Hoogspanning Op zolder staat een kist. In die kist zit heel veel. Ook een meisje. Roosje.
Roosje speelt graag op zolder. Daar kan alles gebeuren. Daar kan ze alles spelen. En lawaai maken.
Beneden is het al een tijdje niet meer leuk. Beneden is de spanning hoog tussen mama en papa. Stilte.
Keer op keer,dag na dag. Stilte.
Op zolder niet! Daar is het fijn! Tenminste als het luik dicht blijft!
2
Dit is de lesmap van “Hoogspanning”. Wij hopen dat u hiermee aan de slag kunt en wensen jullie een fijne voorstelling toe! *Info over de schrijver/maker. “Hoogspanning” is de nieuwe voorstelling van Nele Goossens. Nele studeerde in 1999 af als meester in de Kleinkunst aan Studio Herman Teirlinck. Op het gebied van kindervoorstellingen is Nele niet aan haar proefstuk toe! Ze schreef en speelde in 2001“Marcelleke Flanelleke” voor theater Froe Froe en in 2003 “De Sinterklaasshow” voor Het Paleis. Daarnaast was Nele onder meer te zien in de volgende kindervoorstellingen van theater Froe Froe: “Het Beest”,” Orfee”, ”Aliceke”,” Kleine sofie”,” ZMRN” en “Labyrint”. *Hoe en waarom kwam deze voorstelling tot stand? Geïnspireerd door haar eigen leven, schreef Nele “Hoogspanning”. Spanningen in huis. Ze maakte het mee als kind en later als ouder. Doorspekt van de hierbij passende gevoelens, maakte Nele “Hoogspanning.” Met maar één doel! Kinderen die middenin zitten, laten zien dat ze niet de enige zijn die dit meemaken. Dus ze dook samen met coach en regisseur Colette Notenboom in de repetitieruimte om het verhaal te laten ontstaan.
3
Hieronder vind je enkele vragen die een gesprek tot stand kunnen brengen met betrekking tot de voorsteling. Wat zeer belangrijk is in het filosoferen met kinderen; “Er zijn geen verkeerde antwoorden!” Geef hen dit mee aub….zo voelen ze zich veilig en ongeremd om te praten!
Electriciteit: 1. Als je het woord elektriciteit hoort, waar denk je dan aan? Zet het woord elektriciteit in het midden van het schoolbord en laat de kinderen associëren, zodat er een woordweb onstaat. 2. Welke apparaten in huis werken op elektriciteit? 3. Hoe wordt elektriciteit gemaakt? Als je een dynamo tegen je fietsband laat draaien, gaat het fietslampje branden. Hoe sneller je fietst, hoe feller het lampje brandt. Op deze manier wordt een groot deel van de elektriciteit die je in huis gebruikt, ook gemaakt. Grote dynamo's worden aan het draaien gebracht en geven elektriciteit. Net als op de fiets. Maar er is een probleem: hoe krijg je die grote dynamo's aan het draaien? Daarvoor heb je dan weer energie nodig. Dat gaat zo: met brandstoffen zoals olie of steenkool wordt water verhit tot er stoom af komt. Net zoals met een fluitketeltje water op het gas. Die stoom heeft ruimte nodig. De stoom gaat via een buis naar een turbine. Die werkt zoals een waterrad. Door de druk van de stoom gaat de turbine draaien. Hieraan zit een dynamo (generator) die meedraait. En zo wordt elektriciteit gemaakt.
4
4.Op welke verschillende manieren wordt het water verhit om de dynamo te laten draaien? Windmolens: Windturbines maken gebruik van zeer grote wieken die de wind vangen, waardoor een generator draait die de elektriciteit opwekt. Zonnepanelen: De energie van zonlicht wordt gebruikt om elektriciteit te produceren met zonnepanelen. Deze panelen bevatten meestal silicium. Ze produceren electriciteit wanneer er zonlicht op valt. Kerncentrales: Kerncentrales maken gebruik van een radioactieve brandstof (uranium). Uraniumatomen laten kleine deeltjes los (neutronen) die botsen tegen andere uraniumatomen, waardoor ze in 2 splitsen en warmte, straling en meer neutronen creëren. De warmte wordt gebruikt om de stroom te maken die de stoomturbines, turbines en generator doen draaien. Geothermische energie of aardwarmte: Aardwarmte maakt gebruik van heet water in reservoirs diep in de aarde. Het water begint aan de oppervlakte te koken. De stoom zorgt ervoor dat de turbines en de generator draaien om elektriciteit te produceren. Biomassacentrale: In een biomassacentrale is de brandstof biogas uit plantaardige of dierlijk afval. Dit gas wordt verbrand om water tot stoom te maken. De stoom zorgt ervoor dat de turbines en de generator draaien om elektriciteit te produceren. 4. Als er dan elektriciteit is, wordt deze door hoogspanningskabels, die verbonden zijn door hoogspanningsmasten, naar onze huizen gestuurd. Hoe zien deze kabels eruit? Kijk naar het affichebeeld.
