Doctrine De (r)evolutie van de reddingskosten sinds de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst Tinne MAES en Hugo KEULERS Advocaten bij de Balie van Brussel, Lydian ...........................................................................................................................................................................................
Résumé
Samenvatting
L'application de l'article 52 de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre («LCAT») n’est pas évidente et est largement discutée dans le monde de l'assurance, donnant souvent lieu à des interprétations très divergentes entre les preneurs d'assurance/courtiers, d'une part, et les assureurs, d'autre part.
De toepassing van artikel 52 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (“WLVO”) blijkt geen gemakkelijke klus en is een veel besproken onderwerp in de verzekeringswereld met vaak sterk uiteenlopende interpretaties tussen verzekeringsnemers/makelaars enerzijds, en verzekeraars anderzijds.
La présente contribution reprend d'abord les principes de base et conditions d'application de l'article 52 LCAT, et donne ensuite un aperçu des principales décisions de jurisprudence depuis que la LCAT existe.
Deze bijdrage herneemt eerst de basisprincipes en toepassingsvoorwaarden van artikel 52 WLVO en geeft daarna een overzicht van de belangrijkste rechtspraak sinds de WLVO.
En particulier, jusqu'à présent, la jurisprudence a traité les questions de droit suivantes: 1) la notion de frais de sauvetage recouvre-t-elle l'indemnisation du dommage corporel et du dommage moral? 2) les frais de sauvetage exposés à l'initiative d'un expert technique sont-ils considérés comme des mesures de sauvetage prises à l'initiative de l'assureur? 3) des frais exposés constituent-ils des frais de sauvetage, indépendamment du fait que les mesures pour prévenir le sinistre auraient pu/dû aussi être prises par un tiers et que les conséquences à éviter pouvaient affecter aussi bien l'assuré qu'un tiers? 4) un tiers peut-il, dans le cadre d'une action directe contre un assureur de responsabilité, invoquer l'article 52 LCAT comme base juridique pour réclamer des dommages et intérêts? Ces questions n'ont pas toujours donné lieu à une réponse univoque ou définitive dans la jurisprudence (et la doctrine).
22 – T. Verz./ Bull. Ass. 2014/1 - n° 386
In het bijzonder werden de volgende rechtsvragen tot nog toe in de rechtspraak behandeld: 1) valt de vergoeding van lichamelijke en morele schade onder het begrip reddingskosten? 2) worden de reddingskosten op initiatief van een technisch expert beschouwd als reddingsmaatregelen op initiatief van de verzekeraar? 3) zijn kosten reddingskosten, ongeacht het feit dat de maatregelen om het schadegeval te voorkomen ook hadden kunnen/moeten genomen worden door een derde en de te vermijden gevolgen zowel de verzekerde als een derde konden treffen? 4) kan een derde zich in het kader van een rechtstreekse vordering tegen een aansprakelijkheidsverzekeraar beroepen op artikel 52 WLVO als rechtsgrond voor zijn vordering tot schadevergoeding? Het antwoord op deze vragen werd in de rechtspraak (en rechtsleer) niet steeds eenduidig of definitief beantwoord.
Bulletin des Assurances – Kluwer
Rechtsleer ...................................................................................................................... INHOUD I. II.
III.
IV.
V.
Context van artikel 52 WLVO Reddingskosten ten laste van de verzekeraar A. Maatregelen op initiatief van de verzekeraar om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken B. Maatregelen op initiatief van de verzekerde Beperking van de reddingskosten A. Beperking in de verzekeringspolis: artikel 4 van het KB van 24 december 1992 B. Beperking door de vrijstelling? Toepassingen in de rechtspraak sinds de WLVO A. Valt de vergoeding van lichamelijke en morele schade onder het begrip reddingskosten? B. Worden reddingskosten op initiatief van een technisch expert beschouwd als reddingsmaatregelen op initiatief van de verzekeraar? C. Zijn kosten reddingskosten, ongeacht het feit dat de maatregelen om het schadegeval te voorkomen ook hadden kunnen/moeten genomen worden door een derde en de te vermijden gevolgen zowel de verzekerde als een derde konden treffen? D. Kan een derde zich in het kader van een rechtstreekse vordering tegen een aansprakelijkheidsverzekeraar beroepen op artikel 52 WLVO als rechtsgrond voor zijn vordering tot schadevergoeding? Conclusie
23 24
24 24 26 26 27 28 28
29
30
30 31
...................................................................................................................... Sinds haar intrede in artikel 52 WLVO onderging het begrip “reddingskosten” een ware (r)evolutie. De toepassing van artikel 52 WLVO blijkt geen gemakkelijke klus en is een veel besproken onderwerp in de verzekeringswereld met sterk uiteenlopende interpretaties tussen respectievelijk verzekeringsnemers/makelaars enerzijds, en verzekeraars anderzijds. Deze bijdrage herneemt de basisprincipes en toepassingsvoorwaarden van het artikel en geeft een overzicht van de belangrijkste rechtspraak sinds de WLVO.
I. Context van artikel 52 WLVO Ter herinnering, bepaalt artikel 52 WLVO dat: “De kosten die voortvloeien zowel uit de maatregelen die de verzekeraar heeft gevraagd om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken als uit de dringende en redelijke maatregelen die de verzekerde uit eigen beweging heeft genomen om bij na-
kend gevaar een schadegeval te voorkomen, of, zodra het schadegeval ontstaat, om de gevolgen ervan te voorkomen of te beperken, worden mits zij met de zorg van een goed huisvader zijn gemaakt, door de verzekeraar gedragen, ook wanneer de aangewende pogingen vruchteloos zijn geweest. Zij komen te zijnen laste zelfs boven de verzekerde som. (Voor de aansprakelijkheidsverzekeringen, andere dan die bedoeld in de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en voor de zaakverzekeringsovereenkomsten, kan de Koning de in het eerste lid van dit artikel bedoelde kosten beperken.)” Deze regeling is veel gedetailleerder en genuanceerder dan de vorige regeling inzake reddingskosten die opgenomen is in artikel 17 van de oude, niet opgeheven, wet betreffende de verzekeringen van 11 juni 1874. De bepaling van artikel 52 WLVO is van dwingend recht1 en de notie “reddingskosten” is zonder twijfel een “rechtsbegrip”. Dit heeft tot gevolg dat de rechter niet gebonden is door de eventuele omschrijving die de partijen aan het begrip “reddingskosten” gegeven hebben en de verzekeraar die een definitie van reddingskosten in de verzekeringsovereenkomst heeft opgenomen, een herkwalificatie door de rechter riskeert wanneer de definitie niet beantwoordt aan de wettelijke bestanddelen van artikel 52 WLVO2. De reddingskostenregeling in artikel 52 WLVO is de tegenhanger van de “reddingsplicht” van de verzekerde onder artikel 20 WLVO.3 Artikel 20 WLVO houdt voor de verzekerde een wettelijke verplichting in om alle redelijke maatregelen te nemen om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen en te beperken. Doet de verzekerde dat niet, dan kan de verzekeraar overeenkomstig artikel 21, § 1 WLVO4 aanspraak maken op een vermindering van zijn prestatie tot beloop van het door hem geleden nadeel. Indien de verzekerde zijn “reddingsplicht” onder artikel 20 WLVO met bedrieglijk opzet niet is nagekomen, kan de verzekeraar de verzekeringsdekking zelfs weigeren overeenkomstig artikel 21, § 2 WLVO5 6. De bewijslast van het bedrog rust in dat geval op de verzekeraar.
