten. Het bewustzijn van het 'proces' waarover Jones spreekt is, op vele manieren, een geestestoestand die het bewustzijn van het nu benadrukt en het potentieel voor verandering dat het nu bevat. Berman noemt dit 'de geest van het modernisme'. Zijn boek opent met een stoutmoedige verklaring: 'Er is een manier van het leven ervaren - het ervaren van ruimte en tijd, van het zelf en de anderen, van de mogelijkheden en gevaren van het leven - die tegenwoordig gedeeld wordt door mannen en vrouwen over de hele wereld. Ik noem deze verzameling van ervaring 'modernisme' .... modem zijn betekent deel uit maken van een universum waarin, zoals Marx zei, 'all that is solid melts into air' vandaar de titel.' Berman gaat echter aanzienlijk verder dan Jones die het verband tussen modernisme en politiek wil achterhalen. Want Jones blijft- ondanks zijn appèl tot de vorming van een nieuw concept voor het ontwerpproces - voornamelijk binnen het ideeënkader dat veel van de intellectuele kritiek van nieuw links eind zestiger en begin zeventiger jaren bepaald heeft (bijvoorbeeld het kritiseren van de vruchteloosheid en de vervreemding van wetenschappelijke rationaliteit als die op sociale processen toegepast wordt). Berman richt zijn pijlen op deze kritiek en beweert dat ook die een fatale zwakke plek heeft, namelijk eenzijdigheid; het onvermogen de volledige betekenis te begrijpen die de moderne wereld voor het bewustzijn van het individu heeft. Hij beweert dat in de geschriften van Marcuse bijvoorbeeld de massa's 'geen ego's, geen id hebben .... geen dromen, geen ambities die hen niet gegeven zijn'. Voor anderen, suggereert hij, is de kritiek op het modernisme een poging geworden om aan de uitdaging van de werkelijke wereld te ontsnappen, in plaats van ermee in het gerede te komen; erger nog, structuralisme, beweert hij, 'doet gemakshalve
I
N
G
45
JAARGANG
l-
NUMMER
net alsof het probleem van het modernisme niet bestaat'. Over de 'pop rnodernists' zoals John Gage, de held van Jones, zegt Berman dat hij hun creativiteit bewondert, maar ook dat zij nooit met succes de kritische toon van hun negentiende eeuwse voorgangers te pakken gekregen hebben, en zich te gemakkelijk door hun sponsors hebben laten inpakken. 'Toen een creatieve geest als die van John Gage de steun van de Shah van Iran accepteerde en modernistische spektakels opvoerde op enkele kilometers van de plaats waar politieke gevangenen gilden en stierven, was hij niet de enige met een tekort aan moderne verontwaardiging. Het probleem was dat pop-modernisme nooit een kritisch perspectief ontwikkeld heeft waarmee het het punt duidelijk had kunnen maken waar het open staan voor de moderne wereld moet stoppen, en het punt waar de moderne kunstenaar moet inzien en zeggen dat een gedeelte van de macht van deze wereld moet verdwijnen'. Dat is een scherp oordeel. Berman's argumenten hebben, niet onverwacht, aanzienlijke beroering gewekt bij links. Toch heeft Berman volgens mij veel te bieden. Als hij schrijft dat 'we niet weten hoe we ons modernisme moeten gebruiken, hebben we de verbinding tussen onze cultuur en onze levens niet bereikt', houdt hij zich bezig met een dilemma dat bekend is voor al diegenen die geworsteld hebben met het probleem hoe je een concreet programma in elkaar zet om wetenschap een vaste plaats te geven in haar sociale en politieke omgeving.
Scheppende vernietiging Berman pakt het probleem van de wetenschap het meest direct aan in een lang hoofdstuk over de betekenis van de Faust van Goethe. De wetenschappelijke gemeenschap is recentelijk vaak bekritiseerd in haar rol van een moderne Dr. Faustus, het openleggen van nieuwe imperia van instrumentele kennis maar zonder de wijsheid om deze veilig te gebruiken. Berman beweert dat de 'geëngageerde wetenschappers' van na de oorlog 'een onmiskenbaar Faustiaanse stijl van het bedrijven van wetenschap en techniek hebben ontwikkeld, gedreven door schuldgevoel en bezorgdheid, door
___46_
D
E
4/5-
NOVEMBE
angst en tegenstrijdigheid'. Toch, zegt hij, was Goethe's idee van Faust niet dat van een man geplaagd door twijfels. Het was eerder een man op zoek naar een zinvolle manier om zijn macht te gebruiken en die deze vond in de climax van het verzendrama, in het leiden van een enorme onderneming om een groot stuk moerasland droog te leggen - werk dat gedaan werd door duizenden mannen die Faust's instructies uitvoeren. Zijn ondergang komt als hij de vernietiging van een huisje beveelt dat zijn ontwikkelingswerk in de weg staat, een gebeurtenis waarbij de bewoners van het huisje onopzettelijk gedood worden - een metafoor, suggereert Berman, die de 'scheppende vernietiging' belichaamt die vaak de prijs is die betaald wordt voor de vooruitgang van de mensheid (en de werkelijke bron van de kwelling die tot Faust's ondergang leidt). Als Faust het idee van het modernisme belichaamde, dan was Goethe- volgens Berman's kenschets- één van de eersten die zich bewust was van de sociale dilemma's die dit modernisme onvermijdelijk onder ogen moest zien. Deze dilemma's zijn nergens op een grimmiger manier duidelijk geworden dan wanneer de gemeenschap in aanraking komt met de kosten van haar op wetenschap gebaseerde technologieën, variërend van een slecht beheerde pesticidefabriek in India tot 's werelds kernwapenvoorraad. Menigeen is geneigd om in Faust niet meer te zien dan het voorbeeld van de kapitalistische ondernemer, de man die bereid is levens op het spel te zetten, waaronder dat van hemzelf, en die zijn geweten verkoopt om maar macht over anderen te hebben. Berman suggereert dat Goethe misschien een ander idee had, een Faust die zich er uiteindelijk van bewust is dat vooruitgang van de mensheid alleen tot stand kan komen door massale, gezamenlijke inspanningen, en dat dat alleen bereikt kan worden door de grootschalige organisatie van arbeid. Maar dat deze operatie op zijn beurt - om deze goed te sturen - gigantische inspanningen vereist op het gebied van zowel sociale als politieke organisatie. Dat is, volgens Jones, een argument dat van toepassing is op vrijwel elk niveau van sociale verandering - met
H
E
t
1 '
<
X ~
~
~
f
'
~
'
•
•••
inbegrip van het debat, dat Jones na aan het hart ligt, over de behoefte aan geschikte alternatieve technologieën: 'Wat belangrijk ... lijkt te zijn is het intellectuele vacuüm duidelijk te maken dat verschijnt als Faust van het toneel verdwenen is. De diverse pleitbezorgers van zonne-, wind- en waterkracht, van kleine en gedecentraliseerde energiebronnen ... staan vrijwel allemaal vijandig tegenover grootschalige planning, wetenschappelijk onderzoek, technische innovatie, complexe organisatie. En juist om ook maar enige van hun dromen en plannen daadwerkelijk aangenomen te laten worden door een wezenlijk aantal mensen, zou een uiterst radicale herverdeling van economische en politieke macht plaats moeten vinden. En zelfs dat - wat de ontbinding van General Motors, Esso, Con Edison en hun equivalenten zou betekenen - zou slechts een voorspel zijn van de meest veelomvattende en duizelingwekkende complexe reorganisatie van de structuur van het dagelijks leven'. De uitdaging die Berman de alternatieve wetenschapsbeweging voorlegt, is om wegen te zoeken waarin we de geest van het modernisme die door Goethe's Faust wordt uitgedrukt, kunnen terugvinden zonder deze geest geketend te laten worden door de beperkingen van het kapitalisme. Nu is niet de beurt aan de wetenschappers, beweert hij, maar aan een breder publiek; want de rollen zijn omgedraaid, en elk
L
L
N
G
foto: René de W1t/HH
I Ii
van ons is zijn of haar eigen Faustus - met wetenschappers die de rol van Mefistofeles spelen, degene die de overeenkomst aanbiedt. 'Als wetenschappelijke en technische kaders enorm veel macht hebben verzameld in de moderne maatschappij, is dat alleen omdat hun dromen en waarden echo's waren van de onze, deze versterkten en verwerkelijkten. Zij hebben alleen de manieren geschapen om de door het moderne publiek omarmde doelen te verwerkelijken: een vrije ontwikkeling van het zelf en de maatschappij, onophoudelijke transformatie van de hele innerlijke en uiterlijke wereld. Als leden van de moderne maatschappij zijn we verantwoordelijk voor de richtingen waarin we ons ontwikkelen, voor onze doelen en successen, voor hun schade aan de mensen'. Berman citeert de opmerking van een waarnemer bij de oorspronkelijke atoombomtesten in New Mexico die zegt: 'Goeie God ... de halfzachte intellectuelen hebben het niet meer onder controle.' Maar, zegt hij, 'onze maatschappij zal nooit in staat zijn om haar losbarstende 'machten van de onderwereld' te controleren als ze pretendeert dat het alleen de wetenschappers zijn die de controle kwijt zijn. Want het is nu eenmaal een feit in het moderne leven dat we tegenwoordig allemaal 'halfzachte intellectuelen' zijn'. Volgens Berman heeft een groot aantal van de linkse sociale en in-
D
E
H
tellectuele bewegingen van de laatste twintig jaar de belangrijke hoop helpen vernietigen die de modernistische beweging - zelfs voor links voordien had te bieden door een breed perspectief aan politieke mogelijkheden te schetsen. 'Vrijwel niemand wil tegenwoordig de grote menselijke verbanden leggen dat het idee van modernisme met zich meebrengt', klaagt hij. 'De verdwijning van het probleem van het het modernisme in de zeventiger jaren heeft de vernietiging betekend van een essentieel openbaar terrein. Het heeft de desintegratie versneld van onze wereld in een verzameling van private materiële en geestelijke belangengroepen, levend in eenheden zonder uitzicht', een lot dat hij laat delen door de meeste bekende intellectuele personen van deze tijd, met inbegrip van Foucault, Derrida, Barthes en Susan Sonntag. 'In deze ontmoedigende kontext wil ik het dynamische en dialectische modernisme van de negentiende eeuw weer tot leven brengen', zegt Berman. En wetenschap en technologie vervullen een sleutelrol in dit proces, ja, kunnen modernisme de kans op sociale (als wel op culturele) vervulling bieden die het tot nu toe ontzegd is. 'Moderne machines hebben veel veranderd in de jaren tussen het modernisme van de negentiende eeuw en nu; maar de moderne man en vrouw, zoals Marx en Nietzsche en Baudelaire en Oostojevski hen toen zagen, krijgen misschien nu pas volledig wat hen toekomt.
