Dit was een geweldige dag! Impressies van Lelystad door Ruud en Steffen Nagel
Dit was een geweldige dag! Impressies van Lelystad door Ruud en Steffen Nagel
12
1
E e n i m m e n s e v r a ag
Een man en een vrouw. Ze wachten in koud niemandsland. In hun rug het gevangeniscomplex, voor hun neus de Landstrekenwijk. Je kunt er dus voor kiezen te zeggen dat de wijk zich tegenover de gevangenis bevindt, óf de gevangenis tegenover de wijk. Gewichtige keuze, want het perspectief weegt hier buitengewoon zwaar, het gaat om twee verschillende sterrenstelsels.
De Penitentiaire Inrichting Lelystad, PIL in de volksmond,
en de twee-onder-een-kap-woningen van de Landstrekenwijk worden gescheiden door de Larserdreef. Deze vierbaansweg vormt de neutrale zone tussen goed en kwaad. De afstand van voordeur tot gevangenismuur bedraagt hemelsbreed zo’n 100 meter; Usain Bolt doet er tien seconden over, op z’n sloffen, maar dát gaat hier niet lukken vanwege obstakels als gemeentegroen, hekwerken en afwateringsslootjes. Is de reële afstand een stukje-van-niks, de gevoelsafstand bedraagt minstens duizend zeemijlen.
Aan de ‘goede kant’, onder de lessenaardaken van het
hofje dat Oostermoer heet, overheerst de brave burgerlijkheid: scheefhangende kindertekeningen aan de koelkast, een makelaarsbord naast de schuur, vuile hondenpoten op het kliklaminaat, boekenkasten die Billy heten, een tuin van Intra. Het ruikt er naar gebakken ei met bacon, WC-eend, huisdier, gekookte broccoli of ander aroma. Geluid erbij? Een tenor
13
onder de douche, loeiende stofzuiger, knetterend haardvuur, toonladders op een niet-gestemde piano, uit de hand lopende puberopstand of een zoetig cd’tje van André Rieu. Volop huiselijkheid dus, zeker nu, midwinter, de kerstballen liggen amper weer op zolder. Achter een raam zit een dikke, rode kater op de vensterbank. Hij kijkt hoogmoedig de koudkale wereld in.
Hoe het er achter de muren aan de overkant aan toegaat
weet men niet, want daar komt de brave burger natuurlijk nooit. Je moet er sodeju nogal wat voor doen om er verzeild te raken. Een gezéur, daar heb je als weldenkend mens toch helemaal geen zin in! Maar ja, weldenkendheid is soms ver te zoeken, bijvoorbeeld doordat je zit opgezadeld met kansloze genen, een kommervol verleden of foute vrienden, cumulerend in een slechte ik. Niet zelden is een goede keuze dan onmogelijk, áls er al iets te kiezen valt in het leven - een immense vraag. Mocht die optie er tóch zijn, dan kiest niemand vrijwillig hiér voor:
Vier meter hoog beton dat zich als kruiend ijs uit de polder
oprijst; op de muren een tuigage van stroomdraden; twee laagronde koepels cupmaat B; een naargeestige bovenbouw die veel weg heeft van een luchthavenunit in het oude Oostblok; een strenge parkeerplaats die je pas bereikt als de tolpoortjes akkoord gaan. En dat is nog maar de buitenkant… De gevangenis schampt de stad waardoor hij een dubbelfunctie lijkt te hebben: naast menselijke bewaarplaats fungeert-ie ter plekke ook als een soort stadswal, net een middeleeuwse vesting. Maar bij zo’n vesting denk je al gauw aan banieren
14
en herauten, jonkvrouwen en ridders, minstrelen en sloeries. Kleuren dus! Niets van dat al bij de PIL. De muren, de grond, de januarihemel: grauw, grauw, grauw. Gelijkopgaand met de gevangenis zijn, in dit jaargetijde, ook de stad en de omliggende polder verstoken van opbeurende tinten. De peppels dragen geen blad, het gras houdt winterslaap, de klei heeft de kleur van klei. Hier en daar liggen sneeuwresten als schimmelwratten op plakkaten molmende boomschors.
Om een vesting hoort een gracht. Ook hier. In dit smalle
water tussen gevangenismuur en langsjakkerend verkeer drijven twee zwanen. Hun wit steekt in je ogen. De grote vogels slapen, hebben hun koppen kunstig achterwaarts in hun verendek geschroefd. Een roerloos stel, voor het leven verbonden.
Buiten de slapende zwanen en de over de Larserdreef
voortzoevende gezichtlozen in hun zwarte Audi’s en grijze Astra’s, zijn nog twee wezens in dit decor present: de man en de vrouw uit het begin van dit verhaal. Ze staan naast elkaar bij de bushalte, een transparante abri voorzien van metalen zittingen, direct naast de inrit van de gevangenis, niet ver van de spoordijk. Het tweetal is getint, bruin, zwart, hoe zeg je het correct. Afrika of West-Indië. De man is hooguit twintig. De vrouw is ouder, maar niet oud genoeg om zijn moeder te zijn, wellicht zijn grote zus. Hij draagt een sportjack, ruimzittende broek met laaghangend kruis, witte gympen met losse veters; op zijn hoofd een wollen muts die hij tot over zijn wenkbrauwen heeft getrokken. De vrouw is gehuld in een vaalgewassen mantel; rond het hoofd een doek. Op de grond tussen hen in staat een koffertje, een ouderwets, versleten bruinleren ding
15
zoals handelsreizigers ze meezeulen in oude films. Het tweetal staat uit de wind, vlak naast het billboard waarop reclame van de Postcodeloterij. In de hoek van het bushokje ligt een woekering van straatvuil. Het wachten is op de bus naar het stadscentrum.