..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
1. 2.
3. 4. 5. 6.
Overeenkomstig artikel 3 WLVO zijn de bepalingen van de WLVO van dwingend recht, tenzij uit de bewoordingen zelf blijkt dat de mogelijkheid wordt gelaten om ervan af te wijken door bijzondere bedingen; S. VAN CAMP, “Productveiligheid en Product recall”, T.B.H. 2010, 487. P. VANDERGETEN, “Assurance-incendie – Les risques et frais assurés”, X., Traité pratique de l'assurance 51 (août 2003), II.11.4, 263; F. LATERVEER, “Commentaar bij art. 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in H. COUSY e.a. (ed.), Verzekeringen, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 56-57; S. VAN CAMP, “Productveiligheid en Product recall”, T.B.H. 2010, 487. Artikel 20 WLVO bepaalt: “Bij elke verzekering tot vergoeding van schade moet de verzekerde alle redelijke maatregelen nemen om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen en te beperken”. Artikel 21, § 1 WLVO bepaalt: “Indien de verzekerde niet de nodige maatregelen neemt en er daardoor een nadeel ontstaat voor de verzekeraar, kan de verzekeraar aanspraak maken op een vermindering van zijn prestatie tot beloop van het door hem geleden nadeel…”. Artikel 21, § 2 WLVO bepaalt: “De verzekeraar kan zijn dekking weigeren, indien de verzekerde de in de artikelen 19 en 20 bedoelde verplichtingen met bedrieglijk opzet niet is nagekomen”. H. CLAASSENS en A.-S. MAERTENS, “Lichamelijke schade bij uitvoering van de preventie- en reddingsplicht van de verzekerde in schadeverzekeringen”, T.B.H. 1997, 671; K. BERNAUW, “Dioxine en verzekering”, X., Gandaius Actueel V, Story-Scientia, Antwerpen, 2000, 209; G. JOCQUÉ, “Zijn de kosten voor de opruiming van een verloren lading reddingskosten?” (noot onder Cass. 20 april 2007), T.B.H. 2007; D. WUYTS, “Artikel 20 WLVO” in G. JOCQUE en B. WEYTS (ed.), Wet en Duiding. Economisch recht. Deel III Verzekeringen 2013, Brussel, Larcier, 2013, 50-52.
Kluwer – Tijdschrift voor Verzekeringen
T. Verz./ Bull. Ass. 2014/1 - n° 386 – 23
Doctrine Daar waar artikel 20 WLVO de verzekerde aldus verplicht om reddingsmaatregelen te nemen, voorziet artikel 52 WLVO dat de (schade)verzekeraar de kosten van de reddingsmaatregelen ten laste dient te nemen.7 Niettegenstaande het voorgaande, hebben beide bepalingen echter niet hetzelfde toepassingsgebied. Enerzijds heeft artikel 52 WLVO een ruimer toepassingsgebied dan artikel 20 WLVO omdat het ook een regeling voorziet voor de maatregelen die de verzekerde vóór het schadegeval neemt, maar anderzijds heeft het een beperkter toepassingsgebied8 omdat het artikel opgenomen werd in de Titel “Schadeverzekeringen” van de WLVO en het derhalve slechts van toepassing is op zaakverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen.9
zich heeft voorgedaan, bijvoorbeeld maatregelen die de verzekeraar na een brandgeval verzoekt om de gevolgen van de brand te voorkomen of te beperken. Dit veronderstelt dus dat de verzekeringsnemer reeds aangifte heeft gedaan van het schadegeval. De maatregelen die door de verzekeraar verzocht worden om het schadegeval te voorkomen worden hier buiten beschouwing gelaten en worden niet als reddingskosten op initiatief van de verzekeraar beschouwd, maar louter als “preventieve maatregelen” die ten laste van de verzekerde blijven. Men denkt hierbij bijvoorbeeld aan beveiligingsmaatregelen die worden opgelegd in een verzekeringsovereenkomst zoals de aanwezigheid van brandwerend materiaal en blustoestellen, de plaatsing van rookdetectors, de plaatsing van ijzeren rolluiken of alarmsystemen, etc.10
II. Reddingskosten ten laste van de verzekeraar
Opdat deze reddingskosten op de verzekeraar verhaald kunnen worden, vereist de WLVO dat ze “met de zorg van een goed huisvader” gemaakt worden. Deze voorwaarde heeft betrekking op het criterium van de “bonus pater familias” dat verband houdt met het gedrag van een “normaal, vooruitziend en zorgvuldig” persoon, waarbij de “vooruitziendheid” betekent dat men de nadelige gevolgen van zijn handelen of niet-handelen redelijkerwijze tracht in te beelden en de “zorgvuldigheid” dat men deze nadelige gevolgen tracht te voorkomen door gepaste voorzorgsmaatregelen te nemen.11 Wanneer deze voorwaarden vervuld zijn, dient de verzekeraar de reddingskosten ten laste te nemen, zelfs indien de maatregelen tevergeefs waren en de verzekerde er niet in geslaagd is om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken.
Artikel 52 WLVO bepaalt dat de verzekeraar twee soorten kosten ten laste dient te nemen en dit zelfs boven de verzekerde som, met name: – de kosten die voortvloeien uit maatregelen die op initiatief van de verzekeraar genomen werden om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken, en; – de kosten die voortvloeien uit de dringende en redelijke maatregelen die op initiatief van de verzekerde genomen werden (i) om bij nakend gevaar een schadegeval te voorkomen, of (ii) zodra het schadegeval ontstaat, om de gevolgen ervan te voorkomen of te beperken.
A. Maatregelen op initiatief van de verzekeraar om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken Overeenkomstig artikel 52, § 1 WLVO worden de kosten die voortvloeien uit de maatregelen die de verzekeraar gevraagd heeft om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken, door de verzekeraar gedragen wanneer deze met de zorg van een goed huisvader gemaakt werden en dit zelfs wanneer de aangewende pogingen vruchteloos zijn geweest. Het gaat hier aldus louter om maatregelen die door de verzekeraar verzocht worden nadat het schadegeval
Er bestaat in de praktijk weinig discussie over de dekkingsgerechtigheid van de verzekerde wanneer de reddingsmaatregelen op initiatief van de verzekeraar genomen worden, maar deze situatie doet zich ook niet zo vaak voor.12 Rekening houdend met het – vaak – dringende karakter van de maatregelen, worden ze veeleer op initiatief van de verzekerde genomen en wordt de verzekeraar hier pas nadien van op de hoogte gesteld.
B. Maatregelen op initiatief van de verzekerde Naast de maatregelen die op initiatief van de verzekeraar genomen worden, bepaalt artikel 52 WLVO dat
..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
7. 8. 9.
10. 11. 12.