E
L
L
Het modernistische dilemma Aan Berman's betoog kan veel bekritiseerd worden. Zijn enthousiasme voor het modernistische ideeëngoed bijvoorbeeld lijkt soms overdreven en hem blind te maken voor enige minder acceptabele gevolgen. Toegegeven, hij is gevoelig voor dat gevaar, wat het treffendst wordt geïllustreerd door een gedetailleerde beschrijving van de manier waarop de Faustiaanse visie van de Amerikaanse stadsplanoloog Robert Moses leidde tot de meedogenloze vernietiging van delen van de Bronx, Berman's geboortegrond, alles met de bedoeling New York makkelijker toegankelijk te maken voor auto's. Maar op andere plaatsen is zijn gevoeligheid minder duidelijk. Wat nauwelijks besproken wordt bijvoorbeeld is de vervreemding die veroorzaakt wordt door het terugbrengen van individuen tot ondergeschikte raderen in een enorme producerende machine, wat ook de ideologie is - kapitalistisch, socialistisch of Faustiaans - die deze producerende machine legitimeert. Ook niet het feit dat veel van de risico's - die volgens hem onvermijdelijk deel uitmaken van elk modernistisch project - zelf op hun beurt gezien kunnen worden als maatschappelijk bepaald. Een gedeelte van deze verwarring komt voort uit het - naar het al eerder in dit essay verwezen - dilemma dat de veronderstelde neutraliteit van wetenschap en techno-
N
G
47
........................................................----------~~~~~~~~~~-------------~ JAARGANG
1-
NUMMER
logie zelf een integraal onderdeel is van het modernistisch programma. De dialectiek tussen kunst en wetenschap wordt- zelfs door Berman- geaccepteerd als een essentieel onderdeel van het modernistische wereldbeeld. Het idee van 'wetenschap en technologie als ideologie' inbrengen in het betoog dwingt daarom tot een zekere mate van opnieuw doordenken. Hier lijkt Jones meer te bieden te hebben dan Berman. Door de sociale verhoudingen helpen te ontcijferen die ten grondslag liggen aan de aanvaarde concepties van industriële vormgeving, en die vervolgens vastgelegd worden in de technische produkten die uit het ontwerpproces te voorschijn komen, verschaft Jones ons belangrijke nieuwe perspectieven op de zin van Marx die Berman gebruikt als de titel voor zijn boek, perspectieven waar Berman zelf weinig aandacht aan besteedt. Dus ondanks het feit dat Berman het modernistische dilemma - dat het nodig is het verleden te vernietigen om de toekomst te scheppen - frontaal te lijf gaat, besteedt hij weinig aandacht aan de bijzonder scherpe vorm waarin de alternatieve wetenschapsbeweging met dit dilemma gekonfronteerd wordt, namelijk dat de werktuigen die nodig zijn om de toekomst mee op te bouwen het stempel met zich meedragen van de sociale verhoudingen in het verleden. Ook hier echter is Jones minder overtuigend. Zijn boek eindig' met een fictieve dialoog over het ontwerpen van een experimentele stad met behulp van nieuwe technologie. Er zijn twee hoofdrollen, Utopia {beschreven als 'de stem van volmaaktheid') en Numeroso {'de stem van ons allen'). Aangespoord door een derde personage, Unesco, 'om de mogelijkheden (geboden door de moderne techniek) opnieuw te doordenken in een minder beperkte context', dient Numeroso een geïdealiseerde boodschappenlijst van voorstellen in: 'Onderwijs, grotendeels zonder boeken, misschien zelfs zonder alfabetisme. Het papierloze kantoor. Geen banen. Alles wordt automatisch geproduceerd, zonder arbeiders of management, of wordt anders met de hand gemaakt door degenen die het nodig hebben. Geen geld, alleen creditcards, en een gegarandeerd basis-
48
D
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
inkomen ... Vrije toegang tot alle informatie, inclusief persoonlijke dossiers, geen copyright, geen geheimhouding van informatie, publiek of privé ... Privé-auto's en -bussen worden vervangen door automatisch werkende mini-auto's en minibussen toegankelijk met een creditcard, computer-gecontroleerd ... Referenda door televisie-viewdatasystemen, elke dag .. .', en zo verder. Door Unesco gevraagd naar de ontwikkelingsstrategie die ze zouden aanbevelen aan Derde Wereldlanden antwoordt Utopia dat deze zou moeten beginnen 'met de meest geavanceerde technologieën die we kennen, met een nieuwe factor die het beeld volledig verandert: negatieve groei, of liever geplande economische teruggang. Het doel van de imaginaire economie is om geleidelijk de inkomensniveau's te benaderen die gebruikelijk zijn voor de meerderheid van de wereldbevolking, een fractie van de Westerse inkomens nu. Waarom niet geprobeerd de kloof te dichten van de top naar beneden? Dat is het idee dat we het liefst uitgeprobeerd zouden zien.' Tot op zekere hoogte blijft Jones gevangen binnen het postmodernistische paradigma met betrekking tot technologie, zoals ik dat hiervoor beschreven heb. Het is niet dat hij de verhouding tussen sociale en technische veranderingen niet begrijpt, maar hij spreidt een beperkte visie op machtsverhoudingen ten toon die hem meer symphatie doet hebben voor utopische cultuurradicalen als John Cage dan voor echte politieke bewegingen. Berman heeft zeker geen agenda te bieden maar een vorm van inspiratie. Daardoor komt hij dichter in de buurt van de huidige politieke preoccupaties van links, in het bijzonder in zoverre ze samenhangen met de sociale gevolgen van snelle technologische verandering. Ik schrijf dit terwijl de Franse Socialistische Partij een grote conferentie houdt over het thema 'modernisering', en het resultaat bekijkt van een vragenlijst verspreid onder de gewone activisten die laat zien dat het 'idee van modernisering aanvaard wordt door de overgrote meerderheid' als 'een onbetwistbare noodzakelijkheid, ondanks haar wreedheid.' Drie thema's in het bijzonder domineerden agenda van
H
E
1 9 8 8
links in het recente verleden: technologie als een bron van menselijke onderdrukking, uitbuiting en vervreemding (het dominante thema in Marx' geschriften over de negatieve aspecten van technische verandering); technologie als het voornaamste middel waarmee de mensheid de natuurlijke omgeving heeft uitgebuit; tenslotte, technologie als de uitdrukking van hiërarchische sociale verhoudingen. Berman suggereert dat de tijd is gekomen om er een extra dimensie aan toe te voegen, technologie als een bron van menselijke vervulling die zowel esthetische ervaring als collectieve sociale actie behelst. Dit thema integreren met de andere drie is waarschijnlijk geen ongecompliceerde zaak (vooral in gevallen waar het vroegere aannamen betwist, zoals de Marcusiaanse notie van wetenschap en technologie als de schijnbaar neutrale legitimatie van politieke macht). Maar het oppakken van dit thema zou wel eens essentieel kunnen zijn bij het zoeken van een uitweg uit het huidige modernistische dilemma. • DAVID DICKSON
Dit is een verkorte vertaling van een artikel in het tijdschrift Issues in Radical Science (nr. 17, 1985; oorspronkelijke titel: Radical science and the modernist dilemma). Vertaling: Joost Heinsius.
Noot. Het lezen van de eerste twee boeken hieronderin het licht van het derde- was de aanlelding voor dit essay. Marshall Berman. All that is Solid Melts into Air. New Left Books, 1984. J.Christopher Jones. Essays 1n Design. Chichester and New York, John W1ley, 1984. A.N. Wh1tehead. Science and the Modern World. CUP, 1925, nieuwe ed1t1e: Free Association Books, 1985.
L
L
David Dickson is Europees correspondent van het wetenschappelijke tijdschrift Science en auteur van het boek The New Polities of Science (Chicago, 1988).
N
G
EMBER/DECEMBER
1988
Vloedgolven overspoelen
Nederland Jeroen Saris
Nog niet zo lang geleden was rechts de pleitbezorger van 'de sterke arm'. Links was slechts tegen uitbreiding van het politieapparaat. De tijden kunnen snel veranderen. Nu steunen vakbonden en progressieve partijen de politie in haar strijd tegen personeelsinkrimpingen. Jeroen Saris, fractievoorzitter van het Links Akkoord in de hoofdstedelijke gemeenteraad, doorbreekt het zoveelste linkse taboe: meer politie, dat is goed.
p een vergadering in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt, alweer enige tijd geleden, pleitte een groot aantal buurtbewoners om uiteenlopende redenen zeker geen vrienden van de politie - voor meer politie op straat. Naar eigen zeggen voelden zij zich onveilig, vooral 's avonds. In hun ogen wordt de straat beheerst door de drugsscene, die op hen als bedreigend overkomt. In hun buurt, in het hartje van Amsterdam, krijgen zij met de regelmaat van de klok met diefstal, geweld en lawaaioverlast te maken. Slachtofferenquetes laten zien dat tussen 1981 en 1984 ruim de helft van de Amsterdammers, drieënvijftig procent om precies te zijn, slachtoffer van één of meer misdrijven was. In de drie andere grote steden was het percentage iets lager, maar ook daar kwam zo'n vijfenveertig procent van de mensen rechtstreeks in aanraking met criminaliteit. Voor een deel houdt de stijging in de
criminaliteitsstatistieken verband met een grotere aangiftebereidheid, bijvoorbeeld van verkrachting. Toch kunnen we veilig aannemen dat deze bereidheid - gezien de nog alom heersende mening dat aangifte toch niks uithaalt - over de hele linie niet fors zal zijn toegenomen. Vreemd is het toenemende onbehagen onder de bevolking dus niet. Er is gewoon meer criminaliteit gekomen.
O
D
E
H
Vloedgolven bedreigen kleine metropool Laten we er maar van uitgaan dat de veranderde werkelijkheid een belangrijker rol speelt in de waarneming van de mensen dan het beeld dat het ochtend-, c.q. avondblad hen voorspiegelt. Dat betekent niet dat de rol van de pers als angstaanjager onderschat moet worden. Toen enige tijd geleden een gemeentelijk onderzoeksrapport over onvrijwillige prostitutie bekend werd gemaakt, reageerde Het Parool met een hoofdredactio-
E
L
L
neel commentaar, waarbij vooral de navolgende passage opvalt: 'Het is de allerhoogste tijd dat ook de centenwegers en pennelikkers in Den Haag erkennen dat het hier om een nationaal probleem gaat en dat het zwaar onderbezette hoofdstedelijke politieapparaat machteloos staat tegenover de vloedgolven van criminaliteit die Amsterdam dreigen te overspoelen.' Vanzelfsprekend moet het bestaan van een reëel criminaliteitsprobleem erkend worden, maar vergeleken met de metropolen waar Amsterdam zo graag bij wil horen - Parijs, Londen, New York - heeft de hoofdstad nog altijd een achterstand in te lopen. Vorig jaar suggereerden internationaal toonaangevende bladen als Time en Der Spiegel dat Amsterdam ten gronde gaat aan tolerantie en de permissive society. De bewering berust op het misverstand dat de internationaal befaamde Amsterdamse tolerantie zich zou uitstrekken tot het terrein van de mis-
N
G
49
................................................................
------------~--~~~-------------.u
JAARGANG
1
~NUMMER
daad. Een vergelijking met- bijvoorbeeld - New York leert echter het tegenovergestelde. Amsterdam heeft zo'n 7.000 verslaafden aan hard drugs, New York- zo deelde burgemeester Koch tijdens zijn recente bezoek aan Amsterdam mee- 240.000. In Amsterdam wordt circa zeventig procent van de verslaafden door hulpverleners bereikt, in de Amerikaanse metropool ongeveer vijftien procent. Tijdens een rondetafelgesprek sprak Koch er zijn verbazing over uit dat twee burgemeesters, een hoofdcommissaris en vijfentwintig journalisten rustig een discussie kunnen voeren over drugs in Amsterdam, terwijl aan de overkant van de straat in een coffeeshop cannabis-produkten te koop zijn. De spreekwoordelijke Amsterdamse verdraagzaamheid heeft in werkelijkheid natuurlijk betrekking op de culturele speelruimte die de hoofdstedelijke bevolking van oudsher heeft bevochten. Wat elke niet-Amsierdammer aan Amsterdam opvalt, is het in vele opzichten kleurrijke straatbeeld: de melting pot van nationaliteiten en culturen, het non-conformistische gedrag, de vele wonderlijke dingen die in Amsterdam gebeuren. Niet zozeer door de groter geworden toegeeflijkheid dreigt de veelgeprezen verdraagzaamheid in het gedrang te komen, veeleer door het toenemende onveiligheidsgevoel onder de bevolking. Angst is altijd al een slechte raadgever gebleken. Het kan zo ver komen dat angst voor het onbekende, het vreemde, het afwijkende gaat domineren.
