Dienstplicht, doofpot, oorlog en liefde Een onderzoek naar de verbeelding en receptie van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog in Nederlandse speelfilms
Agnes Cremers Studentnummer: 6265782 Masterscriptie Publieksgeschiedenis Universiteit van Amsterdam Begeleider: drs. L. van Hasselt Tweede lezer: prof. dr. P. Romijn Januari 2013
Inhoud Inleiding
3
1. De Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en het Indië-debat 1.1 De Indonesische onafhankelijkheidsoorlog 1.2 Hueting-‐affaire 1.3 Indië-‐debat na 1969 1.4 Indië-‐debat in de 21e eeuw 1.5 Onderzoek naar speelfilms
7 7 9 10 12 13
2. Gekkenbriefje 2.1 Filmbeschrijving 2.2. Historische achtergrond scenario 2.3. Verbeelding 2.4 Receptie 2.5 Conclusie
15 15 16 19 24 25
3. De Schorpioen 3.1 Filmbeschrijving 3.2 Historische achtergrond scenario 3.3 Verbeelding 3.4 Receptie 3.5 Conclusie
27 27 28 30 36 40
4. Oeroeg 4.1 Filmbeschrijving 4.2 Historische achtergrond scenario: novelle Oeroeg 4.3 Analyse 4.4 Receptie 4.5 Conclusie
42 42 43 45 50 57
5. Gordel van Smaragd 5.1 Filmbeschrijving 5.2 Filmanalyse 5.3 Receptie 5.4 Conclusie
59 59 60 66 70
6. Conclusie
72
Literatuurlijst
80
Bijlagen: Interviews
82
2
Inleiding ‘Het heeft lang geduurd voordat Nederlandse speelfilmers zich waagden aan de op een na rijkste historische bron van dramatisch materiaal uit deze eeuw’, stelt filmrecensent Hans Beerenkamp in NRC Handelsblad in 1997. Beerenkamp doelt hier op de laatste koloniale fase van Nederlands-‐ Indië in de periode 1945 tot 1950, die als een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis wordt beschouwd. De eerste Nederlandse speelfilm over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog verscheen in 1980, dertig jaar na de soevereiniteitsoverdracht. Daarna werden er nog drie speelfilms gemaakt. De films behandelen ieder op zich verschillende facetten van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. In dit onderzoek staat de vraag centraal hoe deze gevoelige geschiedenis aan bod is gekomen in Nederlandse speelfilms en hoe deze vervolgens in Nederland zijn ontvangen. De speelfilm Gekkenbriefje uit 1980 is gemaakt door regisseur Olga Madsen. De film is gebaseerd op de novelle van Ger Verrips Zorg dat je een gekkenbriefje krijgt uit 1973 en gaat over een jonge dienstplichtige soldaat die zich nog liever laat opnemen in een militair hospitaal dan dat hij naar Indonesië vertrekt. In 1984 verscheen De Schorpioen van regisseur Ben Verbong. In deze thriller komt een Nederlandse vrachtwagenchauffeur achter een corruptieschandaal binnen het Nederlandse leger ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Regisseur Hans Hylkema maakte een boekverfilming van de bekende novelle Oeroeg van Hella Haasse. In deze film uit 1993 gaat een Nederlandse luitenant ten tijde van de dekolonisatie op zoek gaat naar zijn Indonesische jeugdvriend Oeroeg. Tot slot verscheen in 1997 Gordel van Smaragd van regisseur Orlow Seunke. Deze film behandelt een liefdesdrama tussen een Nederlandse man en een Indo-‐Europese vrouw gedurende het laatste decennium van Nederlands-‐Indië. Om te onderzoeken op welke wijze de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is verbeeld in Nederlandse speelfilms en hoe deze zijn ontvangen zet ik ten eerste uiteen hoe de deze oorlog tussen 1945 en 1950 is verlopen en hoe vervolgens het ‘Indië-‐debat’ in de Nederlandse samenleving vorm kreeg. Aan de hand van deze gegevens heb ik de films zelf en de reacties op de films beter in historische context kunnen plaatsen. Vervolgens heb ik drie verschillende aspecten van de speelfilms onderzocht. Ten eerste ben ik nagegaan wat de bedoeling en visie van de filmmakers was met zijn of haar film. Ook heb ik onderzocht waar de filmmakers hun scenario op hebben gebaseerd. Vervolgens beschrijf ik aan de hand van uitgewerkte scènes en beschrijvingen van beelden en dialogen uit de film hoe de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog tot uiting komt. Tot slot is voor dit onderzoek van belang hoe de films zijn ontvangen. De makers kunnen een bepaalde bedoeling hebben met de film en in de film is misschien de diepere betekenis te achterhalen, maar hoe ervoer het publiek dit destijds? Ook heb ik onderzocht welke plek de films tot nu toe hebben gekregen in wetenschappelijk
3
publicaties.
De speelfilms die vanaf 1980 werden gemaakt zijn uiteraard een product van hun tijd en
door de tijdsgeest beïnvloed. Het heeft zeker twintig jaar geduurd voordat er echt aandacht was voor de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. In mijn overzicht beschrijf ik de omslag in het denken over deze oorlog in Nederland. Deze werd onder andere werd veroorzaakt toen Indië-‐ ganger Joop Hueting in 1969 in de uitzending van VARA’s Achter Het Nieuws vertelde over de oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen tijdens deze zogeheten ‘politionele acties’. Dit moment wordt gezien als ijkpunt van een kritische reflectie op het Nederlandse militaire optreden ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Er verschenen sindsdien een groot aantal kritische documentaires over dit onderwerp op de televisie. Het was tegelijkertijd ook het begin van het ‘Indië-‐debat’. Uiteenlopende partijen uitten hun mening over deze oorlog en de omgang met ons koloniaal verleden.
Om het motief van de filmmakers om deze oorlog te verbeelden te achterhalen heb ik,
waar mogelijk, interviews afgenomen. In het geval van De Schorpioen en Oeroeg sprak ik met de regisseurs Ben Verbong en Hans Hylkema. De regisseur van Gekkenbriefje, Olga Madsen, is in 2011 overleden. Voor deze film sprak ik met Frans Rasker, die Gekkenbriefje destijds produceerde. Daarnaast heb ik met auteur Ger Verrips gesproken, die in eerste instantie het scenario zou schrijven voor de verfilming van zijn novelle. Orlow Seunke, de regisseur van Gordel van Smaragd, verblijft op dit moment in Indonesië. Voor deze film sprak ik met producent Wim Lehnhausen, die nauw bij de film betrokken was. Behalve uit mijn eigen interviews heb ik ook informatie gehaald uit oude interviews die de regisseurs rond de première van hun film hebben gegeven. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van het krantenarchief van de bibliotheek van het Filmmuseum in Amsterdam.
Per film ben ik nagegaan wat de bron van het scenario is geweest. Zowel Gekkenbriefje
als Oeroeg zijn gebaseerd op novelles. Ik ben nagegaan waarom er gekozen is voor deze verhalen en wat de verschillen zijn tussen het boek en de film. De Schorpioen is gebaseerd op een waargebeurde Indische moordzaak en de geruchten rondom deze moord, die in de jaren vijftig en zestig aan het licht kwamen. Ik heb onderzocht wat er bekend is over deze moord, die bekend is komen te staan als de ‘affaire Aernout’, hoe hier in de loop van jaren over geschreven is en wat deze geruchten teweeg hebben gebracht. Regisseur Orlow Seunke baseerde zijn films niet op een bron zoals bij de andere drie film maar bedacht zelf het verhaal zelf. De film behandelt thema’s die nooit eerder in Nederlandse speelfilms zijn verbeeld, waaronder het verblijf van Nederlanders in een Japans interneringskamp en de positie van de Indo-‐Europese bevolking gedurende het laatste decennium van Nederlands-‐Indië.
Vervolgens heb ik onderzocht hoe de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog in de vier
speelfilms aan bod komt en op welke wijze deze is uitgebeeld. Ik heb onder andere gelet op het
4
perspectief van waaruit de oorlog is verbeeld, de wijze waarop de bevolking en het leger, zowel aan Nederlandse als Indonesische zijde, in de films zijn verwerkt en of er oorlogsgeweld tussen de twee strijdende partijen is te zien. Uiteraard is de dekolonisatie niet een op zichzelf staande gebeurtenis. Bij de behandeling van Oeroeg en Gordel van Smaragd ga ik ook in op de verbeelding van het koloniale tijdperk. Spelen deze films in op Nederlandse nostalgie over het mooie Indië of wordt de koloniale overheersing juist als ‘fout’ neergezet? De Schorpioen speelt zich af in de jaren vijftig en hierin komt de oorlogstijd alleen in flashbacks voor. Bij deze film is het interessant hoe de verwerking van deze oorlog aan bod komt. De film Gekkenbriefje speelt zich alleen in Nederland af. Ook hier staat de houding van Nederlanders ten op zichtte van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog centraal maar in dit geval gedurende de oorlog zelf.
Over de verbeelding van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog in Nederlandse
speelfilms is tot op heden zeer weinig geschreven. In geen enkele wetenschappelijke publicatie zijn deze vier films eerder met elkaar vergeleken. De meest bekende films, Oeroeg en Gordel van Smaragd, zijn wel beschreven door historicus Frank van Vree, literatuurwetenschapper Pamela Pattynama en antropoloog en bestuurskundige Lizzy van Leeuwen. Frank van Vree is als historicus gespecialiseerd in de herinneringscultuur in Nederland en heeft onder andere gepubliceerd over de Nederlandse verbeelding van de Japanse bezetting en de dekolonisatie van Indonesië. Pamela Pattynama en Lizzy van Leeuwen zijn beide tweede generatie Indo-‐Europese vrouwen in Nederland. Pamela Pattynama is bijzonder hoogleraar Indische literatuur en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam en heeft verschillende stukken gepubliceerd over de Indische identiteit in literatuur en films. Lizzy van Leeuwen schreef in haar boek Ons Indisch erfgoed onder andere over de naoorlogse worsteling met het verlies van Nederlands-‐Indië en de komst van een groot aantal post-‐koloniale migranten. In haar boek beschrijft zij ook hoe het koloniale verleden in Nederlandse speelfilms is verwerkt.
Om een volledig beeld te krijgen van hoe er uiteindelijk is gereageerd op de speelfilms
over deze oorlog in de Nederlandse samenleving heb ik onderzocht hoe deze vier films zijn ontvangen in Nederlandse dag-‐, week-‐ en maandbladen. Ik heb hiervoor gebruik gemaakt van het krantenarchief van de bibliotheek van het Filmmuseum, de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en het digitale archief van het Indische tijdschrift Moesson. In het geval van Oeroeg kon ik ook gebruik maken van het privé archief van regisseur Hans Hylkema. Behalve naar recensies heb ik ook gekeken naar ingezonden brieven en reacties van onder andere veteranen en andere Nederlanders die direct te maken hebben gehad met de voormalige kolonie. Aan de hand van deze stukken heb ik onderzocht of de films destijds een maatschappelijk debat teweeg hebben gebracht of op andere wijze invloed hebben uitgeoefend.
In dit onderzoek komt in het eerste hoofdstuk het verloop van de oorlog en het Indië-‐
debat in Nederland aan de orde. Vervolgens bespreek ik de vier speelfilms ieder in een apart
5
hoofdstuk in chronologische volgorde. Elke hoofdstuk is opgebouwd uit een korte filmbeschrijving, de achtergrond van het filmscenario, de visie van de regisseur, een filmanalyse en tot slot de resultaten van mijn receptieonderzoek. Per hoofdstuk zal ik ook de verschillen en overeenkomsten tussen de films benoemen. Uiteindelijk zal ik aan de hand van mijn resultaten concluderen op welke wijze de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog in Nederlandse speelfilms is verbeeld en hoe deze films in Nederland zijn ontvangen.