H. CLAASSENS en A.-S. MAERTENS, “Lichamelijke schade bij uitvoering van de preventie- en reddingsplicht van de verzekerde in schadeverzekeringen”, T.B.H. 1997, 672. De artikelen 20 en 21 WLVO bevinden zich in het hoofdstuk met betrekking tot de “bepalingen die gemeen zijn aan alle contracten”, maar worden door de inhoud van artikel 20 WLVO beperkt tot “verzekeringen van vergoedende aard”: M. FONTAINE, Droit des Assurances, Quatrième édition, Larcier, 2010, 220. H. COUSY, “Omvang en duur van de waarborg in de (professionele) aansprakelijkheidsverzekering”, in X., Verzekeringen en Gerechtelijke Procedures, Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel Kalmthout, Biblo, 1996, 62; F. LATERVEER, “Commentaar bij art. 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in H. COUSY e.a. (ed.), Verzekeringen, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 55; M. FONTAINE, Droit des Assurances, Quatrième édition, Larcier, 2010, 223; D. WUYTS, “Artikel 20 WLVO” in G. JOCQUE en B. WEYTS (ed.), Wet en Duiding. Economisch recht. Deel III Verzekeringen 2013, Brussel, Larcier, 2013, 50; Y. THIERY, “Artikel 52 WLVO” in G. JOCQUE en B. WEYTS (ed.), Wet en Duiding. Economisch recht. Deel III Verzekeringen 2013, Brussel, Larcier, 2013, 79-80. P. COLLE, “Het verzekeringsrechtelijk kader van de millennium-problematiek”, De Verz. 1999, 42-43. F. LATERVEER, “Commentaar bij art. 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in H. COUSY e.a. (ed.), Verzekeringen, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 63. Y. THIERY, “Artikel 52 WLVO” in G. JOCQUE en B. WEYTS (ed.), Wet en Duiding. Economisch recht. Deel III Verzekeringen 2013, Brussel, Larcier, 2013, 80.
24 – T. Verz./ Bull. Ass. 2014/1 - n° 386
Bulletin des Assurances – Kluwer
Rechtsleer ook de kosten die voortvloeien uit de dringende en redelijke maatregelen die de verzekerde uit eigen beweging heeft genomen (i) om bij nakend gevaar een schadegeval te voorkomen, of (ii) zodra het schadegeval ontstaat, om de gevolgen ervan te voorkomen of te beperken, door de verzekeraar gedragen worden (wanneer zij met de zorg van een goed huisvader zijn gemaakt, en dit zelfs wanneer de aangewende pogingen vruchteloos zijn geweest). Vermits de reddingskosten ditmaal op initiatief van de verzekerde zelf genomen worden, legt artikel 52 WLVO een aantal bijkomende voorwaarden op voor de tenlastelegging door de verzekeraar. Naast de vereiste dat de kosten gemaakt dienen te worden “met de zorg van een goede huisvader”13, kunnen deze maatregelen slechts als reddingskosten beschouwd worden wanneer het om “dringende en redelijke maatregelen” gaat.14 De vereiste dat de maatregel “dringend” dient te zijn, wordt in de rechtsleer niet steeds op eenvormige wijze ingevuld. De meerderheid van de rechtsleer is van oordeel dat de maatregelen “dringend” zijn wanneer het onmogelijk is om de verzekeraar van de voorgenomen maatregelen te verwittigen of deze ter goedkeuring aan de verzekeraar voor te leggen.15 F. LATERVEER bekritiseert dit omdat hij meent dat deze opvatting de passiviteit van de verzekerde onvoldoende voorkomt. Hij stelt zich de vraag of het “dringend” karakter van een maatregel verdwijnt wanneer de verzekeraar in staat is om de maatregel in kwestie te nemen en, of het bij de beoordeling van het dringend karakter wel relevant is om na te gaan of de verzekeraar eveneens in de mogelijkheid verkeerde om de maatregelen te treffen. Bij wijze van voorbeeld verwijst hij naar waarschuwingen aangaande gevaarlijke producten op de markt: wanneer de verzekerde via de geschreven pers zou wijzen op het gevaar van een product, terwijl de verzekeraar eveneens in de mogelijkheid verkeerde om deze maatregel te treffen, verdwijnt het dringend karakter van de maatregel volgens F. LATERVEER niet omdat het product op elk ogenblik schade kan veroorzaken zolang het publiek onwetend is en niet gewaarschuwd werd. Waarschuwingskosten aangaande ge-
vaarlijke producten zijn volgens hem dan ook steeds “dringende” reddingskosten in de zin van artikel 52 WLVO, ongeacht of de verzekeraar al dan niet verwittigd werd en deze al dan niet met diens goedkeuring genomen werden.16 Of de maatregelen “dringend” zijn, zal echter voornamelijk afhangen van de concrete omstandigheden en de op dat ogenblik gekende feiten. In die zin zullen waarschuwingsacties aangaande gevaarlijke producten door de meeste auteurs veelal als reddingskosten in de zin van artikel 52 WLVO gekwalificeerd worden. Na de waarschuwingsacties is het onmiddellijk gevaar in de meeste gevallen echter geweken, waardoor verdere maatregelen zoals ophaling, transport, opslag, herstelling, vervanging, verwijdering of vernietiging van producten (de zogenaamde “recall-kosten”) niet meer als “dringende” maatregelen – en bijgevolg als reddingskosten – in de zin van artikel 52 WLVO worden beschouwd. Over de terugbetaling van dergelijke “recall”-kosten, bestaat er dan ook vaak onenigheid.17 Als regel zou men kunnen stellen dat wanneer het risico op een schadegeval, of de gevolgen van het schadegeval, voldoende had(den) kunnen voorkomen worden door een waarschuwingsactie in de pers, enkel de kost van de waarschuwingsactie als reddingskost gekwalificeerd zal worden. Wanneer er echter verdere maatregelen noodzakelijk zijn om het onmiddellijk gevaar te neutraliseren, is het niet uitgesloten dat (bepaalde van) deze verdere maatregelen ook als reddingskosten gekwalificeerd worden. Een dergelijke hypothese zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen wanneer het product op zich18 gevaarlijk is en het uit de winkelrekken gehaald dient te worden. Dit zal echter steeds afhankelijk zijn van de feitelijke beoordeling.19 Daarbij moet wel opgemerkt worden dat op de verzekeringsmarkt specifieke “Product Recall”-verzekeringen worden aangeboden die dekking kunnen bieden voor dergelijke kosten en geen bewijs vereisen van het dringend karakter van de genomen maatregelen zoals bedoeld in artikel 52 WLVO. Opdat de maatregelen voor terugbetaling in aanmerking komen, volstaat het echter niet dat de maatregelen “dringend” zijn, ze dienen ook “redelijk” te zijn.
..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
13. 14.
15.
16. 17.
18. 19.
