Beste geïnteresseerde, Doe mee aan onze discussie over multiculturele familiezorg! Hierbij vindt u het verslag van een inventariserende studie van het EIZ naar interculturele familiezorg. Het is het eerste deel van een groter project. We hebben de vraag gesteld wat er in de Nederlandstalige literatuur bekend is over de relatie tussen allochtonen en mantelzorg. Meer specifiek hebben we zorgopvattingen in kaart gebracht die gevolg hebben voor mantelzorg bij allochtonen en bestudeerd welke mogelijkheden en moeilijkheden professionals en mantelzorgers zelf tegen komen. Dit alles is gebaseerd op een selectie van Nederlandstalige literatuur op dit gebied en vast gelegd in een rapport dat dient als opstap voor het vervolg. Omdat het gaat om een verkennende studie die (nog) niet getoetst is aan de praktijk stellen we het op prijs om uw mening hierover te horen. Bovendien willen we graag in gesprek gaan over dit onderwerp. Heeft u op- of aanmerkingen over de studie of algemene opmerkingen over dit onderwerp, laat het ons weten:
[email protected] • • • • • • •
Wat vindt u van deze studie in het algemeen? Wat vindt u positief en wat zou u graag anders zien? Kunt u de aanbevelingen plaatsen? Heeft u zelf ideeën over interculturele familiezorg die niet behandeld worden en wel van belang zijn? Vindt u dat mantelzorg bij allochtonen een andere benadering vraagt dan bij autochtonen? Wat vindt u het eigene aan autochtone familiezorg en aan allochtone? Etc.
Voor het tweede deel van dit project zijn wij op zoek naar projecten in de praktijk die gericht zijn op interculturele familiezorg. Heeft u ons hier iets over te vertellen, dan vernemen we dat graag. Contactpersoon:
[email protected] - 030 2306347
1
= INHOUDSOPGAVE Pag. Interculturele familiezorg: een literatuurverkenning Inleiding Cultuur en mantelzorg Werkwijze Leeswijzer
1
3. 5. 6. 7.
Kernproblemen
Bereik geringer dan van autochtone mantelzorgers Belasting groter Gebrek aan cultureel passende zorg Conclusie
2
Palet van culturele opvattingen en –praktijken
Ogen sluiten voor toekomstige zorgbehoefte Differentiatie binnen allochtone groeperingen Verschuivingen in zorgopvattingen en –praktijken Continuüm van zorgopvattingen Factoren van invloed op (verschuiving in) zorgopvattingen Conclusie
3
8. 9. 11. 13.
14. 14. 16. 17. 18. 19.
Professionals en ondersteuning allochtone families
Professionele benaderingen Conclusies en vragen voor vervolgtraject
20. 22.
Literatuur Bijlagen
26. 30.==
2
Interculturele familiezorg1: een literatuurverkenning = Inleiding Mantelzorg, ook wel familiezorg, staat sinds kort op de politieke agenda. Zorg nabij, notitie mantelzorgondersteuning van het Ministerie van VWS (2001) brengt de problemen van mensen die langdurig en intensief voor een ander - meestal een familielid - zorgen in kaart. Verschillende mogelijkheden om hen te ondersteunen passeren de revue variërend van rekening houden met de mantelzorger bij de indicatiestelling voor algemene zorg en welzijnsvoorzieningen tot direct op mantelzorgers gerichte initiatieven. Voorbeelden zijn respijtzorg - tijdelijke overname van zorg om de mantelzorger op adem te laten komen- en Steunpunten Mantelzorg die zorgende naasten terzijde kunnen staan. Een vraag is of al die vormen van ondersteuning ook ten goede kunnen komen aan degenen die er tot nu toe het minst gebruik van maken: allochtone mantelzorgers2 (Nelissen en Morée 2001). In deze notitie staat de groep allochtone mantelzorgers centraal. De zorg voor allochtone ouderen dient zich steeds meer aan als maatschappelijk vraagstuk. Momenteel zijn er ruim 90.000 niet-westerse 55-plussers in Nederland, van wie ongeveer 40.000 van Turkse en Marokkaanse komaf en ruim 33.000 van Surinaamse en Antilliaanse afkomst. Verreweg het grootste deel van hen zal in Nederland blijven en hier ouder worden (SCP, 2001, Hernandez 2001). Onder Surinamers en Molukkers is al een groot aantal 75-plussers, de eerste generatie Turken en Marokkanen wordt nu oud. Evenals voor autochtone Nederlanders geldt dat allochtonen als gevolg van sociaal-medische ontwikkelingen steeds ouder worden en te maken krijgen met verschillende aandoeningen of beperkingen tegelijk. Uit een Amsterdams onderzoek blijkt zelfs dat Turken en Marokkaanse 55 -plussers meer chronische klachten hebben dan autochtonen (GG&GD Amsterdam 2002). Problemen van autochtone en allochtone mantelzorgers zijn deels vergelijkbaar. Net als bij autochtone mantelzorgers komt bij allochtonen de zorgarbeid in hoofdzaak op vrouwen neer. Zowel autochtone als allochtone mantelzorgers zijn zwaar belast en veel allochtone Nederlanders hebben, net als autochtonen, grote reserves om zorg over te dragen aan professionals. Allochtone mantelzorgers hebben echter ook specifieke problemen. Ten eerste hun onbekendheid met het Nederlandse zorgsysteem, met name het hele scala aan zorg- en welzijnsvoorzieningen (thuiszorg, Tafeltje Dekje, alarmering, Sociaal Pedagogische Dienst) die zij in het land van herkomst niet kennen (Nelissen en Morée 2001), Veel allochtonen kennen ook de weg naar indicatiestelling niet. Als zij ermee in aanraking komen, dan stuiten zij op praktische problemen zoals een gebrek aan tolken (mantelzorglijn LOT). Ten tweede kunnen opvattingen over goede zorg van allochtonen verschillen van die van autochtonen. Het Nederlandse zorgbeleid en zorgsysteem zijn doordrenkt van culturele waarden waar we ons nauwelijks bewust van zijn (Verbiest, 1999, Van der Lyke, 2000). Neem bijvoorbeeld de grote waarde die in het Nederlandse overheidsbeleid en door Nederlandse ouderen wordt gehecht aan autonomie en zelfredzaamheid, ook als men zorgafhankelijk wordt (Morée 2001). In ====================================================== N =tÉ=Ü~åíÉêÉå=ÇÉ=íÉêã=Ñ~ãáäáÉòçêÖI=çãÇ~í=ÇáÉ=ÇáÅÜíÉê=ëí~~í=Äáà=ÇÉ=ÄÉäÉîáåÖ=Éå=éê~âíáàâ=î~å=ÇÉ=ãÉÉëíÉ= ~ääçÅÜíçåÉå=Ç~å=ÇÉ=î~âíÉêã=ã~åíÉäòçêÖK==aÉòÉ=îÉêâÉååáåÖ=ÄÉéÉêâí=òáÅÜ=Ç~~ê=ÉÅÜíÉê=åáÉí=íçÉI=ã~~ê=ÄÉÜÉäëí= ççâ=òçêÖ=Çççê=~åÇÉêÉå=Ç~å=å~~ëíÉ=îÉêï~åíÉåK== O =låÇÉê=~ääçÅÜíçåÉå=îÉêëí~~å=ïÉ=ãÉåëÉå=ãÉí=ÉÉå=~åÇÉêÉ=ÉíåáëÅÜJÅìäíìêÉäÉ=~ÅÜíÉêÖêçåÇ=Ç~å=ÇÉ= kÉÇÉêä~åÇëÉK=eÉí=Ö~~í=çã=ÇÉÖÉåÉå=ÇáÉ=òáÅÜ=ä~åÖÇìêáÖ=çÑ=ÄäáàîÉåÇ=áå=kÉÇÉêä~åÇ=îÉëíáÖÉåK=== 3
bijvoorbeeld de Turkse cultuur getuigt het juist van zorgzaamheid om ouderen alles uit handen te nemen. Op de derde plaats kunnen taalbarrières, religieuze overtuigingen en de breuk in de levensloop door migratie de kans op onbegrip tussen professionals en allochtone mantelzorgers vergroten. Miscommunicatie en uiteenlopende verwachtingen over en weer maken de alledaagse omgang van professionals met allochtone mantelzorgers complexer dan die met de gemiddelde autochtone mantelzorger. Een verpleegkundige verwacht bijvoorbeeld van allochtone mantelzorgers een vraag om ondersteuning bij de alledaagse zorg, terwijl de mantelzorger hoopt dat de hoogstaande medische kennis in Nederland de patiënt beter kan maken (Werkgroep interculturele verpleging en verzorging 1999). Misverstanden doen zich ook voor omdat allochtone mantelzorgers onderling verschillen naar etnische groep. Voor vrouwen van Hindoestaanse komaf geldt bijvoorbeeld dat het `ik’ ondergeschikt is aan het `wij’, terwijl allochtone vrouwen met een christelijke achtergrond het ‘ik’ hoger in het vaandel hebben staan. Ook de eerste en volgende generaties3 allochtonen hebben verschillende opvattingen over zorg (Nelissen en Morée 2001). Zo maakt een psycholoog in de Schilderswijk van Den Haag mee dat een allochtone vader steun zoekt bij de lukuman, de imam of de pandit, terwijl zijn kind heil zoekt bij de Nederlandse therapeut (Krikke, 2002). Kennis van dergelijke verschillen behoort nog nauwelijks tot de beroepsbagage van hulpverleners. Zij hebben meestal een globaal beeld van ´de allochtone mantelzorger’ met bijbehorende stereotiepe verwachtingen als: ´Zij lossen de zorg in eigen kring op´. Meer gedetailleerde kennis over de relatie tussen cultuur en mantelzorg is daarom onontbeerlijk Deze notitie is onderdeel van een groter project, dat ook een verkenning van goede voorbeelden van ondersteuningsvormen gericht op allochtone mantelzorgers omvat. Dit deel doet verslag van een bescheiden literatuurverkenning naar de relatie tussen cultuur en (mantel)zorg. Meer kennis daarover is van belang omdat de modernisering van de ABWZ, waarin vraaggerichtheid en het persoonsgebonden budget (PGB) een grotere rol gaan spelen, mogelijkheden biedt om in de toekomst beter op specifieke wensen van mensen van uiteenlopende herkomst in te spelen.. Het primaire doel van dit literatuuroverzicht is om ideeën over familiezorg bij allochtonen in kaart te brengen en lacunes in de kennis daarover op te sporen, een zogenaamde 'state of the art' . We kijken naar zorgopvattingen bij verschillende generaties en verschillende etnische groepen. En hoewel dit per definitie een globaal beeld oplevert, kunnen ze wel een opening bieden om de doelgroep beter te bereiken en in gesprek te raken over wat voor hen passende zorg zou zijn. De resultaten kunnen ook een indicatie geven welke ondersteuning op langere termijn gewenst is. Zo zijn er bijvoorbeeld voor bepaalde groepen allochtone ouderen tijdelijk categorale intramurale voorzieningen nodig, maar zal een volgende generatie wellicht andere wensen hebben die meer lijken op die van autochtone Nederlanders. Waar mogelijk zullen we een vergelijking maken met autochtone Nederlanders. Die vergelijking geeft meer zicht op de vraag wanneer en op welke punten een aparte benadering van (sommige) allochtone groepen nodig is. Deze notitie is bovenal bedoeld om na te gaan waarop het geplande vervolgproject zich kan richten== Uiteraard biedt de notitie een beeld van gemiddelde verschillen in zorgopvattingen tussen autochtonen en allochtone groepen en tussen verschillende ====================================================== P =aÉ=íÉêã=ÖÉåÉê~íáÉ=ÇáÉåí=éÉê=ÖêçÉé=å~ÇÉê=ÖÉëéÉÅáÑáÅÉÉêÇ=íÉ=ïçêÇÉåK=_áà=jçäìââÉêë=Éå=pìêáå~ãÉêë=áë=~ä= ëéê~âÉ=î~å=ÉÉå=íïÉÉÇÉI=ÇÉêÇÉ=Éå=îáÉêÇÉ=ÖÉåÉê~íáÉ=çìÇÉêÉåI=Äáà=qìêâÉå=Éå=j~êçââ~åÉå=ïçêÇí=ÇÉ=ÉÉêëíÉ= ÖÉåÉê~íáÉ=åì=çìÇK===== 4
allochtone groepen. In individuele gevallen mag nooit bij voorbaat gegeneraliseerd worden. Omdat ziekte en zorgproblemen inherent zijn aan het leven en ieder individu een ander levenskader heeft, zal niemand hetzelfde reageren. De reactie is afhankelijk van onderling samenhangende factoren zoals bijvoorbeeld ziektegebonden factoren, fysieke-, persoonsgebonden of sociaal culturele factoren. Zo verwachten niet alle Turkse ouderen van hun kinderen totale zorg wanneer zij zorgbehoevend worden en gebruik van professionele zorgvoorzieningen is niet per definitie onbespreekbaar. Cultuur en mantelzorg Zorg is een universeel verschijnsel. Of iemand geboren is in Nederland, Turkije of Suriname, iedereen krijgt gedurende het leven te maken met zorg geven en zorg ontvangen. Zorg kent echter een diversiteit aan normen en waarden en uitingsvormen. Het antwoord op de vraag wie schakel je in bij een zieke oudere is voor een deel cultureel bepaald. Uit een onderzoek onder allochtone ouderen in Haarlem bijvoorbeeld blijkt dat allochtone ouderen, op de eerste plaats hun kinderen inschakelen bij de zorg van een zieke thuis dan de huisarts en dan overige familieleden (Hernandez, 2001) Autochtone Nederlanders leunen ook op hun familie, maar schakelen naast de huisarts andere professionele zorginstellingen in, met name de thuiszorg. Zorggedrag van verschillende bevolkingsgroepen kan dus op sommige punten overeenkomen en op andere verschillen (WIV&V, 1999). Binnen het beleid en onder professionals in de Nederlandse zorg houdt men een pleidooi om vraaggericht te werken. Vraaggerichtheid heeft een individuele en een sociale of culturele component. Zo kan in een vergelijkbare situatie persoon X veel behoefte hebben aan ondersteuning van professionals en persoon Y amper. Zo kan groep A vragen om een syteemgerichte benadering en groep B om een persoonsgerichte. Om aan te sluiten bij deze laatste groepsgebonden verschillen spreekt men in de literatuur over cultureel passende zorg, die als volgt wordt omschreven: Op kennis gebaseerde assisterende, ondersteunende, voorwaardescheppende of in staat stellende professionele acties en beslissingen, die op maat gemaakt zijn van individuele, groeps- en instititutonele culturele waarden, overtuigingen en manieren van leven, teneinde zinvolle, heilzame en bevredigende gezondheidzorg of welzijnszorg aan te bieden of te ondersteunen. (Visser & de Jong, 1999). Het gaat dus om zorg die afgestemd is op wensen, behoeften en zorggedrag van een groep cliënten, bijvoorbeeld die uit een zelfde sociale groep of die met een gelijke culturele achtergrond. Cultureel passende zorg veronderstelt dat diegenen die zorg geven op de hoogte zijn van gebruiken en gewoontes binnen die groep. Zeker professionals die zorg thuis verlenen, zouden cultuur gebonden zorggebruiken moeten kennen. De professional is immers te gast. En terwijl we in een multiculturele samenleving wonen en pleiten voor cultureel passende zorg, is over zorgopvattingen en zorggedrag4 bij verschillende culturen in Nederland nog weinig bekend.
====================================================== Q =wçêÖÖÉÇê~Ö=áë=ÇÉ=òáÅÜíÄ~êÉ=ìáíáåÖ=î~å=~ÅÜíÉêäáÖÖÉåÇÉ=òçêÖçéî~ííáåÖÉåK=eÉí=áë=ÉÅÜíÉê=ççâ=ãçÖÉäáàâ=Ç~í=Éê== áå=ÉÉå=Åìäíììê=ÄÉé~~äÇÉ=òçêÖçéî~ííáåÖÉå=òáàåI=ã~~ê=Ç~í=ãÉå=Ç~~ê=áå=ÇÉ=éê~âíáàâ=åáÉí=~~å=â~å=çÑ=ïáä= îçäÇçÉåK=aÉ=òçêÖéê~âíáàâ=ïáàâí=Ç~å=~Ñ=î~å=ÇÉ=ÅìäíìêÉäÉ=òçêÖçéî~ííáåÖK== 5
Werkwijze Dit literatuuronderzoek dient vooral als opstap voor het tweede deel van het project, waarbij een inventarisatie van projecten ter ondersteuning van allochtone mantelzorgers zal plaats vinden. Om hierbij gerichte vragen te kunnen stellen aan projectleiders en andere sleutelfiguren is in de literatuur gezocht naar (lacunes in) kennis van de variatie aan zorgopvattingen en praktijken. Dit maakt het tevens mogelijk gericht voorbeeldprojecten te selecteren. Vragen die de leidraad vormen van deze verkenning zijn: • • •
Wat betekent familiezorg in de diverse culturen? Welke factoren binnen verschillende culturen bepalen de mate waarin waarde wordt gehecht aan het zorgen voor een ander? Wie zijn binnen verschillende culturen verantwoordelijk voor de zorg voor een ziek familielid: de partner, alle gezinsleden, de familie, buren en kennissen, mannen en vrouwen?
Vanwege de beperkte tijdsduur van het project is besloten tot de volgende inperkingen: - Nederlandstalige literatuur; - Vooral literatuur in boekvorm, gebaseerd op onderzoek - Alleen literatuur die betrekking heeft op mantelzorg die in of vanuit Nederland wordt gegeven; - Literatuur die betrekking heeft op de in Nederland meest voorkomende groepen: Surinamers, Antillianen, Arubanen, Turken, Marokkanen, Chinese, Molukse en Zuideuropese groepen. Vluchtelingen en asielzoekers komen beperkt aan de orde. Het gaat hierom een groep met een aparte problematiek (traumaverwerking), waar nog betrekkelijk weinig literatuur over is. - Het gaat om mantelzorg voor allochtone ouderen, gehandicapten en chronisch zieken. De literatuursearch is gedaan binnen de bestanden van Picarta, kenniscentrum ouderen van het NIZW, Prismant, Nivel en NOD. De volgende trefwoorden zijn daarbij gebruikt: - mantel$, familie$, vrijwillig$, informal$, car$, volun$, servic$ - allocht$, migrant$, immigra$, migra$, etnic$ (zie bijlage) Uit de resultaten hiervan, zijn een dertigtal boeken geselecteerd die een raakvlak hebben met de vraagstellingen. Vervolgens is op internet gezocht naar aanvullende interessante boeken. Uiteindelijk is van de geselecteerde boeken een samenvatting gemaakt (zie bijlage 1). Vervolgens zijn deze samenvattingen geanalyseerd en is een eerste algemene conclusie getrokken (zie bijlage 2). Daarna zijn deze conclusies gezet in een groter kader waarvan deze notitie het resultaat is. Na de selectie vielen al accenten in de literatuur waar te nemen. Zo zijn beschrijvingen van familiezorg onder Turken en Marokkanen oververtegenwoordigd. Veel minder publicaties zijn gevonden over Chinezen en Zuideuropese groepen, waarschijnlijk omdat die groepen in beleid niet als minderheidsgroep gelden. De literatuur gaat voornamelijk in op zorg voor allochtone ouderen, waarschijnlijk omdat die in beleid als probleem voor de toekomst worden gezien. Er is relatief weinig gevonden over mantelzorg voor allochtone jongeren of gehandicapten en
6
chronisch zieken en psychiatrische patiënten. Bovendien stamt veel onderzoek uit begin jaren 80 rond de verschijning van de nota Kleurrijk grijs. Leeswijzer Deze notitie bestaat uit 3 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 biedt een globaal overzicht van kernproblemen bij interculturele familiezorg. Het stoelt niet alleen op de gelezen literatuur, maar ook op een eerder verschenen rapport van Nelissen en Morée (2001). Hoofdstuk 2 biedt een schets van verschillen in culturele zorgopvattingen en praktijken per allochtone groep en tussen generaties. We introduceren een continuüm van zorgopvattingen en werken drie posities daarop nader uit. Hoofdstuk 3 gaat over de relatie tussen allochtone mantelzorgers en professionals. Hoe krijgen families contact met zorgvoorzieningen en vice versa? Verschilt dit per groep? In dit hoofdstuk staan ook de conclusies uit deze literatuuranalyse weergegeven en de vragen die daaruit voortvloeien voor het hierop volgende deel van het project, de verkenning van vernieuwende vormen van ondersteuning van de familiezorg in allochtone kring. In de gehele notitie staan boxen met casuïstieken die de gedane uitspraken ondersteunen en verwijzen naar bestudeerde literatuur.
7
Hoofdstuk 1.
Kernproblemen
Kijken we globaal naar het beeld van de problematiek van allochtone mantelzorgers op basis van bestaande literatuuroverzichten dan springen drie kernproblemen eruit (vgl. Nelissen en Morée 2001): 1. Bereik geringer dan van autochtone mantelzorgers Terwijl hun gezondheidstoestand op sommige punten minder gunstig is, maken allochtone cliënten en hun mantelzorgers minder gebruik van professionele zorg en weten zorg- en welzijnsvoorzieningen hen ook nauwelijks te bereiken. Turkse en Marokkaanse ouderen voelen zich minder gezond dan autochtone Nederlanders van dezelfde leeftijd. Zij hebben meer chronische aandoeningen zoals hart- en vaatziekten, suikerziekte en aandoeningen aan het bewegingsapparaat en het spijsverteringsstelsel. Ook lijden Turkse en Marokkaanse ouderen vaker aan depressiviteit dan autochtone Nederlanders. Hun beroep op huisarts ligt hoger dan bij autochtonen, maar verder is er geen sprake van hoger zorggebruik. Integendeel, zij maken veel minder gebruik van ouderenvoorzieningen zoals Tafeltje Dekje, alarmering, hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen en mondjesmaat van thuiszorg. Box 1: oudere allochtonen en gezondheid uit: GG&GD, Lichamelijke beperkingen en zorggebruik van Amsterdammers, 2002 De volgende redenen liggen hieraan ten grondslag: Onbekendheid met zorg- en welzijnsvoorzieningen Allochtone ouderen en de kinderen die hen verzorgen maken gebruik van de diensten van de huisarts, ziekenhuizen en specialisten. Deze voorzieningen bestaan ook in het land van herkomst. Het medisch circuit oftewel de curatieve zorg is voor hen bekend terrein en daardoor acceptabel. Dit geldt niet voor de alledaagse zorg, de care. Andere voorzieningen zijn vooral bij Turkse, Marokkaanse en Chinese ouderen niet of nauwelijks bekend. Verzorgingshuizen zijn in het land van herkomst vooral voor de welgestelden. Sommige Antilliaanse en Surinaamse ouderen willen niet naar een verzorgingshuis omdat zij bang zijn daar gediscrimineerd te worden (Den Brok en Eersteling 1994).Turkse en Marokkaanse ouderen oordelen: ‘hier worden oude mensen in weggestopt’. Meer nog dan autochtonen, hebben veel allochtonen weerstand tegen intramurale voorzieningen. Ze denken veelal in een of of model: of de familie stopt de ouders weg in een verzorgingshuis of zorgt geheel op eigen kracht voor de ouders en neemt ze in huis. Tussenvoorzieningen zoals Thuiszorg, SPD's, Tafeltje Dekje en woningaanpassingen zijn voor hen een novum. Ouderen die langere tijd in Nederland wonen en de Nederlandse taal beheersen zijn vaak beter op de hoogte van deze tussenvoorzieningen. Meer kennis gaat vaak hand in hand met een grotere bereidheid er gebruik van te maken. Dit geldt vooral voor Antilliaanse, Creools-Surinaamse (Den Brok en Eersteling 1994) en Zuideuropese ouderen ( Brand ea. 1991; Massaro 1995)). Voor hen zijn onafhankelijkheid van hun kinderen en de wens hen niet tot last te zijn belangrijke waarden. Zij willen niet met hen onder één dak wonen. De kinderen van de allochtone ouderen zijn gemiddeld beter op de hoogte van het bestaan van de Nederlandse zorgvoorzieningen dan hun ouders.
8
Contact via vertrouwde tussenpersonen Schriftelijk informatie is meestal onvoldoende, zo geldt nog sterker voor allochtone dan voor veel autochtone mantelzorgers (met name ouderen en degenen met een minder hoge opleiding). Zeker voor de oudere generatie allochtonen staan zorg en welzijnsvoorzieningen ver van hun belevingswereld. Bereidheid om kennis te nemen van andere zorgopvattingen is afhankelijk van gevoelens van veiligheid en vertrouwdheid (Nelissen 2000b ). Juist als mensen ouder en meer afhankelijk van zorg worden, hechten zij aan een veilige vertrouwde omgeving waarin zij op oude gebruiken en taal kunnen teruggrijpen (Nelissen 2000 b). Nelissen visualiseert de wereld rond de oudere in een kringenmodel. De eigen familie en de eigen wijk vormen de vertrouwde wereld, daaromheen zit de schil van de wereld van de religieuze beleving (de moskee en de imam bijvoorbeeld) en de zelforganisaties en buitenlandse vrouwencentra. Pas aan de buitenste rand staan de professionele zorg en welzijnsorganisaties (zie bijlage 3). Contact tussen zorgaanbieders en allochtone mantelzorgers vereist dat de zorgaanbieder de hulpvrager opzoekt in plaats van andersom.
Problemen binnenskamers en andere klachtenpresentatie Voor lichamelijk kwalen vragen allochtonen wel hulp, met name aan de huisarts. Maar er is een grote terughoudendheid om met psychosociale problemen naar buiten te komen, zo blijkt uit twee onderzoeken in Overijssel (Visser 2002). Taboe, angst voor roddel en taalproblemen zijn belangrijke oorzaken. Uit een onderzoek gehouden na de vuurwerkramp in Enschede blijkt dat allochtone ouderen vooral behoefte hebben aan praktische hulp en minder aan 'gepraat'. Als zij wel met hun hulpvraag naar buiten komen blijken zij een kluwen aan problemen naar voren te brengen. Hulpverleners weten niet goed raad met die complexe klachtenpresentatie. 2. Belasting groter Het bereik van allochtone mantelzorgers is gering, terwijl zij vaak nog zwaarder belast zijn dan autochtone mantelzorgers vanwege: Extra taken Allochtone mantelzorgers hebben extra taken op het terrein van begeleiding en tolken vanwege de geringe beheersing van de Nederlandse taal bij veel oudere allochtonen. 50 tot 80 procent van de Turkse en Marokkaanse 40-plussers heeft zeer veel moeite met het Nederlands. Dit leidt ertoe dat hun kinderen of andere verwanten hen begeleiden bij contacten met professionele hulpverleners zoals de huisarts en specialist, bij alle telefonische contacten met dienstverleners, en zorgdragen voor de
9
totale administratie van de oudere. Als zij zelf moeite hebben met het Nederlands, dan moeten zij de communicatie met instanties regelen. Terwijl autochtone mantelzorgers vaak klagen over wegblijven van familie en vrienden als het om langdurige zorg gaat, lijkt in veel allochtone gezinnen het omgekeerde te gebeuren. De Koran beveelt ziekenbezoek sterk aan en islamitische vrouwen hebben dikwijls een extra taak in het ontvangen van het vele ziekenbezoek (Du Long en Cox 2001). Zorggewoonten niet berekend op langdurige zorg Het model van om de beurt de ouder in huis nemen, dat bijvoorbeeld voorkomt bij Turken en Surinamers, is niet berekend op de lange duur van de zorg. Ouderen blijven bij de stand van de Nederlandse gezondheidszorg immers veel langer leven dan in het land van herkomst gewoon is. Ook de verwachting van totale zorg door de schoondochter bij Turkse ouderen is veel gevraagd als de zorg jarenlang gaat duren. Generatieverschillen m.b.t. zorgopvattingen Goede zorg voor ouders die iets gaan mankeren geldt in veel culturen als een graadmeter voor de gevoelde liefde en respect van de kinderen. De oudere generatie allochtonen verwacht vaak dat de naaste familie en met name de schoondochter het eigen leven (inclusief de zorg voor het eigen gezin) opzij zet om voor de ouders te zorgen. De jongere generatie heeft zich al meer ontwikkeld richting de Nederlandse opvatting dat er ruimte voor een eigen leven naast de zorg moeten overblijven. Met name de vrouwen staan om die reden, zeker als het om de terminale fase gaat, meer open voor professionele zorg (De Graaf 2002). Alternatieve zorgmodellen (hulp van thuiszorg bijvoorbeeld) zijn echter bijna onbespreekbaar met de oudere generatie en kunnen voor de echtgenoot gezichtsverlies opleveren (Yerden 2000). De mantelzorgers worstelen met schuldgevoelens als zij niet aan de idealen van de ouderen voldoen. Een 34-jarige Marokkaanse vrouw Jamila zorgt voor haar schoonvader die hartpatiënt is. Uit angst voor een volgend hartinfarct hebben Jamila en haar man hem in huis genomen Haar man heeft als enige uit het gezin een hechte band met zijn vader. De andere kinderen bekommeren zich niet om hem en wonen ver weg. Jamila wast en kleedt haar schoonvader aan, doet het huishouden voor hem helpt hem bij het invullen van formulieren. Ze voelt zich echter vooral belast door het frequente bezoek van familieleden, die vaak een heel weekend blijven. Ze zou ook wel hulp willen vragen aan de andere kinderen, maar dit zou voor haar man tot gezichtsverlies leiden. Het opnemen van de vader in een verzorgingshuis als het te zwaar wordt is niet bespreekbaar. Dan zou haar schoonvader denken dat ze hem het huis uit wil hebben. Box 2: belasting uit: du Long en Cox (2001) Communicatieproblemen Vraaggericht werken is het streven binnen veel zorg- en welzijnsorganisaties. Dit veronderstelt dat zorgende familieleden in staat zijn een duidelijke vraag te formuleren in termen die voor zorgaanbieders begrijpelijk zijn. Dit is moeilijker voor allochtonen die nog minder inzicht hebben in het aanbod dan veel autochtone mantelzorgers.
