Domestic Workers in de Golfstaten Overleven in een kwetsbare positie met afhankelijkheid en uitbuiting
Nicole Paagman (5738733);
[email protected] Bachelor scriptie Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie Universiteit van Amsterdam Mei 2012
Docent: Dr. M.P.C. Janssen,
[email protected] Medebeoordelaar: D.H. de Vries
Aantal woorden: 11.756
1
Inleiding
Migrant Rights, een organisatie die via het internet aandacht vraagt voor de misstanden die arbeidsmigranten in het Midden Oosten ondergaan, rapporteert op 6 februari jl. een ‘overvloed aan zelfmoorden onder domestic workers’ in Libanon, Kuweit en Saudi Arabie. Profusion of domestic worker suicides – in just one week: The first month of the new year has concluded with a number of tragic incidents involving migrant domestic workers. Suicide is often the last resort for migrants subjected to abusive conditions, often the only mechanism of change migrants feel is within their reach. Frequently, they are right; the foreign domestic sector remains largely unregulated throughout much of the Middle East, and there are few channels to redress employer abuse without risking further mistreatment, loss of sponsorship, or even legal penalties. For some marginalized migrant workers, despondency is difficult to avoid, rendering suicide a welcomed means of escape.1
Een kort levensverhaal Onlangs bracht ik een bezoek aan Gloria, een Filippijnse vrouw van 53, die 6 jaar geleden bij mij en mijn gezin te werk gesteld was in Muscat, Oman en nu in Dubai woont. Ik trof een zelfverzekerde vrouw die mij en mijn (in Dubai wonende) vriendin in haar servants quarter (kamer van hooguit vier bij vier meter met een aanliggende badkamer) ontving en honderduit vertelde over haar leven op dit moment. Er was in de tussentijd het nodige gebeurd. Toen zij in Oman was, werkten en woonden Gloria’s man en zus daar ook. Nadat haar man was overleden en wij naar Nederland vertrokken besloot Gloria naar Dubai te gaan waar haar dochter en schoonzoon werkten. Ondertussen was Gloria grootmoeder geworden van twee kleinkinderen van haar andere dochter in de Filippijnen. Deze dochter gaf Gloria, in de tijd dat Gloria bij ons werkte, de nodige zorgen aangezien zij ontspoort dreigde te raken. Haar moeder en zuster hebben toen tevergeefs geprobeerd haar over te halen ook naar Dubai te komen. Maar nu is Gloria tevreden over het verantwoordelijkheidsgevoel en de rust die haar dochter gekregen heeft door de komst van de kinderen. Gloria zelf was twee jaar geleden met een Canadees gezin vanuit Dubai meeverhuisd naar Nieuw Zeeland. Zij voelde zich daar zo eenzaam dat zij daarom haar ‘madam’ gevraagd had of ze weer terug zou kunnen naar Dubai.
1
http://www.migrant-rights.org/ (27-2-2012)
2
Momenteel werkt ze bij een jong expat gezin en Gloria zorgt, naast het huishouden (‘groot huis, ma’am’, vertrouwde ze mij toe) ook voor de kinderen op de dagen dat ‘madam’ werkt. Het gezin woont in een wijk vlak bij het strand, dit is een belangrijke plek voor Gloria en haar vriendinnen om elkaar in hun vrije tijd te treffen. Mijn vriendin had graag gehad dat Gloria bij haar was komen werken, echter Gloria was niet beschikbaar. Aan mij had Gloria laten doorschemeren dat zij erg blij was in de wijk bij het strand te wonen, terwijl mijn vriendin in een wijk woont die daar een stuk vandaan is. Er werd snel aan toegevoegd dat zij ‘natuurlijk heus wel bij haar in dienst was gegaan als ze geen andere baan had kunnen vinden’. Ondertussen had mijn vriendin een andere Filippijnse huishoudster· gevonden die weg wilde bij een Pakistaanse familie, maar deze familie had haar zonder pardon op het vliegtuig naar de Filippijnen gezet. En nu probeerde mijn vriendin haar terug te halen. Gloria kon haar precies vertellen hoe zij dit het beste kon doen. Om langdurige procedures en papierwerk te voorkomen moest zij zorgen dat een familielid van deze vrouw, werkzaam in Dubai, een visitvisa regelt voor familie bezoek in Dubai, zo had Gloria dat onlangs ook gedaan met een nichtje, en ze kende wel meer voorbeelden.
Gloria’s verhaal laat zien dat we hier te maken hebben met een sterke vrouw die haar zaken goed op orde lijkt te hebben. Echter in haar levensverhaal is een afhankelijkheid te onderscheiden van familie, werkgevers, procedures en regelgeving. Een kwetsbare positie waarin Gloria manoeuvreert om zichzelf, en haar naasten, in relatief veilige omstandigheden te plaatsen. Niet alle domestic workers die tewerkgesteld zijn in landen in en rond de Golfstaten zijn in staat zichzelf te beschermen. Het recente proefschrift van rechtssocioloog Antoinette Vlieger geeft inzicht in ‘de conflicten die plaatsvinden tussen dienstbodes en werkgevers in Saudi Arabie en de aangrenzende Verenigde Arabische Emiraten’(Vlieger 2011:311). Vlieger deed onderzoek naar de oorzaken die aan deze conflicten ten grondslag liggen. Zo noemt zij de snel gegroeide economische en industriële ontwikkeling (na de ontdekking van olie) als oorzaak van het ontbreken van een goed functionerend rechtssysteem. Het ontbreekt namelijk aan een systeem dat op opkomt voor de belangen van arbeidsmigranten, in tegenstelling tot de belangen van de locale Arabische bevolking die hun welvaart met het huidige systeem juist verstevigen (Vlieger 2011). Daarnaast kent de van oudsher gesegregeerde Arabische samenleving een traditionele positie van de vrouw en vindt de uitvoering van de werkzaamheden van de domestic worker voornamelijk plaats in de private sfeer. Hier bevinden de vrouwen zich in een kwetsbare positie, die weinig ruimte geeft om, indien nodig, te ontsnappen aan situaties waarin zij tegen hun wil terecht zijn gekomen. 3
Dit essay gaat over vrouwen die zich op de internationale arbeidsmarkt begeven. De markt van arbeidsmigratie bestaat uit verschillende aspecten van vraag en aanbod, die invloed hebben op het handelen van de migrerende vrouwen. De vrouwen die gaan werken als domestic worker in de Golfstaten komen terecht in een rechtssysteem en regionale cultuur die bijdragen aan een kwetsbare positie die gevoelig is voor uitbuiting. De vraagstelling die in dit essay beantwoordt wordt, luidt daarom als volgt: Hoe overleven de Aziatische vrouwen, die als domestic worker tewerkgesteld zijn in de Golfstaten, in een kwetsbare positie met afhankelijkheid en uitbuiting? Met een beschrijving van het immigratiesysteem dat in de landen rond de Golf gehanteerd wordt en een verdere uitwijding over de typerende eigenschappen van “de Arabische cultuur” wordt inzicht verkregen in de positie van vrouwen in deze samenleving. Stereotypering door werkgevers en de domestic worker zelf hebben invloed op de marktpositie van de domestic worker. Zo hebben nationaliteit, etnische eigenschappen die hieraan worden toegeschreven en bepaalde eisen van de werkgever waaraan de domestic worker dient te voldoen, invloed op de invulling van vacatures. Om tot een antwoord te komen van de vraag die in dit essay wordt gesteld zal gekeken moeten worden naar de concepten structuur en agency. Hiervoor zal met theoretische benaderingen van Pierre Bourdieu gekeken worden hoe het handelen van de vrouwen binnen een machtsstructuur in relatie staat tot overleven. Aan de hand van theorieën over overlevingsstrategieën van ontwikkelingssocioloog Magdalena Villarreal en antropoloog Nancy Scheper-Hughes, kan een vergelijk gemaakt worden met het (korte) levensverhaal van Gloria in deze inleiding. De mate van ruimte om te handelen die een domestic worker heeft blijkt van belang voor overleving. In de analyse wordt duidelijk dat de arbeidspositie van domestic workers in de GCC-landen een beperking van het handelen laat zien. In deze situatie spelen netwerken, en de toegang daartoe, op locaal en internationaal niveau een belangrijke rol. Met een aanvulling over ontwikkelingen van activisme op internationaal niveau zal gekeken worden of verbetering van de kwetsbare positie van de domestic worker in de Golfstaten in de toekomst mogelijk is.
4
Migratie domestic workers
Eind jaren 90 werkten tussen de 1.3 en 1.5 miljoen Aziatische vrouwen in het Midden Oosten. In 1970 was 15% procent van het aantal arbeidsmigranten vrouw, halverwege de jaren 90 bestond 60% van de Filippijnse migranten uit vrouwen (Moors 2003). Voor Sri Lanka gold in die tijd zelfs een percentage van 75%, dat inmiddels door een toename van mannelijke migranten is gedaald naar 50%.2 Van de vrouwen gaat 88% werken als domestic worker (Gamburd 2010). Domestic workers worden als ‘live-in’ (wonend in het huis van de werkgever) tewerkgesteld om in het privé huishouden werkzaamheden te verrichten zoals schoonmaken, koken en verzorging van kinderen en oudere familieleden. Dit in ruil voor eten, verblijf en geld (Vlieger 2011:45). De vrouwen die als domestic worker tewerkgesteld worden in de Golfstaten komen uit de Filippijnen, India, Sri Lanka, Bangladesh en Indonesië. Zij maken onderdeel uit van een toenemend aantal vrouwelijke arbeidsmigranten, ‘… who move from the so-called Third World to the centers of global capitalism in order to take jobs at the bottom of the social hierarchy within a highly gendered economy’ (Liebelt 2008: 569). Vrouwen die vertrekken geven over het algemeen als reden op dit te doen in het belang van de familie en zo een betere toekomst voor hun kinderen te bewerkstelligen, maar soms ook om afstand te nemen van een slecht huwelijk of bepaalde familiedruk. Het verblijf duurt vaak langer dan oorspronkelijk gepland. Gedurende de jaren van migratie bepalen veranderende omstandigheden, zoals aanpassingproblematiek met de familie bij terugkeer en onderkenning van de voordelen om in het buitenland te blijven, de houding ten aanzien van terugkeer (Moors 2003). Structurele en materiële factoren liggen ten grondslag aan de beweegredenen van de arbeidsmigranten. Vlieger schrijft over de ‘pull’ factoren als de veranderende demografie en arbeidsmarkt behoeften in industriële landen. En ‘push’ factoren door de druk van overbevolking, werkeloosheid, armoede en politieke crisis in de minder ontwikkelde landen. Daarbij voorzien internationale netwerken die gebaseerd zijn op familiale, culturele en historische gronden, in een voortdurende migratiestroom (Vlieger 2011:45). Ontvangende landen vullen een tekort op de arbeidsmarkt aan met goedkope arbeid. In landen als de Golfstaten is het integratiebeleid, met een wetgeving van regels en beperkingen, zo geregeld, dat arbeidsmigranten een marginale positie innemen. De 2
Aangemoedigd door de overheid van Sri Lanka zijn meer mannelijke geschoolde en ongeschoolde arbeiders in de GCC-landen gaan werken (Gamburd, 2010).