Voor deze vereiste verwijzen wij naar onze uiteenzetting hieromtrent onder titel “A. Maatregelen op initiatief van de verzekeraar om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken”. S. VAN CAMP, “Productveiligheid en Product recall”, T.B.H. 2010, 486-487; G. JOCQUÉ, “Zijn de kosten voor de opruiming van een verloren lading reddingskosten?” (noot onder Cass. 20 april 2007), T.B.H. 2007, 808; F. LATERVEER, “Commentaar bij art. 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in H. COUSY e.a. (ed.), Verzekeringen, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 62. H. COUSY, “Omvang en duur van de waarborg in de (professionele) aansprakelijkheidsverzekering” in X., Verzekeringen en gerechtelijke procedures, Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, Kalmthout, Biblo, 1996, 62; P. COLLE, “Het verzekeringsrechtelijk kader van de millennium-problematiek”, De Verz. 1999, 43; P. VANDERGETEN, “Assurance-incendie – Les risques et frais assurés”, in X., Traité pratique de l'assurance 51 (août 2003), II.11.4, 264; G. JOCQUÉ, “Zijn de kosten voor de opruiming van een verloren lading reddingskosten?” (noot onder Cass. 20 april 2007), T.B.H. 2007, 808; S. VAN CAMP, “Productveiligheid en Product recall”, T.B.H. 2010, 486-487. F. LATERVEER, “Commentaar bij art. 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in H. COUSY e.a. (ed.), Verzekeringen, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 66-67. K. BERNAUW, “Dioxine en verzekering”, X., Gandaius Actueel V, Story-Scientia, Antwerpen, 2000, 212; S. VAN CAMP, “Productveiligheid en Product recall”, T.B.H. 2010, 487; F. LATERVEER, “Commentaar bij art. 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in H. COUSY e.a. (ed.), Verzekeringen, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 66-67. Een zogenaamd “actief” gevaarlijk product dat ook bij onthouding van gebruik schade zou kunnen veroorzaken: K. BERNAUW, “Dioxine en verzekering”, X., Gandaius Actueel V, Story-Scientia, Antwerpen, 2000, 212. K. BERNAUW, “Dioxine en verzekering”, X., Gandaius Actueel V, Story-Scientia, Antwerpen, 2000, 212; S. VAN CAMP, “Productveiligheid en Product recall”, T.B.H. 2010, 487.
Kluwer – Tijdschrift voor Verzekeringen
T. Verz./ Bull. Ass. 2014/1 - n° 386 – 25
Doctrine Hieronder wordt begrepen dat de maatregel(en) in verhouding moet(en) zijn met het schadegeval en de mogelijke gevolgen ervan. Het feit dat de maatregelen zonder resultaat zouden zijn gebleven, volstaat op zich echter niet om de kosten te verwerpen.20
1. Maatregelen om bij nakend gevaar een schadegeval te voorkomen Zoals voormeld, verwijst artikel 52 WLVO in eerste instantie naar de kosten die voortvloeien uit de dringende en redelijke maatregelen die de verzekerde uit eigen beweging heeft genomen om “bij nakend gevaar een schadegeval te voorkomen”. Het gaat hier aldus om maatregelen die door de verzekerde genomen worden voordat het schadegeval zich heeft voorgedaan. Deze regeling bestond niet onder artikel 17 van de oude Verzekeringswet van 11 juni 1874 – dit artikel dekte enkel de kosten ter beperking van de schade nà de verwezenlijking van het risico – en werd expliciet in de WLVO opgenomen naar aanleiding van het zogenaamde “Antenne-arrest” van het Hof van Cassatie van 26 januari 1976. In deze zaak had de verzekerde kosten gemaakt om de dreigende schade door een losgekomen televisieantenne te voorkomen en besliste het Hof van Cassatie dat de verzekeraar bij nakend gevaar eveneens de kosten diende te dragen van de maatregelen die genomen werden ter voorkoming van de schade.21 Deze principes werden uitdrukkelijk opgenomen in de huidige regeling van artikel 52 WLVO om te vermijden dat de verzekerde in dergelijke omstandigheden aangespoord zou worden om niets te doen, terwijl het schadegeval vermeden zou kunnen worden.22 Opdat de kosten ter voorkoming van het schadegeval als reddingskost op de verzekeraar verhaald kunnen worden, dient het schadegeval wel “nakend of onmiddellijk dreigend” (“imminent”) te zijn. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een toekomstig, maar (zo goed als) zeker schadegeval en het schadegeval zich bij ontstentenis van de reddingshandelingen (zo goed als) ongetwijfeld zou hebben voorgedaan. De kosten die gemaakt worden ter voorkoming van een schadegeval dat niet aan deze voorwaarden voldoet, zijn louter preventieve kosten die ten laste van de verzekerde
blijven.23 Het is evenwel niet vereist dat er post factum ook daadwerkelijk schade is opgetreden. Het volstaat dat de maatregelen werden genomen ter voorkoming van wat een goed huisvader redelijkerwijze als “imminente” schade kon ervaren. Het nakend karakter en de redelijke waarschijnlijkheid van de gevreesde schade dienen beoordeeld te worden op het ogenblik dat de reddingsmaatregelen worden genomen, zelfs wanneer achteraf zou blijken dat de schade zich zonder de reddingsmaatregelen ook niet zou hebben voorgedaan.24 De grens tussen reddingskosten en preventieve kosten is ook relevant bij serieschade (“serial loss”), waar een zekere tijd kan verlopen tussen het eerste schadegeval en de volgende schadegevallen in een reeks. Bij dergelijke schadegevallen is het mogelijk dat de maatregelen ter voorkoming van het eerste schadegeval in de reeks beschouwd worden als reddingskosten ten laste van de verzekeraar, maar de maatregelen ter voorkoming van de volgende schadegevallen in de reeks louter als preventieve kosten ten laste van de verzekerde beschouwd worden, omdat het schadegeval op dat (later) ogenblik niet meer “nakend of onmiddellijk dreigend” is.25 Dit zal opnieuw van de feitelijke omstandigheden van de zaak afhangen.
2. Maatregelen om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken Overeenkomstig artikel 52 WLVO dient de verzekeraar ook in te staan voor de kosten die voortvloeien uit de dringende en redelijke maatregelen die de verzekerde genomen heeft om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken. Hier gaat het aldus om maatregelen die ná het schadegeval genomen worden, zoals de maatregelen die op initiatief van de verzekeraar genomen worden.
III. Beperking van de reddingskosten A. Beperking in de verzekeringspolis: artikel 4 van het KB van 24 december 1992 Overeenkomstig artikel 52, § 1 WLVO dienen de reddingskosten door de verzekeraar “boven de verzekerde
..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
20.
21.
22.
23.
24. 25.
P. COLLE, “Het verzekeringsrechtelijk kader van de millennium-problematiek”, De Verz. 1999, 43; F. LATERVEER, “Commentaar bij art. 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in H. COUSY e.a. (ed.), Verzekeringen, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 66-67; M. FONTAINE, Droit des Assurances, Quatrième édition, Larcier, 2010, 222. Cass. 22 janvier 1976, Bull. ass. 1980, 101-105; H. COUSY, “Omvang en duur van de waarborg in de (professionele) aansprakelijkheidsverzekering” in X., Verzekeringen en gerechtelijke procedures, Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, Kalmthout, Biblo, 1996, 61; S. VAN CAMP, “Productveiligheid en Product recall”, T.B.H. 2010, 486; M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, Gent, Larcier, 2011, 248. Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer 1990-1991, nr. 1586/1, 48-49; H. COUSY, “Omvang en duur van de waarborg in de (professionele) aansprakelijkheidsverzekering” in X., Verzekeringen en gerechtelijke procedures, Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, Kalmthout, Biblo, 1996, 61; H. CLAASSENS en A.-S. MAERTENS, “Lichamelijke schade bij uitvoering van de preventie- en reddingsplicht van de verzekerde in schadeverzekeringen”, T.B.H. 1997, 672; S. VAN CAMP, “Productveiligheid en Product recall”, T.B.H. 2010, 486. G. JOCQUÉ, “Zijn de kosten voor de opruiming van een verloren lading reddingskosten?” (noot onder Cass. 20 april 2007), T.B.H. 2007, 808; S. VAN CAMP, “Productveiligheid en Product recall”, T.B.H. 2010, 486; F. LATERVEER, “Commentaar bij art. 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in H. COUSY e.a. (ed.), Verzekeringen, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 68-69. J. BEGEREM, “Commentaires sur l”évolution de la loi du 25 juin 1992”, R.G.A.R. 1996, nr. 12.614, 4; K. BERNAUW, “Dioxine en verzekering”, X., Gandaius Actueel V, Story-Scientia, Antwerpen, 2000, 211. K. BERNAUW, “Dioxine en verzekering”, X., Gandaius Actueel V, Story-Scientia, Antwerpen, 2000, 211.
