EUROPESE COMMISSIE
OPENBARE RAADPLEGING OVER DE "EUROPA 2020"-STRATEGIE Naam: Joeri De Blauwer Gegevens: Adres: Boudewijnlaan 30 bus 20 1000 Brussel Telefoonnummer: 0032(0)2 553 53 99 E-mailadres:
[email protected] Land van vestiging: België Taal van uw bijdrage: Nederlands Type organisatie: Lidstaat Overheidsinstantie Geregistreerde organisatie Geregistreerd bedrijf Particulier Niet-geregistreerde organisatie/bedrijf X Andere, namelijk: VLAAMSE REGERING (REGIO)
Belangrijkste onderwerp(en) in uw bijdrage: Economische en financiële zaken Concurrentievermogen Industrie Interne markt Werkgelegenheid Onderzoek, ontwikkeling en innovatie Digitale economie Bijlage 0
1
Klimaat, energie en grondstoffenefficiëntie Onderwijs Armoede/sociale uitsluiting X Andere, namelijk: de antwoorden van de Vlaamse Regering hebben zowel betrekking op de governance als de inhoudelijke dimensie van de Europa 2020-strategie.
Registratienummer ingeschreven):
(als
u/uw
organisatie
in
het
Transparantieregister
is
Mijn antwoord mag... X ...samen met mijn persoonlijke gegevens worden gepubliceerd ...alleen anoniem worden gepubliceerd ...niet worden gepubliceerd A) Achtergrond van de openbare raadpleging In maart 2010 heeft de EU het startschot gegeven voor de Europa 2020-strategie om slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen. Die moet van Europa een concurrerende kenniseconomie maken, zonder afbreuk te doen aan het sociale marktmodel van de EU, en tegelijkertijd onze grondstoffenefficiëntie te verbeteren. De strategie is bedoeld als partnerschap tussen de EU en de lidstaten om groei en werkgelegenheid te bevorderen. De Europa 2020-strategie draait rond vijf hoofddoelstellingen op het gebied van werkgelegenheid, onderzoek en ontwikkeling, klimaat en energie1, onderwijs en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Ook bevat de strategie een reeks actieprogramma's, zogenaamde vlaggenschipinitiatieven, op zeven gebieden die van cruciaal belang worden geacht voor meer groei, namelijk innovatie, de digitale economie, werkgelegenheid, jeugd, industriebeleid, armoede en grondstoffenefficiëntie. De EU ondersteunt de doelstellingen van de strategie ook centraal met haar beleid voor de interne markt, de EU-begroting en de buitenlandagenda. Uitvoering en toezicht in verband met de Europa 2020-strategie vallen onder het Europees Semester, de jaarlijkse procedure om het economisch en begrotingsbeleid op EU-niveau te coördineren. In het kader van het Europees Semester bespreken de EU-instellingen gezamenlijk de brede prioriteiten, doen de lidstaten jaarlijks toezeggingen en stelt de Commissie landspecifieke aanbevelingen op, die op het hoogste niveau door de leiders in de Europese Raad onderschreven worden. Deze aanbevelingen moeten de lidstaten meenemen in hun beleid en begroting. Samen met de EU-begroting vormen de
1
In januari 2014 heeft de Commissie een kader voor het energie- en klimaatbeleid tot 2030 gepresenteerd. Enkele belangrijke punten: de uitstoot aan broeikasgassen moet 40% onder het niveau van 1990 komen, in de hele EU moet minstens 27% van de gebruikte energie hernieuwbaar zijn en de energie-efficiëntiedoelstellingen worden nog verder aangescherpt.
Bijlage 0
2
landspecifieke aanbevelingen dan ook een essentieel instrument voor de uitvoering van de Europa 2020-strategie. Nu heeft de Commissie voorgesteld om de eerste vier jaar van de Europa 2020-strategie te evalueren, en op 20-21 maart 2014 heeft de Europese Raad daarmee ingestemd. Op 5 maart 2014 heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd waarin ze de balans opmaakt van de Europa 2020-strategie (Mededeling en bijlagen ) en al enkele lessen trekt uit de eerste jaren waarin de strategie is uitgevoerd. Voortbouwend op deze eerste resultaten en in de context van een geleidelijk herstel van de Europese economieën, is het tijd om na te denken over de strategie voor de komende jaren. Met deze vragenlijst willen wij uw mening te weten komen: welke lessen kunnen we trekken uit de eerste jaren van Europa 2020, en waarmee moeten we in de toekomst rekening houden voor de groeistrategie van de EU na de crisis? B) Vragen: 1) De balans opmaken: de Europa 2020-strategie tussen 2010 en 2014 Inhoud en uitvoering
Wat betekent de Europa 2020-strategie voor u? Welke elementen van de strategie zijn voor u het belangrijkst? Voor Vlaanderen biedt de Europa 2020-strategie een uitstekend referentiekader dat aantoont dat het Vlaams beleid past binnen bredere, Europees gedragen prioriteiten. De concrete doelstellingen vormen een benchmark waarmee Vlaanderen haar beleid en resultaten kan vergelijken met andere landen en regio’s uit Europa. Vlaanderen is één van de weinige regio’s in de EU die jaarlijks een eigen hervormingsprogramma opstelt. Met dit Vlaams Hervormingsprogramma (VHP) demonstreert Vlaanderen dat het zich ten volle in het Europees Semester inschakelt. In het VHP heeft de Vlaamse Regering haar eigen Europa 2020-streefcijfers vastgelegd en bovendien enkele subdoelstellingen (kansengroepen, kinderarmoede) ingeschreven. Het VHP beschrijft ook de structurele sociaaleconomische hervormingen die de Vlaamse Regering als antwoord op de landenspecifieke aanbevelingen heeft genomen. De sociale partners (VESOC) en de (boven)lokale besturen worden bij dit proces betrokken. Het VHP wordt ook jaarlijks op een website van de Vlaamse overheid gepubliceerd (zie http://www.vlaandereninactie.be/over/vlaams-hervormingsprogramma-2014 voor het VHP 2014) en een samenvatting is ook in het Engels raadpleegbaar (zie http://www.vlaandereninactie.be/media/1198 voor de samenvatting van het VHP 2014 in het Engels). Sinds 2011 wordt het VHP ook aan de voorzitter en de diensten van de Europese Commissie (EC) bezorgd. De relevantie van de Europa 2020-strategie voor Vlaanderen blijkt uit haar exclusieve of minstens gedeelde bevoegdheden die voor de realisatie van de Europa 2020doelstellingen van groot belang zijn. In het kader van de zesde staatshervorming van België zijn sinds juli 2014 nog meer bevoegdheden naar Vlaanderen overgeheveld. Dit sterkt de Vlaamse Regering dat ze nog meer zal moeten inzetten op de realisatie van de Europa 2020-doelstellingen en een doeltreffender antwoord zal kunnen geven op de landenspecifieke aanbevelingen. Vindt u dat de Europa 2020-strategie uiteindelijk enig verschil heeft gemaakt? Leg uit.
De Europa 2020-strategie heeft er voor gezorgd dat bepaalde thema’s meer prominent op zowel de Europese als Vlaamse agenda werden geplaatst, door de opname van Bijlage 0 3
concrete targets die mee een leidraad vormen bij het tot stand komen van beleid en waarover in het Vlaams Hervormingsprogramma (VHP) wordt gerapporteerd. De landenspecifieke aanbevelingen zijn richtinggevend in de Vlaamse beleidsdiscussies en de beleidsintenties van de Vlaamse ministers. Ze brengen een noodzakelijk (middel)langetermijnperspectief in het beleidsdiscours. Door voortdurend de aandacht te vestigen op de structurele zwaktes en bedreigingen van de Vlaamse economie door middel van heldere en herkenbare doelstellingen en indicatoren, helpt de Europa 2020strategie om binnen de lidstaten en Europese regio’s draagvlak te creëren voor de nodige hervormingen.
Heeft de informatie over wat andere EU-landen in het kader van Europa 2020 doen, invloed gehad op de aanpak in uw eigen land? Geef voorbeelden. De Europa 2020-strategie heeft Vlaanderen aangezet om nog meer dan in het verleden al het geval was, haar beleid en resultaten te gaan benchmarken. In het VHP en in de bijlagen wordt de Vlaamse stand van zaken m.b.t. de Europa 2020-doelstellingen steevast vergeleken met de resultaten van de 28 lidstaten van de EU. Ook worden in het VHP de Europa 2020-doelstellingen van de 28 lidstaten opgenomen, zodat het voor Vlaanderen duidelijk is welke doelstellingen de lidstaten met topambities inzake Europa 2020 hebben. Dit heeft Vlaanderen gemobiliseerd om te streven naar een Europa 2020toppositie. De impact van grote hervormingen in andere landen wordt zichtbaarder door de voortdurende monitoring en evaluaties van de prestaties van de lidstaten. Dit verhoogt de druk op andere landen om niet achter te blijven. Toch moet volledigheidshalve aangegeven worden dat andere kanalen vaak belangrijker zijn om informatie-uitwisseling te doen. Als Vlaanderen inspiratie heeft gevonden bij andere landen met betrekking tot de uitwerking van het klimaat- en energiebeleid, dan is dat hoofdzakelijk gebeurd als gevolg van de informatie-uitwisseling die er plaatsvindt in de schoot van werkgroepen die in kader van de implementatie van de EU-richtlijnen zijn opgericht. De invloed van wat gebeurt in andere landen / regio’s in bepaalde delen van het onderzoeks- en innovatiebeleid bv. rond risicokapitaal, innovatievouchers, oproepen voor bepaalde types projecten of mobiliteitsprogramma’s vindt sedert lang plaats via de bestaande internationale onderzoekskanalen als TAFTIE, Interreg-projecten, de ERACadviesgroep, Vanguard Initiative regio’s, en dus onafhankelijk van de invloed of inspiratie van de maatregelen in kader van de Europa 2020-strategie.
Zijn alle belanghebbenden voldoende betrokken bij de Europa 2020-strategie? Bent u betrokken bij de Europa 2020-strategie? Zou u er meer betrokken bij willen zijn? Zo ja, op welke manier? De Europa 2020-strategie is vandaag nog te vaak een partnerschap tussen de Europese Unie en haar lidstaten. Regionale overheden, en vooral die overheden die over verregaande of zelfs exclusieve bevoegdheden in het kader van de Europa 2020strategie beschikken, dienen op Europees niveau veel nauwer betrokken en gehoord te worden. Regio’s kunnen bovendien een heel belangrijke rol spelen om het draagvlak van de strategie binnen de lidstaten verder te vergroten en het is belangrijk dat dit ook door de EC wordt erkend. Zo betrekt Vlaanderen bijvoorbeeld sinds 2013 de (boven)lokale besturen structureel bij het VHP en wordt hun bijdrage als een apart hoofdstuk in het VHP ingepast. Door de meerlagigheid van de bestuursniveaus in de EU ontstaat in het proces van het Europees semester vaak een spanningsveld tussen bevoegdheden die zich op nationaal
Bijlage 0
4
dan wel regionaal niveau bevinden. Zo zijn regionale verschillen in prestaties vandaag nog onvoldoende gevat in de landenspecifieke aanbevelingen van de EC, waardoor deze soms aan relevantie inboeten of volledig onopgemerkt blijven (zeker in federale lidstaten). Indien een aanbeveling aanspraak maakt op een bevoegdheid die zich op het regionale niveau bevindt, is het belangrijk dat de regio’s in kwestie zelf kunnen aangeven hoe zij met de aanbevelingen omgaan. De Vlaamse Regering is bovendien voorstander dat de EU niet alleen de regionale programma’s en plannen voor structurele hervormingen apart beoordeelt, maar dat het ook regiospecifieke aanbevelingen zou doen. Op deze manier worden de aanbevelingen duidelijk in kaart gebracht, de regionale inspanningen inzake Europa 2020 erkend en kunnen bepaalde regio’s zich niet meer achter de andere (overkoepelende nationale/federale) overheidsniveaus verschuilen. Bovendien wordt het eigenaarschap om de aanbevelingen op te volgen daardoor versterkt. Gezien de verregaande bevoegdheidsverdeling in België worden de deelstaten op intraBelgisch niveau wel betrokken bij de opmaak van het Nationaal Hervormingsprogramma (NHP). Het VHP vormt daarbij de basis voor de Vlaamse bijdrage aan het NHP. Een samenvatting van het VHP gaat ook als bijlage bij het NHP. Dit neemt niet weg dat intenser Europa 2020-overleg (federale overheid en gemeenschappen/gewesten) doorheen het jaar (en niet enkel bij de opmaak van het NHP) wel wenselijk is, zeker binnen bepaalde beleidsvelden. De EC zou moeten onderzoeken hoe de werkwijze en de timing van de bilaterale overlegmomenten EC-lidstaten kan worden verbeterd o.m. door ook rechtstreeks in dialoog moeten worden getreden met regionale beleidsmakers Het VHP wordt door Vlaanderen sinds 2011 ook rechtstreeks aan de voorzitter en diensten van de EC bezorgd en daarnaast neemt Vlaanderen ook deel aan de bilaterale ontmoetingen met de EC, zodat de maatregelen die Vlaanderen neemt ter uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen duidelijk aan de EC worden kenbaar gemaakt. In het regeerakkoord van de nieuwe Vlaamse Regering 2014-2019 wordt ingezet op een sterk Vlaanderen in een sterk Europa. Instrumenten
Dragen de huidige doelstellingen voor 2020 bij tot het doel van de strategie, namelijk meer groei en banen? [Doelstellingen: 75% van alle 20- tot 64-jarigen aan het werk; 3% van het bbp investeren in onderzoek en ontwikkeling; 20% minder broeikasgassen, 20% meer hernieuwbare energie en 20% meer energie-efficiëntie; maximaal 10% voortijdige schoolverlaters en minimaal 40% van alle jongeren een diploma hoger onderwijs; 20 miljoen mensen meer tegen armoede en sociale uitsluiting beschermen.] Het blijft momenteel moeilijk in te schatten in hoeverre de Europa 2020-doelstellingen in de voorbije jaren hebben bijgedragen aan meer groei en banen. De economische crisis zorgde ervoor dat we voor een aantal doelstellingen enigszins terug in de tijd werden gekatapulteerd. Het meten van het effect van de Europa 2020-maatregelen zelf is erg moeilijk of quasi onmogelijk door de verstrengeling met de anti-crisismaatregelen en de monetaire en budgettaire maatregelen. In het kader van het initiatief van de EC rond vergroening van het Europees Semester (en de discussie die het Italiaans voorzitterschap hieromtrent heeft geïnitieerd in de raad leefmilieu) wordt onderzocht welke effecten de vergroening (van de ontwikkeling van groene sectoren tot ecoinnovatie) kan hebben op de economische groei en werkgelegenheid. Volledigheidshalve moet ook opgemerkt worden dat het groeipotentieel uiteraard ook beïnvloed worden door maatregelen die in tal van andere domeinen worden genomen (concurrentievermogen, slagkrachtige overheid, fiscaliteit, …) en waarover geen specifieke Europa 2020doelstellingen werden bepaald. De Vlaamse Regering stelt voor dat er bijkomende
Bijlage 0
5
Europa 2020-doelstellingen zouden worden opgenomen en stelt het hier een doelstelling m.b.t. ondernemerschap en een doelstelling inzake industrieel beleid voorop. Aan het huidige tempo lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat de EU en de lidstaten (op enkele uitzonderingen na) hun doelstellingen zullen behalen. Van bij aanvang van de strategie was de kans op mislukken ervan al quasi structureel ingebed. Zelfs indien iedere lidstaat de vooropgestelde targets zou halen, dan nog zouden op EU-niveau de doelstellingen in 2020 niet worden bereikt. Er is toen een kans gemist om dit bij aanvang uit te klaren.
Vindt u sommige van de bestaande doelstellingen belangrijker dan andere? Leg uit. De betrokken hoofddoelstellingen zijn goed gekozen en zijn onderling vrij goed samenhangend. In se zou er geen rangorde in de doelstellingen mogen bestaan, gezien de vele interacties en noodzakelijke synergie in het realiseren van een slimme, duurzame en inclusieve economie. Het inzetten op een bepaalde doelstelling (bijvoorbeeld verhogen van de werkzaamheidsgraad) kan ook (positieve) effecten hebben op andere doelstellingen (armoede en sociale uitsluiting).
Vindt u het nuttig dat de EU-doelstellingen worden uitgesplitst in doelstellingen per land? Zo ja, wat is dan de beste manier om nationale doelstellingen vast te stellen? Hoe vond u de nationale doelstellingen tot nu toe: te ambitieus/voldoende ambitieus/niet ambitieus genoeg? De uitsplitsing van de doelstellingen per lidstaat zorgde ervoor dat de lidstaten duidelijker kunnen afgerekend worden op hun inspanningen. Dit is absoluut een meerwaarde ten opzichte van de Lissabonstrategie. Het ambitieniveau van de nationale doelstellingen werd bepaald rekening houdende met de economische en politieke situatie in de betreffende lidstaten. De EC zou bijvoorbeeld wel een ondergrens kunnen vastleggen die bekrachtigd wordt door de Europese Raad. Ook regionale doelstellingen zouden door de EC gevalideerd en gemonitord moeten worden.
Vlaanderen heeft eigen Europa 2020-doelstellingen vastgesteld, die in 2011 als zijnde ambitieus, maar realistisch werden betiteld. In 2014 moet vastgesteld worden dat wat de doelstellingen inzake onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, klimaat- en energie betreft er vooruitgang werd geboekt, maar dat wat werkzaamheid en armoede en sociale uitsluiting de cijfers in Vlaanderen niet gunstig evolueren. Binnen België heeft enkel Vlaanderen in 2011 regionale Europa 2020-doelstellingen opgesteld en zich op deze manier zeer transparant naar de EC opgesteld. Voor de doelstellingen inzake onderwijs, werkzaamheid, armoede en sociale uitsluiting zijn de Vlaamse Europa 2020doelstellingen ambitieuzer dan de federale. Wat onderzoek en ontwikkeling betreft, is de doelstelling even ambitieus als de federale. Wat klimaat en energie betreft, moet er nog een intern Belgische lastenverdeling gebeuren en is één en ander moeilijk vergelijkbaar. Regiospecifieke Europa 2020-doelstellingen spelen een sleutelrol in het opnemen van regionaal eigenaarschap en de Vlaamse regering pleit ervoor dat de EU en andere internationale organisaties meer gebruik zouden maken van regionale (gestandaardiseerde) statistieken. Dit zou kunnen verhelpen aan de soms ‘artificiële constructies’ waartoe lidstaten worden ‘gedwongen’, zoals bijvoorbeeld inzake de onderwijsdoelstellingen : zo is voor België een nationale, geaggregeerde onderwijsdoelstelling inzake vroegtijdig schoolverlaten of deelname hoger onderwijs inhoudsloos en beleidsmatig onbruikbaar omdat onderwijs een bevoegdheid van de Gemeenschappen is. Ook inzake het betrekken van belangrijke stakeholders is er in België ruimte voor verbetering. Op Vlaams niveau worden stakeholders zo veel mogelijk betrokken: zoals de Vlaamse sociale partners bij het opstellen van de Pact 2020indicatoren, of de bovenlokale besturen die ook een eigen luikje krijgen binnen het VHP. Ook in het nieuwe Vlaamse Regeerakkoord 2014-2019 wordt deze betrokkenheid met Bijlage 0 6
relevante stakeholders benadrukt: “De engagementen in het kader van het Vlaams Hervormingsprogramma Europa 2020 en het Pact 2020 blijven we daarom nastreven. De indicatoren actualiseren we i.f.v. gewijzigde externe omstandigheden na overleg met de SERV en de Verenigde Verenigingen.”