Ongelukkige jeugd Criminaliteitspolitiek heeft met de gevoelens van de bevolking rekening te houden. Alleen zo kan voorkomen worden dat de weg van intolerantie wordt ingeslagen. Ervan uitgaan dat criminaliteit valt op te heffen, is- zeker voor lokale beleidsmakers - onverstandig. Beter kan geprobeerd worden de overlast en de kleine criminaliteit in te dammen, zodat gevoelens van onveiligheid minder kans krijgen. Aan de oorzaken van criminaliteit kan toch moeilijk iets gedaan worden. Deze liggen veel te diep en daar komt bij dat misdaad in een aantal gevallen inderdaad loont (denk aan de drugshandel). Voor een deel ook ligt de oorzaak van crimineel gedrag verankerd in de persoonlijke levensgeschiedenissen van de betrokkenen. In progressieve kringen bestaat de
50
D
E
4/5
~NOVEMBER/DECEMBER
neiging daders van misdrijven in de eerste plaats te zien als slachtoffers van een slechte maatschappij. Nu geven hun vaak treurige levensloop en uitzichtloze situatie daar ook alle aanleiding toe, maar een verwijzing naar sociale en maatschappelijke condities is veel te abstract. Individuen kunnen door geen enkele theorie van hun persoonlijke verantwoordelijkheid worden ontslagen. Zo kan men van de mensen die na de Europacup-overwinning van Ajax in Athene 'eventjes uit de bol gingen' en de Leidsestraat 'verbouwden', moeilijk volhouden dat het 'de omstandigheden' waren, ongelukkige jeugd of niet. Of men zou met deze omstandigheden moeten bedoelen dat mensen niet langer verantwoordelijk zijn voor hun daden zodra ze zich volgieten met alcohol. Veel geweld, agressiviteit en verkeersongelukken hebben een duidelijke relatie met alcoholmisbruik. De keuze om al dan niet dronken te worden, blijft een persoonlijke en eventuele gevolgen kunnen dan ook niet afgewenteld worden. Dit geldt ook voor andere vormen van verslaving. Bovendien heeft het geen zin diefstal (verslaafden) of agressie (alcoholisten) te accepteren. Deze mensen zijn daar in het geheel niet mee geholpen. Aan het beroven van mensen om aan geld te komen voor een shot of aan het in elkaar slaan van iemand omdat iets aan zijn persoon of gedrag je niet bevalt, kleeft een zeker ego-centrisme: mensen stellen hun 'persoonlijke behoefte' boven respect voor anderen. Bij verkrachting maakt de dader misbruik van macht en doet deze, bewust of niet, een aanslag op de integriteit van een medemens, mechanismen die - soms meer, soms minder extreem - bij veel delicten een rol spelen. Schattingen van politiezijde gaan ervan uit dat vijftig procent van de criminaliteit verband houdt met drugs, een cijfer dat ongeveer overeenkomt met het percentage drugsgebruikers in gevangenissen (vierenveertig procent). Een goede indicatie van het werkelijk aantal strafbare feiten gepleegd door drugsgebruikers geven deze cijfers echter niet. Criminele junks zullen vaker tegen de lamp lopen dan andere criminelen doordat zij nu eenmaal grotere risico's nemen. Als remedie tegen de verstopping van het justitiële apparaat door de criminele junks wil de regering hen voor of na de veroordeling voor de keus stel-
H
E
L
1 9 8 8
len: gevangenis of gedwongen afkicken (waarbij de straf wordt verminderd of zelfs geseponeerd). De tegenstanders van dit idee spreken meestal van dwang en veronderstellen dat verplicht afkicken niet helpt. Deze tegenwerping is op zijn minst verbazingwekkend. Een alternatief voor gevangenisstraf is een - zij het geringe- vergroting van de keuzevrijheid, die geheel past in de in progressieve kringen op ruime schaal aangehangen opvatting over de wenselijkheid van alternatieve straffen. Juist als men vindt dat verslaafden niet in de gevangenis thuishoren, zou men het regeringsplan moeten toejuichen. Bovendien kan afkicken een begin zijn van een herbezinning op de eigen levenswijze, maar dan moeten afkickprogramma's gepaard gaan met resocialisatie. Een experiment in de Jellinek-kliniek heeft aangetoond dat veertig procent van de deelnemers na een jaar nog clean is. Dit is een bemoedigend resultaat. Een bijkomend voordeel van dergelijke programma's is dat zij de recidive kunnen verminderen. Deze vorm van opheffing van het cellentekort spreekt aanzienlijk meer tot de verbeelding dan noodgrepen als gevangenisboten of -kloosters.
Slechtere tafelmanieren De betiteling van toenemende criminaliteit als normvervaging is weinig adequaat, alsof het zou gaan om verslechterende tafelmanieren. Men kan niet beweren dat een mensenleven tegenwoordig minder telt. Wel is een steeds grotere groep mensen bereid geweld te gebruiken om haar zin te krijgen en is het voor meer mensen moeilijk geworden zich aan een aantal - voor de hand liggende - normen te houden. Maar er is ook een tegengestelde tendens. In bijvoorbeeld kwesties als incest en verkrachting is de juridische en maatschappelijke norm juist verscherpt, met een snelle stijging van de aangifte als gevolg. Niet de normen zijn vervaagd maar de sociale verbanden, die zorgen voor de handhaving ervan middels sociale controle (kerken, partijen en buurt- en dorpsgemeenschappen) hebben het begeven. In de moderne maatschappij staan individuen er vaak alleen voor. De vraag is of iedereen de 'individualisering' in voldoende mate heeft kunnen bijbenen en - psychisch en moreel afdoende is toegerust. Anthony Burgess, de schrijver van het verfilmde A c/ockwork orange, betoogt in een ar-
L
N
G
JAARGANGI-NUMMER
Politie terug in de wijk
Bij criminaliteit hebben we te maken met gevolgen van gevolgen van gevolgen. Criminaliteit, ook 'kleine criminaliteit', is - zoals gezegd - niet te bestrijden door 'de oorzaken aan te pakken', zoals in progressief denkende kringen vaak wordt verondersteld. Geen maatschappelijke omwenteling zal in staat zijn het kwaad te verdrijven en de misdaad uit te bannen. Wat een criminaliteitsbeleid zich wél ten doel kan stellen, is de overlast te beperken en onveiligheidsgevoelens onder de burgers terug te dringen. Bij onveiligheidsgevoel speelt een dubbele onzekerheid: de onzekerheid over de mogelijkheid van geweld tegen het eigen lichaam (verkrachting, geweldpleging, roon en de onzekerheid over de eigen woning als een veilige plaats. Het gevolg is dat velen het gevoel krijgen nergens meer veilig te zijn. Men kan een dergelijke emotie afwijzen en als flauwekul bestempelen, maar zij bestáát - en op grote schaal. Het is de taak van de overheid de bevolking een zeker gevoel van veiligheid te bieden. Ze hoeft daar niet helemaal zelf voor te zorgen, maar kan bevorderen dat burgers elkaar bijstaan. Te lang heeft de politiek, ook in Amsterdam, toegestaan dat de politie zich opsloot in haar eigen cultuur,
E
H
NOVEMBER/DECEMBER
waarin normafwijkend gedrag zo vaak voorkwam dat het woord 'naggen' er voor is uitgevonden. Ook heeft de politiek te lang de verouderde, bureaucratische en weinige effectieve organisatie van het politieapparaat laten voortbestaan. Is de linkse afkerigheid van het werk van de politie daar niet mede debet aan? Momenteel wordt de Amsterdamse politie gereorganiseerd in districten met zogaamde wijkteams. Het voordeel van de nieuwe, meer decentrale structuur is dat wijkteams in staat zijn de specifieke buurtverhoudingen beter te leren kennen en doelmatiger op problemen in te haken. Door de oprichting van wijkbureau's kan de politie bovendien sneller ter plaatse zijn en meer aan preventie doen. De ervaringen tot nu toe laten zien dat deze teams geneigd zijn met de buurt in overleg te gaan over prioriteiten in de bestrijding van overlast. Men is zeer te spreken over het optreden van de politie en over haar bereidheid tot overleg. In enkele Amsterdamse buurten komt de politie bij diefstal uit de woning nu de situatie ter plekke opnemen en vingerafdrukken verzamelen. Dit was tot voor kort uitgesloten. De gunstige ontwikkeling in buurten waar wijkteams opereren, is duidelijk het gevolg van de verhoogde aanwezigheid en daadkracht van de politie. De daling van het aantal autodiefstallen met eenderde in de eerste drie maanden van dit jaar hangt zichtbaar samen met de gerichte surveillance in bepaalde stadsdelen. Positief is verder dat de uittocht van agenten naar kleine gemeenten is gestopt en dat het ziekteverzuim is verminderd. Het vertrouwen in de agent begint kennelijk langzaam weer terug te komen. Aan de 'privatisering' van politietaken - de nieuwste mode - zijn grote risico's verbonden. Het door particuliere bewakingsdiensten laten overnemen van bestaande taken kan niet door de beugel. Voorstellen van de TH-Twente komen neer op het afstoten van vooral de dienstverlening door de politie. Hiermee wordt wel een erg bedenkelijk proces in gang gezet, want in uiterste consequentie blijft slechts een repressief politieapparaat over. De gevolgen voor de maatschappelijke acceptatie van de politie en de vertrouwensrelatie met de bevolking laten zich raden. Wat met de ene hand (wijkteams) wordt opgebouwd, zal dan met de andere hand (privatisering) om zeep worden geholpen.
tikel in Het Parool van 3 september jongstleden dat het toegenomen geweld het gevolg is de grotere persoonlijke vrijheid. Als men - om bijvoorbeeld politieke en culturele redenen - de persoonlijke vrijheid van mensen willen stimuleren door hen zo weinig mogelijk in de weg te leggen, dan moet men niet verbaasd staan toe te kijken als niet alleen 'de sexualiteit' bevrijd wordt maar ook een hoop agressie. We leven ook nog eens in een wereld die ons aanmoedigt alsmaar méér te willen. Het door de maatschappij aangekweekte 'hedonisme' botst met het feit dat veel mensen op de armoedegrens leven en steeds vaker gaan behoren tot een onderklasse waar werkloosheid regel is. Het aanzetten tot meer consumptie en het schijnbaar binnen handbereik zijn van luxe goederen verleiden mensen tot 'normoverschrijding' en vragen een grote dosis zelfbeheersing. Steeds meer mensen denken: 'Als ik niet voor mezelf zorg, doet niemand het.' Ze zullen daarbij af en toe de grenzen van 'het toelaatbare' passeren.
D
4/5-
E
L
L
1988
Democratie van de straat
Noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneren van wijkteams is dat met 'de buurt' wordt overlegd over prioriteiten in het politiewerk. Maar het probleem is, dat niet alles wat een buurt als overlast kan ervaren in het takenpakket van de politie hoeft te passen. Een politie die vaart op de volksgunst is ook niet alles. Niets en niemand is er mee gediend als wijkteams in een buurt even de orde gaan herstellen. De coördinator van popcentrum Paradiso zei eens in een interview: 'Als iemand een hond heeft kan dat voor de aardigheid zijn, als iedereen een bouvier aanschaft is het volk zich aan het bewapenen.' Burgerwachten van verontruste middenstanders of buurtbewoners zijn gevaarlijke vormen van het recht in eigen hand nemen. Het optimisme van de Amsterdamse politiepsycholoog Frans Denkers, die gelooft dat burgers maat kunnen houden bij het zelf aanpakken van criminaliteit en vandalisme in hun buurt, is niet op zijn plaats. Bewoners kunnen natuurlijk wel actief zijn in het tegengaan van vandalisme en overlast bij horeca-gelegenheden, in het aanwijzen van onveilige plekken in de buurt en in het opbouwen van sociale contacten met een preventieve werking. Het in het leven roepen van een permanente overlegstructuur van wijkteam en buurt kan belangrijk zijn. Blijft staan dat het nodig is dat aan het functioneren van wijkteams buurtbewoners en politieke partijen democratische eisen stellen. Een belangrijk terrein waarop buurtbewoners, politieke partijen en individuele politici hun invloed kunnen doen gelden, is de inrichting van de stedelijke omgeving. Wettelijke inspraak- en adviesmogelijkheden bieden daar vaak de gelegenheid toe. De inbreng van burgers op het terrein van de veiligheid zal per buurt nogal verschillen en dat is maar goed ook. In sommige buurten bijvoorbeeld- denk aan de Amsterdamse binnenstand wonen mensen die prijs stellen op een betrekkelijk anoniem bestaan. Daar een 'dorpse sociale controle' proberen te vestigen, staat gelijk aan het proclameren van de 'zorgzame samenleving'. Rechtsstaat Het motto 'Tralies zijn geen medicijn' van voormalig officier van Justitie en rechter Abspoel klopt nog altijd, maar
N
G
51
...