Senegal, Mali, Kaapverdië, Haïti, Nigeria, Somalië? Je weet
‘t niet. Je weet ook niet wat ze hier doen, en wat er misging, want ze staan natuurlijk niet voor hun plezier voor het gevang. Gemakshalve hou ik het erop dat de jonge man zojuist zijn straf heeft uitgezeten en dat zijn grote zus ‘m zojuist heeft opgehaald om broerlief weer in de familieschoot op te nemen. Verzinnen en fantaseren geeft glans aan de wereld. En het kost niets. Nu ik toch bezig ben… Je leeft in een bestoft koperen landschap, woont in een dorpje met ’n schooltje, kerk of moskee, markt, waterput, wat valse honden en rondgrazend vee met uitstulpend gebeente. De weeïge geur van hitte hangt over dit bestaan. Er gebeurt weinig tot niets, het is stil, drukkend stil. Maar eenmaal in de week breekt de sleur. Dan doemt in de trillende verte iets op: een stipje met in zijn kielzog een uitdijende stofworm. Het is de overbelaste, krakende autobus die dorpelingen haalt of brengt van en naar de stad die op een dag reizen ligt. De komst van de rammelkast zorgt voor reuring: volk dromt samen voor ruil of roddel. Wanneer een tijdje later de bus weer vertrekt ren je achter ‘m aan, samen met de andere dorpskinderen. Wie ‘m het langst kan bijbenen heeft heldenstatus, maar ook stoflongen en bloedvoeten. Vervolgens kijk je de krimpende bus lang na. Is-ie helemaal uit zicht, keert het gewone leven terug.
16
Wat een sleur, zeker voor jou, want je hebt jongensogen, bent nog zo speels, verveelt je snel. Nóg veel vervelender wordt het als soldatenbendes het dorpje binnenvallen, wat met enige regelmaat gebeurt. Patserige strijders zijn het, met van de schouder bungelende AK-47’s. Mannen, soms jongens nog, die iedereen toeschreeuwen wat te doen en in welke god te geloven. Jij maakt je in dat geval wijselijk klein, sprokkelt wat hout voor de pot, hoedt het vee en hoopt dat de soldaten weer snel oprotten naar een ander dorp om dáar verderf te zaaien.
Tussen deze repressie en dorpse ledigheid in, wikkel je op
gezette tijden een familielid in lappen waarna je hem of haar begraaft voordat de honden er lucht van krijgen.
Op een dag heb je schoon genoeg van dit stoffige bestaan.
Je hebt wat gespaard of gejat, ritselt een kaartje en stapt in de krakende bus naar die verre stad. Simpel. Vervolgens zwerf je door een buitenissige wereld. Je rotzooit en rommelt hier en daar, grijpt het vreemde leven beet, leert inventief te handelen, wordt bedreven en uiteindelijk gaat opportunisme en durf over in roekeloosheid waardoor het goed fout gaat. Je belandt achter de tralies. En dan, ineens, sta je naast je grote zus in een ver land, in een bushokje aan de rand van een koude stad in een winterse polder. De vrouw is gaan zitten op het abribankje. Kil ijzer. Ze kijkt naar haar schoenen, dan naar het billboard van de Postcodeloterij. Ze gaapt wijd. Ze zegt wat tegen de man, het broertje.
Hij zegt niets terug.
De bus naar het centrum komt maar niet.
De jongeman staat onbeweeglijk, kijkt voor zich uit. Zijn
17
malle gympen wijzen naar buiten, net een zwarte Charlie Chaplin.
Dan draait zijn muts mee met een trein die de stad uit acce-
lereert, op weg naar het modernisme van Almere, dwingende vermaak van Amsterdam of naar een andere lonkende plek in dit voor hem vreemd ingekaderde land vol melk en honing.
Wanneer de trein uit beeld is kijkt hij weer voor zich uit,
naar de woonwijk aan de overkant. Vanachter het vensterglas aan de Oostermoer blikt de rode kater terug. Volgevreten en hoogmoedig.
18
2
De te nnisvrouwe n
‘Ik ben ont-zet-tend aan zitten toe,’ kreunt de ene vrouw met een pijnlijke grimas tegen de andere. Zo heb ik het niet eerder horen zeggen, maar ik geloof de dames onvoorwaardelijk, want ze zien er afgepeigerd uit. Twee rode hoofden, het ene meer dan het andere. Degene die zo ostentatief aangaf ‘ontzettend aan zitten toe’ te zijn heeft het duidelijk het zwaarst. Ze blaast haar lange blonde slierten als verwaaide accolades uit het gezicht. Ze hebben zojuist de tennishal achter zich gelaten - de klapdeuren zwiepen nog na - en lopen via de centrale hal in rechte lijn naar de sportkantine, hier tot restorette gedoopt. Even wat drinken. Beiden in blauw trainingspak, het ene donkerder dan het andere. Degene met de verwaaide accolades trekt stewardesserig een kleine trolley achter zich aan. Zag ik nog niet eerder: een tennisster die een trolley meesleept. Zelfs topspelers en -speelsters sjouwen tijdens Grand Slam-toernooien nog steeds met enorme sporttassen, dus een tennistrolley is geheel nieuw voor me. Maar deze dame is wellicht trendsetter, je hebt van die mensen.
De twee passeren me achterlangs. Uit de trolley priemen
drie racketstelen als Vlaamse frieten. De handvatten zijn omwikkeld met lichtgele tape. Beduimelde grips, smoezelig van de frictie tussen zweethand en sportartikel. Zo kom je het vaak tegen in kruiswoordpuzzels: sportartikel met zes letters. Racket.
19