Wat is volgens u de toegevoegde waarde geweest van de zeven actieprogramma's voor groei? Heeft u concrete voorbeelden van de impact van zo'n actieprogramma? ["Vlaggenschipinitiatieven": "Een digitale agenda voor Europa", "Innovatie-Unie", "Jongeren in beweging", "Efficiënt gebruik van hulpbronnen", "Industriebeleid in een tijd van mondialisering", "Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen" en "Europees platform tegen armoede".] De kerninitiatieven zijn zeer heterogeen en dat vermindert de zichtbaarheid, herkenbaarheid en bemoeilijkt de onderlinge samenhang en coördinatie tussen de acties opgenomen in de zeven programma’s. Ook stellen we vast dat deze actieprogramma’s de voorbije jaren niet de hoogste prioriteit genoten. De vele ’thema’s en uiteenlopende maatregelen waren trouwens sowieso al aan de orde (hetzij op communautair niveau (zevende kaderprogramma / Horizon 2020, hetzij door afspraken tussen de lidstaten en de Raad). De Vlaamse Regering schat de meerwaarde van deze kerninitiatieven op dit ogenblik dan ook als vrij beperkt in. Toch hebben de kerninitiatieven een zeker invloed uitgeoefend en concreet kan bijvoorbeeld verwezen worden naar het vlaggenschip/kerninitiatief “De agenda voor nieuwe vaardigheden en banen” die de Vlaamse Regering inspireerde tot een project om sectorale competentieprognoses te ontwikkelen. Het Vlaggenschip/kerninitiatief ‘Efficiënt gebruik van hulpbronnen’ heeft geleid tot een gelijknamige Roadmap, welke een kader biedt voor de uitwerking en implementatie van beleidsacties. De roadmap geeft ook aan welke structurele en technologische ontwikkelingen we nodig hebben om te evolueren naar een hulpbronefficiënte samenleving in 2050, m.i.v. concrete tussentijdse mijlpalen (voor lidstaten en EC) voor het jaar 2020. De recente communicatie van de EC ‘Towards a circular economy’ gaat hier verder op door en geeft aan hoe we efficiënt kunnen omspringen met grondstoffen en tegelijk de afvalproductie reduceren. Het kan zinvol zijn om ook op het niveau van de kerninitiatieven (o.a. inzake efficiënt hulpbronnengebruik) becijferde doelstellingen naar voor te schuiven. De kerninitiatieven hebben zeker mogelijkheden in zich om rond de grote uitdagingen mobiliserend te werken, maar zal er ook meer moeten worden gewerkt aan een goede procesmatige invulling om vooruitgang te kunnen boeken. Gestructureerde partnerschappen met bijvoorbeeld het Comité van de Regio’s zou een mogelijkheid kunnen zijn om hier mobiliserend rond op te treden. De Vlaggenschepen moeten voldoende onderling coherent zijn en de nodige synergiën bewerkstelligen (o.a. tussen de 'digitale unie' en de 'nieuwe vaardigheden voor nieuwe jobs' vlaggenschepen). Tenslotte kan de EC nagaan of de zeven vlaggenschepen niet herleid kunnen worden tot vier vlaggenschepen in lijn met de vier projectteams binnen de nieuwe organisatiestructuur van de EC.
2) Aanpassing van de Europa 2020-strategie: de groeistrategie voor Europa na de crisis Inhoud en uitvoering
Heeft de EU een overkoepelende strategie op middellange termijn nodig om de komende jaren voor meer groei en banen te zorgen?
Bijlage 0
7
De Europa 2020-strategie moet zorgen voor “slimme, duurzame en inclusieve groei”. De drie prioriteiten waarop gefocust wordt, zijn de juiste. Om van Europa een kenniseconomie te maken moet er blijvend ingezet worden op de bestaande doelstellingen. Door met 5 onderling verbonden hoofddoelstellingen te werken, wordt al een belangrijke waaier van uitdagingen in diverse domeinen bestreken. Een Europese strategie voor groei en banen dient in de eerste plaats te focussen op het aanpakken van structurele handicaps (zoals loonkosten) en moet streven naar duurzame groei. Er blijft dus nood aan een overkoepelende strategie om duurzame groei en banen te realiseren, om de onevenwichten en ongelijkheden tussen en binnen lidstaten aan te pakken en om structurele hervormingen en flexibilisering van de arbeidsmarkt aan te moedigen. Deze centrale plaats van groei en jobs mag echter niet tot gevolg hebben dat de prioriteiten inzake duurzaamheid en inclusie uit het oog worden verloren. Ook onderwijs moet een sleutelrol (blijven) spelen. Wat inclusie betreft, zijn ingevolge de crisis de armoedecijfers opgelopen en het is noodzakelijk dat deze trend wordt gekeerd. Belangrijk is dat de Europa 2020-strategie ook een “maatschappelijk verantwoord” groeimodel is, en in deze optiek is het noodzakelijk dat de EC ook verder werk maakt van het “beyond GDP”-verhaal (http://ec.europa.eu/environment/beyond_gdp/index_en.html). De Europa 2020-strategie moet versterkt inzetten op duurzame ontwikkeling.
Wat zijn de belangrijkste en meest relevante onderwerpen die moeten worden aangepakt voor meer slimme, duurzame en inclusieve groei? De voorbije jaren stond, hoofdzakelijk ingevolge de crisis, voornamelijk het begrotingstechnische centraal en werd prioritair ingezet op het gezond maken van de overheidsfinanciën. Vlaanderen zette de voorbije jaren onverkort in op gezonde overheidsfinanciën en ook in het nieuwe Vlaamse regeerakkoord 2014-2019 wordt duidelijk aangegeven dat vanaf 2015 de begroting in evenwicht zal zijn. Door dit evenwicht op korte termijn te realiseren, kan snel nieuwe beleidsruimte worden gecreëerd om een ambitieus programma tot stand te brengen. De doelstellingen op het vlak van arbeidsmarktbeleid en sociale inclusie wegen vandaag minder zwaar door dan bijvoorbeeld de macro-economische en budgettaire doelstellingen (richtsnoeren 1 tot en met 3) in het Europees Semester. Het ene hoeft het andere niet uit te sluiten. Vlaanderen stelt dat gezonde overheidsfinanciën en het inzetten op groei een én-én verhaal is. Zo wil bijvoorbeeld de nieuwe Vlaamse Regering in haar regeerakkoord 2014-2019 alvast een stevig budgettair groeipad voor innovatie en ondernemingssteun bieden. Met een werkloosheidscijfer in de EU van rond de 11% en dramatische jeugdwerkloosheidscijfers in tal van Zuid-Europese lidstaten is het absoluut noodzakelijk dat de Europa 2020-strategie, als duurzame groeistrategie (economisch, sociaal, ecologisch), terug in het middelpunt van het Europees beleid wordt geplaatst en dat de maatregelen in de andere beleidsvelden hiermee verbonden worden.
Met welke nieuwe uitdagingen moeten we in de toekomst rekening houden? Een zeer grote uitdaging die zich voor de hele EU stelt is deze van de demografie en in het bijzonder de vergrijzing (en ouderenwerkloosheid). Om de kosten van de vergrijzing betaalbaar te houden moeten meer mensen aan het werk, en ook langer. Tegelijk verdwijnen vooral routinejobs door automatisering, delokalisering en offshoring, waardoor de arbeidsmarktkansen van vooral lager geschoolde mensen bedreigd worden. Het is dus zeer belangrijk dat groei en jobs een centrale plaats blijven innemen. Naast de uitdaging van de vergrijzing, is het belangrijk dat sterk wordt ingezet op de jeugd. De enorme jeugdwerkloosheidscijfers in tal van Europese landen nopen tot grote
Bijlage 0
8
investeringen in de jeugd, omdat zij de toekomst van de EU zijn en de EU het zich niet kan veroorloven om een generatie te verliezen. Ook ouderen mogen we niet uit het oog verliezen. Zo zijn bv. langere loopbanen een manier om te verhelpen aan de ouderenwerkloosheid en draagt bij aan een verhoging van de competitiviteit en gezondere overheidsfinanciën. Een ander belangrijke uitdaging is dat Europa meer met één stem spreekt in het buitenlands en internationaal beleid beleid. In een geglobaliseerde wereld is dit de enige manier om de Europese belangen te verdedigen en de competitiviteit van de EU en haar lidstaten te verzekeren en zo bij te dragen tot een grotere welvaart . In het internationale beleid wordt trouwens ook beleid vorm gegeven dat rechtstreeks van belang kan zijn voor de Europa 2020-strategie en bij wijze van voorbeeld kan hierbij verwezen worden naar het klimaatbeleid. De EU moet ook oog hebben voor de onderlinge concurrentie tussen EU-landen waardoor jobs verdwijnen van west naar oost (bv. in de transportsector of productiesector). Als geheel blijft het EU-gemiddelde misschien goed maar de industrie neemt in de ene lidstaat af en stijgt in de andere lidstaat als gevolg van delokalisering. Deze onderlinge concurrentie mag niet leiden tot een “race to the bottom” en de EU moet intern goed toezien of er zich geen perverse (tegenstrijdige) of verdoken mechanismen ontwikkelen die met de wetgeving niet waren beoogd. De onderlinge toepassing van de regels verschilt soms sterk tussen EU lidstaten en regio’s onderling, bv. rond milieu, veiligheid, schone productie, enz. wat, samen met verschillen in arbeidsen transportkosten, tot oneerlijke concurrentie leidt en verplaatsing van economische activiteiten en werkgelegenheid. De EU moet ook heel sterk inzetten op de externe dimensie van de Europa 2020-strategie, waar het extern handelsbeleid het mechanisme is om de welvaart voor de EU te versterken. De EU moet ook meer gecoördineerd optreden, zowel intern binnen de EC zelf als tussen de EU en de lidstaten. Dit moet bijdragen aan een beleid dat breder gedragen is. Een aantal maatregelen die bijdragen aan bepaalde Europa-2020-doelstellingen hebben een horizontale impact en raken aan verschillende beleidsdomeinen (vb. beleidsinitiatieven voor het realiseren van milieudoelstellingen hebben een impact op landbouwbeleid). Het zoeken naar synergiën met het beleid dat uitgewerkt wordt in kader van andere Europa 2020 doelstellingen is een uitdaging voor de toekomst. Voorbeelden zijn de linken met het werkgelegenheidsbeleid (groene jobs), het industrieen KMO-beleid (vb. circulaire economie), het innovatiebeleid (eco-innovatie, publieke sector innovatie), het fiscale beleid,… Om een grotere impact te genereren zou het logisch zijn om deze beslissingen breed af te toetsen, zowel op Europees, nationaal en regionaal niveau, binnen een soort multilevel governancekader. Op die manier kunnen de maatregelen een groter effect genereren en kunnen ze nog beter bijdragen aan het realiseren van de Europa-2020-doelstellingen. Een ander voorbeeld is het Europees financieel en economisch beleid dat een belangrijke invloed op de werkgelegenheid heeft. Het beleid op deze beide terreinen moet wederzijds versterkend zijn. Verder is ook een verstrengd EU-beleid inzake staatssteun (onder meer DAEB) beperkend om beleid op sociale (en andere) terreinen te kunnen voeren. Meer aandacht voor coherentie tussen beiden is wenselijk. Het potentieel van synergieën kan aldus ook meegenomen worden in de JGA. Ook de territoriale dimensie van de Europa 2020-strategie verdient meer aandacht. Territoriale cohesie (nochtans een EU-doelstelling sinds het Verdrag van Lissabon) ontbreekt. Gezien het inzetten hierop een verbetering met zich mee kan brengen voor de betrokken regio’s voor verschillende onderdelen van de strategie tegelijkertijd, is dit aangewezen. Er zijn hier belangrijke hefbomen aanwezig en in dit verband kan o.a. Bijlage 0
9
verwezen worden naar het veelbelovend nieuw instrument van Geïntegreerde Territoriale Investering (GTI) – waarbij geput wordt uit meerdere fondsen/prioriteitsassen) - met oog op meer territoriale samenhang in Europa en gelijktijdige inzet op meerdere prioriteiten voor een bepaald gebied. Aansluitend bij de territoriale dimensie is het ook interessant om te verwijzen naar het zesde rapport over Economische, Sociale en Territoriale Samenhang (het “Cohesierapport”) van de EC (http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docoffic/official/reports/cohesion6/index_en.c fm) of de ESPON atlas (http://www.espon.eu/main/Menu_Publications/Menu_ATLAS2020/) die de territoriale dimensie van de Europa 2020-strategie in beeld brengt. In dit kader werd een algemene Europa 2020-index opgesteld, waarin zichtbaar wordt hoe de regio’s in het algemeen scoren inzake de Europa 2020-doelstellingen. Een ander uitdaging is deze van het democratisch deficit. In de jaren volgend op het uitbreken van de eurocrisis moesten zeer belangrijke beslissingen inzake economisch bestuur (o.a. om de euro veilig te stellen) genomen worden. Omwille van de urgentie kon daardoor het volledige democratische debat binnen bijvoorbeeld de nationale en regionale parlementen niet ten volle worden gevoerd. Naar draagvlak toe is dit zeker geen goede zaak. Ook de burgers van de EU werden, afhankelijk van de lidstaat, en afhankelijk van het al dan niet behoren tot de eurozone, met bezuinigingen geconfronteerd. Dat dergelijke maatregelen niet altijd op gejuich werden ontvangen, is een understatement. Het is absoluut noodzakelijk om het draagvlak voor de EU bij de burgers te versterken. De Europa 2020-strategie is, als groeistrategie voor de EU, hier het best voor geplaatst. De strategie zal wel een versnelling hoger moeten schakelen omdat deze tot op heden inzake beleidsimplementatie nog weinig meerwaarde heeft geboden. Het moet meer zijn dan enkel lippendienst aan de strategie te bewijzen, de beleidsimplementatie moet volgen, en de resultaten en outcomes moeten eveneens volgen en zichtbaar worden gemaakt. De EU moet ervoor zorgen dat ook de regio’s veel nauwer bij de strategie worden betrokken, omdat de regio’s niet alleen grote budgetten voor de realisatie van de Europa 2020-strategie kunnen inzetten, maar ook een belangrijke hefboom kunnen zijn voor het versterken van het draagvlak voor de Europa 2020-strategie. De Vlaamse Regering ondersteunt ten volle de vaststelling die de EC stelt2: “De ervaring wijst ook uit dat de actieve betrokkenheid en deelname van regio's en steden – die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van veel EU-beleid – van cruciaal belang is voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen.” Het is ten slotte ook belangrijk dat de sleuteldocumenten van de Europa 2020-strategie ook in alle officiële EU-talen beschikbaar zijn. Dit moet dus ook betrekking hebben op de kerninitiatieven/vlaggenschepen.
Hoe kan de strategie het best aan andere beleidsterreinen van de EU worden gekoppeld? De voorbije jaren werd het cohesiebeleid aan de prioriteiten van Europa 2020 vastgeknoopt en hetzelfde gebeurde met Horizon 2020. Het komt er nu op aan dat ook in andere beleidsvelden de link met Europa 2020 duidelijker wordt gelegd aan de hand van een nog verder doorgedreven beleidscoördinatie. De Vlaamse regering sluit zich aan bij de visie van het Italiaans voorzitterschap dat ook het concurrentievermogen van de EU en haar lidstaten na de herziening een meer
2
http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/europe2020stocktaking_nl.pdf, pag. 24
Bijlage 0
10
centrale plaats in Europa 2020 moeten innemen3: “Central to improving the Europe 2020 Strategy is to ensure better governance, with the aim of a closer coordination of EU policies and further strengthening of the Single Market and industrial competitiveness dimension.” Ook kan vastgesteld worden dat informatie die uitgewisseld wordt tussen de lidstaten/regio’s en verschillende directoraten-generaal van de EC, vaak zijn weg niet vindt naar andere relevante directoraten-generaal van de EC. Ook stroomt de door de lidstaten/regio’s ter beschikking gestelde informatie (bv. bilaterales EC - België inzake competitiviteit,…) helaas niet altijd door naar het secretariaat-generaal (verantwoordelijk voor Europa 2020) zodat informatie meerdere keren, soms in andere formats moet ter beschikking worden gesteld. Soms is er overlap met bestaande rapporteringen van de EC (bv. ERA watch, ERA country report, EU competitiveness Report,…). Dit veroorzaakt rapporteringsmoeheid naast ongenoegen in de betrokken administraties.