6
1. De Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en het Indië-debat 1.1 De Indonesische onafhankelijkheidsoorlog ‘Wij het volk van Indonesië verklaren hierbij de onafhankelijkheid van Indonesië.’ Met het uitspreken van deze tekst op 17 augustus 1945 riepen Soekarno en Hatta de republiek Indonesië uit. Tot aan de Japanse bezetting in 1942 had Nederland het land 300 jaar in handen gehad. Na de Japanse capitulatie leek voor de Indonesische nationalisten de tijd rijp om onafhankelijk te worden. Terwijl zij de revolutie begonnen dacht Nederland het koloniale gezag weer te kunnen herstellen. Het Nederlands-‐Indische gezag zat echter nog in ballingschap in Australië en de meeste Europeanen in Japanse interneringskampen. Ondertussen hadden verschillende fanatieke bendes, de pemoeda’s, het gemunt op koloniale doelwitten. In september 1945 arriveerden Britse troepen in Indië om de Japanners te ontwapenen en orde te herstellen. Er was echter een machtsvacuüm ontstaan, en het Brits-‐Indische leger kwam in een gewelddadige strijd terecht. Toen Nederland haar krijgsmacht op orde had en de eerste Nederlandse troepen in Batavia aankwamen, heerste er nog grote chaos in het land. Er vielen duizenden slachtoffers. Behalve Europeanen vielen er ook veel doden onder de Ambonezen, Chinezen en Javaanse aristocraten, die tijdens het koloniale regime met de Nederlanders hadden samengewerkt. De Britten waren van plan zich terug te trekken, en de Nederlanders zouden hun posities overnemen. De Nederlandse regering besloot harder op te treden tegen de bendes. Deze bloedige periode, die tot aan begin 1946 voortduurde, is bekend geworden onder de naam ‘bersiap’, wat Maleis is voor ‘wees paraat’.
In april 1946 werd door gouverneur-‐generaal Van Mook en de gematigde premier van de
Republiek Indonesië Soetan Sjahrir voor het eerst onderhandeld. De bijeenkomst vond plaats op de Hoge Veluwe. De insteek van Nederland was om een soort Indonesisch gemenebest te organiseren. Sjahrir eiste echter volledige soevereiniteit, en de onderhandelingen liepen spaak. In het Indonesische bergdorp Linggadjati werd uiteindelijk op 15 november 1946 toch een overeenkomst ondertekend. In het akkoord werd vastgelegd dat gewerkt zou worden aan de vorming van de Nederlands-‐Indonesische Unie. Nederland hoopte op het begin van een federatie terwijl de Republikeinen het akkoord zagen als slechts een ‘tussenstation’ op weg naar de volledige onafhankelijkheid.1 In maart 1947 moest onder druk van de Nederlandse Tweede Kamer een nieuw akkoord van Lingadjatti worden ondertekend, waarbij Nederland toch meer inspraak eiste. Door de totaal verschillende doelstellingen was het akkoord weinig waard. De oorlog werd voortgezet.
7
In de periode tussen 1945 en 1949 stuurde Nederland ongeveer 95.000 dienstplichtigen soldaten naar Indonesië. Daarnaast stonden nog het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) en Nederlandse oorlogsvrijwilligers ter beschikking. In totaal bestond de troepenmacht uit ongeveer 170.000 militairen. Op 18 juli 1947 gaf KVP minister-‐president Beel generaal Spoor de opdracht om een ‘politionele actie’ uit te voeren. Operatie Product, zoals de actie heette, leek succesvol. Binnen twee weken heroverde Nederland de economisch belangrijke gebieden. Internationaal werd de actie echter afgekeurd. De Verenigde Naties eiste van Nederland dat het conflict vreedzaam werd opgelost. Er werd in 1948 weer een poging gedaan om tot een overeenkomst te komen maar de onenigheid tussen Nederland en Indonesië bleef bestaan. Nederland weigerde Indonesië los te laten terwijl de republiek op haar beurt nog steeds soevereiniteit eiste. De gevechten gingen door.
Het Republikeinse Indonesische leger, de TNI, voerde een steeds effectievere
guerrillastrijd. Onder leiding van Beel besloot de Nederlandse regering om een hardere lijn te volgen. Op 19 december startte de ‘tweede politionele actie’, onder de naam Operatie Kraai. Het leek weer een succes. Djokjakarta werd snel heroverd, en Soekarno en Hatta werden gevangen genomen. Ondertussen nam het aantal slachtoffers aan beide zijden toe. Alleen al in de maand januari in 1949 vielen er aan Indonesische zijde 10.000 doden, waaronder veel burgers. Dit grote aantal werd veroorzaakt door zowel republiekeins terreur op de eigen bevolking als door het antwoord van Nederland op het Republikeinse guerrillaoffensief, met de inzet van zware mitrailleurs en luchtbeschietingen. Vanaf de beëindiging van de ‘tweede politionele actie’ tot en met het staakt-‐het-‐vuren in augustus waren er op Java en Sumatra 1162 Nederlandse militairen gesneuveld. Dit aantal is bijna twee keer zoveel als het aantal gesneuvelden in zeventien maanden tijd tussen de eerste en tweede actie in.2 In totaal kwamen er ongeveer 6000 Nederlandse militairen om. Het aantal omgekomen Indonesiërs lag veel hoger. Naar schatting waren dit er 150.000.
Naast het aantal slachtoffers nam ook de internationale druk toe. De Verenigde Staten
dreigden de Marshallhulp stop te zetten. Nederland werd gedwongen om de republikeinse leiders vrij te laten en tot een vredesvoorstel te komen. In het najaar van 1949 werd een rondde-‐ tafelconferentie georganiseerd door de diplomaten Jan Herman Van Roijen en Mohamed Roem om de voorwaarden voor de onafhankelijkheid te bespreken. Nederland ging akkoord met de oprichting van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië en de stichting van een Nederlands-‐Indonesische Unie, zonder enige bindende bevoegdheden. Uiteindelijk tekende koningin Juliana op 27 december 1949 bij een plechtigheid in het Paleis op de Dam de soevereiniteitsoverdracht.
2 Lou de Jong, Het Koninkrijk Der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 12 tweede helft ( Leiden
1988), 982.
8
1.2 Hueting-affaire Het heeft lang geduurd voor in Nederland belangstelling rees voor de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. De publieke historische belangstelling voor de gebeurtenissen in Nederlands-‐Indië in de jaren veertig van de twintigste eeuw bleef tot ver in de jaren zestig bijzonder gering.3 Pas tegen het einde van de jaren zestig, toen de dekolonisatie in verschillende landen zo goed als voltooid was, begon het tij te keren. Door de culturele revolutie in veranderde de publieke opinie ten opzichte van de Tweede Wereldoorlog en haar ‘nasleep’, waaronder de koloniale oorlogen.4 In heel West-‐Europa voerden studenten acties en was er een toenemende kritiek op de oorlog die de Amerikanen voerden in Vietnam. Ook in Nederland keerden jongeren zich tegen de gevestigde orde die het beleid van de Verenigde Staten steunde. Er ontstond steeds meer interesse in de verhalen van individuele getuigen en slachtoffers van de oorlog in Indonesië tijdens en na de Japanse bezetting.
Een grote omslag in de nationale herinnering van het koloniale verleden werd
veroorzaakt door een uitzending van VARA’s actualiteitenrubriek Achter Het Nieuws in 1969. Daar deed Indië-‐veteraan en psycholoog Joop Hueting zijn verhaal over structurele geweldpleging in Indonesië ten tijde van de onafhankelijkheidsoorlog. Hueting vertelde over het met mitrailleurvuur doorzeven van kampongs, het martelen van krijgsgevangenen en het houden van wraakacties tegen de burgerbevolking, zonder dat daarvoor enige vorm van militaire noodzaak was. Volgens Hueting kwam het geweld op grote schaal voor en werd het tijd voor de betrokkenen om met deze zaak in het reine te komen.5
Hueting had al jarenlang zijn verhaal willen doen maar kreeg steeds geen gehoor. Eind
jaren zestig bleek de tijd rijp. Nederland bleek ook een eigen Vietnam te hebben. Voor het eerst werd een breed publiek geconfronteerd met grote misstanden ten tijde van de onafhankelijkheidsoorlog. Niet iedereen zat hier echter op te wachten. Klokkenluider Hueting kwam in de weken na de uitzending sterk onder vuur te liggen. Een grote groep strijdgenoten van Hueting voelde zich diep gekwetst; zij waren van mening dat je de vuile was niet buiten moest hangen en deelden niet dezelfde visie over deze oorlog. De Telegraaf nam het voortouw in de aanval op Hueting maar kon zijn uitspraken niet meer ongedaan maken.
Andere veteranen voelden zich juist door Hueting gesterkt om ook hun verhaal te
vertellen. De sociologen J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix publiceerden in 1970 hun studie Het
3 Frank Van Vree, Onze gemartelde bruid. De Japanse bezetting van Indonesië in Nederlandse films en
documentaires’, in: R. Raben (red.), Beelden van de Japanse bezetting in Indonesië. (Zwolle/Amsterdam 1999) 202-‐217, aldaar 202. 4 Ibidem, 203. 5 Stef Scagliola, Last van de oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking (Amsterdam 2002), 108.
9
Nederlands-Indonesisch conflict. Ontsporing van geweld.6 Tijdens hun dienstplicht op Java hadden de auteurs besloten onderzoek te doen naar alle misstanden tijdens dit conflict. Na de ‘Hueting-‐ affaire’ leek het juiste klimaat geschapen om tot publicatie over te gaan.7
De verontwaardiging over de misdaden was ook overgeslagen naar de politiek. Een
motie van PvdA-‐fractieleider Joop den Uyl voor een politiek onderzoek werd in 1969 met een meerderheid van stemmen aangenomen in de Tweede Kamer. De regering werd daarmee gedwongen een onderzoek te verrichten naar geweldpleging door de Nederlandse militairen in de periode 1945-‐1950.8 Drie maanden lang was er archiefonderzoek gedaan naar gegevens omtrent de ‘excessen’ die waren begaan door Nederlandse militairen in Indonesië. Een belangrijke conclusie was dat er inderdaad 110 gevallen van geweldpleging of moord waren gevonden maar dat daarmee geen sprake was van ‘systematische wreedheden’. Van oorlogsmisdaden werd niet gesproken en het onderzoek kwam bekend te staan onder de ‘Excessennota’. De oppositiepartijen drongen aan op nader onderzoek maar kregen daarvoor geen Kamermeerderheid. 1.3 Indië-debat na 1969 Met name diegenen die een belangrijke rol hadden kunnen spelen binnen de verwerking van deze oorlog. hielden zich afzijdig. Volgens historica Stef Scagliola bleef de regering ook na 1969 de ‘Indische kwestie’ mijden.9 Politieke verantwoordelijkheid werd er niet genomen. Ook historici namen geen voortrekkersrol, terwijl zij de aangewezen groep leken om misstanden te onderzoeken. Ondanks de onthullingen van Hueting over de oorlogsmisdaden bleven historici de verhalen van de onderkant van de militaire hiërarchie over de frustratie dat zij moreel verwerpelijke orders moesten uitvoeren, lange tijd negeren. Scagliola meent dat historici duidelijker stelling hadden moeten nemen rondom dit onderwerp, zonder angst voor weerstand die dit zou kunnen wekken.10
Het Indië-‐debat bleef ook na de Hueting-‐affaire gaande. De geest was uit de fles en er
bleven onopgeloste problemen opduiken, waardoor het thema weer actueel werd. De publieke opinie werd lang gedomineerd door de naoorlogse generatie die de sociaal-‐culturele ontwikkelingen van de jaren zestig en zeventig hadden meegemaakt. Het Nederlandse militaire optreden in Indonesië werd afgekeurd. Via één medium kwam deze opinie het sterkst naar buiten. Op televisie was sprake van een constante stroom van producten met een kritische
6 J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix, Ontsporing van geweld. Het Nederlands-Indonesische conflict
(Amsterdam 1999). 7 Scagliola, Last van de oorlog, 111. 8 Ibidem 109. 9 Ibidem 118 10 Ibidem, 361.