26 – T. Verz./ Bull. Ass. 2014/1 - n° 386
Bulletin des Assurances – Kluwer
Rechtsleer som” ten laste genomen te worden. Bij wijze van voorbeeld betekent dit aldus dat wanneer een voor 400.000 EUR verzekerd onroerend goed volledig wordt vernield door een brandgeval en er tevergeefs voor 40.000 EUR reddingskosten werden genomen, de verzekeraar overeenkomstig artikel 52, § 1 WLVO een bedrag van 440.000 EUR aan de verzekerde zou dienen te betalen.26 In artikel 52, § 2 WLVO wordt het voormeld principe evenwel verzacht, aangezien dit stelt dat de koning de reddingskosten “kan” beperken voor “de aansprakelijkheidsverzekeringen, andere dan die bedoeld in de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en voor de zaakverzekeringsovereenkomsten”. Oorspronkelijk was er slechts een beperking van de reddingskosten voorzien voor aansprakelijkheidsverzekeringen – andere dan de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen “WAM-verzekering” – en zaakverzekeringen gesloten met ondernemingen van een zekere omvang (de zogenaamde “grote risico’s”) in de zin van de Boekhoudwet. De referentie naar de grote risico’s werd achterwege gelaten ter gelegenheid van de hervorming door de wet van 16 maart 1994, zodat de reddingskosten nu beperkt kunnen worden voor alle zaakverzekeringsovereenkomsten en aansprakelijkheidsverzekeringsovereenkomsten, met uitzondering evenwel van de WAMverzekering.27 Artikel 3 van het KB van 29 december 199428 heeft aan deze hervorming uitvoering gegeven en heeft artikel 4 van het KB van 24 december 199229 op haar beurt gewijzigd. In artikel 4 van het KB van 24 december 199230 wordt toegestaan dat er conventioneel grenzen gesteld worden aan de gehoudenheid van de verzekeraar om de reddingskosten integraal te dragen, wanneer het geheel van de schadeloosstelling en de reddingskosten het verzekerde maximumbedrag, per verzekeringnemer en per schadegeval, overschrijdt.
Voor de aansprakelijkheidsverzekeringen (met uitzondering van de WAM-verzekering31), kunnen de reddingskosten in die zin beperkt worden tot de geïndexeerde bedragen van: 1° 495.787,05 EUR (20 miljoen BFR), wanneer het verzekerde totaalbedrag lager is dan of gelijk is aan 2.478.935,25 EUR (100 miljoen BFR); 2° tot 495.788 EUR (20 miljoen BFR) plus 20% van het verzekerde totaalbedrag, wanneer dit tussen 4.478.935 EUR (100 miljoen BFR) en 12.394.676,23 EUR (500 miljoen BFR) ligt; en 3° tot 2.478.935,25 EUR (100 miljoen BFR) plus 10% van het deel van het verzekerde totaalbedrag boven 12.394.676,23 EUR (500 miljoen BFR), met een maximumbedrag van 9.915.740,99 EUR (400 miljoen BFR).32 Voor de zaakverzekeringen zijn de reddingskosten gelijk aan het verzekerde bedrag, maar kunnen zij beperkt worden tot een maximaal geïndexeerd bedrag van 18.592.014 EUR (750 miljoen BFR). Opdat de voormelde beperkingen zouden gelden, dienen deze wel uitdrukkelijk in de verzekeringsovereenkomst opgenomen te worden, hetgeen niet steeds het geval is.33 Het is tot op heden onduidelijk of een loutere verwijzing naar de artikelen die voorzien in de begrenzing van de reddingskosten boven op de verzekerde som volstaan om deze beperkingen tegen de verzekerde te kunnen inroepen.
B. Beperking door de vrijstelling? F. LATERVEER is van oordeel dat de vrijstelling (of franchise) niet in mindering gebracht kan worden op de verschuldigde reddingskosten omdat (i) de vrijstelling haar grondslag vindt in de verzekeringsovereenkomst en niet in een feit dat zich voor of na het schadegeval voordoet en (ii) dit de schadebeperkings-
..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
26. 27.
28. 29. 30.
31. 32. 33.
In die zin M. FONTAINE, Droit des Assurances, Quatrième édition, Larcier, 2010, 222-223. C. VAN SCHOUBROECK en G. SCHOORENS, “ De aansprakelijkheidsverzekering: a never ending story?”, T.B.H. 1995, 641; H. COUSY, “Omvang en duur van de waarborg in de (professionele) aansprakelijkheidsverzekering”, in X., Verzekeringen en Gerechtelijke Procedures, Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, Kalmthout, Biblo, 1996, 62-63; P. VANDERGETEN, “[Assurance-incendie] Les risques et frais assurés” in X., Traité pratique de l'assurance 51 (août 2003), II.11.4, 265; M. FONTAINE, Droit des Assurances, Quatrième édition, Larcier, 2010, 223. Koninklijk besluit van 29 december 1994 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de artikelen 30, 31, 44, 52, 67 en 70 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. Koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. “Art. 4. § 1. Voor de verzekeringen inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid worden de in artikel 52 van de wet bedoelde reddingskosten integraal door de verzekeraar gedragen, voor zover het geheel van de schadeloosstelling en van de reddingskosten per verzekeringnemer en per schadegeval het verzekerde maximumbedrag niet overschrijdt. Boven het verzekerde totaalbedrag kunnen de reddingskosten beperkt worden tot: 1° 20 miljoen frank wanneer het verzekerde totaalbedrag lager is dan of gelijk is aan 100 miljoen frank; 2° 20 miljoen frank plus 20 pct. van het verzekerde totaalbedrag wanneer dit tussen 100 en 500 miljoen frank ligt; 3° 100 miljoen frank plus 10 pct. van het deel van het verzekerde totaalbedrag boven 500 miljoen frank, met een maximumbedrag van 400 miljoen frank reddingskosten. § 2. Voor de zaakverzekeringen zijn de reddingskosten bedoeld in § 1 gelijk aan het verzekerd bedrag maar zij kunnen beperkt worden tot een maximumbedrag van 750 miljoen frank. § 3. De bedragen bedoeld bij §§ 1 en 2 zijn gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen met als basisindexcijfer dat van november 1992, namelijk 113,77 (basis 1988 = 100).” Waarvoor de reddingskosten nog steeds onbeperkt door de verzekeraar gedragen dienen te worden. L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Tweede editie, Antwerpen – Oxford, Intersentia, 2008, 362; Y. THIERY, “Artikel 52 WLVO” in G. JOCQUE en B. WEYTS (ed.), Wet en Duiding. Economisch recht. Deel III Verzekeringen 2013, Brussel, Larcier, 2013, 81. M. FONTAINE, Droit des Assurances, Quatrième édition, Larcier, 2010, 223; Y. THIERY, “Artikel 52 WLVO” in G. JOCQUE en B. WEYTS (ed.), Wet en Duiding. Economisch recht. Deel III Verzekeringen 2013, Brussel, Larcier, 2013, 81.