10
Veel allochtonen zien de hulpverlener bovendien als een autoriteit. Zij verwachten dan ook dat de hulpverlener beslissingen neemt. Taalbarrières versterken de verwarring die hierdoor ontstaat nog eens extra. De huisarts die vraagt 'Wat scheelt eraan?’, wordt vreemd aangekeken. Dat hoort hij toch te weten? (de Jong & Eijck, 2002). Ook zijn allochtonen doorgaans minder gewend om een heldere vraag te articuleren tegenover een deskundige waar zij tegenop kijken Zij beschikken minder over de assertieve communicatiestijl die kenmerkend is voor de mondige hulpvrager. Het kost hun zodoende meer moeite om toegang te krijgen tot het bestaande zorgaanbod of eigen wensen die daarbuiten vallen over het voetlicht te krijgen . 3. Gebrek aan cultureel passende zorg Ook als zij op de hoogte zijn, maken allochtonen niet zoveel gebruik van de Nederlandse zorgvoorzieningen om de volgende redenen: Verschil in gebruiken en visie op zorg Allochtonen vinden het over het algemeen belangrijk gerechten te kunnen eten die afkomstig zijn uit hun land van herkomst, waarbij rekening is gehouden met eventuele religieuze gebruiken en verboden. Turkse en Marokkaanse ouderen wensen doorgaans graag te worden gewassen door iemand van het eigen geslacht (Werkgroep Interculturele Verpleging en Verzorging 1999). Surinaamse ouderen vinden haren vlechten een belangrijk onderdeel van zorg (Ong en Droës 2000). Belangrijker nog zijn verschillen in visie op de gewenste doelen en uitkomsten van een hulpverleningsproces. Veel allochtone groepen zijn meer praktisch en resultaatgericht. Turkse en Marokkaanse ouderen hebben bijvoorbeeld behoefte aan hulp bij het invullen van formulieren, maar dat soort hulp is weinig voorhanden in het Nederlandse zorgaanbod. Psychosociale hulpverlening neemt een belangrijke plaats in het Nederlandse zorgaanbod, als een manier om bepaalde problemen op te lossen of te verwerken. Maar dit sluit niet aan bij de beleving van veel allochtonen: praten helpt niet bij verwerking van bepaalde zaken, het zorgt niet voor oplossingen. Veel allochtonen kijken ook vreemd aan tegen de waarde van zelfredzaamheid in de Nederlandse beroepsopvattingen van professionals. Surinaamse ouderen zeggen bijvoorbeeld 'Waarom betaal je iemand die met de handen op de rug staat toe te kijken hoe een oudere zich staat te wassen'? (Den Brok en Eersteling 1994) Voor Turkse schoondochters is het schokkend dat een professional een revaliderende oudere zo veel mogelijk zelf laat doen. Een wijkverpleegkundige van een autochtone komaf vindt dat ze goede zorg aan een CVA patiënt thuis heeft gegeven als deze patiënt zo snel mogelijk weer zelfstandig is, dat wil zeggen zichzelf aankleedt, wast en eet. Dit probeert zij voor elkaar te krijgen omdat autonomie in Nederland als een groot goed geldt. Voor vrouwen van Turkse afkomst betekent goede zorg echter dat deze oudere zoveel mogelijk wordt ontzien. Daarmee wordt respect getoond. Dit betekent dat deze man aangekleed wordt, hij zich laat wassen en dat hij eten krijgt toegediend. Box 3: botsende waarden: Werkgroep Interculturele Verpleging en Verzorging 1999
11
Ook ideeën over individuele ontplooiing van bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapten staan haaks op het grotere belang van groepsidentiteit bij veel allochtone groepen. Een grotere gerichtheid op praktische resultaten is goed te zien in eens studie die de normen en waarden in de Nederlandse zorg voor verstandelijk gehandicapten confronteert met opvattingen van allochtone ouders. De ouders kunnen zich niet zoveel voorstellen bij ontplooiing van de gehandicapte, maar willen weten of hun kind kan leren lezen. Emancipatie van gehandicapten door hen in staat te stellen hun eigen leven zoveel mogelijk richting te geven is hen vreemd. Het gaat niet om de ontplooiing van het individu, maar om de opvoeding tot groepslid. Net zo vreemd is het begrip normalisatie in de Nederlandse gehandicapten zorg. Het streven dat een verstandelijk gehandicapte een zo normaal mogelijk leven leidt, liefst zelfstandig woont en werk in een dagcentrum verricht, sluit niet aan op de benadering van een gehandicapte in allochtone gezinnen. Daar neemt het kind vaak een speciale plaats in en wordt er minder van het kind verwacht. De groepsgerichte cultuur vormt wellicht ook een verklaring voor de geringere nadruk op zelfstandigheid van de gehandicapte. Het 'erbij horen' wordt in een groepsgerichte cultuur minder bepaald door wat iemand presteert. Aan de andere kant denken allochtone families vaak meer normaliserend over het aangaan van huwelijken door verstandelijk gehandicapten dan Nederlanders. In allochtone families worden die huwelijken vaak aangemoedigd omdat dit bij het volwassen leven hoort en aanbevolen wordt door de Koran. Soms zoeken de ouders bewust naar een niet-gehandicapte zorgzame partner. Dan is de zorg voor hun kind gewaarborgd als zij die zelf niet langer kunnen geven. Box 4 : verschillende visies op hulp en zorg uit: Zevenbergen (1996 ) Bij de genoteerde verschillen in de visie op hulp tussen allochtonen en autochtonen past wel een relativering. De opvattingen over zelfredzaamheid, autonomie, ontplooiing en normalisering waren enkele decennia geleden in Nederland geen gemeengoed. Ook vandaag de dag zijn er autochtone mantelzorgers die een thuiszorgmedewerkster liever zien schoonmaken dan zich inspannen om emotionele steun te bieden (Morée 1996). Ook veel Nederlandse ouders van verstandelijk gehandicapten hebben twijfels bij grote zelfstandigheid voor hun kinderen. Ontbreken van voorwaarden voor interculturalisatie van zorg Instellingen zijn in toenemende mate bereid om zich te richten op allochtone zorgvragers en hun mantelzorgers, maar het blijkt moeilijk om die wil in consequent handelen om te zetten. Bekend is het voorbeeld van een verpleeghuis dat wel een aparte gebedsruimte voor islamitische ouderen inricht, maar om kosten te besparen vasthoudt aan gemengd verplegen. Dat laatste is voor de doelgroep onaanvaardbaar (Werkgroep interculturele verpleging en Verzorging 1999). Interculturele kennis, tijd en aandacht zijn noodzakelijke voorwaarden om een consistent beleid gericht op ondersteuning van allochtone mantelzorgers te laten slagen. Gebrek aan interculturele kennis en vaardigheden bij professionals Afstemming van de hulp op behoeften en zorgopvattingen van allochtone mantelzorgers vraagt niet alleen om kennis van religieuze gebruiken. Ook aanpassing aan andere omgangsvormen en de durf om de eigen persoonlijke en
12
professionele normen ter discussie te stellen zijn essentieel. Zo kan het averechts werken Chinese kinderen heel direct aan te spreken op de verantwoordelijkheid voor de zorg voor hun ouders. Dat kan als gebrek aan respect en erkenning worden ervaren (Werkgroep Interculturele Verpleging en Verzorging 1999). Vaak zijn omzichtiger omgangsvormen noodzakelijk en terughoudendheid met eigen persoonlijke of professionele normen. Bijvoorbeeld de Nederlandse opvatting dat allochtone vaders de moeders zouden moeten ondersteunen bij de verzorging van een gehandicapt kind zal niet onmiddellijk weerklank vinden. Interculturele kennis en een respectvolle houding zijn belangrijk, maar kunnen ook te ver doorgedreven worden. Soms schromen hulpverleners om bij allochtone cliënten en hun familieleden door te vragen op hun culturele gebruiken of de reden voor bepaald gedrag. Dergelijk vermijdingsgedrag kan ook tot misverstanden leiden. De 24 jarige Turkse Achmet is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Hij weigert thuis te eten omdat hij denkt dat zijn familie hem dood wil hebben. Na medicatie verdwijnt de achterdocht. De man eet weer enkele dingen die de familie heeft meegebracht en heeft contacten met andere groepsleden. Op de afdeling is geregeld dat hij aangepaste maaltijden kan krijgen zonder varkensvlees. Maar hij eet alleen zelf klaar gemaakte boterhammen en trekt zich weer terug. De hulpverleners nemen aan dat hij een terugval heeft. Ze proberen hem daarom in eerste instantie slechts te verleiden tijdens het eten bij de groep te zitten. Pas na enige tijd vragen ze rechtstreeks aan hem waarom hij niet eet. Dan blijkt pas dat zijn wantrouwen niet is ingegeven door terugval in het oude ziektebeeld. Hij heeft gezien dat zijn vlees op de schaal bij het onreine vlees ligt. Als de afdeling al zo onzorgvuldig met zijn eten omspringt, hoe moet dat dan wel niet in de centrale keuken toegaan, is zijn redenering. Een bezoek aan de keuken en de belofte zijn eten voortaan op een apart bord te serveren blijkt de simpele oplossing. Box 5 : vermijdingsgedrag bij hulpverleners uit: Werkgroep Interculturele verpleging en Verzorging 1999 Conclusie De problematiek van autochtone mantelzorgers is ingewikkeld , de problematiek van allochtone mantelzorgers nog complexer. Zij zijn nog moeilijker te bereiken zijn dan autochtonen, vaak zwaarder belast en professionals hebben er door verschillen in normen en waarden en gebrek aan interculturele kennis en vaardigheden bij verzorging meer moeite mee om vraaggericht te werken. Vraaggerichtheid vereist naast kennis en inzicht in de betreffende culturen ook de durf eigen zorgopvattingen ter discussie te stellen. Bij de beschrijving van deze algemene knelpunten zijn alle allochtone groeperingen over één kam geschoren. In het volgende hoofdstuk gaan we in op enkele verschillen in zorgopvattingen tussen allochtone mantelzorgers.
13
Hoofdstuk 2.
Palet van culturele zorgopvattingen en -praktijken
Inleiding In dit hoofdstuk kijken we naar de differentiatie in zorgopvattingen tussen etnische groeperingen onderling. We belichten ook de factoren die daarbij een rol spelen zoals opleiding, sociaal economische status, verblijfsduur in Nederland, al dan niet gemengd huwen. Tot slot geven we gevonden verschillen weer op een continuüm. 1. Ogen sluiten voor toekomstige zorgbehoefte Evenals autochtone Nederlanders zijn allochtone ouderen over het algemeen nog niet zo bezig met de toekomstige zorgbehoefte. Deels gaat het hier om een algemeen psychologisch mechanisme. Mensen hebben de neiging niet al te veel na te denken over de manier waarop aan de toekomstige zorgbehoefte kan worden voldaan. Voor autochtone Nederlanders geldt zelfs bijna een taboe op zorgafhankelijkheid ontdekte de Indiase antropologe Ganesh die de opvattingen en praktijken van Nederlandse ouderen en hun mantelzorgers onderzocht (Morée 2001). Er zijn al wel veel Molukse en Surinaamse hoogbejaarden, maar veel van de Turkse en Marokkaanse ouderen hebben nog niet een leeftijd bereikt waarop veel mensen in Nederland zorgbehoeftig worden en denken daarom nog niet aan komende gebreken. Daarnaast hebben allochtone ouderen extra redenen om nadenken over toekomstige zorgafhankelijkheid te vermijden. Ten eerste kan de breuk in hun levensloop door migratie of een vlucht maken dat nieuwe indrukken de aandacht van de naderende ouderdom afleiden. Vooral bij vluchtelingen maken de breuk door de vlucht en de vaak lange asielprocedures dat zij eerder het gevoel hebben een nieuwe start te maken dan langzamerhand oud te worden. Bijvoorbeeld Eritrese vluchtelingen zijn ook niet gewend aan een lange levensavond. Zij associëren oud worden met sterven. In eigen land zouden zij door hun naaste omgeving met het woord voor oud worden aangesproken, maar in de nieuwe omgeving ontbreken dergelijke signalen. Box 6 : breuk in de levensloop uit: Moerbeek (2002) Ten tweede speelt de onzekerheid over terugkeer naar eigen land een rol. Ouderen willen vaak wel terug naar het land van herkomst, maar beseffen ook goed dat hier nadelen aan kleven: zij zullen mogelijk hun uitkering verliezen en in hun thuisland minder goede medische zorg ontvangen. Ten derde weerhoudt traditie hen van denken over de toekomst: ouderen hoeven niet na te denken hoe zij verzorgd zullen worden, want dat horen hun verwanten te doen. 2. Differentiatie binnen allochtone groeperingen Allochtone groeperingen verschillen onderling op verschillende aspecten in hun zorgopvattingen. De striktheid van de zorgplicht varieert, evenals de voorkeur wie de meest aangewezen verzorger is. En ouderen hebben verschillende strategieën om kinderen aan zich binden om de zorg voor hun oude dag veilig te stellen. Verschillende verwachtingen Er bestaan tussen de diverse allochtone groeperingen verschillen in de mate waarin zij van hun naasten (met name kinderen) zorg verwachten. Bij de Turkse en
14
Marokkaanse ouderen zijn er hoge, verstrekkende verwachtingen: zij willen graag dat de kinderen de totale zorg op zich nemen en dat zij met de kinderen onder één dak wonen. Oudere allochtonen uit Turkije en Marokko hebben tevens de meeste kans op hulp van hun kinderen, niet alleen vanwege hun culturele achtergrond, maar ook omdat deze ouderen de meeste kinderen hebben. Dat is in mindere mate het geval bij Antillianen en Surinamers. (RMO 1999; Yerden, 2000; Van den Brink 2000; Bedaux en Massaro, 1995; Nelissen 2000 b): Ouderen van Zuideuropese, Antilliaanse en Surinaamse afkomst hebben minder hoge verwachtingen ten aanzien van hun kinderen: zij willen hun kinderen zo min mogelijk tot last zijn en zo lang mogelijk zelfstandig blijven. Ook willen zij niet bij hun kinderen inwonen: dit tast hun zelfstandigheid en privacy aan. Zij hebben met name verwachtingen ten aanzien van emotionele en praktische ondersteuning. Zuideuropese, Chinese, Surinaamse en Antilliaanse ouderen geven ook aan dat zij hun naasten minder van hun verwachtingen laten blijken. Net als veel autochtone Nederlanders hopen zij vaak stilletjes dat hun kinderen spontaan hulp zullen aanbieden wanneer dat nodig is (vgl. Morée 2001). Chinese ouderen nemen een aparte plaats in. Zij zijn weinig geïntegreerd in de Nederlandse samenleving omdat zij in het bedrijf van een kinderen een functie op de achtergrond vervullen. Als zij ouder worden kunnen zij voor hulp alleen op hun kinderen terugvallen. In tegenstelling tot andere groepen die nog weinig geïntegreerd zijn zoals de Turkse ouderen verwachten zij echter niet zoveel van hun kinderen. Zij willen hen zo min mogelijk tot last zijn, al leidt dat tot sociaal isolement en verwaarlozing. Zij zijn al even terughoudend als het gaat om inschakeling van professionele hulp. Turkse en Marokkaanse ouderen vinden dat de naasten (met name de kinderen) voor hen horen te zorgen wanneer zij zorgbehoeftig worden. Surinaamse, Antilliaanse, Chrinese en Zuideuropese ouderen hopen dat zij dit spontaan aanbieden. Maar allen hebben twijfels over de mate waarin dit in de toekomst daadwerkelijk zal gebeuren. Redenen waarom de ouderen twijfelen over de zorg die zij daadwerkelijk van hun kinderen zullen ontvangen, zijn: de invloed van de Nederlandse normen en waarden, het drukke leven van de kinderen (de combinatie zorg-arbeid van de (schoon)dochters), de economische onafhankelijkheid van de kinderen als gevolg van het sociaal-economische stelsel in Nederland, de Nederlandse afkomst van de schoonzoon/schoondochter, de grotere geografische afstand en de kleinere gezinnen. Sommige ouderen proberen zich van deze zorg te verzekeren. Oudere Surinaamse en Antilliaanse vrouwen nemen bijvoorbeeld een (pleeg)kind in huis op, Molukse ouderen een kleinkind. Turkse en Marokkaanse ouderen stimuleren hun kinderen om te trouwen met iemand uit het land van herkomst, bij voorkeur een familielid zoals een neef of nicht. Aangewezen verzorger In sommige culturen geldt de zorgplicht met name voor de partner en de kinderen van de ‘zorgbehoevende’: bijvoorbeeld in de Chinese cultuur en de Zuideuropese landen. De laatsten hebben daarbij dan sterk de norm dat zij hun kinderen zo mogelijk een wederdienst moeten bewijzen (Massaro 1995; Brand et all. 1991)). Voor Turken en Marokkanen geldt de zorgplicht echter niet alleen voor de partner en de kinderen, maar ook voor de verdere familie. In de Turkse cultuur zijn er duidelijke (ongeschreven) regels over wie welke zorg op zich hoort te nemen wanneer ouderen zorgbehoeftig worden: de zoon en diens
15
vrouw (de gelin) moeten de totale verantwoordelijkheid voor de verzorging dragen (bakim). Dat wil zeggen voor de totale huishoudelijke zorg, voedselzorg, lichamelijke zorg en financiële ondersteuning. ‘Zorgen voor je ouders betekent álles voor ze doen.’ Van ooms, tantes, neven en nichten wordt yardim verwacht: het organiseren van hulp bij praktische zaken als boodschappen doen, financiële zaken regelen of tolken. Wanneer de naasten niet aan deze verwachtingen voldoen, kunnen de ouderen hieraan consequenties verbinden (in extreme gevallen zelfs onterving of het verbreken van het contact) (Yerden 2000). Deze principes gelden in grote lijnen ook voor de Marokkaanse cultuur. In de Molukse gemeenschap houdt de zorg niet op bij de naaste verwanten. De zorg voor ouderen is ingebed in de matah –ruma, de familieclan (Stevens et all. 1994). Begrippen als Muhabbat (hulp en steun, onder meer bij sterven) en Masohi (wederzijdse hulp bij familie groepen en dorpen onderling) geven aan dat betrokkenheid bij zorg idealiter in bredere kring plaatsvindt (Joseph in Bedaux en Massaro 1995). 3. Verschuivingen in zorgopvattingen en -praktijken Veel ouderen van de eerste generatie zijn slecht op de hoogte van voorzieningen voor ouderen en onbekend met de zorgstructuur, waarbij ouderen zorg krijgen van mantelzorgers én van professionele organisaties. Uit de ervaringen met de voorlichtingscyclus Ouder worden in Nederland (Forum/NIZW 1997) blijkt dat ouderen het verzorgingshuis kennen, maar meestal niet de diensten van de thuiszorg, het welzijnswerk voor ouderen, transmurale voorzieningen of financiële regelingen als aanvullende en bijzondere bijstand. Een deel van de ouderen is zelfs niet op de hoogte van de AOW. Bij allochtone ouderen bestaat ook weerstand tegen de voorzieningen voor ouderen in Nederland. Men heeft het beeld dat in Nederland kinderen hun ouders gemakkelijk opbergen in verzorgingstehuizen. Kinderen van allochtonen proberen ook zoveel mogelijk zorg te geven overeenkomstig traditionele patronen die gereproduceerd worden in Nederland. Maar de omstandigheden zijn zo anders dat dit moeilijk realiseerbaar is (Yerden, 2000; Van den Brink 2000; Bedaux en Massaro, 1995; Nelissen 2000). Ten eerste omvat mantelzorg voor ouderen vaak extra taken die samenhangen met het gegeven dat de ouder het Nederlands niet goed beheerst. Ten tweede is de zorgbelasting langduriger en zwaarder dan in het land van herkomst, omdat ouderen ook na een ernstige gebeurtenis (hartinfarct, beroerte) blijven leven door interventies vanuit de gezondheidszorg. Dit gegeven van langdurige zorg is nieuw voor alle betrokkenen. Toch blijven ze vaak vasthouden aan de traditionele zorgopvatting: 'alles doen voor je (schoon) ouders'. Er kunnen zo zorgsituaties ontstaan die naar maatstaven in Nederland onaanvaardbaar zijn (van den Brink 2000). Ouderen hebben verpleegkundige zorg nodig, maar een verpleegkundige krijgt geen toegang in de thuissituatie. Deze zorgopvatting kan ook leiden tot mantelzorgsituaties die naar iedere maatstaf zeer zwaar zijn. Zo zijn er (schoon)dochters die maandenlang nauwelijks aan hun eigen gezin toekomen, omdat ouders verlangen dat zij vrijwel dag en nacht aanwezig zijn. Vooral Turkse ouders oefenen druk uit op kinderen om zorgpatronen in stand te houden. Kinderen lijden in meerdere of mindere mate onder deze morele en emotionele druk. Deze spanningen zijn niet of slecht bespreekbaar, omdat alleen al het praten over alternatieven als een gebrek aan respect voor ouders wordt opgevat. Door de oplopende druk ontstaan soms ruzies binnen families over de zorg voor de
16
ouders. Of het komt tot een breuk tussen ouders en kinderen, als kinderen niet aan verwachtingen van hun ouders kunnen of willen tegemoet komen. Turkse kinderen komen er soms zelfs toe ouders in de steek te laten zonder te zorgen voor alternatieven. In die extreme gevallen blijven de ouders in een noodsituatie achter, zonder kennis over andere verzorgingsmogelijkheden (Yerden 2000) Allochtone kinderen geven aan graag in de toekomst te willen zorgen voor hun ouders: hun ouders hebben immers ook altijd voor hen gezorgd. Maar dit antwoord lijkt bij sommige mantelzorgers in toenemende mate sociaal-wenselijk. Het is vooral in de Turkse, Marokkaanse en Molukse cultuur niet mogelijk om openlijk te zeggen dat je niet of slechts tot op bepaalde hoogte voor de (schoon)ouders kunt zorgen: dit wordt door de ouders, de familie en de gemeenschap doorgaans niet geaccepteerd. De kans bestaat dat door een dergelijke uitspraak iemand wordt verstoten door de familie of gemeenschap. Terwijl dit niet openlijk wordt gezegd, blijkt in de praktijk dat de kinderen niet altijd geheel kunnen of willen voldoen aan de verwachtingen van hun ouders. Dit wringt in de Turkse en Marokkaanse gemeenschap meer voor de schoondochters dan voor de zonen: veel van de zorg komt in de praktijk op hun schouders terecht (de Graaf 2002). Ten eerste hebben zij het vaak erg druk met het werk buitenshuis en het huishouden en wonen dikwijls niet meer om de hoek. Dit maakt het onmogelijk om totale zorg te kunnen verlenen. Daarnaast willen diverse kinderen, mede als gevolg van de invloed van de Nederlandse normen en waarden, minder verstrekkende zorg geven. Zij willen de schoonouders liever niet in huis nemen. Als nadeel daarvan zien aantasting van de privacy, bemoeienis met de opvoeding van de kinderen. Turkse en Marokkaanse schoondochters nemen afstand van de traditie van gehoorzaamheid aan de schoonouders. Ook het geven van totale zorg (lichamelijke verzorging, koken, schoonmaken, bezoek ontvangen) gaat hen soms erg ver. Molukse ouderen krijgen weliswaar meer hulp van hun kinderen in vergelijking met Nederlandse leeftijdgenoten, zo bleek uit een Limburgs onderzoek (Stevens et all. 1994). Maar Molukse jongeren zien net als hun autochtone landgenoten steeds meer problemen bij de combinatie van gezin, werk en zorg voor ouderen. 4. Continuüm van zorgopvattingen De graduele verschillen in zorgopvattingen tussen verschillende culturen en verschillende generatie zijn op een continuüm te plaatsen waarop we grofweg drie posities kunnen onderscheiden. 1. Zorg is familieplicht Zorg is een plicht en een familieaangelegenheid. Vreemden kunnen of mogen geen zorg geven. Deze opvatting is vooral te vinden onder Turkse, Marokkaanse en Molukse ouderen. Maar ook onder autochtone Nederlanders zijn er die dit model in de praktijk brengen. Dit is meestal niet vanwege de expliciete norm dat vreemden geen zorg mogen geven, maar door de overtuiging dat professionele zorg minder goed is dan familiezorg. Er zijn ook mensen die de zorg voor hun partner of kind nauwelijks los kunnen laten. Twigg en Atkin (1995) spreken hier over een symbiotische relatie. Deze houding van mantelzorgers bespaart de staat op korte termijn kosten. Het gevaar is dat problemen binnen families pas naar buiten komen als deze escaleren. Hulp is dan vaak (te) laat. De mantelzorger dreigt zelf patiënt te worden en de oudere belandt in een verpleeghuis omdat de draagkracht van de familie is uitgeput.
17
2. Nood breekt wet Enige bemoeienis van professionals, met name uit de cure sector, is gewenst. Tegen gebruik maken van care voorzieningen zoals de thuiszorg bestaan nog veel reserves. Dit gebeurt pas als de nood hoog is en alternatieven niet voorhanden. Deze instelling hebben veel allochtonen van de tweede en derde generatie. Maar zij bestaat ook onder de autochtone bevolking, bijvoorbeeld in religieuze plattelandsgemeenschappen. Mantelzorgers laten daar wel de huisarts en vertegenwoordigers van de kerk binnen maar er rust een zeker taboe ‘op het buiten de deur hangen van de vuile was.’ (Luijkx, 2001). Deze positie bespaart de staat kosten en professionals houden toch enige greep op de situatie thuis. Een nadeel is dat het taboe op care- voorzieningen de last voor de zorgende naasten bij langdurige zorg te zwaar maakt. De gevolgen zijn op de lange termijn identiek aan de onder 1 geschetste positie op het continuüm. 3. Familie èn professionals geven zorg Hierin wordt zorg deels als een verantwoordelijkheid van de overheid.gezien Men heeft recht op hulp van professionals, wanneer men zwaar zorgafhankelijk wordt. Deze houding zien we bij veel autochtonen en bij culturen als de Zuid-Europese. Het voordeel van deze positie is dat professionals mogelijkheden hebben om problemen tijdig te signaleren. Het vraagt veel (preventieve) inzet van de staat en doet in mindere mate beroep op de eigen verantwoordelijkheid. 5. Factoren van invloed op (verschuiving in) zorgopvattingen Er bestaan ook verschillen bínnen een etnische groepering. De mate waarin men zich houdt aan de traditionele opvattingen ten aanzien van zorg, is afhankelijk van onder andere de opleiding, de verblijfsduur en de reden van de komst naar Nederland, het vasthouden aan huwelijken binnen de eigen groep. Bij Surinaamse en Antilliaanse ouderen richten degenen die recenter naar Nederland zijn geëmigreerd (vooral de Antillianen en de Hindoestaanse Surinamers) zich sterk op hun kinderen omdat zij nog weinig andere contacten hebben. Dit in tegenstelling tot oudere Creoolse Surinamers die al langer in Nederland zijn en een groter netwerk hebben waarop zij een beroep kunnen doen. Box 7 : Voorbeeld van verschil (Den Brok en Eersteling 1994) Onder Zuid-Europeanen komt een huwelijk met autochtonen vaker voor dan onder Turken en Marokkanen. Zo'n huwelijk maakt dat men meer bekend is met het Nederlandse zorgsysteem en daar gemakkelijker voor open voor staat. Ook het gegeven dat zij veelal een hogere opleiding en een hogere maatschappelijke welstand hebben draagt ertoe bij dat Zuid-Europeanen gemakkelijker de overstap naar een de derde positie op het continuüm kunnen maken. Ook hoger opgeleide vluchtelingen, met name de alleenstaande mannen onder hen, gaan vaak verbintenissen met autochtonen en hebben daardoor gemakkelijker toegang tot het Nederlandse zorgsysteem (Moerbeek 2002). Door deze factoren is de kloof met de zorgopvattingen van hun kinderen geringer dan bijvoorbeeld bij Turken, Marokkanen en Molukkers.