Hoe kunnen belanghebbenden meer bij een Europese groeistrategie voor na de crisis worden betrokken? Hoe kunnen we die strategie in uw land meer bekendheid, een groter draagvlak en een betere uitvoering geven? De Europese Commissie zou regio’s meer kunnen aanmoedigen om eigenaarschap op te nemen. Zo is bijvoorbeeld het opstellen van een eigen hervormingsprogramma (Vlaanderen, Schotland) met eigen regionale doelstellingen en indicatoren een goede praktijk die absoluut dient bevorderd te worden. Nochtans biedt het opstellen van regionale hervormingsprogramma ook voor de EC tal van voordelen. Niet alleen krijgt Europa 2020 daardoor meer ingang, maar de EC krijgt ook een vollediger en meer gedetailleerd beeld van het beleid en de structurele hervormingen die plaats grijpen. De EC krijgt op deze manier ook dieper inzicht in de werkelijke gegevens en beleidsmaatregelen en hoeft daardoor in een aantal gevallen niet terug te vallen op nationale gemiddelden die soms niet zoveel zeggen, omdat de betrokken bevoegdheden zich niet meer op nationaal niveau bevinden. De Vlaamse praktijk toont dat dit het nationaal hervormingsprogramma ook niet hoeft te ondermijnen, wel integendeel. Door respect voor elkaars bevoegdheden, is het een voorbeeld van samenwerking over de bevoegdheidsniveaus heen. Naast de inbreng die Vlaanderen verzorgt in het kader van het nationaal hervormingsprogramma, bezorgt de Vlaamse Regering sinds 2011 haar hervormingsprogramma aan de voorzitter en de diensten van de EC. De Vlaamse Regering wil zelf zoveel mogelijk rechtstreeks rapporteren aan de EU en vraagt omgekeerd aan de EU om waar mogelijk informatie rechtsreeks aan Vlaanderen te bezorgen. Een betere erkenning van de meerwaarde die regionale en lokale overheden kunnen betekenen kan o.a. bereikt worden door de zichtbaarheid van hun initiatieven te verhogen, o.a. op de Europa 2020-website van de EC. Vanuit Vlaanderen werd in de vorige regeerperiode “Vlaanderen in Actie” sterk verbonden met de Europa 2020strategie; de Europa 2020-strategie kan voor heel veel regio’s in de EU inspiratie bieden om ook een soortgelijk ’regionaal toekomstproject te ontwikkelen en deze in het hervormingsprogramma in te passen. Regio’s krijgen zodoende een hefboom in handen, waarmee ze ook de betrokkenheid van de regionale parlementen en andere relevante stakeholders bij Europa 2020 kunnen versterken (verbreding draagvlak). Een win-win situatie voor iedereen dus. Een ondersteunende rol is ook weggelegd voor het Comité van de Regio’s, die d.m.v. haar
3
Voorzitterschap, Europe 2020 strategy : mid-term review – policy debate, 12797/14
Bijlage 0
11
Europa 2020-platform een zeer belangrijke bottom-up functie kan genereren en de Europa 2020-strategie extra zuurstof kan bezorgen. Tenslotte zou de EC met oog op een betere uitvoering van de strategie bij de beoordeling van de structurele hervormingen zoals beschreven in het NHP eerder moeten focussen op de te verwachten concrete 'output' van de maatregelen i.p.v. een te formalistische aanpak waarbij lidstaat/regio alleen wordt beoordeeld op het behalen van een specifiek streefpercentage. Instrumenten
Welke instrumenten lijken u meer geschikt om slimme, duurzame en inclusieve groei te realiseren? Om de prioriteiten van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken is, naast engagementen van de politici en beleidsmakers, budget nodig en dit blijft een uitdaging in budgettair moeilijke tijden. Het is positief dat de prioriteiten van Europa 2020 verweven werden in het meerjarig financieel kader (MFK) idem voor het cohesiebeleid en Horizon 2020. Het leidend principe voor de inzet van de middelen moet hun bijdrage aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen zijn en er moet ingezet worden op deze instrumenten waar de hefboomeffecten het grootst zijn. Lidstaten en regio’s moeten hoe dan ook kunnen blijven investeren in groei. In deze context zou de EC de maatregelen die ze heeft genomen in uitvoering van artikel 5(1) van Verordening 1466/97 grondig moeten evalueren en een versoepeling tot stand brengen voor groeibevorderende investeringen (o.a. infrastructuurwerken die groei en jobs ten goede komen en het economisch weefsel versterken, zoals PPS-projecten). De EC zou daarbij ook moeten onderzoeken of langetermijnsinvesteringen in het licht van het Europees Stelsel der Rekeningen niet anders moeten worden benaderd aangezien een rigide toepassing van de huidige bepalingen dergelijke investeringen aanzienlijk bemoeilijkt wat bijzonder negatief is voor economische groei en herstel.In budgettair krappe tijden is samenwerking tussen de EU en de lidstaten en tussen de lidstaten onderling noodzakelijker dan ooit. Zo zouden meer middelen ook ingezet kunnen worden in samenhang met de middelen van de lidstaten, volgens het “common pot” principe, en/of kan ingezet worden op cofinanciering en vooral in die sectoren, activiteiten of voor begunstigden die bijdragen aan groei en jobs en vernieuwing. Initiatieven zijn mogelijk, zoals bijvoorbeeld het Joint Programming Initiative (JPI). De EIB zou de verdere mogelijkheden moeten onderzoeken om op een slimme manier (innovatieve financiering, budget synergiën, garanties, complementariteit met EIBleningen en cohesiemiddelen, …) meer middelen voor de Europa 2020-strategie te mobiliseren en ook kunnen bekijken of een nieuwe flexibele lening-format kan worden uitgewerkt specifiek op maat voor (groot)steden die investeren in Europa-2020 gerelateerde projecten, doch niet door Europese Structuur- en Investeringsmiddelen ondersteund worden. Een verder uit te werken piste kan deze van ‘contractuele afspraken’ tussen de EC en lidstaten/ regio’s zijn. Lidstaten en regio’s kunnen met de EC dan een contract omtrent bepaalde sociaaleconomische hervormingen afsluiten en indien deze worden uitgevoerd, vanuit Europa bepaalde extra steun toegewezen krijgen. Hoewel de EC niet mag interfereren in de institutionele opbouw en de bevoegdheidsverdeling van een lidstaat, vraagt de Vlaamse Regering dat er in het staff working paper minimaal toch een onderdeel aan ‘governance’ wordt gewijd. In de richtlijnen voor het opstellen van de hervormingsprogramma’s geeft de EC instructies,
Bijlage 0
12
maar ze komt in de beoordeling zelf hier nauwelijks of niet op terug. Het is positief dat er sinds kort European Semester Officers zijn aangesteld, die deze elementen verder kunnen verfijnen. De ESO heeft immers een goed zicht op welke initiatieven op nationaal of regionaal vlak worden genomen. In dat governanceonderdeel van de staff working paper kan de betrokkenheid van stakeholders bij de Europa 2020-strategie worden geanalyseerd. Het Comité van de Regio’s zou hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. Een ander voorstel is dat ook aparte landenspecifieke aanbevelingen inzake de bevordering van 'meerlagig bestuur' en het betrekken van regio’s, lokale overheden (en desgevallend andere belanghebbenden) bij de Europa 2020-strategie zouden worden geformuleerd.
Wat moet er op EU-niveau gebeuren om te zorgen dat de strategie resultaat oplevert? Wat moet er op het niveau van de lidstaten gebeuren? Algemeen kan vastgesteld worden dat het macro-economische en budgettaire thema in de periode 2011-2014 vrij overheersend was en inhoudelijke Europa 2020beleidsinitiatieven (werkgelegenheid, onderzoek, onderwijs, …) wat in de schaduw plaatsten. Bijgevolg werd ook in de jaarlijkse groeianalyse de aandacht verlegd en werd niet meer systematisch ingegaan op de voortgang richting de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen. Een ander gevolg was dat de ECOFIN Raad een vrij dominante positie innam. Het is belangrijk dat Europa 2020 als hart van het Europees Semester, zichtbaar blijft. Vandaar onze aanbeveling dat de JGA consequenter inzoomt op de vijf Europa 2020-doelstellingen (zowel op EU-niveau als op lidstaatniveau zelf), de voortgang van de Europa 2020-vlaggenschepen, de geïntegreerde richtsnoeren enzovoort. We onderstrepen ook het belang dat Europa 2020 in alle Raadsformaties structureel aan bod komt (met de algemene coördinatie bij de raad Algemene Zaken) en dat deze boodschappen doorstromen naar de Europese Raad en het proces van het Europees Semester. Wat dit laatste betreft kan ook verwezen worden naar de belangrijke rol die de voorbereidende comités (EPC, EFC, EMCO, SPC) in het Europees Semester spelen. De rol betreffende het multilaterale toezicht die deze comités opnemen kan nog verder worden versterkt en ook verder inhoudelijk worden uitgediept. Zo is het bijvoorbeeld een meerwaarde dat er binnen EMCO een rol is weggelegd voor het onderwijscomité. Een verdere verdieping van de open coördinatiemethode is aangewezen. Het is ook noodzakelijk om nog sterker te gaan inzetten op peer pressure en benchmarking tot op het regionale niveau. De Vlaamse Regering stelt vast dat de EC al inspanningen heeft geleverd door de stand van zaken van de Europa 2020-doelstellingen per lidstaat op te lijsten, maar deze meer gedetailleerde analyses zijn moeilijker terug te vinden op haar Europa 2020-website. Het zou goed zijn om op de Europa 2020startpagina de stand van zaken en de vooruitgang van de Europa 2020 doelstellingen op zowel EU-niveau en lidstaatniveau te ontsluiten en duidelijker in beeld brengen, zodat dit ook op het vlak van benchmarking een stap vooruit is. De Vlaamse Regering stelt voor om het verzamelen van 2020-indicatoren (tot op regionaal niveau) bij Eurostat te bevorderen. Om de Europa 2020-doelstellingen te behalen, zijn vaak hervormingen nodig die op langere termijn de economie versterken, maar op korte termijn met zware economische en politieke kosten gepaard kunnen gaan. Het niet-behalen van de doelstellingen of het uitblijven van beleidsantwoorden op de landenspecifieke aanbevelingen blijft momenteel zonder werkelijke gevolgen, waardoor er soms onvoldoende stimuli zijn om moeilijke beslissingen te nemen.
Hoe kan de strategie lidstaten aansporen om in het eigen beleid meer aandacht te besteden aan groei? Bijlage 0 13
De Europa 2020-strategie is gaandeweg binnen de Vlaamse overheid steeds beter ingebed. De Europa 2020-doelstellingen zijn duidelijk, herkenbaar en meetbaar en zouden daarom in principe in het maatschappelijke en politieke debat moeten worden opgepikt. Op dit vlak is er binnen de lidstaten zeker ruimte voor verbetering mogelijk. De strategie zou nog meer voorwerp tot politiek en maatschappelijk debat kunnen zijn, wat kan resulteren in het uitwerken van meer gedragen lidstaat- of regiospecifieke doelstellingen en maatregelen. Aldus zou de perceptie dat alles wordt ‘opgelegd door Europa’ kunnen worden weggenomen.
Zijn doelstellingen nuttig? Leg uit. Het werken met doelstellingen biedt een meerwaarde omdat op deze manier evoluties van meer nabij kunnen worden opgevolgd en beleidsmatig gerichter kan worden ingegrepen. Ook de EC kan één en ander meer van nabij opvolgen. Toch mag niet uit het oog worden verloren dat anderzijds de targets zelf niet zoveel zeggen over bijvoorbeeld de kwaliteit van het diploma of over de vaardigheden die verworven zijn. Achter de cijfers schuilen grote verschillen tussen landen, terwijl ze in zekere zin ook beperkt zijn want ze focussen op één bepaald aspect. Langs de andere kant mogen ze niet te breed gaan want dan verliezen ze focus. Dat is een beetje tegenstrijdig. Het zou dus goed zijn om de doelstellingen te verdiepen en dit kan bijvoorbeeld door subdoelstellingen te formuleren, zoals nu al in bepaalde lidstaten gangbaar is: zo zouden de hoger onderwijsdoelstellingen aan “employability” of aan deelname van kansengroepen, de doelstellingen inzake vroegtijdig schoolverlaten aan het aandeel lerenden met lage kwalificaties kunnen worden gekoppeld. Daarnaast ziet de Vlaamse Regering een zeer grote toegevoegde waarde in het werken met regionale Europa 2020-doelstellingen, die ook inzake ambitieniveau meer op maat gesneden zijn van de regio’s. Het is zowel voor de regio als voor de EC een win-win.
Zou u bepaalde (of alle) doelstellingen willen schrappen? Zou u doelstellingen toevoegen? Leg uit. De cijfermatige doelstelling voor O&O is niet optimaal en meet bovendien ook alleen de budgettaire inputs. In Europa zijn er veel goede onderzoeksresultaten maar de valorisatie en productie (en economische waardencreatie) gebeurt steeds vaker elders hoewel er daar weinig O&O-inputs (en een lage O&O-indicator) zijn. Bovendien brengt een O&Ointensiteit met in de noemer het BBP met zich mee dat bij een krimpende economie (en aldus dalend BBP) dan automatisch de O&O-intensiteit stijgt en het lijkt alsof de situatie positief evolueert, wat niet het geval is. Ook kan vastgesteld worden dat de “verdeling” van de sterktes in het onderzoeksdomein, en de waarde van de O&O-indicator, steeds meer uit elkaar ligt binnen de EU. De EC geeft soms de (valse) indruk dat het nastreven van een doelstelling automatisch tot een verbetering van het concurrentievermogen en de welvaart leidt, terwijl dit niet steeds het geval is. De innovatie-indicator die de EC eind 2013 heeft voorgesteld en die outputgericht is, wordt op het hoogste niveau van de doelstellingen van de EU2020strategie (nog) niet gehanteerd als benchmark. Het is aangewezen dat deze nieuwe indicator een gelijkwaardige positie naast de bestaande O&O-indicator krijgt. Ondanks een aantal bovenvermelde problemen met de bestaande O&O-indicator (3%), pleit de Vlaamse Regering toch voor het behoud van deze indicator omdat deze internationaal vergelijkbaar is en Europees als ankerpunt fungeert (cf. HORIZON 2020) en de overheden ertoe aanzet om te blijven investeren. Ook in het Vlaams regeerakkoord 2014-2019 wordt trouwens vastgehouden aan de 3% norm voor O&O, waarbij Vlaanderen blijft streven naar 1% overheidsuitgaven tegen 2020.
Bijlage 0
14
Wegens het belang van een duurzame industriële basis en een gezonde omgeving voor ondernemerschap is de Vlaamse Regering voorstander van een extra economische Europa 2020-doelstelling. Door daarbij zowel een indicator te voorzien inzake ondernemerschap als inzake de industriële basis kan ook het economisch beleid meer op de voorgrond treden en meer structureel worden opgevolgd. Hoewel het betrokken directoraat-generaal van de EC recent wel een doelstelling voor het percentage van de industrie in de totale economie (20%) heeft voorgesteld, is deze doelstelling momenteel nog ondergeschikt en bestaat nog geen algemene consensus tussen de EC en alle lidstaten rond het industriebeleid in al zijn aspecten voor de komende jaren. Door een doelstelling inzake industrieel beleid naar voor te schuiven, kan ook de link worden gelegd met het kerninitiatief inzake industrieel beleid. Vlaanderen heeft de afgelopen jaren in Europa een voortrekkersrol gespeeld inzake industrieel beleid en hierbij kan o.a. verwezen worden naar het Vanguard-initiatief. Vlaanderen is er dus voorstander van dat er een doelstelling komt m.b.t. industriebeleid en stelt in dit verband voor dat het aandeel van de industrie in de bruto toegevoegde waarde van de EU 20% bedraagt. Aangezien in de Raad een aantal lidstaten geen voorstander van deze doelstelling zijn, stelt Vlaanderen voor dat, net zoals bij de andere Europa 2020doelstellingen het geval is, de 20% -doelstelling op EU-niveau te nemen, terwijl elk land afzonderlijk een eigen doelstelling kan nastreven. Richtsnoer 4 wil tevens dat lidstaten het potentieel van de digitale economie benutten en stelt dat lidstaten dienen te zorgen voor passende randvoorwaarden voor de snelle ontwikkeling van een digitale interne markt met op ruime schaal toegankelijke onlineinhoud en -diensten. De Vlaamse regering ziet een meerwaarde in een nieuwe doelstelling 'digitaliseringsgraad' opdat ook een duidelijke link met het groeipotentieel van de verdieping van de interne markt wordt gemaakt. Ook andere economische sectoren die te vaak over het hoofd gezien, kunnen een belangrijke bijdrage leveren. Het is belangrijk dat er in het kader van de herziening van de Europa 2020-strategie meer aandacht gaat naar het potentieel van de culturele en creatieve sectoren (CCS). Heel wat onderzoeken in verschillende lidstaten, maar ook op Europees niveau hebben de voorbije jaren aangetoond dat deze sectoren een niet te verwaarlozen bijdrage leveren aan de economische groei en de werkgelegenheid. Ze zijn aanjagers van innovatie en creativiteit, ook buiten hun eigen directe werkterrein. Bovendien zijn het sectoren waar, ondanks de aanslepende en diepgaande economische crisis, nog steeds een merkbare groei in termen van omzet en werkgelegenheid wordt genoteerd. Ten slotte hebben deze sectoren een bijzonder potentieel hebben inzake het stimuleren van de sociale cohesie en het (Europees) burgerschap. De combinatie van economische en intrinsieke waarde waar deze sectoren voor staan, maakt hen voor beleidsmakers tot een bijzonder interessant terrein om op in te zetten. Vlaanderen vraagt nog meer aandacht voor de transitionele arbeidsmarkt en de overgangen tussen onderwijs, werk, versterken van competenties (levenslang leren), enzovoort. Het is wenselijk zijn om wat richtsnoer 8 betreft in de Europa 2020-strategie ook een bijkomende doelstelling op te nemen inzake levenslang leren. Op deze manier kan dit bijdragen aan de kenniseconomie en de Europa 2020-prioriteit inzake slimme groei. Het is wenselijk dat de vermindering van het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting niet alleen in aantallen, maar ook in percentages wordt uitgedrukt. Het enkel werken met aantallen zegt vrij weinig en leent zich ook minder tot benchmarken. Doelstellingen geven meer zichtbaarheid aan onderdelen van de strategie, zeker als ze ook becijferd kunnen worden. In die zin kan het zinvol zijn om ook op niveau van de Vlaggenschipinitiatieven becijferde doelstellingen naar voor te schuiven. Vanuit het Bijlage 0 15
leefmilieudomein is Vlaanderen vragende partij dit te doen voor het luik ‘efficiënt hulpbronnengebruik’. Het zou goed zijn om ook de creatie van jobs meer te benadrukken in de EU2020strategie. Daarbij kunnen – zonder te raken aan de lidstaatbevoegdheden ter zake – ook kwalitatieve aspecten van werken opgenomen worden (zoals organisatie van arbeid, afstemming werk en zorg), en dit in het licht van o.a. langer werken. Ook loopbaan en mobiliteit verdient meer aandacht, o.a. overgang tussen onderwijs en arbeidsmarkt, tussen werk en gezin en tussen werkloosheid en werk.
Op welke gebieden is gezamenlijk optreden van EU en lidstaten op zijn plaats? Wat zou de toegevoegde waarde zijn? De EC beschouwt uitsluitend de EU als geheel maar wat met de onderlinge concurrentie tussen EU-landen waardoor jobs verdwijnen van west naar oost in bijvoorbeeld de transportsector of productiesector? Als geheel blijft het EU-gemiddelde het misschien goed doen maar de industrie en de werkgelegenheid nemen af in lidstaat 1 en stijgen in lidstaat 2 als gevolg van delokalisering binnen de EU. De onderlinge toepassing van de regels verschilt soms sterk tussen EU lidstaten en regio’s onderling, bv rond milieu, veiligheid, schone productie, enz. wat leidt tot oneerlijke concurrentie. Voor deze thema’s moet de EU veel meer aandacht hebben en moet de EC meer opvolging geven aan mogelijke negatieve effecten van verschuivingen binnen de EU. Het is ten slotte ook aangewezen dat er meer aandacht besteed wordt aan de ‘internationale’ dimensie van de Europa 2020-strategie en dat de internationale/externe agenda (handel) en de interne agenda beter op elkaar worden afgestemd. Het afsluiten van belangrijke handelsakkoorden (externe dimensie) kan op deze manier ook bijdragen aan de realisatie van de Europa 2020-doelstellingen. Toch doet er zich soms een spanningsveld voor: enerzijds is er een (te) strenge toepassing van regels voor overheidssteun binnen de EU, terwijl de EU zelf producten invoert (of niet meer zelf produceert) vanuit landen waar wel overheidssteun of -inmenging bestaat, en bovendien de sociale, democratische, milieu en mensenrechten regels niet altijd worden gerespecteerd. Hoe met dit spanningsveld beter kan worden omgegaan, blijft een belangrijke uitdaging.