Kluwer – Tijdschrift voor Verzekeringen
T. Verz./ Bull. Ass. 2014/1 - n° 386 – 27
Doctrine plicht van de verzekerde zou beperken.34 Vermits deze vraag nog niet in de rechtspraak behandeld werd, is het wel niet zeker of dit standpunt gevolgd zal worden.35
IV. Toepassingen in de rechtspraak sinds de WLVO Sinds de intrede van artikel 52 WLVO werden er reeds verscheidene rechtsvragen in de rechtspraak behandeld. Hieronder wordt de belangrijkste rechtspraak ter zake hernomen.
A. Valt de vergoeding van lichamelijke en morele schade onder het begrip reddingskosten? De vraag of de kosten ter vergoeding van lichamelijke en morele schade al dan niet onder het begrip reddingskosten in de zin van artikel 52 WLVO vallen, werd tot op vandaag niet eenduidig in de rechtspraak beantwoord. Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde in een arrest van 12 mei 1998 dat lichamelijke schade van een derde-hulpverlener vergoed diende te worden als een reddingskost in de zin van artikel 52 WLVO. In casu was er brand ontstaan in een matras en schoot de buurvrouw te hulp. Nadat de buurvrouw de matras uit het raam gegooid had, wilde zij deze wegslepen van de weg. Bij het verslepen van de matras, kwam de buurvrouw ten val en brak zij haar knie. Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde dat de kosten van blussing en redding in een brandpolis alle kosten omvatten die door het blussen en redden veroorzaakt werden, zelfs wanneer deze kosten slechts een onrechtstreeks gevolg van de reddingsoperatie waren en de verzekeringswaarborg niet beperkt was tot de vergoeding van loutere “stoffelijke schade”. Het vrijwillig optreden van de buurvrouw (een derde) werd door het Hof beschouwd als een vrijwillige zaakwaarneming, waardoor de verzekerde gehouden was tot vergoeding van alle nuttige en noodzakelijke uitgaven die door de zaakwaarneming werden veroorzaakt. Het Hof besloot derhalve dat de brandverzekeraar tot dekking gehouden was.36 Vermits het begrip reddingskosten in de zin van artikel 52 WLVO steeds geïnterpreteerd werd in het raam
van schade aan goederen of zaken, stelden H. CLAESSENS en A-S. MAERTENS zich naar aanleiding van dit arrest de vraag of artikel 52 WLVO wel een afdoende juridische grondslag bood voor een vordering tot vergoeding van lichamelijke schade van een verzekerde of derde opgelopen bij het nemen van reddingsmaatregelen. Zij besloten dat dit niet het geval was en een optreden van de wetgever erin zou kunnen bestaan om de dekking van lichamelijke schade verplicht op te leggen als onderdeel van de schadeverzekeringen.37 Het Hof van Beroep te Brussel liet zich door deze rechtsleer inspireren in een arrest van 23 november 2007.38In casu werd er brand veroorzaakt door een frituurpan die gedurende twee uur onbewaakt op het fornuis werd achterlaten. De schoonzoon van de verzekerde doofde het vuur met een natte doek, maar liep daarbij brandwonden op. Het Hof van Beroep te Brussel oordeelde dat de gezinspolis diende tussen te komen omdat het onbeheerd achterlaten van een frituurpan op een fornuis een fout uitmaakte in de zin van artikel 1382 BW en het feit dat de schoonzoon vrijwillig was opgetreden om de brand te blussen het oorzakelijk verband niet verbrak, en niet kon aanzien worden als een fout in hoofde van het slachtoffer. De vraag of de kosten beschouwd dienden te worden als “reddingskosten” in de zin van artikel 52 WLVO en verhaald konden worden op de brandverzekeraar werden echter negatief beantwoord. Het Hof oordeelde dat: 1) artikel 52 WLVO geen vaststaande juridische grondslag biedt voor het instellen van een vordering tegen de eigen brandverzekeraar tot vergoeding van lichamelijke schade die werd geleden door de verzekerde bij het nemen van reddingsmaatregelen; 2) de wetsbepaling uitdrukkelijk van “kosten” spreekt, waaraan uitsluitend de betekenis toekomt van uitgaven om (verdere) schade aan het verzekerd goed te voorkomen of te beperken en dergelijke kosten voor de verzekerde directe vermogensschade uitmaken, zodat dit begrip niet zomaar kan worden uitgebreid tot lichamelijke of morele schade: “De term ‘kosten’ uit artikel 52 WLVO (Reddingskosten) enkel slaat op de financiële uitgaven en kan niet uitgebreid worden tot lichamelijk[e] of morele schade…”39; 3) de in de verzekeringspolis opgenomen beperking van de dekking tot loutere materiële schade de
..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
34. 35. 36.
37. 38. 39.
F. LATERVEER, “Commentaar bij art. 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in H. COUSY e.a. (ed.), Verzekeringen, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 77-79. Y. THIERY, “Artikel 52 WLVO” in G. JOCQUE en B. WEYTS (ed.), Wet en Duiding. Economisch recht. Deel III Verzekeringen 2013, Brussel, Larcier, 2013, 81. Antwerpen 12 mei 1998, A.J.T. 1998-1999, 418-419; C. VAN SCHOUBROECK, “Vergoeding van lichamelijke schade bij de uitvoering van de preventie- en reddingsplicht in schadeverzekeringen”, noot onder Antwerpen, 12 mei 1998, A.J.T. 1998, 419-420; C. VAN SCHOUBROECK, A. DE GRAEVE, G. JOCQUE en M. DE GRAEVE, “Overzicht van rechtspraak. Wet op de landverzekeringsovereenkomst 1992 – 2003” (artikel 52), T.P.R. 2003, afl. 4, 1952 -1953. H. CLAASSENS en A.-S. MAERTENS, “Lichamelijke schade bij uitvoering van de preventie- en reddingsplicht van de verzekerde in schadeverzekeringen”, T.B.H. 1997, 680 en 683. Brussel 23 november 2007, De Verz. 2009, 292-293 met noot P. GRAULUS, “De brandende frituurketel”: het arrest verwijst expliciet naar de voormelde rechtspraak. Brussel 23 november 2007, De Verz. 2009, 292-293 met noot P. GRAULUS, “De brandende frituurketel”.