5
uitzendende landen exporteren arbeid en verdienen aan het geld dat teruggezonden (remittances) wordt naar de familie van de arbeidsmigranten.3 Deze landen hebben een constante stroom van emigranten nodig om succesvol te blijven in de export markt van menselijk arbeid en concurreren zelfs met andere landen door voorwaarden te scheppen voor de export van arbeid. Terwijl ontvangende landen voor nationaal belang wetmatige beperkingen opleggen aan de arbeidsmigranten, gebruiken zendende landen beloningsystemen om de loyaliteit van de vrouwen aan hun thuisland te bevorderen. (Longva 1997) Zo wordt in de Filippijnen een oorkonde voor ‘the best domestic servants of the year’ door de president uitgereikt en worden de vrouwen de wereld in gestuurd als ‘soldiers of the nation’. (Lutz 2002:100). De vrouwen vinden op verschillende manieren hun weg naar werk in het buitenland. Veelal komen zij via, vaak illegale, tussenpersonen die bemiddelen tussen migratie handelaren in het thuis- en gastland. De kosten voor een contract resulteren in een schuld nog voordat de migrant aan het werk is en kan gaan verdienen. Een andere manier om werk te vinden is via netwerken van familie of vrienden die al werkzaam zijn in het gastland. Niet alleen worden de migranten hiermee aan werk geholpen ‘zij treffen bij aankomst ook een sociaal netwerk waar de nodige voordelen aan vast zitten’ (De Regt 2008: 607). Gezien het feit dat er vele partijen betrokken zijn en hoge bedragen gemoeid gaan met de migratie van domestic workers, worden zij door wetenschappers en internationale belangenorganisaties geschaard onder de categorie ‘trafficked women’. In het Palermo Protocol van de UNODC (United Nations Office on Drugs and Crime, November 2003), dat ontworpen is om handel in vrouwen en kinderen 'te voorkomen, te onderdrukken en te bestraffen', is uitbuiting één van de belangrijkste kenmerken van mensenhandel.4 Zo bestaat de handel rondom domestic workers uit economische belangen voor familieleden, bedrijven (als agentschappen, verzekeringsbedrijven, medische klinieken, valutahandelaars, vliegmaatschappijen etc.) en zelfs de hele natie (Constable 2003; Lutz 2002; Vlieger 2011). De keuze voor migratie naar een bepaald land varieert van het belang dat gehecht wordt aan wensen als een goede werkgever, een hoger inkomen, nieuwe ervaringen opdoen en de wereld verkennen of, zoals antropoloog Claudia Liebelt laat zien, te werken in het ‘Heilige Land’. (Lan 2003; Liebelt 2008). Zo proberen migranten uit de Filippijnen een strategische route te volgen met het uiteindelijke doel te emigreren naar Westerse landen als Amerika of 3
Voor landen als de Filippijnen en India bestond in 2008 respectievelijk 11,2 en 4,2 procent van het GDP (Gross Domestic Product) uit ontvangsten van remittances van arbeidsmigranten (Irudaya Rajan e.a., 2010) 4 http://www.unodc.org/unodc/en/human-trafficking/what-is-human-trafficking.html?ref=menuside (14-52012)
6
Canada. De ‘alternatieve’ route loopt dan via landen in het Midden-Oosten of Azië (Liebelt 2008). In Jemen proberen vrouwen uit Somalië en Ethiopië op de toegenomen vraag naar huishoudelijk personeel in te spelen door als vluchteling via smokkel boten binnen te komen in de hoop later door te kunnen reizen naar de Verenigde Staten, Canada of Europa (De Regt 2008). Westerse landen staan bovenaan de verlanglijst als locatie om als domestic worker aan het werk te gaan. Echter de kosten voor arbeidsbemiddeling zijn dan wel naar verhouding hoger en daarom voor sommigen onbereikbaar. De vrouwen die werkzaam zijn in het lagere arbeidssegment, door Liebelt ook wel ‘global proletariat-in-the-making’ genoemd, bereiden zich gedegen voor op de situatie van de landen waar zij willen gaan werken. De christelijke kerk in het gastland kan hierbij, voor onder andere de Filippijnse gemeenschappen, een centrale rol spelen. Liebelt stelt dat Filippijnse domestic workers zich onderscheiden van anderen door zich te manifesteren als kosmopolitisch geïnformeerde, politiek geëngageerde en geloofsijverige christenen. Zo schrijft zij;
Their intimate knowledge makes them Middle East “experts” of sorts, and their working class cosmopolitanism fosters an understanding of transnational (migrant) subjectivities beyond both ascription of victim-hood and an uncritical celebration of cosmopolitanism (Liebelt 2008: 584).
Volgens Liebelt construeren de vrouwen hun eigen ‘anders zijn’ op de wereldmarkt, in plaats van dat de vrouwen slachtoffers zijn van ‘Global Capitalism’ (ibid.). Zo bezitten Filippijnse vrouwen een competitief voordeel op de globale arbeidsmarkt dankzij adequate opleiding, voorbereiding en Engelse taalvaardigheden (Lan 2003; Liebelt 2008). De arbeidsmigranten bewegen zich op een globale arbeidsmarkt, waar economische ongelijkheid bepalend is voor hun positie in de hiërarchie van deze markt. Met het verlaten van haar land en gezin verandert de rol van een domestic worker in het buitenland van huisvrouw en moeder in de het thuisland naar kostwinnaar, transnationale moeder en soms zelfs werkgever van huishoudelijke diensten (Lan 2003). Deze ondernemende vrouwen leggen grote afstanden af om op hun werkplek te komen, tegen de tijd dat ze daar aankomen, blijkt hun bewegingsruimte echter beperkt (Moors 2003). Welke structurele context bepaalt de omstandigheden en bewegingsruimte voor deze vrouwen? Welke rechten en plichten heeft de domestic worker in de Golfstaten? Factoren die de kwetsbare positie van de arbeidsmigrant en in het bijzonder uitbuiting van de domestic worker in de kaart spelen, hebben te maken met immigratiebeleid, gender en stereotypering. In de volgende paragrafen zal inzicht gegeven 7
worden in het beleid dat Golfstaten voeren ten aanzien van arbeidsmigranten. Aan de hand van noties over gender, etniciteit en stereotypering wordt vervolgens beschreven met welke aspecten de vrouwen te maken hebben in de dagelijkse praktijk.
Het arbeidsmigranten beleid in GCC-landen De Golfstaten Bahrein, Kuweit, Oman, Qatar, Saudi Arabie en de Verenigde Arabische Emiraten hebben zich politiek en economisch verenigd in The Gulf Cooperation Council (GCC). Zij voeren een vergelijkbaar immigratiebeleid ten opzichte van arbeidsmigranten. De vondst van aardolie zorgde voor grote maatschappelijke veranderingen, met een ongekende snelheid, van de voorheen traditionele samenlevingen in deze landen. Het ontbrak aan mensen die in aantal en opleiding zouden kunnen voldoen aan de eisen die de modernisering vergde. Hierdoor ontstond de noodzaak om kennis, techniek en arbeidskracht van buiten af te halen. De Golfstaten raakten structureel afhankelijk van buitenlandse arbeiders. Het algemene gevoel dat de lokale bevolking haar identiteit zou verliezen doordat steeds meer belangrijke activiteiten in handen kwamen van buitenlanders, zorgde voor een immigratiebeleid dat gericht werd op de onevenwichtige demografische balans. De autoriteiten maakten zich geen zorgen de rijkdom te moeten delen met de nieuwkomers, echter de angst bestond dat het karakter van de samenleving aangetast zou worden bij de aanwezigheid van een zodanig grote hoeveelheid immigranten. De zorg om de overleving van de eigen cultuur resulteerde in een non- integratie politiek (liever dan integratie) als basis voor sociale stabiliteit (Longva 1999; Gamburd 2009). De verdeling van de verworven inkomsten uit olie is vanuit de overheden geregeld in een beleid van distributie van materiële voordelen, alleen toegankelijk voor GCC inwoners. Dit wordt door de bevolking als vanzelfsprekend ervaren. Hun zorg is vooral of de manier waarop de macht de welvaartsverdeling regelt gelijkmatig gebeurt. Naast exclusieve toegang tot overheidsfuncties met hoge salarissen en voordelige arbeidsvoorwaarden, krijgen burgers gratis of gesubsidieerde ziekenzorg, telefoon, gas, water, elektra en basis goederen (zoals olie, rijst, suiker e.d.). Ook hebben getrouwde mannen recht op een eigen stuk grond, huis en rentevrije leningen (Longva 1997). Een andere bron van inkomsten voor de inwoners van Golfstaten is het Kafala, ofwel sponsorship, systeem. Het systeem, dat bestaat in de GCC-landen en andere landen in de regio zoals Jordanië en Libanon, betekent voor de migrant dat zijn/haar recht voor werk en verblijf in het gastland verbonden is aan de kafeel, ofwel sponsor cq werkgever (Migrants Right 2010). Dit systeem wordt wel gezien als de meest geïnstitutionaliseerde relatie tussen migranten en hun gastland. De herkomst wordt toegeschreven aan de oude traditie van 8
‘leercontracten’, waarbij werkgevers een patronage rol innemen en werknemers een afhankelijke positie hebben (Longva 1999). Volgens James Scott, die door Elizabeth Frantz wordt geciteerd, moet de structuur van een patron-klant relatie begrepen als een ruilrelatie die gebaseerd is op:
… a largely instrumental friendship in which an individual of higher socioeconomic status (patron) uses his own influence and resources to provide protection or benefits, or both, for a person of lower status (client) who, for his part, reciprocates by offering general support and assistance, including personal services, to the patron (Scott in Frantz 2008:631).