3) Heeft u nog andere opmerkingen of suggesties in verband met de Europa 2020strategie? Hartelijk dank voor het invullen van deze vragenlijst. Stuur uw bijdrage met eventuele bijlagen naar
[email protected]. De Vlaamse Regering heeft een standpunt opgesteld m.b.t. de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie (bijlage 1). In dit standpunt worden acht concrete voorstellen geformuleerd voor het op het inhoudelijk en governancematig vlak versterken van de Europa 2020-strategie.Verschillende van de daarin opgenomen elementen zijn opgenomen als antwoord op de voorliggende vragen in deze vragenlijst. Een aantal andere voorstellen en nuttige elementen die niet onmiddellijk aan een vraag konden worden gelinkt, zijn opgenomen in het standpunt van de Vlaamse Regering.
Bijlage 0
16
De acht Europa 2020-voorstellen van de Vlaamse Regering inzake 1.De zichtbaarheid van de Europa 2020-strategie in het Europees Semester
2. Het versterken het draagvlak voor de Europa 2020-strategie
3. De landenspecifieke aanbevelingen
Bijlage 0
1.1. Zorg voor een duidelijke, permanente en structurele zichtbaarheid van de Europa 2020-strategie doorheen het hele Europees Semester. Het bereiken van de Europa 2020doelstellingen moet terug de leidraad worden van het Europees Semester; 1.2. Zorg voor een voldoende betrokkenheid van alle Raadsformaties bij de Europa 2020-strategie, met algemene coördinatie bij de Raad Algemene Zaken; 1.3. Zet in op een verdere versterking van het multilateraal toezicht, de versterking van de open coördinatiemethode, intensere peer-pressure en de benchmarkingdimensie tot op het regionale niveau; 1.4. Bevorder bij EUROSTAT het verzamelen van 2020indicatoren tot op regionaal niveau; 1.5. Zorg ervoor dat informatie die voortvloeit uit contacten/ documenten/programma’s (op politiek en administratief niveau) tussen de lidstaten/regio’s en de directoraten-generaal van de EC ook zijn weg vindt naar het secretariaat-generaal van de EC dat verantwoordelijk is voor het Europees Semester; 1.6. Zorg voor een goede communicatie van de Europa 2020strategie en ga hiervoor o.a. een directe en structurele samenwerking aan met alle relevante bestuursniveaus; 1.7.Zorg ervoor dat de sleuteldocumenten van de Europa 2020-strategie tijdig in alle officiële EU-talen beschikbaar zijn. 2.1. Zet in op een structurele betrokkenheid van regionale en lokale overheden bij de Europa 2020-strategie; 2.2. Erken en veranker de meerwaarde die regionale en lokale overheden op het vlak van bestuur (governance) en inhoudelijk vlak kunnen opnemen en verhoog de zichtbaarheid van hun Europa 2020-initiatieven; 2.3. Stimuleer en moedig regio’s aan om voldoende eigenaarschap op te nemen, waarvan het opstellen van een eigen regionaal Europa 2020-hervormingsprogramma, met regionale Europa 2020-doelstellingen en indicatoren, een goede praktijk is die absoluut bevorderd dient te worden; 2.4. Beoordeel regionale hervormingsprogramma’s voor deze regio’s die dit wensen en ga ook rechtstreeks in dialoog met deze regio's; 2.5. Zet in op een sterkere samenwerking met het Comité van de Regio’s. 3.1.Ontwikkel voorstellen om ervoor te zorgen dat de opvolging van alle landenspecifieke aanbevelingen wordt verbeterd. Mogelijke pistes zijn: -Respecteer en erken de bevoegdheidsverdeling binnen de lidstaten en stel naast landenspecifieke aanbevelingen gericht aan de lidstaten ook aanbevelingen op die tot regio’s zijn gericht zodat het eigenaarschap om de aanbevelingen op te volgen, wordt versterkt; -Indien een aanbeveling op regionale bevoegdheden betrekking heeft, laat dan regionale overheden zelf 17
aangeven hoe ze met de aanbeveling (zullen) omgaan; -Maak duidelijk of de landenspecifieke aanbeveling (of onderdelen ervan) betrekking hebben op de (middel)lange of korte termijn; -Ga kritisch na of de meerwaarde van de bilaterale ontmoetingen tussen de EC en de lidstaten verder kan worden verhoogd door ook rechtstreeks in dialoog te gaan met de regionale beleidsverantwoordelijken; -Zorg ervoor dat ook voldoende tijdsruimte beschikbaar is m.b.t. het formuleren van mogelijke amendementen op de voorstellen van landenspecifieke aanbevelingen; -Onderzoek het instrument van ‘contractuele afspraken’ tussen de EC en lidstaten/regio’s voor het uitvoeren van structurele hervormingen. 3.2. Formuleer aparte landenspecifieke aanbevelingen inzake de bevordering van 'meerlagig bestuur' en het betrekken van regio’s, lokale overheden en desgevallend andere belanghebbenden bij de Europa 2020-strategie. 4. de nationale 4.1. Zorg voor tijdige en coherente instructies omtrent de hervormingsprogramma’s vormgeving en de inhoud van de nationale hervormingsprogramma’s, maar laat een zekere mate van flexibiliteit toe, zodat de hervormingsprogramma’s nog preciezer op maat van de lidstaat kunnen worden uitgewerkt; 4.2. Focus eerder op de te verwachten concrete 'output' van de maatregelen i.p.v. een te formalistische aanpak waarbij lidstaat/regio alleen wordt beoordeeld op het behalen van een specifiek streefpercentage. 5. de inhoudelijke 5.1. Plaats de Europa 2020-strategie als duurzame uitdagingen van de groeistrategie opnieuw in het middelpunt van het Europese Europa 2020-strategie beleid en leg vanuit de andere beleidsvelden - en met name het internemarktbeleid - de nodige verbanden; 5.2. Zorg ervoor dat de Europa 2020-strategie ook een antwoord biedt op de grote uitdagingen zoals de jeugd- en ouderenwerkloosheid, vergrijzing en duurzame ontwikkeling; 5.3. Zorg ervoor dat de Europa 2020-strategie sterker inzet op interne en externe beleidscoördinatie, territoriale cohesie en beleidsimplementatie; 5.4. Zorg ervoor dat de Europa 2020-strategie mede een antwoord kan geven op het democratisch deficit waarmee de EU wordt geconfronteerd. 6. de Europa 20206.1. Operationaliseer het geïntegreerd richtsnoer 5 door inzake hoofddoelstellingen en onderzoek en ontwikkeling de nieuwe innovatie-indicator (die bijhorende indicatoren de EC in het najaar van 2013 voorstelde)- en meer outputgericht is, op hetzelfde niveau te verheffen als de bestaande doelstelling van 3% O&O-intensiteit; 6.2.Operationaliseer het geïntegreerd richtsnoer 6 met een Europa 2020-doelstelling door zowel een doelstelling inzake ondernemerschap als een doelstelling m.b.t. de industriële basis op te nemen, dat als dusdanig ook aan het kerninitiatief/vlaggenschip “Industriebeleid in een geglobaliseerde wereld” kan worden gekoppeld; 6.3.Operationaliseer het geïntegreerd richtsnoer 8 door een doelstelling inzake levenslang leren op te nemen; Bijlage 0
18
7. de kerninitiatieven/ vlaggenschepen
8. flankerend en ondersteunend beleid
Bijlage 0
6.4.Breng in de armoede-doelstelling ook een % in zodat dit o.a. bijdraagt aan een betere vergelijkbaarheid tussen de lidstaten/regio’s; 6.5. Stel een nieuwe doelstelling 'digitaliseringsgraad' voor zodat ook een duidelijke link met het groeipotentieel van de verdieping van de interne markt wordt gemaakt; 6.6. Laat de nodige flexibiliteit toe zodat lidstaten/regio’s die in hun hervormingsprogramma’s ook (sub)doelstellingen formuleren, waarmee in de beoordeling door de EC kan worden rekening gehouden. 6.7. Benadruk meer de creatie van jobs. Daarbij kunnen – zonder te raken aan de lidstaatbevoegdheden ter zake – ook kwalitatieve aspecten van werken opgenomen worden (zoals organisatie van arbeid, afstemming werk en zorg), en dit in het licht van o.a. langer werken. Ook loopbaan en mobiliteit verdient meer aandacht, o.a. overgang tussen onderwijs en arbeidsmarkt, tussen werk en gezin en tussen werkloosheid en werk. 7.1.Zorg ervoor dat de vlaggenschepen/kerninitiatieven een voldoende mobiliserend effect genereren om rond de grote uitdagingen tussen de overheidsniveaus te werken. 7.2. Vlaggenschepen moeten voldoende onderling coherent zijn en de nodige synergieën bewerkstelligen (o.a. tussen de 'digitale unie' en de 'nieuwe vaardigheden voor nieuwe jobs' vlaggenschepen); 7.3. Bekijk of de zeven vlaggenschepen niet herleid kunnen worden tot vier vlaggenschepen in lijn met de vier projectteams binnen de nieuwe organisatiestructuur van de EC; 7.4. Onderzoek of er ook rond de kerninitiatieven becijferde doelstellingen kunnen worden ontwikkeld. 8.1.Zorg voor voldoende middelen voor het ondersteunen van de Europa 2020-strategie,o.a. in de bestaande EUprogramma’s (Horizon 2020, COSME, Erasmus, Cohesiebeleid,…) en geef bij het maken van budgettaire keuzes voorrang aan de budgettaire ondersteuning van dat beleid dat bijdraagt tot de realisatie van de Europa 2020strategie en onderzoek ten slotte verdere mogelijkheden om op een slimme manier (innovatieve financiering, budget synergieën, garanties, complementariteit met EIB-leningen en cohesiemiddelen, …) meer middelen voor de Europa 2020strategie te mobiliseren; 8.2. De EIB zou ook kunnen bekijken of een nieuwe flexibele lening-format kan worden uitgewerkt specifiek op maat voor (groot)steden die investeren in Europa-2020 gerelateerde projecten, doch niet door Europese Structuur- en Investeringsmiddelen ondersteund worden; 8.3.Investeer sterker in de internationale dimensie van de Europa 2020-strategie.
19
Standpunt van de Vlaamse Regering m.b.t. de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie I. SYNTHESE: Europa 2020-herzieningsvoorstellen van de Vlaamse Regering Vlaanderen is één van de weinige deelstaten in de EU die jaarlijks een eigen hervormingsprogramma opstelt. De Vlaamse Regering verwelkomt het initiatief van de Europese Commissie (EC) om m.b.t. de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie een brede bevraging op te zetten. Dit initiatief getuigt van het belang dat de EC hecht aan het creëren van een breder draagvlak voor de Europa 2020-strategie. De Vlaamse Regering gaat in op de uitnodiging van de EC om een inbreng te bezorgen. 1.De zichtbaarheid van de Europa 2020-strategie in het Europees Semester
2. Het versterken het draagvlak voor de Europa 2020-strategie
Bijlage 1
1.1. Zorg voor een duidelijke, permanente en structurele zichtbaarheid van de Europa 2020-strategie doorheen het hele Europees Semester. Het bereiken van de Europa 2020doelstellingen moet terug de leidraad worden van het Europees Semester; 1.2. Zorg voor een voldoende betrokkenheid van alle Raadsformaties bij de Europa 2020-strategie, met algemene coördinatie bij de Raad Algemene Zaken; 1.3. Zet in op een verdere versterking van het multilateraal toezicht, de versterking van de open coördinatiemethode, intensere peer-pressure en de benchmarkingdimensie tot op het regionale niveau; 1.4. Bevorder bij EUROSTAT het verzamelen van 2020indicatoren tot op regionaal niveau; 1.5. Zorg ervoor dat informatie die voortvloeit uit contacten/ documenten/programma’s (op politiek en administratief niveau) tussen de lidstaten/regio’s en de directoraten-generaal van de EC ook zijn weg vindt naar het secretariaat-generaal van de EC dat verantwoordelijk is voor het Europees Semester; 1.6. Zorg voor een goede communicatie van de Europa 2020strategie en ga hiervoor o.a. een directe en structurele samenwerking aan met alle relevante bestuursniveaus; 1.7.Zorg ervoor dat de sleuteldocumenten van de Europa 2020strategie tijdig in alle officiële EU-talen beschikbaar zijn. 2.1. Zet in op een structurele betrokkenheid van regionale en lokale overheden bij de Europa 2020-strategie; 2.2. Erken en veranker de meerwaarde die regionale en lokale overheden op het vlak van bestuur (governance) en inhoudelijk vlak kunnen opnemen en verhoog de zichtbaarheid van hun Europa 2020-initiatieven; 2.3. Stimuleer en moedig regio’s aan om voldoende eigenaarschap op te nemen, waarvan het opstellen van een eigen regionaal Europa 2020-hervormingsprogramma, met regionale Europa 2020-doelstellingen en indicatoren, een goede praktijk is die absoluut bevorderd dient te worden; 1
2.4. Beoordeel regionale hervormingsprogramma’s voor deze regio’s die dit wensen en ga ook rechtstreeks in dialoog met deze regio's; 2.5. Zet in op een sterkere samenwerking met het Comité van de Regio’s. 3. De landenspecifieke 3.1.Ontwikkel voorstellen om ervoor te zorgen dat de opvolging aanbevelingen van alle landenspecifieke aanbevelingen wordt verbeterd. Mogelijke pistes zijn: -Respecteer en erken de bevoegdheidsverdeling binnen de lidstaten en stel naast landenspecifieke aanbevelingen gericht aan de lidstaten ook aanbevelingen op die tot regio’s zijn gericht zodat het eigenaarschap om de aanbevelingen op te volgen, wordt versterkt; -Indien een aanbeveling op regionale bevoegdheden betrekking heeft, laat dan regionale overheden zelf aangeven hoe ze met de aanbeveling (zullen) omgaan; -Maak duidelijk of de landenspecifieke aanbeveling (of onderdelen ervan) betrekking hebben op de (middel)lange of korte termijn; -Ga kritisch na of de meerwaarde van de bilaterale ontmoetingen tussen de EC en de lidstaten verder kan worden verhoogd door ook rechtstreeks in dialoog te gaan met de regionale beleidsverantwoordelijken; -Zorg ervoor dat ook voldoende tijdsruimte beschikbaar is m.b.t. het formuleren van mogelijke amendementen op de voorstellen van landenspecifieke aanbevelingen; -Onderzoek het instrument van ‘contractuele afspraken’ tussen de EC en lidstaten/regio’s voor het uitvoeren van structurele hervormingen. 3.2. Formuleer aparte landenspecifieke aanbevelingen inzake de bevordering van 'meerlagig bestuur' en het betrekken van regio’s, lokale overheden en desgevallend andere belanghebbenden bij de Europa 2020-strategie. 4. de nationale 4.1. Zorg voor tijdige en coherente instructies omtrent de hervormingsprogramma’s vormgeving en de inhoud van de nationale hervormingsprogramma’s, maar laat een zekere mate van flexibiliteit toe, zodat de hervormingsprogramma’s nog preciezer op maat van de lidstaat kunnen worden uitgewerkt; 4.2. Focus eerder op de te verwachten concrete 'output' van de maatregelen i.p.v. een te formalistische aanpak waarbij lidstaat/regio alleen wordt beoordeeld op het behalen van een specifiek streefpercentage. 5. de inhoudelijke 5.1. Plaats de Europa 2020-strategie als duurzame uitdagingen van de groeistrategie opnieuw in het middelpunt van het Europese Europa 2020-strategie beleid en leg vanuit de andere beleidsvelden - en met name het internemarktbeleid - de nodige verbanden; 5.2. Zorg ervoor dat de Europa 2020-strategie ook een Bijlage 1
2
6. de Europa 2020hoofddoelstellingen en bijhorende indicatoren
7. de kerninitiatieven/ vlaggenschepen
Bijlage 1
antwoord biedt op de grote uitdagingen zoals de jeugd- en ouderenwerkloosheid, vergrijzing en duurzame ontwikkeling; 5.3. Zorg ervoor dat de Europa 2020-strategie sterker inzet op interne en externe beleidscoördinatie, territoriale cohesie en beleidsimplementatie; 5.4. Zorg ervoor dat de Europa 2020-strategie mede een antwoord kan geven op het democratisch deficit waarmee de EU wordt geconfronteerd. 6.1. Operationaliseer het geïntegreerd richtsnoer 5 door inzake onderzoek en ontwikkeling de nieuwe innovatie-indicator (die de EC in het najaar van 2013 voorstelde)- en meer outputgericht is, op hetzelfde niveau te verheffen als de bestaande doelstelling van 3% O&O-intensiteit; 6.2.Operationaliseer het geïntegreerd richtsnoer 6 met een Europa 2020-doelstelling door zowel een doelstelling inzake ondernemerschap als een doelstelling m.b.t. de industriële basis op te nemen, dat als dusdanig ook aan het kerninitiatief/vlaggenschip “Industriebeleid in een geglobaliseerde wereld” kan worden gekoppeld; 6.3.Operationaliseer het geïntegreerd richtsnoer 8 door een doelstelling inzake levenslang leren op te nemen; 6.4.Breng in de armoede-doelstelling ook een % in zodat dit o.a. bijdraagt aan een betere vergelijkbaarheid tussen de lidstaten/regio’s; 6.5. Stel een nieuwe doelstelling 'digitaliseringsgraad' voor zodat ook een duidelijke link met het groeipotentieel van de verdieping van de interne markt wordt gemaakt; 6.6. Laat de nodige flexibiliteit toe zodat lidstaten/regio’s die in hun hervormingsprogramma’s ook (sub)doelstellingen formuleren, waarmee in de beoordeling door de EC kan worden rekening gehouden. 6.7. Benadruk meer de creatie van jobs. Daarbij kunnen – zonder te raken aan de lidstaatbevoegdheden ter zake – ook kwalitatieve aspecten van werken opgenomen worden (zoals organisatie van arbeid, afstemming werk en zorg), en dit in het licht van o.a. langer werken. Ook loopbaan en mobiliteit verdient meer aandacht, o.a. overgang tussen onderwijs en arbeidsmarkt, tussen werk en gezin en tussen werkloosheid en werk. 7.1.Zorg ervoor dat de vlaggenschepen/kerninitiatieven een voldoende mobiliserend effect genereren om rond de grote uitdagingen tussen de overheidsniveaus te werken. 7.2. Vlaggenschepen moeten voldoende onderling coherent zijn en de nodige synergieën bewerkstelligen (o.a. tussen de 'digitale unie' en de 'nieuwe vaardigheden voor nieuwe jobs' vlaggenschepen); 7.3. Bekijk of de zeven vlaggenschepen niet herleid kunnen 3
8. flankerend en ondersteunend beleid
worden tot vier vlaggenschepen in lijn met de vier projectteams binnen de nieuwe organisatiestructuur van de EC; 7.4. Onderzoek of er ook rond de kerninitiatieven becijferde doelstellingen kunnen worden ontwikkeld. 8.1.Zorg voor voldoende middelen voor het ondersteunen van de Europa 2020-strategie,o.a. in de bestaande EU-programma’s (Horizon 2020, COSME, Erasmus, Cohesiebeleid,…) en geef bij het maken van budgettaire keuzes voorrang aan de budgettaire ondersteuning van dat beleid dat bijdraagt tot de realisatie van de Europa 2020-strategie en onderzoek ten slotte verdere mogelijkheden om op een slimme manier (innovatieve financiering, budget synergieën, garanties, complementariteit met EIB-leningen en cohesiemiddelen, …) meer middelen voor de Europa 2020-strategie te mobiliseren; 8.2. De EIB zou ook kunnen bekijken of een nieuwe flexibele lening-format kan worden uitgewerkt specifiek op maat voor (groot)steden die investeren in Europa-2020 gerelateerde projecten, doch niet door Europese Structuur- en Investeringsmiddelen ondersteund worden; 8.3.Investeer sterker in de internationale dimensie van de Europa 2020-strategie.