28 – T. Verz./ Bull. Ass. 2014/1 - n° 386
Bulletin des Assurances – Kluwer
Rechtsleer partijen tot wet strekt en niet in strijd was met artikel 52 WLVO; 4) er in artikel 52 WLVO enkel sprake is van door “de verzekerde” genomen maatregelen. Het niet kan worden aangetoond dat de derde-hulpverlener (de schoonzoon) met een verzekerde kan worden gelijkgesteld en de figuur van de zaakwaarneming in het kader van artikel 52 WLVO niet aan de brandverzekeraar tegenstelbaar is: “Bovendien is de hulpverlener geen ‘verzekerde’ in de brandpolis van de eigenaar van de frituurpan. De vordering tegen de brandverzekeraar wordt afgewezen.”40 Niettegenstaande het voormelde arrest, blijven bepaalde auteurs – waaronder M. FONTAINE – nog steeds van oordeel dat het begrip “kosten” in de zin van artikel 52 WLVO niet kan worden beoordeeld als een verwijzing naar de aard van de betrokken dekking en de wet geen enkele beperking van deze aard heeft opgelegd. De lichamelijke schade die opgelopen wordt door een verzekerde dient volgens hem dan ook nog steeds door de verzekeraar te worden vergoed binnen de grenzen en bedragen voorzien in artikel 4 van het KB van 24 december 1992. Het antwoord op de vraag is volgens M. FONTAINE41 echter anders wanneer de reddingsmaatregelen genomen worden door een derde. Indien de derde het initiatief tot de maatregelen nam in afwezigheid van de verzekerde, beschikt de derde over een verhaal tegen de verzekerde op basis van de zaakwaarneming, maar kan deze geen vordering instellen op basis van artikel 52 WLVO, aangezien geen van de voormelde drie hypothesen verwijst naar maatregelen genomen door een “derde”.42 Vermits het vandaag nog steeds niet duidelijk is of de bepaling van artikel 52 WLVO lichamelijke en morele schade dekt, is een optreden van het Hof van Cassatie of de wetgever op dat vlak nog steeds wenselijk. Voorlopig kan het probleem enkel door de verzekeraars worden opgelost door de vergoeding van lichamelijke en morele schade in de verzekeringspolis op te nemen en hiermee rekening te houden bij de tarifering van de betreffende verzekering. Indien de verzekeraars daartoe niet bereid zijn, lopen zij nog steeds het risico dat de rechtspraak hen verplicht om dergelijke kosten toch ten laste te nemen – zoals geoordeeld in het hoger besproken arrest van het Hof van Beroep van Antwerpen van 12 mei 1998 –, niettegenstaande ze daar geen rekening mee gehouden hebben bij de tarifering van de verzekeringsovereenkomst.43
B. Worden reddingskosten op initiatief van een technisch expert beschouwd als reddingsmaatregelen op initiatief van de verzekeraar? De vraag of maatregelen opgelegd door een aangesteld expert van de verzekeraar, al dan niet op verzoek van de verzekeraar genomen werden, heeft aanleiding gegeven tot een geschil voor het Hof van Beroep te Luik.44 In casu werd er een ABR-polis45 of controleverzekering onderschreven voor een bouwproject met ondergrondse parking en werden er barsten in de puntgevel van het gebouw vastgesteld nabij de ondergrondse parking. De kosten voor het aanbrengen van stabilisatiezand werden door de verzekeraar ten laste genomen als reddingskosten, maar de verzekeraar weigerde om bijkomende reddingsmaatregelen ten laste te nemen, omdat de verzekerde deze niet ter goedkeuring had voorgelegd en deze laatste ook niet aantoonde dat er na het aanbrengen van het stabilisatiezand nog gevaar dreigde dat verantwoordde dat de verzekerde bijkomende maatregelen nam zonder het voorafgaand akkoord van de verzekeraar. Uit de gevoerde correspondentie en verslagen bleek echter dat de technische expert van de verzekeraar van oordeel was dat de stabiliteit van het gebouw in gevaar was en er – naast het aanbrengen van het stabilisatiezand – bijkomende maatregelen genomen dienden te worden. Bij een arrest van 29 maart 2010 oordeelde het Hof van Beroep te Luik dat de technische expert als lasthebber van de verzekeraar was opgetreden en de maatregelen die door de technische expert werden aanbevolen, aanzien dienden te worden als maatregelen op verzoek van de verzekeraar: “De expert deed zich voor als lasthebber van de verzekeraar met wie hij regelmatig contacten onderhield. Hij vond dat de reeds genomen voorzorgsmaatregelen niet toereikend waren en in zijn verslag maakte hij melding van andere, dringend te nemen maatregelen. Toen de expert van de verzekeraar vroeg om werken uit te voeren, kon de verzekerde in redelijkheid aannemen dat hij dit deed met instemming en in naam van de verzekeraar (vrije vertaling).”46 Zelfs indien de maatregelen niet expliciet door de verzekeraar zelf verzocht werden maar door zijn expert, kwalificeerde het Hof ze nog steeds “als redelijke maatregelen door de verzekerde genomen om het schadegeval of de gevolgen ervan te voorkomen of te
..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
40. 41. 42. 43. 44. 45. 46.
Brussel 23 november 2007, De Verz. 2009, 292-293 met noot P. GRAULUS, “De brandende frituurketel”. Koninklijk Besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. M. FONTAINE, Droit des Assurances, Quatrième édition, Larcier, 2010, 224-225; M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, Vierde editie, Larcier, 2011, 255-256. H. CLAASSENS en A.-S. MAERTENS, “Lichamelijke schade bij uitvoering van de preventie- en reddingsplicht van de verzekerde in schadeverzekeringen”, T.B.H. 1997, 683. Luik 29 maart 2010, R.D.C. 2011, 154-158; P. RUBINFELD, “Reddingskosten en het beginsel dat de verbintenissen te goeder trouw ten uitvoer moeten worden gebracht”, Verzekeringsnieuws 2010, nr. 31, p. 1-3. Alle Bouwplaatsrisico polis. Luik 29 maart 2010, R.D.C. 2011, 154.
Kluwer – Tijdschrift voor Verzekeringen
T. Verz./ Bull. Ass. 2014/1 - n° 386 – 29
Doctrine beperken”.47 Het Hof was immers van oordeel dat de maatregelen dringend waren en van die aard waren dat er zich op korte termijn zeker een schadegeval voorgedaan zou hebben, indien ze niet genomen hadden geweest.48
C. Zijn kosten reddingskosten, ongeacht het feit dat de maatregelen om het schadegeval te voorkomen ook hadden kunnen/moeten genomen worden door een derde en de te vermijden gevolgen zowel de verzekerde als een derde konden treffen? Het Hof van Cassatie oordeelde bij een arrest van 20 april 2007 dat “als reddingskosten in de zin van artikel 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992 moeten aanzien worden, de kosten veroorzaakt door maatregelen die de verzekerde op eigen initiatief neemt, ongeacht het feit dat die maatregelen ook door een derde benadeelde konden genomen worden en ongeacht de omstandigheid dat de gevolgen die de verzekerde wil voorkomen of beperken, de verzekerde zelf dan wel een derde treffen of dreigen te treffen.”49 In casu was de vrachtwagen van een transportbedrijf naar aanleiding van een verkeersongeval in de bocht gekanteld waardoor de volledige lading van de vrachtwagen over de berm verspreid werd. Het transportbedrijf ging zelf over tot het opruimen van de lading en stelde een procedure tegen haar WAM-verzekeraar in tot recuperatie van deze opruimingskosten. Ze vorderde de terugbetaling van de opruimingskosten – die bestonden uit de berging van de lading en de afvalverwerking – als reddingskosten op grond van artikel 52 WLVO. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde opruimingskosten niet konden toegekend worden, omdat het transportbedrijf, enerzijds, niet aantoonde dat zij gesubrogeerd was in de rechten van een derdebenadeelde (de overheid als beheerder van het openbaar domein) en zij, anderzijds, als verzekerde geen dekkingsgerechtigde benadeelde-derde in het kader van de WAM-wet was. Het Hof van Cassatie heeft dit vonnis vernietigd omwille van een schending van artikel 52 WLVO. Zij oordeelde dat de toepassingsvoorwaarden van artikel 52 WLVO in casu vervuld waren omdat “uit geen enkel vaststelling van het bestreden vonnis blijkt dat de door eiseres gemaakte kosten niet met de zorg van een goed huisvader werden gemaakt of dat de genomen maatregelen niet dringend en redelijk waren” en “het hierbij geen rol speelt of de opruimingskosten van de lading dienen te worden gekwalificeerd als eigen schade, dan wel als schade aan derden”.50