Deze definitie verwijst in bepaalde mate naar een inter-persoonlijke en affectieve ruilovereenkomst. Echter het ‘sponsorship’ systeem dat van toepassing is op de relatie tussen een GCC-bewoner en een buitenlandse ‘gast’arbeider geeft een extra dimensie aan de situatie. Met dit immigratie systeem kunnen arbeidsmigranten een visum of verblijfsvergunning alleen verkrijgen op basis van een arbeidsovereenkomst met een inwoner van het land. De werkgever is dus de sponsor. Dit betekent dat de werkgever door de staat volledig verantwoordelijk gesteld wordt voor deze arbeidsmigrant en gelijktijdig is de migrant volledig afhankelijk van haar werkgever. De werkgever is verantwoordelijk voor de kosten van de werkvergunning, verblijfsvergunning, salaris, woonruimte, levensonderhoud en per twee jaar een ticket naar het thuisland. Door de koppeling van de verblijfsvergunning aan de werkgever loopt deze ook af als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. Dit betekent dat de werknemer, zonder ontslagbescherming, op ieder moment door de werkgever het land uit gezet kan worden. Bovendien, als een domestic worker wegloopt van de werkgever, wordt zij direct beschouwd als crimineel, zelfs als er sprake is van mishandeling door de werkgever (Vlieger 2011). Vanuit de overheid wordt de werkgever geadviseerd het paspoort in te nemen en in bewaring te houden. Dit zou als doel hebben criminaliteit tegen te gaan. De symbolische betekenis hiervan is echter dat bij aankomst de machtsrelatie en afhankelijkheid meteen duidelijk worden gemaakt. De werknemer heeft geen bewegingsvrijheid om van baan te wisselen of om überhaupt het land zomaar te verlaten (Longva 1999). Om te voorkomen dat het groot aantal buitenlanders een bedreiging vormt voor de lokale bevolking, handhaven de GCC landen nog een aantal beperkingen op staats niveau. Naast strikte regelingen over de duur van het verblijf hanteert de immigratiedienst ingewikkelde criteria om familieleden over te laten komen. Het is niet mogelijk een 9
burgerschap te verwerven noch in het bezit te komen van land, vastgoed of een bedrijf. Het beleid is erop gericht het verblijf van de gastarbeiders tijdelijk en informeel te houden zodat er geen kans bestaat dat zij zich organiseren, ofwel; ‘to make guest workers physically useful but politically docile’ (Gamburd, 2008:69). Bescherming van ‘een adequaat rechtssysteem, met regels die duidelijk zijn en op iedereen min of meer gelijk worden toegepast’, kunnen de domestic workers niet verwachten (Vlieger 2011:311). Het ontbreken hiervan wordt door Vlieger toegeschreven aan de snelheid waarmee de veranderingen in de maatschappij hebben plaatsgevonden als gevolg van de rijkdom uit olie. De leiders in de Golfstaten hoeven geen belastingstelsel te ontwikkelen, noch een (democratische) rechtsstaat die hier mee gepaard gaat. Hiervoor in de plaats bepalen systemen als tribalisme, corruptie en vriendjespolitiek de positie van burgers in geval van problemen. Voor de domestic worker, die niet als burger wordt beschouwd, geen familie in de buurt heeft, noch geld voor omkoping of mogelijkheden machtige mannen te kennen, komt het in de praktijk op neer dat zij vrijwel elk conflict verliest. De domestic worker bevindt zich in een structuur van economische en legale afhankelijkheid. De economische afhankelijkheid wordt versterkt door de druk van familieleden in het thuisland die op geldzendingen rekenen en vaak zijn er ook nog hoge schulden gemaakt bij onderhandelaars van arbeidsbemiddeling in het land van herkomst. Migranten benaderen de regels en de hieruit voortvloeiende situatie van hun bestaan in het gastland als onderdeel van het arbeidsmigratie pakket, dat zij uit eigen (vrije) wil verkozen. Andrew Gartner wijdt het mechanisme van het structureel geweld dat de arbeidsmigranten in de Golfstaten ondergaan voornamelijk aan het Kafala systeem. Ofschoon de agency van de GCC burgers niet genegeerd moet worden, laten zij gebeuren dat arbeidsmigranten worden misbruikt, uitgebuit en gedomineerd. Het zijn volgens antropoloog Gartner structurele krachten, zoals het immigratiebeleid, die toestaan, veroorzaken, aanmoedigen of op een of andere manier betrokken zijn bij de productie van structureel geweld van lokale bewoners naar de gastarbeiders in GCC-landen (Gardner 2008). Ook mensenrechten organisaties en andere instellingen op het gebied van arbeid en migratie, omschrijven het systeem als discriminerend en uitbuitend. (Longva 2007; Migrant Rights 2010). Niet alleen het systeem rond arbeidsmigratie zorgt voor een structuur van uitbuiting en afhankelijkheid. De positie van de vrouw in een ‘Arabische’ samenleving, etniciteit en stereotypering dragen verder bij aan de onderwerping aan een systeem waarin domestic workers in de Golfstaten zich bevinden.
10
De positie van de domestic worker In haar onderzoek onder Filippijnse domestic workers die werkzaam zijn in Taiwan, beschrijft socioloog Pei-Chia Lan de gender positie van deze vrouwen in hun rol als huisvrouw en moeder in de Filippijnen naar kostwinner, transnationale moeder en soms zelfs werkgever van huishoudelijke diensten (Lan 2003). Zo onderhandelen, volgens Lan, Filippijnse vrouwelijke migranten actief met de notie een vrouw te zijn in verschillende posities, als onbetaalde huisvrouw, betaalde domestic worker, moeder op afstand en surrogaat moeder voor andere kinderen, broodwinner en familielid. Hierbij verkiezen sommige vrouwen betaalde huishoudelijke werkzaamheden boven een huwelijk waarin deze taken onbetaald moeten worden uitgevoerd. Anderen, ook wel ‘mail-order brides’ genoemd, zien een internationaal huwelijk (gearrangeerd door een commercieel agentschap) als de manier voor een hogere sociale status en het vooruitzicht de titel ‘old maid’ te ontlopen (Lan 2003). De vrouwen nemen verschillende betaalde en onbetaalde rollen aan in de publieke en private sfeer. Soms zijn zij werkgever op afstand door iemand in de Filippijnen in te huren om voor het gezin daar te zorgen. Zij zijn transnationale moeders die enerzijds hun liefde laten zien door geld te sturen naar huis en anderzijds hun ‘moederliefde’ geven aan de kinderen van hun werkgever. Socioloog Helma Lutz schrijft over ‘commodified motherhood’, waarbij de verbinding tussen de moeder en de kinderen wordt uitgedrukt in materiële goederen als financiële ondersteuning en het voorzien in goed onderwijs. De psychologische effecten zoals persoonlijke vervreemding van elkaar, worden vaak onderschat door de moeders (Lutz 2002:99). Ofschoon de zorg voor de kinderen van de werkgever verbonden is aan inkomstenwerving, praten de vrouwen met trots over hun emotionele binding met deze kinderen. Tegelijkertijd nemen ze een kritische houding aan ten aanzien van hun werkgever door een (ver-)oordeling over het ‘onder de maat’ ouderschap van de werkgever: ‘Their parents are too busy. They don’t have time to talk to the children’ (Lan 2003:197). Het verkrijgen van een emotionele band met de kinderen van de werkgever snijdt aan twee kanten. Enerzijds voorziet het in een emotionele beloning en sociale erkenning van het ondergewaardeerde werk van kinderverzorging, tegelijkertijd kan het pijngevoel van afscheiding van de familie verscherpen, wat hen een extra emotioneel verlies geeft bij het beëindigen van een contract. Anderzijds wordt door werkgevers gebruik gemaakt van de emotionele binding die de vrouwen ontwikkelen met hun kinderen, door van hen te verlangen de kinderen bij zich te houden op hun vrije dag of zelfs een homeleave uit te stellen in belang van de kinderen (Lan 2003:197). De huishoudelijke werkzaamheden die de domestic workers verrichten, zoals schoonmaken, koken en zorgen voor de kinderen en ouderen, worden wereldwijd aangemerkt 11
als vrouwentaken (Lan 2003; Vlieger 2011). In de van oudsher patriarchale Arabische cultuur van de GCC-landen positioneren vrouwen zich vanuit de traditie van een gesegregeerde samenleving meer in de private sfeer en de mannen in de publieke sfeer. Zo ondervond in de jaren 70 antropoloog Unni Wikan, die samen met haar echtgenoot Frederik Barth onderzoek deed naar de Omaanse samenleving, tijdens haar verblijf in de kustplaats Sohar, dat in de straten nauwelijks een vrouw te ontdekken viel, terwijl de markt volledig bemand en bezocht werd door mannen; ‘Women’s lives unfold in the homes and in the adjacent narrow lanes and back streets’ (Wikan 1982: 35). Het patriarchale model positioneert de bedienden als onderdeel uitmakend van het paternalistische huishouden. De domestic worker behoort als het ware tot de kinship, een sociale constructie met niet alleen biologische banden. In de kinship, ofwel de familie, worden relaties niet gedefinieerd door rechten en plichten maar door de patriarchale hiërarchie, waarbij ieder familielid zijn eigen rol speelt. Dus net als ouders geacht worden hun kinderen op te voeden, vervult de domestic worker haar specifieke taken zo goed mogelijk, onafhankelijk van de manier waarop zij door haar meerdere behandeld wordt. Het deel uitmaken van de familie impliceert dat de verantwoordelijkheidsgevoelens van de werkgever een vergaande houding aanneemt in begeleiding, protectie en andere bemoeienis in het leven van de domestic worker. In ruil hiervoor wordt van de employee verwacht haar tijd en loyaliteit volledig aan de baas te wijden en een eigen leven los te laten. In deze situatie wordt bijvoorbeeld het geven van geld niet gezien als salaris maar meer als zakgeld en zorgt de loyaliteit voor het niet naar buiten gaan van familiegeheimen (Vlieger 2011). Antropoloog Elizabeth Frantz gebruikt de term ‘discourse of dependency’ als basis voor de rechten en plichten die de werkgever de domestic worker toeschrijft (Frantz 2008:627). Een discourse van afhankelijkheid, waarbij als vanzelfsprekend, de werkgever eerbied en trouwe dienst van de domestic worker eist, in ruil voor materiële vergoedingen. De beschermende en autoritaire houding van werkgevers ten opzichte van hun domestic worker worden gerechtvaardigd vanuit de kinship-gedachte. Werkgevers claimen een ‘fictieve’ kinship relatie met hun employee door uitlatingen over voor hen te zorgen als een dochter (ibid). In de praktijk komt dit erop neer dat werkgevers extreme taken aan hun domestic worker opleggen met de opmerking: ‘when housemaids are treated too well or don’t have enough work, they become lazy and start to trangress boundaries.’ Strikte regels zijn nodig om de domestic worker ‘in line’ te houden (ibid). Extreme discipline en controle komen voort uit de zorg die werkgevers voelen over het feit dat er een ‘vreemde’ in hun huishouden aanwezig is. Zo spreken zij over de eindeloze bron van problemen die een domestic worker met zich meebrengt en zien dit als een last, in plaats van een luxe. Zij baseren hun zorg op de 12
legale en financiële verantwoordelijk die zij over de domestic worker hebben in geval deze problemen veroorzaakt. Voorbeelden hiervan zijn dat zij zwanger raakt, een diefstal pleegt of familiegeheimen naar buiten brengt. Conflicten tussen een domestic worker en haar werkgever ontstaan vaak uit onbegrip door cultuur en taal verschillen (Frantz 2008). Naast de onderkenning van het patriarchale status model die werkgevers en domestic workers beschrijven als hun werkrelatie, bestaat er volgens Vlieger een onderscheid met het contract model. Hierbij ontvangt de domestic worker maandelijks haar volledige salaris in ruil voor het uitvoeren van haar taken op instructie van de werkgever. Vrouwen in deze positie ontkennen paternalisme: ‘I applied for a job, not a family’ en weigeren seksuele toenadering van hun werkgever onder de verklaring; ‘I offer my service, that doesn’t include my body, I didn’t sign anything to offer my body!’ (Vlieger 2011:111). De relatie tussen de domestic worker en haar werkgever is eerder een patriarchale relatie dan patronage. Ofschoon gesproken wordt van patronage, ofwel patron-klant relatie, blijft de relatie die gebaseerd is op het sponsorship systeem, een relatie van afhankelijkheid. De domestic worker kan haar werkgever niet uitkiezen. De macht die werkgevers bezitten door het sponsor systeem maakt een concurrentie positie voor de vrouwen onmogelijk en daarmee de vrije circulatie van arbeid (Frantz 2008:631).