10
houding ten opzichte van het Nederlandse beleid.11 Mediahistoricus Chris Vos stelde in 1999 dat Nederlands-‐Indië ‘naar frequentie gemeten, na de bezetting, het meest geprogrammeerde onderwerp binnen de Nederlandse audiovisuele geschiedschrijving’ was.12 Als er al sprake was van een taboe, dan was deze door de televisieprogramma’s doorbroken. Volgens Vos was de invalshoek na 1969 verbazingwekkend constant gebleven was er nog steeds sprake van een sterk kritische houding ten opzichte van het Nederlandse beleid.13
In Nederland waren nog uiteenlopende groepen die direct betrokken was geweest bij de
dekolonisatie. Een voorbeeld was de Molukse bevolkingsgroep in Nederland. Zij moesten na de soevereiniteitsoverdracht naar Nederland vluchten omdat er voor hen geen plek meer was binnen de Republiek Indonesië. Veel Molukkers hadden gediend bij het KNIL en werden beschouwd als Nederlandse bondgenoten. De Nederlandse regering had hen een eigen staat beloofd, maar was deze belofte nooit nagekomen. Bij wijze van opstand tegen hun benarde positie, gijzelden Molukse activisten in 1975 in de Drentse plaats Wijster een trein en bezetten tevens het Indonesische consulaat in Amsterdam. Twee jaar later waren er opnieuw Molukse acties, met een treinkaping bij De Punt en de bezetting van een basisschool in Bovensmilde. De kaping werd door de regering Den Uyl met geweld beëindigd: alle kapers en één gijzelaar kwamen om het leven. Door de gijzelingen kwam het Molukse probleem tijdelijk op de publieke en politieke agenda te staan.14
Recht tegenover de linksgeoriënteerde publieke opinie stonden de conservatieve
veteranen. Zij hekelden de visie dat zij hadden deelgenomen aan een ‘foute oorlog’. Intellectuelen als Hueting en Van Doorn konden hun weg in het medialandschap in de jaren zeventig makkelijk vinden, maar voor de gemiddelde meer gematigde veteraan was dit lastiger. In de jaren tachtig wist deze groep zich echter steeds beter te organiseren en probeerden ook politieke invloed uit te oefenen. Hun daadwerkelijke invloed werd kenbaar vlak voor het verschijnen van de Indische delen van Lou de Jong in de reeks Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog in 1988. Er was uitgelekt dat De Jong in deze delen zou spreken van ‘oorlogsmisdaden’. Twintig jaar na de Hueting-‐affaire waren de veteranen, inmiddels op pensioenleeftijd, opnieuw verontwaardigd over deze kwalificatie. Via een proces wilden zij Lou de Jong verbieden het begrip te gebruiken bij zijn beschrijving van de misdrijven die door Nederlandse militairen waren gepleegd.15 Uiteindelijk voelde De Jong zich gedwongen onder de
11 Chris Vos, ‘Een open zenuw. Televisie over de koloniale oorlog in Indië 1945-‐1950’ in Tijdschrift voor mediageschiedenis 1999 nr 2 69-‐96, 95. 12 Ibidem 13 Ibidem 14 Ibidem, 87. 15 Marnix Koolhaas, ‘Hoe de VPRO in de jaren 60 en 70 de geschiedenis verbeelde’, website Geschiedenis 24 http://www.geschiedenis24.nl/nieuws/2006/oktober/Hoe-‐de-‐VPRO-‐in-‐de-‐ jaren-‐60-‐en-‐70-‐de-‐geschiedenis-‐verbeeldde.html
11
druk van zowel de veteranen als de regering zijn oorspronkelijke tekst aan te passen. Hij veranderde de term ‘misdaden’ in ‘excessen’.
Halverwege de jaren negentig laaide het Indië-‐debat weer op. Veel veteranen wonden
zich op over de vraag of ‘landverrader’ Poncke Princen in 1995 naar Nederland mocht komen. Princen was ten tijde van de onafhankelijkheidsoorlog overgelopen naar de kant van Indonesië en werd als landverrader bestempeld. Zowel in de kranten, op televisie als in de politiek werd gesproken over het wel of niet afgeven van een visum. Princen had zijn verhaal al in de jaren tachtig in verschillende documentaires verteld en kreeg opnieuw veel camera’s op zich gericht. Uiteindelijk was er voor het eerst in jaren een meerderheid in de Tweede Kamer bereid om de op dat moment ernstig zieke Princen op humanitaire gronden een visum te geven.
In datzelfde jaar werden de verschillende visies ten opzichten van het koloniale verleden
opnieuw duidelijk rondom de viering van het vijftig jarige bestaan van de Indonesische republiek. De koningin zou dat jaar in Indonesië op staatsbezoek gaan en president Soeharto had haar uitgenodigd om samen met hem dit jubileum te vieren. Onder invloed van Nederlands-‐ Indische groeperingen en veteranenorganisaties was dit tegengehouden omdat het een bevestiging zou zijn dat de militaire inzet van destijds zinloos was geweest.16 Het bezoek werd uiteindelijk overschaduwd door het koloniale verleden. Door de Nederlandse genodigden werd het als dieptepunt ervaren dat Indonesische veteranen bij een gezamenlijke herdenking met Nederlandse veteranen niet waren komen opdagen. In Nederland woedde ondertussen een debat over de noodzaak van ‘publieke excuses’ aan de voormalige kolonie voor jarenlange uitbuiting en onderdrukking. Deze excuses werden niet gemaakt.
1.3 Indië-debat in de 21e eeuw In 2005 werd voor het eerst namens de Nederlandse regering een spijtbetuiging gedaan. De minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot had zich tijdens een toespraak in Indonesië verontschuldigd voor het leed dat de Nederlandse ‘politionele acties’ de Indonesische bevolking hadden aangedaan. Zoals kon worden verwacht, konden de uitlatingen van Bot bij een deel van de Nederlandse samenleving op waardering rekenen. Maar voor de steeds kleiner wordende groep van veteranen en mensen die waren opgegroeid in Nederland-‐Indië, en die onder andere de bersiap-‐periode hadden meegemaakt, lag de schuldbetuiging uitermate gevoelig.
Een recent vraagstuk binnen het Indië-‐debat is opnieuw in hoeverre de Nederlandse
overheid politieke verantwoordelijkheid draagt voor geweldsmisdrijven die Nederlandse militairen pleegden in Indonesië in de periode 1945-‐1949. In 2011 werd hier een rechtszaak over gevoerd. Advocate Liesbeth Zegveld voerde het proces namens negen weduwen van het
16 Scagliola, Last van de oorlog, 114.
12
dorpje Rawagedeh. Het Nederlandse leger had in 1948 in een bloedbad aangericht waarbij meer dan vierhonderd mannen werden omgebracht. Zegveld stelde Nederlandse staat aansprakelijk voor deze moorden en verlangde excuses, erkenning van hun leed en een kleine compensatie. De staat gaf voor het eerst toe dat er sprake was van een oorlogsmisdaad maar verweerde zich door te stellen dat de zaak verjaard was. De rechter oordeelde evenwel in het voordeel van de weduwen, waardoor de Nederlandse staat alsnog moest overgaan tot betaling van een ereschuld. De rechtszaak van de negen weduwen kan daarmee dienen als een proefproces voor meerdere slachtoffers en nabestaanden van het Nederlandse geweld ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog.
Inmiddels lijkt ook de noodzaak om deze oorlog een plek te geven in de Nederlandse
geschiedenis weer actueel. Drie belangrijke historische instituten deden in juni 2012 een oproep aan de Nederlandse regering om nieuw grootschalig onderzoek te faciliteren naar het Nederlandse militaire optreden in Indonesië tussen 1945 en 1949. Tot op heden hebben morele vraagstukken rondom dit thema altijd overheerst. Insteek van dit onderzoek is om gezamenlijk met Indonesië een breed analytisch onderzoek te doen. Volgens de initiatiefnemers nu niet om te moraliseren, ‘maar om ons te helpen begrijpen wat de aard van het geweld en het Nederlandse optreden was.’ 17 1.4 Onderzoek naar speelfilms Uit het Indië-‐debat dat sinds 1969 gaande is, blijkt dat de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog altijd controversieel is geweest. Dit zou deels kunnen verklaren waarom zo weinig speelfilmregisseurs zich hebben gewaagd aan dit thema. Toch is het contrast met het aantal documentaires over dit onderwerp opvallend. Misschien lijkt een verloren oorlog in eerste instantie geen dankbaar onderwerp voor een speelfilm. Aan de andere kant is de Vietnamoorlog ook een verloren guerrillaoorlog met vele onschuldige slachtoffers. In Hollywood werden er vele grote speelfilms aan gewijd, zoals The Deer Hunter (1978) en Platoon (1986). Dat de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog zich ook leent voor fictie bewezen Nederlandse romanschrijvers. Publicist August Hans den Boef telde in 1995 maar liefst meer dan zestig fictionele teksten die op de een of andere manier met de dekolonisatie van Indonesië te maken hadden.18
Waarom er zo weinig speelfilms over dit onderwerp zijn gemaakt, is moeilijk te
verklaren. In dit onderzoek zal dat vraagstuk niet centraal staan. Interessanter is de vraag hoe de oorlog uiteindelijk wél is uitgebeeld en op welke wijze het publiek deze geschiedenis
17 ‘Onderzoek opnieuw het Nederlandse militaire geweld in Indië’, in de Volkskrant, 19-‐6-‐2012 18 August Hans den Boef, ‘De hele jobsiade. Nederlandse fictie en de Indonesische dekolonisatie van troost
tot trauma’ in Bzzlletin, 9-‐1995, 65-‐78, aldaar 65.
13
gepresenteerd heeft gekregen. In zijn boek Visions of the past. The challenge of film to our idea of history pleit historicus Robert Rosenstone ervoor historische speelfilms niet naar nauwkeurigheid te beoordelen maar naar wat deze films het publiek over het verleden kunnen vertellen.19 Rosenstone stelt dat het karakter van speelfilms nauwgezetheid onmogelijk maakt. Een historische film moet volgens de historicus daarom niet vergeleken worden met een historisch boek.20 Een historisch speelfilm creëert een andere werkelijkheid -‐filmmakers beschikken immers over artistieke vrijheid-‐ en toeschouwers beleven zo’n film op een andere manier dan een geschiedenis op schrift. In dit onderzoek ligt daarom de nadruk op het verhaal dat wordt overgebracht en niet op de historische nauwkeurigheid van de speelfilms.
Tot slot is het vermelden waard dat onlangs een nieuwe Nederlandse speelfilm over de
Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is aangekondigd. Het idee kwam van producent San Fu Maltha en de film gaat over een jonge militair die onder de beruchte kapitein Westerling dient. In de Volkskrant laat Malta weten dat het ‘een genuanceerde film’ wordt, ‘over de waanzin van de oorlog, van alle kanten belicht.’21 De film zal waarschijnlijk in 2013 worden uitgebracht en wordt geregisseerd door Pieter Kuijpers.
19 Rosenstone, Robert, Visions of the Past: the Challenge of Film to our Idea of History. Cambridge, Mass:
Harvard University Press, 1995. 20 Ibidem, 49. 21 Bor Beekman, ‘‘Westerling, de film’ duurt nog even’, in de Volkskrant, 18 augustus 2012
14
2. Gekkenbriefje 2.1 Filmbeschrijving De speelfilm Gekkenbriefje is een drama over een Nederlandse jongen die probeert op psychische gronden te worden afgekeurd voor zijn dienstplicht om zo niet te hoeven deelnemen aan de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Deze televisiefilm is geregisseerd door de in 2011 overleden regisseur Olga Madsen. Het verhaal van de film is gebaseerd op de novelle Zorg dat je een gekkenbriefje krijgt van auteur Ger Verrips. De film Gekkenbriefje werd in 1980 op de televisie uitgezonden door de NOS. Een jaar na de televisiepremière werd de film ook in de bioscoop vertoond. Gekkenbriefje is de eerste speelfilm uit de Nederlandse geschiedenis waarin de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog aan bod komt. De film is echter nooit in die context geplaatst.
De film Gekkenbriefje speelt zich af in het Nederland van vlak na de Duitse bezetting.
Hoofdpersoon Willem van Jossen, gespeeld door acteur Esgo Heil, is student aan de academie voor lichamelijke opvoeding. Willem heeft de Tweede Wereldoorlog bewust meegemaakt en de beelden van de bevrijding staan nog scherp op zijn netvlies. Inmiddels is er een nieuwe oorlog uitgebroken. Op de radio hoort hij hoe minister-‐president Beel het ‘politioneel optreden’ in Indonesië aankondigt. Willem is van mening dat Nederland niets te zoeken heeft in de voormalige kolonie en keurt het Nederlandse militaire optreden daar af. De jonge student gaat bij verschillende mensen te rade hoe hij aan zijn dienstplicht kan ontkomen. Een principiële dienstweigeraar wil hij echter niet worden want hij ziet de noodzaak in van militaire dienst, er was immers ook militair geweld nodig om de Duitsers te verslaan. Een psychiater adviseert Willem om tijdens zijn dienst ongemotiveerde agressie te vertonen, een kenmerk waar het leger niets mee kan. Het lijkt voor Willem de enige uitweg om afgekeurd te worden.