18
De kloof in zorgopvattingen tussen de generaties lijkt het grootst bij Chinezen. Chinese ouderen hebben vaak weinig opleiding en een lagere sociaal economische status en beheersen de Nederlandse taal onvoldoende ook al verblijven zij al langer in Nederland. Hun kinderen daarentegen zijn sterk beïnvloed door de Nederlandse samenleving waarin zij zijn opgegroeid. Zorg voor ouderen is voor hen minder vanzelfsprekend en ook moeilijk in de praktijk te brengen gezien de lange uren die zij maken in de horeca ( Sciortino et all. 1993; Rijschroeff et alll. in Bedaux en Massaro 1995). De confrontatie met Nederlandse zorgopvattingen leidt er niet alleen toe dat de tweede generatie grenzen aan de zorgverantwoordelijkheid stelt, maar geeft soms ook aanleiding tot verruiming van de gevoelde verantwoordelijkheid. Zo zijn er onder Turkse bevolkingsgroep in toenemende mate dochters die graag voor hun ouders willen zorgen in tegenstelling tot het oude gebruik dat de verantwoordelijkheid daarvoor de plicht van de zoon is en de uitvoering van die zorg bij de schoondochter, de gelin, berust. (Yerden 2000) 6. Conclusie Er bestaan verschillen in het denken over zorg tussen autochtonen en allochtonen, tussen generaties allochtonen en tussen allochtone groeperingen onderling. Deze zijn te abstraheren tot drie posities op een continuüm. We onderscheiden: 1. Zorg is familieplicht 2. Nood breekt wet 3. Familie èn professionals geven zorg. Grof weg wordt bij de autochtone bevolking een verschuiving van positie 2 naar 3 zichtbaar, bij de allochtone bevolking een verschuiving van positie 1 naar 2. De jongere generatie allochtonen lijkt op weg naar positie 3.
19
= Hoofdstuk 3. Professionals en ondersteuning van allochtone families 1. Professionele benaderingen Interculturalisatie - de transformatie van het Nederlandse gezondheidszorg-systeem zodat het mogelijk wordt cultureel passende zorg te bieden, is geen geringe opgave. Het vraagt om ontwikkeling en systematische overdracht van interculturele kennis en vaardigheden in professionele zorginstellingen, willen deze in staat zijn toenadering te zoeken tot allochtonen en hun mantelzorgers. Het vinden van manieren om in contact te komen met allochtone zorgvragers en hun mantelzorgers vereist aparte aandacht, want die ontmoeting is niet vanzelfsprekend. Veel allochtonen hebben vanuit hun land van herkomst geen ervaringen met care-voorzieningen en zoeken daarom ook niet zo snel naar hulp bij de alledaagse zorg voor ouderen, zieken en gehandicapten. Ze kijken met wantrouwen naar het Nederlandse zorgsysteem, met name de intramurale instellingen Het initiatief zal dus moeten uitgaan van de professionele zorg- en welzijnsinstellingen, die met outreachende werkwijzen allochtonen moeten zien te bereiken. Als het contact eenmaal tot stand is gekomen, gaat het om het bieden van toegankelijke en aansprekende informatie over ons zorgsysteem en bereidheid om te luisteren naar de wensen en behoeften van allochtonen en hun mantelzorgers.= Professionele zorg- en welzijnsinstellingen met hun formele procedures en protocollen staan ver af van de belevingswereld van de meeste allochtone zorgvragers en hun mantelzorgers, die zich veelal bewegen in eigen kring en informele netwerken. Om hen te bereiken zijn er verschillende ingangen: -
-
-
-
via categorale voorzieningen. Aparte zorgvoorzieningen voor groepen allochtonen. Dit betekent dat de zorg geheel wordt aangepast aan hun leefstijl De andere ingangen zijn erop gericht allochtonen de toegang tot het nederlandse zorgsysteem te bevorderen en dan zorg op maat te leveren. Dit kan via : via intermediairs zoals vertegenwoordigers van zelforganisaties, die al wat meer op de hoogte zijn van het Nederlands zorgsysteem en het vertrouwen genieten van hun achterban. Als zij zelf op de hoogte zijn ( bijvoorbeeld nadat zij een cursus interculturele voorlichting hebben gevolgd (Nelissen 2000) kunnen zij onderwerpen zoals verschil in zorgopvattingen tussen allochtone ouderen en hun kinderen of verschillen tussen Nederlandse en andere culturele zorgopvattingen bespreekbaar maken (Yerden 2000). Ook allochtonen in dienst bij een zorginstelling gaan werken kunnen zo'n brugfunctie vervullen. Zij genieten het vertrouwen van allochtone zorgvragers en hun mantelzorgers en verlagen zo de drempel naar een zorginstelling. Zij kunnen gemakkelijker cultureel passende zorg geven. via een gebiedsgerichte benadering. De directe leefomgeving van de wijk en laagdrempelige gezondheidsvoorzieningen daarbinnen (bijvoorbeeld een wijkgezondheidscentrum) kunnen de voorwaarden van vertrouwdheid en veiligheid bieden die noodzakelijk zijn voor een wederzijds veranderingsproces.
Categorale zorg Als gevraagd wordt of categorale zorg een uitkomst is, bijvoorbeeld voor ouderen, wordt daar zeer uiteenlopend opgereageerd: Redenen vóór een categorale voorziening (met name genoemd (door Turkse, Marokkaanse en Molukse ouderen)
20
zijn: het spreken van dezelfde taal, het delen van bepaalde normen en waarden en het delen van het verleden. Nadelen van een categorale voorziening (door Surinaamse en Antilliaanse ouderen geschetst) zijn: het niet-stimuleren van integratie en sociale controle. Soms ontaarden speciale programma´s voor allochtonen, bijvoorbeeld vanwege subsidie, in nadruk op procedures, regels en fixatie op meetbare producten. In dat geval zou het middel erger zijn dan de kwaal (Krikke 2002). Op de vraag of categorale zorg een uitkomst biedt, kan geen algemeen geldend antwoord worden gegeven, dit is situatie-, en individuafhankelijk. In psychogeriatrisch verpleeghuis A.H.S De Strijp geeft men met succes categorale zorg. Dat wil zeggen dat de behandeling, verzorging, dienstverlening wordt afgestemd op de persoonlijke levenssfeer van de client. Leefstijlen vormen hierbij het uitgangspunt. Zo bestaat er een unit waarin de culturele waarden van agrarische mensen worden vorm gegeven, een waarbij de waarden en normen van de Haagse hogere sociale klassen worden voortgezet, een waarbij de artistieke mensen zich herkennen en een waarbij mensen met een Indische achtergrond veel van hun cultuurgoed terug zien. Dit uit zich bijvoorbeeld in verschillende tafelrituelen, gerechten en kleding en taalgebruik van personeel. Het uitgangspunt van dit verpleeghuis is dat mensen in een verpleeghuis wonen en dat zij zolang mogelijk hun eigen manier van leven moeten kunnen voortzetten. Zeker wanneer en sprake is van dementie zou een bepaalde vertrouwdheid de betreffende bewoners hun kwaliteit van leven vergroten en zou het professionals een kans geven cultuur passende zorg waar te maken. Het verpleeghuis heeft een wachtlijst. Box 8 : Voorbeeld van categorale zorg uit: Visie de Strijp: 1999 Kortom: Er is verschil binnen de groep allochtonen en per generatie of mantelzorgers open staan voor het gebruik van zorgvoorzieningen in Nederland. Als ze open staan en begrijpen waar men terecht kan, willen allochtone mantelzorgers niet altijd gebruik maken van de voorzieningen omdat deze onvoldoende aansluiten bij hun culturele achtergrond. Dit is echter afhankelijk van het integratieniveau van de culturele groep en individuele wensen of voorkeuren. Een getrapt werkwijze via intermediairs Volgens Yerden kunnen culturele veranderingsprocessen in familiezorg het best via een getrapte werkwijze verlopen (vgl. Yerden 2000). Eerst moet men het onderwerp onder sleutelfiguren binnen zelforganisaties bespreekbaar maken. Vervolgens kan vanuit de zelforganisaties begeleide groepsdiscussies tussen Turkse ouderen en jongeren op gang worden gebracht. Centraal aandachtpunt is dan de verschillen in ideeën over professionele zorg en het doel om open te leren staan voor nieuwe combinaties van professionele en informele zorg. Dit model is gebaseerd op onderzoek onder Turken. Projecten voor andere doelgroepen zouden moeten aansluiten bij de plaats die zij op het continuüm van zorgopvattingen innemen. Gebiedsgerichte benadering Paes (2000) wijst, naar aanleiding van haar werkervaringen in een gezondheidscentrum in Den Bosch-Oost, op overeenkomsten tussen autochtone bewoners in een achterstandswijk en de allochtone wijkbewoners. Beide groepen hebben een sterke norm van zelfredzaamheid, die echter niet parallel loopt met een
21
even grote capaciteit tot zelfredzaamheid. Ze willen wel, het lukt niet altijd. In die zin is er sprake van achterstand: • achterstand in de zin van kennis over ziekten en voorzieningen • achterstand in kennis van regelingen en rechten • achterstand in de vaardigheid om de juiste en noodzakelijke zorg en ondersteuning te verkrijgen • achterstand in financiële middelen • en achterstand die ontstaat door de grote afstand tot het voorzieningencircuit door sociale, culturele en religieuze verschillen. Zij stelt daarbij nadrukkelijk: ‘Het woord achterstand in relatie tot mantelzorg vraagt om een genuanceerde benadering. Enerzijds is er in moreel en sociaal opzicht geen sprake van achterstand, maar praktisch gezien wel. Er zijn hoge drempels tot het voorzieningencircuit, tot de ‘vreemden’. Een dergelijke benadering legt de nadruk op de overeenkomsten tussen allochtone en autochtone groepen en voorziet in een gebiedsgerichte zienswijze. De sociaaleconomische positie is basis van de benadering, niet de etniciteit. Dit kan leiden tot activiteiten ter ondersteuning van mantelzorgers (autochtoon en allochtoon) in het kader van lokaal sociaal beleid en lokaal gezondheidsbeleid. In de publicatie Zorgen doe je met je hand, hoofd en hart (Paes, 1993) is deze benadering uitgewerkt in het kader van ontwikkeling van een informeel buurtzorgsysteem: Professionele zorg en welzijnsinstellingen, vrijwilligers en mantelzorgers werken in netwerken met elkaar samen om zorgvragers te helpen. Assistenten in een gezondheidscentrum kunnen bijvoorbeeld een laagdrempelig aanspreekpunt zijn en hun kennis omtrent behoeften van allochtone zorgvragers en hun mantelzorgers doorspelen aan professionals. Professionals kunnen op hun beurt allochtone intermediairs inschakelen, zelf actie ondernemen of vrijwilligers mobiliseren. 2.
Conclusies en vragen voor het vervolgproject
Dominant beeld: kloof tussen generaties Het beeld van normen en waarden ten aanzien van zorg in allochtone families is gekleurd door de oververtegenwoordiging van informatie over Turken en Marokkanen. Er is een standaardverhaal dat er grofweg als volgt uitziet: Allochtone ouderen verwachten dat zij door hun naasten, in meer of mindere mate, verzorgd worden wanneer dat nodig is. Kinderen willen ook graag voor hun ouders zorgen. Zij geven in de praktijk soms minder zorg dan hun opvattingen hen voorschrijven omdat zorg en werk combineren en vaak niet dichtbij hun ouders wonen. Bovendien is er een tendens dat kinderen grenzen (willen) stellen aan het geven van de zorg. Dit leidt tot een (steeds grotere) kloof tussen ouders en kinderen. Dit zal waarschijnlijk leiden tot (steeds grotere) problemen in de praktijk, wanneer er geen discussie kan ontstaan tussen kinderen en ouderen: kinderen die opgebrand raken, verwaarlozing van ouderen, ruzie binnen gezinnen. Hoe de zorgpraktijk er daadwerkelijk zal uitzien is overigens niet altijd duidelijk: veel ouderen hebben op dit moment nog geen (grote) zorgbehoefte. In de literatuur ligt dan ook meer het zwaartepunt bij verwachtingen van ouderen en de culturele normen en waarden. Er bestaat veel minder over de zorgpraktijken en de confrontatie tussen norm en praktijk. Het beeld van de kloof tussen de generaties en theorie om die kloof te overbruggen leunt zwaar op het onderzoek van Yerden naar
22
zorg in Turkse families. Het is de vraag of ook onder andere etnische groepen een vergelijkbare discrepantie bestaat tussen zorgopvattingen van de verschillende generaties. Bij de Chinese en Molukse groep lijkt die kloof zich wel af te tekenen. Culturele verschillen in zorgopvattingen en praktijken De ongelijke verdeling van aandacht voor verschillende etnische groepen maakt het hachelijk om scherpe culturele scheidslijnen aan te brengen. Sommige etnische groeperingen zoals de Zuideuropese, Antilliaanse en Creools-Surinaamse groepen geven aan minder hoge verwachtingen van zorg door hun kinderen te hebben. Met name de Zuid-Europese groepen zijn geneigd zolang mogelijk hulp van hun kinderen met een wederdienst te compenseren. Ook lijken deze groepen ontvankelijker te zijn om ook hulp van professionals te accepteren naast de zorg door familieleden dan Turkse, Marokkaanse, Molukse en Chinese groepen. Bij Turken en Marokkanen is meer omschreven wie de aangewezen verzorger is of hoe de taakverdeling in de zorg eruit ziet dan bij de andere groepen. . De Chinese groep neemt speciale positie in. Ouderen komen enigszins in een vacuüm terecht omdat zij enerzijds erg op hun kinderen zijn aangewezen door hun geringe intergratie, anderzijds van mening zijn dat zij niet teveel eisen aan hulp door hun kinderen mogen stellen. De kinderen kunnen intensieve hulp moeilijk waarmaken doordat zij in de horeca lange uren maken. • Veel van de literatuur waaruit deze verschillen oprijzen is echter niet van recente datum. Het gevaar van een gestold, stereotiep beeld dreigt ook in deze studie. Actie: Het verdient dan ook aanbeveling om te rade te gaan bij sleutelpersonen van verschillende zelforganisaties om te kijken of zorgopvattingen en -praktijken intussen aan verandering onderhevig zijn. Andere doorslaggevende factoren Nuancering en up to date maken van informatie over verschillen in zorgopvattingen is ook om andere redenen wenselijk. Andere factoren dan cultuur zijn medebepalend vaak zelfs meer bepalend dan culturele zorgopvattingen die men heeft meegenomen uit het land van herkomst. Een hoogopgeleide Turkse juriste die al tien jaar in Nederland woont vertoont in haar opvattingen en daadwerkelijke zorgprakijk wellicht meer gelijkenis met een dito autochtoon dan met een laagopgeleide landgenote. Hogere opleiding, sociaal economische status, beheersing van de Nederlandse taal, een huwelijk met autochtoon, een langere verblijfsduur zijn allemaal factoren die maken dat men meer openstaat voor informatie over het zorgsysteem in Nederland, die informatie ook kan begrijpen en verwerken. Dit alles draagt ertoe bij dat deze allochtone mantelzorgers opschuiven naar de derde positie op het continuüm: Zorg kan gegeven worden door familie én professionals • Er zijn veel factoren die bijdragen aan opvattingen over zorg. Deze werken vooral in combinatie. Verblijfsduur is afzonderlijk vaak niet doorslaggevend, getuige de situatie van oudere Chinezen die wel een lange verblijfsduur kennen, maar relatief geïsoleerd zijn omdat zij zowel van kinderen als professionele zorg weinig vragen. Actie en vragen: Het is van belang na te gaan bij organisaties welk verschil in benadering van professionals er moet zijn tussen een meer gesloten gemeenschap van mantelzorgers zoals de Chinese gemeenschap en een meer geïntegreerde gemeenschap zoals de Zuid-Europese.
23
Sekse Het onderscheid tussen mannen en vrouwen is van belang, zeker bij de groepen waarover het meeste onderzoek gaat, Turken en Marokkanen. De vrouwen - of het nu schoondochters zijn of moeders van een gehandicapt kind - nemen het leeuwendeel van de daadwerkelijke verzorging op zich. In dat opzicht verschillen zij niet zoveel van hun autochtone landgenoten (De Boer ea. 1994; Timmermans ea. 2001) Omdat zij het grootste deel van de zorg dragen, lijken zij, zeker wanneer het om zware zorgsituaties gaat, meer open te staan voor professionele hulp dan mannen. Tegelijkertijd hebben zij vaak weinig macht om zich aan de zorgplicht te onttrekken. De eer van hun echtgenoot is in het geding of er staan sancties op uitbesteding van zorg voor zieken zoals roddel en zelfs verstoting uit de gemeenschap. • Sekse in een variabele van betekenis in de discussies over mantelzorg. Actie en vragen: De vraag is hoe in projecten voor multiculturele familiezorg wordt omgegaan met het verschil in houding tussen mannen en vrouwen. Betekent dit dat projecten zich anders tot vrouwen richten dan tot mannen uit dezelfde cultuur. Waaruit bestaat dan het onderscheid in benadering? In welke gevallen zij aparte initiatieven gericht op vrouwen noodzakelijk en wanneer kunnen vrouwen en mannen tegelijk aangesproken worden? Benadering door professionele instellingen Vraaggerichtheid, cultureel passende zorg zijn enkele adagia waar de professionele zorg zich door laat leiden. Het blijkt niet eenvoudig om passende zorg te bieden, temeer omdat het van professionals in zorginstellingen vraagt hun eigen normen en waarden te kennen en die van de andere te willen leren kennen. Een belangrijk cultuurverschil ligt bijvoorbeeld in het allochtone wij denken en het autochtone ik denken. Om werkelijk cultureel passende zorg te verlenen moeten professionals dus bereid zijn een dialoog aan te gaan over dergelijke waarden en die van henzelf gedurende enige tijd opzij te zetten opdat de andere daadwerkelijk geholpen wordt. Als er cultureel passende zorg initiatieven zijn, staat meestal de cliënt en niet de familie centraal. • Het is nog niet duidelijk in hoeverre professionele zorginstellingen specifiek oog hebben voor multiculturele familiezorg, in hoeverre zij hun personeel hierop scholen. Er zijn wel enkele projecten die zich specifiek hierop richten. Actie en vragen: Hoe sluiten de projecten die gericht zijn op multiculturele familiezorg aan op de verschillende fasen waarin allochtone mantelzorgers verkeren. Bijvoorbeeld wat zijn de interventies wanneer allochtonen wel openstaan voor informatie over professionele zorg, die begrijpen, maar er nog geen gebruik van willen maken. Of wel willen, maar niet kunnen bijvoorbeeld omdat ouderen zich verzetten tegen professionele zorg, of mannen willen dat hun vrouw toch blijft zorgen. Dit betekent dat voor het vervolgproject er projecten gekozen en ondervraagd moeten worden die zich richten op familiezorg in verschillende culturen. Naast een differentiatie in cultuur is een verschil in opzet van projecten gewenst ten aanzien van wel of niet gemengde autochtone/allochtone benadering, man/vrouw benadering en individu/gezinsbenadering. Dit geeft mogelijkheid om bovenstaande acties en vragen vorm te geven. Die samengevat luiden:
24
•
• • •
•
Wanneer en op welke punten is een aparte benadering van allochtone mantelzorgers nodig? In welke gevallen is het goed de dichotomie tussen allochtone en autochtone mantelzorgers te doorbreken? Wat zijn de voor en nadelen van doorbreking van de dichotomie? - Wanneer kiest men voor cultureel homogene groepen of juist groepen met mensen van verschillende herkomst? Wat zijn argumenten om vrouwen apart te benaderen? Wanneer kiest men voor werken met aparte vrouwengroepen of naar sekse gemengde groepen? Wanneer kiest men voor een systeemgerichte benadering (gezin/familie) , wanneer individu gericht en waarom? Hoe willen professionals allochtone mantelzorgers benaderen? Vanuit de veronderstelling dat ze zich a. helemaal aanpassen aan ons zorgstelsel (niet reëel) b. gedeeltelijk aanpassen en autochtonen professionals en allochtone mantelzorgers elkaar halverwege ontmoeten c. eigen plek geven (categorale voorziening). Hoe pakken de verschillende keuzemogelijkheden in de praktijk uit? Wat zijn de voor- en nadelen. Wat zijn de succes en faalfactoren?
25
Literatuur: Bedaux, T. en G. Massaro (1995), Een passende mantel. Mantelzorg voor oudere allochtonen in Nederland. Nederlands Centrum Buitenlanders De Boer, A.H. et all. (1994), Informele zorg. Een verkenning van huidige en toekomstige ontwikkelingen. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau Brand, E. A. Lamers en L van de Ven (1991), Nooit meer de oude. C. Huig. BV Brink, Y. van den (2000), Cursus Transculturele familiezorg thuis. Basiscursus en vervolgcursus gericht op ondersteuning van familiezorg aan ouderen vanuit een turk/Nederlands zorgperspectief. Utrecht: NIZW Brok, B. den en P. Eersteling (1994), Surinaamse en Antilliaanse ouderen in Zoetermeer. Leiden: Leids Insituut voor Sociaal wetenschappelijk Onderzoek (LISWO) Forum/NIZW (1997) Cursus: Ouder worden in Nederland. Utrecht. GG&GD Amsterdam (2002), Lichamelijke beperkingen en zorggebruik van Amsterdammers, Amsterdam: 2002 Graaff, F. de, (2002) Tips voor terminale thuiszorg voor Turkse en Marokkanse ouderen. Utrecht/ Den Haag:Nivel?Zon Mw Hernandez, Mimel F (2001) Monitor Welzijn en Zorg. Allochtone Ouderen in NoordHolland. Multiple Choice: november 2001 Jong, de Th., R. Eijck. (2002) Het hart van de zorg. Huisartsen moeten meer oog hebben voor problemen van mantelzorgers. Medisch Contact. Juni/57/23 p. 896-898 Krikke, H. (2002) Ziek van gebrek aan integratie. Transculturele hulpverlening. Psychologie Magazine. September 2000. P. 40-42 Long, K. du en Sj. Cox (2001), Onzichtbaar aanwezig. Een verkenning van mantelzorg voor Turkse en Marokkaanse ouderen in Noord-Brabant. Tilburg: PON Luijkx, K. G., (2001) Zorg, wie doet er wat aan. Een studie naar zorgarrangementen van ouderen. Wageningen: proefschrift. Lyke, S. van der, (2000) Georganiseerde liefde. Publieke bemoeienis met zorg in de privésfeer. Utrecht : Jan van Arkel Massaro, G. (1995) , Trots en schaamte bepalen zorg voor Zuideuropeanen. In: Bedaux, t. en G. Massaro, Een passende mantel. Nederlands Centrum Buienlanders. Moerbeek, S. (2002), Avonden zonder hondengebelaf, ochtenden zonder hanengekraai. Oudere vluchtelingen aan het woord over hun leven. (plaats van uitgave): Stichting bevordering maatschappelijke Participatie (SMP)
26
Morée, M. (1996), De januskop van de mantelzorg. In: Tijdschrift voor Gezondheid en Politiek, jrg. 14, september, pp. 13-15. Morée, M. (2001) Afhankelijkehid is hier taboe. Een Indiase kijk op de Nederlandse Verzorgingsstaat. In: Tijdschrift voor de Sociale Sector. oktober 2001 p. 22-23 Nelissen, H. (2000a), Cursus Interculturele voorlichting. Hoe kun je zorgen voor ouderen in Nederland. Informatie over de methode en het materiaal. Rolde. Nelissen, H. (2000b), Een blijvende ontmoeting. Visies en vaardigheden in het welzijnswerk met allochtone ouderen. Utrecht: FORUM Nelissen, H. en M. Morée (2001) Mantelzorg en allochtonen: Visie en voorstellen. Utrecht : NIZW/FORUM/LOT/LCO Ong, R. en R.M. Droës (2000), Ondersteuning voor Surinaamse mensen met dementie en hun verzorgers. Een ondersteunende studie naar problemen bij de vezrorging, gebruik ondersteuning en gewenste steun. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam. Paes, M. (2000) Ondersteuning mantelzorg in achterstandswijken. Inleiding voor de LOT, september 2000. Paes, M (2003) Zorgen doe je met je hand, hoofd en hart. Ontwikkeling, betekenis en begeleiding van een informeel buurt-zorgsysteem. Zwolle: landelijk Centrum Opbouwwerk. LCO. RMO (1999), Niet-formele zorg bij allochtonen. In: Zorgarbeid in de toekomst. Advies over de gevolgen van demografische ontwikkeling vraag en aanbod (zorg)arbeid. Den Haag/Zoetermeer: RMO Sciortino, R.M.E. en A. Wessels en H.B. Teng (1993), Chinese ouderen in Amsterdam. Amsterdam: Vrije universiteit Amsterdam Stevens, F.L. J. et all (1994) Familiezorg van Molukse en Nederlandse ouderen. In Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. p. SCP (2001) Rapportage minderheden. Rijswijk. De Strijp (1999) Visie. Den Haag: ongepubliceerd manuscript. Timmermans, J. M. (red.) (2001), Vrij om te helpen. Verkenning betaald langdurig zorgverlof. Den Haag: SCP Twigg, J. en K. Atkin (1994), Carers perceived Policy and practice of informal care. Buckingham/Philadelphia: Open University Press Verbiest, A. (1999) Zaken zijn zaken. Taal en kwaliteit van beleid. ´-Gravenhage. Ministerie van SZW.