~....
c c
c-:
----------------------------------------------------------------------------------------------------HUa-~! JAARGANG
l-
NUMMER
hiermee is lang niet alles gezegd. Natuurlijk, gevangenisstraf is een uiterst middel en in veel gevallen kan de rechter volstaan met oplegging van geldboetes, vergoeding van de geleden schade of het uitspreken van straffen die de resocialisatie bevorderen. Ook alternatieve vormen van straf, zoals de verplichting tot het verrichten van sociaal nuttig werk, kunnen effectief zijn. De onafhankelijke rechter behoort te beoordelen welke straf in welk geval·- rekening houdende met de individuele omstandigheden - de meest geëigende is. Dat moet zo blijven. Iets heel anders is dat opgelegde vrijheidsstraffen, die als correctie bedoeld zijn of ter bescherming van 'de maatschappij', hun waarde verliezen wanneer ze - vanwege een cellentekort - pas na een jaar of meer ten uitvoer kunnen worden gelegd. Rechterlijke uitspraken worden op deze manier tot een lachertje en maken niet de minste indruk op veroordeelden. Voor de politiemensen die een veroordeelde hebben aangehouden en de
52
D
E
4/S-
NOVEMBER/DECEMBER
zaak 'rond' hebben gemaakt, is het zeer ontmoedigend de betreffende persoon - in afwachting van zijn straf - gewoon door te zien gaan met dezelfde criminele activiteiten. Het gaat niet aan het cellentekort op te willen heffen om de strafmaat te kunnen verhogen, maar veroordeelden moeten hun straf onmiddellijk na de veroordeling uitzitten. De middelen die gebruikt worden om de rechtsstaat te handhaven, behoren voortdurend getoetst te worden aan de uitgangspunten van diezelfde rechtsstaat. Recente 'neo-liberale' voorstellen, zoals de instelling van computer-rechtspraak, de vastlegging van minimumstraffen en de verhoging van de strafmaat, behoren om deze reden afgewezen te worden. Aan het recht van verdachten op een individuele beoordeling door een onafhankelijke rechter behoort niet getornd te worden. De voorgestelde wijzigingen leiden tot een vergroving van het strafrecht en tasten de geloofwaardigheid van het strafrechtelijk systeem aan. 'Het Nederlandse straf-
H
E
L
l 9 8 8
recht is toch een stuk beschaving', zoals de stafrechtspecialist Rüter meent. Misschien moeten we dat maar zo laten. De keuze tussen overspoeld worden door de criminaliteit of een dam opwerpen met middelen die aan beginselen van de rechtsstaat knagen, is een valse. Er is een criminaliteitsbeleid denkbaar dat de gevoelens van de bevolking serieus neemt en werkelijk de veiligheid vergroot. Links kan niet volstaan met een algemene verwijzing naar 'de principes van de rechtsstaat' of de onvruchtbaarheid van gevangenisstraf. Zij laat het 'ideologisch initiatief' en het praktische beleid dan aan 'rechts' over, en dat zou pas echt gevaarlijk zijn. • JEROEN SARIS
(Met dank aan Frank v.d. Me1jden, voormalig raadslid van het Links Akkoord)
Jeroen Saris is fractievoorzitter van het Links Akoord in de Amsterdamse gemeenteraad.
L
N
G
OVEMBER/DECEMBER
1 9 8 8
Amsterdam Ton Regtien
Ik had drie weken voor mijn tent aan een bergmeer in ZuidFrankrijk gezeten. Kogelronde volle manen bewonderd. En daarvoor een maand in Benin, aan de West-Afrikaanse kust, op jacht naar sporen van nucleaire en industriële giftransporten. Ik was Amsterdam ontwend. Ik wist verdomme mijn pincode niet eens meer, in Afrika vooralsnog een overbodige belasting van je geheugen. Het kaartje met de cijfers had ik destijds niet weggegooid maar goed opgeborgen. Zo goed dat ik me niet meer kon herinneren wáár. Na tien uur diepe slaap - de rit vanuit Zuid-Frankrijk was, ondanks stuurwisseling, door de weersomstandigheden nogal vermoeiend - besloot ik opgewekt de deur achter me dicht te trekken en de stad weer eens te proberen. Voor Broodje van Kootje op het Spui stond een lange rij mensen. Het was de laatste dag voor het gemeentelijke gesubsidieerde broodje. Onderdeel van Amsterdam's hoogsteigen vacantieknipkaart voor uitkeringsgerechtigden. Nog even en de uitkeringen worden helemaal vervangen door voedsel- en theaterbonnen. Waarom niet gewoon een kaart voor gratis openbaar vervoer ? Dan beslis je tenminste zélf waar je in de rij gaat staan of niet. Voor het hoofdpostkantoor ook al een rij mensen. Niet voor brood maar voor geld. Welgeteld vijfentwintig wachtenden voor het straataltaar van de giromaat, allen keurig kredietwaardig in de rij. En dat terwijl de pincode juist bedoeld is om elke vorm van rood staan uit te sluiten. Maar daar kom je met de giromaat - zo deze al niet 'tijdelijk buiten dienst is' (en dat gebeurt in mijn buurt hinderlijk vaak) - snel genoeg achter.
D
E
H
Op de Dam een spandoek over veilig vrijen. Recht voor het Paleis was een tribune opgericht en er waren veel agenten. Ging het Staatshoofd een Nationaal Voorbeeld stellen? Was de politie een educatieve demonstratie in veilig vrijen van plan? Enthousiast ging ik op de nog lege tribune zitten. Maar dit had ik toch verkeerd begrepen. De tribune was voor het jaarlijkse bloemencorso. Van het corso onthield ik alleen het beeld van een volwassen man in een kinderbox vol papavers, likkend aan een lollie. Midden op de Dam zaten kringen toeristen. Ik zag er ruïneus grote joints in aanbouw en gebruik. Een aardig plaatje, een ansichtkaart voor het komende seizoen. Zeker na mijn verblijf in Frankrijk met zijn opgefokte socialistische jacht op de kleine gebruiker. (Vindt u ook niet dat het Europa Zonder Grenzen van na 1992 een groot gevaar voor onze onafhankelijkheid met zich meebrengt? Franse Ricarddrinkers met hasj-honden op de Dam? West-Duitse rechtspraaken schietpraktijken? Engelse voetbalvandalen in ons openbaar vervoer?) Naast De Bijenkorf maakt een stel zwarte Afrikanen met ontbloot bovenlijf tamtam. Ontdekkingsreizigers in omgekeerde richting. Wat zouden ze terug thuis vertellen over ons Nationaal Monument? Ik veronderstel een nieuw cultureel-antropologisch misverstand voor de volgende eeuw. Maar ze deden er
E
L
L
toch beter aan, net als ik, de winterkleren aan te trekken. Nederland heeft nu eenmaal, naast een medogenloze vreemdenwetgeving, ook een meedogenloos klimaat. Misschien is daar een oorzakelijk verband tussen. Het veilig vrijen was op de Nes. Stichting Belangenbehartiging Sera-Positieven, Belangenvereniging Mensen met Aids (BMA), de GG en GD met informatie op anti-stoffen tegen 'humaan immuun deficiëntie virus' (HIV), kosten: dertig gulden (Je moet wèl een 'informed consent' tekenen, waarin staat dat je weet waarop je bloed wordt nagekeken), het AIDS Fonds van Toxopeus en een domme dominee die luidkeels trouw als remedie tegen aids verkondigde. Welja, trouw uit angst, als de here god geen schrik meer inboezemt is aids de modernste stok achter de deur. Tenslotte, zonder marktkraam, met koffertje, Jutius Vischjager, die mij een kaartje van zeventig gulden poogde aan te praten voor zijn eigen benefietconcert. Hij stond rood omdat Lubbers geweigerd had zijn vliegticket naar lsrael te betalen, of zoiets, ik begreep hem niet helemaal. Ruim een week later zwalken in oranje kleding gestoken dronkelappen door mijn straat. Onder de kreet 'aanvallen', laten ze zich tegen de muur van een restaurant tuimelen en knopen de broek los. Oranje vol Heineken: de stank zal morgen weer niet te harden zijn. Amsterdam, de enige échte hoofdstad van Europa.
N
G
53
--------------------------------------------------------------------------------------------------------.---~ JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
l 9 8 8
Sociale stijging en de rechte lijn Henk Krijnen
De culturele fuik van Van Schaardenburg
at ik me vooral uit mijn jeugd herinner - komend uit een bouwvakkersfamilie en wonend in een enigszins op zichzelf staande arbeidersstraat - zijn de dagelijkse escapades, de urenlange zwerftochten en de verboden daden. Ze gaven glans aan mijn leven, vormden mijn persoonlijkheid. Wat ik daar op straat met mijn lotgenoten meemaakte, heeft een levenslang stempel op me gedrukt. Met heimwee denk ik terug aan dat vanzelfsprekende en overzichtelijke leven dat toch zo avontuurlijk was. We genoten intens als we, de bewakers misleidend, weer eens een kratje limonadeflessen uit de opslagloods van de nabijgelegen conservenfabriek hadden ontvreemd, het bewuste kratje in ons geheime hol (een in onbruik geraakte schaapskooi in een moestuin in onze buurt) hadden verborgen en na nuttiging van enkele flesjes per persoon met buikpijn (niet alleen door de angst) het statiegeld bij de buurtbakker inden om er tenslotte dropveters en spekkies, soms zelfs sigaretten, voor te kopen. Een dubbele heldendaad! Mijn jongensavonturen gaven me een gevoel van trots - op mezelf en op mijn milieu van herkomst, want -zij het nooit uitgesproken- ik voelde altijd de goedkeuring en het meebeleven van de mensen uit mijn omgeving. Niet in de laatste plaats van mijn ouders, de met moeite ingehouden lach over wat ik nu weer uitgehaald of gezegd had - de vertederende brutale snotaap. Mîjn jeugd had eeuwig mogen duren. Het leven was actie, de kantjes ervan aflopen, met vrienden erop uittrekken. Pas later kwam de serieusheid, het maatschappelijk perspectief, het lezen - en de wetenschap dat het niet altijd zinvol is je nek uit te steken of subversie te plegen. Momentaan plezier
Toen ik de vooraankondiging zag van het boek Meisjes uit mijn straat van Lieneke van Schaardenburg was ik aangenaam verrast. Eindelijk
54
D
E
H
E
L
L
N
G
.JAARGANG
l-
NllMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
1988
maar het geluk
eens een boek over het wel en wee van opgeklommen en niet-opgeklommen arbeiderskinderen, die ook nog samen in één straat opgroeiden. Dat leek op de situatie uit mijn jeugd. Het ging dan wel over meisjes, maar- zo meende ik- er zou toch veel gemeenschappelijks zijn. Wat een teleurstelling, wantzo begreep ik na lezing - net als het geld is ook het geluk in de wereld ongelijk verdeeld. Ja, zo werd mij duidelijk, er bestaat een lineair verband tussen klasse en geluk. Van Schaardenburg kan zichzelf en haar lotgenoten geruststellen. Haar 'zoektocht' leverde een eenduidige conclusie op: helaas, de arbeidersklasse is de achterhoek van de samenleving. Zorg er voor je eigen zieleheil voor dat je er zo snel mogelijk uitklimt. Ga op zoek naar je sociale kansen en ambities! In Van Schaardenburgs geval is het 'eind goed, al goed': ze weet zich te bevrijden uit haar positie van 'dubbelgehandicapte'. Daarmee bedoelt ze dat ze vrouw en arbeiderskind is. De genezende werking van sociale mobiliteit. .. Natuurlijk niet zonder weerstandwant een makkelijk meisje was ze niet en ze roerde haar mondje goed - lukte het haar 'om het redelijk ver te schoppen'. Na een voorspoedig verlopende maar niet nagestreefde carrière met een grillige start bleef er nog maar één probleem over: ze kon erg weinig afstand van zichzelf nemen. 'Wat ik nog niet inzag was dat maatschappelijke stijging op zichzelf nog niet voldoende is om echt tot de middenklasse te gaan horen. Ik had nog niet in de gaten dat ik ook gevoelsmatig anders zou moeten leren reageren'. Het spijt me het te moeten zeggen: haar ruim vijftig pagina's lange nawoord is één grote peepshow geworden. Tredend in de voetsporen van Anja Meulenbelt cum suis verhaalt ze omstandig over haar erotische uitspattingen, haar post-1961\avonturen en haar (nog altijd) 'tumulteuze verhouding' met haar vas-
D
E
H
te partner. Diepgang hebben haar 'memoires' echter nergens. Na lezing van de inleiding en het nawoord was mijn wantrouwen inmiddels omgeslagen in aversie die ik - ondanks serieuze inspanningen daartoe - niet heb kunnen overwinnen. Hier spreekt een arbeiderskind dat zichzelf nogal speciaal vindt, een erg hoge pet op heeft over 'de middenklasse' en een nogal zwartgallig beeld heeft van 'het arbeidersmilieu'. Voor Van Schaardenburg staat 'opklimmen' (ik vind het een goed woord; Van Schaardenburg gebruikt het afstotelijke woord 'doorstromen') van de arbeidersklasse naar de middenklasse gelijk aan emancipatie, persoonlijke, culturele, sociale, materiële. Arbeiders zijn minder 'taalvaardig', blijven steken in 'momentaan plezier' en hun kinderen groeien tot overmaat van ramp 'niet op in een omgeving waar lezen echt belangrijk gevonden wordt'. Ze verbaast zich erover (echt waar!) hoe goed haar moeder en haar dochter- die elke ochtend piano speelt- 'ondanks al die culturele verschillen kunnen babbelen en spelen'. Intussen 'mikken' zij en haar partner 'op de hoogst mogelijke opleiding' voor hun dochter. Als klein kind al spiegelde Van Schaardenburg zich aan de hogere klassen. Toegegeven, ze schrijft daar mooi en geloofwaardig over. Ze vocht ervoor om naar de chique winkels in het Rotterdamse stadscentrum te mogen, kreeg 'die felbegeerde rok en zachtgele viëlla blouse', vertoonde zich erin ('zo vaak als ik maar kon'), nam balletles (bij een danslerares 'die ontdekte ... dat ik talent had'), maar was helaas in 1959 toen ze van school kwam al te oud om haar 'balletprestaties nog in topprestaties om te kunnen zetten'. Daarna ging ze zich 'voorbereiden op een toneelloopbaan' maar verzeilde uiteindelijk in de radiojournalistiek. Ze trof het in elk geval beter dan al die arbeidersmeisjes die onderwijzeres werden, een 'typerende schoolloopbaan' die
E
L
L
'er vaak op neerkomt dat ze maatschappelijk onder hun prestatieniveau terechtkomen'. Eenmaal in de arbeidersklasse kom je er bijna niet meer uit. Dat heeft met 'de cultuur' van de arbeidersklasse te maken. Naar het inzicht van Van Schaardenburg gaan 'in arbeidersgezinnen taalgebruik en rigide normenstelsels hand in hand' waardoor 'de communicatie tussen de generaties, maar ook tussen de geslachten' ernstig wordt belemmerd. Ze laat in het midden of rigiditeit en 'geringe intelligentie' iets met elkaar te maken hebben, maar in psychologische tests blijkt een correlatie. Het arbeidersgezin kenmerkt zich door 'sociale angst' en 'herhalingsdwang'. Veel emotionele steun kunnen arbeiderskinderen niet van hun ouders verwachten. Ze citeert Lilian Rubin die uitlegt waarom: 'Ouders die elke dag te maken hebben met zorgen en angst worden teveel in beslag genomen door de existentiële en materiële werkelijkheden van het leven om daarnaast hun kinderen nog veel emotionele steun te geven. Dat ze hun best doen om het gezin bij elkaar te houden is vaak de diepst mogelijke uiting van hun liefde'.