II. DETAIL 1.
Situering : Vlaanderen en de Europa 2020-strategie
Vlaanderen is één van de weinige regio’s1 in de EU die jaarlijks een eigen hervormingsprogramma opstelt. Na de Lissabonstrategie werd deze goede praktijk onder de Europa 2020-strategie bestendigd. De Vlaamse Regering demonstreert hiermee dat het zich ten volle in het Europees Semester inschakelt. In het VHP heeft de Vlaamse Regering haar eigen Europa 2020-streefcijfers vastgelegd, en bovendien enkele subdoelstellingen (kansengroepen, kinderarmoede) ingeschreven. Het VHP beschrijft de structurele sociaaleconomische hervormingen die de Vlaamse Regering als antwoord op de landenspecifieke aanbevelingen neemt. De sociale partners (VESOC) en de (boven)lokale besturen worden bij dit proces betrokken. Het VHP wordt ook jaarlijks op een website van de Vlaamse overheid gepubliceerd2 en een samenvatting is ook in het Engels raadpleegbaar3. Sinds 2011 wordt het VHP ook aan de voorzitter en de diensten van de EC bezorgd. Vlaanderen en de andere deelstaten worden op Belgisch niveau voldoende betrokken bij de Europa 2020-strategie. Het VHP vormt daarbij de basis voor de Vlaamse bijdrage aan het nationaal hervormingsprogramma (NHP) van België.4 Daarnaast neemt Vlaanderen ook deel aan de bilaterale ontmoetingen met de EC, zodat de maatregelen die Vlaanderen neemt ter
2
http://www.vlaandereninactie.be/over/vlaams-hervormingsprogramma-2014 http://www.vlaandereninactie.be/media/1198 4 De Vlaamse maatregelen worden zowel in het NHP als in een aantal bijlagen van het NHP opgenomen. Een samenvatting van het VHP vormt steevast ook één van de bijlagen van het NHP. 3
Bijlage 1
4
uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen (en formeel gericht aan België) duidelijk aan de EC worden kenbaar gemaakt. De Vlaamse Regering 2014-2019 zet in op een sterk Vlaanderen in een sterk Europa. Europa 2020 is voor Vlaanderen zeer relevant gezien ze een aantal exclusieve of minstens gedeelde bevoegdheden heeft die voor de realisatie van de Europa 2020-doelstellingen van groot belang zijn. Als gevolg van de zesde staatshervorming zijn vanaf 1 juli 2014 nog meer bevoegdheden naar Vlaanderen overgeheveld. Dit sterkt de Vlaamse Regering in haar overtuiging dat ze nog meer zal moeten inzetten op de realisatie van de Europa 2020doelstellingen en een doeltreffender antwoord zal kunnen geven op de landenspecifieke aanbevelingen die in het kader van het Europees Semester worden geformuleerd. Voortbouwend op haar ervaringen met de opvolging van Europa 2020, rijkt de Vlaamse Regering hierbij enkele elementen aan die de Europa 2020-strategie zowel op governance als inhoudelijk vlak kunnen versterken. Hoewel verschillende elementen van de ontwikkelde voorstellen ook terugkomen bij de antwoorden op de vragen zelf, biedt het voorliggende document een bredere kijk van Vlaanderen op de volledige Europa 2020-strategie en kan in deze zin ook begrepen worden als een bijkomende input voor vraag 3 van de voorliggende vragenlijst. 2. Voorstellen van Vlaanderen m.b.t. de versterking en verdieping van de Europa 2020-strategie 2.1.
Governance
2.1.1. De zichtbaarheid van de Europa 2020-strategie in het Europees Semester Het Europees Semester, de jaarlijkse cyclus van economische beleidscoördinatie, heeft gaandeweg aan maturiteit gewonnen en is inmiddels zowel op EU- als lidstaatniveau tamelijk goed ingebed. Algemeen kan vastgesteld worden dat het macro-economische en budgettaire thema in de periode 2011-2014 vrij overheersend was en inhoudelijke Europa 2020-beleidsinitiatieven (werkgelegenheid, onderzoek, onderwijs, ) wat in de schaduw plaatsten. Bijgevolg werd ook in de jaarlijkse groeianalyse de aandacht verlegd en werd niet meer systematisch ingegaan op de voortgang richting de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen. Een ander gevolg was dat de ECOFIN Raad een vrij dominante positie innam. Het is belangrijk dat Europa 2020 als hart van het Europees Semester, zichtbaar blijft. Vandaar onze aanbeveling dat de JGA consequenter inzoomt op de vijf Europa 2020doelstellingen (zowel op EU-niveau als op lidstaatniveau zelf), de voortgang van de Europa 2020-vlaggenschepen, de geïntegreerde richtsnoeren enzovoort. Het bereiken van de Europa 2020-doelstellingen moet terug de leidraad worden van het Europees Semester. De Vlaamse Regering onderstreept ook het belang dat Europa 2020 in alle Raadsformaties structureel aan bod komt, met algemene coördinatie bij de Raad Algemene Zaken en dat deze boodschappen doorstromen naar de Europese Raad en het proces van het Europees Semester. Wat dit laatste betreft kan ook verwezen worden naar de belangrijke rol die de voorbereidende comités (EPC, EFC, EMCO, SPC) in het Europees Semester spelen. De rol betreffende het multilaterale toezicht die deze comités opnemen kan nog verder worden Bijlage 1
5
versterkt en ook verder inhoudelijk worden uitgediept. Zo is het bijvoorbeeld een meerwaarde dat er binnen EMCO een rol is weggelegd voor het onderwijscomité. Een verdere verdieping van de open coördinatiemethode is aangewezen. Het is ook noodzakelijk om nog sterker te gaan inzetten op peer pressure en benchmarking tot op het regionale niveau. De Vlaamse Regering stelt vast dat de EC al inspanningen heeft geleverd door de stand van zaken van de Europa 2020-hoofddoelstellingen per lidstaat5 op te lijsten, maar deze meer gedetailleerde analyses zijn moeilijker terug te vinden op de algemene Europa 2020-website van de EC. Het zou goed zijn om op de Europa 2020startpagina de stand van zaken en de vooruitgang van de Europa 2020 doelstellingen op zowel EU-niveau en lidstaatniveau te ontsluiten en duidelijker in beeld te brengen6 zodat dit ook op het vlak van benchmarking een stap vooruit is. De Vlaamse Regering stelt voor om het verzamelen van 2020-indicatoren (tot op regionaal niveau) bij Eurostat te bevorderen. Ook kan vastgesteld worden dat informatie-uitwisseling die tussen de lidstaten/regio’s en verschillende directoraten-generaal van de EC plaatsvindt, vaak zijn weg niet vindt naar andere relevante directoraten-generaal van de EC. Ook stroomt de door de lidstaten/regio’s ter beschikking gestelde informatie (bv. bilaterales EC-België inzake competitiviteit, uitwisseling tussen de specifieke diensten in de EC en de nationale/regionale administraties) helaas niet altijd door naar het secretariaat-generaal (verantwoordelijk voor de Europa 2020-strategie) zodat informatie meerdere keren, en soms in andere formats moet ter beschikking worden gesteld. Dit veroorzaakt rapporteringsmoeheid en ongenoegen in de betrokken administraties. Soms is er overlap met bestaande rapporteringen van de EC (bv. ERA watch, ERA country report, EU competitiveness report,…). Bij heel wat beleidsmakers en zeker het brede publiek is het Europees semester is er weinig of geen voeling (of soms zelf een grote onwetendheid) met de componenten van het Europees Semester. Het is moeilijk nog het overzicht te behouden van alle processen en rapporteringen binnen het Europees Semester. Er moet voor behoed worden dat het proces geen bureaucratische wending neemt omdat anders het gevaar bestaat dat het draagvlak wegebt. Er is daarom nood aan een helder overzicht van het Europees Semester en zijn samenstellende delen en onderlinge verbanden. Ook de communicatie omtrent de Europa 2020-strategie kan beter en de EC dient hiervoor o.a. een directe en structurele samenwerking aan te gaan met alle relevante bestuursniveaus. Regio’s kunnen bovendien een heel belangrijke rol spelen om het draagvlak voor de EU in het algemeen en van de Europa 2020-strategie binnen de lidstaten verder te vergroten en het is belangrijk dat dit ook door de EC wordt erkend. Om de communicatie m.b.t. de Europa 2020-strategie te verbeteren, is ten slotte ook belangrijk dat de sleuteldocumenten van de Europa 2020-strategie ook in alle officiële EU-talen beschikbaar zijn. Dit moet dus ook betrekking hebben op de kerninitiatieven/vlaggenschepen.
5
zie bvb. http://ec.europa.eu/europe2020/europe-2020-in-your-country/belgium/progress-towards-2020targets/index_en.htm 6 Zoals bijvoorbeeld de verhelderende data en grafische voorstellingen die de EC in bijlage 2 van het basisdocument inzake de “Tussenopname van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” opnam. Bijlage 1
6
2.1.2. Het versterken van het draagvlak van de Europa 2020-strategie De voorgaande jaren heeft de EC sterk geïnvesteerd in de uitbouw van de governance van de Europa 2020-strategie. Er wordt, meer dan dit bij de Lissabonstrategie het geval was, verwezen naar de bijdragen van de regionale en lokale overheden aan de realisatie van deze strategie. De Vlaamse Regering ondersteunt ten volle de vaststelling die de EC doet7: “De ervaring wijst ook uit dat de actieve betrokkenheid en deelname van regio's en steden – die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van veel EU-beleid – van cruciaal belang is voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen.” In de richtlijnen bij de opmaak van de nationale hervormingsprogramma’s wordt gevraagd de regionale en lokale overheden, evenals andere belanghebbenden nauwer bij de strategie te betrekken. De door de EC in het voorjaar van 2013 aangestelde European Semester Officers (ESO) in de lidstaten hebben een belangrijke meerwaarde voor de Europa 2020strategie. De ESO kan binnen de betrokken lidstaat immers ook kennis verkrijgen van de wensen en de maatregelen die de regionale en lokale overheden hieromtrent nemen en verder is ook informatie-uitwisseling mogelijk. Hoewel dit ontegensprekelijk een vooruitgang is, blijft er toch nog heel veel werk aan de winkel. De Europa 2020-strategie is vandaag nog te veel een partnerschap tussen de Europese Unie en haar lidstaten. Regionale overheden, en vooral deze (zoals Vlaanderen) die in het kader van de Europa 2020-strategie over verregaande en zelfs exclusieve bevoegdheden beschikken, dienen op Europees niveau veel nauwer betrokken en gehoord te worden. De uitsplitsing van de doelstellingen per lidstaat zorgde ervoor dat de lidstaten duidelijker kunnen afgerekend worden op hun inspanningen. Dit is absoluut een meerwaarde ten opzichte van de Lissabonstrategie. Het ambitieniveau van de nationale doelstellingen werd bepaald rekening houdende met de economische en politieke situatie in de betreffende lidstaten. De EC zou bijvoorbeeld wel een ondergrens kunnen vastleggen, die bekrachtigd wordt door de Europese Raad. Ook regionale doelstellingen zouden door de EC gevalideerd en gemonitord moeten worden, zeker voor regio’s met verregaande eigen bevoegdheden. Vlaanderen heeft eigen Europa 2020-doelstellingen vastgesteld, die in 2011 als zijnde ambitieus, maar realistisch werden betiteld. In 2014 moet vastgesteld worden dat wat de doelstellingen inzake onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, klimaat- en energie betreft er vooruitgang werd geboekt, maar dat wat werkzaamheid en armoede en sociale uitsluiting de cijfers in Vlaanderen niet gunstig evolueren. Binnen België heeft enkel Vlaanderen in 2011 regionale Europa 2020-doelstellingen opgesteld en zich op deze manier zeer transparant naar de EC opgesteld. Voor de doelstellingen inzake onderwijs, werkzaamheid, armoede en sociale uitsluiting zijn de Vlaamse Europa 2020-doelstellingen ambitieuzer dan de federale. Wat onderzoek en ontwikkeling betreft, is de doelstelling even ambitieus dan de federale. Wat klimaat en energie betreft, moet er nog een interne Belgische lastenverdeling gebeuren en is één en ander moeilijk vergelijkbaar. Regiospecifieke Europa 2020-doelstellingen spelen een sleutelrol in het opnemen van regionaal eigenaarschap en de Vlaamse Regering pleit ervoor dat de EU en andere internationale organisaties meer gebruik zouden maken van 7
http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/europe2020stocktaking_nl.pdf, pag. 24
Bijlage 1
7
(gestandaardiseerde) regionale statistieken. Dit zou kunnen verhelpen aan de soms ‘artificiële constructies’ waartoe lidstaten worden ‘gedwongen’, zoals bijvoorbeeld inzake de onderwijsdoelstellingen: zo is voor België een nationale, geaggregeerde onderwijsdoelstelling inzake vroegtijdig schoolverlaten of deelname hoger onderwijs inhoudsloos en beleidsmatig onbruikbaar omdat onderwijs een bevoegdheid van de Gemeenschappen is. Ook inzake het betrekken van belangrijke stakeholders is er in België ruimte voor verbetering. Op Vlaams niveau worden stakeholders zo veel mogelijk betrokken: zoals de sociale partners bij het opstellen van de Pact 2020-indicatoren, of de (boven)lokale besturen die een eigen luikje krijgen binnen het VHP. Ook in het nieuwe Vlaamse Regeerakkoord 2014-2019 wordt deze betrokkenheid met relevante stakeholders benadrukt: “De engagementen in het kader van het Vlaams Hervormingsprogramma Europa 2020 en het Pact 2020 blijven we daarom nastreven. De indicatoren actualiseren we i.f.v. gewijzigde externe omstandigheden na overleg met de SERV en de Verenigde Verenigingen.” De Europese Commissie zou regio’s meer kunnen aanmoedigen om eigenaarschap op te nemen. Zo is bijvoorbeeld het opstellen van een eigen hervormingsprogramma (Vlaanderen, Schotland) met eigen regionale doelstellingen en indicatoren een goede praktijk die absoluut dient bevorderd te worden. Een betere erkenning van de meerwaarde die regionale en lokale overheden kunnen betekenen kan o.a. bereikt worden door de zichtbaarheid van hun initiatieven te verhogen, o.a. op de Europa 2020-website van de EC. Nochtans biedt het opstellen van regionale hervormingsprogramma ook voor de EC tal van voordelen. Niet alleen heeft dit voor gevolg dat de Europa 2020-strategie nog diepgaander in de lidstaten ingang vindt, maar krijgt de EC ook een vollediger en meer gedetailleerd beeld van het beleid en de structurele hervormingen die plaats grijpen. De EC krijgt op deze manier ook dieper inzicht in de werkelijke gegevens en beleidsmaatregelen zonder louter te moeten terugvallen op nationale gemiddelden die soms niet zoveel zeggen, omdat de betrokken bevoegdheden zich niet meer op nationaal niveau bevinden. De Vlaamse (en Schotse8) praktijk toont dat dit het NHP ook niet hoeft te ondermijnen, wel integendeel. Door respect voor elkaars bevoegdheden, is het een voorbeeld van samenwerking over de bevoegdheidsniveaus heen. Naast de inbreng die Vlaanderen verzorgt in het kader van het NHP, bezorgt de Vlaamse Regering sinds 2011 haar VHP aan de voorzitter en de diensten van de EC. De Vlaamse Regering wil, zoals ze in het Vlaams regeerakkoord 2014-2019 heel duidelijk aangeeft, zelf zoveel mogelijk rechtstreeks rapporteren aan de EU en vraagt omgekeerd aan de EU om waar mogelijk informatie rechtsreeks aan Vlaanderen te bezorgen. Bovendien vraagt ze dat de EC meer in dialoog treedt met regio’s die een eigen hervormingsprogramma hebben en deze programma’s ook apart zou beoordelen.
Vanuit Vlaanderen werd in de vorige regeerperiode “Vlaanderen in Actie” heel sterk verbonden met de Europa 2020-strategie; de Europa 2020-strategie kan voor heel veel regio’s in de EU inspiratie bieden om ook soortgelijke programma’s op te stellen en deze in regionale hervormingsprogramma’s in te passen. Op deze manier hebben de regio’s ook een duidelijke hefboom in handen, waarmee ze ook de betrokkenheid van de regionale 8
Schotland streeft voor alle Europa 2020-doelstellingen een target na en dit terwijl het Verenigd Koninkrijk als lidstaat bijna geen enkele Europa 2020-doelstelling heeft vastgesteld (http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/targets_nl.pdf).