‘Live-in’ en ‘Live-out’ Frantz deed onderzoek naar domestic workers en hun werkgevers in Jordanië. Jordanië is geen Golfstaat maar hanteert wel het sponsorship systeem en gelijk aan de GCC-landen zijn arbeidsmigranten onderhevig aan de arbeidsvoorwaarden die in het voordeel van de werkgever zijn. Frantz beschrijft drie groepen domestic workers uit Sri Lanka aan de hand van verschil in leeftijd, duur van hun verblijf in Jordanië en woonplaats (als ‘live-in’ of zelfstandig wonend). De eerste groep bestaat uit jonge vrouwen die voor een twee jaar contract naar Jordanië komen. Zij wonen bij hun werkgever en hebben beperkt contact met de buitenwereld. Hun werkweek kent geen vrije dag en zij worden ontmoedigd contact te hebben met andere arbeidsmigranten. De 21-jarige Manoja, die haar groep in het onderzoek representeert, vertelt aan Frantz na terugkomst in Sri Lanka; “ I had a good experience, I am happy I came. When I came, I didn’t speak any English. Now I can understand. I learned many things. How to clean such a big house, take care of money, take care of myself. But I want to go back and be with my family. I don’t like being so far away” (Frantz 2008:621). Door haar beperkte mobiliteit in het huis van haar werkgever bleek Manoja in staat te zijn geweest geld over te houden voor haar uitzet. 13
De tweede groep domestic workers zijn vrouwen die al voor langere tijd als ‘live-in’ bij hun werkgever werkzaam zijn. Sommigen zijn al meer dan twintig jaar in Jordanië. Zij spreken vloeiend Arabisch en Engels. Door de gelegenheid van het opbouwen van een mate van vertrouwen met de werkgevers, zijn zij in staat geweest enige privileges te verwerven. Zoals een hoger salaris en het onbegeleid verlaten van het huis om een bezoek te brengen aan de kerk, bijeenkomsten van andere migranten of een winkel te bezoeken. Zij zijn in staat een relatie op te bouwen met andere vrouwen in dezelfde situatie (groep), maar meestal niet met een man. Over het algemeen vinden hun sociale activiteiten plaats in het huis van hun eigen werkgever of in bij de werkgever van hun vriendinnen. Kamina, een 39-jarige moeder van twee kinderen is in de acht jaar dat ze in Jordanië verblijft maar één keer naar huis geweest. Thuis is haar man die door een hernia niet kan werken als buschauffeur en zijn dagen slijt met een gok- en drankverslaving. Daarom stuurt Kamina haar geld naar haar dochter van tweeëntwintig. Zij besteedt het geld aan het doel van haar moeder; de aanschaf van grond en het bouwen van een familie huis. Voor de vrouwen in deze groep is de focus op hun economische doelen en terugkeer naar Sri Lanka. De derde groep vrouwen woont zelfstandig en worden aangeduid als parttimers of ‘outside people’. Zij huren een appartement of kamer in een goedkope buurt. Deze vrouwen zijn vaak al voor langere tijd in Jordanië en spreken vloeiend Arabisch. Sommigen werken fulltime bij een werkgever, anderen op uurbasis voor meerdere werkgevers als huishoudster of maken kantoren schoon. Hun inkomsten per maand zijn soms drie keer zo veel als van een ‘live-in’ domestic worker. Daar staat tegenover dat zij hoge kosten hebben aan hun levensonderhoud. Deze vrouwen kwamen ooit op een tweejaar contract naar Jordanië als ‘live-in’ domestic worker en besloten na beëindiging te blijven of zijn al eerder bij hun werkgever weggelopen. Wanneer in dit geval het pasport in het bezit van de werkgever is, rest hen niets anders dan zich als vluchteling aan te melden bij de ambassade. Volgens de ambassade van Sri Lanka in Amman, lopen per maand honderd Sri Lankese vrouwen weg, waarvan er vijf per dag asiel aanvragen bij de ambassade. Dit geldt ook voor de Ambassade van de Filippijnen en Indonesië (Frantz 2008:623). Andere vrouwen worden geholpen door familie of vrienden die werkzaam zijn in Jordanië. Zij hebben contacten met Jordanese onderdanen die tegen betaling als sponsor willen fungeren en al het papierwerk in orde maken. Deze kosten kunnen hoog oplopen. Naast de kosten voor een jaarlijks visum betaalt de domestic worker aan het wervingsbureau, verzekering, medische keuring en een ruime toelage voor de sponsor. Frantz noemt voorbeelden van vrouwen die grote bedragen betaalden en vervolgens hun papieren niet ontvingen (ibid). De niet te vermijden legale afhankelijkheid 14
van een sponsor zorgt ervoor dat deze groep vrouwen kwetsbaar zijn voor dergelijke uitbuiting. In de Golfstaten woont het merendeel van de domestic workers als ‘live-in’ bij de werkgever5. Onderzoek heeft aangegeven dat de ‘live-in’ domestic workers minder autonomie en vrijheid hebben dan parttime of zelfstandig wonende (Gamburd 2009; Lan 2003). Daarnaast verdienen ze minder per uur en is het moeilijk onderscheid te maken tussen werktijd en vrije tijd. Over het algemeen zijn ‘live-in’ domestic workers kwetsbaarder voor uitbuiting en hebben minder makkelijke toegang tot sociale vangnetten. Het huishouden bevindt zich in de Arabische cultuur in de private sfeer waar overheidsregelingen buiten worden gehouden (Frantz 2008, Vlieger 2011). Sekse segregatie en de patriarchale cultuur zorgen voor een grote afhankelijkheid van de werkgever en beperken de mobiliteit van de werknemer in hoge mate. Er zijn voorbeelden van vrouwen die tijdens hun tweejarige contract niet één keer alleen buitenshuis waren geweest. Toch geven deze vrouwen aan dat hun werkgever voor hen zorgde als zijnde onderdeel van de familie. De werkelijke situatie is dat deze betekenisgeving van de domestic worker aan haar omstandigheden, tot grotere uitbuiting leidt (Gamburd 2009: 66). De werkgever wordt namelijk meer in de gelegenheid tot uitbuiting gesteld door te appelleren aan de loyaliteit van de domestic worker. Frantz beweert dat de vrouwen die ‘live-in’ wonen uiteindelijke economisch beter af zijn. Omdat zij niet voor hun eigen huur, voedsel en andere kosten hoeven te betalen zijn zij in staat meer te sparen. Door de focus op uiteindelijke terugkeer naar het thuisland verblijven deze vrouwen meer in het huis van de werkgever en zoeken minder contact met andere arbeidsmigranten. Een ander aspect dat bijdraagt aan het betere economische resultaat is de band die een ‘live-in’ domestic worker, in de loop der tijd, weet op te bouwen met haar werkgever. Deze band zorgt voor grotere financiële zekerheid op de lange termijn. De relatie wordt geconstrueerd en onderhouden op basis van grote affectie en persoonlijke banden. Ondanks de sociale band die tussen de werkgever en een Aziatische domestic worker kan ontstaan, waarmee de vrouwen bescherming en steun (patronage) van hun werkgever proberen te ontvangen en verkrijgen, blijft er een machtsonbalans. Frantz noemt dit captive labor, ofwel tijdelijke huishoudelijke slaven voor de duur van de arbeidsovereenkomst (Frantz 2008:631). Wanneer een domestic worker niet aan de verwachtingen van de werkgever voldoet, heeft de werkgever de macht in handen. Dit blijkt uit de vele publicaties, 5
Hier zijn geen exacte gegevens over te vinden. Frantz rapporteert dat in Jordanië rond de 25.000 vrouwen als ‘zelfstandige’ opereren. Maar dat andere bronnen melden dat de helft van de 40.000 domestic workers in Jordanië onder deze categorie vallen. Uit eigen ervaring weet ik dat in Oman niet veel vrouwen zelfstandig hun papieren via een sponsor regelen die niet hun werkgever is, maar ze zijn er wel.