27
Visser, M., de Jong, A. (1999) Cultuur en zorg. een interculturele benadering van zorg in de verpleging. Bussum: Couthinho. Werkgroep Interculturele Verpleging en Verzorging (1999), Cultureel passende zorg in de praktijk. Consultatie als middel. Maarssen: Elsevier/de Tijdstroom Yerden, I., (2000), Zorgen over zorg. Traditie, verwantschapsrelaties migratie en verzorging van Turkse ouderen in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis Zevenbergen, H. (1996) Zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. In: Handboek Interculturele zorg III 2.10-1
28
= = = =
Bijlage 1: Samenvattingen van gelezen boeken en artikelen Bijlage 2: Eerste beknopte analyse Bijlage 3: Kringenmodel H. Nelissen
29
Bijlage 1: Samenvattingen van gelezen boeken en artikelen = Samenvatting Een passende mantel. Mantelzorg voor oudere allochtonen in Nederland = Algemene gegevens Titel : Een passende mantel. Mantelzorg voor oudere allochtonen in Nederland Auteur(s) : Toos Bedeaux, Giovanni Massaro Uitgever : Nederlands Centrum Buitenlanders Jaar : 1995 Vraagstelling De verschillen en overeenkomsten in de visie op mantelzorg bij verschillende overheden en organisaties, maar ook bij de verschillende etnische groepen. Korte beschrijving In deze publicatie wordt een beeld gegeven van de situatie in 1995) met betrekking tot mantelzorg. Dat gebeurt in de vorm van een bundel artikelen van verschillende auteurs. Doel is om beleidsmakers bij instellingen en overheden te motiveren om in hun ouderenbeleid explicieter en genuanceerder rekening te houden met de mogelijkheden en beperktheden van mantelzorger. In de eerste 5 artikelen wordt vooral de beleidsmatige kant toegelicht. In de resterende artikelen wordt voor verschillende etnische groepen geschetst hoe hun denkbeelden over, en ervaringen met mantelzorg zijn. 1. Mantelzorg voor ouderen in Nederland van Mariette Steenvoorden Dit artikel is gebaseerd op studie over mantelzorg voor autochtonen in Nederland. Er zijn signalen dat allochtone groepen een achterstand hebben in kennis en in ondersteuningsmogelijkheden voor mantelzorg. En zijn er duidelijke verschillen in de gezondheids- en maatschappelijke positie van allochtone en autochtone ouderen. 2. Regeren is vooruitzien van Veronique Huijbregts De aandacht voor allochtone ouderen als aparte doelgroep binnen het beleid van de diverse overheden neemt toe. In dat kader realiseren vooral medewerkers van lokale en provinciale overheden zich dat aparte aandacht voor mantelzorg en allochtonen wenselijk is. Op meerdere plaatsen bestaan projecten en plannen voor voorlichting over de bestaande mogelijkheden voor zorgaan-huis, dagopvang, het toegankelijker maken van de thuiszorg voor allochtonen en woon/ of woonzorgprojecten. 3. Wil de thuiszorg een gezicht hebben, dan moet je de straat op van Karolien Bais In veel culturen is mantelzorg een soort ‘zorgplicht’. Maar het verblijf in Nederland maakt het vaak niet eenvoudig die zorgplicht te vervullen. Men woont niet bij elkaar in de buurt, vrouwen werken steeds meer buitenshuis en de last is niet over veel schouders te verdelen. Er valt voor reguliere instellingen nog veel werk te doen om zichzelf bekend en toegankelijk te maken voor allochtone mantelzorgers. De geijkte voorlichtingspaden werken niet. “De straat op gaan, aansluiting zoeken bij netwerken en zelforganisaties en in persoonlijke gesprekken nagaan hoe de behoeften liggen; dat is een aanpak die eerder leidt tot een aanbod waarvan allochtone mantelzorger gebruik zullen maken. 4. Het isolement doorbroken van Giovanni Massaro In Groot Brittannie is in 1993 een organisatie opgericht die zich specifiek op Aziatische mantelzorgers richt: Sahara. Zij bieden ondersteuning aan Aziatische mantelzorgers die voor ouderen zorgen en stellen de behoeften van Aziatische mantelzorgers vast en maken die bekend bij de daartoe geëigende instellingen. Een ondersteuningsaanbod zoals Sahara doet is in Nederland nauwelijks bekend. De meeste zelforganisaties bieden ondersteuning aan ouderen. De Nederlandse verenigingen van mantelzorgers hebben weinig of geen allochtone leden. 5. Antilliaanse ouderen vragen niet graag om hulp van Sandra Sue Antilliaanse ouderen zijn over het algemeen tot op hoge leeftijd actief. Het liefst blijven ze zo lang mogelijk zelfstandig. Degenen die gebruik maken van mantelzorg, geven aan dat zij niet rechtstreeks om hulp zouden vragen van familie. Toch gaan ze er eigenlijk wel stilletjes vanuit dat die hulp verleend zou worden als het nodig was. Mantelzorg van de Antillianen is deel geworden van hun bestaan en van hun vaste levensritme. De ouderen missen het grotere sociale verband en de waardering voor ouderen zoals die op de Antillen bestaan en ze zouden ook graag zelfstandiger en minder afhankelijk van hun kinderen willen zijn. De jongeren schipperen tussen hun zorgverplichtingen, hun eigen gezin
30
en hun baan. Voorzieningen waarbij explicieter en systematisch rekening gehouden wordt met de wensen en behoeften van Antilianen zouden een goede aanvulling kunnen zijn. 6. Chinese ouderen en mantelzorg in Nederland van B. Rijkschroeff O. Leung, E. Wiegman Het merendeel van de uit China en Hong Kong afkomstige Chinese ouderen in Nederland bevindt zich in sociaal-economisch opzicht in een zwakke positie. Zij hebben onder meer een relatief laag opleidingsniveau, beheersen de Nederlandse taal niet of onvoldoende en hebben een zwakke inkomenspositie. Vaal leidt dat tot sociaal isolement. Van oudsher speelt mantelzorg bij de Chinezen een voorname rol bij de hulpverlening aan ouderen. Dit past binnen de Chinese cultuur waarin het leven in familieverband en het zorgdragen voor de ouderen altijd sterk zijn benadrukt. Voor een groeiend aantal Chinese jongeren die zijn groot gebracht in de Nederlandse samenleving, is de zorg voor de ouderen echter niet meer zo vanzelfsprekend. Het laat zich dan ook aanzien dat de hulp vanuit de mantelzorg in steeds sterkere mate onvoldoende aansluit op de zorgbehoefte die er bij de Chinese ouderen bestaat. 7. Ouder wordende Marokkanen in Nederland van Latifa Cherabi In dit artikel worden praktijkvoorbeelden gegeven van wat de Marokkaanse gemeenschap zelf wil en kan met ouder wordende leden. Marokkaanse gebruikers en verleners van mantelzorg denken niet makkelijk na over de toekomst en de voorbereiding daarop. De mensen met wie gesproken is nemen hun huidige situatie voor lief en wachten af wat de tijd en het lot hun brengen zal. De meningen en visie zijn vooral gebaseerd op de situatie thuis en de daar heersende waarden, normen en gedragscodes. De link naar de Nederlandse voorzieningenstructuur voor ouderen wordt pas gelegd op het moment dat ze noodzakelijkerwijs in aanraking komen met die structuur, omdat er geen andere oplossingen voor hun problemen te vinden zijn. Verreweg de meeste Marokkaanse ouderen verwachten dat zij door hun kinderen verzorgd zullen worden als zij hulpbehoevend zijn. Sommigen zetten wel vraagtekens bij de realiteit van deze wens en verwachting. Kinderen zeggen inderdaad dat zij de zorgplicht op zich willen nemen als dat nodig is. Zij beschouwen de zorgplicht als de traditie en beleving rond zorg. De ouderen vinden het belangrijk dat er hulpverleners zijn uit de Marokkaanse gemeenschap die de taal, maar ook traditie en culturele factoren kennen om daarmee de juiste zorg te bieden. 8. De verzorging is in Nederland, maar het hart op de Molukken van Victor Joseph Binnen de Molukse gemeenschap geldt het ideaal om je op oudere leeftijd te laten verzorgen door je eigen kinderen. In de Molukse gemeenschap houdt mantelzorg niet op bij de rol van de kinderen. De hele gemeenschap kan gerekend worden tot de mantelzorg. Molukse begrippen als de Muhabbat: hulpverlening en steun bij sterfgevallen; Mosohi: samenwerking, wederzijdse hulp bij familie, groepen en dorpen onderling; adat: gewoonte. Ze geven zich niet makkelijk bloot. Ze moeten zich eerst thuisvoelen, vertrouwd zijn met de situatie. Het vertrouwen is het allerbelangrijkste. Dit kan je alleen winnen als je belangrijke zaken over de cultuur weet en de taal spreekt die zij spreken. 9. Zoveel mensen, zoveel zinnen van Jane Kalka De grootste etnische groepen onder de Surinamers zijn de Hindoestanen, Creolen en Javanen. De kenmerkende Surinaamse diversiteit is ook terug te vinden in woon- en leefsituaties van Surinaamse ouderen: inwonend bij hun kinderen, zelfstandig wonend of met andere ouderen in groepswoonprojecten. In Suriname wonen vaak verscheidene generaties bij elkaar in de buurt of in 1 huis, omdat dat economisch voordelig is. Creolen noemen dit ‘in grootfamilieverband wonen’; bij Hindoestanen heet het ‘joint family-systeem’. Surinamers, zowel jongeren als ouderen, laten onder druk van de omstandigheden in Nederland, oude, vertrouwde woon- en leefvormen los. Gezocht wordt naar oplossingen waarin alle partijen zich kunnen vinden. Een groepswonenproject voor ouderen kan uitkomst bieden, zoals het Wi Kontren in Amsterdam. Surinaamse ouderen zijn gesteld op hun privacy. Vreemden in hun huis worden niet vertrouwd, ook al zouden ze met thuiszorg beter af zijn. De instelling van de thuiszorg om de zelfredzaamheid van ouderen te bevorderen, wordt anders ervaren door Surinamers. Je betaalt er toch niet voor dat men zichzelf moet wassen en aankleden en dat de helpende met de armen over elkaar ernaar staat te kijken. 10. Twijfel over toekomst beheerst leven van oudere Turken van Selma Özçelik In de jaren zestig werden jonge sterke Turkse mannen, veelal afkomstig van het platteland, naar Nederland gehaald om de economie te helpen opbouwen. Er is veel behoefte aan Turkssprekende hulpverleners. Door de taalbarrière maken veel ouderen geen gebruik van professionele hulpverleningsinstanties en leven zij een vrij geïsoleerd bestaan. De instellingen zouden bijeenkomsten in de eigen taal kunnen organiseren over wat ze voor de ouderen kunnen betekenen. Zelforganisaties zouden naast het geven van voorlichting ook speciale spreekuren kunnen openen voor oudere migranten om hen te helpen bij het invullen of vertalen van papieren.
31
11. Trots en schaamte bepalen zorg voor Zuideuropeanen van Giovanni Massaro Zuideuropese ouderen worden door de overheid en door veel instellingen nauwelijks nog als doelgroep voor een apart minderhedenbeleid gezien. Ook Zuideuropese ouderen zijn onvoldoende op de hoogte van het voorzieningenaanbod en maken daar relatief weinig gebruik van. Tegelijkertijd vormen trots en schaamte regelmatig een belemmering om hulp van kinderen en familie in te roepen. Ten opzichte van andere groepen allochtonen, b.v. Turken en Marokkanen, komen gemengde huwelijken veel vaker voor. In de Italiaanse gemeenschap zijn ze zelfs eerder regel dan uitzondering. Over het algemeen is de maatschappelijke positie en de welstand van Zuideuropeanen ook aanmerkelijk beter dan die van Turken en Marokkanen. Voor dit verschil zijn meerdere oorzaken te noemen: men is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving, waardoor de ouderen ook zelfstandig, of met behulp van de partner, kunnen blijven functioneren en niet hoeven terug te vallen op hun kinderen bij taalproblemen of het verkrijgen van hulp; er is een gelijkwaardige positie tussen man en vrouw en men wil de kinderen zo min mogelijk tot last zijn. De indruk bestaat dat Italianen in dit opzicht het liberaalst zijn en dat Grieken en Joegoslaven toch meer waarde hechten aan de ondersteuning van hun kinderen. Men apprecieert hulp van de kinderen, maar dat moet vooral op vrijwillige basis gebeuren en als het mogelijk is wil men dat met een wederdienst terugbetalen. Dit beeld sluit aan bij de opvattingen van de kinderen: hulp verlenen wanneer nodig, maar op basis van gelijkwaardigheid. In dit opzicht verschillende de opvattingen over mantelzorg bij Zuideuropeanen en Nederlanders wellicht niet zozeer. Wat wel verschilt is dat veel Zuideuropese ouderen toch minder makkelijk toegang hebben tot informatie en Nederlandse voorzieningen vanwege taalbarrière en opvattingen over zorg en hulpverlening. 12. Mantelzorg op maat voor oudere allochtonen in Nederland van Toos Bedaux Werken aan het ondersteunen van de mantelzorg voor allochtone ouderen betekent vooral verbeteren van de kwaliteit van het zorgaanbod. Samenwerking tussen (koepels van) zorgaanbieder, (organisaties van) allochtone ouderen, jongeren, minderhedenorganisaties en de overheid is daarvoor een voorwaarde. Conclusies De problematiek van mantelzorg voor allochtone ouderen kan slechts begrepen worden als ook het aanbod van de reguliere zorg tegen het licht wordt gehouden. De directe omgeving van de allochtone ouderen en zijn of haar sociale relaties, hebben specifieke kenmerken en rechtvaardigen een meer specifiek beleid en aanbod; een facetbeleid gericht op terreinen die specifieke aandacht behoeven. Allochtone ouderen hebben behoefte aan meer informatie over zorgvoorzieningen en aan communicatie met zorgverleners die open is en die uitnodigt tot een vertrouwensrelatie en tot samenwerking. Om adequate zorg te kunnen verlenen is het aan te bevelen meer onderzoek te doen naar de zorgbehoefte en zorgvragen van allochtone ouderen, hun zoekgedrag naar de reguliere zorg en naar de mantelzorg en naar verbetertrajecten in het zorgaanbod. Gebrek aan kennis over mogelijkheden voor thuiszorg, vergoedingen en hulpmiddelen gekoppeld aan negatieve ervaringen met professionele zorg en zorgverleners kunnen allochtone mantelzorger het gevoel geen er helemaal alleen voor te staan. Een meer specifiek zorgbeleid zal zich moeten richten op het toerusten van de allochtone ouderen, zodat zij zich als mondige klant en consument kunnen gedragen en op zorginstellingen om meer vraaggericht te werken naar hulpbehoevenden en naar mantelzorgers. Zorgconsulenten voor allochtone ouderen en voor mantelzorgers kunnen een belangrijke rol spelen bij de hulp aan allochtonen om de gewenste zorg op maat te krijgen of te kopen.
32
Samenvatting Nooit meer de oude = Algemene gegevens Titel : Nooit meer de oude Auteur(s) : Elly Brand, Anja Lamers, Lidwien van de Ven Uitgever : C. Huig b.v. Jaar : 1991 Vraagstelling Verwachtingen en wensen van oudere Zuideuropeanen t.a.v. van de huidige en de toekomstige hulp en verzorging. In hoeverre voldoen Nederlandse voorzieningen aan de behoeften van oudere wordende Zuideuropese migranten? Verhouding formele en informele hulp. Korte beschrijving Dit rapport is gebaseerd op een verkennend onderzoek naar de leefsituatie van de Grieken, Italianen, Joegoslaven, Portugezen en Spanjaarden van 50 jaar en ouder die in Nederland wonen. Op dit moment is een groot deel van de in het onderzoek betrokken oudere Zuideuropeanen die vanwege het zware en veelal ook ongezonde werk lichamelijke en geestelijke klachten hebben, aangewezen op uitkerende instanties, artsen en specialisten. Een aantal van hen is arbeidsongeschikt verklaard. De groep telt ook veel werklozen, mensen die vervroegd zijn uitgetreden en ouderen die en AOWuitkering hebben. In maar beperkte mate is onderzocht naar de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende gemeenschappen. De in dit onderzoek opgemerkte constateringen tussen de verschillende onderzoeksgroepen moeten dan ook met de nodige voorzichtigheid betracht worden. Het was de bedoeling om slechts enkele jaren in Nederland te blijven. Om op zo kort mogelijke termijn de economische situatie te kunnen verbeteren, werkten zowel de man als de vrouw en vaak hadden zij meer dan een baan. De meeste Zuideuropese ouderen uit ons onderzoek spreken slecht Nederlands. Slechts enkelen kunnen Nederlands lezen en schrijven. Een groot aantal informanten woont in dezelfde plaats als hun getrouwde kinderen. De informele hulpverlening tussen ouders en kinderen is een kwestie van dienst en wederdienst. De meesten hebben hulp nodig als ze naar Nederlandse instanties moeten. Zij doen met name een beroep op hun kinderen en aangetrouwde kinderen. Vaak gaan zij mee als tolk naar artsen en specialisten, assisteren bij het aanvagen van uitkeringen en helpen met het invullen van formulieren van de Sociale Dienst. De verenigingen zetten zich in voor de verbetering van de positie van hun landgenoten, treden op als belangenbehartigers en hulpverleners van landgenoten. Maar dit is niet vrijblijvend. Het is een kwestie van dienst en wederdienst. Men voelt zich bij genoten hulp verplicht tot soortgelijke wederdiensten. Conclusies Slechts enkelen zijn op de hoogte van voorzieningen die een zelfstandig bestaan van ouderen mogelijk maken. De meerderheid gaat er vanuit dat het verzorgingshuis de enige vorm van ouderenzorg in Nederland is. Men heeft een negatief beeld van het verzorgingshuis. Een klein aantal mensen waaronder de meeste vrouwen zou later wel graag in een bejaardenhuis willen wonen. Niet in een verzorgingshuis speciaal voor landgenoten maar in een Nederlands verzorgingshuis. Wel vindt men bepaalde aanpassingen zeer wenselijk zoals: verplegend en dienstverlenend persoon sprekend in hun taal en aangepaste maaltijden. En men wil bij voorkeur wel met andere landgenoten in een Nederlands verzorgingshuis wonen. Italiaanse ouderen zijn wel op de hoogte van de verschillende voorzieningen voor ouderen, door hun Nederlandse vrouw en directe familieleden. In veel Zuideuropese landen is de overheidszorg voor ouderen nauwelijks of onvoldoende ontwikkeld. Dit heeft tot gevolg dat familieleden voor hun materiele welzijn veel meer op elkaar aangewezen zijn. Kinderen zijn dan een soort oudedagsvoorziening. Het leven in de Nederlandse samenleving heeft de opvattingen van de ouderen over de zorgplicht van kinderen beïnvloed. Voor de meesten is het geen vanzelfsprekendheid dat kinderen later de volledige zorg van hulpbehoevende ouders op zich nemen. Een aantal komt er zelfs zeer nadrukkelijk voor uit dat afhankelijkheid een goede relatie met de kinderen in de weg staat. Maar de mate waarin afhankelijkheid als een probleem wordt ervaren, varieert. Met name bij de Italianen die in het onderzoek betrokken zijn, is de wens om later onafhankelijk van de kinderen te blijven het meest nadrukkelijk aanwezig. Sommige Joegoslaven gaan ervan uit dat kinderen moreel verplicht zijn hun ouders later te verzorgen als tegenprestatie voor de zorg die zij vroeger van hen hebben ontvangen. De overgrote meerderheid verkeert in een dilemma over het denken aan oud en hulpbehoevend worden: of het inschakelen van de hulp van kinderen of naar het verzorgingshuis gaan. Enerzijds hopen zij dat hun kinderen zullen voorkomen dat
33
zij in een verzorgingshuis te rechtkomen. Anderzijds wil met niet te afhankelijk worden van de kinderen, omdat dit ten koste gaat van de goede, affectieve band. Vanwege dit dilemma zullen oudere Zuideuropeanen in de toekomst hoogstwaarschijnlijk behoefte hebben aan voorzieningen die hen in staat stellen zo lang mogelijk zelfstandig te functioneren. Mede vanwege hun gebrekkige kennis over die voorzieningen grijpen velen terug op opvattingen over zorgtradities waar zij van oudsher mee vertrouwd zijn. Tegelijkertijd zien zij daar de problematische kanten van in. In eerste instantie doen ouderen een beroep op hun kinderen. Hoewel de hulp van kinderen als vanzelfsprekend wordt beschouwd, ervaren de meeste ouderen het ook als belastend om zo afhankelijk van hun kinderen te zijn. En andere categorie intermediairs zijn land- en streekgenoten. Het betreft hier mensen die vanwege hun kennis, status en positie meer toegang hebben tot de Nederlandse instituties. De etnische vereniging is daarvoor de meest geëigende plaats. Hoewel noodzakelijk, wordt informele hulp als zeer belastend ervaren aangezien daarmee een afhankelijksrelatie wordt gecreëerd. Informele hulp is namelijk een gunst. Hulp van een professionele maatschappelijk werker is een recht. Op formele hulp kan men rekenen en men hoeft daar geen dankbaarheid voor te tonen. Het lijkt erop dat een aantal informele netwerken in de toekomst beperkter zal worden. Ook de kinderen zijn zich ervan bewust dat ouderen in Nederland niet meer volledig van hen afhankelijk hoeven te zijn. Het voortbestaan van de verenigingen is om verschillende redenen onzeker.
34
Samenvatting Familiezorg voor Molukse en Nederlandse ouderen: Een vergelijkend onderzoek naar bereidheid en verwachting. Algemene gegevens Titel : Familiezorg voor Molukse en Nederlandse ouderen: Een vergelijkend onderzoek naar bereidheid en verwachting. Auteur(s) : F.C.J. Stevens, M.L. ten Have, H. Philipsen, L. Serpenti, T. Elmas Jaar : 1994 Artikel in : Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie Probleemstelling In de autochtone Molukse samenleving hadden ouderen een andere plaats dan in Nederland. Binnen de ‘extended family' was de verzorging van bejaarden en zieken een zaak van alle familieleden, waarbij ieder een bepaalde rol kreeg toebedeeld. Dit was niet vrijblijvend, maar verankerd in de ‘adat’, het geheel van ongeschreven regels voor gedrag, de symbolen, metaforen en waarden die het handelen van participanten in de samenleving legitimeren. Er gaat een sterke morele druk uit op familieleden om elkaar te bejegenen op basis van ‘adat’. Dit geldt ook voor de ouderenzorg. Er wordt verwacht dat kinderen in het licht van het wederkerigheidsprincipe voor hun ouders zorgen. In de Molukse cultuur was de zorg voor ouderen ingebed in de ‘mata-ruma’ of familieclan. De omstandigheden waaronder de Molukse bevolkingsgroep nu leeft, wijken sterk af van die op de Molukken. De oudste generatie heeft nog overwegend een Moluks wereldbeeld. Jongeren zijn in een andere omgeving opgegroeid en hebben veeleer een westerse normen- en waardenpatroon. Jongeren zijn mobieler – zowel sociaal als geografisch – gaan vaker gemengde huwelijken aan en zijn gevoeliger voor westerse waardepatronen. Met name de individualisering zou zich sterk hebben doorgezet. Veel Molukse jongeren zullen het nog vanzelfsprekend vinden op grond van het wederkerigheidsprincipe voor hun ouderen te zorgen. Een aantal kan of wil echter niet meer voldoen aan alle verplichtingen. Korte beschrijving Het onderzoek werd in 1991 en 1992 uitgevoerd in Zuid-Limburg in een stadswijk waar een Molukse woonbuurt was gesitueerd. Deze bestond uit ruim 90 woningen met ongeveer 90 huishoudens, waarvan er 40 tot de eerste generatie gerekend worden. De meesten van deze eerste generatie zijn voor 1931 geboren en zijn dus ouder dan 60 jaar. Deze generatie is in 1951 op militair bevel naar Nederland gekomen. Velen beheersen de Nederlandse taal onvoldoende. Maleis is de voertaal. Hun kinderen rekent men tot de tweede generatie. Zij zijn op jonge leeftijd naar Nederland gekomen en hebben tenminste gedeeltelijk onderwijs in Nederland genoten. Tot deze generatie rekent men ook personen tot 40 jaar, geboren tussen 1951 en 1971. De derde generatie betreft kinderen jonger dan 20 jaar. De respondenten bestonden uit 24 Molukse personen ouder dan 55 jaar – 9 echtparen en 6 weduwen. Er werd gepoogd een vergelijkingsgroep van Nederlandse ouderen samen te stellen, eveneens bestaande uit 24 ouderen: 9 echtparen en 6 weduwen. De sociaal-economische status verschilde: het gemiddelde niveau bij Molukse ouderen ligt lager dan bij Nederlandse. De ouderen konden zelf aangeven welk kind benaderd kon worden. Er werd zowel door de Nederlandse als Molukse respondenten vaker voor een dochter dan een zoon gekomen. In principe kwamen steeds dezelfde thema’s aan bod. Er werd informatie ingewonnen over demografische gegevens, zoals leeftijd, eiland van herkomst of geboorteplaats. Daarna werden gezondheid, medische consumptie sociaal netwerk, mantelzorg, hulpbereidheid van kinderen, hulpverwachtingen aan de orde gesteld. De interviews werden alle door dezelfde persoon afgenomen, bijgestaan door een tolk. In de beginfase van het onderzoek verrichten 3 onderzoekers onafhankelijk van elkaar een inhoudsanalyse van het beschikbare materiaal. In de eindfase werden de hypothesen, conclusies en interpretaties verder ingevuld en ter becommentariëring voorgelegd aan de tolk die betrokken was bij de interviews en aan een cultureel-antropoloog, deskundig op het betreffende onderzoeksgebied.
35
Conclusies De Molukse ouderen kregen in het algemeen meer familiehulp dan hun Nederlandse leeftijdgenoten. Dit kan onder andere verklaard worden door structurele factoren zoals de gemiddeld grotere huishoudens aan Molukse zijde, de gemiddeld kleinere woonafstand van de kinderen tot het ouderlijk huis en de mindere beheersing van het Nederlands. Molukse kinderen werden als eerstverantwoordelijken voor de ouderenzorg gezien. Het regelen van (aanvullende) hulp werd als hun taak beschouwd. Nederlandse ouderen benadrukken hun kinderen niet te willen belasten en waren eerder geneigd tot inschakeling van professionele hulp. Niet alle ouderen stonden echter positief tegenover professionele hulp. Nederlandse ouderen benadrukken het verlies van zelfstandigheid; bij Molukse strookte dergelijke hulp niet met hun traditionele zorgopvattingen. De Molukse kinderen waren in het algemeen meer bereid hun ouders te helpen dan de Nederlandse, maar velen zagen toch problemen in de combinatie van gezin, werk en zorg voor ouders. In dit opzicht lagen de opvattingen van Molukse en Nederlandse jongeren dichter bij elkaar dan die van ouderen.
36
Samenvatting Ondersteuning voor Surinaamse mensen met dementie en hun verzorgers Algemene gegevens Titel : Ondersteuning voor Surinaamse mensen met dementie en hun verzorgers Auteur(s) : drs. R. Ong en dr. R.M. Dröes Uitgever : Vrije Universiteit Amsterdam Jaar : 2000 Vraagstelling Doen zich bij Surinaamse ouderen met dementie in Amsterdam en bij hun (in)formele verzorgers problemen voor? Is er (in) formele hulp om deze problemen op te vangen? Is er behoefte aan (extra) ondersteuning? Korte beschrijving Er zijn gesprekken gevoerd met sleutelfiguren in de zorg en met mantelzorgers. 1. Genoemde problemen bij de verzorging Uit de literatuur zijn naar voren gekomen: mogelijk problemen door geringe beheersing van de Nederlandse taal en culturele drempels. De meeste door de mantelzorgers genoemde problemen zijn: de verzorging kost veel tijd; de verzorging is zwaar door het gedrag van de oudere; de oudere vertoont gevaarlijk gedrag of gedrag dat moeilijkheden veroorzaakt; er zijn problemen met de hulpverlening. De sleutelfiguren vullen deze nog aan met de problemen van het voedsel: sommige Surinamers zijn Moslim en eten geen varkensvlees of men vindt Nederlands eten niet lekker en het contact met de mantelzorger: Surinaamse mantelzorgers zijn minder geneigd zaken met de verzorging af te stemmen. Het ontbreken van een vaste verblijfsplaats en contactpersoon – oudere verblijft wisselend bij ėéén van de kinderen – maakt het regelen van ondersteuning niet makkelijker. 2. Gebruik van (in)formele ondersteuning De literatuur beschrijft dat onder Surinaamse ouderen een grote onbekendheid bestaat met hulpverleningsinstellingen en dat men in een later stadium hierbij terecht komt dan Nederlandse ouderen. Het lijkt erop dat Surinaamse ouderen meer de neiging hebben problemen binnenshuis te houden. De kloof die bestaat tussen de oudere Surinamers, die nog in Suriname zijn opgegroeid en hun in Nederland geboren kinderen. De eerste generatie Surinamers leunen veelal sterk op hun oude gewoonten, ideeën en cultuur. De jongeren zijn veel meer geïntegreerd binnen de Nederlandse cultuur. Ouderen zijn sterk op mantelzorg georiënteerd maar de banden met diegenen die deze zouden moeten geven (vaak zijn dit de kinderen) worden losser. In de meeste gevallen hebben de mantelzorgers contact opgenomen met de huisarts over de geheugenproblemen van de oudere. Ook hebben de meesten enige begeleiding gehad bij het regelen van ondersteuning door de RIAGG of het Maatschappelijk werk. Een groot aantal heeft gebruik gemaakt van de thuiszorg en een aantal van dagopvang/-behandeling. Men heeft geen gebruik gemaakt van gespreksgroepen en van de Alzheimer Stichting. Veel sleutelfiguren vinden het lastig te beoordelen of – en in hoeverre – er in dit opzicht een verschil bestaat tussen Surinaamse en Nederlandse ouderen. Beschreven generatiekloof wordt door hen allen herkend. Men heeft echter de indruk dat de mantelzorg die Surinaamse ouderen ontvangen veel intensiever en vanzelfsprekender is dan de mantelzorg die Nederlandse ouderen omringt. Veel Surinaamse ouderen worden door een groot en hecht netwerk van familie omgeven, maar soms is er weinig mantelzorg. Het is niet duidelijk of dit een specifieke groep is en waardoor dit nu komt. Wellicht zijn er ook Surinaamse ouderen die weinig naaste familie in Nederland hebben, of waarvan de kinderen geen zorg kunnen/willen verlenen (b.v. kinderen die aan lager wal geraakt zijn of niet begaan zijn met het lot van hun ouderen of kinderen die ver weg wonen). Ook komt het steeds vaker voor dat kinderen een duidelijke grens stellen aan hun inspanningen op het gebied van verzorging. Hoewel veel Surinaamse ouderen veel familie hebben, komt de zorg regelmatig neer op de schouders van één mantelzorger. Vaak betreft het een dochter of schoondochter. Er bestaat bij Surinaamse ouderen soms een duidelijke weerstand ten aanzien van dagopvang. Dit zou kunnen voortkomen uit angst van discriminatie of de angst niet te zullen aansluiten bij de Nederlandse bezoekers van de dagopvang door een ander verleden en een andere cultuur. Ook het vooruitzicht van Nederlands eten kan ouderen afschrikken evenals problemen met de Nederlandse taal. 3. Wensen ten aanzien van ondersteuning In de literatuur is er weinig geschreven over de behoeften van Surinaamse ouderen die iemand met vergeetachtigheid verzorgen. Regelmatig herkennen sleutelfiguren de behoefte van Surinaamse ouderen om bij elkaar te wonen. Dit geldt echter niet voor alle Surinaamse ouderen. Een vertrouwenspersoon die de weg wijst, die de
37
Surinaamse/Hindoestaanse taal beheerst en de Surinaamse cultuur begrijpt, zou voor vele Surinamers wellicht een uitkomst zijn. Volgens sleutelfiguren is er dringend behoefte aan respijtzorg, zodat de mantelzorger even ontlast wordt van zijn/haar taken. Verder leggen Surinaamse mensen wellicht andere accenten bij de behoordeling van goede zorg ( haren vlechten, scheren, handen wassen na het eten etc.). Als er ruimte bestaat om hieraan extra aandacht te besteden wordt dit vaak op prijs gesteld. Bij de vraag aan mantelzorgers t.a.v. wensen voor ondersteuning, is opvallend dat er een duidelijke behoefte bestaat aan een spreekuur waar men met vragen terecht kan. Wellicht zou dit een onderdeel kunnen zijn van een meer algemene behoefte aan informatie. Ook is er veel behoefte aan activiteiten. Meestal wil men graag dat de oudere een plek heeft waar hij/zij af en toe bezig kan zijn. Conclusies Naar aanleiding van de bevindingen wordt een voorstel gedaan voor een op de doelgroep afgestemde ondersteuning. Grofweg zou het dan gaan om een dagcentrum waar activiteiten en dagopvang voor Surinaamse ouderen met dementie georganiseerd worden, met Surinaamse maaltijd en op vaste tijden een spreekuur voor mantelzorgers met vragen over dementie, informatiebijeenkomsten rond het thema dementie, een casemanager die de mantelzorgers kan begeleiden bij de zorg, de medewerkers spreken bij voorkeur Hindi en Surinaams en zijn op de hoogte van de Surinaamse cultuur. Hoewel het voorstel aansluit bij de behoeften aan ondersteuning van ouderen met dementie en hun mantelzorgers, geeft men aan dat er eigenlijk niet één etnische groep Surinamers bestaat en dat daar in de uitwerking van de ondersteuning terdege rekening mee moet worden gehouden (taal, godsdienst, gebruiken inrichting omgeving, benadering). Dit heeft ook consequenties voor de eisen die aan personeelsleden gesteld moeten worden. Verder is het belangrijk om ook een lange termijn visie op de doelgroep te ontwikkelen. Het aansluiten bij bestaande initiatieven zal volgens sommige sleutelfiguren de haalbaarheid vergroten.