Eenmaal in dienst laat Willem zich eerst met zichtbare tegenzin drillen. De oorlog in
Indonesië is nog steeds in volle gang en Willem voelt zich meer en meer onder druk staan. Als hij uiteindelijk bij een keuring op de slaapzaal de kapitein neerslaat, wordt hij onder toezicht gesteld in een militair neurose hospitaal. Hoewel Willem niets met de oorlog in Indonesië te maken wil hebben, wordt hij er toch mee geconfronteerd. In het hospitaal zitten verschillende militairen die wel in Indonesië hebben gediend en aan hun oorlogsverhalen ontkomt Willem niet. Willem raakt in verwarring als de psychiater, waar hij slechts enkele gesprekken mee voert, hem in het ongewisse laat over zijn diagnose. Hij is bang dat hij wordt herkend als simulant. Tijdens zijn maanden in het hospitaal spendeert hij zijn tijd met wandelen in het bos en hangt hij in de kantine met de andere patiënten. Als zijn hospitaalmaat Vincent, een getraumatiseerde joodse dienstplichtige jongen, zelfmoord pleegt, lijkt het Willem te veel te worden. Uiteindelijk keurt de psychiater hem toch af. De oorlog in Indonesië is dan al voorbij. Met het ‘gekkenbriefje’
15
van Vincent op zak haalt Willem nog een laatste streek uit. Op het perron slaat hij een hoge militair neer. Door de vertoning van Vincents briefje komt hij met zijn daad weg. Met een lach op zijn mond wordt Willem in een privé coupe gezet en keert hij terug naar huis. 2.2. Historische achtergrond scenario 2.1.2 ‘Zorg dat je een Gekkenbriefje krijgt’ Het verkrijgen van een ‘gekkenbriefje’ is een bekend fenomeen onder dienstplichtige soldaten Bij de militaire keuring werden soldaten gekeurd op vijf onderdelen, waaronder ‘geestelijke stabiliteit’. Als op dit onderdeel een vijf werd gescoord, de laagste score die er is, werd een dienstplichtige afgeschreven als ‘geestelijk instabiel’ en werd zo uitgesloten van militaire dienst. Door jongens die aan hun dienstplicht wilden ontkomen, werd die geestelijke instabiliteit ook wel eens gesimuleerd. Op het weigeren van de dienst stond namelijk een zware straf. Met name Indië-‐weigeraars, de dienstplichtige soldaten die hun uitzending weigerden, hebben het zwaar te verduren gehad. Zij werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van een paar jaar en verplicht tot dwangarbeid.22 Over het aantal op S5 afgekeurde dienstplichtige ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is niet veel bekend. Wel staat vast dat het Ministerie van Oorlog in 1946 besloot in de bossen van Austerlitz het Militair Neurose Hospitaal te huisvesten.
De auteur van Zorg dat je een Gekkenbriefje krijg, Ger Verrips (1928), was zelf terecht
gekomen in het Militair Neurose Hospitaal in Austerlitz. In 1973 schreef hij hierover zijn novelle. Anders dan in de film speelt het verhaal zich af in de loop van 1949, als de oorlog in Indonesië al op zijn einde is. Zijn eigen ervaringen waren inspiratiebron voor de novelle. Verrips: ‘Wat op mijn eigen leven gebaseerd is, is eigenlijk het thema. Ik ben in 1947 opgeroepen voor militaire dienst, ik werd zelfs al opgeroepen voor een officiersopleiding in Breda. Dat was tijdens de oorlog in Indonesië maar daar was ik tegen. (…) Ik ging toen op zoek naar hoe je uitstel of afstel kon krijgen. Van afstel was geen sprake. Er waren drie opties om uitstel te krijgen. Het ene was als je theologie studeerde, het andere als je arts studeerde. En de derde optie was dat je naar de academie voor lichamelijke opvoeding ging. Dat laatste was voor mij.’23
Na vier jaar maakte Verrips zijn opleiding af en werd hij alsnog opgeroepen voor
militaire dienst. Verrips: ‘Die groep bestond ondermeer uit mensen die net van de academie van lichamelijke opvoeding kwam. Het duurde drie maanden en dan werden wij tweede luitenant. Maar in die drie maanden brak de oorlog in Korea uit.’24 De auteur werd vervolgens geholpen door een psychiater. Verrips: ‘Hij was geen communist, geen socialist maar was wel heel links.
22 Uitzending ‘Indië-‐weigeraars’ van Andere Tijden, VPRO 25-‐1-‐2001 23 Interview Ger Verrips 24-‐7-‐2012, bijlage scriptie. 24 Ibidem.
16
Hij vond de oorlog in Indonesië ook een schande, en die Wereldoorlog helemaal. Hij gaf mij de tip dat ik mij onbegrijpelijk gevaarlijk gewelddadig moest gedragen. Dit is de enige methode die ik kon bedenken. De andere methode wist ik ook wel. Je kon jezelf een been afhakken of jezelf verminken maar daar had ik geen zin in. Hij zei wel: Het zou vreselijk moeilijk zijn en misschien loop je tegen de lamp maar als je jezelf niet wil verminken, wat sommige jongens wel gedaan hebben, dan kan je dit proberen. Dat heb ik geprobeerd. Het heeft mij een jaar hospitaal gekost en toen ben ik afgekeurd en was ik er af.’25 Volgens Verrips is zijn novelle uit 1973 hier op gebaseerd, echter wel in een andere context en met andere anekdotes.
In 1950 kwam Verrips in het hospitaal terecht. Verrips: ‘In het hospitaal zelf waren de
psychiaters zelf ook dienstplichtig. Die waren dan als officier daar.’26 In het hospitaal zaten zo’n honderdvijftig patiënten, ‘maar die deden de hele dag niks’, aldus Verrips. Er waren volgens de auteur weinig verplichtingen, alleen de therapiesessies waren verplicht. Verrips: ‘Ze konden wel wat, tafeltennissen of zo, zo werden ze speels gehouden. Er zaten jongens van 19 tot 25 en die worden dan balorig. Tijdens gespreksgroepen zei niemand wat. Of sommige jongens zaten vol spanning en barsten dan los. Die staan op en lopen vloekend en gierend weg.’27 Een aantal jongens zaten er omdat zij tegen de militaire dienst waren, anderen hadden echt een trauma opgelopen tijdens hun diensttijd. Verrips: ‘Sommigen kwamen er niet overheen. Er zat een bootsman, die in een duikboot had gezeten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Die zat er ook nog wel een jaar. Een heel aardige kerel, we dronken dan soms ’s ochtends een pilsje, ‘s middags een pilsje en ’s avond een pilsje. Die kwam er niet overheen. Daarnaast was er iemand uit Indië. Als we over bepaalde dingen spraken, begon hij te trillen. Hij had een mitrailleur afgevuurd op Indonesiërs.’28
Tijdens het verblijf in het hospitaal was er vanwege de Korea-‐oorlog vrees voor de
uitbraak van een nieuwe wereldoorlog. Verrips: ‘Toen ik daar kwam was de oorlog in Korea net nieuw. Er zaten mensen die daar nog niks mee te maken hadden. Opeens kwamen daar de Chinezen. Die veegden de Amerikanen zo terug naar de Zuid-‐Koreaanse grens. Het beeld dat je van die tijd krijgt is dat de Koreanen het zelf hadden gedaan zonder steun van Moskou. Maar China wilde daar geen Amerikaanse groepen op de grens hebben. Ik weet nog dat wij in het hospitaal schrokken dat de Chinezen daar weer op de grens stonden. Dat gebeurde heel gauw hoor: de angst was dat er een Wereldoorlog zou uitbreken.’29
25 Ibidem. 26 Ibidem. 27 Ibidem. 28 Ibidem. 29 Ibidem.
17
2.2.2 Verschil novelle en film In tegenstelling tot het aantal speelfilms verschenen er direct na de oorlog een groot aantal romans over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog.30 Regisseur Olga Madsen koos in 1980 voor de novelle van Ger Verrips uit 1973. Eerder maakte Madsen al verschillende korte films waar het hoofdpersonage een innerlijke strijd uitvecht. De hoofdpersoon uit Zorg dat je een Gekkenbriefje krijgt leent zich hier ook goed voor. Madsen heeft de psychologische worsteling in de film nog meer uitvergroot. Daarnaast gaf de regisseur de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog een meer centrale plek in haar film.
Tussen het verhaal van de novelle en de film zit zo’n anderhalf á twee jaar verschil. Dit
lijkt niet veel maar met name op het gebied van internationale politiek en oorlogvoering maakt dit veel uit. In de film is de Korea-‐oorlog nog niet begonnen terwijl in de novelle juist de nadruk wordt gelegd op de angst voor een nieuwe wereldoorlog. Nederland ondertekende in december 1949 de soevereiniteitsoverdracht van Indonesië. Kort daarna, in juni 1950, viel Noord-‐Korea het zuiden aan. De Verenigde Naties besloten om Zuid-‐Korea te steunen, de communistische grootmachten steunde het Noorden. Door de betrokkenheid van China en de Sovjet-‐Unie en met name de Amerikanen aan de andere kant leek de uitbraak van een nieuwe wereldoorlog nabij. Nederlandse dienstplichtigen werden volgens Verrips ook voorbereid op de nieuwe tegenstander: Noord-‐Korea. Uiteindelijk vertrokken vanuit Nederland zo’n 16.000 oorlogsvrijwilligers en kwam de oorlog in 1953 ten einde. Achteraf wordt het wel gezien als de enige ‘hete oorlog’ ten tijde van de Koude Oorlog.
De novelle van Verrips is inhoudelijk politieker dan de film. Hoofdfiguur Jeroen, die net
als in de film de achternaam Van Jossen draagt, is niet autobiografisch maar is wel, net als Verrips zelf, zeer politiek bewust. Zo houdt Jeroen in gedachten een betoog tegenover de krijgsraad over waarom hij tegen de oorlog in Indonesië is maar zichzelf geen communist kan noemen. Hij volgde de opmars van het Rode Leger ten tijde van de Tweede Wereldoorlog op de voet en vindt het voor de communisten pleiten dat zij zich niet zomaar laten leiden door een willekeurig geloof of egocentrische droom. ‘Wat ik tegen de communisten had’ zo betoogt de hoofdpersoon verder, ‘was dat ze geen ruimte lieten voor twijfel en tegenspraak.’ De Koude Oorlog keurt hij af: ‘Wij willen niet dat zij ons hun soort democratie opleggen, wij moeten hen niet de onze opdringen.’31 In de film draait het meer om de psyche van Willem die geïsoleerd raakt in zijn overpeinzingen om niet deel te hoeven nemen aan de oorlog in Indië en daarnaast vereenzaamt in het hospitaal.
Wat zowel in de novelle als in de film sterk naar voren komt is het pijnlijke gegeven dat
de ene oorlog op de andere volgt. De film concentreert zich met name op de recente bevrijding
30 Ibidem. 31 Ger Verrips, Zorg dat je een gekkenbriefje krijgt (Amsterdam 1973), 62.
18
van Nederland die Willem heeft meegemaakt en hoe dit zijn visie heeft bepaald over het militaire apparaat. In het boek komen er oorlogsverhalen naar boven. Jeroen haalt herinneringen op aan de Grüne Polizei, de nationaalsocialistische ordepolitie, die langs de treinen vol joden liepen en vervolgens jonge jongens neerschoten die bij de treinen naar kolen zochten. In de film zijn het vooral de beelden van de bevrijding die duidelijk maken dat het nog maar kort geleden is. Wat Willem tijdens de oorlog zelf heeft meegemaakt is niet uitgewerkt.