Bijlage 1
8
parlementen en andere relevante stakeholders bij de Europa 2020-strategie kunnen versterken en op deze manier het draagvlak van de strategie in de lidstaten zelf kunnen versterken. Een win-win situatie voor iedereen dus. Een belangrijke ondersteunende rol is hierbij ook weggelegd voor het Comité van de Regio’s, die d.m.v. haar Europa 2020-platform een zeer belangrijke bottom-up functie kan genereren en de Europa 2020-strategie extra zuurstof kan bezorgen. 2.1.3. Landenspecifieke aanbevelingen In het Vlaams regeerakkoord 2014-20199 wordt ingezet op een sterk Vlaanderen in een sterk Europa en wordt het volgende gesteld: “We vergroten de interactie tussen de Vlaamse en de Europese instellingen. Eerst en vooral articuleren en communiceren we onze standpunten en visie over de EU duidelijker en doelgerichter. Dit betekent o.a. dat we zoveel mogelijk rechtstreeks rapporteren aan de EU. Omgekeerd vragen we aan de EU waar mogelijk informatie rechtstreeks aan Vlaanderen te bezorgen. We vragen dat de EU de eigen Vlaamse programma’s en plannen voor structurele hervormingen (zoals het hervormingsprogramma en het stabiliteitsprogramma) apart beoordeelt en afzonderlijke aanbevelingen doet.” Het grote verschil in vergelijking met de Lissabonstrategie is de uitwerking van een dwingender governance (via het Europees semester). Dit is een goede zaak want de doelstellingen kunnen enkel bereikt worden als er iemand een stok achter de deur houdt. Gezien er de voorbije jaren sterk de klemtoon werd gelegd op de exit uit de crisis, met daarbij navenant veel aandacht voor gezonde overheidsfinanciën en macro-economisch toezicht, had dit ook zijn uitwerking op de inhoud van de landenspecifieke aanbevelingen. Deze aanbevelingen die nauw bij de begroting en overheidsfinanciën aanleunen of waar een duidelijk link is met bijvoorbeeld het macro-economisch toezicht (waarschuwingsmechanismeverslag en de diepgaande analyses) worden door de media sterk in beeld worden gebracht, omdat aan de niet naleving sancties zijn aan verbonden (sixpack, twopack), denk bijvoorbeeld maar aan de excessive deficite procedure (EDP). De andere kernthema’s (bijvoorbeeld rond levenslang leren, aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt,…) verschuiven wat naar de achtergrond omdat in afwezigheid van sanctiemechanisme de ‘druk’ vanuit Europa minder hard kan worden gemaakt. Maar: wat is die stok eigenlijk waard? Bij dit type van aanbevelingen is dus het dwingende karakter al bij al beperkt en blijft het voornamelijk bij peer pressure. De EC zou voor deze terreinen voorstellen kunnen uitwerken om na te gaan hoe de opvolging van deze aanbevelingen effectiever kan verlopen. Een verder uit te werken piste kan deze van ‘contractuele afspraken’ tussen de EC en lidstaten/ regio’s zijn. Lidstaten en regio’s kunnen met de EC dan een contract omtrent bepaalde sociaaleconomische hervormingen afsluiten en indien deze worden uitgevoerd, vanuit Europa bepaalde extra steun toegewezen krijgen. Het is ook wenselijk dat de landenspecifieke aanbevelingen ook preciezer gaan vermelden op welk tijdsvenster de betrokken aanbeveling of onderdeel ervan betrekking heeft. 9
http://www.vlaanderen.be/nl/overheid/vlaamse-regering/regeerakkoord-van-de-vlaamse-regering-2014-
2019
Bijlage 1
9
Bepaalde ontwikkelingen bv. inzake onderwijs hebben vaak slechts pas jaren later concrete gevolgen en leveren niet onmiddellijk resultaat op. Steeds opnieuw dezelfde landenspecifieke aanbeveling krijgen, werkt in dat geval demotiverend. Een ander voorstel is dat ook aparte landenspecifieke aanbevelingen inzake de bevordering van 'meerlagig bestuur' en het betrekken van regio’s, lokale overheden (en desgevallend andere belanghebbenden) bij de Europa 2020-strategie zouden worden geformuleerd. Om de Europa 2020-doelstellingen te behalen, zijn vaak hervormingen nodig die op langere termijn de economie versterken, maar op korte termijn met zware economische en politieke kosten gepaard kunnen gaan. Het niet-behalen van de doelstellingen (of het niet evolueren in de richting van de vooropgestelde doelstelling) of het uitblijven van beleidsantwoorden op de landenspecifieke aanbevelingen blijft momenteel zonder werkelijke gevolgen, waardoor er soms onvoldoende stimuli zijn om moeilijke beslissingen te nemen. De landenspecifieke aanbevelingen waren mede richtinggevend in de Vlaamse beleidsdiscussies, de beleidsintenties en beleidsmaatregelen van de Vlaamse ministers. Ze brengen een noodzakelijk (middel)langetermijnperspectief in het beleidsdiscours. Door voortdurend de aandacht te vestigen op de structurele zwaktes van en bedreigingen voor de Vlaamse economie door middel van heldere en herkenbare doelstellingen en indicatoren, helpt de Europa 2020-strategie om binnen de lidstaten en Europese regio’s, waaronder Vlaanderen, draagvlak te creëren voor de nodige hervormingen. De impact van grote hervormingen in andere landen wordt zichtbaarder door de voortdurende monitoring en evaluaties van de prestaties van de lidstaten. Dit verhoogt de druk op de andere landen om niet achter te blijven. Toch moet volledigheidshalve aangegeven worden dat andere kanalen vaak belangrijker zijn om informatie-uitwisseling te doen. Als Vlaanderen inspiratie heeft gevonden bij andere landen met betrekking tot de uitwerking van het klimaat- en energiebeleid, dan is dat hoofdzakelijk gebeurd als gevolg van de informatie-uitwisseling die er plaatsvindt in de schoot van werkgroep die in kader van de implementatie van de EUrichtlijnen zijn opgericht. De invloed van wat gebeurt in andere landen / regio’s in bepaalde delen van het onderzoeks- en innovatiebeleid bv. rond risicokapitaal, innovatievouchers, oproepen voor bepaalde types projecten of mobiliteitsprogramma’s vindt sedert lang plaats via de bestaande internationale onderzoekskanalen als TAFTIE, Interreg-projecten, de ERACadviesgroep, Vanguard Initiative regio’s, en dus onafhankelijk van de invloed of inspiratie van de maatregelen in kader van de Europa 2020-strategie. Door de meerlagigheid van de bestuursniveaus in de EU ontstaat in het proces van het Europees semester vaak een spanningsveld tussen bevoegdheden die zich op nationaal dan wel regionaal niveau bevinden. Zo zijn regionale verschillen in prestaties worden vandaag echter onvoldoende gevat in de landenspecifieke aanbevelingen van de EC, waardoor deze soms aan relevantie inboeten of volledig onopgemerkt blijven. Het is noodzakelijk, zeker in federale lidstaten of in lidstaten waar de regio’s over uitgebreide bevoegdheden beschikken, dat ook in de landenspecifieke aanbevelingen met die regionale verschillen rekening houden. Zoals hierboven aangegeven, is de Vlaamse Regering er voorstander van dat de EU ook regiospecifieke aanbevelingen zou doen. Op deze manier worden de aanbevelingen duidelijk in kaart gebracht, de regionale inspanningen inzake Europa 2020 erkend en kunnen bepaalde regio’s zich niet meer achter de andere (overkoepelende nationale/federale) overheidsniveaus verschuilen. Bovendien wordt het eigenaarschap om Bijlage 1
10
de aanbevelingen op te volgen daardoor versterkt. Indien een aanbeveling aanspraak maakt op een bevoegdheid zich op het regionale niveau bevindt, is het belangrijk dat de regio’s in kwestie zelf kunnen aangeven hoe zij met de aanbevelingen omgaan. In het najaar van 2012 werd sterker ingezet op de governance van het Europees Semester en trad de EC voortaan vaker in dialoog met de lidstaten. De frequentere bilaterale ontmoetingen tussen de EC en de individuele lidstaat bieden overduidelijk grote meerwaarde. Toch kan vastgesteld worden dat de beperkte tijdsspanne (1 uur) die driemaal per semester aan zo’n bilaterale ontmoeting wordt besteed misschien ook inhoudelijk gezien suboptimaal is. Ook was het zo dat er soms een bilaterale in de loop van april doorging, dus m.a.w. op het ogenblik dat het NHP in volle afronding was (of zoals het VHP al was opgeleverd). Op dat moment is er quasi geen ruimte meer om het NHP bij te sturen. Vlaanderen stelt voor dat de EC onderzoekt hoe de werkwijze en timing van de bilaterale ontmoetingen kan worden verbeterd o.m. door ook rechtstreeks in dialoog te gaan met regionale beleidsmakers. De vraag stelt zich ook of informatie die in het kader van andere bilaterale ontmoetingen wordt ingezameld (bijvoorbeeld competitiviteit) voldoende efficiënt doorstroomt naar het secretariaat-generaal die met de coördinatie van het Europees Semester is belast. Vlaanderen meent dat er op vlak van informatie-inwinning en doorstroming efficiëntiewinsten kunnen worden geboekt. Het is ook noodzakelijk om de lidstaten meer tijd te geven m.b.t. de formulering van eventuele amendementen op de voorstellen van landenspecifieke aanbevelingen. Zeker in de lidstaten waar er een sterke regionale betrokkenheid is in de Europa 2020-governance, is het aanbieden van 32 uur, waarbij amendementen in juni 2014 konden worden ingebracht, niet ernstig en leidt dit tot onvoldoende inhoudelijk debat over de verschillende overheidsniveaus heen. Dit ondermijnt het governanceproces in de betrokken lidstaat en kan aanleiding geven tot weerstanden.
2.1.4. Nationale hervormingsprogramma’s Het is wenselijk om het rapporteringskader van het NHP helder te houden. De voorbije jaren werden vanuit EU-beleidsvelden rapporteringen naar het NHP verschoven. Zo werd in de mededeling van de EC (2011) betreffende een ‘Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa’10 aan de lidstaten gevraagd om plannen en tijdschema’s op te stellen voor de afbouw van milieuonvriendelijke subsidies en hierover te rapporteren als onderdeel van hun NHP's. Dit werd aanvankelijk meegenomen in de richtlijnen voor het opstellen van de ’NHP’s in 2012, maar kwam later niet meer expliciet in de instructies terug. Het was onduidelijk of dit dan ook in de toekomst moet gebeuren of dat dit eenmalig was. Dergelijke verwarring is niet wenselijk en geen voorbeeld van goede beleidsopbouw en – samenwerking tussen de EC en de lidstaten. Als dus gevraagd wordt de rapporteringen van kerninitiatieven e.a. (ressource efficiency, jeugdgarantieplan) onder de paraplu van het NHP op te nemen, blijkt dit best ook onweerlegbaar uit de instructies bij het NHP. Hoewel de EC niet kan en mag interfereren inzake de institutionele opbouw van een lidstaat, lijkt het op zijn minst in het staff working paper aangewezen te zijn, dat de governanceproblematiek ter sprake komt. In de richtlijnen voor het opstellen van de 10
COM(2011) 571 definitief
Bijlage 1
11
hervormingsprogramma’s geeft de EC instructies, maar ze komt in de beoordeling zelf hier nauwelijks of niet op terug. Het is positief dat er na verschillende jaren dan toch een ESO is aangesteld die deze elementen verder kan verfijnen. De ESO heeft immers een goed zicht op welke initiatieven op nationaal of regionaal vlak worden genomen. Het zou wenselijk zijn dat er in het werkdocument van de diensten van de EC ook een governanceonderdeel komt, waarin de mate waarbij regionale en lokale overheden, sociale partners en andere belanghebbenden en stakeholders bij de Europa 2020-strategie betrokken worden, wordt geanalyseerd (binnen elke lidstaat zijn de bevoegdheden immers anders verdeeld). Het Comité van de Regio’s zou hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. In de instructies ligt ook het aantal bladzijden per onderdeel van het NHP vast. Hier is meer flexibiliteit aangewezen, omdat voor bepaalde onderwerpen meer rapporteringsruimte noodzakelijk is. Ook moet de EC de thematische informatie in het NHP de waarde geven die haar toekomt en dus in rekening brengen dat dit slechts een kleine selectie van een zeer breed gamma aan beleidsinitiatieven en –budgetten vertegenwoordigt11. Tijdens bilaterale ontmoetingen en bij interacties met de lidstaten moet dan ook gediscussieerd worden op basis van het volledige en realistische plaatje van beleid en budget over werkgelegenheid, energie, onderzoek,… en niet de enkele maatregelen die al dan niet toevallig opgenomen werden in die betrokken editie van het NHP omdat ze nieuw en relevant zijn maar in het geheel slechts een zeer kleine onderdeel en budget vertegenwoordigen. Instructies betreffende de inhoud van de hervormingsprogramma’s worden best zo vroeg mogelijk in het Europees Semester verstrekt. Dit kan gelijktijdig gebeuren met de publicatie van de JGA. Zo kunnen de lidstaten snel aan de slag om het NHP op te stellen en aldus ook de betrokkenheid van regio’s, lokale overheden en stakeholders in het proces te waarborgen. Tenslotte zou de EC met oog op een betere uitvoering van de strategie bij de beoordeling van de structurele hervormingen zoals beschreven in het NHP eerder moeten focussen op de te verwachten concrete 'output' van de maatregelen i.p.v. een te formalistische aanpak waarbij lidstaat/regio alleen wordt beoordeeld op het behalen van een specifiek streefpercentage. 2.2.
Inhoudelijke uitdagingen van de Europa 2020-strategie
2.2.1. Positionering Europa 2020, impact van de strategie en belangrijke uitdagingen Veel van het beleid dat binnen dat bij raadsformaties al heel lange tijd op de agenda stond / beslist werd/in uitvoering was worden nu beschouwd als een onderdeel van de globale Europa 2020-strategie, los van een of andere Europa 2020 doelstelling of een Europa 2020 vlaggenschip. Voor de Vlaamse overheid waren de meeste thema’s al actieve aandachtspunten vooraleer in 2010 de Europa 2020-strategie werd vastgesteld (zie o.a. Vlaanderen in Actie/Pact 2020). Vlaanderen wachtte niet op de totstandkoming van een Europa 2020-strategie en nam met het Pact 2020 (uit 2009) zelf het initiatief om o.a. doelstellingen op sociaaleconomisch vlak te bepalen. Ook moet opgemerkt worden dat het bestaand beleidsinstrumentarium inzake klimaat- en energie (EU klimaat- en energiepakket 11
Deze zijn bijvoorbeeld uitvoeriger weergegeven in de ERAC-survey, de ERA Country watch.