Meisjes uit mijn straat
Meetlat Slechts twee van de zeven meisjes uit haar straat, die ze zo'n dertig jaar later interviewde, kijken met plezier terug op hun jeugd, behalve -natuurlijk- Van Schaardenburg: 'Als ik mijn eigen jeugd in een paar woorden moet samenvatten, is het eerste wat in me opkomt, hoe pathetisch dat ook klinkt, een gevoel van dankbaarheid voor de vrijheid die vooral mijn moeder me gaf en voor de opofferingen die mijn beide ouders zich hebben getrootst. Mijn jeugd was zonnig en speelde zich af tegen een warme en liefdevolle achtergrond'. In de meeste arbeidersgezinnen is het treurigheid troef. Van Schaardenburg lijkt te suggereren dat het logisch is dat de meerderheid van de arbeiderskinderen zo
N
G
55
.--------------------------------------------------------------------------------------------------*U JAARGANG
1-
NUMMER
bitter is gestemd: zij hebben nooit de kans gekregen hun ambities te ontwikkelen. Persoonlijke ontplooiing is haar sleutelbegrip, haar maatstaf. De klassenstructuur distribueert de verschillende porties geluk ongelijk over de mensen. Ze hanteert een potdicht cultuurbegrip. Ze leent de definitie van Van Doorn en Lammers, die cultuur zien als 'een geheel van normen, verwachtingen, waarden en doeleinden' dat 'door meerdere personen wordt gedeeld en als functie heeft de specificatie en verduurzaming van gedrag'. Eenmaal gevangen zitten zij voor eens en voor altijd vast aan een stabiel patroon van gedragingen en denkwijzen die hen op hun plaats houden. Dat dit slechts één van de vele dimensies van (alledaagse) cultuur is- niettegenzeggelijk: de belangrijkste- ontglipt aan haar aandacht. Van Schaardenburg kijkt op een negatief-psychologische manier naar cultuur. Mensen worden langs de meetlat van ellende en geluk gelegd, en de kous is af. Cultuur wordt voor haar pas werkelijk interessant als deze bijdraagt tot wat zij ziet als persoonlijke ontplooiing - en ontplooiingskansen die staat 'de arbeiderscultuur' niet toe. Haar denkfout is dat opklimmende arbeiderskinderen om de sprong uit hun klasse te kunnen maken een culturele breuk moeten forceren. Ze verwisselt hier oorzaak en gevolg. Haar verklaring is voluntaristisch, de persoonlijke wil is doorslaggevend. Ze somt weliswaar een reeks mobiliteitsbevorderende factoren op ('geografische afkomst van ouders en grootouders, hun scholing, de gezinsgrootte en de plaats van de kinderen in het gezin' en nog zo enkele), maar het zijn allemaal 'objectieve variabelen'. Naar mijn idee zoekt ze de hoofdverklaring toch in de persoonlijkheidsstructuur. Zo kijkt ze ook naar zichzelf: haar naar-boven-gerichtheid, haar wil om haar culturele horizon te verruimen, kortom, haar reeds op zeer jeugdige leeftijd aanwezige verlangen om te 'ontsnappen'. De moeilijkste maar ook de meest intrigerende kwestie omzeilt ze: de interactie tussen persoonlijkheidsstructuur en sociale omstandigheden. De meisjes uit haar straat blijven in haar boek vage schimmen, en dat komt niet alleen door de gefragmenteerde opzet van haar boek. (Ze heeft het dagelijks leven in
56
D
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
reepjes gesneden - de verschillende hoofdstukken - en laat haar vroegere buurtgenootjes brokstuksgewijs aan het woord.) Ze kan ook weinig zeggen over de dynamiek tussen 'objectieve' en 'subjectieve' factoren, omdat ze niet in de levensgeschiedenissen van de vrouwen is gedoken. Ook heeft ze niet echt geprobeerd het leven dat zij samen met de andere arbeidersmeisjes dertig, veertig jaar geleden leidde, te reconstrueren. Ze heeft hen gevraagd hoe het hen 'vergaan' is en daaraan conclusies verbonden. Een vlees-noch-vis-aanpak. Het meest spannende was het geweest als het tot een dialoog was gekomen, een confrontatie tussen uiteenlopende culturele opties, met het leven van haar en de geïnterviewden als inzet. Nu is het van alles wat: een speurtocht naar haar eigen verleden, een reconstructie van het toenmalige buurt- en gezinsleven, een serie interviews met arbeidersmeisjes over sociale stijging, een theoretische duiding van arbeiderscultuur, een analyse van het proces van sociale mobiliteit. Ze heeft niet durven of willen kiezen, en daardoor is het een vlak boek geworden dat niet geeft wat het belooft. Tweede natuur Waar een wil is, kan een weg zijn; waar geen wil is, zeker niet. Dat is haar geloofsartikel. De socioloog Berting heeft er ooit op gewezen dat waar de neiging bestaat 'om bij het verklaren van het gedrag en de houdingen van mobiele individuen (uit te gaan) van het anticiperend socialiseren, de nadruk gelegd wordt op de aanpassing van het individu aan het dominante culturele systeem'. Met het in sociologische literatuur gangbare begrip 'anticiperende socialisatie' wordt gedoeld op specifieke socialisatiepatronen (in dit geval van kinderen) die (onbewust) preluderen op een latere milieuovergang. Deze manier van kijken- in wezen ook die van Van Schaardenburg - heeft een belangrijk nadeel. Anticiperende socialisatie wordt gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor latere sociale stijging (of daling). Bij veel opklimmende arbeiderskinderen is, zo lijkt mij, deze vorm van anticiperen maar in beperkte mate aanwezig. Denk aan arbeiderskinderen die gewoon 'goed kunnen leren', de school als instituut helemaal niet zo
H
E
I 9 8 8
leuk vinden, hun diploma's halen en intussen een fiks deel van hun culturele oriëntatie op het eigen milieu handhaven. Zijn zij perse in het nadeel? Ook zijn er vormen van partiële anticipatie mogelijk, op het ene vlak of in de ene situatie wel, op het andere vlak en in een andere situatie niet. Wèl op het tennisveld, niet op straat. Een andere misvatting is dat het succes van 'anticiperende socialisatie' afhankelijk is van de bereidheid en het vermogen tot 'sociale aanpassing' aan de cultuur van de andere klasse. Van Schaardenburg loopt met open ogen in deze val. Voor haar, zo meldt ze, bleef aan het eind van het lange traject nog maar één probleem over: ze had zich nog niet voldoende aangepast. Maar met de jaren kwam ook het verstand. Na gedegen en soms frustrerende kennismaking met de middenklassecultuur behoefde slechts haar persoonlijkheidsstructuur nog enige bijspijkering. Inmiddels is ze daarin - naar eigen zeggen- geslaagd. Mogelijke vormen van culturele continuïteit worden buiten de orde verklaard. Kameleontisch gedrag bestaat kennelijk niet, terwijl het toch heel duidelijk is dat veel arbeiderskinderen zeer bedreven zijn in het snel aannemen van een schutkleur. Leer mij ze kennen, de arbeiderskinderen voor wie het spel van loven en bieden, geven en nemen. tot een tweede natuur is geworden. Voor hen is het klasseconflict een dagelijks cultuurspel, dat zij niet uitsluitend voor de lol, maar wel met veel lol, beoefenen. Welke morele overtuigingen, houdingen, smaken blijven constant~ Prikkelend was het geworden als Van Schaardenburg had geprobeerd bij zichzelf en de andere 'doorstroomsters' de verborgen connectie met de arbeiderscultuur op te sporen. Pas dan had ze ook te weten kunnen komen welke prijs arbeiderskinderen willen en kunnen betalen. tot hoever ze wensen te gaan, hoe groot de kloof tussen vroegere en huidige culturele oriëntatie is. Over deze keuzeproblemen en dilemma's verheldert het boek weinig tot niets. Ze is voornamelijk geïnteresseerd in wat opgeklommenen en geblevenen scheidt, niet in wat hen bindt en - zij het op flinke afstand - op elkaar doet lijken. Van Schaardenburg gelooft in de heilige twee-eenheid van klasse-
L
L
N
G
JAARGANG
stijging en ontplooiing, een ook onder progressieve mensen niet ongebruikelijke denkwijze. Als ze andere dan middenklassestijlen al niet op culturele gronden afwijst, dan toch in elk geval op grond van efficiencyoverwegingen. Het is doelmatiger om tot een culturele hergeboorte te besluiten. Hier wreekt zich - wat ik zou willen noemen haar gebrek aan cultuurrelativisme. Ze wijst de arbeiderscultuur af vanwege haar vervlakkende en nivellerende werking. Geen woord over wat er wel leuk en zinnig is aan wat arbeidersmensen zeggen en doen, wat ze kunnen, waar ze goed in zijn. Geen woord over het mogelijk aantrekkelijke van hun manieren van omgang, hun humor, hun specifieke verbale vermogens, om maar wat te noemen.