15
van onder andere Migrant Rights, over het wegsturen en uitzetten van vrouwen zonder betaling. En ofschoon het aantal zelfstandig opererende vrouwen in Amman suggereert dat zij niet volledig machteloos staan, belanden deze vrouwen in eerste instantie in de illegaliteit.
Etniciteit, stereotypering en marktpositie Domestic workers worden ingehuurd om luxe te genereren, maar fungeren tevens als status symbool. Vanuit het oogpunt van de werkgever concludeert antropologe Marina de Regt over de voorkeur van werkgevers om een buitenlandse domestic worker in dienst te nemen; ‘…, not based only on essentialist notions of, among others, class, race, and culture, but also on employers’ search for an intimate balance of social, cultural, and religious closeness and distance’ (De Regt 2009:577). Stereotypering ligt, volgens de Regt ten grondslag aan de voorkeur voor een bepaalde nationaliteit van de domestic worker. De arbeidsmarkt in de Golfstaten, gestoeld op de tweedeling tussen lokale en gastarbeiders wordt verder gelaagd aan de hand van gender, etniciteit en nationaliteit. Klasse solidariteit wordt ondermijnd door het versterken van competitie met andere groepen. In de loop der tijd is er een voorkeur ontstaan voor Aziatische gastarbeiders boven Arabische (uit landen als Palestina, Jordanië, Egypte en Jemen). Deze voorkeur van nationaliteit was gebaseerd op een aantal facetten; in de eerste plaats waren Aziaten veel goedkoper en makkelijker vanaf te komen. Men geloofde dat ze efficiënter waren, onderdanig en daarmee makkelijker te hanteren. Daarnaast hadden zij ervaring met het achterlaten van hun families, terwijl Arabische werknemers hun families wilden overbrengen om zich permanent in een GCC land te vestigen, wat een onacceptabel perspectief was voor de GCC autoriteiten. De Aziatische landen hielpen vanuit eigen belang met het werven en plaatsen van arbeiders. De historische band van handel tussen de Arabieren en Aziaten werd zo nieuw leven ingeblazen (Gardner 2008:55). Domestic workers verdienen meestal minder dan andere gastarbeiders, hierbij ontvangen veelal Filippijnse vrouwen een hoger salaris dan die uit Indonesië, India, Sri Lanka, Ethiopië en Bangladesh, en dan ook in deze rangorde. Stereotypering aan de hand van ras, etniciteit, religie en nationaliteit bepalen de hoogte van het salaris (Gamburd 2009:70). Anh Longva stelt dat Aziatische vrouwen in Kuweit gestereotypeerd worden als “sexual lax Asian woman’ (seksueel losbandig). Deze naam verkregen zij niet zozeer door hun manier van kleden of omgang met mannen, maar door hun positie onderaan de hiërarchie van arbeid, zonder protectie van familie of connecties met de middenklasse (Longva 1997). Lan stelt dat de associatie van Filippijnse vrouwelijke migranten en de seksindustrie komt door de naam die vrouwen hebben die werkzaam zijn in de entertainment industrie in onder 16
andere Japan. Hun imago als verstedelijkte, materialistisch, zelfstandige vrouwen heeft er voor gezorgd dat zij minder aantrekkelijk worden voor mannen in hun thuisland. Andersom zijn voor deze vrouwen Westerse of Taiwanese mannen aantrekkelijker dan de Filippijnse mannen, die hen minder sociale en economische stabiliteit in de toekomst te bieden hebben. Zo hebben domestic workers op de internationale huwelijksmarkt kwaliteiten te bieden die juist positief gewaardeerd worden. Hoewel de vrouwen elkaar waarschuwen voor eventuele intentie van misbruik; ‘You have to be careful! Maybe they just want a free domestic helper and caretaker!’, zien de vrouwen een voordeel in de waarde en sociale erkenning dat een internationaal huwelijk met zich mee kan brengen. Betaald huishoudelijk werk blijft namelijk het stigma dragen van ongeschoold, ondergewaardeerd en een niet‘echte’ baan (Lan 2003:203). Frantz ondervond in Jordanië dat wervingsbureaus een belangrijke rol spelen in de vormgeving van de perceptie die werkgevers van de domestic workers hebben (Frantz 2008). Aan de hand van stereotypering adviseren zij de werkgevers over eigenschappen van de nationaliteit die het beste past bij hun familie. De Filippijnse vrouwen zijn het best opgeleid, meest efficiënt en aangezien zij de Engelse taal goed beheersen zijn zij het meest geschikt voor ouders die hun kinderen Engels willen leren. Vrouwen uit Sri Lanka en Indonesië worden omschreven als harde werkers, geschikt voor grote huishoudens met veel werk, en zij hebben minder behoefte aan onafhankelijkheid of het opeisen van bepaalde rechten, zoals een mobiele telefoon of de mogelijkheid vrije tijd in het weekeind buitenshuis te besteden. Frantz citeert de woorden van een medewerker van een wervingsbureau:
‘Families without much money, who have little resources, always want someone with no experience. They think, “She’ll take what she gets”. The most common problems with Filipinas are about a day off and a mobile. They want these things. Indonesians, because they are Muslim, don’t believe in a day off. They have the same culture as the employers. With very conservative clients, I don’t recommend that they get Filipina girls because in the Philippines, they have a Western life(style) and have a hard time adjusting to life here. Here, people’s idea of a domestic worker is that I own you. You can sleep when I sleep. You eat when I tell you to eat. You cannot even open the window or go out unless I say so. So, I don’t tell them to get a maid from the Philippines. One from Sri Lanka or Indonesia would be better. Although the contracts say that the worker should have a day’s rest, that she is entitled to full payment, there is a very big gap in families’ mentalities about these things. How a worker will be 17
treated depends on where her dice fall. Some get lucky and are given gifts, clothes are bought for them, and they are taken out on their birthdays. Others are not even allowed to look out the window. So, we like to make good matches.’ (Frantz 2008:614).
Ook in Jemen blijken binnen de hiërarchie van domestic workers de Filippijnse vrouwen de meeste vrijheid in beweging te hebben. Zij kunnen veranderen van ‘live-in’ naar ‘live-out’ werk en van een Jeminitische (ofwel lokale) naar expatriate werkgevers. Hun toegang tot een sociaal vangnet van andere Filippijnen werkzaam in Jemen, waarmee zij in staat waren hun leef- en werkomstandigheden te verbeteren, hebben geleid tot een verandering in voorkeur van de werkgevers. Uit het onderzoek van De Regt bleek dat niet zo zeer de religieuze overeenkomstigheid van Indonesische migranten aan hen de voorkeur gaf, maar eerder de hogere mate van controle en autoriteit die de werkgever op hen kon uitoefenen (De Regt 2008). Aziatische werksters zijn in Jemen alleen betaalbaar voor de hogere klasse en zij staan in hiërarchie boven de huishoudelijke migranten uit Ethiopië en Somalië. Hierbij wordt door de werkgevers gezocht naar een balans tussen sociaal-culturele en religieuze nabijheid. Enerzijds is er de voorkeur voor werksters die de culturele en religieuze gewoontes van het gezin begrijpen, anderzijds mogen ze sociaal cultureel weer niet te dichtbij komen in verband met de autoriteit en controle van de werkgever. Een domestic worker beweegt zich namelijk binnen- en buitenshuis, waarbij het gevaar van roddel over het huishouden van de werkgever bestaat. Men zoekt naar domestic workers die gelijkgezind zijn en tegelijkertijd zich onderscheiden van de eigen sociale cultuur en status. Door middel van stereotypering hebben werkgevers een zekere mate van sociale controle over hun werkneemsters. Hierbij worden schoonmaakkwaliteiten en betrouwbaarheid gekoppeld aan een bepaalde nationale identiteit, etniciteit en religie. Antropoloog Nicole Constable wijst op het belang rekening te houden met het ontstaan van een discourse die beïnvloedt wordt door promotie activiteiten voor arbeidsmigratie door overheden en tegelijkertijd door de arbeidsmigranten zelf, die meedoen aan het ‘anders’ maken van bepaalde groepen of nationaliteiten. Constable pleit hierbij voor erkenning van het agency aspect van vrouwen in de manier waarop zij zich presenteren op de internationale markt (Constable, 2009). De hiërarchie op de arbeidsmarkt van domestic workers wordt dus geregeld en onderhouden door de relatie werkgever en de werknemer. Stereotyperen heeft hierbij een enorme impact voor de domestic worker ten aanzien van haar toegang tot banen, werkomstandigheden, salaris en burgerrechten (Constable 2009, Frantz 2008, De Regt 2009). 18
Stereotypering zorgt voor een objectivering van de domestic worker in een structuur van machtspatronen die zijn oorsprong vindt in economische en institutionele ongelijkheid. Om verder te onderzoeken hoe persoonlijke situaties en het handelen van de domestic worker geplaatst kunnen worden in deze structuur geeft de theoretische benadering van Pierre Bourdieu over structuur en agency inzicht.