Bijlage 1
12
en gerelateerde EU-richtlijnen) het kader vormt voor het Vlaamse beleid. De governance geschiedt dan ook in eerste instantie via deze instrumenten. Voor Vlaanderen biedt Europa 2020 niettemin een uitstekend referentiekader dat aantoont dat het Vlaams beleid past en zich inschakelt binnen bredere, Europees gedragen prioriteiten. De concrete doelstellingen vormen een benchmark waarmee Vlaanderen haar positie en evolutie kan vergelijken met andere landen en regio’s uit Europa (zie 2.2.2.). Europa 2020 heeft er voor gezorgd dat bepaalde thema’s meer prominent op de politieke agenda werden geplaatst, door de opname van concrete targets die mee een leidraad vormen bij het tot stand komen van beleid en waarover in het Vlaams Hervormingsprogramma wordt gerapporteerd. Europa 2020 moet zorgen voor “slimme, duurzame en inclusieve groei”. De drie prioriteiten waarop gefocust wordt, zijn de juiste. Een evenwichtige behandeling van de 3 prioriteiten (slim, duurzaam, inclusief) is noodzakelijk en het potentieel van deze synergie kan in de JGA tot uiting worden gebracht. Om van Europa een kenniseconomie te maken moet er blijvend ingezet worden op de bestaande doelstellingen. Door met 5 onderling verbonden hoofddoelstellingen te werken, wordt al een belangrijke waaier van uitdagingen in diverse domeinen bestreken. De voorbije twee jaar werd de klemtoon gaandeweg ook meer een meer gelegd op groei en jobs. Dit is ook noodzakelijk en wordt ook op de meest recente Europese Raad van 30 augustus 2014 opnieuw beklemtoond12 : “In recent weeks economic data have confirmed that the recovery, particularly in the euro area is weak, inflation exceptionally low and unemployment exceptionally high. In this context, the European Council recalls its conclusions of 27 June 2014 on the European Semester as well as its agreement on a Strategic Agenda with a strong focus on jobs, growth and competitiveness.” Het is een goede zaak dat in het waarschuwingsmechanismeverslag sinds het Europees Semester 2014 ook sociale indicatoren werden opgenomen. Met een werkloosheidscijfer in de EU van rond de 11% en dramatische jeugdwerkloosheidscijfers in tal van Zuid-Europese lidstaten is het absoluut noodzakelijk dat de Europa 2020-strategie, als duurzame groeistrategie (economisch, sociaal, ecologisch), terug in het middelpunt van het Europees beleid wordt geplaatst. De voorbije jaren werd het cohesiebeleid met de Europa 2020-strategie verbonden en hetzelfde gebeurde met Horizon 2020. Het komt er nu op aan dat ook in andere beleidsvelden versterkt de link met de Europa 2020-strategie wordt gelegd. Er blijft nood aan een overkoepelende strategie om duurzame groei en banen te realiseren, om de onevenwichten en ongelijkheden tussen en binnen lidstaten aan te pakken en om structurele hervormingen en flexibiliteit van de arbeidsmarkt aan te moedigen. Het blijft momenteel vrij moeilijk in te schatten in hoeverre de Europa 2020-doelstellingen in de afgelopen jaren hebben bijdragen aan meer groei en banen. Het meten van het effect van de Europa 2020-maatregelen zelf is erg moeilijk of quasi onmogelijk door de verstrengeling met anti-crisismaatregelen en de monetaire en budgettaire maatregelen. De economische crisis zorgde ervoor dat we voor een aantal doelstellingen enigszins terug in de tijd werden gekatapulteerd. In kader van het initiatief van de EC rond vergroening van het Europees Semester wordt onderzocht welke effecten de vergroening (van de ontwikkeling van groene 12
http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ec/144538.pdf, pag. 7
Bijlage 1
13
sectoren tot eco-innovatie) kan hebben op de economische groei en werkgelegenheid. Volledigheidshalve moet ook opgemerkt worden dat het groeipotentieel uiteraard ook beïnvloed worden door maatregelen die in tal van andere domeinen worden genomen (concurrentievermogen, slagkrachtige overheid, fiscaliteit, …) en waarover geen specifieke Europa 2020-doelstellingen werden bepaald. De Vlaamse Regering suggereert dat er bijkomende Europa 2020-doelstellingen zouden worden opgenomen en stelt het hier een doelstelling m.b.t. ondernemerschap en een doelstelling inzake industrieel beleid voorop. Deze centrale plaats van groei en jobs mag echter niet tot gevolg hebben dat de prioriteiten inzake duurzaamheid en inclusie uit het oog worden verloren. Ook onderwijs moet een sleutelrol (blijven) spelen. Wat inclusie betreft, zijn ingevolge de crisis de armoedecijfers opgelopen en het is noodzakelijk dat deze trend wordt gekeerd. Belangrijk is dat de Europa 2020-strategie ook een “maatschappelijk verantwoord” groeimodel is, en in deze optiek is het noodzakelijk dat de EC ook verder werk maakt van het “beyond GDP”-verhaal.13 De Europa 2020-strategie moet versterkt inzetten op duurzame ontwikkeling.. De Europa 2020-strategie moet ook een aantal andere belangrijke uitdagingen versterkt gaan aanpakken. Een zeer grote uitdaging die zich voor de hele EU stelt is deze- van de demografie en in het bijzonder de vergrijzing. Om de kosten van de vergrijzing betaalbaar te houden moeten meer mensen aan het werk, en ook langer. Tegelijk verdwijnen vooral routinejobs door automatisering, delokalisering en offshoring, waardoor de arbeidsmarktkansen van vooral lager geschoolde mensen bedreigd worden. Het is dus zeer belangrijk dat groei en jobs een centrale plaats blijven innemen. Naast de uitdaging van de vergrijzing, is moet ook sterk worden ingezet op jeugd. De enorme jeugdwerkloosheidscijfers in tal van Europese landen nopen tot grote investeringen in de jeugd, omdat zij de toekomst van de EU zijn en de EU het zich niet kan veroorloven om een generatie te verliezen. Ook de ouderen mogen we niet uit het oog verliezen. Langere loopbanen zijn een manier om te verhelpen aan de ouderenwerkloosheid en draagt bij aan een verhoging van de competitiviteit en gezondere overheidsfinanciën. De Europa 2020strategie zou meer aandacht moeten besteden aan het vrijwaren en versterken van het (internationaal) concurrentievermogen van de EU en haar lidstaten in het belang van onze toekomstige welvaart. De Vlaamse Regering toonde zich in deze in haar Regeerakkoord 2014-2019 bereid te waken over de concurrentiepositie van Vlaanderen in het algemeen en van de Vlaamse bedrijven in het bijzonder: “De welvaart van Vlaanderen hangt af van hoe we omgaan met de wereldwijde uitdagingen. Willen we onze toekomstige welvaart verzekeren, dan moeten we de concurrentiepositie van Vlaanderen nu versterken, of we gaan achteruit.” Een ander belangrijke uitdaging is dat Europa meer met één stem spreekt in het buitenlands en internationale beleid. In een geglobaliseerde wereld is dit de enige manier om de Europese belangen te verdedigen en de competitiviteit van de EU en haar lidstaten te verzekeren en zo bij te dragen tot een grotere welvaart . In het internationale beleid wordt trouwens ook beleid vorm gegeven dat rechtstreeks van belang kan zijn voor de Europa 2020-strategie en bij wijze van voorbeeld kan hierbij verwezen worden naar het klimaatbeleid. 13
http://ec.europa.eu/environment/beyond_gdp/index_en.html
Bijlage 1
14
De EU moet ook oog hebben voor de onderlinge concurrentie tussen EU-landen waardoor jobs verdwijnen van west naar oost (bv. in de transportsector of productiesector). Als geheel blijft het EU-gemiddelde misschien goed maar de industrie neemt in de ene lidstaat af en stijgt in de andere lidstaat als gevolg van delocalisering. Deze onderlinge concurrentie mag niet leiden tot een “race to the bottom” en de EU moet intern goed nagaan of er zich geen perverse (tegenstrijdige) of verdoken mechanismen ontwikkelen die met de wetgeving niet waren beoogd. De onderlinge toepassing van de regels verschilt soms sterk tussen EU lidstaten en regio’s onderling, bv. rond milieu, veiligheid, schone productie, enz. wat, samen met verschillen in arbeids- en transportkosten, tot oneerlijke concurrentie leidt en verplaatsing van economische activiteiten en werkgelegenheid14. De EU moet ook heel sterk inzetten op de externe dimensie van de Europa 2020-strategie, waar het extern handelsbeleid het mechanisme is om de welvaart voor de EU te versterken (zie ook 2.2.4). De EU moet nog sterker inzetten op beleidscoördinatie, zowel intern binnen de EC zelf als tussen de EU en de lidstaten. Dit moet bijdragen aan een beleid dat breder gedragen is. Een aantal maatregelen die bijdragen aan bepaalde Europa 2020-doelstellingen hebben een horizontale impact en raken aan verschillende beleidsdomeinen (vb. beleidsinitiatieven voor het realiseren van milieudoelstellingen hebben een impact op landbouwbeleid). Het zoeken naar synergiën met het beleid dat uitgewerkt wordt in kader van andere Europa 2020 doelstellingen is een uitdaging voor de toekomst. Voorbeelden zijn de linken met het werkgelegenheidsbeleid (groene jobs), het industrie- en KMO-beleid (vb. circulaire economie), het innovatiebeleid (eco-innovatie, publieke sector innovatie), het fiscale beleid,… Om een grotere impact te genereren zou het logisch zijn om deze beslissingen breed af te toetsen, zowel op Europees, nationaal en regionaal niveau, binnen een soort multilevel governance kader. Op die manier kunnen de maatregelen een groter effect genereren en kunnen ze nog beter bijdragen aan het realiseren van de Europa-2020doelstellingen. Een ander voorbeeld is het Europees financieel en economisch beleid dat een belangrijke invloed op de werkgelegenheid heeft. Het beleid op deze beide terreinen moet wederzijds versterkend zijn. Verder is ook een verstrengd EU-beleid inzake staatssteun (onder meer DAEB) beperkend om beleid op sociale (en andere) terreinen te kunnen voeren. Meer aandacht voor coherentie tussen beiden is wenselijk. Het potentieel van synergieën kan aldus ook meegenomen worden in de JGA. Ook de territoriale dimensie van de Europa 2020-strategie verdient meer aandacht. Territoriale cohesie (nochtans een EU-doelstelling sinds het Verdrag van Lissabon) ontbreekt. Gezien het inzetten hierop een verbetering met zich mee kan brengen voor de betrokken regio’s voor verschillende onderdelen van de strategie tegelijkertijd, is dit aangewezen. Er zijn hier belangrijke hefbomen aanwezig en in dit verband kan o.a. verwezen worden naar het veelbelovend nieuw instrument van Geïntegreerde Territoriale Investering (GTI) – waarbij geput wordt uit meerdere fondsen/prioriteitsassen) - met oog op meer territoriale samenhang in Europa en gelijktijdige inzet op meerdere prioriteiten voor een bepaald gebied. Aansluitend bij de territoriale dimensie is het ook interessant om te verwijzen naar 14
Ook werd de EU geconfronteerd met de sluiting van Ford Genk (België) en Ford Southampton (Verenigd Koninkrijk), terwijl de Europese Investeringsbank een goedkope lening van 100 miljoen euro verschaft voor de uitbreiding van de Ford Otosan fabriek in Koceali (Turkije). Bijlage 1
15
het zesde rapport over Economische, Sociale en Territoriale Samenhang (het “Cohesierapport”) van de EC (http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docoffic/official/reports/cohesion6/index_en. cfm) of de ESPON atlas (http://www.espon.eu/main/Menu_Publications/Menu_ATLAS2020/) die de territoriale dimensie van de Europa 2020-strategie in beeld brengt. In dit kader werd een algemene Europa 2020-index opgesteld, waarin zichtbaar wordt hoe de regio’s in het algemeen scoren inzake de Europa 2020-doelstellingen. Een ander uitdaging is deze van het democratisch deficit. In de jaren volgend op het uitbreken van de eurocrisis moesten zeer belangrijke beslissingen inzake economisch bestuur (o.a. om de euro veilig te stellen) genomen worden. Omwille van de urgentie kon daardoor het volledige democratische debat binnen bijvoorbeeld de nationale en regionale parlementen niet ten volle worden gevoerd. Naar draagvlak toe is dit zeker geen goede zaak. Ook de burgers van de EU werden, afhankelijk van de lidstaat, en afhankelijk van het al dan niet behoren tot de Eurozone, met bezuinigingen geconfronteerd. Dat dergelijke maatregelen niet altijd op gejuich werden ontvangen, is een understatement. Het is absoluut noodzakelijk om het draagvlak voor de EU bij de burgers te versterken. De Europa 2020strategie is, als groeistrategie voor de EU, hier het best voor geplaatst. De strategie zal wel een versnelling hoger moeten schakelen omdat tot op heden inzake beleidsimplementatie weinig meerwaarde heeft geboden. Het moet meer zijn dan enkel lippendienst aan de strategie te bewijzen, de beleidsimplementatie moet volgen en de resultaten en outcomes eveneens moeten volgen en zichtbaar worden gemaakt. De EU moet ervoor zorgen, zoals boven al werd aangegeven, dat ook de regio’s veel nauwer bij de strategie worden betrokken, omdat de regio’s niet alleen grote budgetten voor de realisatie van de Europa 2020-strategie kunnen inzetten, maar ook een belangrijke hefboom kunnen zijn voor het versterken van het draagvlak voor de Europa 2020-strategie. 2.2.2. Europa 2020-hoofddoelstellingen en bijhorende indicatoren Zoals boven werd aangegeven, biedt de Europa 2020-strategie voor Vlaanderen een uitstekend referentiekader dat aantoont dat het Vlaams beleid past binnen bredere, Europees gedragen prioriteiten. De concrete doelstellingen vormen een benchmark waarmee Vlaanderen haar beleid en resultaten kan vergelijken met andere landen en regio’s uit Europa. In het VHP en in de bijlagen wordt de Vlaamse stand van zaken m.b.t. de Europa 2020-doelstellingen steevast vergeleken met de resultaten van de 28 lidstaten van de EU. Ook worden in het VHP de Europa 2020-doelstellingen van de 28 lidstaten opgenomen, zodat het voor Vlaanderen duidelijk is welke doelstellingen de lidstaten met topambities inzake Europa 2020 hebben. Dit heeft Vlaanderen gemobiliseerd om ook te streven naar een Europa 2020-toppositie. De impact van grote hervormingen in andere landen wordt zichtbaarder door de voortdurende monitoring en evaluaties van de prestaties van de lidstaten. Dit verhoogt de druk op andere landen om niet achter te blijven. De Europa 2020-strategie is gaandeweg binnen de Vlaamse overheid steeds beter ingebed. De Europa 2020-doelstellingen zijn duidelijk, herkenbaar en meetbaar en zouden hierdoor in principe in het maatschappelijke en politieke debat moeten worden opgepikt. Op dit vlak is er binnen de lidstaten zeker ruimte voor verbetering mogelijk. De strategie zou nog meer Bijlage 1
16
voorwerp tot politiek en maatschappelijk debat kunnen zijn, wat kan resulteren in het uitwerken van meer gedragen lidstaat- of regiospecifieke doelstellingen en maatregelen. Aldus zou de perceptie dat alles wordt ‘opgelegd door Europa’ kunnen worden weggenomen. Aan het huidige tempo lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat de EU en de lidstaten15 hun doelstellingen zullen behalen. Van bij aanvang van de strategie was de kans op mislukken reëel. Zelfs indien iedere lidstaat de vooropgestelde targets zou halen, dan nog zouden op EU-niveau de doelstellingen tegen 2020 niet worden bereikt. Er is toen een kans gemist om dit bij aanvang uit te klaren. De EC heeft per lidstaat geen ondergrens vastgesteld of heeft aanvaard dat een aantal lidstaten geen of niet voor alle Europa 2020-doelstellingen targets hebben opgesteld. De betrokken hoofddoelstellingen zelf zijn goed gekozen en zijn onderling vrij goed samenhangend. In se zou er geen rangorde in de doelstellingen mogen bestaan, gezien de vele interacties en noodzakelijke synergie in het realiseren van een slimme, duurzame en inclusieve economie. Het inzetten op een bepaalde doelstelling (bijvoorbeeld verhogen van de werkzaamheidsgraad) kan ook effecten op andere doelstellingen (armoede en sociale uitsluiting) hebben. Helaas liet de EU echter na om een hoofddoelstelling te formuleren rond het economisch beleid (industriebeleid, ondernemerschap, kmo-beleid), hoewel dit toch uiterst belangrijk is voor de welvaart, werkgelegenheid, armoede, enzovoort van de EUlidstaten en hun bevolking (en bovendien bij het vastleggen van de EU2020-doelstellingen in 2010 de crisis al sedert eind 2008 volop negatieve effecten genereerde). Bepaalde doelstellingen zijn wel makkelijker te beïnvloeden via beleidsingrepen dan andere. De klimaatdoelstellingen dienen als een soort engagement om een ‘prisoners dilemma’ te vermijden, waarbij de eerste die z’n engagement nakomt het kleinste voordeel heeft. Bij de doelstellingen omtrent de arbeidsmarkt en het onderwijs is dit minder het geval. Dit verschil zou zich in een gedifferentieerde omgang met de doelstellingen en de landenspecifieke aanbevelingen kunnen vertalen. Vlaanderen is ook na het aflopen van de Lissabonstrategie de oude (deel)doelstellingen omtrent de werkzaamheid van 55-plussers en vrouwen blijven opvolgen, en heeft voor zichzelf ook doelstellingen gesteld omtrent de arbeidsdeelname van personen met een migratieachtergrond en personen met een beperking. Zoals boven werd aangegeven, stond de voorbije jaren, grotendeels ingevolge de crisis, voornamelijk het begrotingstechnische centraal en werd prioritair ingezet op het gezond maken van de overheidsfinanciën. Vlaanderen zette de voorbije jaren onverkort in op gezonde overheidsfinanciën en ook in het nieuwe Vlaamse regeerakkoord 2014-2019 wordt duidelijk aangegeven dat vanaf 2015 de begroting in evenwicht zal zijn. Door dit evenwicht op korte termijn te realiseren, kan snel nieuwe beleidsruimte worden gecreëerd om een ambitieus programma tot stand te brengen. De doelstellingen op het vlak van arbeidsmarktbeleid en sociale inclusie wegen vandaag minder zwaar door dan bijvoorbeeld de macro-economische en budgettaire doelstellingen (richtsnoeren 1 tot en met 3) in het Europees Semester. Het een hoeft het andere niet uit te sluiten. Vlaanderen stelt dat gezonde overheidsfinanciën en het inzetten op groei een én-én verhaal is. Zo wil bijvoorbeeld de nieuwe Vlaamse Regering in haar 15
Op enkele uitzonderingen van lidstaten na.