De grote verhaallijn uit de novelle is wel overgenomen. Met name de tijd in het hospitaal
-‐waar wachten en verveling een centrale rol spelen-‐ is goed te vergelijken. Veel van de patiënten uit de novelle zijn terug te zien in de film. Bij de hoofdpersoon bestaat de verwarring over hoe de gesprekken met de psychiater te voeren zodat deze hem afkeurt, zonder door te krijgen dat hij een simulant is. De psychiater laat hem op zijn beurt in onwetendheid over hoe hij over hem denkt. Tijdens zijn verblijf raakt hij steeds meer in zichzelf gekeerd. Personage Jeroen blijft er echter meer van overtuigd dat hij simulant is dan Willem. Het verschil van slot is kenmerkend. De film eindigt met grap die Willem uithaalt met het gekkenbriefje van zijn overleden vriend Vincent in zijn hand. Een emotioneel en sluitend einde. In de novelle blijft Jeroen achter met de grote levensvragen en is sprake van een meer open einde: ‘De angst voor een wereldoorlog bleek een misrekening.’ ‘Maar’, zo redeneert Jeroen, ‘zo gaat dat nu eenmaal -‐ iedereen wordt het vroeg of laat wel gewaar: een man alleen heeft bij zo iets uiteindelijk maar weinig gezicht op wat hem te doen staat.’32 2.3. Verbeelding 2.3.1 Olga Madsen De beginnende regisseur Olga Madsen had in de jaren zeventig in Nederland al naam gemaakt. Haar korte film Straf uit 1974, over een meisje dat de viool van haar vader vernielt, was beloond met een Zilveren Beer bij het filmfestival in Berlijn. Hierna maakte zij nog twee korte speelfilms. Oorspronkelijk zou ook Gekkenbriefje een korte film van ongeveer vijftig minuten worden maar de regisseur had eigenlijk als doel een keer een lange speelfilm te maken. Madsen runde destijds samen met producent Frans Rasker het productiebedrijf Horizon, dat al het aanzien had dat het goed gemaakte films leverde.33 Na wat getouwtrek bij de NOS en het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk kreeg ze een akkoord en had ze voldoende budget, rond de vier ton, om haar eerste lange speelfilm te maken.34 In eerste instantie had de regisseur auteur Ger Verrips benaderd om zijn novelle als scenario uit te schrijven. De auteur was echter van mening dat het verhaal niet geschikt was voor een lange speelfilm omdat het zo zijn
32 Ibidem, 144. 33 Ellen Waller, ‘Gekkenbriefje subtiel verfilmd’, in NRC Handelsblad, 16-‐10-‐1980 34 Ibidem.
19
doeltreffendheid zou verliezen.35 Vervolgens werd Rogier Proper benaderd, met wie Madsen al veel had samengewerkt. Proper schreef uiteindelijk het scenario.
Wat exact de beweegredenen zijn geweest van Olga Madsen om Gekkenbriefje te maken
is moeilijk te achterhalen. Madsen is in december 2011 op vierenzestige jarige leeftijd overleden. Ze is niet veel geïnterviewd over haar werk uit de jaren zeventig en tachtig. Madsen werd met name bekend door haar werkzaamheden voor Joop van de Ende tv producties waarvoor zij onder andere de soaps Goede Tijden, Slechte Tijden en Goudkust bedacht. Zij kreeg kritiek te verduren als ‘Moeder van de Nederlandse soap’. Collega’s verachtten vaak het genre ‘soap’ en vonden haar overstap naar Van de Ende verwerpelijk. In 1999 vertelde Madsen, inmiddels directeur Drama bij Van den Ende producties, tijdens een televisie-‐interview dat zij het soms wel jammer vond dat haar vroegere werk zo plotseling werd vergeten. 36
Volgens producent Frans Rasker hadden Madsen en hij destijds niet door dat
Gekkenbriefje de eerste speelfilm was die de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog behandelde. Rasker: ‘We hebben daar niet zo bij stil gestaan toen. Zo expliciet was het niet. Wel paste het bij haar jeugd. Olga komt uit een communistisch milieu en Indonesië speelde een grote rol in dat gezin.’37 Dat Indonesië een meer prominente rol moest krijgen in de film dan in het boek was volgens Rasker een idee van Madsen. Echt politiek was zij volgens de producent niet maar ze bewoog zich wel binnen het links intellectuele milieu in Amsterdam. Dat er in de film veel kritiek wordt geuit op de oorlog lijkt meer een vanzelfsprekendheid dan een politieke keuze. Rasker: ‘Olga heeft de film helemaal niet gemaakt om een politiek statement te maken. Zij zag gewoon een interessant dramatisch gegeven. (…) We wilden wel iets zeggen over Nederlanders in Indonesië. We zagen het als een enorme schandvlek in onze geschiedenis. Olga zeker door het communistische verleden van haar ouders. We noemden dat echter geen politiek. Politiek zou betekenen dat je er iets mee wilt bereiken.’38
De film draaide een jaar later zo’n twee weken in een kleine zaal van de Amsterdamse
bioscoop Cinecenter. Wie er voor gekozen heeft om Indonesia Calling van Joris Ivens het voorprogramma te zetten kan Rasker zich helaas niet meer herinneren. Toch is het een opmerkelijke keuze geweest. De film van Ivens mocht lange tijd niet in Nederland worden vertoond en de Nederlandse regering probeerde de vertoning van de film in het buitenland te voorkomen.39 Cineast Ivens was in 1945 als filmcommissaris voor Nederlands-‐Indië benoemd maar kon zich niet verzoenen met de verhouding van de Nederlandse regering ten opzichte van het Indonesische volk. In plaats van een propagandafilm maakte hij een zeer kritische pamflet.
35 Interview Ger Verrips 24-‐7-‐2012, bijlage scriptie. 36 Uitzending Middageditie, NPS 9-‐4-‐1999
37 Interview Frans Rasker 2-‐9-‐2012, bijlage scriptie. 38 Ibidem. 39 Hans Beerekamp, ‘Het ‘landverraad’ van Ivens’, in NRC Handelsblad, 11-‐9-‐1981
20
Indonesia Calling gaat over de havenstakingen waarmee de Australische Waterfront Workers Union heeft geprobeerd het transport voor de Nederlandse troepen en materieel naar Indonesië te blokkeren. De film kwam Ivens duur te staan. Jarenlang werd hem het verlengen van zijn paspoort lastig gemaakt.40 Deze Indonesische programmering van Cinecenter lijkt een weloverdachte keuze te zijn geweest. Zowel hoofdpersoon Van Jossen als cineast Ivens zijn beide figuren die kritisch en anders dachten over de maatschappij tijdens de jaren veertig. Door hun gedachtegang worden zij buiten de Nederlandse samenleving geplaatst. Door de documentaire van Ivens in het voorprogramma van Gekkenbriefje te plaatsen, krijgt de film van Madsen ook meer politieke lading. 2.3.2 Analyse Gekkenbriefje De film begint met beelden van de bevrijding van mei 1945. De scène daarna begint in 1947. Hierdoor wordt de nadruk gelegd op het feit dat Nederland net uit een oorlog komt. Voor de beelden van de bevrijding is gebruik gemaakt van een polygoonjournaal uit mei 1945. Dit journaal begint met de tekst: ‘Na een bezetting van vijf jaar door de Duitsers wordt Nederland bevrijd door de geallieerden’. Vervolgens zijn bekende bevrijdingsbeelden te zien van feestvierende Nederlanders met vlaggen in hun hand en blije gezichten. Tanks rijden binnen van de bevrijders, de geallieerden. In deze archiefbeelden zijn ook beelden verwerkt van acteur Esgo Heil, die Willem van Jossen speelt, Hij zwaait en juicht net zo hard mee. Door het gebruik van een archieffilm wordt de tijd meer tastbaar en is het duidelijk dat het gaat om historische film, gebaseerd op de recente Nederlandse geschiedenis. De enige beelden van Indonesië zijn wederom afkomstig van een polygoonjournaal. Terwijl minister-‐president Beel het ‘politioneel optreden’ aankondigt en de Nederlandse militairen ‘het allerbeste toewenst’ is te zien hoe de militairen met de boot in Indonesië aankomen. Voor de kijker blijft Indonesië zo enkel het land ver weg.
Er komen in de film veel verschillende meningen over de ‘politionele acties’ naar voren.
Willem verwoordt het standpunt van een dienstplichtige soldaat die eigenlijk niets met Indonesië te maken wil hebben. Als men hem een deserteur noemt vindt hij dat een belediging, hij heeft immers de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en kent het belang van militairen. Maar in een strijd tegen Indonesië ziet hij geen noodzaak. Als Willem luistert naar de radiotoespraak van Beel wordt de spanning verbeeld van een jonge jongen die vreest voor zijn dienstplicht. Het militaire ingrijpen is voor hem geen ver van je bed-‐show maar een reëel gevaar dat steeds dichterbij komt. Om hem heen maken weinig mensen zich druk om de oorlog en Willem heeft het gevoel er alleen voor te staan. De studiegenoten van Willem lijken onverschillig en hebben
40 Digitale versie Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging (BWSA) op
website IISG: http://www.iisg.nl/bwsa/bios/ivens.html
21
een meer conservatieve mening over deze oorlog. Als een student vraagt wat het Willem kan schelen reageert hij: ‘Het kan me wat schelen. Als er oorlog komt ben ik mijn uitstel kwijt, en jullie ook. Dan kunnen we over een paar maanden allemaal het oerwoud in.’ De reacties van de studenten verschillen. Scène 0:06 Student 1: ‘Klappernoten man lekker lekker lekker!’ En doet vervolgens een aap na. Student 2: ‘Je moet het je niet zo aantrekken, we zitten daar al eeuwen.’ Student 3: ‘Moet je zien hoe de Nederlanders het land hebben opgebouwd, gecultiveerd. Moet je dat in één klap laten wegvagen?’ Willem: ‘Het zou best waar wezen. Maar wat hebben wij daar nou mee te maken? Dan maar chaos.’ Student 4: ‘Dan beginnen ze meteen elkaar overhoop te steken. Spreekt vervolgens wat Maleis. Vriend Chris: ‘Ja Willem, je hebt uitstel, weet je nog wel. Ik hef het glas op je officiersschap. Willem zit dichtbij de radio en staart voor zich uit terwijl zijn studiegenoten veel voor hem staan te drinken, de radio-‐uitzending loopt nog steeds en hij mompelt eenzaam: ‘Ik heb uitstel.’ 41 Later probeert Willem zijn maten nog uit te leggen wat de gevaren zijn. Hij heeft foto’s gezien van afgehakte tongen. Zijn studiematen nemen hem nog steeds niet serieus en zeggen dat hij bang is of gewoon niet in dienst wil en daarom smoezen verzint. Dat Willem een deserteur zou zijn, ervaart hij als een grote belediging.
Tegenover de mening van de studenten staat de mening van een boekhandelaar bij wie
Willem om advies vraagt. De boekhandelaar is een zeer principiële pacifist. Hij is tegen de oorlog en noemt het ‘achterhaalde politiek, alsof de tijd heeft stilgestaan: na de uitbuiting komt de moordzucht’ en ‘Met het ene geweld lok je het andere uit.’42 Willem verwijst daarop naar het geweld van geallieerden tijdens de Tweede Wereldoorlog: ‘Als ze het eerder hadden gebruikt was Hitler misschien tegengehouden, dan was ons veel bespaard gebleven.’43 De handelaar stelt: ‘Dat is maar de vraag. Geweld is nimmer gerechtvaardigd. Jij moet beginnen je geweldloos op te stellen. Als jij niet gewelddadig bent gebruikt de tegenpartij ook geen geweld tegen jou.’44 Willem is van mening dat een land een leger moet hebben om zicht te kunnen verdedigen. De boekhandelaar wil Willem niet helpen omdat hij geen principiële dienstweigeraar is. Willem voelt zich weer niet begrepen en onder dramatische muziek is te zien hoe hij thuis wat pamfletten bekijkt, onder andere van een communistisch krant die Nederlandse militairen in Indonesië vergelijkt met SS’ers.
41 Scène Gekkenbriefje 0:06 42 0:08 43 0:09 44 Ibidem.
22
Een gevoelig thema dat in de film wordt behandeld is het trauma en de neuroses die
sommige Indië-‐gangers aan hun dienstijd hebben overgehouden. Verrips heeft deze mannen in het echt ontmoet, heeft hierover in zijn novelle geschreven en in Gekkenbriefje zijn ze verbeeld. Willem wil, net als veel Nederlanders ten tijde van en na de ‘politionele acties’, niets met Indonesië te maken hebben. Hij belandt echter in een barak van het hospitaal dat ook wel ‘Klein Indië’ wordt genoemd. Willem komt in aanraking met onder andere een voormalige KNIL sergeant die dwangneurosen en driftaanvallen krijgt vanwege hetgeen hij heeft meegemaakt. Daarnaast is er een korporaal uit het Nederlands leger die graag over zijn ervaringen opschept, met name over het geweld tegen de Indonesische rebellen. Daar tegenover staat weer een mitrailleurschutter uit het leger die niets meer over het geweld wil horen. Als een studievriend van Willem hem opzoekt is er een grote afstand tussen de twee ontstaan. Vriend Chris begrijpt Willem niet en vertelt dat de politionele acties al lang voorbij zijn. Willem reageert moedeloos: Ik ben midden in de politionele acties terecht gekomen. Er wordt je niks bespaard.’45
In de novelle schrijft Verrips over de joodse dienstplichtige jongen Vincent. Ook in de
film is hij verwerkt. Vincent heeft drie jaar ondergedoken gezeten tijdens de bezetting en is uit een kamp ontsnapt. Tijdens de basisopleiding kreeg hij last van paniekaanvallen. Zijn leidinggevende was volgens Vincent een antisemiet en had daarom extra de pik op hem. Vincent stelt tegen Willem: ‘Je moet een jood na de oorlog niet in prikkeldraad zetten.’46 Hier wordt een andere gevoelige kwestie besproken. Vlak na de Tweede Wereldoorlog was er weinig aandacht voor het leed van de joodse overlevenden. Vincent is niet als een zwaarmoedige jongen neergezet. Scheldwoorden van andere patiënten (‘jood de megoggel’) lijken hem niet te deren. Toch doet hij een poging tot zelfmoord die hij in de film niet overleeft. In de novelle overleeft hij deze zelfmoordpoging wel en wordt hij daarna naar een burgerinrichting gebracht.