38
Samenvatting Zorgen over zorg Algemene gegevens Titel : Zorgen over zorg Auteur(s) : Ibrahim Yerden Uitgever : Het Spinhuis Jaar : 2000 Vraagstelling Wat zijn de opvattingen en verwachtingen van Turkse ouderen in Nederland ten aanzien van traditionele verzorging (bakim) en hoe zien de kinderen de zorg voor hun ouders? Hoe verloopt de zorg en in welke mate zijn de rolverdeling en machtsverhouding onder de momenteel in Nederland verblijvende ouderen veranderd? Korte beschrijving Voor het beantwoorden van de vraagstelling zijn 15 Turkse families benaderd. Van elke familie zijn leden van de eerste, tussen-, tweede generatie en in enkele gevallen ook kleinkinderen geïnterviewd. De geïnterviewde ouderen komen allemaal van het Turkse platteland, waar de extended family de belangrijkste samenlevingsvorm is. Binnen deze grootfamilie was de zorg voor ouderen vanzelfsprekend. Ouderen genieten respect en gezag. Op basis hiervan kunnen ze macht uitoefenen over de kinderen en aanspraak maken op verzorging. De Bakim: de totale verantwoordelijkheid voor iemands zorg dragen, wordt traditioneel gegeven door de zoon en zijn gelin (schoondochter). Iemand die geen familie is, kan geen bakim geven. Bakim is verdeeld in huishoudelijke zorg, voedselzorg en lichamelijke verzorging. Zonen voelen zich verantwoordelijk voor de zorg aan hun ouders. Dochters leren al op jonge leeftijd voor de huishouding te zorgen. Aan hen wordt verteld dat zij later bij een andere familie zullen gaan horen en dat ze zich aan deze familie zullen moeten aanpassen. Over het algemeen verwachten de in Nederland wonende Turkse ouderen zorg van elkaar en van hun kinderen. Zij verwachten vaker zorg van kinderen als zij zelf goed voor hun ouders gezorgd hebben. De ruimtelijke afstand tot de kinderen speelt ook een rol bij hun verwachtingen evenals de omvang van hun bezittingen en de mate waarin kinderen in het algemeen volgens de töre (traditie) handelen danwel door westers denken zijn beïnvloed. Ouderen twijfelen vaak aan de competentie van de gelin, waardoor de relatie tussen de schoonmoeder en haar gelin meestal gespannen is, zeker als het een gelin van buiten de familie betreft. Meerdere ouderen hebben verwachtingen van hun dochters. Dit is een opvallend, nieuw verschijnsel. Van ooms, tantes, neven en nichten die in de buurt wonen, verwacht men yardim: het organiseren van hulp bij praktische zaken als boodschappen doen, financiële zaken regelen of tolken. Het heeft een tijdelijk karakter. Alle kinderen zijn door hun ouders zo goed mogelijk opgevoed met de traditionele Turkse normen en waarden. De tweede generatie beheerst in vergelijking met de tussengeneratie de Nederlandse taal beter, heeft een hoger opleidingsniveau en betere banen. Zonen zien de zorg aan hun ouders als hun verantwoordelijkheid waarmee ze respect voor hen tonen. Zowel de inwonende als de zelfstandig wonende zonen vinden dat bij de praktische uitvoering van de zorg ook de zelfstandig wonende zoons en dochters moeten bijspringen. Alle gelins willen voor hun schoonouders zorgen, anders wordt er over hen geroddeld. De gelins verwachten vooral bezig te zijn met de praktische uitvoering van de huishoudelijke zorg, voedselzorg en lichamelijke verzorging. Dochters onderhouden een intensief contact met de eigen ouders in Nederland. Dit is een nieuwe ontwikkeling. Dochters denken bovendien veel na over de uitvoering van de verzorging aan de ouders, de taken die traditioneel gezien voor rekening van de gelin komen. Samenwonen zien de dochters echter als onmogelijk, omdat zij beseffen dat dit het eergevoel van hun echtgenoot te veel zou aantasten. De mate van verwantschap van hun echtgenoot bepaalt mede hoe ver een dochter in de toekomst zal kunnen gaan bij het verzorgen van haar eigen ouders. De uit Turkije afkomstige schoonzoons, voelen zich ongemakkelijk als hun vrouw voor haar eigen ouders zorgt. Volgens de traditionele opvattingen is een man niet verantwoordelijk voor de zorg aan zijn schoonouders. De huisarts en het ziekenhuis zijn binnen de Turkse gemeenschap geaccepteerde voorzieningen. Men vindt deze voorzieningen beter dan die in Turkije. Met de thuiszorg en verzorgingshuizen hebben de meeste Turkse mensen weinig ervaring en de beeldvorming over deze instellingen is negatief vooral omdat ze zorg (bakim) geven waardin traditioneel de familie dient te voorzien. Kinderen denken vaak aan een combinatie tussen zorg door de thuiszorg als ze werken, terwijl ze ’s avonds zelf zorg willen geven. De tussengeneratie heeft vrij traditionele ideeën over eigen en professionele zorg. De tweede generatie dochters zien ook het verzorgingshuis als een mogelijke oplossing, indien de ouders
39
hier zelf voor kiezen. De mannen willen de eigen ouders niet naar een verzorgingshuis sturen. Als de schoonouders naar een verzorgingshuis gaan, hebben ze daar minder moeite mee. De gelins zijn voorzichtig in hun uitspraken over een verzorgingshuis en houden rekening met de mening van hun echtgenoot. Bij de gebruikmaking van professionele zorg lijken religie, nationaliteit en sekse van de verzorger niet zo belangrijk te zijn, hoewel vrouwen liefst door een vrouw gewassen worden. Kinderen spreken niet met de ouders over de mogelijkheden van formele zorg, omdat dit niet strookt met de traditionele normen en waarden. Dochters geven vaak zorg aan hun ouders. Deze zorg wordt geen bakim genoemd, maar yardim. In de praktijk lijken de activiteiten veel op bakim. De meeste kinderen willen graag voor hun ouders zorgen, maar op een gelijkwaardigere manier dan volgens de traditie het geval is. Naarmate ouderen meer behoefte aan verzorging krijgen, trekken ze hun oorspronkelijke – op traditie getelde – verwachtingen in twijfel. Conclusies Door de gewijzigde machtsverhoudingen binnen de familie ontstaan nieuwe oplossingsmodellen voor verzorgingen. In de meeste gevallen bestaan deze oplossingen echter slecht in de gedachten van de kinderen. Door de onbespreekbaarheid van alternatieve zorgmodellen loopt de druk soms zo hoog op dat de traditionele zorg voor ouders gestaakt wordt terwijl niet voor een concreet alternatief is gezorgd. De traditionele normen en waarden staan een goede communicatie tussen ouders, kinderen en professionele zorginstellingen in de weg. In de komende jaren zullen bij toename van het aantal Turkse ouderen de ‘zorgen over zorg’ alleen maar toenemen. Niet alleen binnen de Turkse gemeenschap zelf, maar ook tussen de Turkse gemeenschap en de Nederlandse zorginstellingen zal het gesprek over zorgoplossingen veel krachtiger gevoerd moeten worden dan nu reeds het geval is. Via deskundige intermediairs (van zorginstellingen, overheid danwel Turkse zelforganisatie) moet de discussie op gang worden gebracht: - om te beginnen moet onder sleutelfiguren binnen de zelforganisaties het onderwerp besprekbaar worden gemaakt. Pas wanneer het taboe op het bespreekbaar maken van de verzorging van ouderen wordt doorbroken, kan er worden ingegaan op de veranderingen van de traditionele informele zorg - vervolgens kan op familieniveau vanuit de zelforganisaties het gesprek tussen Turkse ouderen en jongen op gang worden gebracht in de vorm van groepsdiscussies. De verschillen in ideeën over e e professionele zorg tussen de 1 en 2 generatie dienen hierbij centraal te staan. - gesprekken voeren met Nederlandse professionele zorginstellingen om te komen tot een betere afstemming van het aanbod op de vraag - discussie op gang brengen over interculturalisatie (b.v. door het aannemen van Turks verzorgend personeel) op de werkvloer dient op gang te worden gebracht - contacten leggen tussen Turkse ouderen en professionele zorginstellingen, met als doelstelling het ontkrachten van wederzijdse vooroordelen.
40
Samenvatting Zorg voor Turkse ouderen: de traditie en de praktijk ^äÖÉãÉåÉ=ÖÉÖÉîÉåë= ^äÖÉãÉåÉ=ÖÉÖÉîÉåë= Auteur: Ibrahim Yerden Uitgever: Gerón (tijdschrift), maart 2001, nr. 1. pag. 28-37 Jaartal: 2001 Vraagstelling In het artikel worden de volgende vragen beantwoord: 1. Wat zijn de opvattingen en verwachtingen van Turkse ouderen in Nederland over traditionele verzorging? 2. Welke opvattingen hebben kinderen ten aanzien van de zorg voor hun ouders? 3. Hoe verloopt de zorg op dit moment in de praktijk en welke spanningen doen zich hierin voor? Korte beschrijving van de inhoud van het artikel Bovenstaande vragen worden beantwoord aan de hand van interviews met vijftien Turkse families. Van elke familie zijn leden van de eerste, de tussen- en de tweede generatie en in enkele gevallen de kleinkinderen geïnterviewd. In het artikel wordt ingegaan op de traditionele normen en waarden ten aanzien van de verzorging van ouderen, de verandering hierin als gevolg van migratie, de kloof tussen de zorgopvattingen van de Turkse ouderen en hun kinderen, de verwachtingen van ouders ten aanzien van de zorg die zij later van hun kinderen zullen ontvangen, de verleende zorg in de praktijk en de opvattingen van Turkse ouderen en hun kinderen ten aanzien van de professionele zorg in Nederland. Conclusies Volgens de traditionele zorgopvattingen dragen zonen met hun vrouw de totale verantwoordelijkheid voor de verzorging van de ouders. Een groot deel van de traditionele opvattingen wordt ook in Nederland gereproduceerd. Toch zijn door migratie deze traditionele normen en waarden, met name bij de tweede generatie, aan het veranderen. De kinderen zijn in vergelijking met hun ouders geëmancipeerd. Uit de gewijzigde machts/gezagsverhoudingen binnen de familie kunnen nieuwe (gedachten omtrent) modellen voor verzorging ontstaan. In de meeste gevallen bestaan deze echter nog slechts in de gedachten van de kinderen: de alternatieve zorgmodellen zijn vaak niet bespreekbaar met de ouders die doorgaans vaak krampachtig vasthouden aan de traditionele zorgopvattingen. Hierdoor loopt de druk soms zo hoog op dat de traditionele zorg voor ouders wordt gestaakt. Dit kan ertoe leiden dat de ouders helemaal niet meer worden verzorgd: zij zijn niet op de hoogte van het bestaan van professionele zorgvoorzieningen of hebben een negatief beeld van deze instellingen. Om een dergelijke situatie te voorkomen, is het belangrijk om een discussie over dit onderwerp tussen Turkse ouderen en jongeren tot stand te laten komen. Hierbij moeten de verschillen in ideeën voorop staan. Doel van de discussie is het creëren van ruimte voor nieuwe combinaties van informele en formele zorgverlening. Daarnaast moet met Nederlandse professionele zorginstellingen worden gesproken over een betere afstemming van het aanbod op de vraag. Hierbij spelen intermediairs een belangrijke rol in het geven van inzicht in de traditionele zorgverwachtingen en familierelaties en in de verschuivingen hierin. Belangrijk is dat de wederzijdse vooroordelen worden ontkracht.
41
Samenvatting Chinese ouderen in Amsterdam: verslag van een onderzoek naar de leefsituatie van Chinese ouderen in Amsterdam ^äÖÉãÉåÉ=ÖÉÖÉîÉåë= ^äÖÉãÉåÉ=ÖÉÖÉîÉåë= Auteurs : Dr. R.M.E. Sciortino, drs. A. Wessels, drs. H.B. Teng Uitgever : Vrije Universiteit Amsterdam Jaartal : 1993 Onderzoeksvragen In deze publicatie staat de volgende vraag centraal: ‘In hoeverre zijn er onder Chinese ouderen in Amsterdam behoeften ontstaan waaraan niet of slechts ten dele voldaan wordt?’ Deze vraag wordt opgedeeld in de volgende vier deelvragen: 1. Wat zijn de voornaamste behoeften onder Chinese ouderen? 2. In welke mate en op welke wijzen wordt in deze behoeften voorzien door de familie, informele zorg binnen de Chinese gemeenschap, de formele zorg binnen de Chinese gemeenschap of via algemene Nederlandse voorzieningen? 3. Als blijkt dat aan bepaalde behoeften onvoldoende of niet voldaan wordt, waarom is dat het geval? 4. Welke beleidsmaatregelen kunnen genomen worden om aan deze tot nu toe onbevredigende behoeften tegemoet te komen? Korte beschrijving van de inhoud van het onderzoeksrapport In deze publicatie wordt een aantal zaken uitgebreid besproken. Ten eerste wordt ingegaan op diverse achtergrondgegevens van de Chinese bevolkingsgroep in Nederland: historische achtergronden, migratieprocessen en hun sociale organisatie. Ook de demografische kenmerken van de Chinese groep in Amsterdam komen aan bod. Daarnaast wordt uitgebreid aandacht besteed aan de verschillende aspecten van de leefsituatie van deze ouderen: lichamelijk, psychologisch en sociaal welbevinden, huishoudensituatie, zelfredzaamheid, familiekenmerken et cetera. Hierbij komt ook de informele zorg uitvoerig aan de orde. Vervolgens wordt ingegaan op de mate waarin Chinese ouderen gebruik maken van (bestaande algemene) zorg-, welzijns- en woonvoorzieningen, en welke problemen daarbij een rol spelen; de houding en opvattingen van Nederlandse hulpverleners ten opzichte van Chinese ouderen en hun specifieke problemen, en de mate waarin de Nederlandse voorzieningen aansluiten bij de behoefte van Chinese ouderen en in hoeverre specifieke voorzieningen noodzakelijk zijn. Tenslotte worden aanbevelingen gedaan voor instellingen, zelforganisaties en gemeentes. Bij het beschrijven van deze zaken is geprobeerd de belevingen, ervaringen en verwachtingen van Chinese ouderen in kaart te brengen. De aandacht gaat hierbij in het bijzonder uit naar hun visie op en hun beleving van het ouder worden en de behoeften die daaruit voortvloeien. Conclusies Chinese ouderen ondervinden problemen op verschillende terreinen van hun leefsituatie. Allereerst worden zij in hun zelfredzaamheid sterk beperkt door de taalbarrière. Deze belemmert hen in het aangaan van sociale contacten en de omgang met Nederlandse voorzieningen. Mede hierdoor zijn Chinese ouderen slecht op de hoogte van het aanbod van de verschillende Nederlandse voorzieningen en de Nederlandse wet- en regelgeving. Daarnaast kunnen de Chinese ouderen veelal slechts op een in omvang beperkt sociaal netwerk terugvallen wanneer zij bijvoorbeeld zorg of steun nodig hebben. Zij onderhouden vooral relaties met hun eigen kinderen en in mindere mate met andere familie en kennissen uit het eigen herkomstland. Contacten met buren komen relatief weinig voor en zijn extensief van karakter. Voor informele hulp zijn de ouderen dus aangewezen op de familie, met name de kinderen en kleinkinderen. Alhoewel de familie volgens de Chinese cultuur verplicht zijn tot onderling hulpbetoon, gebeurt dit niet altijd. De ouderen willen hun kinderen ook zo min mogelijk belasten en hopen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven: hun kinderen hebben hun eigen leven en verplichtingen (de kinderen werken vaak lange dagen in met name de horecabedrijven). Wanneer de ouderen echter niet op kinderen kunnen terugvallen, zijn zij erg kwetsbaar: volgens de Chinese cultuur zijn alleen naaste familieleden verplicht tot onderling hulpbetoon. Chinese ouderen kunnen (mede door afwezigheid van (voldoende steun uit) een sociaal netwerk) in een situatie terechtkomen waarbij zij aangewezen zijn op professionele zorg. De toegankelijkheid van de diverse voorzieningen kan echter een probleem vormen. Een van de knelpunten is dat Chinese ouderen vaak slecht op de hoogte zijn van de verschillende voorzieningen en de procedures die deze voorzieningen kennen. Ook
42
lijkt er een reserve te bestaan om gebruik te maken van deze voorzieningen. Dit hangt mede samen met het feit dat vanuit het voorzieningenaanbod nog niet of nauwelijks wordt ingespeeld op allochtone groepen zoals Chinese ouderen. Beleidsontwikkeling is op drie fronten wenselijk. Allereerst zullen beleidsmaatregelen gericht moeten zijn op het versterken van de zelfredzaamheid van Chinese ouderen. Een centraal aandachtspunt hierbij vormt het bevorderen van onderlinge contacten. Tevens zal de aandacht gericht moeten zijn op voorlichting over de regelingen, voorzieningen en faciliteiten die voor ouderen van belang zijn, zodat zij beter in staat worden gesteld om zelfstandig hulpbronnen te mobiliseren. Een tweede front waarop de beleidsmatige aandacht zich zal moeten richten, betreft de zorg door de directe sociale omgeving van Chinese ouderen. Het beleid zal hierbij zich met name moeten richten op het creëren van voorwaarden die bestaande vormen van onderlinge hulp in stand houden en bevorderen. Daarbij gaat het niet alleen om informele zorg in familieverband, maar ook om de onderlinge hulp die vanuit de zelforganisaties kan worden gestimuleerd/ontplooid. Ten derde zullen er maatregelen moeten worden genomen die bijdragen tot de vergroting van de toegankelijkheid van algemene voorzieningen. In een enkel geval zal de totstandkoming van een categoriaal aanbod moeten worden overwogen.
43
Samenvatting ‘Surinaamse en Antilliaanse ouderen in Zoetermeer’ Algemene gegevens Auteurs : Bertien den Brok, Paul Eersteling Uitgever : Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek Jaartal : 1994 Vraagstelling In deze publicatie wordt de volgende vraag beantwoord: ‘Hoe is de leefsituatie van Surinaamse en Antilliaanse ouderen en welke wensen en ervaringen hebben zij ten aanzien van de voorzieningen in de gemeente Zoetermeer?’ Hierbij dient te worden opgemerkt dat in deze publicatie de Surinaamse ouderen worden opgedeeld in twee groepen: de Creoolse ouderen en de Hindostaanse ouderen. Korte beschrijving van de inhoud In het eerste gedeelte staat de aanbodzijde centraal: er wordt ingegaan op de visie van vertegenwoordigers van gemeente en (algemene en categorale) zorgvoorzieningen ten aanzien van het gebruik van voorzieningen door Surinaamse en Antilliaanse ouderen, de barrières/knelpunten bij het gebruik (willen) maken van een voorziening en de mogelijkheden om deze barrières en knelpunten op te lossen. In het tweede gedeelte wordt ingegaan op de ervaringen en meningen van de ouderen, waarop in deze publicatie de nadruk wordt gelegd. De volgende zaken komen in dit tweede gedeelte aan de orde: de achtergrond van de migratie en de opvang in Nederland; de zelfzorg van Surinaamse en Antilliaanse ouderen; de zorgplicht van kinderen (de normen en waarden, de verwachtingen en de praktijk); de andere aspecten van de dagelijkse leefsituatie; de gerichtheid van ouderen op land- en leeftijdgenoten en hun mening over categorale (woon) voorzieningen; gebruik en waardering van de professionele zorg- en dienstverlening; de oriëntatie op het land van herkomst (in de vorm van terugkeerwensen). Conclusies Migratie zorgt voor een breuk in de levensloop, vooral voor ouderen die op latere leeftijd en op een later tijdstip naar Nederland zijn gemigreerd (met name Antilliaanse en Hindostaanse ouderen). Deze breuk wordt met name veroorzaakt door veranderingen in het beroepsleven en de inkomenssituatie, veranderingen in de huishoudenvorming en veranderingen in de woonomgeving. Een van de veranderingen die in dit boek uitgebreid aan de orde komt, betreft de verandering in de normen en waarden en de praktijk van de informele zorg. Zowel in het land van herkomst als in Nederland bieden ouderen vaak hulp aan hun (buitenshuis wonende) kinderen, met name hulp in het huishouden en oppashulp. De meeste ouderen vinden het prettig om hun steentje bij te dragen, met name de ‘jongere’ Creoolse en Antilliaanse ouderen. Omgekeerd verlenen kinderen hun ouders ook steun, zeker wanneer het gaat om een alleenstaande oudere. Aanvankelijk gaat het met name om gezelschap houden, bij ziekte gaat het om verderstrekkende hulpverlening. In enkele gevallen worden de ouders (zij het incidenteel) financieel ondersteund. Met name alleenstaande en Hindostaanse ouderen verlaten zich sterk op hun kinderen voor zorg en mentale steun: zij hebben vaak alleen contact met hun kinderen vanwege hun recente komst naar Nederland, de gebrekkige beheersing van het Nederlands en hun hogere leeftijd. Echtparen, ‘jongere’ ouderen en/of degenen die hier al langer verblijven (vooral Creoolse en Antilliaanse ouderen) hebben vaak naast hun gezin ook nog een ander netwerk van vrienden en kennissen, met wie zij activiteiten ondernemen en op wie zij een beroep kunnen doen. Ook de normen en verwachtingen van deze ouderen zijn echter vaker hoger dan wat de kinderen/familieleden hen in de praktijk kunnen of willen bieden. De ouderen zijn dan ook onzeker over wat zij in de praktijk op het punt van de zorgplicht precies van hun kinderen/familie kunnen verwachten. Daarnaast hebben veel ouderen (in het begin van hun verblijf) verwachtingen (gehad) ten aanzien van de hulp van buren: in het land van herkomst leefden zij immers niet alleen een gezins- en familieverband, maar ook in een buurtverband, waarin men kon terugvallen op gezelschap, hulp en aandacht. In Nederland ervaren de respondenten geen buurtverband: er is weinig onderling contact , geen vanzelfsprekende wederkerige hulp en weinig sociale controle. De meeste ouderen geven aan zich te verzetten tegen de meest verstrekkende uiting van de zorgplicht - het onder één dak wonen met de kinderen - omdat dit te veel hun privacy en zelfstandigheid aantast. Zowel het merendeel van de ouders als de kinderen prefereert een meer individualistische leefstijl. De meeste ouderen voeren dan ook een zelfstandig huishouden. Opvallend
44
is dat de alleenstaande vrouwen vaak echter (enige tijd) een kind of een ander familielid in huis hebben (gehad). Op deze manier proberen ze de breuk met de traditie, het matrifocale gezinstype (bij Antillianen en Creolen) of het ‘joint-family-verband’ (bij Hindostanen) enigszins te verzachten, en proberen zij ervoor te zorgen dat zij op hun oude dag verzekerd zijn van gezelschap en zo mogelijk ook van praktische hulp en verzorging. Over het algemeen zeggen de ouderen zich zo lang mogelijk zelfstandig te willen redden. Ze schuiven de gedachte aan eventuele toekomstige hulpbehoevendheid voor zich uit. Wanneer zij hulpbehoevend worden, zullen zij vaak in de eerste plaats afwachten wat hun kinderen hen aan praktische hulp en mentale steun kunnen en willen bieden. Ze stellen het denken over andere vormen van zorg uit, zolang er geen duidelijkheid is over de rol van de kinderen. Het blijven vasthouden aan de zorgplicht van kinderen geldt met name voor de ouderen die zich zijn blijven oriënteren op de eigen etnische en religieuze gemeenschap en voor ouderen die op latere leeftijd tot een herwaardering kwamen van hun oorspronkelijke etnische identiteit. Zij hebben in de regel weinig contact met autochtonen en zijn, afhankelijk van de band die zij met hun kinderen, overige familie en landgenoten onderhouden, meer of minder sociaal geïsoleerd. Zij hebben hetzij een lage opleiding en beheersen het Nederlands in beperkte mate, of zijn redelijk opgeleid. Ouderen die (veelal) een secundaire opleiding hebben genoten en de Nederlandse taal in voldoende mate in woord en geschrift beheersen (voornamelijk Creoolse Surinamers), houden minder vast aan de traditionele normen en waarden inzake zorg. Zij zijn op de hoogte van allerlei voorzieningen voor ouderen in Zoetermeer en maken daarvan voorzover nodig - dus in bescheiden mate – ook gebruik. Mede door de geringe bereidheid van de ouderen om te anticiperen op een toekomstige professionele zorgbehoefte, hebben de meeste ouderen geen duidelijk beeld van wat hun wensen en behoeften op het gebied van zorg en dienstverlening zijn. Daartoe aarzelt men nog teveel tussen de traditioneel Surinaamse of Antilliaanse en de Nederlandse oplossingen. De Surinaamse en Antilliaanse ouderen zijn dan ook onderling navenant verdeeld in hun voorkeuren en keuzen. Dit blijkt duidelijk in hun wensen op het gebied van eigen woon- en zorginstellingen; een deel wijst dit expliciet af als strijdig met de integratiegedachte, een ander deel zou niets liever willen (met name de Hindostanen) en een derde deel onthoudt zich van een mening.
45
Samenvatting Turkse en Marokkaanse ouderen in Nederland: een kwalitatief onderzoek naar wensen en verwachtingen ten aanzien van de oude dag Algemene gegevens Auteurs : A. Lamers, A. de Regt, M. de Vries Uitgever : Universiteit van Amsterdam Jaartal : 1993 Onderzoeksvragen Deze publicatie is een onderzoeksverslag. In de betreffende studie staan de volgende onderzoeksvragen centraal: 1. Wat zijn de wensen en verwachtingen van Turken en Marokkanen van 50 jaar en ouder ten aanzien van hun oude dag, met name wanneer zij hulpbehoevend zijn geworden? In hoeverre zijn er op deze punten verschillen en in hoeverre overeenkomsten tussen Turkse en Marokkaanse ouderen? 2. Hoe kijken kinderen aan tegen het verzorgen van (schoon)ouders als deze hulpbehoevend zijn geworden? En hoe staan zij tegenover professionele hulpverlening? In hoeverre zijn er in dit opzicht verschillen en in hoeverre overeenkomsten tussen Turkse en Marokkaanse leden van de jongere generatie? En in hoeverre verschillen zij daarin onderling, al naar gelang zij zoon, schoonzoon, dochter of schoondochter zijn? 3. Wat is het aanbod vanuit diverse zorginstellingen aan deze groep? 4. Hoe verhouden vraag en aanbod zich tot elkaar? Korte beschrijving van de inhoud van het onderzoeksrapport Allereerst worden de wensen en verwachtingen van Turkse en Marokkaanse ouderen ten aanzien van hun oude dag besproken. Hierbij wordt in het bijzonder ingegaan op remigratie, huishoudensamenstelling (in Nederland), hulp van kinderen in Nederland en huisvesting (in Nederland). Er wordt met name aandacht besteed aan de normen en waarden en de wensen en verwachtingen van de ouderen ten aanzien van familiezorg, en hun verwachtingen ten aanzien van de werkelijke hulp die zij (van hun kinderen) zullen ontvangen. Dan worden de ideeën van leden van de jongere generatie over hun latere hulp aan hun ouders of schoonouders besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de wensen en verwachtingen van ouderen ten aanzien van professionele hulp. Hierbij komt ook de mening van de jongere generatie over professionele hulp aan hun ouders of schoonouders aan bod. Tenslotte wordt aandacht besteed aan het aanbod dat vanuit de diverse zorginstellingen aan deze groep wordt aangeboden en de mate waarin vraag en aanbod zich tot elkaar verhouden. Conclusies Zowel Turkse als Marokkaanse ouderen hanteren de norm dat de kinderen, met name de oudste zoon en diens vrouw, voor de ouders moeten zorgen als deze hulpbehoevend zijn geworden. Door de Turkse en Marokkaanse leden van de jongere generatie wordt deze norm ook met de mond beleden. Wel laten de vrouwen zich kritischer uit over het inwonen bij schoonouders en geven aan graag ook voor hun ouders te zorgen. Mede door deze opvattingen, door de trend van gezinsindividualisering en een afname van economische binding als gevolg van het stelsel van sociale voorzieningen, zien ouderen met zorg de toekomst tegemoet. Dit betreffen meer Turkse ouderen dan Marokkaanse ouderen: Marokkaanse ouderen lijken over de hele linie afvalliger te zijn van hun eigen idealen en individualistischer te zijn ingesteld. Alhoewel de leden van de jongere generatie bereid lijken voor hun ouders te (blijven) zorgen, valt te verwachten dat velen niet zullen voldoen aan het ideaal van de ouders om een driegeneratiehuishouden te vormen. Hun totale beschikbaarheid wordt met andere woorden waarschijnlijk minder, en ook de hulp van de niet inwonende familieleden lijkt minder omvattend te worden. Dit zal vaker het geval zijn binnen de Marokkaanse groep: in de praktijk blijken Marokkanen de zorgplicht minder vaker in de praktijk te brengen dan Turken. Dit betekent niet dat ouderen van alle familiale hulp verstoken zullen blijven, maar wel dat die hulp minder omvattend kan zijn dan de ouderen wensen. Dit kan betekenen dat er mogelijk inzet van professionele zorg nodig is. Turkse en Marokkaanse ouderen blijken vaak niet op de hoogte van thuiszorg- en woonvoorzieningen voor ouderen. Velen konden niet aangeven of zij hier ooit gebruik van zouden maken, of gaven aan te verwachten hier geen gebruik van te zullen maken: zij gaan er vanuit te worden verzorgd door de
46
kinderen. Ook de jongere generatie (met name de Turkse jongeren) staat in het algemeen (meer dan de oudere) afkerig tegenover professionele zorg: zorgen is een zaak van de familie. Dit staat echter op gespannen voet met hun verlangen naar een autonoom gezinsleven. Tot nu toe maken weinig Turkse en Marokkaanse ouderen gebruik van thuiszorg en andere ouderenvoorzieningen. Met de vergrijzing van deze twee bevolkingsgroepen zal daarin mogelijkerwijs verandering komen, zeker nu steeds meer ouderen besluiten in Nederland te blijven. Dit betekent dat de zorgvoorzieningen, meer dan nu het geval is, moeten anticiperen op de komst van allochtone ouderen bijvoorbeeld door zich op de hoogte te stellen van de omgangsvormen, eetgewoonten en religieuze gebruiken van allochtonen. Ook moeten zij aandacht besteden aan de toekomstige behoefte aan ondersteuning bij het contact met de buitenwereld van jonge Marokkaanse weduwen. Om na te gaan welke problemen zich kunnen voordoen als Turkse en Marokkaanse ouderen gebruik gaan maken van bestaande voorzieningen, is het nuttig onderzoek te doen naar de manier waarop de hulp verloopt in instellingen waar veel allochtonen gebruik maken van hun diensten, zoals het ziekenhuis. Tenslotte is het van belang dat zowel de oudere als de jongere generatie voorlichting krijgen over de mogelijkheden van de Nederlandse verzorgingsstaat. Dit kan hun houding ten aanzien van de professionele zorg veranderen.