Bijlage 1
17
regeerakkoord 2014-2019 alvast een stevig budgettair groeipad voor innovatie en ondernemingssteun bieden. Het werken met doelstellingen is een meerwaarde omdat op deze manier evoluties van meer nabij kunnen worden opgevolgd en beleidsmatig gerichter kan worden ingegrepen. Ook de EC kan één en ander meer van nabij opvolgen. Toch mag niet uit het oog worden verloren dat anderzijds de targets zelf niet zoveel zeggen over bijvoorbeeld de kwaliteit van het diploma of over de vaardigheden die verworven zijn. Achter de cijfers schuilen grote verschillen tussen landen, terwijl ze in zekere zin ook beperkt zijn want ze focussen op één bepaald aspect. Langs de andere kant mogen ze niet te breed gaan want dan verliezen ze focus. Dat is een beetje tegenstrijdig. Het zou dus goed zijn om de doelstellingen te verdiepen en dit kan bijvoorbeeld door subdoelstellingen te formuleren, zoals nu al in bepaalde lidstaten gangbaar is: zo zouden de hoger onderwijsdoelstellingen aan “employability” of aan deelname van kansengroepen, de doelstellingen inzake vroegtijdig schoolverlaten aan het aandeel lerenden met lage kwalificaties kunnen worden gekoppeld. Daarnaast ziet de Vlaamse Regering een zeer grote toegevoegde waarde in het werken met regionale Europa 2020-doelstellingen, die ook inzake ambitieniveau meer op maat gesneden zijn van de regio’s. Het is zowel voor de regio als voor de EC een win-win. In vergelijking met de Lissabonstrategie heeft de Europa 2020-strategie geopteerd voor een beperkt aantal doelstellingen, wat naar duidelijkheid en opvolgbaarheid zeker een grote toegevoegde waarde heeft. Toch moet vastgesteld worden dat indien de 10 geïntegreerde richtsnoeren (bijgevoegde tabel) worden overlopen voor een aantal richtsnoeren een hoofddoelstelling ontbreekt en dat hier dus nog een aantal onevenwichten aanwezig zijn. Richtsnoer 1 2 3 4 Economisch beleid 5
6 7 8
9
Werkgelegenheidsbeleid
10
Bijlage 1
Omschrijving De kwaliteit en houdbaarheid van de overheidsfinanciën waarborgen Macro-economische onevenwichtigheden verhelpen Onevenwichtigheden in de eurozone beperken De steun voor O&O en innovatie optimaliseren, de kennisdriehoek intensiveren en het potentieel van de digitale economie benutten Zuiniger omgaan met hulpbronnen en de uitstoot van broeikasgassen beperken Het ondernemings – en consumentenklimaat verbeteren en de industriële basis moderniseren De arbeidsmarktparticipatie opvoeren en de structurele werkloosheid terugdringen Een geschoolde beroepsbevolking ontwikkelen die in de behoeften van de arbeidsmarkt voorziet, arbeidsvoorwaarden verbeteren en een leven lang leren bevorderen De prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus verbeteren en deelname aan tertiair onderwijs vergroten Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden
Opmerking Zie o.a. bepalingen stabiliteits- en groeipact Europa 2020-doelstelling inzake onderzoek en ontwikkeling Europa 2020-doelstellingen inzake klimaat-en energie (20-20-20-doelstellingen) Geen Europa 2020doelstelling Europa 2020-doelstelling inzake werkzaamheid Geen Europa 2020doelstelling
Europa 2020-doelstelling inzake onderwijs Europa 2020-doelstelling inzake armoede en sociale inclusie
18
Richtsnoeren 1 tot en met 3 Hier kan o.a. verwezen worden naar de doelstellingen van het stabiliteits- en groeipad en op dit vlak zijn geen Europa 2020-doelstellingen noodzakelijk. Richtsnoer 4 De cijfermatige doelstelling voor O&O is niet optimaal en meet bovendien ook alleen de budgettaire inputs. In Europa zijn er veel goede onderzoeksresultaten maar de valorisatie en productie (en economische waardencreatie) gebeurt steeds vaker elders hoewel er daar weinig O&O-inputs (en een lage O&O-indicator) zijn. Bovendien brengt een O&O-intensiteit met in de noemer het BBP met zich mee dat bij een krimpende economie (en aldus dalend BBP) dan automatisch de O&O-intensiteit stijgt en het lijkt alsof de situatie positief evolueert, wat niet het geval is. Ook kan vastgesteld worden dat de “verdeling” van de sterktes in het onderzoeksdomein, en de waarde van de O&O-indicator, steeds meer uit elkaar ligt binnen de EU. De EC geeft soms de (valse) indruk dat het nastreven van een doelstelling automatisch tot een verbetering van het concurrentievermogen en de welvaart leidt, terwijl dit niet steeds het geval is. Al in het document van 3 maart 2010 stelde de EC16: “De Commissie stelt voor de doelstelling van 3% te handhaven en ondertussen een indicator te ontwikkelen die de O&O- en innovatie-intensiteit weergeeft.” De EC heeft in het najaar van 2013 eindelijk een innovatie-indicator (http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-13-782_nl.htm) voorgesteld die outputgericht is, maar deze wordt op het hoogste niveau van de doelstellingen van de EU2020-strategie (nog) niet gehanteerd als benchmark (zie de 5 targets op http://ec.europa.eu/europe2020/targets/eu-targets/). Het is aangewezen dat deze nieuwe indicator een gelijkwaardige positie naast de bestaande O&O-indicator krijgt. Ondanks een aantal boven vermelde problemen met de bestaande O&O-indicator (3%), wordt deze laatste dus echter wel best tot 2020 behouden omdat deze ook internationaal vergelijkbaar is en Europees als ankerpunt fungeert (cf. HORIZON 2020) en de overheden ertoe aanzet om te blijven investeren. Ook in het Vlaams regeerakkoord 2014-2019 wordt trouwens vastgehouden aan de 3% norm voor O&O, waarbij Vlaanderen blijft streven naar 1% overheidsuitgaven tegen 2020. Richtsnoer 4 wil tevens dat lidstaten het potentieel van de digitale economie benutten en stelt dat lidstaten dienen te zorgen voor passende randvoorwaarden voor de snelle ontwikkeling van een digitale interne markt met op ruime schaal toegankelijke online-inhoud en -diensten. De Vlaamse regering ziet een meerwaarde in een nieuwe doelstelling 'digitaliseringsgraad' opdat ook een duidelijke link met het groeipotentieel van de verdieping van de interne markt wordt gemaakt. Richtsnoer 5 16
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:2020:FIN:NL:PDF, pag. 13
Bijlage 1
19
Het betreft hier de 20-20-20 doelstellingen. Het richtsnoer stelt dat de economische groei dient te worden losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen, door milieuproblemen op te vatten als groeimogelijkheden en zuinig om te gaan met hun natuurlijke hulpbronnen. De lidstaten dienen ook de nodige structurele maatregelen te nemen om het hoofd boven water te kunnen houden bij toenemende beperkingen op het gebied van CO2-uitstoot en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Vaststelling is dat er enkel becijferde doelstellingen zijn gerelateerd aan de problematiek van CO2-uitstoot (via de centrale doelstellingen inzake klimaat en energie). Het is wenselijk dat in kader van de herziening van de Europa 2020strategie voldoende aandacht gaan naar het gebruik van hulpbronnen (en het Vlaggenschip, het Stappenplan en de mededeling inzake circulaire economie bieden hiertoe veel houvast) en de economische opportuniteiten van vergroening (hier kan gerefereerd worden naar het proces ‘greening the EU-semester’ dat door de diensten van de EC momenteel gevoerd wordt). Zowel op het vlak van efficiënt hulpbrongebruik als op het vlak van vergroening zou werk kunnen gemaakt worden van becijferde (deel)doelstellingen: groenstofproductiviteit, eco-innovatie, werkgelegenheid ecosectoren, enz. Richtsnoer 6 Op basis van bovenstaande tabel kan vastgesteld worden dat het geïntegreerde richtsnoer dat op de economie en de industriële basis betrekking heeft (richtsnoer 6) niet met een Europa 2020-doelstelling wordt afgedekt. Ook in de instructies m.b.t. de nationale hervormingsprogramma’s komt het economisch beleid te weinig aan bod en wordt dit vaak ‘weggestopt’ onder een afzonderlijk laatste hoofdstuk (aanvullende hervormingsmaatregelen en het gebruik van de structuurfondsen). Nochtans erkent iedereen het belang van een duurzame industriële basis en een gezonde omgeving voor ondernemerschap. Het is daarom noodzakelijk dat ook hier een extra economische Europa 2020-doelstelling komt. Door daarbij zowel een indicator te voorzien inzake ondernemerschap als inzake de industriële basis kan ook het economisch beleid meer op de voorgrond treden en meer structureel worden opgevolgd. Bovendien is industrieondernemerschap erg belangrijk voor de welvaart en de toekomst, en hebben ze aspecten die nauw samenhangen met de andere thema’s (werk, energie, armoede, opleidingsniveau, onderzoek) en kan de link gelegd worden met het vlaggenschip / kerninitiatief voor “Industriebeleid in een geglobaliseerde wereld” en bestaan er daarnaast ook affiniteiten met het vlaggenschip/kerninitiatief “Innovatie-Unie”. Ook andere economische sectoren die te vaak over het hoofd gezien, kunnen een belangrijke bijdrage leveren. Het is belangrijk dat er in het kader van de herziening van de Europa 2020-strategie meer aandacht gaat naar het potentieel van de culturele en creatieve sectoren (CCS). Heel wat onderzoeken in verschillende lidstaten, maar ook op Europees niveau hebben de voorbije jaren aangetoond dat deze sectoren een niet te verwaarlozen bijdrage leveren aan de economische groei en de werkgelegenheid. Ze zijn aanjagers van innovatie en creativiteit, ook buiten hun eigen directe werkterrein. Bovendien zijn het sectoren waar, ondanks de aanslepende en diepgaande economische crisis, nog steeds een merkbare groei in termen van omzet en werkgelegenheid wordt genoteerd. Ten slotte hebben deze sectoren een bijzonder potentieel hebben inzake het stimuleren van de sociale cohesie en het (Europees) burgerschap. De combinatie van economische en intrinsieke waarde waar deze sectoren voor staan, maakt hen voor beleidsmakers tot een bijzonder interessant terrein om op in te zetten. Bijlage 1
20
Hoewel het betrokken directoraat-generaal van de EC recent wel een doelstelling voor het percentage van de industrie in de totale economie (20%) heeft voorgesteld17, is deze doelstelling momenteel minder belangrijk dan de vijf formele Europa 2020-doelstellingen, en er bestaat op dit ogenblik geen algemene consensus tussen de EC en alle lidstaten rond het industriebeleid in al zijn aspecten voor de komende jaren. Vlaanderen heeft de afgelopen jaren in Europa een voortrekkersrol gespeeld inzake industrieel beleid en hierbij kan o.a. verwezen worden naar het Vanguard-initiatief. Ook het Italiaans voorzitterschap hecht groot belang aan het industrieel beleid en de competitiviteit in het kader van de Europa 2020strategie18 : “Central to improving the Europe 2020 Strategy is to ensure better governance, with the aim of a closer coordination of EU policies and further strengthening of the Single Market and industrial competitiveness dimension.” Ook de Europese Raad van 2021/03/2014 wees op het belang van het concurrentievermogen van de industrie en de industriepolitiek. Vlaanderen is er dus voorstander van dat er een doelstelling komt m.b.t. industriebeleid en stelt in dit verband voor dat het aandeel van de industrie in de bruto toegevoegde waarde van de EU 20% bedraagt. Aangezien in de Raad een aantal lidstaten geen voorstander van deze doelstelling zijn, stelt Vlaanderen voor dat, net zoals bij de andere Europa 2020doelstellingen het geval is, de 20%-doelstelling op EU-niveau te nemen, terwijl elk land afzonderlijk een eigen doelstelling kan nastreven. Richtsnoer 7 Geen specifieke opmerkingen. Richtsnoer 8 Hier ontbreekt een Europa 2020-doelstelling. Vlaanderen vraagt nog meer aandacht voor de transitionele arbeidsmarkt en de overgangen tussen onderwijs, werk, versterken van competenties (levenslang leren), enzovoort. Het is wenselijk zijn om in de Europa 2020strategie ook een bijkomende doelstelling op te nemen inzake levenslang leren. Op deze manier kan dit bijdragen aan de kenniseconomie en de Europa 2020-prioriteit inzake slimme groei. Richtsnoer 9 Geen specifieke opmerkingen. Richtsnoer 10 Het is wenselijk dat de vermindering van het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting niet alleen in aantallen, maar ook in percentages wordt uitgedrukt. Het enkel
17
http://europa.eu/rapid/press-release_IP-14-42_nl.htm
18
Voorzitterschap, Europe 2020 strategy : mid-term review – policy debate, 12797/14
Bijlage 1
21
werken met aantallen zegt vrij weinig en leent zich ook minder op het vlak van het benchmarken. 2.2.3. Vlaggenschepen/kernitiatieven De zeven vlaggenschepen/kerninitiatieven concentreren acties in een bepaald domein en veronderstellen acties die door zowel de EU als de lidstaten/regio’s worden vormgegeven. Het betreft dus een coördinatie van initiatieven en een poging tot meer stroomlijning. De kerninitiatieven zijn zeer heterogeen wat de zichtbaarheid en herkenbaarheid vermindert, en onderlinge samenhang of coördinatie tussen de acties opgenomen in deze zeven programma’s bemoeilijkt. Ook stellen we vast dat deze actieprogramma’s de voorbije niet de hoogste prioriteit genoten en de vele ’thema’s en uiteenlopende maatregelen sowieso al aan de orde waren (hetzij op communautair niveau (zevende kaderprogramma / Horizon 2020, hetzij door afspraken tussen de lidstaten en de Raad). De Vlaamse Regering schat de meerwaarde van deze kerninitiatieven op dit ogenblik dan ook als vrij beperkt in. Toch hebben de kerninitiatieven een zeker invloed uitgeoefend en concreet kan bijvoorbeeld verwezen worden naar het kerninitiatief “De agenda voor nieuwe vaardigheden en banen” die de Vlaamse Regering inspireerde tot een project om sectorale competentieprognoses te ontwikkelen. Het Vlaggenschipinitiatief ‘Efficiënt gebruik van hulpbronnen’ heeft geleid tot een gelijknamige Roadmap, welke een kader biedt voor de uitwerking en implementatie van beleidsacties. De Roadmap geeft ook aan welke structurele en technologische ontwikkelingen we nodig hebben om te evolueren naar een hulpbronefficiënte samenleving in 2050, m.i.v. concrete tussentijdse mijlpalen (voor lidstaten en EC) voor het jaar 2020. De recente communicatie van de EC ‘Towards a circular economy’ gaat hier verder op door en geeft aan hoe we efficiënt kunnen omspringen met grondstoffen en tegelijk de afvalproductie reduceren. Het kan zinvol zijn om ook op het niveau van de kerninitiatieven (o.a. inzake efficiënt hulpbronnengebruik) becijferde doelstellingen naar voor te schuiven. De kerninitiatieven hebben zeker mogelijkheden in zich om rond de grote uitdagingen mobiliserend te werken, maar zal er ook meer moeten worden gewerkt aan een goede procesmatige invulling om vooruitgang te kunnen boeken. Gestructureerde partnerschappen met bijvoorbeeld het Comité van de Regio’s zou een mogelijkheid kunnen zijn om hier mobiliserend rond op te treden. De Vlaggenschepen moeten voldoende onderling coherent zijn en de nodige synergiën bewerkstelligen (o.a. tussen de 'digitale unie' en de 'nieuwe vaardigheden voor nieuwe jobs' vlaggenschepen). Tenslotte kan de EC nagaan of de zeven vlaggenschepen niet herleid kunnen worden tot vier vlaggenschepen in lijn met de vier projectteams19 binnen de nieuwe organisatiestructuur van de EC.
19
Deze projectteams zijn: (1) een nieuwe stimulans voor banen, groei en investeringen; (2) een digitale eengemaakte markt; (3) een weerbare energie-unie met een vooruitziend klimaatbeleid; en (4) een diepgaandere en billijkere economische en monetaire unie. Voor meer info zie http://europa.eu/rapid/pressrelease_MEMO-14-523_nl.htm
Bijlage 1
22
2.2.4. Ondersteunend en flankerend beleid Afsluitend zijn er drie belangrijke beleidslijnen op EU-niveau die de doelen en middelen van de Europa 2020-strategie bevorderen, met name de Europese interne markt, de EUbegroting en de buitenlandagenda van de EU. Om de prioriteiten van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken is, naast engagementen van de politici en beleidsmakers, budget nodig en dit blijft een zeer belangrijke uitdaging in budgettair moeilijke tijden. Het is alvast positief dat de prioriteiten van Europa 2020 verweven werden in het meerjarig financieel kader (MFK) de link met de Europa 2020strategie werd gelegd en dit komt o.a. tot uiting in de indeling van de categorieën van uitgaven, waar categorie 1 betrekking heeft op slimme en inclusieve groei en categorie 2 op duurzame groei. Op deze manier wordt de link gelegd met de 3 prioriteiten van de Europa 2020-strategie. Ook de doorvertaling hiervan d.m.v. bijvoorbeeld de koppeling van het cohesiebeleid aan de Europa 2020 prioriteiten, idem voor Horizon 2020. Het komt er nu op aan dat ook in andere beleidsvelden, ook begrotingsmatig, versterkt de link met de Europa 2020-strategie te leggen. Het leidend principe voor de inzet van de middelen moet hun bijdrage aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie zijn. Op EU-niveau moet bij het maken van budgettaire keuzes de Europa 2020-strategie het leidend principe zijn en moet ingezet worden op deze instrumenten waar de hefboomeffecten het grootst zijn. Toch blijft er op EU-niveau een gebrek aan middelen voor bijvoorbeeld de financiering voor bedrijven, of te weinig duurzame jobs en degelijke opleidingen. De EU doet bijvoorbeeld in het domein van onderzoek-innovatie-industrie-ondernemerschap niet zo heel veel voor de gemiddelde actor: een steunaanvrager moet hetzij heel erg goed of technologisch zijn, hetzij erg beperkt in mogelijkheden of in een arm gebied liggen. Er is hetzij steun uit Horizon 2020, COSME hetzij uit het regionale beleid (structuurfondsen). Maar het overgrote deel van de bedrijven, kmo’s en kennis- of onderzoeksinstellingen vallen in een meer algemene middenmoot waarvoor er relatief weinig initiatieven en middelen bestaan (vergeleken met de totale budgetten van Horizon 2020 of cohesiebeleid). Nochtans kunnen ook zij goed gebruik maken van de gepaste steunkanalen. De EIB zou de verdere mogelijkheden moeten onderzoeken om op een slimme manier (innovatieve financiering, budget synergieën, garanties, complementariteit met EIB-leningen en cohesiemiddelen, …) meer middelen voor de Europa 2020-strategie te mobiliseren en ook kunnen bekijken of een nieuwe flexibele lening-format kan worden uitgewerkt specifiek op maat voor (groot)steden die investeren in Europa-2020 gerelateerde projecten, doch niet door Europese Structuur- en Investeringsmiddelen ondersteund worden. Lidstaten en regio’s moeten hoe dan ook kunnen blijven investeren in groei. Infrastructuurprojecten kunnen daarbij een belangrijke hefboom betekenen. De Vlaamse Regering vraagt in die context aan de EC de maatregelen die ze heeft genomen in uitvoering van artikel 5(1) van Verordening 1466/97 grondig te evalueren en een verdere versoepeling tot stand te brengen voor groeibevorderende investeringen (o.a. infrastructuurwerken die groei en jobs ten goede komen en het economisch weefsel versterken, zoals PPS-projecten). De EC zou daarbij ook moeten onderzoeken of langetermijnsinvesteringen in het licht van Bijlage 1
23
het Europees Stelsel der Rekeningen niet anders moeten worden benaderd aangezien een rigide toepassing van de huidige bepalingen dergelijke investeringen aanzienlijk bemoeilijkt wat bijzonder negatief is voor economische groei en herstel. Rekening houdende met krappe budgettaire mogelijkheden, is het aangewezen dat er nog veel sterker wordt ingezet op samenwerking tussen de EU en de lidstaten en tussen de lidstaten onderling. Zo zouden meer middelen ook ingezet kunnen worden in samenhang met de middelen van de lidstaten, volgens het “common pot”-principe er kan ingezet worden op het principe van cofinanciering en vooral in die sectoren, activiteiten of voor begunstigden die bijdragen aan groei en jobs en vernieuwing. Initiatieven zijn mogelijk. Er kan bijvoorbeeld verwezen worden naar het Gezamenlijk Programmeringsinitiatief (Joint Programming Initiative (JPI)) waarbij er van meet af aan gefocust moet worden op de grote maatschappelijke uitdagingen waar Europa, en de rest van de wereld, in de onmiddellijke toekomst mee geconfronteerd zal worden (zoals klimaatverandering, milieuproblematiek, vergrijzing, …). JPI komt daarmee tegemoet aan de doelstellingen die ook de Europa 2020 – strategie vooropstelt, zoals het op elkaar afstemmen van Europese onderzoeksprogramma’s en duplicatie vermijden, het makkelijker maken om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan, Europa toelaten om met één stem te spreken op vlak van wetenschap en innovatie, een forum bieden voor een gezamenlijk proces van prioritisering tussen lidstaten, en een zicht bieden op de Europese stand van zaken in de gebieden waarover JPI’s lopen (bijvoorbeeld voor cofinanciering van projecten die bijdragen aan de realisatie van de Europa 2020-doelstellingen). De EC beschouwt uitsluitend de EU als geheel maar wat met de onderlinge concurrentie tussen EU-landen waardoor jobs verdwijnen van west naar oost in bijvoorbeeld de transportsector of productiesector? Als geheel blijft het EU-gemiddelde het misschien goed doen maar de industrie en werkgelegenheid nemen af in lidstaat 1 en stijgen in lidstaat 2 als gevolg van delocalisering binnen de EU. De onderlinge toepassing van de regels verschilt soms sterk tussen EU lidstaten en regio’s onderling, bv rond milieu, veiligheid, schone productie, enz. wat leidt tot oneerlijke concurrentie. Voor deze thema’s moet de EU veel meer aandacht hebben en moet de Commissie meer opvolging geven aan mogelijke negatieve effecten van verschuivingen binnen de EU. Het is ten slotte ook aangewezen dat er meer aandacht moet besteed worden aan de ‘internationale’ dimensie van de Europa 2020-strategie en dat de internationale/externe agenda (handel) en de interne agenda beter op elkaar worden afgestemd. Het afsluiten van belangrijke handelsakkoorden (externe dimensie) kan op deze manier ook bijdragen aan de realisatie van de Europa 2020-doelstellingen. Toch doet er zich soms een spanningsveld voor: enerzijds is er een (te) strenge toepassing van regels voor overheidssteun binnen de EU, terwijl de EU zelf producten invoert (of niet meer zelf produceert) vanuit landen waar wel overheidssteun of -inmenging bestaat, en bovendien de sociale, democratische, milieu en mensenrechten regels niet altijd worden gerespecteerd. Hoe met dit spanningsveld beter kan worden omgegaan, blijft een belangrijke uitdaging. In het Vlaams regeerakkoord 20142019 wordt gesteld dat: “Het sluiten van internationale handelsakkoorden is een belangrijk middel om wereldwijd economische groei te stimuleren maar ook een instrument voor ontwikkeling en duurzame wereldhandel. In deze internationale handelsakkoorden ijveren we
Bijlage 1
24
daarom voor respect voor arbeids- en milieunormen maar in een Europees en internationaal verband zodat we onze eigen bedrijven geen concurrentieel nadeel opleggen.”
Bijlage 1
25