Het Nederlandse leger komt er in Gekkenbriefje niet goed van af. De legerleiding is
weinig sympathiek en wordt hard en meedogenloos afgeschilderd. Zo roept een drilinstructeur bij een oefening: Brullen, steken! Ram in die mof. Dood moet die Rus!’47 Als Willem weigert schreeuw hij het weer uit: ‘Jij steekt in wat ik zeg: Indiërs, Indonesiërs, blauwen, bosnegers, het dondert niet! Bolsjewisten, communisten de hele besodemieterde rotbende! Jij steekt ze Van Jossen!.’48 De psychiater die Willem heeft geholpen, voorziet deze simpele hardheid van de legerleiding en geeft daarom ook als advies: ‘Misschien is dat ook hetgeen wat jou probleem met de militaire dienst kan worden: inconsistent gedrag. Een van de basiskenmerken van militaire
45 1:13 46 0:45 47 0:25 48 0:25
23
leven is dat het zich geen inconsistent gedrag kan permitteren van deelnemers.’49 De militaire psychiatrie lijkt daarentegen weer uiterst soft. Eenmaal aangekomen in het militaire hospitaal is er niet echt een behandelmethode. De jongens wachten vooral af. Ook het einde waarbij Willem voor de tweede keer in de film een militair neerslaat, en hiermee weg komt, lijkt een sneer naar het militaire apparaat. 2.4 Receptie Gekkenbriefje werd in oktober 1980 bij de NOS uitgezonden. De film werd over het algemeen goed ontvangen. Discussies over de kritiek op de oorlog in Indonesië en andere gevoeligheden die in de film worden verbeeld ontstonden er niet. De Telegraaf is te spreken over de film maar verbaast zich over het feit dat een vrouw ‘een mannenfilm’ heeft gemaakt. ‘Een merkwaardige onderneming voor een vrouw: een film met uitsluitend mannen in een typische mannensfeer’ schrijft recensent Henk ten Berge, die denkt dat het verhaal vooral voor veel mannen tal van herinneringspunten moet opleveren. Ten Berge noemt de film ‘een goede sfeertekening’ met ‘treffende typeringen.’ Ten Berge vraag zich nog wel af of Madsen als vrouw het militair technisch allemaal perfect heeft gedaan maar laat dat oordeel over aan de ‘vers afgezwaaiden’.50
In de recensies wordt de film vergeleken met de novelle, die over het algemeen toch als
beter wordt ervaren. In het Haagse Dagblad Het Binnenhof oordeelt de recensent dat de film van Madsen de nuances mist van Verrips’ novelle.51 Ook in NRC Handelsblad mist recensent Ellen Waller ‘de inhoud van de novelle van Ger Verrips, die in uiterst concieze taal zijn hoofdfiguur een familieachtergrond geeft waarvan hij zich losmaakt, politieke impulsen (angst voor een nieuwe wereldoorlog, walging, niet alleen van de oorlog in Indonesië maar ook van die in Korea) en obsessionele herinneringen aan wat hij van Hitlers Duitsers heeft gezien. Het boekje heeft – volkomen terecht-‐ een open einde.’ Toch is Waller verder positief over de film. Het gebruik van echte archieffilms wordt geprezen want de stof van de film is volgens de recensent ‘onmiskenbaar en uitsluitend Nederlands, door onze nieuwe geschiedenis bepaald’. Ook is zij zeer lovend over de acteerprestaties Esgo Heil. Waller noemt het Madsens beste film tot nu toe en vindt het een goed gemaakte film. Waller: ‘Ik geloof dat zij (Madsen) zich de gelegenheid om een grote film te maken heeft laten ontgaan, en dat in haar goede film de hoofdrolspeler op een wonderbaarlijke manier de problematische man uit het boek kon belichamen –tot diens eenzaamheid toe.’52
De bioscoopvertoning in de kleine arthouse zaal van Cinecenter in Amsterdam kreeg
49 0:15 50 Henk ten Berge, ‘Olga Madsen maakte een ‘mannenfilm’, in De Telegraaf, 21-‐10-‐1980
51 Bert Jansma, ‘Film van Olga Madsen mist de nuances van Ger Verrips’ novelle’ in Het Binnenhof, 22-‐10-‐
1980 52 Waller, ‘Gekkenbriefje subtiel verfilmd’
24
weinig aandacht. NRC Handelsblad valt de programmering wel op en de recensent noemt het terecht dat Gekkenbriefje nog een kans krijgt in een filmhuis. ‘De première van Gekkenbriefje is een loffelijke poging tot samenhangende programmering, gekoppeld aan de nog latere première van het werkstuk van een andere ‘weigeraar’: Joris Ivens’.53 In het partijblad van de Communistische Partij Nederland, De Waarheid, krijgt de film van Madsen een lovende recensie. Dat de film niet zo politiek is geeft volgens de recensent niet: ‘De film doorbreekt de isolering, individualisering, vereenzaming van het verzet en de onlustgevoelens van de jaren vijftig en zestig. Het geeft daaraan geen politiek maar een therapeutisch perspectief. In Willem van Jossen wordt een cultuurneurose uit genoemde jaren zichtbaar en bespreekbaar.’54 2.5 Conclusie Door het recente overlijden van Madsen en het gebrek aan eerdere interviews met haar is het moeilijk om te achterhalen wat precies haar beweegredenen zijn geweest om de film Gekkenbriefje te maken. Volgens producent Frans Rasker was Madsen niet heel politiek en was het niet de bedoeling om met Gekkenbriefje een maatschappelijk debat los te maken, wat ook niet gebeurde. Madsen bewoog zich wel in het Amsterdamse linkse intellectuele milieu en heeft van huis uit een linkse politieke visie meegekregen. Stelling nemen tegen deze oorlog was voor Madsen waarschijnlijk iets vanzelfsprekends. Uit niets blijkt dat Madsen zich ervan bewust is geweest dat zij de eerste speelfilm over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog maakte. Zij zag in het verhaal van Verrips het dramatische gegeven dat een jonge jongen die een innerlijke worsteling moest ondergaan. Dit genre sloot ook mooi aan op haar eerdere werk.
Toch is in de film, meer dan in de novelle, de oorlog in Indonesië centraal gezet. Hoewel
het misschien om de psyche van hoofdpersoon Willem gaat, moet hij gedwongen een standpunt nemen voor of tegen deze oorlog. Het verhaal speelt zich zo’n twee jaar eerder af en deelname aan een oorlog in Indonesië, vlak na de Tweede Wereldoorlog, werd voor veel jonge jongens realiteit. Dit is ook een dramatisch gegeven uit de Nederlandse geschiedenis wat Madsen een plek heeft gegeven in haar speelfilm. Dat dit werkelijk is gebeurd wordt in de film verduidelijkt met historisch archiefmateriaal. De film geeft een Nederlands perspectief op de oorlog en verbeeldt de wijze waarop de oorlog in Nederland zelf werd ervaren. Alle perspectieven komen aan bod: onverschilligheid en desinteresse, een conservatieve blik op het behoud van de kolonie, de principiële dienstweigeraars en uiteindelijk de visie van hoofdpersoon Willem zelf. Willems perspectief is dominant in de film. Hij is geen pacifist en ziet ook geen noodzaak om voor Nederland in Indonesië te gaan vechten. Daarnaast is hij ook bang om vermoord of verminkt te
53 Ibidem. 54 H.K., ‘Wie afwijkt is gek’ in De Waarheid, 12-‐9-‐1981
25
worden. Willem wil niets met de oorlog te maken hebben maar zelfs in Nederland in het hospitaal concludeert hij dat hij door alle oorlogsverhalen van de andere patiënten alsnog midden in de politionele acties terecht is gekomen.
Veel aandacht krijgt Gekkenbriefje niet maar de recensenten die over de film schrijven
zijn redelijk positief. Het gebrek aan aandacht kan liggen aan het feit dat Gekkenbriefje slechts een kleine speelfilmproductie is die in eerste instantie voor de televisie is gemaakt. Hoewel de bioscooppremière een jaar later met Indonesia Calling in het voorprogramma eigenlijk erg gedurfd was, werd ook daar niet veel over geschreven. Het is in zekere zin ook de verkeerde volgorde. Ook in latere filmoverzichten over speelfilms die Indië als thema behandelen wordt Gekkenbriefje niet genoemd. Misschien was de regisseur in 1980 nog te vroeg met haar speelfilm of had zij haar film, net als de regisseurs die haar volgden, groter naar buiten moeten brengen.
26
3. De Schorpioen 3.1 Filmbeschrijving De Schorpioen is een psychologische thriller waarin een man verzeild raakt in een groot schandaal rondom corruptiepraktijken tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. De film is geregisseerd door Ben Verbong die in samenwerking met Pieter de Vos ook het scenario schreef. De film ging in 1984 in première. Verbong werd begin jaren tachtig bekend met de historische speelfilm Het meisje met het rode haar, gebaseerd op het boek van Theun de Vries over het waargebeurde verhaal van verzetsstrijdster Hannie Schaft. Ook het verhaal van De Schorpioen is gebaseerd op een waargebeurde moord uit 1948 in Indonesië en de geruchten die deze moord vervolgens veroorzaakte. De moord is bekend geworden onder de naam ‘de Affaire Aernout’ en werd lang gezien als een typische Indische doofpotaffaire.
De Schorpioen speelt zich af in de jaren vijftig. Hoofdpersoon Lou Wolff – gespeeld door
acteur Peter Tuinman -‐ is een ongelukkige trucker die naar Amerika wil om zijn ex-‐vrouw en kind op te zoeken. Als zijn baas, Karl Wissing, er achter komt dat Wolff wat geld van hem heeft vergokt en zijn vrachtwagen probeert te verkopen, doet hij hiervan geen aangifte bij de politie. In ruil daarvoor vraagt hij Wolff van identiteit te wisselen. Hij krijgt daarbij een ander paspoort, een visum en wat geld om naar de Verenigde Staten te vertrekken. Wolff is verbaasd maar gaat akkoord en heet vanaf dan William Kemp. De volgende dag leest hij zijn eigen overlijdensadvertentie in de krant en dan beseft hij dat hij in een gevaarlijke situatie terecht is gekomen en dat hij moet onderzoeken wat er speelt.
Ondertussen heeft Wolff in een nachtclub het animeermeisje Anna ontmoet. Zij wordt
gespeeld door actrice Monique van de Ven. Anna blijkt Wolffs enige houvast en is een van de redenen om zijn vertrek naar Amerika uit te stellen. Wolff onderzoekt wie William Kemp is en langzaam maar zeker komt hij achter een corruptieschandaal: een wapenhandel van Nederlandse officieren met Indonesische rebellen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Kemp blijkt in Indonesië drie medeofficieren te hebben vermoord in opdracht van Wolffs baas Wissing. Er worden meer verdachte moorden gepleegd en zelfs op het hoogste niveau in Den Haag zijn er mensen betrokken bij het schandaal. Wolff licht de deksel van de doofpot en wordt met zijn leven bedreigd. Wolff weet te ontkomen en meldt zich met zijn gevonden bewijsmateriaal bij de politie maar wordt gearresteerd. Op voorwaarde dat hij zijn mond houdt mag Wolff de gevangenis verlaten. Wolff krijgt zijn eigen naam terug maar ondertekent zijn ontslagformulier met ‘William Kemp’, wat suggereert dat hij de zaak niet laat rusten. Anna wacht hem bij zijn vrijlating op.