47
Samenvatting Avonden zonder hondengeblaf, ochtenden zonder hanengekraai. Oudere vluchtelingen aan het woord over hun leven in Nederland. Algemene gegevens Auteur(s) : Saskia Moerbeek Uitgever : Stichting Bevordering Maatschappelijke Participatie (BMP) Jaar : 2002 Doel - Op gang brengen van bewustwordingsproces onder oudere vluchtelingen omtrent de betekenis van ouder worden in Nederland en de vraagstukken die dat met zich meebrengt. - Ontwikkelen van handelingsperspectieven uiteenlopende maatschappelijke actoren als overheden, zorginstellingen, woningcorporaties, eigen organisaties van vluchtelingen etc. teneinde de (maatschappelijke) participatie en de zelfstandigheid van deze groep te vergroten. - Het aanzwengelen van een genuanceerd publiek debat over de positie van oudere vluchtelingen in Nederland. Korte beschrijving Omdat de groep oudere vluchtelingen nog zo weinig in beeld is, zijn er eigenlijk geen algemene definities voor handen en zijn er ook weinig gegevens over aantallen, woonplaats etc. In de politiek wordt gepoogd om een strikt onderscheid te maken tussen politieke en economische vluchtelingen waarbij de laatste categorie niet als “echt” wordt beschouwd. In deze verkenning is geconstateerd dat het onderscheid tussen politieke en economische vluchtelingen in de praktijk nauwelijks te maken is. In veel landen is sprake van zowel politieke onderdrukking als economische uitzichtloosheid. In dit verslag wordt iedereen die vanwege (politieke) onderdrukking en geweld zijn land, tegen zijn zin, heeft moeten verlaten om elders een veilig heenkomen te zoeken een vluchteling genoemd. De verkenning richt zich op drie groepen oudere vluchtelingen. Te weten: Vietnamezen, Eritreërs/Ethiopiërs en Irakese Koerden. Deze keuze is gebaseerd op de uiteenlopende aantalen ouderen binnen deze gemeenschappen, hun diverse culturele achtergronden en de verschillende mogelijkheden die zij hebben om terug te keren naar het land van herkomst. Hoewel er naast verschillen per groep en tussen de drie groepen ook de nodige overeenkomsten worden weergegeven, is de verkenning geenszins te typeren als een representatief onderzoek. Ondanks deze beperking heeft men het idee dat het beeld van de oudere vluchtelingen dat uit dit verslag naar voren komt vrij algemeen geldend is. Conclusies Vietnamese bootvluchtelingen De meesten van hen zijn omstreeks 1954, toen Vietnam in tweeën werd gedeeld, vanuit Noord Vietnam naar Zuid Vietnam gevlucht. Vanuit Zuid Vietnam zijn ze in de periode 1975 tot 1989 als bootvluchtelingen naar Nederland gekomen. Een deel van de oudere Vietnamezen behoort tot de categorie uitgenodigde vluchtelingen. Voor deze groep vluchtelingen bestond indertijd een apart opvangtraject waarin Nederlandse gastgezinnen een belangrijke rol speelden. Anderen zijn in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. De oudere Vietnamezen zijn voor het merendeel getrouwd en hebben oudere kinderen die veelal het huis uit zijn. Een deel is hoger opgeleid, een deel lager. Veel van de Vietnamese deelnemers leven van een uitkering. Sommigen krijgen AOW, de wat jongere mensen hebben andere soorten uitkeringen. Het merendeel van de geïnterviewden kampt op de een of andere manier met gezondheidsproblemen. In de Vietnamese cultuur vormen beleefdheid, bescheidenheid en respect belangrijke waarden. Ethiopische en Eritrese verzetsstrijders en studenten De Ethiopiërs en Eritreërs zijn in de periode 1974 tot 1981 naar Nederland gekomen. De meesten hebben Nederland via een ander land, Rusland, Sudan, Duitsland bereikt. In cultuur en godsdienst zijn er grote overeenkomsten tussen Eritreërs en Ethiopiërs. De gezinssamenstelling kent veel variaties. Sommigen zijn getrouwd met een Ethiopische of Eritrese partner, anderen hebben een Nederlands partner en weer anderen leven als alleenstaande. In de loop van de tijd hebben veel Eritreërs en Ethiopiërs andere familieleden, bijvoorbeeld hun moeder, naar Nederland laten komen. Het verschijnsel van alleenstaande mannen is voor deze groep tamelijk nieuw. In de landen van herkomst komt het eigenlijk niet voor dat een man alleen leeft. Als hij niet getrouwd is, leeft hij over het algemeen toch wel in een ander familieverband. Vrouwen zijn meer gewend om alleen te staan in het
48
leven, maar eigenlijk nooit zonder kinderen. De mannen die hebben meegedaan aan de verkenning zijn over het algemeen redelijk opgeleid (van enkele jaren middelbare school tot en met universiteit). Als gevolg van hun vluchtgeschiedenis en de lange asielprocedures krijgen zij soms pas op relatief hoge leeftijd kinderen. Het opleidingsniveau van de vrouwen ligt gemiddeld veel lager. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat vrouwen in het land van herkomst op relatief jonge leeftijd trouwen. Een enkeling onder de geïnterviewden werkt, de meesten zijn werkloos of houden zich bezig met de opvoeding en verzorging van kinderen. Koerdische politieke activisten Degenen die aan de verkenning hebben deelgenomen zijn over het algemeen redelijk hoog opgeleid. Vanaf 1974 kwamen de eerste Koerdische vluchtelingen in Nederland terecht. Dit waren vooral politiek actieve jonge mannen. In 1980 brak de oorlog uit tussen Irak en Iran en kwam een tweede golf Koerdische vluchtelingen op gang. De laatste jaren zijn vele mensen gevolgd. De vluchtelingen van nu zijn niet alleen jonge mannen, maar ook vrouwen, ouderen en kinderen. Voor de nieuwe asielzoekers is het momenteel erg moeilijk om een asielstatus te verkrijgen. Voor de ouderen die op latere leeftijd zijn gevlucht is het nauwelijks mogelijk om zich een plekje in de Nederlandse samenleving te veroveren. Het lukt hen niet meer om een nieuwe taal te leren en zij zijn voor hun sociale contacten volledig aangewezen op hun familie. De Koerden hebben net als de Eritreërs en Ethiopiërs te maken met een brede verspreiding van familie en gezinsleden over verschillende landen. Een deel van de Koerdische deelnemers werkt als zelfstandig ondernemer. Van de vrouwen waarmee gesproken is, werkt niemand. Zij koppelen hun bestaan vooral aan dat van hun kinderen. Een belangrijk beeld dat uit de gesprekken naar voren komt is, dat voor veel vluchtelingen het besef dat ze (in Nederland) oud worden, tamelijk nieuw is. Velen, met name de Koerden en de Eritreërs en Ethiopiërs hebben hier nog nooit bij stil gestaan. Voor de ontkennende houding van vluchtelingen t.o.v. het ouder worden, zijn verschillende oorzaken te noemen. Een eerste oorzaak ligt in de breuk die de vlucht veroorzaakt in het leven van mensen, gekoppeld aan de vaak lange asielprocedures. Hierdoor hebben zij eerder het gevoel dat ze voor een nieuwe start staan, dan dat ze geleidelijk oud worden. De plotselinge overgang naar een nieuw bestaan in een totaal nieuwe omgeving brengt het verschijnsel met zich mee dat vluchtelingen naar hun gevoel nog altijd dezelfde leeftijd hebben als toen ze pas gevlucht waren. De leeftijd heeft zich als het ware in hun beleving gefixeerd. Een andere oorzaak houdt verband met het feit dat een lange levensavond, zeker in Afrika, niet voor veel mensen is weggelegd. Oud zijn wordt door veel geïnterviewden direct geassocieerd met sterven. Eenmaal in Nederland valt de vanzelfsprekende culturele omgeving weg. Hierdoor worden oudere vluchtelingen eigenlijk nooit door hun omgeving aangesproken op hun ouder worden of oud zijn. In de taal Amhaars bestaat een apart woord voor oude mensen. In Ethiopië worden ouderen met dit woord aangesproken. Hierdoor groeit het besef van oud worden vanzelf. In Nederland gebeurt dit niet. Een volgende oorzaak ligt in het algemeen menselijk gegeven dat niemand het leuk vindt om oud te worden en dat iedereen de gedachte hieraan zo ver mogelijk voor zich uit wil schuiven. In de Eritrese groep werd vastgesteld dat de deelnemers eigenlijk in het geheel niet geïnformeerd zijn over de oudedagsvoorzieningen in Nederland en de manier waarop de samenleving met ouderen omgaat. De Koerden en ook de Eritreërs en Ethiopiërs hadden toen ze in Nederland kwamen, nooit gedacht dat ze hier langer dan een paar maanden zouden blijven. Voor de Vietnamezen ligt het vraagstuk van ouder worden enigszins anders. De gemiddelde leeftijd van deze groep ligt hoger dan die van de andere groepen. Ze hebben dan ook meer te maken met ziekte en verlies van functies. Hierdoor worden ze met hun neus gedrukt op het feit dat ze ouder worden. Een tweede, wellicht belangrijker, factor is dat er binnen de Vietnamese gemeenschap al de nodige activiteiten voor ouderen ontplooid zijn. In verschillende interviews en groepsgesprekken wordt benadrukt dat men door de activiteiten van het Centrum voor Vietnamese Senioren, goed geïnformeerd is over de ouderenvoorzieningen in Nederland en dat men zich zeer bewust is van de vraagstukken die het ouder worden met zich meebrengt. In de tijd dat de vluchtelingen die nu oud worden naar Nederland kwamen was er geen sprake van inburgeringcursussen of iets dergelijks. Alleen voor Vietnamezen bestond er een speciaal opvangprogramma. Maar zelfs voor degenen die onderdeel zijn geweest van dit programma geldt dat zij vaak het gevoel hebben dat er een enorme afstand bestaat tussen henzelf en hun omgeving. En naarmate men ouder wordt, lijkt dat wel steeds moeilijker te worden. Hoewel het de meesten veel moeite kost, is er toch ook een aantal oudere Vietnamezen dat aangeeft zich helemaal ingeburgerd te voelen. Net als de Vietnamezen hebben de deelnemers uit de andere groepen ook regelmatig het gevoel dat zij door Nederlanders niet begrepen worden. Hierdoor vinden ze het moeilijk om meer dan
49
beleefdheidscontacten te onderhouden. Sommigen hebben helemaal geen zelfstandige contacten met Nederlanders. De hoogst noodzakelijke communicatie met instanties verloopt dan via de kinderen. Dit geldt met name voor een aantal vrouwen. Een aantal Koerdische en Ethiopische en Eritrese mannen heeft toch wel een uitgebreid netwerk van Nederlandse vrienden. Sommigen zijn met een Nederlandse partner getrouwd. Het feit dat Eritrese en Ethiopische mannen gemakkelijk vrienden maken, hangt onder meer samen met hun hogere opleidingsniveau en met het feit dat ze vaak als alleenstaande naar Europa zijn gekomen. Familiebanden en dan met name de band met de kinderen, vormen een uiterst belangrijk factor voor het persoonlijk welbevinden van oudere vluchtelingen. Dit geldt met name voor de vrouwen. Vaak vormen de kinderen de poort naar de buitenwereld. Van de kinderen wordt nadrukkelijk verwacht dat zij goede prestaties leveren en het beter zullen doen dan hun ouders. De ouderen houden vast aan de eigen tradities en normen en vinden het hun plicht om deze over te brengen op de jongere generaties. De kinderen vinden vaak dat de ouders te star zijn en te weinig naar ze luisteren. Naarmate vluchtelingen ouder worden, worden ze steeds meer afhankelijk van hun kinderen. Dit geldt met name voor die ouderen die het Nederlands niet of slecht beheersen. Ze kunnen slecht uit de voeten met de vele formulieren en brieven van officiële instanties die binnenkomen raken en raken meer en meer geïsoleerd van de buitenwereld. In sommige gevallen zorgen de kinderen ervoor om dicht in de buurt van hun ouders te blijven wonen om voor ze te kunnen zorgen. Dit kan echter niet altijd. In de landen van herkomst is het veelal de gewoonte dat de kinderen voor hun ouders zorgen. Vaak betekent dit ook dat men in hetzelfde huis of erg dicht bij elkaar woont. Toch blijkt uit de interviews en de gesprekken dat veel oudere vluchtelingen er op de lange duur niet op rekenen dat de kinderen voor hen zullen zorgen. Herhaalde malen wordt er gezegd dat het voldoende is als de kinderen een opleiding volgen en carrière maken. Meer kunnen we en willen we niet van hen verwachten. Een dergelijke uitspraak wordt door deelnemers uit alle drie de groepen gedaan. Hoewel in de groepsbijeenkomsten dus uitdrukkelijk gezegd wordt dat men geen zorg van de kinderen verwacht, spreekt uit een aantal interviews toch een ander beeld. De geïnterviewden zijn zelf opgevoed met de verwachting dat ouderen bij hun kinderen gaan wonen of dat een van de kinderen ongetrouwd blijft om voor hen te zorgen. In hun toekomstbeelden zien de oudere vluchtelingen zichzelf op hun beurt wel degelijk bij familie of kinderen wonen of in ieder geval gedeeltelijk door hen verzorgd worden. Dit hangt ook samen met het feit dat ze nauwelijks andere beelden hebben om uit te putten. De relatie met aanwezige kleinkinderen kent zijn eigen dimensies. Voor de oudere vluchtelingen is het vaak moeilijk om te moeten constateren dat ze nauwelijks met hun kleinkinderen kunnen communiceren. Sommige oudere vluchtelingen in Nederland dragen zelf de (financiële) verantwoordelijkheid voor hun ouders. Het onderhouden van contacten met mensen uit de eigen etnische groep wordt door de meeste vluchtelingen als van levensbelang gezien. De vluchtelingengemeenschappen in Nederland zijn echter relatief klein. Vaak wonen de leden van zo’n gemeenschap verspreid over het land. Hierdoor is het in de praktijk (mede door de kosten van het reizen) soms moeilijk om intensieve relaties met elkaar te onderhouden en om onderlinge hulp te bieden. Al met al kan geconstateerd worden dat veel oudere vluchtelingen zich, doordat ze hun vaak dramatische levensloop met weinig mensen kunnen delen, doordat de kinderen op een gegeven moment het huis verlaten en soms van hen vervreemden en omdat de leden van hun eigen gemeenschap vaak verspreid over Nederland wonen, erg eenzaam voelen. Een eenzaamheid die met de jaren toeneemt. Ook voor de oudere vluchtelingen die op later leeftijd naar Nederland zijn gekomen geldt dat zij relatief eenzaam zijn. Zij beschikken nauwelijks over eigen netwerken en zijn volstrekt afhankelijk van hun familie. Hun kleinkinderen zijn sterk vernederlandst en kunnen de taal van de ouderen niet verstaan. Vaak ontstaan er allerlei spanningen binnen de gezinnen omdat de ouderen in hun hart de kinderen de schuld geven van het feit dat ze uit hun vertrouwde omgeving zijn weggerukt. Het feit dat de Vietnamese gemeenschap in Nederland in politiek opzicht tamelijk homogeen is, vergemakkelijkt het streven naar een gemeenschappelijk centrum voor ouderen. De Koerdische en ook de Eritrese en Ethiopiese gemeenschappen daarentegen zijn (politiek) erg verdeeld. Hierdoor worden eventuele initiatieven met argusogen bekeken en heeft men al snel het idee dat het niks kan worden.
50
Wat ook de achtergrond is, het wordt door alle groepen als een sterk gemis ervaren dat er zo weinig mogelijkheden zijn om elkaar op ongedwongen wijze in een vertrouwde omgeving te ontmoeten. De gemeenschappen kennen nauwelijks een eigen infrastructuur in de zin van koffiehuizen, clubhuizen etc. De mensen die deel hebben genomen aan de gesprekken hebben op verschillende manieren te maken gehad met de manier waarop de zorg in Nederland georganiseerd en uitgeoefend wordt. Dit betreft vooral ervaringen met huisartsen, ziekenhuiszorg en in een aantal gevallen met thuiszorg. In de verslagen van de gesprekken valt op dat de ziekenhuiszorg, waar de nadruk op het medische aspect ligt, door de meeste oudere vluchtelingen als kwalitatief goed gewaardeerd wordt, terwijl de ervaringen met bijvoorbeeld de thuiszorg waar de nadruk ligt op zorg en sociale omgang, veel negatiever zijn. De ervaringen met huisartsen zijn eveneens negatief. De vluchtelingen zijn niet of nauwelijks geïnformeerd over de manier waarop dit systeem functioneert en over de rechten en plichten die zij in dat verband hebben. De communicatie tussen het zorgcircuit en de vluchtelingen verloopt vaak uiterst moeizaam. Van de Koerdische mensen is er eigenlijk niemand die verwacht terug te zullen keren. Zij hebben weinig geloof meer dat er op korte termijn veranderingen in de politieke situatie in Irak zullen optreden. Bovendien hebben de meesten Koerden weinig directe familie in Irak wonen en willen ze hun kinderen hier niet achterlaten. Dit wil echter niet zeggen dat ze niet van terugkeer dromen. Ook de Vietnamezen hebben weinig verwachting dat zij naar hun land zullen terugkeren. Het gebrek aan familieleden daar en de geringe hoop op veranderingen in de politieke situatie zijn de voornaamste redenen die worden opgegeven. Bij nadere beschouwing koesteren ook de Vietnamese ouderen zo hun dromen en hebben zij ergens de hoop dat de situatie zal veranderen. De denkbeelden over remigratie van de deelnemers aan de Ethiopische bijenkomst lopen nogal uiteen. De een wil graag meteen terug, een ander zou niet permanent in Ethiopië willen wonen, maar bijvoorbeeld wel een tweede huis, weer een ander ziet de financiële toekomst in Nederland somber in met een heel erg klein pensioen en onvolledige AOW. In de Eritrese bijeenkomst leek het aanvankelijk of iedereen terug zou keren als ze gebruiken zouden kunnen maken van de remigratiewet en de uitkeringen geïndexeerd zouden zijn voor de kosten van levensonderhoud in Eritrea. Na een tijdje discussiëren gaf een aantal mensen echter aan toch in Nederland te willen blijven. Men vindt Eritrea momenteel alleen geschikt voor gezonde en sterke mensen. Ook de mensen met jonge kinderen wille niet terug. Het vergaat de oudere vluchtelingen op het punt van terugkeer eigenlijk net als veel oudere migranten. Er is vrijwel nooit sprake van een definitieve beslissing om in Nederland te blijven, maar van een keuze die keer op keer opnieuw gemaakt wordt. De Irakese Koerden geven over het algemeen aan dat zij denken in Nederland oud te zullen worden en dat zij het vermoeden hebben dat zij in een bejaardenhuis zullen eindigen. Mits samen met (Koerdische) vrienden. Tegen het beeld van het wonen in een Nederlands verzorgingshuis bestaat wel veel weerstand. De wens om dicht bij de kinderen te zijn is heel sterk. Een enkeling rekent ook op verzorging door de kinderen. De beelden van de Eritreërs en Ethiopiërs over de wijze waarop zij oud denken te worden zijn het meest divers. Sommigen hechten er sterk aan om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, met regelmatig bezoek van de kinderen. Anderen die van sociale contacten en gezelligheid houden, lijkt een verzorgingshuis wel een prettig vooruitzicht. Daarbij wordt zowel gedacht aan een gemengd huis als aan het wonen met landgenoten. Vanuit het Vietnamese Centrum voor Senioren is het initiatief genomen tot een woongemeenschap voor (oudere) Vietnamezen in Hoorn. Veel van de deelnemers hebben, ook omdat ze zich realiseren dat hun kinderen niet de tijd en de middelen hebben om voor ze te zorgen, al hun hoop op deze woongemeenschap gevestigd. Voor degenen waarvoor geen plaats beschikbaar is, dreigt toenemende vereenzaming.
51
Enkele aandachtspunten voor de verdere discussie over oudere vluchtelingen en hun maatschappelijke positie: aparte opvangtrajecten voor oudere asielzoekers en vluchtelingen met speciale aandacht voor de manier waarop zij de taal kunnen leren en hun weg in Nederland kunnen vinden voortzetting van de onderlinge discussie onder vluchtelingen over het ouder worden en de beelden die men daarbij heeft ontwikkelen van mogelijkheden voor oudere vluchtelingen uit de diverse gemeenschappen om elkaar te ontmoeten en de eigen godsdienst te beleven het ontwikkelen van voorlichtings- en informatiemateriaal in de diverse talen en het gebruik van de verschillende radio- en televisieprogramma’s om het onderwerp ouderdom aan te snijden ontwikkelen van aparte ouderencentra voor vluchtelingen waarin de onderlinge hulp- en zorgsystemen (mantelzorg) ondersteund kunnen worden en die tevens een brug vormen naar de Nederlandse zorginstellingen. Vanuit deze centra kunnen ook uitstapjes worden georganiseerd die ouderen groepsgewijs kennis laten maken met de Nederlandse omgeving en het zorgsysteem het organiseren van programma’s voor het gesprek tussen de generaties over de groeiende kloof tussen ouderen en kinderen, wederzijdse verwachtingen en de rol die jongeren kunnen en willen spelen in de zorg voor de ouderen.
52
=
Samenvatting Monitor Welzijn, Zorg en Wonen Allochtone Ouderen in Noord-Holland Onderzoeker Redactie Uitgever Jaar van uitgave
: Fernando M. Fernández : Pim Ligtvoet : Multiple Choise : 2001
Vraagstelling Dit onderzoek tracht de kennis en het inzicht ten aanzien van de zorgvraag en zorgbehoefte van allochtone ouderen in de provincie Noord-Holland te vergroten. Het gaat hierbij om welzijn, zorg en wonen. Deze algemene vraagstelling is geconcretiseerd door middel van de volgende onderzoeksvragen: 1. In welke mate hebben allochtone ouderen behoefte aan zorg en ondersteuning en zijn zij afhankelijk van zorg door anderen (professionele zorg en mantelzorg)? 2. In welke mate hebben zij kennis van zorgvoorzieningen en gemeentelijke voorzieningen voor ouderen? 3. In welke mate maken zij gebruik van deze voorzieningen? 4. In welke mate hebben zij behoefte aan informatie over deze voorzieningen en regelingen? 5. Wat is de oriëntatie van allochtone ouderen op de toekomst? Met andere woorden, waar wensen allochtone ouderen hun oudere dag door te brengen? Zijn zij georiënteerd op een verblijf in Nederland dan wel in het land van herkomst of elders? 6. In welke mate is deze oriëntatie bepalend voor de kennis van (zorg)voorzieningen en de wens om meer informatie over deze voorzieningen te willen verkrijgen? 7. Welke kwetsbare groepen kunnen worden onderscheiden en wat kenmerkt deze groepen? Korte beschrijving van de inhoud Deze publicatie betreft een onderzoeksverslag. Allereerst wordt ingegaan op het landelijke beleid ten aanzien van allochtone ouderen, een aantal lopende projecten op dit terrein en de stand van zaken, trends en ontwikkelingen rond allochtonen op het terrein van zorg, wonen en welzijn. Hierbij wordt diverse malen aangegeven hoe de situatie is in de provincie Noord-Holland. Vervolgens wordt uitgebreid aandacht besteed aan de opzet van het onderzoek. Daarna worden de resultaten van het onderzoek onder 392 allochtone ouderen weergegeven. De allochtone ouderen hebben vragen beantwoord op de volgende terreinen: • Welzijn: sociale contacten en eenzaamheid, inkomstenbron en inkomenshoogte; • Zorg: gezondheid van de allochtone oudere, mantelzorg, kennis en gebruik van voorzieningen voor ouderen; • Wonen: actuele woonsituatie en voorzieningen in wijk en buurt, blijvend in Nederland wonen, woonzorgvoorzieningen voor ouderen, zelfstandig blijven wonen, wonen en zorg; • Oriëntatie op Nederland of op het land van herkomst: keuze tussen in Nederland blijven, pendelen of remigreren, push- en pull-factoren bij de oriëntatie van ouderen, toekomstverwachting van ouderen. Naar aanleiding van deze resultaten worden ten slotte enkele conclusies gedaan en aanbevelingen gegeven. Conclusies De resultaten van het onderzoek leiden tot een aantal conclusies. Allereerst zijn er enkele algemene conclusies. Vervolgens worden op basis van de onderzoeksresultaten een viertal profielen van allochtone groepen beschreven. Tenslotte worden conclusies getrokken ten aanzien van de indicatoren van kwetsbaarheid bij allochtone ouderen in relatie tot zorg en welzijn. Algemeen Ten aanzien van de oriëntatie van allochtonen op een definitief verblijf in Nederland, pendelen of remigratie kan worden geconcludeerd dat meer dan de helft van de geïnterviewde ouderen in Nederland wil blijven wonen. Belangrijkste redenen hiervoor zijn: aanwezigheid van kinderen en kleinkinderen in Nederland, een groot vertrouwen in de Nederlandse zorgvoorzieningen en het reeds ontvangen van een pensioen. Ruim 20% van de ouderen heeft nog niet duidelijk voor ogen waar zij zich uiteindelijk willen vestigen. De andere ouderen zeggen terug te willen keren naar het land van
53
herkomst, of tussen de twee landen te willen pendelen. Al met al zal met zekerheid de helft van de allochtone ouderen een beroep blijven doen op voorzieningen in Nederland. Wat betreft het terrein welzijn wordt de volgende conclusie getrokken: factoren als een laag inkomensniveau, afhankelijkheid van een WAO- of bijstandsuitkering, geen deelname aan het arbeidsproces, taalproblemen in veelvuldige situaties, een matige tot slechte gezondheid, handicaps die mobiliteit en sociale participatie beperken en gevoelens van eenzaamheid lijken onderling sterk met elkaar samen te hangen en bij te dragen aan een verhoogd risico op sociaal isolement en vereenzaming bij (allochtone) ouderen. Welzijnsorganisaties trachten door middel van sociale participatie sociale uitsluiting te voorkomen. Een indicatie van dit wel-zijn is het ontbreken van gevoelens van eenzaamheid bij ouderen. Op het terrein van zorg is ook een aantal belangrijke conclusies naar voren gekomen. Allereerst kan worden geconstateerd dat eenderde van de respondenten regelmatig tot dagelijks is aangewezen op medische zorg. Voor 15% van hen vormen de gezondheidsklachten een belemmering voor een zelfstandig bestaan. Ook ervaart een kwart van de ouderen problemen met de taal in het contact met hulp- en zorgverleners. Deze beïnvloeden de kwaliteit van de relatie tussen de hulpverlener of beroepskracht en de klant. Kinderen, familie, vrienden en buren bemiddelen dan ook in het contact met hulpverleners, huisartsen, specialisten en officiële instanties. Dit is echter niet het enige wat zij doen. Zij helpen bij dagelijkse taken en persoonlijke zorg, en bieden hulp bij het lezen van brieven en het invullen van formulieren. Veel ouderen zijn voor zorg en hulp aangewezen op deze mantelzorgers. Tenslotte enkele conclusies op het terrein van wonen. Naar verwachting zal ruim de helft van de allochtone ouderen in Nederland blijven wonen, al geven sommige (met name Marokkaanse) ouderen aan het liefst terug te keren naar het land van herkomst. De diversiteit van ouderen in herkomst, achtergrond, maatschappelijke positie, problematiek et cetera en het relatief geringe aantal maakt het moeilijk om op regionaal niveau een specifiek aanbod te ontwikkelen. Een vraaggericht aanbod, maatwerk en het realiseren van een zogenaamd zorg-welzijn-wonen continuüm bieden echter voldoende ruimte om andere woonvormen te creëren: woonvormen waarin ouderen met hun kinderen kunnen wonen en waar zij hun taal en cultuur met anderen kunnen delen. Profielen groepen allochtonen In het onderzoek zijn in de steekproef van allochtone ouderen een viertal homogene subgroepen gevonden. Deze segmenten zijn primair gebaseerd op de behoeftevragen. Zij geven dus zuiver leefen behoeftepatronen weer. De volgende vier groepen kunnen worden onderscheiden: • Groep 1: deze ouderen zijn sterk georiënteerd op Nederland. Zij beheersen de Nederlandse taal redelijk goed en hebben sterke sociale contacten. De meesten van hen hebben besloten om voorgoed in Nederland te blijven. Belangrijkste reden hiervoor is de aanwezigheid van (klein)kinderen in Nederland. Zij zeggen weinig tot geen behoefte te hebben aan informatie over het thema remigratie; • Groep 2: De oriëntatie van deze ouderen op een definitief verblijf in Nederland hangt (schijnbaar) samen met hun afhankelijkheid op het gebied van zorg en inkomen (vaak in de vorm van een uitkering). 44% van hen wenst informatie over remigratie, 39% over voorzieningen in het land van herkomst; • Groep 3: deze groep ouderen ervaart in uiteenlopende situaties taalproblemen. Zij hebben gebrekkige kennis van voorzieningen in het algemeen en van (woon-zorg) voorzieningen voor ouderen in het bijzonder. Ze hebben veelal geen beslissing genomen om in Nederland te blijven dan wel terug te keren naar het land van herkomst. Andere kenmerken van deze groep zijn: een benedenmodaal inkomen, een zekere mate van eenzaamheid, onvoldoende sociale contacten en de behoefte aan meer sociale activiteiten. Deze factoren lijken te wijzen op een risico in relatie tot sociaal isolement. De ouderen zijn voor zorg en communicatie met voorzieningen aangewezen op hun kinderen. • Groep 4: het betreft een groep ouderen die zowel georiënteerd lijkt te zijn op de Nederlandse samenleving als op het land van herkomst. Zij oriënteren zich breed en staan open voor informatie over voorzieningen en verblijfsmogelijkheden in beide landen. Deze ouderen zijn sociaal actief, maar willen tegelijkertijd meer activiteiten ontplooien, met name activiteiten waarin ontmoeting en (eigen) cultuurbeleving centraal staan. Groep 2 en 3 komen naar voren als kwetsbare groepen. Groep 2 verenigt mensen die afhankelijk zijn van medische zorg, hun gezondheid (vaker) als slecht ervaren en handicaps hebben die een zelfstandig bestaan belemmeren. Groep 3 bevat mensen die velerlei problemen met de taal hebben en gebrekkige kennis bezitten van de zorgvoorzieningen. Beide groepen hebben een laag inkomen (WAO- of bijstandsuitkering). Turken en Marokkanen zijn sterk vertegenwoordigd in deze twee groepen.