Overleven
Hoe handhaven de vrouwen zich in de kwetsbare positie waarin zij zich bevinden? Is dit een kwestie van overleven in een structuur van uitbuiting en afhankelijkheid? Om te kijken naar een perspectief op verbetering van het bestaan van de domestic worker in de Golfstaten zal eerst gekeken worden naar het gedrag en het handelen van de domestic worker zelf. Het handelen van de mens (agency) gaat samen met interactie. Dit betekent dat agency te maken heeft met reciprociteit, waarbij het handelen van de mens niet alleen richting een ander persoon gaat maar tevens hier door gevormd wordt (Eriksen 2001: 49). Om inzicht te krijgen in de positionering en het handelen van actoren in een machtstructuur, geeft de theorie van socioloog Pierre Bourdieu een handvat. Hij relateert de actor (agent) met een subjectief perspectief aan de objectieve structuur, waarover geen controle mogelijk is (Bourdieu 2004). Mensen ontwikkelen zich tot personen die de manier waarop de samenleving georganiseerd is als natuurlijk en vanzelfsprekend ervaren. De sociale arena, waarin mensen bewegen en strijden met de intentie hun gewenste doelen en inkomsten te bereiken, noemt Bourdieu een field. Een belichaming, ofwel habitus, ontstaat uit de reflectie van de persoonlijke positie die binnen de sociale structuur wordt ervaren. Het wordt dus als het ware deel van de natuur van het lichaam van de ‘agent’. Het ‘voor algemeen waar’ worden van deze natuur noemt Bourdieu ‘doxa’. Hier vindt geen discussie over plaats, maar ondertussen wordt het handelen er wel voortdurend door beïnvloed. Er vindt een interactie plaats tussen een sociale structuur en de internalisering hiervan in de persoon, wat zich uit in handelen en gedrag (praxis), waarmee de ‘agent’ de samenleving (structuur) mede reproduceert. De cirkel gaat als het ware rond via de habitus, het handelen en terug naar de sociale structuur. De ‘agent’ haalt niet alleen economische waarden (economic capital) uit de samenleving, maar ook symbolische waarden die door de mens worden toegekend aan objecten, handelingen en onderlinge relaties, het zogenaamde social en symbolic capital. Social capital bestaat uit relaties en netwerken waar de ‘agent’ toegang toe heeft en potentieel gebruik van kan maken. Het 19
symbolic capital wordt verkregen door middel van prestige objecten als reputatie, lidmaatschap en titels. Bourdieu analyseert op deze manier de verschillen tussen de dominante en gedomineerde groepen aan de hand van het bezit van economische, symbolische, sociale en culturele middelen en de waarde die hier aangegeven wordt in de samenleving, maar ook binnen een groep (klasse) onderling (Bourdieu 1999). Hoe verhoudt deze theorie zich tot de situatie waar de vrouwen op de domestic worker arbeidsmarkt in de GCC-landen zich bevinden? In een structuur van economische ongelijkheid in de wereld begeven de vrouwen zich op een internationale arbeidsmarkt die gedomineerd wordt door een machtstructuur waarbij de financieel welvarende landen de regels bepalen. Vanuit de sociale samenleving in het thuisland komen de vrouwen terecht in een sociale omgeving, de privé sfeer van een werkgever, waar hun mobiliteit beperkt is en bescherming door wetgeving in de samenleving ontbreekt. Gedwongen door de situatie, passen de vrouwen zich aan en nemen hun positie zoals het is. Een voorbeeld hiervan is de opmerking van een vrouw uit Sri Lanka zich ‘one of the family’ te voelen, ondanks het feit dat zij in twee jaar niet alleen buitenshuis is geweest. Deze betekenisgeving aan haar situatie geeft ruimte voor grotere uitbuiting. Deze reflectie op haar positie geeft vorm aan haar habitus. Met haar handelen en gedrag (praxis) reproduceert de vrouw de sociale (macht)structuur, die vervolgens ‘voor algemeen waar’ wordt beschouwt (doxa). De sociale structuur van de domestic worker wordt ingevuld met beperkingen in de fysieke positie waarin zij werken en leven. Gesitueerd in de private sfeer zijn zij onderworpen aan de grillen van een werkgever, zonder bescherming van een rechtssysteem vanuit de maatschappij. De vrouwen die, naar eigen interpretatie uit vrije wil het avontuur van de arbeidsmigratie zijn aangegaan, hebben deze voorwaarden op voorhand geaccepteerd. Zij passen zich daarom aan de positie aan, om de taken die hen worden toegekend naar volle tevredenheid van de werkgever te voldoen. Er vindt als het ware een internalisatie plaats, waarmee zij met hun gedrag deze machtstructuur mede in stand houden. De sociale arena wordt mede beïnvloed door stereotypering. Aan de hand van de bovenstaande literatuur kunnen we opmaken dat het handelen van de vrouwen wordt omgezet naar eigenschappen die aan een bepaalde etnische groep worden toegekend. Zo stonden Filippijnse domestic workers op de hiërarchische ladder lange tijd bovenaan, maar kregen bijvoorbeeld Indonesische en Sri Lankese domestic workers bij sommige werkgevers de voorkeur. Met argumenten als verpest, veeleisend en arrogant hebben de Filippijnse vrouwen zich uit de markt geprezen ten gunste van de Indonesische en Sri Lankese die als veel dienstiger en gehoorzamer beoordeeld worden. Enerzijds hebben domestic workers weinig 20
invloed op deze structuur van stereotypering. Anderzijds kan bepaald sociaal en symbolisch kapitaal verworven worden vanuit de positie waarin zij zich begeven. Reputatie als symbolisch kapitaal maakt voor de domestic workers de weg vrij, of blokkeert deze juist, om bewegingsruimte te verwerven. Meer bewegingsruimte geeft meer mogelijkheden om in contact te komen met andere vrouwen en toegang tot netwerken, en hiermee toegang tot informatie waarmee de domestic worker haar voordeel kan doen om haar positie te verbeteren. Andersom geldt natuurlijk voor de vrouwen die terecht komen bij werkgevers die hen minder in staat stellen in contact te komen met de wereld buiten het huishouden, dat de mogelijkheden voor het verbeteren van hun positie bijna niet aanwezig zijn. Een belangrijk sociaal kapitaal dat verworven kan worden is toegang tot netwerken. De agency van domestic workers zal binnen de structuur waarin zij zich begeven gezocht moeten worden in de ruimte die zij krijgen om in eigen belang te kunnen handelen.
Room for Manouvre Om te overleven in een situatie van uitbuiting en afhankelijkheid, ondervinden de vrouwen in de dagelijkse praktijk een beperking in de mogelijkheden een eigen leven te leiden. Zij manoeuvreren als het ware tussen het bedrijven van de dagelijkse taken en de positie van arbeidsmigrant, in een niet eigen cultuur. Ontwikkelingssocioloog Magdalena Villarreal onderscheidt, in haar studie naar een ontwikkelingsproject in Mexico, patronen van dominantie die verweven worden met interpretaties, loyaliteiten en emoties, levensgeschiedenis en toekomst perceptie. Interessant is de focus van Villarreal op locale vrouwen die in een veranderende structuur (door het opgelegde ontwikkeling programma) proberen hun marges voor handelen te verbreden. Zij creëren ruimte, zogenaamde room for manouvre, voor hun collectieve en persoonlijke projecten. Met een discourse analyse determineerde Villarreal patronen in het dagelijks sociale leven. Hiermee kunnen processen van controle, bestuur en regels gevonden worden, die vaak niet gezien worden, zelfs niet door de actoren zelf. Zo wordt inzicht verkregen in macht en onderschikgeschiktheid op verschillende niveaus in de interactie tussen overheden en de bevolking. Villarreal toont aan hoe discourse van het domein van de overheid doordruppelt van het domein van de ejido (locaal administratie kantoor) naar de huishoudens. Macht vindt hierbij zijn weg door middel van interpretatie van de verschillende actoren, die zich neerleggen bij wat zij denken dat de bedoeling is. Hiermee toont zij aan dat macht niet alleen van bovenaf wordt geproduceerd maar ook in het proces door de betrokkenen, met hun eigen rationele keuzes, wordt gereproduceerd (Villarreal 1994). 21
In dit kader kunnen de domestic workers in de GCC landen geplaatst worden, waar de discourse van het immigratie systeem vanuit de overheid via de werkgever doorwerkt naar de domestic workers. Zij onderwerpen zich aan de macht van hun werkgever, hiermee kan verondersteld worden dat zij deze macht erkennen. De ondergeschiktheid wordt hen weliswaar van buitenaf afgedwongen, maar ook door de vrouwen geaccepteerd. Villarreal veronderstelt dat actoren zich eerst aan macht onderwerpen om vervolgens zelf een bepaalde macht te kunnen uitoefenen. Door het zoeken naar de marges binnen de machtsstructuur trachten domestic workers mogelijkheden te vinden hun doel te bereiken. Dat dit lang niet altijd lukt, blijkt uit de vele publicaties6 over (zelf)moorden van domestic workers in de regio rond de Golfstaten. Room for manouvre lijkt het meest voorhanden bij vrouwen die zich begeven in de door Frantz beschreven tweede categorie ‘live in’ domestic workers. Deze vrouwen zijn al voor langere tijd in het ‘gastland’ werkzaam. Zij zien kans door het aangaan van een sociale band met hun werkgever enige ruimte te creëren voor onderhandelingen over salaris en vrije tijd. Daarnaast kunnen zijn zij in staat zichzelf gunsten toe te eigenen als het bezit van een mobiele telefoon en het onbegeleid buiten het huis begeven. De mogelijkheden voor een structurele verbetering, en een bescherming van persoonlijke rechten, blijven beperkt door de machtstructuur waarbij een wettelijk kader ontbreekt. De kwetsbare positie van de domestic worker maakt dat zij niet in staat zal zijn een strategisch collectief offensief te bewerkstelligen tegen deze structuur van ondergeschiktheid en uitbuiting. Een activistische gedachte is voor domestic workers in de Golfstaten praktisch niet mogelijk.
Strategie en tactiek Een andere theoretische benadering waarmee verder gekeken kan worden naar overlevingsstrategie bij domestic workers wordt aangereikt door antropoloog Nancy ScheperHughes. Scheper-Hughes analyseert de overlevingsgeest van Braziliaanse vrouwen in sloppenwijk Alto do Cruzeiro. Zij maakt gebruik van de noties van Michel de Mertau die onderscheid maakt tussen de concepten strategie en tactiek. Strategie impliceert een bewuste organisatie en voorbereiding om actie te ondernemen, terwijl een tactiek gebruikt wordt om op korte termijn snelle, slimme oplossingen te vinden voor dagelijkse problemen. Het gaat
6
Dechasea-Desisa, het dienstmeisje dat dood wilde. NRC Handelsblad. 13 april 2012; Little better than slavery. nd rd Domestic Workers in the Middle East have a horrible time. The Economist. March 22 -23 , 2012; Verschillende publicaties van Human Right Watch en Migrant Rights, zie literatuur.