27
3.2 Historische achtergrond scenario 3.2.1 De ‘Affaire Aernout’ De affaire Aernout waar De Schorpioen deels op gebaseerd is, is een affaire met een lange adem. In 1948 werd Rob Aernout doodgeschoten toen hij op bezoek was bij zijn vriend kapitein Otto Muller von Czernicki in een buitenhuis in Lembang op West-‐Java. Aernout was als vaandrig -‐ de laagste officiersrang -‐ verbonden aan de dienst Coördinatie Militair Vervoer (CMV). In de functie van coördinator moest hij toezicht houden op de hoeveelheid vervoersmiddelen, veilige routes en goederenlijsten van het Koninklijk Nederlands-‐Indisch Leger (KNIL) in Bandung. Aernout zou hier verschillende smokkelpraktijken op het spoor zijn gekomen die hij meldde bij zijn leidinggevende en de militaire politie. Ook had hij Muller geïnformeerd, wat hij deed onder een informantennummer. Aernout was geen veiligheidsofficier maar raakte steeds meer in de ban van mogelijke corruptie binnen het KNIL.
De moord werd door verschillende organen onderzocht. De regionale politie arresteerde
een Indonesisch bendelid. Hij werd in 1950 door een rechter schuldig bevonden maar kreeg van president Soekarno gratie. Ook Generaal Spoor, de Nederlandse Legercommandant ten tijde van de onafhankelijkheidsoorlog, was een paar weken na de moord bij de zaak betrokken geraakt. Er gingen, ondanks de arrestatie, nog steeds geruchten over een verband tussen de moord en een corrupte Nederlandse militaire bende op Java. Spoor gaf de indertijd al beruchte kapitein Westerling van het Korps Speciale Troepen (KST) de opdracht de zaak te onderzoeken. De KST had volgens een voorlichter van het Basiscommando in Bandung het gebied direct na de moord al ‘gezuiverd’ van bendes en leden van het Indonesische vrijheidsleger waarbij zo’n 30 tot 40 ‘verdachte’ Indonesiërs werden omgebracht.55 Kapitein Westerling zag echter Muller von Czerciki als de hoofdverdachte maar had te weinig bewijs om hem vast te houden.
Door het zwijgen van alle betrokken partijen en door het verdwijnen van documenten
bleef rondom de moord nog jarenlang een mysterie hangen. De moord zou zijn gepleegd omdat Aernout te veel wist van grote corrupte praktijken binnen het KNIL. Behalve Aernout zouden er nog meer mensen zijn vermoord die de malversaties aan het licht wilden brengen. De hoofdfiguur die deze geruchten bleef verspreiden, was Frans van der Putten. Van der Putten was tijdens de moord op Aernout in dienst bij de Leger Technische Dienst (LTD) van het KNIL. Uit ontevredenheid over zijn honorering richtte hij in 1948 een belangenvereniging op, de Bond van Burgerpersoneel bij Militaire Inrichtingen (BBM). De bond richtte zich op misstanden binnen het leger en was ervan overtuigd dat Aernout was vermoord door een criminele bende binnen het leger. Het BBM zou hier zelfs overleg over hebben gehad met Generaal Spoor en Kapitein
55 Peter Schumacher, De zaak Aernout. Hardnekkige mythes rond een Indische moord ontrafeld,
(Soesterberg 2009), 26.
28
Westerling.
Van der Putten kwam begin jaren vijftig in Nederland in dienst bij het ministerie van
Oorlog. Hij probeerde de toenmalige minister van Oorlog H.L. ’s Jacob ervan te overtuigen dat verschillende officieren vervolgd moesten worden. Van der Putten werd niet gehoord en probeerde vervolgens zijn dossier, volgens eigen zeggen met uitgelekte documenten, over de zaak Aernout publiceren. Uiteindelijk vond hij de hoofdredacteur van het regionale krantje De Leidsche Post, H. Lina, hiertoe bereid. Op vrijdag 1 september 1950 begon de krant met de vijftiendelige reeks ‘Nacht over Nederland. Wie vermoordde de veiligheidsofficier vaandrig R.C.J. Aernout?’. In de artikelen werden alle ‘verdachten’ en andere betrokkenen met naam en toenaam genoemd. De publicaties trokken landelijk aandacht van nationale dagbladen als Trouw en Algemeen Handelsblad.56 3.2.2 Commissie-‐Zaaijer Mede naar aanleiding van de ophef in de pers stelde de minister van Oorlog ’s Jacob, een onderzoekscommissie in naar de misstanden binnen het KNIL. De commissie werd geleid door mr. J. Zaaijer, advocaat-‐fiscaal voor de zee-‐ en landmacht. De commissie verhoorde verschillende personen, onder wie Otto Muller von Czernicki, die zijn naam graag gezuiverd zag. Verschillende rapporten moesten van Indonesië naar Nederland worden gestuurd en veel van de ontvangen rapporten waren niet compleet. De commissie kwam uiteindelijk tot de conclusie dat slechts is gebleken van incidentele en individuele criminaliteit, zoals men die naar het oordeel van de commissie onder de toenmalige omstandigheden in Indonesië overal kon verwachten. Uit niets bleek dat door samenspanningen van hoge officieren corruptieonderzoeken zouden zijn tegengewerkt en personen die onderzoek wilden instellen, zouden zijn opgeruimd. Wat betreft de zaak Aernout is de commissie ook van mening dat de moord niet in verband moet worden gebracht met zijn corruptie-‐onderzoek. Het rapport-‐Zaaijer wordt in 1951 slechts deels openbaar gemaakt.
De nieuwe minister van Defensie Staf aanvaarde het rapport maar ondernam geen actie
tegen Van der Putten. Zijn opvolger, de VVD-‐minister Visser, was de strijd die Van der Putten ook na het rapport-‐Zaaijer bleef voeren zat en probeerde hem eind jaren vijftig alsnog te ontslaan. Van der Putten vocht zijn ontslag aan en werd twee maal door het ambtenarengerecht in het gelijk gesteld. Dit kwam Visser op forse kritiek te staan in het parlement, waaronder van zijn eigen VVD-‐fractie. Het parlement dwong de minister de hele kwestie aan de Kamer uit te
56 Informatie over de moord op vaandrig Aernout en de zaak Van der Putten is afkomstig uit verschillende
krantenartikelen van 1951 tot en met 1963 en het boek: Peter Schumacher, De zaak Aernout. Hardnekkige mythes rond een Indische moord ontrafeld (Soesterberg 2009)
29
leggen. De nota van Visser had vele bijlagen, waaronder het volledige rapport-‐Zaaijer, dit maal zonder witgemaakte passages. Te lezen viel dat de commissie als vaststaand aanneemt dat vaandrig Aernout geen veiligheidsofficier was, maar slechts uit persoonlijke liefhebberij optrad als informant. De commissie constateerde dat vooral de uitlatingen van de vaandrig zelf grond hebben gegeven aan het gerucht dat hij grote knoeierijen op het spoor was. Het oordeel van de commissie-‐Zaaijer was dat de geruchten moesten worden gezien als een lastercampagne en achtte Van der Putten hieraan schuldig.57 De commissie oordeelde verder dat Van der Putten door zijn geestesgesteldheid ongeschikt is om in dienst te zijn van de overheid en adviseerde hem zich aan een psychiatrisch onderzoek te onderwerpen.58 Minister Visser had dit oordeel als aanleiding gezien om Van der Putten te ontslaan, wat hem uiteindelijk niet is gelukt.
De nota-‐Visser deed de Bandungse moordzaak even opnieuw herleven. De Telegraaf was
geïnteresseerd in Van der Putten’s verhaal en begin jaren zestig verschenen er in de krant een hele reeks artikelen over de affaire Aernout en de corruptie binnen het KNIL. Ook een aantal andere kranten pikten het op. De conclusie van de commissie-‐Zaaijer werd als verdacht gezien en een methode om Van der Putten de mond te snoeren. Van der Putten bleef tot 1962 in dienst bij het ministerie maar nam zelf ontslag en zette zijn carrière voort in het bedrijfsleven. Ontwikkelingen rondom de affaire Aernout lagen lang stil. Toen Van der Putten in 1982 stierf, trok dit nauwelijks aandacht. De Indische moordzaak komt pas weer opnieuw onder de aandacht als filmregisseur Ben Verbong in 1983 op het idee komt om over de geruchten een film te maken 3.3 Verbeelding 3.3.1 Visie Verbong Toen Verbong net begon met films maken wilde hij over drie Nederlandse historische onderwerpen een kritische speelfilm maken: he Tweede Wereldoorlog, Nederlands-‐Indië en het koningshuis. Verbong: ‘Dat werden de films Het meisje met het rode haar, De Schorpioen en De Prinsgemaal. De laatste film is helaas nooit gemaakt omdat het filmfonds het destijds niet aandurfde de film te subsidiëren.’ Voor de film over Indië kwam hij uit op de zaak Van der Putten: ‘Ik zocht naar een case, aan de hand waarvan ik het morele verval aan het einde van de koloniale tijd en de corruptie in het Nederlandse leger kon laten zien. Pieter de Vos, mijn medescenarist kwam toen met de zaak Van der Putten op de proppen die perfect paste in het verhaal dat ik wilde vertellen.’ Daarnaast had Verbong nog een persoonlijk motivatie omdat zijn
57 Auteur onbekend, ‘Konklusie van Commissie-‐Zaaijer: Van der Putten schuldig aan lastercampagne.
Bond van Burgerpersoneel werd voor eigen karretje gespannen.’ In Leeuwarder Courant, 9-‐2-‐1962 58 Auteur onbekend, ‘ Het onderzoek inzakel KNIL’, in Leeuwarder Courant, 23-‐6-‐1951
30
oom die een tijd als pater in Nederlands-‐Indië had gewoond: ‘Als kind kon ik vroeger altijd eindeloos naar die foto’s staren van die vreemde mensen in Indonesië waartussen zo’n kleine pater stond.’ De regisseur had via zijn oom veel contact met de Indische gemeenschap in Amsterdam: ‘Dat was altijd heel gezellig maar dat ging ook vaak over de behandeling van Indo’s en Molukkers hier in Nederland. Het was heel actueel in die scene, een kleine maar wel een heel hechte groep. Na de film belden en schreven zij mij dat ze blij waren met De Schorpioen.’
De film haakte volgens de regisseur aan op de moord op Aernout: ‘De zaak Aernout is de
zaak Van der Putten. Van der Putten is eigenlijk de hoofdrolspeler van mijn film.’59 Verbong heeft alleen niet letterlijk het figuur Van der Putten gebruikt maar meer zijn zoektocht naar de moord op Aernout, die zich net als de film grotendeels afspeelde in de jaren vijftig. Verbong: ‘Het gaat om machtsmisbruik maar ook identiteit. Wolff beslist om naar Amerika te gaan en is bereid zijn eigen identiteit daarvoor te verkopen. Op het moment dat hij merkt hoe hij misbruikt wordt besluit hij niet te gaan en te kijken wat er gebeurd is. Daarom rolt hij in die affaire. Het is dus een ander soort van verkenning dan het Van der Putten verhaal.’ Volgens Verbong was naast Aernout ook Van der Putten slachtoffer van machtsmisbruik: ‘Die Van der Putten hebben ze volgens mij toen geprobeerd monddood te maken.’60 In zowel de film als de Zaak Van der Putten is sprake van een grote mysterieuze Indische doofpot-‐affaire.