Dit arrest van het Hof van Cassatie wordt door G. JOCQUÉ in een noot bekritiseerd. In eerste instantie wordt het “nakend gevaar” en het “dringend karakter van de maatregelen” in vraag gesteld, aangezien de lading in de berm terechtkwam en niet op de rijbaan. Voor zover de aanwezigheid van de lading geen hinder vormde voor het verkeer, kan er volgens G. JOCQUÉ moeilijk aangenomen worden dat er een “nakend gevaar” was en de verwijdering van de lading “dringend” was. Ook de kosten voor de berging en afvalverwerking kunnen volgens G. JOCQUÉ bezwaarlijk aanzien worden als “dringende maatregelen” of “maatregelen ter voorkoming van een nakend gevaar”. Daarnaast dient de stelling dat de kosten vergoedbaar zijn door de eigen aansprakelijkheidsverzekeraar, wanneer de gevolgen van het schadegeval die de verzekerde wil voorkomen of beperken, hemzelf treffen of dreigen te treffen, volgens hem ook in vraag gesteld te worden, aangezien de reddingskosten – in het kader van een aansprakelijkheidsverzekering – tot doel hebben om de door de verzekeraar aan de benadeelde te vergoeden schade te beperken. In de mate dat de maatregelen er niet toe strekken om de tussenkomst van de aansprakelijkheidsverzekeraar te verlichten en de eventuele schade van de derde-benadeelde te verminderen, maar enkel betrekking hebben op de schade van de verzekerde – zoals de kosten voor de berging en de afvalverwerking – kan er volgens G. JOCQUÉ moeilijk sprake zijn van reddingskosten in de zin van artikel 52 WLVO.51
D. Kan een derde zich in het kader van een rechtstreekse vordering tegen een aansprakelijkheidsverzekeraar beroepen op artikel 52 WLVO als rechtsgrond voor zijn vordering tot schadevergoeding? Deze vraag werd in eerste instantie positief beantwoord door het Hof van Beroep te Bergen in een arrest van 11 maart 2009.52 Bij een interventie van de brandweer om een hevig vuur onder controle te krijgen, diende deze de dakpannen van het gebouw te verwijderen en werden er een aantal wagens op de openbare weg beschadigd. De eigenaars van de wagens waren van oordeel dat de eigenaar van het gebouw verantwoordelijk was voor hun schade. De eigenaar van het gebouw deed op zijn beurt een beroep op de waarborg voor verhaal van derden in de brandverzekering. De Rechtbank van Eerste Aanleg te Doornik oordeelde dat deze kosten geen reddingskosten in de zin van artikel 52 WLVO waren omdat deze maatregelen niet op verzoek van de verzekeraar of de verzekerde genomen waren. Het Hof van Beroep te Bergen hervormde dit
..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
47. 48. 49. 50. 51. 52.
Zie supra, punt I. Luik 29 maart 2010, R.D.C. 2011, 157. Cass. 20 april 2007, T.B.H. 2007, 803-810, met noot G. JOCQUE, “Zijn de kosten voor de opruiming van een verloren lading reddingskosten?”. Cass. 20 april 2007, T.B.H. 2007, 803-810, met noot G. JOCQUE, “Zijn de kosten voor de opruiming van een verloren lading reddingskosten?”. G. JOCQUÉ, “Zijn de kosten voor de opruiming van een verloren lading reddingskosten?” (noot onder Cass. 20 april 2007), T.B.H. 2007, 809-810. Bergen 11 maart 2009, For. Ass. 2009, 174, met noot B. VOGLET, “Le régime des frais de sauvetage en assurances de dommages”.
30 – T. Verz./ Bull. Ass. 2014/1 - n° 386
Bulletin des Assurances – Kluwer
Rechtsleer vonnis bij een arrest van 11 maart 2009 waarin zij het volgende oordeelde: “De blussings- en reddingskosten in een brandpolis bevatten alle kosten die veroorzaakt zijn door het blussen en redden, al zijn ze maar onrechtstreeks het gevolg van de reddingsoperatie van zaken. Krachtens artikel 52 wet landverzekeringsovereenkomst zijn de herstelkosten van motorrijtuigen van derden die op de openbare weg geparkeerd zijn, voor rekening van de brandverzekeraar, wanneer de schade aan die voertuigen het gevolg is van een noodzakelijke interventie van de hulpdiensten … die ter plaatse zijn geroepen door de verzekerde of zijn vertegenwoordiger. Dat het beroep op de hulpdiensten door de verzekerde of diens vertegenwoordiger om de gevolgen van de brand te voorkomen of te beperken, een initiatief is dat gedekt is door de overeenkomst, die de verzekeraar ertoe verplicht om de schade die door het optreden van de brandweer aan de roerende goederen van de derden veroorzaakt werd, te vergoeden.”53 In de rechtsleer, keurt B. VOGLET dit arrest van het Hof van Beroep te Bergen goed omdat artikel 52 WLVO niet alleen de kosten beoogt die het rechtstreeks gevolg zijn van de dringende en redelijke maatregel, maar ook de kosten die er het “onrechtstreekse” gevolg van zijn.54 Het kan echter in vraag gesteld worden of de dekkingsgehoudenheid van de verzekeraar in casu niet eerder beoordeeld werd op basis van de om-
schrijving van de waarborg van de buitencontractuele aansprakelijkheid onder de brandpolis (“RC habitation”) dan op basis van artikel 52 WLVO. Twee jaar later oordeelde hetzelfde Hof van Beroep te Bergen immers bij een arrest van 13 september 2011 dat de schade die veroorzaakt werd aan het naburige gebouw ten gevolge van een interventie genomen op initiatief van de brandweer, de dag na de dag waarop het schadegeval zich had voorgedaan, geen reddingskosten waren in de zin van artikel 62 WLVO en artikel 52 WLVO omdat de interventie niet plaatsvond op vraag van de verzekeraar of de verzekerde.55
V. Conclusie Niettegenstaande artikel 52 WLVO in een gedetailleerde en dwingende regeling voorziet voor de dekking van reddingskosten, bestaan er hieromtrent in de praktijk nog heel wat misverstanden en discussies tussen verzekerden, makelaars en verzekeraars. Niet alle controversiële vragen werden daarbij reeds definitief beslecht in de rechtspraak. Het blijft dan ook een zaak om in deze materie de verdere jurisprudentiële ontwikkelingen van nabij te volgen voor een beter inzicht in de respectievelijke rechten en verplichtingen van verzekerden en verzekeraars.
..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
53. 54. 55.
Bergen 11 maart 2009, For. Ass. 2009, 175, met noot B. VOGLET, “Le régime des frais de sauvetage en assurances de dommages”. B. VOGLET, “Le régime des frais de sauvetage en assurances de dommages” (noot onder Bergen 11 maart 2009), For. Ass. 2009, 177. Bergen 13 september 2011, Bull. ass. 2012/13, nr. 380, 377.
Kluwer – Tijdschrift voor Verzekeringen
T. Verz./ Bull. Ass. 2014/1 - n° 386 – 31