54
Ouderen in groep 1 en 4 genieten over het algemeen een hoger inkomen en nemen in sterkere mate deel aan het arbeidsproces dan de ouderen in groep 2 en 3. Verder hebben zij vaker goede sociale contacten, een redelijke gezondheid en redelijke kennis van de Nederlandse woon- en zorgvoorzieningen. Groep 1 is daarbij sterk georiënteerd op een verblijf in Nederland. In groep 1 en 4 komen vooral Zuid-Europeanen, Surinamers, Antillianen en Arubanen voor. Voor de ouderen in alle groepen geldt dat zij zo lang mogelijk zelfstandig willen blijven wonen en dus niet afhankelijk willen zijn van de zorg van hun kinderen, nog van professionele zorg. Die wens lijkt universeel. Het sterkst is deze wens aanwezig onder Zuid-Europeanen. Indicatoren van kwetsbaarheid Uit het onderzoek kwam een aantal indicatoren van kwetsbaarheid in relatie tot zorg en welzijn naar voren. Deze indicatoren zijn: Inkomen: afhankelijkheid van een uitkering (AOW, WAO en bijstand), lage pensioenen en lage AOW; • Taal: taalproblemen in diverse situaties, met name in contact met voorzieningen en officiële instanties; • Gezondheid: een negatief ervaren gezondheid, afhankelijkheid van (medische) zorg, handicaps die een zelfstandig bestaan belemmeren; • Sociaal isolement: onvoldoende sociale contacten, gevoelens van eenzaamheid; • Kennis van zorgvoorzieningen: gebrekkige kennis van woon- en zorgvoorzieningen voor ouderen; • Etniciteit: Turken en Marokkanen hebben vaker dan ouderen van Zuid-Europese, Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse afkomst een laag inkomen, een relatief slechte gezondheid, (een grotere) afhankelijkheid van zorg, gevoelens van eenzaamheid/sociaal isolement, taalproblemen en gebrekkige kennis van zorgvoorzieningen; • Sekse: deze lijkt in het gehele onderzoek niet te discrimineren. Aanbevelingen Er worden diverse aanbevelingen gedaan, die zijn geordend aan de hand van de beleidsterreinen welzijn, zorg en wonen. De belangrijkste aanbevelingen zijn: Welzijn • Zelforganisaties: deze organisaties vormen een belangrijke ontmoetingsplaats voor ouderen en moeten worden blijvend worden gesubsidieerd. Ondersteuning door welzijnsorganisaties is wenselijk: dit kan door middel van kadertrainingen of het helpen zoeken naar nieuwe en actuele functies (bijvoorbeeld een dagvoorziening); • Buurthuizen: Ouderen hebben behoefte aan ontmoeting met anderen, voorlichtingsactiviteiten en mogelijkheden om hun eigen culturele activiteiten te organiseren. Buurthuizen dienen hun aanbod af te stemmen op deze wensen en hen de benodigde faciliteiten te bieden; • Sociale zekerheid en inkomen: maatschappelijke en financiële problemen van allochtone ouderen dienen zichtbaar te worden gemaakt en te worden verminderd. Hierin kan worden voorzien door samen met zelforganisaties voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren. De informatie moet in de eigen taal worden aangeboden. Daarnaast moet op individueel niveau een oplossing kunnen worden geboden: dit vereist maatwerk; • Kennis en inzicht in de Nederlandse zorgvoorzieningen: Het toegankelijk maken van informatie over deze voorzieningen voor ouderen dient prioriteit te krijgen. Dit kan door middel van het geven van cursussen (bijvoorbeeld ‘Ouder worden in Nederland’); • Remigratie: het verdient aanbeveling om de wettelijke mogelijkheden tot pendelen te verruimen. Dit biedt ouderen de mogelijkheid om deze droomwens te blijven verwezenlijken en geeft hen de gelegenheid zich te oriënteren op de reële mogelijkheden om hun oude dag in het eigen land door te brengen dan wel in Nederland te blijven. Bij het geven van voorlichting over migratie kunnen het Nederlands Migratie Instituut en de steunfuncties een rol spelen. Daarnaast hebben steunfuncties de taak leemten in het beleid en in de wet- en regelgeving bij relevante organisaties als het GAK en de Sociale Verzekeringsbank te signaleren. Leemtes waardoor bepaalde allochtone groepen en personen onbedoeld maar systematisch kunnen worden buitengesloten. Zorg • Verantwoordelijkheden: Het ministerie van VWS heeft een belangrijke rol: het ontwikkelen van beleid voor ouderen en het faciliteren van ontwikkelingen door middel van subsidies. De provincie heeft een regiefunctie. Het hele spectrum van zorgaanbieders heeft een eigen verantwoordelijkheid door in te spelen op de demografische ontwikkelingen: het groeiend aantal
55
•
•
allochtone ouderen. Dit betekent inspelen op de wensen van allochtone ouderen om multiculturele kwaliteit te leveren en het opbouwen van een etnisch divers personeelsbestand; Mantelzorg: mantelzorg speelt in toenemende mate een belangrijke rol die meer zichtbaar wordt als gevolg van het personeelstekort in de zorgsector. Het verdient aanbeveling om in NoordHolland ondersteuning te bieden aan allochtone mantelzorgers. Dat kan door middel van cursussen aan mantelzorgers aan te bieden, scholings- en arbeidsmarktprojecten te realiseren en mantelzorgers in de gelegenheid te stellen zich een plaats op de arbeidsmarkt te verwerven; Zorginstellingen: zorginstellingen dienen zich in te zetten om allochtoon personeel te laten instromen in functies in de zorgsector, waarbij de allochtonen inzicht wordt gegeven in de diversiteit aan mogelijkheden en werksoorten binnen de zorgsector. Dit project dient pro-actief te worden ondersteund door o.a. de brancheorganisaties. Dergelijke organisaties hebben ook een regierol om bij de invulling van regionale imagocampagnes specifieke aandacht te verlenen aan allochtone jongeren en vrouwen (herintreders). Daarnaast is het van belang dat de zorginstellingen het zittend personeel trainen in vaardigheden en competenties voor het werken met allochtone cliënten. Dat hoort een structureel en terugkerend element in de deskundigheidsbevordering te zijn.
Wonen • Kennis over woonzorgvoorzieningen: het verdient aanbeveling allochtone ouderen vertrouwd te maken met het brede spectrum van woonzorgvoorzieningen, zodat zij een reëel beeld krijgen van de concrete mogelijkheden en mede op grond hiervan een weloverwogen keuze kunnen maken; • Oriëntatie op verschillende typen woonzorgvoorzieningen: om ervoor te zorgen dat er woonzorgvoorzieningen zijn die aansluiten bij de wensen van allochtone ouderen is het van belang dat de partijen binnen de regiocommissies Zorg (regiokantoor, provincie, gemeenten, wooncorporaties en zorgaanbieders) nauw samenwerken en mogelijkheden creëren; • Oriëntatie op definitief verblijf in Nederland of terugkeer: lokale welzijnsorganisaties moeten bijeenkomsten organiseren met de ouderen en hun kinderen om aan de hand van toekomstwensen en –plannen wederzijdse verwachtingen (vaak met een sterk emotionele lading) bespreekbaar te maken, en kennis en inzicht te geven in het functioneren van het zorgsysteem in Nederland; • Wet- en regelgeving: daarnaast speelt de wet- en regelgeving ten aanzien van exporteren van uitkeringen, medische keuringen en het toelaten van familieleden die zorg willen verlenen een belangrijke rol. Steunfuncties hebben hierin een signalerende rol naar de landelijke overheid en andere relevante organisaties als het GAK. Zij kunnen wijzen op de mechanismen van sociale uitsluiting in wet- en regelgeving, die de terugkeer van allochtone ouderen belemmeren of hun financiële rechtspositie benadeelt.
56
p~ãÉåî~ííáåÖ= p~ãÉåî~ííáåÖ= Transculturele Ouderenzorg Thuis: zorgpraktijken en –opvattingen van Turkse mantelzorgers in Rotterdam Algemene gegevens Auteur : Yolande van den Brink Uitgever : KCW Rotterdam Jaartal : 2000 Onderzoeksvraag Dit boek is een onderzoeksverslag. Het onderzoek betreft een kwalitatieve studie naar de zorgpraktijken en –opvattingen van Turkse (schoon-)dochters uit de deelgemeente Feijenoord te Rotterdam in het verzorgen van hun ouders. Korte beschrijving van de inhoud van het onderzoeksrapport In dit boek wordt uitgebreid ingegaan op de zorgopvattingen en zorgpraktijken van Turkse mantelzorgers, met name (schoon)dochters. Uit de analyse van de zorgpraktijken en –opvattingen komen de volgende vier belangrijke thema’s binnen de Turkse ouderenzorg naar voren: familiezorg, zorgplicht, respect-tonen, en zelf-leren-en-doen. Deze vier zorgconstructen worden uitvoerig besproken. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de opvattingen die de thuiszorg heeft ten aanzien van de Turkse mantelzorg en de mate waarin de zorgconstructen richting geven aan de besluitvorming in de verpleegkundige praktijk wat betreft cultureel zorgbehoud, culturele zorgaanpassing en culturele zorgconstructie. Conclusies Ten aanzien van de zorgpraktijken kan worden geconcludeerd dat Turkse kinderen gewend zijn om ‘alles te doen’ voor hun ouders. Hun hulp kan in de volgende categorieën worden ingedeeld: 1. Zij geven HDL en seksegebonden ADL steun; 2. Zij verlenen specifieke zorg die nauw samenhangt met de ziektebeelden van de ouder; 3. Zij geven communicatieve zorg door het vergroten van de overeenkomsten tussen de ouders en de Nederlandse samenleving op het gebied van taal, kennis, interpretatie en gevoelswaarde; 4. Zij ondersteunen de ouders in materiële, sociale en emotionele zin; 5. Zij passen ‘eigen’ zorgvormen toe ter verbetering van de zorgsituatie. De zorgopvattingen hebben betrekking op zorgplicht, zorgattitude en verzorgen. De zorgplicht onderscheidt twee dimensies: het moeten-zorgen en het moeten-helpen. Onder het moeten-zorgen wordt de onderhoudsplicht verstaan. Dit is een taak van de zonen. Het moeten-helpen heeft betrekking op de zorgverrichtingen waarvoor met name de schoondochters verantwoordelijk zijn. De zorgattitude van de kinderen ten opzichte van de ouders kenmerkt zich door: het uit-zichzelf(‘automatisch’)- langs-gaan; het vanzelfsprekend-(‘automatisch’)-helpen; het niet-isoleren van de ouderen; het tonen-van-respect en het met-het-hart-verzorgen. De derde categorie, verzorgen, kent de volgende vijf kenmerken: de ouders ‘goed schoonhouden’, ‘hen het werk uit handen nemen’, ‘op je gevoel afgaan’, ‘alles doen’ en ‘het is vies werk’. Bovenstaande onderzoeksbevindingen hebben geleid tot de vaststelling van de volgende vier kenmerkende zorgconstructen wat betreft de Turkse mantelzorg aan ouderen: familiezorg, zorgplicht, respect tonen, en zelf leren en doen. De rol van de professionele thuiszorg aan Turkse families is beperkt tot het geven van informatie, het adviseren over leefregels en het instrueren van specifieke zorghandelingen. De opvatting bestaat dat ‘de families het liefste alles zelf willen doen’. Alles zelf willen doen betekent echter niet dat Turkse mantelzorgers de zorg voor de oudere zonder ondersteuning aan kunnen. De kennis van mantelzorgers is niet zelden ontoereikend voor een goede thuiszorg volgens Nederlandse maatstaven. Ook zijn wijkverpleegkundigen vaak niet op de hoogte van het feit of hun instructies wel of niet worden opgevolgd. Door specifieke zorghandelingen te instrueren en deze zo snel mogelijk over te dragen aan mantelzorgers belasten zij hen die uit principe toch al ‘alles doen’’ en nemen hen weinig werk uit handen. Wijkverpleegkundigen zijn bovendien slecht geïnformeerd over dit totaalpakket van zorgactiviteiten bij Turkse mantelzorgers.
57
Samenvatting Zorg voor mensen met een verstandelijke handicap ^äÖÉãÉåÉ=ÖÉÖÉîÉåë= ^äÖÉãÉåÉ=ÖÉÖÉîÉåë= Auteur : H. Zevenbergen Uitgever : Elsevier/De Tijdstroom, in Handboek Interculturele zorg lll 2.10-1 Vraagstelling In dit artikel staat de vraag centraal of de Nederlandse waarden en opvattingen in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap wel gedeeld (kunnen) worden door allochtone ouders, die hun kind aan deze zorg toevertrouwen. Korte beschrijving van de inhoud Allereerst wordt ingegaan op hoe mensen kunnen aankijken tegen een verstandelijke handicap en de mate waarin deze houding wordt bepaald door de cultuur/culturele achtergrond. Vervolgens wordt een aantal belangrijke waarden in de zorg voor gehandicapten beschreven. Dit betreffen waarden die in de Nederlandse zorg gemeengoed zijn, waarbij wordt aangeven of diverse allochtone groeperingen (Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen, Chinezen) deze waarden delen. Daarna wordt aandacht besteed aan wat deze allochtonen van de zorg verwachten en in hoeverre deze verwachtingen zich verdragen met de opvattingen van de Nederlandse zorg- en dienstverleners. Tenslotte wordt de vraag beantwoord of er specifieke ‘allochtone hulpverlening’ moet komen. Conclusies Een kind met een verstandelijke handicap zaait verwarring. Overal ter wereld is men in eerste instantie geneigd te reageren op het anders-zijn, in plaats van mensen met een verstandelijke handicap te accepteren als gewoon medemens. Veel mensen zullen reageren overeenkomstig de ideeën en adviezen van hun omgeving (die onder andere worden bepaald door de heersende religie). Hierbij moet worden opgemerkt dat binnen één gemeenschap of cultuur vaak verschillende opvattingen heersen. In tweede instantie kijken veel mensen door het anders-zijn van de verstandelijk gehandicapte persoon heen en accepteren hem/ haar en nemen de persoon op in hun gemeenschap. Er kan worden geconcludeerd dat weinig algemene uitspraken kunnen worden gedaan over (de normen, waarden, houding en verwachtingen van) ouders uit een bepaalde cultuur. Er zal dus naar iedere individuele situatie moeten worden gekeken. Desondanks zijn er wel enkele culturele waarden van allochtone ouders te noemen die ertoe (kunnen) leiden dat sommige waarden in de Nederlandse zorg niet (kunnen) worden gedeeld. Een eerste waarde die in de zorg een belangrijke rol speelt, betreft integratie: mensen met een verstandelijke handicap zo gewoon mogelijk laten leven, ín de samenleving. Alhoewel in de huidige Nederlandse zorg er wordt gestreefd naar integratie, wordt ouders toch nog vaak plaatsing in specifieke voorzieningen geadviseerd, vooral wanneer er sprake is van een problematische situatie. Allochtone ouders zijn echter niet bekend met dergelijke voorzieningen: in de meeste landen waar allochtonen vandaan komen zijn er praktisch geen voorzieningen. Bovendien is er een sterke waarde in deze culturen om, binnen familieverband, voor elkaar te zorgen. Het zijn groepsgerichte culturen: het belang van de groep staat voorop. De familie heeft de verplichting om voor zieke, oude of gehandicapte familieleden te zorgen. Zij zullen dan ook vaak hun kind thuis willen laten wonen. Een tweede waarde betreft normalisatie. In de Nederlandse zorg wordt normalisatie nagestreefd: mensen met een verstandelijke handicap hebben recht op een leven als ieder ander. Hun leven moet zo gewoon mogelijk zijn, alleen daar waar het nodig is, zal speciale zorg moeten worden gegeven. Dit betekent dat, voor zover mogelijk, mensen met een verstandelijke handicap worden gestimuleerd om zelfstandig te gaan wonen, zelfstandig te reizen of betaald werk buiten het dagcentrum te verrichten. In gezinnen van allochtonen neemt het gehandicapte kind echter niet zelden een speciale positie in: er wordt vaak minder van het kind verwacht. Er zijn hiervoor diverse mogelijke oorzaken te noemen. Sommige hulpverleners zijn van mening dat allochtone verstandelijk gehandicapten worden verwend. Een andere hypothese heeft te maken met hoe ouders hun kind inschatten: sommige verstandelijk gehandicapte kinderen bereiken in de ogen van hun ouders nooit de rijpheid die nodig is om hen te kunnen opvoeden, of hen (gedeeltelijk) zelfstandig te laten zijn. Ook de groepsgerichte cultuur kan een mogelijke verklaring vormen: het ‘erbij horen’ wordt in een groepsgerichte cultuur niet zozeer bepaald door wat iemand presteert: de eigenwaarde wordt vooral ontleend aan een groepslid zijn. Tenslotte kan het streven naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid juist voor mensen met een verstandelijke handicap twijfelachtig worden gevonden: een gehandicapte heeft zijn familie des te
58
meer nodig, hij behoeft zorg en liefde die alleen familie bieden kan. Opmerkelijk is dat sommige allochtonen juist meer ‘normaliserend’ denken over het aangaan van een huwelijk door iemand met een verstandelijke handicap dan Nederlanders. Sommige Turkse en Marokkaanse ouders zien geen belemmeringen voor hun zoon of dochter om te huwen, ook al zijn ze zich goed bewust van de handicap van hun kind: het huwelijk hoort bij het volwassen leven en de Koran beveelt het huwelijk sterk aan. Soms zijn ouders op zoek naar een niet-gehandicapte zorgzame partner om ervoor te zorgen dat hun kind zorg ontvangt wanneer zij niet langer de zorg voor hun kind op zich kunnen nemen. Een derde relevante waarde is emancipatie. In de Nederlandse zorg wordt het belangrijk gevonden dat mensen met een verstandelijke handicap de ruimte krijgen om zelf hun leven in te vullen en richting te geven. In de Nederlandse opvoeding staat de zelfontplooiing van het individu centraal. Een kind wordt gezien als een individu met een eigen persoonlijkheid en een eigen karakter, dat zich gaandeweg ontwikkelt. De rol van de opvoeder is het kind te helpen ‘zichzelf’ te worden, om vorm te geven aan de eigen ontwikkeling. De opvoeding in groepsgerichte culturen is gericht op het bijbrengen van morele en religieuze deugden, op het aanleren van juist rolgedrag en gewenst sociaal gedrag. Belangrijke waarden zijn: gehoorzaamheid, respect voor ouderen, beleefdheid, hulpvaardigheid en gastvrijheid. Het gaat dus niet om de ontplooiing van het individu, maar op opvoeding tot een goed groepslid. Vragen als ‘wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik’zijn hierin helemaal niet aan de orde. Er staat min of meer vast wat er van het kind verwacht wordt en opvoeden is vooral disciplineren. Kiezen wat je wil, kan daar haaks op staan. Duidelijk is dat allochtone ouders andere ideeën en gevoelens bij deze waarden (kunnen) hebben. Of zij vinden waarden als normalisatie en emancipatie niet nastrevenswaardig. Het verschil in opvattingen van de Nederlandse hulpverleners en de opvattingen/verwachtingen van de allochtone ouders komt in diverse situaties naar voren. Een eerste verschil kan worden gevonden in de psychosociale hulpverlening en pedagogische gezinsbegeleiding. Nederlandse hulpverleners zijn van mening dat het goed is om te praten en dat ook allochtone ouders behoefte hebben aan praten en het stellen van vragen ten aanzien van psychosociale begeleiding. Wanneer allochtone ouders geen vragen stellen, zijn Nederlandse hulpverleners van mening dat hier oorzaken achter zitten als een gebrek aan kennis of het ontbreken van een vertrouwensrelatie. Het is echter een heel Westerse opvatting dat het goed is om te praten over gevoelens: in veel allochtone gezinnen wordt praten zelden gezien als een manier om bepaalde zaken op te lossen. Door de kloof in de opvattingen van Nederlandse hulpverleners en allochtone ouders kan een stroeve hulpverlenersrelatie ontstaan: de hulpverlener ervaart het niet (willen) praten over gevoelens als een gebrek aan vertrouwen en de cliënt begrijpt niet wat de hulpverlener beoogt met het vragen naar gevoelens. Het mechanisme is etnocentrisme: de eigen cultuur als eigen norm nemen. Hulpverleners moeten zich bedacht zijn op hun eigen etnocentrisme: niet altijd is er een reden te vinden waarom allochtone ouders niet praten over gevoelens, soms hebben zij er gewoonweg geen behoefte aan (het helpt hen niet in het omgaan met problemen). Daarnaast zijn allochtone ouders minder geneigd om (zichzelf) vragen te stellen over de individuele ontplooiing van hun kind. In groepsculturen wordt er niet zozeer naar het individu en diens persoonlijke gevoelens en ontplooiing gekeken. Opvoeden wordt meer als een praktische dan als een psychologische aangelegenheid gezien. Daarnaast lijken zij met name veel aandacht te richten op de lichamelijke ontwikkeling van het kind. In de Nederlandse (individualistische) cultuur wordt opvoeden als een proces gezien, waarbij ouders inspelen op de persoonlijke aard van het kind. Individuele ontplooiing is het doel van de opvoeding. Een ander verschil in opvattingen betreft de rol van de hulpverlener. De Nederlandse hulpverleners is geleerd de cliënt zelf te laten ‘werken’ en als hulpverlener bescheiden begeleidend bezig te zijn. Allochtonen lijken echter in het algemeen duidelijke richtlijnen en aanwijzingen van de hulpverlener te verwachten. Zij zien hulpverleners meer als een autoriteit: een hulpverlener heeft kennis, dus gezag. Het kan dan ook vreemd overkomen wanneer hulpverleners naar de mening van de allochtone ouders vragen. Er kunnen zelfs twijfels ontstaan over de deskundigheid van de hulpverlener: de hulpverlener vraagt aan de ouders wat die vinden, blijkbaar weet hij/zij het zelf niet. Ook ten aanzien van het optimaal ontwikkelen en ontplooien van kinderen met een verstandelijke handicap worden verschillen in opvattingen gevonden. In de ogen van de hulpverleners betekent een ‘optimale’ ontwikkeling/ontplooiing dat de gehandicapte zich gelukkig voelt en zich prettig voelt bij het maximaal benutten van zijn of haar mogelijkheden. Allochtone ouders kunnen veel resultaatgerichter denken: iemand leert letters om te kunnen lezen en brood te bakken om bakker te worden, niet om zich persoonlijk te ontplooien.
59
Het vierde verschil in opvattingen heeft betrekking op (gedeelde) verantwoordelijkheid voor de professionele zorg die verstandelijk gehandicapte kinderen wordt geboden. Hulpverleners willen de ouders graag betrekken bij de zorg en samen verantwoordelijk zijn voor deze zorg. Allochtone ouders zien de zorgvoorziening en thuis echter vaak als twee aparte gebieden met ieder hun eigen taken en verantwoordelijkheden. Zij kunnen het ook beleefder vinden om zich afzijdig te houden: de begeleiders zijn immers de deskundigen. In de ogen van allochtone ouders bemoeien de twee gebieden zich niet met elkaar, tenzij er problemen zijn. Op basis van bovenstaande genoemde verschillen in opvattingen van Nederlandse hulpverleners en de opvattingen en verwachtingen van allochtone ouders kan de volgende vraag naar boven komen: Moet er specifieke ‘allochtone hulpverlening’ komen? Het antwoord is ‘nee’. De huidige opvatting over zorgverlening (‘zorg op maat’) maakt al specifieke hulpverlening mogelijk, voor iedere cliënt, inclusief de allochtone cliënt. Er wordt hulp geboden op basis van dat wat mensen met een verstandelijke handicap, met hun eigen (culturele) achtergrond, graag voor hulp willen. In de praktijk valt het bieden van ‘zorg op maat’ echter niet mee. Het vraagt van zorgconsulenten (degene die mensen helpen hun hulpvragen te formuleren) om zich bewust te zijn van hun eigen cultuurbepaalde opvattingen en deze los te laten. Er zullen de nodige cultuurverschillen te overbruggen zijn, want een visie op problemen en de oplossing ervan is erg cultuurgebonden.
= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = 60
Literatuurlijst boeken en artikelen: _ÉÇ~ìñI=qK=Éå=dK=j~ëë~êç=ENVVRFI=bÉå=é~ëëÉåÇÉ=ã~åíÉäK=j~åíÉäòçêÖ=îççê=çìÇÉêÉ= ~ääçÅÜíçåÉå=áå=kÉÇÉêä~åÇK=ríêÉÅÜíW=kÉÇÉêä~åÇë=`Éåíêìã=_ìáíÉåä~åÇÉêë= = _ê~åÇI=bK=^K=i~ãÉêë=Éå=iK=î~å=ÇÉ=sÉå=ENVVNFI=kççáí=ãÉÉê=ÇÉ=çìÇÉK=`K=eìáÖ=ÄKîK==
= vK=î~å=ÇÉå=_êáåâ=EOMMMFI=qê~åëÅìäíìêÉäÉ=lìÇÉêÉåòçêÖ=qÜìáëK=wçêÖéê~âíáàâÉå=Éå=Ó çéî~ííáåÖÉå=î~å=qìêâëÉ=ã~åíÉäòçêÖÉêë=áå=oçííÉêÇ~ãK=oçííÉêÇ~ãW=h`t=oçííÉêÇ~ã=
= _êçâI=_K=ÇÉå=Éå=mK=bÉêëíÉäáåÖ=ENVVQFI=pìêáå~~ãëÉ=Éå=^åíáääá~~åëÉ=çìÇÉêÉå=áå=wçÉíÉêãÉÉêK= iÉáÇÉåW=iÉáÇë=fåëíáíììí=îççê=pçÅá~~ä=tÉíÉåëÅÜ~ééÉäáàâ=låÇÉêòçÉâ== = eÉêå~åÇÉòI=jáãÉä=c=EOMMNF=jçåáíçê=tÉäòáàå=Éå=wçêÖK=^ääçÅÜíçåÉ=lìÇÉêÉå=áå=kççêÇJ eçää~åÇK=jìäíáéäÉ=`ÜçáÅÉW=åçîÉãÄÉê=OMMN= = i~ãÉêëI=^K=^K=ÇÉ=oÉÖí=Éå=jK=ÇÉ=sêáÉë=ENVVPFI=qìêâëÉ=Éå=j~êçââ~~åëÉ=çìÇÉêÉå=áå=
kÉÇÉêä~åÇK=bÉå=âï~äáí~íáÉÑ=çåÇÉêòçÉâ=å~~ê=ïÉåëÉå=Éå=îÉêï~ÅÜíáåÖÉå=íÉå=~~åòáÉå=î~å= ÇÉ=çìÇÉ=Ç~ÖK=^ãëíÉêÇ~ãW=råáîÉêëáíÉáí=î~å=^ãëíÉêÇ~ã= = jçÉêÄÉÉâI=p=EOMMOF=^îçåÇÉå=òçåÇÉê=ÜçåÇÉåÖÉÄä~ÑI=çÅÜíÉåÇÉå=òçåÇÉê== lìÇÉêÉ=îäìÅÜíÉäáåÖÉå=~~å=ÜÉí=ïççêÇ=çîÉê=Üìå=äÉîÉå=áå=kÉÇÉêä~åÇK=píáÅÜíáåÖ=_ÉîçêÇÉêáåÖ= j~~íëÅÜ~ééÉäáàâÉ=m~êíáÅáé~íáÉ=E_jmF= = låÖI=oK=Éå=oKjK=aê∏Éë=EOMMMFI=låÇÉêëíÉìåáåÖ=îççê=pìêáå~~ãëÉ=ãÉåëÉå=ãÉí=ÇÉãÉåíáÉ= Éå=Üìå=îÉêòçêÖÉêëK= ^ãëíÉêÇ~ãW=sêáàÉ=råáîÉêëáíÉáí=^ãëíÉêÇ~ã= = pÅáçêíáåçI=oKjKbK=^K=tÉëëÉäë=Éå=eK_K=qÉåÖ=ENVVPFI=`ÜáåÉëÉ=çìÇÉêÉå=áå=^ãëíÉêÇ~ãK= sÉêëä~Ö=î~å=ÉÉå=çåÇÉêòçÉâ=å~~ê=ÇÉ=äÉÉÑëáíì~íáÉ=î~å=`ÜáåÉëÉ=çìÇÉêÉå=áå=^ãëíÉêÇ~ãK= ^ãëíÉêÇ~ãW=sêáàÉ=råáîÉêëáíÉáí=^ãëíÉêÇ~ã=
== píÉîÉåëI=cK`KgK=ÉK~K=ENVVQFI=c~ãáäáÉòçêÖ=îççê=jçäìâëÉ=Éå=kÉÇÉêä~åÇëÉ=çìÇÉêÉåK=bÉå= îÉêÖÉäáàâÉåÇ=çåÇÉêòçÉâ=å~~ê=ÄÉêÉáÇÜÉáÇ=Éå=îÉêï~ÅÜíáåÖK=qáàÇëÅÜêáÑí=îççê=dÉêçåíçäçÖáÉ=Éå= dÉêá~íêáÉK=OMMOXORX=éK=NUQJNVN= = fK=vÉêÇÉå=EOMMMFI=wçêÖÉå=çîÉê=òçêÖK=qê~ÇáíáÉI=îÉêï~åíëÅÜ~éëêÉä~íáÉë=ãáÖê~íáÉ=Éå= îÉêòçêÖáåÖ=î~å=qìêâëÉ=çìÇÉêÉå=áå=kÉÇÉêä~åÇK=^ãëíÉêÇ~ãW=eÉí=péáåÜìáë= = fK=vÉêÇÉå=EOMMNFI=wçêÖ=îççê=qìêâëÉ=çìÇÉêÉåW=ÇÉ=íê~ÇáíáÉ=Éå=ÇÉ=éê~âíáàâK=d≠êçåK=ã~~êí= OMMNX=NX=éK=OUJPT===òáÉ=ÄäòK=OS= = wÉîÉåÄÉêÖÉåI=eK=ENVVSF=wçêÖ=îççê=ãÉåëÉå=ãÉí=ÉÉå=îÉêëí~åÇÉäáàâÉ=Ü~åÇáÅ~éK=fåW=
e~åÇÄçÉâ=fåíÉêÅìäíìêÉäÉ=wçêÖ=fff=OK=NMJN
61
Bijlage 2: Eerste beknopte analyse
Eerste aanzet analyse literatuur Interculturele familiezorg 06-05-2002 In deze eerste analyse worden, op basis van de gelezen literatuur, diverse algemene conclusies vermeld. Deze conclusies zijn onderverdeeld in de volgende categorieën: - Ouderen: zorgopvattingen/zorgverwachtingen van allochtone ouderen; - Mantelzorgers: zorgopvattingen/zorgmogelijkheden van mantelzorgers5; - Kloof: kloof tussen enerzijds de zorgbehoefte/zorgverwachtingen van ouderen en anderzijds de zorgopvattingen/zorgmogelijkheden van mantelzorgers en de zorgpraktijk; - Professionele zorgvoorzieningen: Opvattingen/verwachtingen van allochtone ouderen én mantelzorgers ten aanzien van professionele zorgvoorzieningen, het gebruik van deze voorzieningen en de problemen/barrières die allochtonen ten aanzien van (het gebruik maken van) zorgvoorzieningen ervaren. Bij de conclusies zal worden ingegaan op eventuele aanwezige verschillen tussen én binnen bepaalde etnische groeperingen. De zorgopvattingen en zorgverwachtingen van ouderen - Vele culturen kennen een zorgplicht: wanneer mensen zorgbehoeftig worden, behoren zij door hun naasten (partner, kinderen, en eventueel verdere familie en/of buurtbewoners) te worden verzorgd. De allochtone groeperingen die wij in de literatuur zijn tegengekomen (Turken, Marokkanen, Chinezen, Antillianen, Surinamers, Molukkers, Zuideuropeanen) kennen deze zorgplicht vanuit hun land van herkomst. De allochtone ouderen (de eerste generatie) zijn in hun thuisland opgegroeid met bepaalde (vaak strikte) opvattingen ten aanzien van de zorgplicht en hebben doorgaans deze zorgplicht op zich moeten nemen (bijvoorbeeld zorgen voor hun ouders). De eerste generatie heeft deze normen en waarden ten aanzien van zorg voor anderen meegenomen naar Nederland. - In sommige culturen geldt de zorgplicht met name voor de partner en de kinderen van de ‘zorgbehoevende’: bijvoorbeeld in de Chinese cultuur en de Zuideuropese landen. Wanneer anderen dan de gezinsleden zorg bieden, vereist dat een wederdienst. In andere etnische groeperingen geldt deze zorgplicht echter niet alleen voor de partner en de kinderen, maar ook voor de verdere familie (bijvoorbeeld de Turkse en Marokkaanse groeperingen) en de wijkbewoners (bijvoorbeeld in de Molukse gemeenschap). - De mate waarin de ouderen in Nederland vasthouden aan de zorgplicht die in het land van herkomst geldt, verschilt per allochtone groepering: Turkse ouderen houden bijvoorbeeld sterker vast aan de zorgplicht dan de Marokkaanse groepering, die zich weer sterker vasthouden aan de traditionele zorgopvattingen dan bijvoorbeeld de Zuideuropese, Antilliaanse en Creools-Surinaamse ouderen. Er bestaan echter ook verschillen bínnen een etnische groepering. De mate waarin men zich houdt aan de traditionele opvattingen ten aanzien van zorg, is ====================================================== R =t~ååÉÉê=ïÉ=ÜÉí=çîÉê=ÇÉ=òçêÖçéî~ííáåÖÉå=Éå=ÓãçÖÉäáàâÜÉÇÉå=î~å=ã~åíÉäòçêÖÉêë=ÜÉÄÄÉåI=Ö~~í=ÜÉí= ÇççêÖ~~åë=çîÉê=ÇÉ=çéî~ííáåÖÉå=Éå=ãçÖÉäáàâÜÉÇÉå=î~å=ÇÉ=âáåÇÉêÉå=EãKåK=ÇÉ=íïÉÉÇÉ=ÖÉåÉê~íáÉFK= 62
-
-
-
-
afhankelijk van onder andere de opleiding, de verblijfsduur en de reden van de komst naar Nederland. Sommige ouderen vinden het zeer vanzelfsprekend dat de naasten voor hen zullen zorgen wanneer zij zorgbehoeftig worden (bijvoorbeeld Turkse, Marokkaanse en Molukse ouderen). Bij de Turkse en Marokkaanse cultuur zijn er zelfs duidelijke (ongeschreven) regels over wie welke zorg op zich hoort te nemen wanneer ouderen zorgbehoeftig worden: de zoon en diens vrouw moeten de (totale) verantwoordelijkheid voor de verzorging dragen (bakim). Hier wordt onder andere onder verstaan: totale huishoudelijke zorg, voedselzorg, lichamelijke zorg en financiële ondersteuning. ‘Zorgen voor je ouders betekent álles voor ze doen.’ Van ooms, tantes, neven en nichten wordt yardim verwacht: het organiseren van hulp bij praktische zaken als boodschappen doen, financiële zaken regelen of tolken. Wanneer de naasten niet aan deze verwachtingen voldoen, kunnen de ouderen hieraan consequenties verbinden (in extreme gevallen zelfs onterving of het verbreken van het contact). Andere ouderen (Zuideuropese, Chinese, Surinaamse en Antilliaanse ouderen) geven aan dat zij naar hun naasten toe minder duidelijkheid verschaffen omtrent om hun verwachtingen: zij hopen stilletjes dat hun kinderen hen zullen verzorgen wanneer zij zorgbehoeftig zijn. Er bestaan tussen de diverse allochtone groeperingen verschillen in de mate waarin zij van hun naasten (met name kinderen) zorg verwachten. Bij de Turkse en Marokkaanse ouderen zijn er hoge, verstrekkende verwachtingen: zij willen graag dat de kinderen de totale zorg op zich nemen en dat zij met de kinderen onder één dak wonen. Ouderen van andere etnische groepen (Zuideuropese, Antilliaanse en Surinaamse groepen) hebben minder hoge verwachtingen ten aanzien van hun kinderen: zij willen hun kinderen zo min mogelijk tot last zijn en zo lang mogelijk zelfstandig blijven. Ook willen zij niet bij hun kinderen inwonen: dit tast hun zelfstandigheid en privacy aan. Zij hebben met name verwachtingen ten aanzien van emotionele en praktische ondersteuning. Alhoewel ouderen doorgaans vinden dat de naasten (met name de kinderen) voor hen horen te zorgen wanneer zij zorgbehoeftig worden, hebben zij vaak twijfels over de mate waarin zij in de toekomst daadwerkelijk door hun kinderen zullen worden verzorgd. Sommige ouderen proberen zich van deze zorg te verzekeren door een (pleeg)kind in huis op te nemen (dit doen bijvoorbeeld oudere Surinaamse en Antilliaanse vrouwen), de kinderen te stimuleren om te trouwen met iemand, het liefst een familielid, uit het land van herkomst (Turkse en Marokkaanse ouderen), of de band met de kinderen aan te halen door hen bijvoorbeeld cadeaus te geven. Redenen waarom de ouderen twijfelen over de zorg die zij daadwerkelijk van hun kinderen zullen ontvangen, zijn: de invloed van de Nederlandse normen en waarden, het drukke leven van de kinderen (de combinatie zorg-arbeid van de (schoon)dochters), de economische onafhankelijkheid van de kinderen als gevolg van het sociaal-economische stelsel in Nederland, de Nederlandse afkomst van de schoonzoon/schoondochter, de grotere geografische afstand en de kleinere gezinnen. Over het algemeen zijn de allochtone ouderen nog niet zo bezig met de toekomstige zorgbehoefte. Redenen die hiervoor worden genoemd, zijn: de onzekerheid over terugkeer naar eigen land (ouderen willen vaak wel terug naar het land van herkomst, maar beseffen ook goed dat hier nadelen aan zitten: zij kunnen/zullen hun uitkering verliezen en in hun thuisland minder goede medische zorg ontvangen), de traditie (ouderen horen niet na te hoeven denken over de toekomstige benodigde zorg: de naasten behoren de ouderen te verzorgen) en
63
de leeftijd: veel ouderen hebben nog niet een leeftijd bereikt waarop veel mensen zorgbehoeftig worden. Mensen hebben de neiging tot die tijd nog niet al te veel na te denken over de manier waarop aan de toekomstige zorgbehoefte kan worden voldaan: het is niet prettig om na te denken over (zorg) afhankelijkheid (dit geldt net zo goed voor Nederlandse ouderen!). De zorgopvattingen en zorgmogelijkheden van mantelzorgers (de kinderen) - De kinderen geven (in eerste instantie) aan graag in de toekomst te willen zorgen voor hun ouders: hun ouders hebben immers ook altijd voor hen gezorgd. - Mogelijk is bovenstaand antwoord bij sommige mantelzorgers een sociaalwenselijk antwoord. Het is in veel culturen (m.n. de Turkse, Marokkaanse en Molukse cultuur) niet mogelijk om te zeggen dat je niet of slechts tot op bepaalde hoogte voor de (schoon)ouders wilt/kunt zorgen: dit wordt door de ouders, de familie en de gemeenschap doorgaans niet geaccepteerd. De kans bestaat dat door een dergelijke uitspraak iemand wordt verstoten door de familie/gemeenschap. - Ondanks de angst/gevoeligheid ten aanzien van het doen van dergelijke uitspraken, wordt duidelijk dat (alhoewel de kinderen de ouders graag willen verzorgen) zij niet altijd geheel kunnen/willen voldoen aan de verwachtingen. Dit geldt bij de Turkse en Marokkaanse gemeenschap meer voor de schoondochters dan voor de zonen: veel van de zorg komt in de praktijk op hun schouders terecht. Ten eerste hebben de kinderen het vaak erg druk met het werk buitenshuis en het huishouden (met name vrouwen) en is er vaker een bepaalde geografische afstand die het bemoeilijkt om totale zorg te kunnen verlenen. Daarnaast willen diverse kinderen, mede als gevolg van de invloed van de Nederlandse normen en waarden, minder verstrekkende zorg geven, bijvoorbeeld het in huis nemen van de (schoon)ouders: dit tast de privacy aan, de (schoon)ouders kunnen zich gaan bemoeien met de opvoeding van de kinderen, en (bij de Turkse en Marokkaanse gemeenschap) de schoondochters moeten de schoonouders gehoorzamen. Ook het geven van totale zorg (lichamelijke verzorging, koken, schoonmaken, bezoek ontvangen....) gaat hen soms erg ver. Kloof tussen de zorgopvattingen van ouderen en de zorgopvattingen/ zorgmogelijkheden van mantelzorgers, en de praktijk - De kinderen zeggen niet alleen voor de ouderen te willen zorgen, maar doen dit (over het algemeen) in de praktijk ook daadwerkelijk. Hierbij kan worden opgemerkt dat de Turkse kinderen vaker voldoen aan de zorgplicht dan de kinderen van Marokkaanse afkomst. - Wel bestaat er een kloof tussen de zorgopvattingen en verwachtingen van de ouderen en de zorgopvattingen/zorgmogelijkheden van mantelzorgers: de ouderen verwachten/eisen/hopen op vaak meer zorg dan de mantelzorgers kunnen/willen geven. Deze kloof is in de praktijk (soms) zichtbaar. In de meeste situaties is er echter nog geen sprake van een zorgbehoeftige ouder (de allochtone ouderen zijn vaak nog niet zo oud), waardoor het nog niet geheel duidelijk is hoe de kloof tussen opvattingen/verwachtingen van de ouders en de opvattingen/mogelijkheden van de mantelzorgers zal doorwerken in de praktijk wanneer de ouderen daadwerkelijk een (grote) zorgbehoefte hebben. - Het praten over deze kloof is echter vaak niet mogelijk (met name in de Turkse, Marokkaanse en Molukse gezinnen). Ook hebben mantelzorgers vaak alternatieve zorgmodellen in hun hoofd (bijvoorbeeld het inschakelen van
64
thuiszorg op het moment dat de kinderen op het werk zijn), maar ook deze kunnen/durven zij niet te bespreken. Doorgaans betekent dit dat de kinderen óf op diverse (indirecte) manieren proberen om gedeeltelijk onder de zorgplicht uit te komen, óf dat zij proberen zo lang mogelijk te voldoen aan de verwachtingen van de ouderen. Dit met als gevaar dat de kinderen helemaal opgebrand raken, waarna zij het bijltje erbij neergooien. Dit kan in de praktijk betekenen dat de ouderen ineens geen zorg meer ontvangen, wat kan leiden tot verwaarlozing. Zorgvoorzieningen - De ouderen zijn met name bekend met het ziekenhuis en de huisarts: deze voorzieningen bestaan ook in het land van herkomst. Hier maken zij dan ook regelmatig gebruik van. - Andere voorzieningen zijn niet of minder bekend (met name bij Turkse, Marokkaanse en Chinese ouderen). Een uitzondering hierop vormt het verzorgingshuis. De meeste ouderen (met name Turkse en Marokkaanse ouderen) staan, in meer of mindere mate, negatief tegenover het verzorgingshuis: ‘hier worden oude mensen in weggestopt’. Redenen voor de onbekendheid van de Nederlandse zorgvoorzieningen kunnen zijn: de voorzieningen bestaan niet in het land van herkomst, de ouderen houden zich niet bezig met het Nederlandse zorgstelsel (denk aan de vorige conclusie dat ouderen niet graag vooruitblikken naar een zorgbehoeftige toekomst) etc. Er bestaat een verschil in de mate waarin de ouderen op de hoogte zijn van het Nederlandse zorgstelsel en de zorgvoorzieningen: ouderen die langere tijd in Nederland wonen en de Nederlandse taal beheersen zijn vaak beter op de hoogte van het Nederlandse zorgsysteem. - De kinderen van de allochtone ouderen zijn (over het algemeen) duidelijk beter op de hoogte van het bestaan van de Nederlandse zorgvoorzieningen dan hun ouders. - Ouderen die meer kennis hebben ten aanzien van de zorgvoorzieningen staan over het algemeen ook meer open voor deze voorzieningen (bijvoorbeeld Antilliaanse, Creools-Surinaamse en Zuideuropese ouderen). Redenen waarom ouderen (eventueel) gebruik (willen) maken van professionele zorgvoorzieningen is dat zij onafhankelijk van hun kinderen willen zijn. Ook willen zij hun kinderen niet tot last zijn. - De kinderen van de allochtone ouderen staan over het algemeen meer open voor de professionele zorgvoorzieningen dan hun ouders (wat niet wil zeggen dat allochtone ouderen over het algemeen helemaal/vrijwel niet open staan voor professionele zorg). Hierop vormt echter een gedeelte van Turkse en Marokkaanse kinderen: zij willen niet dat professionele zorg wordt ingeschakeld omdat het zorgen voor de ouders als een taak van de kinderen wordt gezien (tegelijkertijd hebben deze kinderen vaak niet de mogelijkheid om deze zorg geheel op zich te nemen). - Over het algemeen maken allochtonen weinig gebruik van de Nederlandse zorgvoorzieningen. Redenen hiervoor zijn: de verwachtingen van de ouderen ten aanzien van hun kinderen (volgens de zorgplicht zullen de kinderen en eventueel andere naasten voor hen zorgen), onbekendheid met de Nederlandse zorgvoorzieningen en het (ondoorzichtige) zorgstelsel, angst voor discriminatie (vooral bij de Antillianen en Surinamers wanneer het om een verzorgingshuis gaat), taalbarrière en de cultuurbarrière.
65
-
-
-
-
Enkele voorbeelden van cultuurbarrières zijn: Voeding: allochtonen vinden het over het algemeen belangrijk gerechten te kunnen eten die afkomstig zijn uit hun land van herkomst, waarbij rekening is gehouden met eventuele religieuze gebruiken/verboden; Lichamelijke verzorging: Turkse en Marokkaanse ouderen wensen doorgaans graag te worden gewassen door iemand van hun eigen geslacht; Soort aanbod: in sommige allochtone groeperingen (m.n. de Turkse en Marokkaanse cultuur) is behoefte aan praktische hulp (bijvoorbeeld helpen bij het invullen van formulieren). Psychosociale hulpverlening past niet bij hun opvattingen: praten helpt niet bij verwerking van bepaalde zaken, het zorgt niet voor oplossingen. In de Nederlandse zorg wordt praten echter vaak gezien als een manier om bepaalde problemen op te lossen/te verwerken; Rol van de hulpverlener: allochtonen zien de hulpverlener vaak als autoriteit. Zij verwachten dan ook dat de hulpverlener beslissingen neemt. In Nederland werkt de hulpverlener echter op basis van gedeelde verantwoordelijkheid, samenwerking. Hulpverleners zijn vaak niet op de hoogte van de normen en waarden en de behoeften en wensen van de allochtone ouderen (met een bepaalde culturele achtergrond). Omgekeerd zijn veel allochtone ouderen niet bekend met de opvattingen in de Nederlandse zorg. Dit kan leiden tot de nodige miscommunicatie en een stroeve relatie met hulpverleners/zorginstellingen. Sommige hulpverleners zijn ook niet bekend met de situatie van de allochtone mantelzorgers. Zij zijn van mening dat de mantelzorgers deze zorg graag op zich willen nemen: ‘ze willen het toch allemaal zelf doen’. Daarnaast hebben zij soms weinig inzicht in de taken die de allochtone mantelzorger allemaal op zich neemt (totale zorg). Wanneer de allochtone ouderen wordt gevraagd naar hun wensen ten aanzien van de zorgvoorzieningen, vinden zij deze vraag vaak moeilijk te beantwoorden. Dit wordt mede veroorzaakt door het vooruitschuiven van de vraag hoe in de toekomst kan worden voldaan aan de zorgvraag: zij hebben er immers nog niet vaak/veelvuldig over nagedacht. De vraag of de allochtone ouderen categorale (woon)zorgvoorzieningen wensen, wordt zeer uiteenlopend beantwoord (niet alleen zijn er uiteenlopende antwoorden tussen culturen, ook de antwoorden binnen de culturen zijn verschillend). Redenen vóór een categorale voorziening (met name genoemd door Turkse, Marokkaanse en Molukse ouderen) zijn: het spreken van dezelfde taal, het delen van bepaalde normen en waarden en het delen van het verleden. Nadelen van een categoriale voorziening (door Surinaamse en Antilliaanse ouderen geschetst) zijn: het niet-stimuleren van integratie en sociale controle. Diverse ouderen kunnen niet aangeven of zij een categoriale voorziening al dan niet wenselijk vinden.
Algemene conclusies - Allochtone ouderen zijn over het algemeen van mening dat zij door hun naasten, in meer of mindere mate, behoren te worden verzorgd wanneer zij zorgbehoeftig worden. Kinderen willen ook graag voor hun ouders zorgen. Zij worden in het geven van de zorg echter beperkt door diverse zaken (combineren
66
-
-
zorg-arbeid, geografische afstand…) Daarnaast ontstaat er een tendens waarin kinderen grenzen (willen) stellen aan het geven van de zorg. Dit leidt tot een (steeds grotere) kloof tussen ouders en kinderen. Dit zal waarschijnlijk leiden tot (steeds grotere) problemen in de praktijk, wanneer er geen discussie kan ontstaan tussen kinderen en ouderen: kinderen die opgebrand raken, verwaarlozing van ouderen, ruzie binnen gezinnen….. Hoe de zorgpraktijk er daadwerkelijk zal uitzien is niet geheel duidelijk: veel ouderen hebben op dit moment nog geen (grote) zorgbehoefte. Er bestaan niet alleen verschillen tussen etnische groeperingen, maar ook binnen de diverse groeperingen. Sommige etnische groeperingen lijken meer geïntegreerd in de Nederlandse samenleving (Zuideuropese, Antilliaanse en Creools-Surinaamse groepen) dan andere groeperingen (Turkse, Marokkaanse, Molukse en Chinese groepen). Opleiding, verblijfsduur in Nederland en beheersing van de Nederlandse taal zijn van invloed op de mate waarin iemand is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Allochtone ouderen maken over het algemeen relatief weinig gebruik van de Nederlandse zorgvoorzieningen. Hier liggen diverse oorzaken aan ten grondslag, zoals onbekendheid met de voorzieningen en de bestaande taal- en cultuurbarrière (dus het is niet zo dat allochtone ouderen per definitie geen gebruik wensen te maken van professionele zorgverlening!).
Aanbevelingen - Zorg voor voorlichting over het Nederlandse zorgstelsel en de diverse zorgvoorzieningen aan zowel allochtone ouderen als diens (toekomstige) mantelzorgers. - Zorg voor discussie tussen de eerste en tweede generatie, met name over de kloof tussen de opvattingen van de ouderen en de opvattingen/mogelijkheden van de tweede generatie. - Werk met zelforganisaties en andere intermediairs (bijvoorbeeld VETC-ers). - Zorg voor de benodigde kennis over de normen, waarden en achtergronden van de diverse allochtone groeperingen in de zorginstellingen. - Zorg ervoor dat zorgverleners/zorginstellingen zich bewust zijn van hun eigen (cultuurbepaalde) normen en waarden en dat zij deze durven los te laten. - Zorg voor ‘zorg op maat’: dit vraagt een verheldering en legitimatie van de hulpvraag van allochtone ouderen. - Zorg ervoor dat instellingen allochtone medewerkers in dienst nemen. - Zorg, op bepaalde terreinen en voor bepaalde allochtone ouderen, voor categoriale voorzieningen. (Hier verschillen overigens de meningen van de diverse auteurs: sommigen zijn vóór categorale voorzieningen, anderen zijn tegen). Algemene opmerkingen - Er is met name literatuur te vinden over Turkse en Marokkaanse ouderen. Over Chinese en Zuideuropese ouderen hebben we de minste informatie gevonden. Het feit dat deze groepen niet als een minderheidsgroep worden gezien, speelt hierbij wellicht een rol. Over vluchtelingen en asielzoekers (in relatie tot mantelzorg) hebben wij tot nog toe geen literatuur gevonden. -
De Chinese groep ouderen lijkt een aparte plaats in te nemen. Enerzijds is er
67
-
-
sprake van geringe integratie in de Nederlandse samenleving. Daarnaast kunnen zij voor hulp vaak alleen op hun kinderen terugvallen. Zij geven echter aan zo min mogelijk van hun kinderen te willen vragen: zij willen hun kinderen niet tot last zijn, al leidt dat tot groot sociaal isolement, verwaarlozing etc. Bij andere allochtone ouderen die slechts in geringe mate geïntegreerd zijn in de samenleving, wordt doorgaans juist veel hulp verwacht van de kinderen en andere naasten (bijvoorbeeld Turkse ouderen). Bovenstaande conclusies zijn gebaseerd op het lezen van een 15-20 tal publicaties. Er is voorzichtigheid geboden bij het waarderen van de conclusies die op basis van deze publicaties zijn getrokken. Er moet worden opgepast dat niet teveel wordt gegeneraliseerd: niet iedere Marokkaanse oudere verwacht van zijn kinderen totale zorg wanneer hij/zij zorgbehoevend wordt en niet overal is het gebruik maken van professionele zorgvoorzieningen onbespreekbaar (dit wordt ook duidelijk door de bestaande verschillen bínnen de diverse etnische groeperingen). Het zijn slechts algemene ‘richtlijnen’.
68
=
Bijlage 3: Kringenmodel H. Nelissen =
aÉ=ÅáêâÉäë=êçåÇ=~ääçÅÜíçåÉ=çìÇÉêÉå aÉ=ÅáêâÉäë=êçåÇ=~ääçÅÜíçåÉ=çìÇÉêÉå çìÇÉêÉå==
çìÇÉêÉ= çìÇÉêÉ=
âáåÇÉêÉå= âáåÇÉêÉå= Ñ~ãáäáÉ= Ñ~ãáäáÉ=
òÉäÑçêÖ~åáë~íáÉë= òÉäÑçêÖ~åáë~íáÉë=
~äÖÉãÉåÉ= = ~äÖÉãÉåÉ 69 çêÖ~åáë~íáÉë=
aÉ=ÅáêâÉäë=êçåÇ=~ääçÅÜíçåÉ=çìÇÉêÉå= aÉ=ÅáêâÉäë=êçåÇ=~ääçÅÜíçåÉ=çìÇÉêÉå= =
çìÇÉêÉ= çìÇÉêÉ=
âáåÇÉêÉå= âáåÇÉêÉå= Ñ~ãáäáÉ= Ñ~ãáäáÉ=
òÉäÑçêÖ~åáë~íáÉë= òÉäÑçêÖ~åáë~íáÉë=
~äÖÉãÉåÉ= ~äÖÉãÉåÉ= çêÖ~åáë~íáÉë= 70
71