22
dan om individuele defensieve handelingen op de korte termijn in plaats van een meer aanvallende collectieve actie met lange termijn planning. Hoewel enig strategisch handelen kan worden toegekend aan de keuzes die de domestic workers nemen ten aanzien van het vertrek naar het buitenland, wil ik beweren dat het handelen van de vrouwen die tewerkgesteld raken in een GCC land beperkt blijft tot tactische handelingen. Het ontbreken van een rechtssysteem dat bescherming biedt en een immigratie systeem dat hen totaal afhankelijk maakt van de grillen van een ‘sponsor’, stelt deze vrouwen niet in staat offensieve strategieën te bedenken, laat staan uit te voeren, om hun dagelijks leven te verbeteren. De ruimte om te handelen moet gevonden worden in de dagelijks voorkomende uitdagingen in hun bestaan, die door tactische zetten, een betere positie op korte termijn zouden kunnen opleveren. Aan de hand van het verhaal over Gloria in de inleiding van dit essay wil ik in beeld brengen welke tactische handelingen zij onderneemt om te overleven in haar kwetsbare positie.
Gloria ‘Overleven’ doet Gloria aan de hand van een aantal aspecten. Het gaat hier om aspecten die op financieel, sociaal, cultureel en symbolisch gebied betekenis geven aan haar bestaan. Vanuit haar nationaliteit valt Gloria onder de stereotypering die aan Filippijnse domestic workers wordt toegekend. Dit stelt haar op de arbeidsmarkt in staat een betrekking te vinden bij expatriate werkgevers. Deze Westers georiënteerde werkgevers staan garant voor hogere salarissen, vrijheid in beweging buitenshuis en de mogelijkheid enige privileges te onderhandelen. Gloria vindt room for manouvre om haar kansen op de ‘goede’ werkgever te vergroten. Haar tactisch handelen blijkt uit de keuze die zij maakte voor een werkgever in een woonwijk, gelegen bij het strand. Dit geeft haar de mogelijkheid om in haar vrije tijd op loopafstand haar netwerk met andere domestic workers te onderhouden7. Ook geeft Gloria, om tactische redenen, niet volledig prijs waarom zij deze keuze gemaakt heeft en voegt aan haar verhaal toe dat zij de andere betrekking zeker had aangenomen als zij de keuze niet had gehad. Gloria past in de door Frantz beschreven tweede categorie domestic workers; de lange periode die zij inmiddels doorbrengt in de GCC landen, Oman en Dubai (VAE), hebben er voor gezorgd dat zij in staat is vaardigheden aan te leren die haar in staat stellen een goede 7
Andere redenen voor haar voorkeur voor deze werkgever zullen er zeker ook zijn geweest, echter hier kunnen
we alleen maar naar gissen. Nader onderzoek zou hier meer inzicht in kunnen geven.
23
band met haar werkgever op te bouwen. Deze vaardigheden (symbolic capital) zorgen voor een goede reputatie en maken haar een gewilde domestic worker in het circuit van werkgevers (expatriates in dit geval). Gloria kan zich relatief vrij bewegen, is in het bezit van een mobiele telefoon en, sinds kort, zelfs van een laptop met internet. Zo kan zij onderdeel uit maken van sociale netwerken in haar directe omgeving en contact onderhouden met het thuisfront in de Filippijnen. Het gaat om ‘relatief’ vrije beweging omdat zij verbonden blijft aan de werkgever. Zij woont in zijn huis en wordt niet geacht stappen te ondernemen waarmee zij haar werkgever in verlegenheid zou kunnen brengen. Ook is Gloria inmiddels volledig op de hoogte van de gang van zaken omtrent het visum en arbeidsvergunningen systeem. Hiermee kan zij advies geven en vrouwen uit haar omgeving in de Filippijnen helpen aan een baan in de Golfstaten. Zo heeft zij haar dochter en schoonzoon in de VAE, een zus in Oman en hielp zij recent een nichtje aan werk bij haar in de buurt. De verkregen sociale vaardigheden (social capital) geven Gloria de status van oudere wijze vrouw (symbolic capital), wat betekenis geeft aan haar bestaan. Met tactische handelingen weet Gloria zich te handhaven in een aan haar opgelegde machtsstructuur. Want ook Gloria blijft afhankelijk van de, al dan niet, goedheid van haar werkgever. Deze is vrij het aantal werkuren en de werktijden in te vullen en, appelerend aan haar loyaliteit, allerlei eisen te stellen. In het uiterste geval kan hij haar zo op het vliegtuig het land uitzetten. Want arbeidswetgeving ten aanzien van domestic workers bestaat niet. In de sociale arena, waar stereotypering invloed heeft op de (on)mogelijkheden toegang te krijgen tot een goede werkgever, is de room for manouvre zoals Gloria die kent, lang niet altijd hetzelfde voor haar lotgenoten te verwezenlijken.
Sociale netwerken Zoals blijkt uit het verhaal van Gloria is toegang tot sociale netwerken belangrijk voor Aziatische domestic workers in de GCC-landen. Het biedt hen op verschillende terreinen mogelijkheden zich te handhaven in de situatie van afhankelijkheid en uitbuiting. Netwerken gebaseerd op familiale, culturele en historische gronden vormen een basis voor de migratiestromen van arbeiders. En, zoals dit essay laat zien, ook voor de vrouwen in de huishoudelijke sector. Een netwerk voorziet hen niet alleen van een betrekking maar zorgt voor een vangnet bij aankomst en tijdens het verblijf. In landen als de Golfstaten, waar organisatie en activisme verboden of aan strikte regels gebonden zijn, geven op religie gebaseerde groeperingen invulling aan een behoefte aan identiteit en sociale ondersteuning (Frantz 2008). In deze Moslim landen wordt het Christelijke geloof getolereerd omdat het samen met het Jodendom als een van de drie ware religies wordt gezien. Frantz beschrijft dat 24
de populariteit van het Christelijke geloof onder de domestic workers uit Sri Lanka voorkomt uit verschillende beweegredenen. Werkgevers zijn bereid hun de domestic worker toe te staan op haar vrije dag het huis te verlaten voor een bezoek aan de kerk omdat zij er van uit gaan dat zij daar niet in de problemen zal raken. Een andere reden voor de populariteit van het Christelijk geloof is de humanitaire assistentie die sommige religieuze organisaties geven. Zo helpt Caritas in Jordanië, met het geld verkregen door collectes onder de migranten, vrouwen aan medische hulp, legaal advies of een vliegticket om naar huis te gaan (Frantz 2008:632). Echter in de strikte context van deze Moslim landen zijn de kerken en Christelijk religieuze groepen alleen maar een bron van sociale hulp. Deze netwerken kunnen niet openlijk opkomen voor de mensenrechten en fungeren daarom voor de domestic workers als een bron voor ‘love, compassion, loyalty and sacrifice’ (Constable 2008:564). Voor collectieve actie met lange termijn planning, ofwel strategisch handelen, zijn de domestic workers dus afhankelijk van organisatie van ‘buitenaf’, op internationaal niveau. Gamburd beweert dat het activisme dat opkomt voor de positie van Filippijnse arbeidsmigranten relateert aan het liberale organisatie klimaat dat heerst in Europa en de Oost- en Zuid Aziatische landen, terwijl het gebrek aan organisatie vanuit Sri Lanka relateert aan de onderdrukking van gastarbeiders in de Golfstaten. Vergeleken met andere werklocaties voor migranten, geven de GCC landen hun gastarbeiders, en vrouwen in het bijzonder, minder ruimte voor autonome activiteiten, arbeidsorganisatie en politiek protest (Gamburd 2009). Samen met de beperkende regels en leefsituatie is de kans dat deze vrouwen publiekelijk in verzet kunnen komen tegen hun uitbuitende arbeidssituatie minimaal. Uit een vergelijkend onderzoek van Constable tussen bijvoorbeeld Hong Kong en de GCC landen blijkt dat de mate van gender segregatie, met relatief meer uitsluiting van vrouwen in de publieke sfeer, invloed heeft op de mate van activisme en vorm van sociale vangnetten (Constable 2008). Overleving en invloed op het bewerkstelligen van betere arbeidsomstandigheden is voor domestic workers in de GCC landen beperkt tot defensief tactisch handelen. Zij zijn afhankelijk van internationale mensenrechten organisaties die hun invloed zullen moeten gebruiken om overheden en inwoners van GCC-landen er toe te bewegen andere rechtsvormen te ontwerpen ten aanzien van hun arbeidsmigranten. In een rapport van HRW 2007 roept Nisha Varia overheden in het Midden Oosten op een voorbeeld te nemen aan ‘succesvolle’ overheden (zoals Hong Kong en Zuid Afrika) die inmiddels stappen hebben ondernomen om domestic workers onder de arbeidswetgeving te laten vallen. Zij pleit voor uitbreiding en bekrachtiging van bestaande arbeidswetgeving, meer toezicht op de arbeidswerving industrie en hervorming van immigratie beleid. Door publieke bewustmaking 25
hoopt zij tevens werkgevers in beweging te zetten mee te werken aan de nodige veranderingen en zo publieke druk op overheden te genereren om hun verantwoordelijkheid in deze te nemen (Varia 2007). Een voorbeeld van mensenrechtenorganisatie die binnen de landen rond de Golfstaten opereert is Migrant Rights. De Mission Statement van Migrant Rights luidt: ‘Our aim is to raise awareness about the plight of Migrant Workers in de Middle East and to encourage social action as a means to address the degradation of their human rights and dignity.’ 8 Migrant Rights publiceerde 10 mei jl. een artikel over het sponsorship systeem dat door verschillende belangenorganisaties wordt gezien als de oorzaak voor de onbalans tussen werkgevers en werknemers, waar schending van de rechten voor arbeidsmigranten en het risico voor uitbuiting, uit voortkomen. Zij spreken hun zorg uit over de voortgang in de realisatie van de intenties van een aantal overheden (Bahrein, Kuweit, Qatar, Libanon en Saudi Arabie) om het sponsorship systeem te vervangen. De beloften een aanpassing te maken in het systeem en hiermee een verbetering voor de rechten van arbeidsmigranten te realiseren, lijken voorlopig vooral gebruikt te worden voor diplomatieke doeleinden bij conventies, verdragen en informele onderhandelingen met migrant zendende landen.9