5
Gevoelens: 1. Ben je al eens verliefd geweest? Wat voel je als je verliefd bent? Waar voel je dat? 2. Hoe heb je duidelijk gemaakt aan de andere persoon dat je verliefd was. Briefje? Mailtje? Berichtje? Het vertelt? Of niet durven zeggen? 3. Welke manieren zijn er allemaal om contact te maken met iemand? Telefoneren, brief schrijven, mailtje, een berichtje, What’s App, Facebook, Twitter, Skype, een gesprek met een koffie of een etentje. 4. Weten jullie hoe jullie mama en papa elkaar hebben leren kennen? Zo niet? Vraag het vanavond en dan kunnen we daar morgen over praten. 5. Wat zijn de leukste momenten met je papa en mama? Samen knuffelen? Samen fietsen? Samen eten? 6. Hebben jullie mama of papa wel eens ruzie? Wat doe jij dan? Word je stil of juist heel luid, begin je te wenen? Trek je je terug? Waar ga je dan zitten? Of ga je onder tafel zitten? In de kelder? Op zolder? In je kamer? Ben je bang als mama en papa ruzie maken? Waar ben je bang van? Zo ja, wat voel je dan?
6
7.Zijn je mama en papa na een ruzie wel eens stil? Wat voel je dan? Is er dan een spanning in huis? Hoe voel je dat er ergens een spanning is? Waar voel je dat in je lichaam? Wat is een spanning? DOE OPDRACHT Neem een elastiekje in ontspannen toestand en laat de kinderen hieraan voelen. Trek het elastiekje helemaal open, zodat het spant en laat de kinderen hieraan voelen. Zo kunnen ze het begrip spanning beter begrijpen. 7. Hoe weet je dat de ruzie terug voorbij is? 8. Hoe kan je het weer goedmaken als je zelf ruzie gemaakt hebt met je zus of broer of vriend? Sorry zeggen, uitleggen waarom je kwaad was en zeggen dat het je spijt, een knuffel geven.
7
Activiteiten voor in de klas. Een keer uitproberen, met de klas. 1. Wat vind je het leukste? Veel lawaai of een lange stilte? Maak even met zijn allen veel lawaai, daarna bespreken wat je gevoeld hebt. Laat daarna een lange stilte en bespreek wat ze gevoeld hebben. Wat vind je het leukst veel lawaai of stilte? 2. Welke geluiden zijn er in huis? Welke machines maken geluiden? Doe de geluiden van de machines na. 3. Maak een kamp in de klas. Waarmee kan je allemaal kampen bouwen? Wat heb je nodig? (Dekens, kussens, touw...) Als jullie allemaal in het kamp zitten kan er een gesprek ontstaan door volgende vragen. Hoe voelt het om in een kamp te zitten? Voel je je veilig? Vind je het gezellig? Bouwen jullie thuis ooit kampen? Wat is het fijnste plekje in jullie huis? Waarom? Hoe voel je je daar? 4. Weten jullie hoe je popcorn maakt? Bereiding popcorn: 1. Doe veel maïskiemolie in een pot en laat de olie heel warm worden (de olie moet net beginnen roken). Doe een laagje maïs in de pot en strooi er onmiddellijk de suiker over. Zet een deksel op de pot en de maïs begint te poffen.
8
2. Als de maïs gepoft is, neem je hem van het vuur en dan roer je af en toe in de popcorn zodat hij niet kan kleven.
Na de voorstelling.