•
Cultureel kapitaal Ze houdt er een concept van 'goede smaak' op na dat verdacht veellijkt op 'het Wassen aars-Bloemendaalse model'. Juist daarom valt het haar moeilijk de werkelijke ambities en aspiraties van arbeiderskinderen te doorgronden. De ondertitel die ze aan haar boek meegeeft, is dan ook in hoge mate ongepast. Niks geen mensen van vlees en bloed die gelukkige en minder gelukkige dingen meemaken, die hun culturele voorkeuren en beperkingen hebben. Als we in haar hart kijken en het op de vrouw af vragen zal ze, denk ik, niet ontkennen dat haar 'assimilatie' maar partieel is, maar tegelijkertijd zal ze zeggen dat het nuttig en leerzaam is dat je jezelf dwingt je aan enkele essentiële aspecten van de middenklassecultuur aan te passen. En daar heeft ze op zich gelijk in! Maar waar het om gaat, is dat ze rotsvast overtuigd is van de superioriteit van haar 'levensmodel'. Van Schaardenburg spant een culturele fuik en nodigt anderen uit erin te zwemmen. Voor mij staat als een paal boven water dat veel elementen van 'de arbeiderscultuur' voor de 'stijgers' hun waarde hebben behouden. Pas als je deze continuïteit erkent, weet op welke bodem je staat, kun je kiezen, persoonlijke besluiten nemen. Als je weet hoe de cultuur van je milieu van herkomst je persoonlijke identiteit heeft gevormd, kun je je 'sociale handelingsscenario' op een verantwoorde manier verrijken. Natuurlijk is zo'n proces van culturele zelfher-
D
E
H
l-
NUMMER
4/5-
kenning niet altijd even leuk. Soms kan het wel eens handig zijn om monomaan bezig te zijn, wél alle kaarten op één doel te zetten. Maar in het algemeen houd je dat op den duur niet vol. Als je aan mij vraagt wat het voordeel van mijn opklimmen is geweest, zou ik nooit antwoorden: 'Het feit dat ik nu tot de middenklasse behoor en het dus beter heb gekregen'. Ik bedoel, ik zal niet ontkennen dat ik het materieel (wat meer is dan louter financieel) beter heb gekregen, maar wat essentieel is, is dat mijn culturele speelruimte is vergroot. Nu weet ik wel dat Van Schaardenburg dat ook zou zeggen (ze verkeert immers niet voor niks in artistiek-journalistieke kringen), maar zij bedoelt er wat anders mee. Zij vindt het belangrijk dat ze toegang tot de (intellectuele) middenklasse heeft gekregen en daarmee tot het daar opgeslagen cultureel kapitaal. Voor mij gaat het er meer om dat het totale 'culturele aanbod' waaruit ik kan kiezen is vermeerderd en verrij kt. Ik zie het als een voordeel dat ik kan kiezen uit verschillende, elkaar deels aanvullende en deels uitsluitende, culturele smaken en stijlen. Wat ik ook een voordeel vind, is dat ik- zonder daar veel moeite voor te hoeven doen - in verschillende sociale omgevingen kom en met verschillende mensen in aanraking blijf komen. Ik vind het een voorrecht om in mijn 'vrije tijd' zelf te bepalen wat ik doe zonder me te storen aan maatschappelijk bepaalde- culturele grenzen. Nu is het zeker niet altijd leuk als je stelsel van culturele preferenties niet eenduidig en homogeen is. Soms is het zelfs beangstigend: in hoeverre verspeel je 'maatschappelijke kansen'? Meestal echter is het 'culturele spel' dat ik voorsta uitdagend en verschaft het plezier. De angst dat je je leven lang heen en weer geslingerd wordt tussen 'twee culturen' is irrationeel. Wat óók voor mijn idee van 'emancipatie' pleit, is dat je jezelf verplicht om scherp te blijven, je telkens af te vragen wat nu weer van je wordt verlangd en of je bereid bent op de eisen in te gaan. Door de distantie die je voortdurend ten opzichte van je eigen gedrag in acht moet nemen. word je een soepeler persoon. En wat is in deze tijd van 'flexibiliteit' en 'individualisering' handiger
E
L
L
NOVEMBER/DECEMBER
dan dat? 'Zelfpresentatie', daar gaat het in 'de middenklasse' om. Daarom is het fijn als je kunt beschikken over een uitgebreid cultureel instrumentarium, uitgebreider dan dat van de meeste mensen om je heen. En hoe nuttig is het als je onverwachte 'sociale technieken' in kunt zetten? Soms kan je er het spel mee winnen. Van Schaardenburg heeft gekozen en is tevreden. Ik moet alsmaar denken aan die foto in de plaatselijke krant waarop ik als nauwelijks tienjarig jongetje sta. Het is een foto van een zojuist geopende wijkbibliotheek. Ik zit er - samen met andere kinderen - aan een leestafel en heb- zo meen ik mij te herinneren -een boek van Pietje Bel! in mijn handen. Hij was mijn favoriet vroeger, en de boeken waarin kond gedaan wordt van zijn avonturen las ik stuk. Van Schaardenburg schrijft in haar boek: 'Pietje Bell spreekt me minder aan. Het is een stadskind, armer dan wij en zijn avonturen staan wat ver van me af ... Ik identificeer me graag met de edelmoedige Dik (Trom) of met de welgestelde jongens en meisjes uit de andere boeken die ik lees'. Ik weet wat me stoort aan Van Schaardenburg (en haar boek)haar eindeloze braafheid. •
1988
,.'·
HENK KRIJNEN
L1eneke van Schaardenburg. Meisjes wt mijn straat. Op zoek naar onze soctale kansen en ambtties. Amsterdam, 1988.
N
G
Henk Krijnen is redacteur van DE HELLING.
57
....................................................................-----------------------------------~ JAARGANG
-NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
1 9 8 8
De arbeidersbeweging Wat is er overgebleven van de machtige bolwerken van de arbeidersklasse? Verpauperde. buurten, met her en der een stukje nieuwbouw. De arbeiders wonen intussen in eengezinswoningen, in grootschalige wijken aan de rand van de stad of in overloopgemeenten. ERIC HOBSBA WM, bekend historicus van de arbeidersbeweging en zich steeds vaker mengend in politieke debatten, stelt zich de vraag of de arbeidersbeweging uitsluitend nog kan teren op het verzameld kapitaal uit het verleden.
Eric Hobsbawm
e wereldstad was een nieuw fenomeen in het Westers kapitalisme en een type menselijke nederzetting dat in de Westerse wereld voor de achttiende eeuw vrijwel geen voorlopers kende. We spreken over steden met enkele honderdduizenden, en heel snel al miljoenen, inwoners. Tot de negentiende eeuw werden in Europa steden met meer dan honderdduizend inwoners gezien als uitzonderlijk groot en waarschijnlijk kon geen enkele stad behalve een internationale havenstad- groter zijn dan vijfà zeshonderdduizend, omdat in dat geval het achterland dat de stad van voedsel voorzag onvoldoende groot zou zijn. We weten dat in het Westen vanaf het einde van het Romeinse rijk tot aan de achttiende eeuw, toen Londen dat getal bereikte, in feite geen stad met een miljoen inwoners heeft bestaan. Met vrij grote zekerheid bestonden er zelfs geen steden die half zo groot waren, behalve Parijs en Napels. Maar aan het begin van de eerste wereldoorlog telde Europa zeven steden met tussen de een en acht miljoen inwoners en daarnaast nog eens tweeëntwintig steden met tussen de half en een miljoen inwoners. Wanneer sociaal-historici bepaalde lokaties nader onder de loep namen, waren dat eerst en vooral de typische nederzettingen van de industriële arbeidersklasse, de centra van fabrieken, smederijen, spinnerijen en mijnen. Maar naar onze maatstaven waren deze negentiende-eeuwse industrieën klein, hoewel ze natuurlijk in hoog tempo groeiden. In 1849 erkende de Union of Cooperative Stonemasons slechts vier steden in Engeland, waar het rondreizende werklieden op zoek naar werk was toegestaan langer dan een dag te verblijven: Londen, Birmingham, Liverpool en Manchester. In 1887 waren er achtenveertig van dergelijke steden. Desondanks waren de doorsneewoongebieden van arbeiders niet van grote omvang. De organisatie van de arbeidersklasse Precies in de grotere wereldsteden waren de voorwaarden die organisatie bevorderden overduidelijk afwezig. De populatie was te omvangrijk, zodat het zo goed als onvermijdelijk was dat 'er een strakke relatie bestond tussen het grootkapitaal, het bedrijf en de bezitloze loonafhankelij-
58
D
E
H
E
ken' waardoor het moeilijk of onmogelijk werd 'de sociale ontworteling van de industriestad op grond van eigen ervaring te beoordelen' (Herbert Gutman). Sterker, de meest fundamentele taak van het organiseren en mobiliseren van de arbeidersbevolking werd er ernstig door bemoeilijkt. want de reuzenstad had enorme en ongekende fysieke dimensies en bleef alsmaar uitdijen. Tot de inbedrijfname van snelle stedelijke transportsystemen liepen werkende mensen eenvoudig. In Londen en New York begon de bouw van de metro in het derde kwart van de vorige eeuw. maar elders pas tegen het eind van de eeuw; in Parijs bijvoorbeeld pas in 1898. Zoals vele werkregels laten zien, werd van arbeiders verwacht dat ze liepen in een tempo van drie mijl per uur en wanneer arbeiders meer dan vier mijl van hun werk woonden, rekenden ze op een overnachtingstoeslag. Vier mijl lijkt de in de praktijk gegroeide limiet te zijn voor 'spontane stedelijke cohesie'. De meeste reuzensteden ontwikkelden zich doorgaans rond een relatief-oude stadskern, hoewel meer dan eenderde van de in 1910 over de hele wereld bestaande steden (met meer dan honderdduizend inwoners) in het midden van de achttiende eeuw nog niet bestonden, of hooguit als dorpen. Dientengevolge waren zij voor het merendeel met gevestigde stedelijke instituties en tradities bekend en soms (zoals hoofdsteden) met nationale instellingen; dit vergemakkelijkte de politieke mobilisatie van de inwoners. Uitzonderingen als Berlijn en St. Petersburg daargelaten. waren deze steden centra van bestuur, politiek, transport of handel, meer nog dan van industrie. Door de trend van de negentiende eeuwse urbanisatie nam het aandeel van de secundaire sector- in verhouding tot de tertiaire en dienstverlenende - in betekenis toe, zodat - zelfs zonder een specifieke gerichtheid op industrie - zulke reuzensteden in het begin van de twintigste eeuw voor misschien wel vijftig tot zestig procent uit arbeiders bestonden, waarschijnlijk een hoger aandeel dan voor of na die tijd. De reuzenstad was onder andere een gigantische concentratie van arbeiders en verschafte de arbeidersbeweging een potentiële samenhang. Zelfs in Londen, dat tot 1888 op de
L
L
N
G
JAARGANG
1-
NUMMER
4/5-
in de grote stad
middeleeuwse 'vierkante mijl' na in het geheel geen institutionele identiteit bezat- konden de mensen zichzelf zien als Londenaren of cockneys en werden ook inderdaad als zodanig gezien. Vijandige omgeving Terwijl, zoals we gezien hebben, de arbeidersbeweging in de metropool potentieel over enkele voordelen beschikte, was de reuzenstad zo omvangrijk en vormloos dat deze voor de arbeidersbeweging een vijandige omgeving geweest moet zijn. Uitgezonderd havensteden (die in de negentiende eeuw enorm groeiden) waren dergelijke steden in industrieel opzicht te heterogeen om het mogelijk te maken eenheid te baseren op arbeidspositie, iets wat in
NOVEM
........................................................................