8
www.migrant-rights.org/ (12-5-2012) http://www.migrant-rights.org/2012/05/10/do-promises-to-end-the-sponsorship-system-hold-any-merit/ (15-5-2012) 9
26
Conclusie
Miljoenen vrouwen uit ontwikkelingslanden begeven zich op de internationale arbeidsmarkt. Dit essay gaat over vrouwen uit Aziatische landen en Noord Afrika die tewerkgesteld zijn als domestic worker in landen rond de Arabische Golf. Hun situatie wordt internationaal door mensenrechten organisaties omschreven als mensenhandel, discriminerend en uitbuitend. Uit het literatuur onderzoek is gebleken dat deze situatie bestaat door een structuur van afhankelijkheid en uitbuiting die door verschillende aspecten wordt veroorzaakt. Het sponsorship systeem dat de rechtsgang rond arbeidsmigranten in de GCC-landen regelt maakt de vrouwen volledig afhankelijk van de werkgever. Daarnaast houdt de traditionele positie van de vrouw in de gesegregeerde Arabische samenleving de domestic worker in de private sfeer van het huishouden, waar bescherming vanuit de maatschappij geen toegang krijgt. Een ander aspect is de arbeidsmarkt, hier zijn de vrouwen afhankelijk van een stereotypering, op basis van etniciteit, die de toegang tot banen, werkomstandigheden en salaris bepaalt. Deze machtstructuur, waarin adequate rechtsbescherming voor arbeidsmigranten ontbreekt, produceert structureel geweld naar gastarbeiders in de GCC-landen, en in het bijzonder het lagere segment. De domestic workers bevinden zich in een afhankelijke positie die hen kwetsbaar maakt voor uitbuiting. Sommige vrouwen overleven hun arbeidscontract niet. Dit essay laat echter zien op welke manier de domestic workers overleven en toont de (on)mogelijkheden die zij hebben om een beter bestaan te realiseren. Aan de hand van theoretische inzichten van Bourdieu en Villarreal wordt het agency aspect van de domestic worker in de machtsstructuur geplaatst. Hierbij wordt gesteld dat de domestic workers deelnemen aan de reproductie van deze structuur. Dit gebeurt doordat zij zich aan de situatie aanpassen en naar eigen interpretatie met rationele keuzes handelen. De mate van ruimte om te handelen die een domestic worker heeft, blijkt van belang voor overleving. In de bestudering van de (arbeid)positie van domestic workers in de GCC-landen is een beperking van het handelen duidelijk gemaakt. De afhankelijkheid van de werkgever en het gebrek aan juridische bescherming zorgen ervoor dat de vrouwen aangewezen zijn op tactiek in plaats van strategie. Om een verbetering van het dagelijks bestaan te realiseren blijft de handelingsruimte beperkt tot individuele acties in de directe omgeving. Manoeuvrerend op de arbeidsmarkt trachten de vrouwen een werkgever te vinden die ruimte voor onderhandeling geeft over bijvoorbeeld het bewegen buitenshuis of het bezit van een mobiele telefoon. Gloria’s verhaal laat zien hoe in de loop der jaren van haar verblijf in de Golfstaten haar positie kan verbeteren en hoe zij haar familieleden op afstand en in nabijheid weet te 27
onderhouden. Toegang tot de wereld buiten het huishouden biedt de domestic worker de mogelijkheid informatie en bescherming te zoeken bij sociale netwerken. Hier blijft de mate van handelen echter beperkt. Naast het overheidsbeleid dat organisatie en activisme verbiedt, zorgt de afhankelijkheid van de werkgever ervoor dat de domestic worker haar werkgever niet in verlegenheid zal willen brengen, gezien de risico’s die dat met zich mee kan brengen. Een structurele verbetering van de positie van domestic workers in het Midden Oosten zal op internationaal niveau bewerkstelligd moeten worden. De strategie van mensenrechtenorganisaties op lobby tussen de overheden van zendende landen en ontvangende landen kan versterkt worden door een beroep te doen op het geweten van de lokale bevolking, en de werkgevers in het bijzonder. Met de ontwikkelingen op het gebied van internet en media is een toename van informatiestromen voorhanden. Hiermee zullen ook de arbeidsmigranten in het lagere segment beter bereikbaar zijn. Activisme vanuit de grassroots zal de druk kunnen opvoeren en de diplomatie er verder toe bewegen rechtsbescherming voor arbeidsmigranten in het Midden Oosten te realiseren. Publicaties, lobby en bewustmaking van overheden en werkgevers zijn noodzakelijk en hierbij kunnen mensenrechtenorganisaties en wetenschappers een cruciale rol spelen. Reflecterend op de situatie van domestic workers in het Midden Oosten en hun positie op de internationale arbeidsmarkt bedenk ik dat uit de literatuur naar voren komt dat het ultieme doel een betrekking in een Westers land is. Zo zijn ook in Nederlandse huishoudens schoonmakers en au-pairs uit Aziatische landen werkzaam10. Ofschoon in Nederland de wetgeving geen sponsorship kent, vraag ik mij af in welke positie de vrouwen en mannen die het gelukt zijn de Westerse arbeidsmarkt te bereiken, zich bevinden. Welke (on)mogelijkheden en rechtsbescherming biedt het (legaal en illegaal) verblijf in Nederland? Nader onderzoek kan verder inzicht geven in de internationale markt van arbeidsmigranten in de domestic worker sector, waar vrouwen uit minder ontwikkelde landen naar welvarende landen vertrekken om een beter bestaan voor zichzelf en hun dierbaren te realiseren.
10
Uit eigen observatie. Beschreven in proefschrift (UvA) van S.J. Botman, 2011. Goed Schoonmaken. De troebele arbeidsrelaties in betaald huishoudelijk werk.
28
Literatuur
Bourdieu, P. 1999. How can one be a Sports Fan? In; The Cultural Studies Reader. London, New York: Routlegde 2004. The Peasant and his body. Ethnography. 2004; 5; 579-597. Constable, N. 2003. Feminism and Myths of “Mail-Order” Marriages. In: Romance on a Global Stage: Pen Pals, Virtual Ethnography and Mail Order Marriages. University of California Press. Pp 65-90. 2008. Distant Divides and Intimate Connections – Part 1. Introduction. Critical Asian Studies. 40:4, pp 551-566. 2009. Migrant Workers and the Many States of Protest in Hong Kong. Critical Asian Studies. 41:1, pp 143-164. Frantz, E. 2008. Of Maids and Madams. Sri Lankan Domestic Workers and Their Employers in Jordan. Critical Asian Studies. 40:4, pp609-638. Eriksen, T.H. 2001. Small Places, Large Issues. London: Pluto Press. Gamburd, M.R. 2009. Advocating for Sri Lankan Migrant Workers. Obstacles and Challenges. Critical Asian Studies. 41:1, pp 61-88. 2010. Sri Lankan Migration to the Gulf: Female Breadwinners - Domestic Workers. Viewpoints Migration and the Gulf. The Middle East Institute, Washington, DC. Gardner, Andrew 2008. Strategic Transnationalism: The Indian Diasporic Elite in Contemporary Bahrain. City & Society. Vol. 20, Issue 1, pp. 54–78 Human Right Watch 2008. “As If I Am Not Human”. Abuses against Asian Domestic Workers in Saudi Arabia. 2007, Varia N., Globalization Comes Home: Protecting Migrant Domestic Workers’ Rights.
29
Irudaya Rajan, S. and Zachariah, K.C. 2010 Remittances to Kerala: Impact on the Economy. Viewpoints Migration and the Gulf. The Middle East Institute, Washington, DC. Lan, P.C. 2003. Maid or Madam? Filipina Migrant Workers and the Continuity of Domestic Labor. Gender and Society. Vol. 17, No. 2, pp 187-208. Liebelt. C. 2008. On Sentimental Orientalists, Christian Zionists, and Working Class Cosmopolitans. Filipina Domestic Workers’ Journeys to Israel and Beyond. Critical Asian Studies. 40:4, pp 567-585. Longva, A.N. 1997. Walls Built on Sand: Migration, Exclusion and Society in Kuweit. Boulder: Westview Press. 1999. “Keeping Migrant Workers in Check: The Kafala System in the Gulf”. Middle East Report, No. 211, Trafficking and Transiting: New perspectives on Labor Migration (Summer, 1999), pp. 20-22. Lutz, H. 2002. At your service madam! The Globalization of Domestic Service. Feminist Review, No. 70, Globalization, pp. 89-104. Moors, A. 2003. Migrant Domestic Workers: Debating Transnationalism, Identity Politics, and Family Relations. A Review Essay. Society for Comparative Study of Society and History. Pp 386-394. Regt de, M. 2008. High in the Hierarchy, Rich in Diversity. Asian Domestic Workers, Their Networks, and Employers’ Preferences in Yemen. Critical Asian Studies, 40:4, pp587608. 2009. Preferences and Prejudices: Employers’ Views on Domestic Workers in the Republic of Yemen. Signs: Journal of Woman in Culture and Society. 34:3, pp 559581. Scheper-Hughes, N. 1992. Death Without Weeping. The Violence of Everyday Life in Brazil. Berkeley: University of California Press.
30
Villarreal, M. 1994. Wielding and Yielding. Power, Subordination and Gender Identity in the Context of a Mexican Development Project. Thesis Landbouwuniversiteit Wageningen. Koninklijke Bibliotheek: Den Haag. Vlieger, A.R. 2011. Domestic Workers in Saudi Arabia and the Emirates: a socio-legal study on conflicts. Academisch Proefschrift, Universiteit van Amsterdam. Alblasserdam: Haveka BV. Wikan, U. 1982. Behind the Veil in Arabia: Women in Oman. Chicago: The University of Chicago Press. Internet Migrants Rights. Giving Hope, Sharing Life. http://www.migrant-rights.org. Middle East: Middle East Youth. (26-2-2012). Migrant Rights. ‘Migrant Workers under the “Kafala” System in the GCC’. November 23rd, 2010 (26-2-2012).11
11
Verklaring: Ik heb de UvA regels ten aanzien van fraude en plagiaat gelezen en begrepen [http:// www.student.uva.nl/fraude-plagiaat/voorkomen.cfm]. Ik verklaar dat dit geschreven werkstuk volledig mijn eigen werk is, dat ik alle bronnen die ik heb gebruikt zorgvuldig en correct heb aangegeven en dat ik volgens de regels heb geciteerd. Ik heb dit werkstuk of delen daaruit in deze of gewijzigde versie, niet eerder ingediend voor een ander vak of als onderdeel van een ander werkstuk."
31