Verwerking: Een theatervoorstelling is een hele belevenis voor de kinderen. Het is dan ook belangrijk om genoeg nabeschouwing te doen in de klas. Op die manier kunnen de kinderen hun verhaal en spanning kwijt en kan de leerkracht tegelijk ontdekken wat de kinderen van de voorstelling oppikten. Daarbovenop kan een theatervoorstelling een dankbaar gegeven zijn om allerlei thema’s aan te boren, want het is goed mogelijk dat er één of meerdere kinderen in de klas zich in deze situatie bevinden. Zo kan er een gesprek ontstaan en dit geeft de kinderen hopelijk het vertrouwen en de mogelijkheid om eventueel in de toekomst, indien nodig, hier nog over te praten met de leerkracht. Kringgesprek: De kinderen hebben behoefte aan vertellen na een voorstelling, maar forceer zeker niets. Soms komt het allemaal een week of twee later naar boven. In een kringgesprek leren ze ook naar elkaar luisteren en zelf het woord voeren. Mogelijke vragen: Wat zag je? Wat vond je mooi? En waarom? Wat vond je niet mooi? En waarom? Wat vond je spannend? En waarom? Wie deed er allemaal mee? (Welke personages?) Wat begreep je niet helemaal? Welk personage vond je het leukste? Waar gaat de voorstelling over? Wat is er allemaal gebeurd?
9
Tekenen: Laat de kinderen een vrije tekening maken over de voorstelling. Maak daarna een kleine tentoonstelling van alle tekeningen en laat de kinderen naar elkaars werk kijken. Praat over de verschillende tekeningen. Dit is extra aanvulling. Hoe bereid je kinderen voor om naar theater te gaan? Theatertaal De kinderen bewust maken van de conventies in een theaterzaal: hoe gedraag je je voor en tijdens de voorstelling? Je kan het eerst vragen aan de kinderen en dan zien of ze onderstaande dingen zeker genoemd hebben. 1.Je blijft tijdens de voorstelling op je zetel zitten. 2.Tijdens de voorstelling praat je niet. 3.Je stoort je buur in de schouwburg niet. 4.Je klapt niet telkens mee wanneer je muziek hoort. Dat stoort de anderen en zo hoor je de tekst misschien niet. 5.Wanneer de zaallichten uitgaan en het is even donker bij de aanvang van de voorstelling maken we geen geluiden ( boe-geroep en zo ). 6.Na de voorstelling geef je een applaus door in je handen te klappen. Een voorstelling maken De leerkracht kan eerst en vooral aan de kinderen vragen wat er zoal komt kijken bij het maken van een theaterstuk. Wie en wat zouden ze nodig hebben? Wat moet er aanwezig zijn op en naast het podium om van een ‘theatervoorstelling’ te kunnen spreken? Voor deze voorstelling: één acteur - een technieker om de lichten en het geluid te bedienen - een decorontwerper - een kostuumontwerpster - een tekstschrijver/auteur - een regisseur - een publiek – een podium – lichten – etc.
10
Toneel spelen Een toneelspeler of acteur moet veel verschillende gevoelens kunnen spelen. De vier belangrijkste gevoelens beginnen allemaal met een B . Kunnen de leerlingen deze zelf bedenken? Schrijf op het bord vier B’s zoals hieronder. (Blij, Bang, Boos, Bedroefd) B.......................... B.............................. B........................ B........................... Enkele toneelopdrachten Nu we deze gevoelens te weten gekomen zijn, kunnen we ze eens proberen spelen! Opdracht 1: De leerkracht zegt een gevoel en wanneer de leerlingen een klap horen, tonen ze met hun gezicht het juiste gevoel. Ze kunnen dit gevoel klein tonen maar ook heel groot. Kennen de leerlingen nog andere gevoelens? Deze mogen ze ook tonen... Opdracht 2: De leerkracht schrijft enkele zinnen op het bord en duidt per zin vier leerlingen aan. Elke leerling zegt dezelfde zin maar met een andere gevoel. Ook hier kunnen de leerlingen heel ‘echt’ spelen of net heel groot en overdreven. Opdracht 3: de climax De handelingen die moeten uitgebeeld worden, worden steeds erger, intenser. - Je wacht op de bus en krijgt jeuk, niemand mag het opmerken. - De vloer onder je wordt steeds warmer. - Je zit op de bus en moet plassen. - Je bent op een feest, er is iemand een speech aan het geven en jij krijgt de slappe lach. Maar dat mag niet. Je onderdrukt de slappe lach.
11