~
----------------------------------~--,-~A
JAARGANG
l-
NUMMER
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
l 9 8 8
reldoorlog ontwikkelden zich in de tweede stad van GrootBrittannië, Glasgow, bewegingen van huurders, die door stakingen wetgeving op het gebied van huurprijsbeheersing afdwongen. Andere huuropstanden in die tijd kwamen, op een enkele uitzondering na, ook in de grootste steden op: Londen, Birmingham, Merseyside, Belfast. In Amerika was New York de enige Amerikaanse stad waar de huurders er (in 1920) in slaagden huurbescherming te verkrijgen. Van het relatief geringe aantal wooneenheden dat voor 1914 door gemeenten in Groot-Brittannië werd gebouwd, verrees de helft in de twee reuzensteden Londen en Glasgow. De armen waren op de vrije markt De reuzenstad was onder andere een gigantische aangewezen. In de negentiende eeuw concentratie van arbeiders en verschafte de werkte de huurmarkt weliswaar goed arbeidersbeweging een potentiële samenhang. genoeg om - kwantitatief gezien voor voldoende huisvesting te zorgen, maar de armen droegen de lasten. Zij kwamen in extreem-slechte accommodaties terecht en bovendien genereerervan: het deel dat wèl een echte gemeenschap kon vor- de de huurmarkt constant spanningen tussen huisbaas en huurders. Voor de arbeiders in de grote stad was het men. Het is daarom verleidelijk te zeggen dat de werkelijke bezitten van een eigen huis geen reële mogelijkheid, terkracht van de arbeidersbeweging geheellag in de stadsdor- wijl aan de andere kant het aantal fabriekshuizen, dat in de pen, die in feite grotendeels het aangezicht van de reuzen- groene velden vlakbij industriële centra verrees, nauwestad bepaalden. Rondom deze dorpen probeerde Aber- lijks van betekenis was, en dat hoefde ook niet. Huur en crombie zijn Londense ontwikkelingsplan uit 1944 te struc- loon waren daarom de twee belangrijkste parameters van tureren, dorpen als Poplar en Clerkenwell. De beroemde het arbeidersbestaan in de grote stad. Mijn eigen kennisma'rode gordel' van Parijs bestond zeker helemaal uit ge- king als kleine jongen met het politieke bewustzijn van meenschappen van dergelijke geringe omvang. Bobigny 'rood Wenen' was dat ik van andere jongens leerde dat werd een socialistisch bolwerk in 1912 toen het nauwelijks huisbazen de christen-sociale partij steunden en huurders vierduizend inwoners had. Het werd en bleef een bolwerk de sociaal-democratische. Dit was een algemeen fenomeen van de communistische partij toen het minder dan twintig- dat voor alle reuzensteden gold, in het bijzonder voor de duizend inwoners telde. Iedere historicus die zich met de 'stadsbuurten in de stad'. In deze buurten - waar lonen, arbeidersbeweging in de grote stad bezighoudt, kent deze huur, gemeenschapsgevoel en klasse-organisatie samenviestadjes binnen de stad: Florisdort in Wenen, Sans in Barce- len- vlamden grote sociale bewegingen op. lona, Wedding in Berlijn, Sesto San Giovanni in Milaan, Huurdersacties flakkerden op en verdwenen. Maar grootetcetera. Soms, maar lang niet altijd, zijn deze buurten steedse woningbouwprojecten - private en publieke - begegroepeerd rond een fabriek of een industrieterrein. wezen voor de arbeidersbeweging van permanente betekenis te zijn. Het waren plekken waar gemeenschapsgevoel Transport en wonen gekweekt kon worden. Dit kwam niet alleen door hun In wereldsteden kwamen ontwikkelingen op gang met een grootte, maar- voor zover het om publieke woningbouw uitzonderlijk explosieve lading, hoewel deze zich in kleine ging - ook door de politieke investering die ze, bij hun steden ook wel voordeden. Een voor de hand liggende stichting, vertegenwoordigden. Elk omvangrijk project ontwikkeling is die van het transport; reuzensteden zijn voorzag de arbeidersbeweging van een uitstekend organiafhankelijk van een systeem van massavervoer. Rotzooien satiepotentieeL Bijzondere, voor arbeiders bedoelde, womet bussen, trams, metrostellen en treinen is waarschijnlijk ningprojecten- die zich in de praktijk vooral op de gewone, de veiligste manier om in steden politieke onrust uit te huurbetalende arbeider richtten - vormden automatisch lokken. Ook is het niet toevallig dat de linkervleugel van de concentraties van activisten. Greater London Council in de afgelopen jaren stedelijke De publieke aanbouw van huizen werkte een unificatie van vervoersbedrijven en vervoerstarieven gebruikte als aan- de gemeentepolitiek in de hand.Deze politiek organiseerde grijpingspunten in gevechten met de conservatieve rege- een blok van kiezers wiens keuzen grotendeels afhingen ring. Het is een bekend verschijnsel dat stadsvervoersbe- van hun status als huurders van gemeentelijke woningdrijven vakbandsbolwerken zijn, omdat deze beheerd of bedrijven. Dit, en gemeentelijke tewerkstelling in het gecontroleerd worden door de staat en omdat de gevoelig- algemeen, waren de belangrijkste patronagemiddelen die heid van het publiek voor storingen in de stedelijke ver- onderdeel uitmaakten van de politieke machinerie van de voersstroom de bonden een belangrijk wapen in handen stedelijke arbeidersbeweging. geeft. Een tweede ontwikkeling betreft bouw en beheer van Het nieuwe gezicht van de megalopolis huurhuizen. Dit is een politiek radicaal thema op twee Op dit punt aanbeland moeten we op een belangrijke manieren: prijs- en contractbeheersing betekenen een forse verandering in de aard van bewoners van die publieke interventie in de vrije markt en door de huursector bestaat huizen wijzen. Met de suburbanisatie - de uittocht van er op grote schaal publieke verantwoordelijkheid voor de industrie en arbeiders - en met de crisis van de binnenstad bouw van huizen. In deze beide opzichten speelde de veranderden de stadswijken waar geschoolde arbeiders met reuzenstad een vooraanstaande rol. Tijdens de eerste we- vaste banen leefden, in lokaties voor de economisch minder steden met mijnbouw, textiel of scheepsbouw wel lukte. De grote stad was veel te groot om een echte gemeenschap te kunnen vormen. Professor Higgins, hoofdrolspeler in het toneelstuk Pygmalion van Shaw, beweerde dat hij kon zeggen welke spreker uit welk deel van Londen afkomstig was op grond van zijn accent, en of dit nu waar was of niet, het moet voor de Londenaren uit de tijd van Koning Edward geloofwaardig hebben geklonken. Tenslotte verbleven inwoners van de reuzenstad het grootste deel van hun tijd niet in de grote stad als zodanig, maar in een deel
60
D
E
H
E
L
L
N
G
JAARGANG
l-
NUMMER
bedeelden. Dientengevolge wijzigde het sociale en politieke karakter van deze wijken zich. Dit brengt ons op de fundamentele transformaties die de reuzenstad in de afgelopen twee à drie generaties heeft ondergaan, in ieder geval in de Westerse wereld. Ten eerste, de grote stad is door de migratie naar voorsteden en satellietsteden gedecentraliseerd geraakt. Ten tweede, de stad is gedeïndustrialiseerd geraakt, niet alleen door de algemene neergang van beroepen in de secundaire sector, maar ook door de uittocht van ambachtelijke bedrijven en daar werkzame geschoolde vakkrachten (die vroeger op de stad georiënteerd waren). Vaak was deze emigratie het gevolg van progressieve stadspolitiek. Twee neveneffecten van deze ontwikkeling kunnen worden genoemd. Voor een toenemend aantal arbeiders is de band tussen dag en nacht verbroken, of tussen de plek waar gewoond en gewerkt wordt. Dit heeft gevoelige effecten op het organisatievermogen van de arbeidersklasse, dat altijd het sterkste is als werk en wonen samenvallen. Het kan ook zo zijn, dat de verandering in de economie van de stedelijke arbeidersklasse geleid heeft tot een vernietiging van die scherp omlijnde arbeidsmarkten, die- paradoxaal genoegarbeiderssolidariteit makkelijker bereikbaar maakten. Zolang verschillende groepen en lagen van arbeiders, en in het bijzonder etnische groepen, in de praktijk meestal niet om dezelfde baan streden maar in hun eigen sectoren werk zochten, konden rivaliteit en jaloezie binnen de arbeidersklasse gemakkelijk binnen de perken blijven. Ten derde, in het algemeen is de bestuurlijke expansie van de reuzensteden opgehouden of gestopt nu welvarende voorsteden (of, zoals in Engeland, reactionaire regeringen) de strijd aanbinden tegen politieke overheersing door de armen uit de binnenstad en tegen hogere gemeentelijke belastingen. Ten vierde, de 'binnenstad' lijkt heden ten dage toenemend gedomineerd te worden door een specifieke populatie: verschillende soorten armen, ongeschoolden, sociaalmarginalen en probleemgevallen, etnische en andere minderheden. Het is niet zo dat alle er wonende arbeiders vertrokken zijn, maar andere groepen bepalen nu het beeld van de binnensteden. De nieuwe binnenstadsbevolking bestaat niet alleen uit deze achtergeblevenen, maar ook uit mensen die door de reuzenstad aangetrokken worden (en werden). Juist het grootsteedse milieu bevat en bevatte- in sociologische zin - open ruimtes voor de 'sociaal-besluitelozen'. De grote stad was altijd al bij uitstek een plaats voor doortrekkende reizigers, bezoekers, toeristen, tijdelijke bewoners en is op sommige manieren zelfs ontworpen als een niemandsland, of liever nog als een 'land-vooriedereen'. Haar 'anomie' en anonimiteit zijn geen mythe. Tenslotte, terwijl structuur en bewoners van de stad op de genoemde wijze aan het veranderen waren, vernietigde de stedelijke ontwikkeling, publiek en privé, de grondslagen die de vorming van stedelijke dorpen mogelijk hadden gemaakt - en waarop zoveel van de kracht van de arbeidersbeweging gebaseerd was. Dit was vooral het geval in de jaren zestig, die rampzalige jaren in de lange en belangrijke geschiedenis van het stedelijk leven op deze aardbol. Het stedelijke decor- in wat vroeger het areaal van de arbeidersklasse was - is nu vaak dat van vormloze torens, omringd door open ruimtes en skeletten van vroegere pakhuizen en fabrieken, die staan te wachten om te worden vervangen door recreatiecomplexen of dure flatappartementen. De demoralisatie van de arme mensen in deze
D
E
H
E
4/5-
NOVEMBER/DECEMBER
1988
verminkte en met graffiti bespoten woestijnen mag niet weggepoetst worden.
Desintegratie van de megalopolis Daartegenover staat gentrification, normaal een fenomeen van een minderheid, behalve in Parijs, waar de stad beperkt is gehouden tot het gebied van 1860. Gentrification maakt van arbeiders louter een overdag aanwezige bevolkingsgroep die zich 's avonds terugtrekt in holen, zoals in Parijs de bistrots op de hoek na kantoortijd sluiten. Het is natuur-
foto: Josè Melo/HH
lijk mogelijk, dat onder de nieuwe etnische groepen een proces van gemeenschapsvorming opkomt, maar waarschijnlijk niet op een van vroeger bekende schaal. En het kan best zijn dat er een nieuwe- potentiëel radicalegroep mensen in de binnensteden woont, zoals studenten, maar zij zijn niet hetzelfde als de oude arbeidersklasse. Het effect van dit alles op de arbeidersbeweging in de grote steden was de teloorgang van de vroegere cohesie - uitgezonderd de vormen van patronage die met stedelijke politiek blijven samenhangen. Als de stad zelf politiek afgeschaft wordt of niet bestaat (zoals in Londen), dan blijft er niets over dan het cement van de nationale politiek, vooropgesteld, dat het stedelijk gebied voldoende sociale cohesie behoudt. Kort gezegd, arbeidersbewegingen in de grote stad leven op het verzamelde kapitaal van het verleden. Zij zijn sociaal-democratisch, socialistisch, communistisch of zelfs democratisch (zoals in de VS), omdat deze etiketten de basis vormden voor de mobilisatie van de arme mensen in het verleden. De betrokken partijen worden door de armen nog steeds gezien als 'partijen voor ons'. Maar in steden die groeiden door de komst van nieuwe bevolkingsgroepen - zoals Miami en Los Angeles - hebben deze groepen geen vanzelfsprekende affiniteit met die politieke partijen die in het verleden in bepaalde stadsdelen een automatische politieke zuigkracht hadden. Wat de arbeidersbeweging verliest, of verloren heeft, is de klassebinding van de arbeidende bevolking als zodanig. Deze maakte haar sterk en verschafte een collectief geloof in eigen kunnen. Als de stedelijke politiek door de hele stedelijke zone bepaald zou worden, dan zouden de arbeiders en de armen misschien zelfs niet eens meer het gevoel
L
L
I
N
G
61
------------------------------------------------------------------------------------------~----~
•
.JAARGANG
I-
NUMMER
4/5-
hebben, op de een of andere manier, de norm te zijn of de meerderheid van de inwoners te vormen. In de binnensteden hebben ze een dergelijke positie vaak nog wel. Wantparadoxaal genoeg- leidt de desintegratie van de megalopolis ertoe dat de binnensteden een natuurlijk centrum van geconcentreerde ontevredenheid worden. Maar van wat voor een soort ontevredenheid? Wiens ontevredenheid? In zeker opzicht verliest de werkende bevolking de status en het bewustzijn van een 'proletariaat' (of van een arme sociale groep) en wordt zij weer een pre-industriële, slecht bedeelde arbeidende stand; of wat erger is: arbeiders of 'gewone mensen' worden weer een 'onderklasse'. In de meeste Europese reuzensteden zijn deze 'werkende armen', zeker als zij tot de etnische groepen behoren, minder georganiseerd en meer intern verdeeld dan vroeger. En in vergelijking met de steden in de VS hebben deze etnische groepen lang niet zoveel tijd gehad om zich aan te passen aan het nu overal gangbare nationale, taalkundige en raciale mozaïek. De karakteristieke actievorm van deze 'nieuwe armen' of 'werkende armen' is niet langer de staking, de massademonstratie of de openbare bijeenkomst, maar- net als in het verleden - het geweld. De grote stad wordt wederom met rellen geconfronteerd en is weer net zo gevaarlijk als tot het midden van de negentiende eeuw gebruikelijk was. Toch zijn in een ander opzicht de politieke voorwaarden voor wat Edward Thompson 'morele economie' en voor wat George Rude 'menigte' noemde, niet langer meer aanwezig. Hetzelfde geldt voor de wortels van de sociale structuur nodig om 'menigten' te mobiliseren. De scheidslijnen in de heterogene en vaak sociaal-ongeorganiseerde categorie van deze nieuwe 'werkende armen' zorgen ervoor dat hun acties naar-binnen-gericht zijn in plaats van opwaarts. Realistisch bezien hebben de typische rellen of opstanden van vandaag de dag geen politiek karakter meer. Ze zijn niet zozeer zonder richting (vaak zijn ze maar al te duidelijk gericht tegen een ander ras of territorium of een afwijkende leefstijl) alswel zonder politiek doel. Er zijn geen eisen waaraan tegemoet gekomen kan worden en ze missen gestructureerde organisatievormen, of als gevolg daarvan kaderleden, zoals die vroeger in de arbeidersbeweging voorkwamen. De politiek van het ghetto is geen politiek van de arbeidersklasse. Dit alles is een ernstige handicap voor de arbeidersbeweging, want zelfs in de periode dat de stedelijke arbeidersbeweging op haar hoogtepunt was, was deze nooit zo samenhangend als in de kleinere industriële gemeenschappen. De arbeidersbeweging in de grote stad was altijd een meer bijeengeraapte en heterogene sociale laag, samengehouden door een gemeenschappelijke levenswijze als handarbeider en door een alledaags bewustzijn over klassepositie, relatieve armoede en status. Tegelijkertijd waren arbeiderspartijen hierdoor opslagplaatsen van klassebelangen en belangen van andere minderheden. Zij waren, net als de Democratische Partij in de VS, allianties van minderheden en hun belangen, maar ze waren niet uitsluitend allianties van een dergelijk type. Immers, het concept van de 'werkende bevolking' verschafte aan zulke verschillende en zelfs tegenover elkaar staande groepen een gemeenschappelijke noemer, zelfs al werd niet geappelleerd aan de specifieke positie van minderheden, zoals de leren of de Joden. De wederzijdse haat van protestanten en katholieken in Glasgow was evident op het voetbalveld, maar ze konden zich met het oog op de stedelijke politiek verenigen in een enkel kamp.
62
D
E
H
NOVEMBER/DECEMBER
J 9 8 8
Tegenwoordig zijn de werkende en niet-werkende armen uit de grote stad onderling verdeeld: etnisch, door sociaaleconomische status, door het al dan niet hebben van werk, door in of buiten de stad te wonen, door bij de 'gewone arbeidersklasse', een onderklasse of een randgroep te horen, en- niet op de laatste plaats- door bij leeftijdsgroepen te horen. Tussen deze categorieën staat vaak een muur van wederzijds onbegrip en vijandigheid. Zulk een populatie is (of lij kt) louter een verzameling van minderheden die geen effectieve gezamelijke politieke noemer hebben. Het gevaar van deze situatie is dat de politiek van de arbeidersbeweging in de grote stad zich hieraan aanpast, door alleen nog te functioneren als een coalitie van minderheden of groepen die uit de boot zijn gevallen. Er zijn twee problemen met deze strategie. Het eerste is, dat- wanneer minderheden enkel worden opgeteld - politiek gezien geen meerderheden worden geproduceerd. Het tweede is dat de minderhedenstrategie daar bovenop nog eens het gevaar in zich bergt eerder te vervreemden dan te mobiliseren. Geboekte overwinningen zouden wel eens illusoir kunnen zijn. Daar komt bij dat het aanspreken van een minderheid, of zelfs het vormen van een 'regenboogcoalitie' van minderheden, het risico heeft dat de rest van de bevolking open gaat staan voor de lokroepen van demagogisch-rechtse bewegingen, die de oude taal van gemeenschap en moraliteit spreken. Deze taal vormde de basis van de aantrekkingskracht van de arbeidersbeweging maar het gebezigde vocabulaire is racistisch en preludeert op een politiestaat. Op de keper beschouwd is het dit dat de oude grootsteedse 'rode gordels' in Frankrijk heeft verwoest, en de meesten van ons weten, zelfs als weinigen van ons het willen toegeven, dat de voornaamste verliezen van Labour onder de arbeiders niet door Thatcher's beroep op eigenbelang en persoonlijke welvaart wordt veroorzaakt maar door haar beroep op ras en op 'law and order'. Het lijkt duidelijk dat het ouderwetse appèl op klasse (hetgeen de kracht van de arbeidersbeweging was) niet langer werkt in de diep verdeelde grote steden. Als we in zekere zin terugkeren naar een versie van de 'stadsmenigte'-politiek uit de pre-industriële dagen van 'lower orders' en de 'labouring poor', is het dan ook niet logisch terug te keren naar de populistische politiek uit die tijd? Want er is nog steeds ruimte voor een ideologie en voor een mobiliserend principe, gebaseerd op wat alle inwoners van een stad gemeenschappelijk hebben: niet op de laatste plaats trots op de stad en op haar superioriteithetgeen een zeer krachtig sentiment kan zijn in grote steden - en interesse voor haar problemen, met zonder twijfel speciale aandacht voor de armen en uitgebuitenen? Alleen, met het perspectief van een 'stedelijke volkspolitiek' is slechts één ding mis. Een dergelijke politiek kan gevoerd worden door de arbeidersbeweging maar zij is niet haar 'natuurlijke eigendom'. Anderen kunnen deze politiek net zo effectief- en voor minder goede doeleinden voeren. We hoeven niet ver om ons heen te kijken om voorbeelden van politici te zien, die- met een scherpe neus voor politieke en financiële realiteiten, maar zonder gevoel voor sociale rechtvaardigheid - steden regelrecht de hemel inprijzen. • ERIC HOBSBA WM
Uit New Left Review. nr, 166, november/december 1987. Vertaling: Henk Derks. Bewerking: Henk Kn1nen.
E
L
L
Eric Hobsbawm is sociaal-historicus.
N
G
JAARGANG
1-
NUMMER
4/5-
!'iOVEMBER/DECEMRER
1 9 8 8
BUITENLAND Onder redactie van ldo Weijers
In het mei/juni-nummer van New Left Review (nr. 169) verscheen een tweetal interessante artikelen over de nieuwe ontwikkelingen in de Sovjet-Unie. Boris Kagarlitsky, een van de organisatoren van de onlangs opgerichte Federatie van Socialistische Verenigingen, analyseert de bureaucratische stagnatie tijdens de Brezhnev-periode. De Brezhnev-elite bleek volstrekt niet voorbereid op de explosieve situaties van de tachtiger jaren. Men was gefixeerd op stabiliteit. Bij het ongeluk met de Chernobylcentrale trad met een schok de zwakte van het traditionele management-systeem aan het licht en zijn onbekwaamheid op het gebied van de moderne technologie. De kwestie Chernobyl opende de weg naar een waarheidsgetrouwer onderzoek van andere sociale problemen. Volgens de schrijver speelde de mensenrechtenbeweging, ontstaan in de jaren zestig, hierbij vrijwel geen rol van betekenis. Een belangrijke inspiratiebron van de nieuwe politiek vormde daarentegen de nieuwe socialistische oppositie. In een aantal samizdat-bladen ontwikkelde men verregaande ideeën over arbeiderszelfbestuur. Nadat deze beweging echter begin jaren tachtig was uitgeschakeld, bleef een aantal jaren als enig werkelijk alternatief een reformistische stroming binnen het establishment over, een groep hervormingsgezinde onderzoekers met als spreekbuis het tijdschrift Eko, uitgegeven door Abel Aganbegyan en Tatiana Zaslavskaya. Pas in 1986 herleefde de socialistische oppositie weer. Een nieuwe dramatische gebeurtenis was het gedwongen terugtreden van Boris Yeltsin als Moskous parlijleider in oktober 1987, dat het begin betekende van een onvervalst stalinistische campagne tegen de linkse oppositie. Deze nieuwe fase in de perestroika dwong ook de reformisten tot een scherpe keuze: voor een primair technocratische strategie (in overeenstemming met de belangen van het management met als leidraad meer ruimte voor de markt) of voor verdergaande de-
D
E
H
mocratisering en zelfbestuur. Ondanks Gorbatchovs reserve ten aanzien van de nieuwe technocratische school winnen deze inzichten volgens de schrijver aan invloed. Deze stroming vindt - ondanks haar anti-stalinistische retoriek vooral aanhang onder conservatieve stalinisten. De nieuwe technocraten zien, net als de traditionele stalinisten, de nieuwe linksen met hun eisen van openheid en democratisering als het grootste gevaar. De radicaal-reformistische vleugel koerst daarentegen vooral op mobilisering van de modemiserende tussengroepen, die het meeste belang hebben bij een voortzetting van de perestroika. In een volgend artikel komt Abel Aganbegyan aan het woord, in de vorm van een weergave van een lezing in november vorig jaar. Van Aganbegyan, inmiddels de belangrijkste economische adviseur van Gorbachov, is overigens net een boek verschenen getiteld The Challenge: Economics of Perestroika, waarin hij gedetailleerd ingaat op de vijf hoofdpunten van de economische perestroika. Dat zijn: intensievere produktiemethoden en produktiviteitsverhoging; een meer sociaal gerichte allocatie van middelen voor huisvesting, gezondheid en onderwijs; een nieuw model van centrale sturing met zelfbesturende ondernemingen; stimulering van eigen initiatief en nieuwe coöperaties in de dienstensector; openheid en zelfbestuur. In Race and Class (vol. 30, julyseptember 1988) staan twee belangwekkende artikelen over de strijd van de Palestijnen. Het eerste is de verkorte versie van een toespraak van de voorzitter van de lsraelische Vereniging voor de Mensenrechten, lsrael Shahak. Dit stuk, getiteld lsraeli apartheid and the intifada, handelt over de oorsprong en het huidige karakter van het totalitarisme in de lsrael1sche maatschappij en over het racisme dat in de bezetting van de Palestijnse gebieden naar voren komt. Op dit moment, zegt Shahak, moeten we ons niet concentreren op grote oplossingen, hoe belangrijk op zich
E
L
L
ook, maar proberen de Palestijnse bevolking in haar verzet tegen de dagelijkse vernederingen en onderdrukking te helpen. Het tweede artikel gaat over de volledig onzekere status van de Palestijnen in Libanon. Het is geschreven door de antropologe Rosemary Sayigh, bekend van haar boek over de geschiedenis van de Palestijnen: Palestinians: trom peasants to revolutionaries. Een ander artikel over het lot van de Palestijnen verscheen in New Formations (5, summer 1988) en gaat in op het probleem van een Palestijnse identiteit en de vorming van een nationalistisch bewustzijn. Aanleiding vormt het volgende verhaal: 'Ik ben een Palestijn, ik ben geboren in Jeruzalem, ik begon met een Palestijn te zijn, toen begonnen ze me iemand zonder land te noemen. Ze noemden me een vluchteling. Daarna was ik statenloos. Toen werd ik een Syriër genoemd, een Libanees, een Jordaniër, noem maar op. Toen begonnen ze me een terrorist te noemen. Vandaag leerde ik van professor Khayutman dat ik eigenlijk Joods ben'. New Formations is een buitengewoon interessant tijdschrift voor belangstellenden in culturele studies en voor degenen die de discussies over moderniteit en 'postmodernisme' op een politiek-theoretisch prikkelend niveau willen bijhouden. Aangezien het echter in Nederland nog nauwelijks verkrijgbaar is, geef ik hierbij het adres van de uitgever: Routledge, 11 New Felter Lane, London EC4P4EE. Het verschijnt driemaal per jaar onder redactie van James Donald en Homi Bhaba, bijgestaan door een uitgebreide kring medewerkers, zoals len Ang, Sirnon Frith, Stuart Hall, Dick Hebdigeen Edward Said, die afwisselend als mederedacteuren optreden. Het centrale thema van dit laatste nummer is het vraagstuk van politieke en culturele identiteit, kortom de vraag in hoeverre en in welke zin 'we' nog behoefte hebben aan identiteiten, een linkse identiteit, een feministische identiteit, etcetera. Geen gek item voor Hellinggangers. •
N
G
63