In interviews uit de jaren tachtig geeft Verbong aan zich meer te willen richten op
misstanden in Nederland. In een interview met het Nieuwsblad van het Noorden zegt Verbong: ‘Het is geen film over Indonesië maar over machtsmisbruik.’61 De film werd in de media ook als dusdanig geprofileerd. Recensenten gaan vooral in op het thema machtsmisbruik binnen het leger in plaats van op de Indische kwestie. Over het gebruik van een waargebeurde moordzaak stelt Verbong in de NCRV-‐gids: ‘Het is wel gebaseerd op een authentieke affaire, wat niet wil zeggen dat het een sleutel situatie is. Niet zo van die is die.’ Toch houdt Verbong naar eigen zeggen wel vast aan het corruptieschandaal. Verbong: ‘Deze film wil geen documentaire zijn, maar ik had mij niet echt lekker gevoeld als ik alles zomaar verzonnen zou hebben. Een commissie uit de Tweede Kamer kwam tot de conclusie dat er niets aan de hand was, maar dat onderzoek is gewoon een aanfluiting geweest.’62
Verbong is geboren in 1949 en is van de naoorlogse generatie die zich vanaf de jaren
zeventig afzette tegen de verzuilde maatschappij, waarin affaires die het systeem konden schaden werden toegedekt, en die pleitte voor meer inspraak en democratisering. Verbong:
59 Interview Ben Verbong 18-‐5-‐2012, bijlage scriptie. 60 Ibidem. 61 Froukje Hoekstra, ‘De Schorpioen: Thriller van internationaal niveau’ in Nieuwsblad van het Noorden,
14-‐9-‐1984 62 Maarten van Rooijen, ‘De Schorpioen, politieke thriller over misbruik van macht.’ In NCRV-gids, 13-‐9-‐ 1986
31
‘Mijn film was een duidelijk statement tegen de houding van de Nederlandse regering in die tijd. Het ging over een aantal onopgeloste corruptieschandalen waarbij een aantal mensen het leven gelaten hebben.(…) Ik heb de film in 1956 laten spelen om het machtsmisbruik ook op een andere manier te laten zien, zoals bij de invallen in Algerije. De hoteleigenaresse van de film is in slaap gevallen bij een uitzending van de televisie. Op de televisie loopt dan de opstand in Algerije.’63 In de film is echter niet Algerije te zien maar de opstand in Hongarije uit 1956. Op de televisie verschijnen beelden van zware gevechten en de nieuwslezer meldt dat de Russen Boedapest zijn binnen getrokken. Er rijden tanks door de straten, mannen rennen weg, een oude vrouw huilt en er liggen lijken. Hoewel Verbong zich bijna dertig jaar later een andere vrijheidsopstand voor de geest haalt is het een duidelijke verwijzing naar de oorlog tussen Nederland en Indonesië: een buitenlandse machthebber komt hard in actie tegen nationale vrijheidsstrijders.
De regisseur vertelt dat hij rond de première van de film de Binnenlandse
Veiligheidsdienst achter zich aan heeft gehad. Hij had veel research gedaan naar de moord op Aernout en had hier een eigen dossier over samengesteld. Verbong: ‘Een journalist was langs geweest en ik heb die man gewoon vertrouwd. Zijn naam heeft hij wel genoemd maar ik heb niets genoteerd. Ik heb hem in goed vertrouwen mijn dossier gegeven.’64 Toen Verbong niets meer van hem vernam begon hij te denken dat er iets niet klopte. Bij de vertoning van Het meisje met het rode haar had hij al verschillende bedreigingen gehad en was er bij de première in de bioscoop zelfs een bommelding. Deze bedreigingen waren bij deze film uit heel andere hoek gekomen, onder andere van oud-‐SS’ers, maar de regisseur was daardoor wel alert gebleven. Verbong: ‘Het archief verbleef nu ergens anders, de man wist natuurlijk niet dat er overal kopieën van waren. Ze hebben later ook mijn werkkamer, een prachtige etage op de Nieuwendijk, helemaal overhoop gehaald maar ze hebben niets meegenomen. Alles stond er nog. Ik werd al wel eens gebeld, zo van: ‘mijn opa zat bij het KNIL’ en dergelijke, maar na dit besefte ik mij opeens dat het de Binnenlandse Veiligheidsdienst moest zijn geweest. Die hebben hier gewoon iemand naar toe gestuurd om het archief te krijgen. Niet zozeer om te voorkomen dat ik iets met het archief zou doen maar meer om te weten te komen wat er in stond.’65 De regisseur heeft de inbraak nooit bij de politie aangegeven. Verbong: ‘Ik had helemaal geen zin zo’n gigantische affaire. Ik had met Het meisje met het rode haar al veel gezeik gehad. Ik had zoiets van: laat maar zitten.’
63 Interview Ben Verbong 18-‐5-‐2012, bijlage scriptie. 64 Ibidem. 65 Ibidem.
32
3.3.2 Filmanalyse De Schorpioen De moord op vaandrig Aernout is in De Schorpioen verwerkt. Volgens de overleveringen na Aernouts dood zou de vaandrig de malversaties hebben gemeld aan zijn leidinggevende die hem zou hebben geadviseerd niet met zijn bevindingen naar buiten te treden. De vaandrig wordt in de film gespeeld door Huub Stapel. Wolffs baas Karl Wissing, gespeeld door Adrian Birne, blijkt ook de baas van de vaandrig te zijn geweest die duidelijk andere bedoelingen heeft. Het duurt ongeveer drie kwartier voordat het Indische corruptieschandaal in de film aan bod komt. Wolff vindt een brief van William Kemp aan een journalist die beschrijft hoe en waarom hij drie officieren heeft vermoord in 1948 in Bandung. Kemps verhaal wordt in flashbacks verbeeld en voor het eerst speelt de film zich af in Indonesië. De eerste twee moorden komen snel voorbij, bij de derde wordt langer stil gestaan. Deze derde moord is gebaseerd op de moord op de vaandrig. Scène 1:06 Karl Wissing staat in militair uniform op de veranda van een mooi gelegen huis op een heuvel. Wissing rookt een sigaar. Vervolgens is de vaandrig die achter hem zit in beeld, hij kijkt terneergeslagen naar de grond. Wissing: ‘Dit zijn hele ernstige beschuldigingen. Dat betekent dat een groot deel van het Nederlandse leger corrupt is. Zorg dat er voorlopig niks uitlekt.’ Ondertussen worden de mannen geserveerd door een Indonesische bediende. Wissing: ‘Dat gelazer op de zwarte markt was tot daar aan toe.’ Vaandrig: ‘De rijst was anders wel bestemd voor de bevolking.’ Ondertussen wuift Wessing de bediende weg. Deze buigt en loopt weg. Wissing: ‘Ja oké, daar kunnen we iets aan doen, maar… ‘ Vaandrig: ‘En die wapens dan? Handelen met wapens met de vijand, onze eigen soldaten worden er mee kapotgeschoten.’ Wissing: ‘Je weet wat dit voor je kan betekenen hè, als het niet waar is…’ Wissing schenkt hem een drankje in en de vaandrig drinkt. Wissing: ‘Wie heeft de bewijzen?’ Wissing: ‘Ben jij de enige?’ De vaandrig mompelt instemmend. Wissing drinkt uit zijn glas en staart voor zich uit. Wissing: ‘Zijn er kopieën van het bewijsmateriaal?’ Vaandrig: ‘Die maak ik voordat ik het uit handen geef.’ Wissing: ‘Houd alles voorlopig bij je.’ Vaandrig: ‘Kan ik de komende tijd bescherming krijgen?’ Wissing: ‘Waarom?’ Vaandrig: ‘Zijn er niet al twee vermoord?’
33
Wissing: ‘Ja, ja…ja natuurlijk’ Vaandrig: ‘Die wisten zeker ook teveel’ Wissing gaat naast de soldaat zitten. Wissing: ‘Neem voorlopig je intrek bij Kemp, daar zit je veilig.’ Uiteindelijk ontdekt de vaandrig dat Wissing zelf onderdeel is van de wapensmokkel. Toch verblijft hij die avond bij Kemp, die hem in opdracht van Wissing wil vermoorden. Omdat de vaandrig achterdochtig is, mislukt een vergiftigingspoging. Kemp schiet hem uiteindelijk dood. Dit lijkt een verwijzing naar het gerucht dat Otto Muller von Czerniki de moord heeft gepleegd: Aernout verbleef de avond van zijn moord bij Muller. Uiteindelijk blijken Wissing en Kemp ook maar spelers in het spel: ook zij worden vermoord. Dit overkomt Aernouts leidinggevende en Muller in werkelijkheid niet.
In De Schorpioen zijn geen beelden te zien van de oorlogvoering tussen Nederland en
Indonesië. Er is wel een duidelijk onderscheid tussen goed en fout. De oneerlijkheid die de film toont, zit niet zozeer in het koloniale bewind maar meer in de corruptie binnen het Nederlandse leger. De militaire top denkt meer aan zijn eigen belangen dan aan dat van de natie en de gewone soldaat. Het karakter Wissing verbeeldt de foute militaire leidinggevende: een grote, wat mollige militair met een dikke sigaar. Arrogant en vermoeid geeft hij orders aan zijn Indonesische bediende en aan Indonesische KNIL-‐militairen tijdens de wapensmokkel. Het grote slachtoffer is de militair die lager in rang staat, die tegen corruptie is, de bevolking helpt en denkt aan zijn maten. Daarnaast wordt ook ‘burger’ Wolff slachtoffer. Kortom, diegene die de corruptie naar buiten wil brengen loopt gevaar.
In de film komt duidelijk naar voren dat het naoorlogse Nederland niet bezig is met de
oorlog in Indonesië van enkele jaren geleden. Als Lou Wolff er eindelijk achter is gekomen hoe het hele schandaal in elkaar zit, reageert Anna: ‘Ik wil er niks meer mee te maken hebben. Als je doorgaat wil ik je niet meer zien.’66 Anna wil niet dat Wolff zijn bevindingen naar buiten brengt. Ze wil haar koffers pakken en samen met hem vertrekken. In de nachtclub waar Anna werkt lopen Canadezen en Amerikanen rond. In werkelijkheid waren deze soldaten in 1946 weer uit Nederland vertrokken maar in de film wordt deze groep nog gebruikt als verwijzing naar de nog maar recente bevrijding van Nederland zelf. Nederlanders hebben duidelijk iets anders aan hun hoofd dan een onderzoek naar de misstanden in de voormalige kolonie.
In De Schorpioen wordt Nederland geleid door een overheid die zelf ook geen schone
handen heeft en waar de hoogste militairen van het corruptieschandaal nog een vinger in de pap hebben. Zelfs de politie staat aan de ‘verkeerde’ kant. Er is ook letterlijk een groot contrast tussen de beelden van de tijd in Indonesië en het Nederland van de jaren vijftig. De scènes in
66 1:38
34
Indonesië zijn licht en het is er overduidelijk tropisch warm. De scènes in Nederland spelen zich grotendeels af in het donker en op regenachtige dagen. Daarnaast komt Nederland verlaten over. Het hotel van Anna’s moeder is leeg, de nachtclub wordt slecht bezocht en de meeste personages zijn eenzaam. De jaren vijftig in Nederland zijn grimmig verbeeld.
De titel van de film wordt uitgelegd door kolonel Snijder, gespeeld door Senne Rouffaer.
Snijder blijkt ‘de chef in Bandung’ te zijn ofwel de hoofdfiguur in het corruptieschandaal. In de jaren vijftig is hij een gepensioneerde hoge ambtenaar van het ministerie van Oorlog en veel bezig met zijn hobby: het prepareren van insecten. Wolff gaat bij hem op bezoek en Snijder legt uit wat er zo bijzonder is aan zijn hobby: ‘Zo’n schorpioen bijvoorbeeld, dat is meer een mechaniek dan een levend wezen. Je ziet ze nergens, maar je weet dat ze onder elke steen verborgen kunnen zitten.’67 De schorpioen is een metafoor voor de schandalen binnen het Nederlands leger: deze zijn er veel maar zijn goed weggestopt. De steen lijkt te verwijzen naar de deksel van de spreekwoordelijke doofpot. Zodra je de deksel van een Indische doofpotaffaire oplicht komt er wel iets uit. Als Wolff erachter komt wie Snijder werkelijk is ontstaat er een gevecht tussen de twee waarbij Wolff gewond raakt. Wolff stopt vervolgens de hand van Snijder in de bak met schorpioenen. Snijder word gebeten door zijn eigen weggemoffelde schandaal.
Hoewel de film wel deels over Indonesië gaat, draait de film voornamelijk om
Nederlanders. De film speelt zich grotendeels in Nederland af en ook de hoofdpersonen zijn Nederlands. De enige Indonesiër die tekst heeft, is de bediende van William Kemp, gespeeld door Rima Melati. Het is een onzekere en onderdanige vrouw met een bibberige stem. Als Wolff haar bezoekt vertelt zij hem: ‘Ik weet nergens iets van. Ik hem ze toen alles al verteld. Ik heb nooit iets opgeruimd. Zo hebben ze toen alles al opgeschreven en ik wil er niet meer over praten. Ik heb niets opgeruimd.’68 Het ‘opruimen’ staat symbool voor de weggemoffelde moordzaak. In een flashback is te zien dat Kemp haar de opdracht geeft het bloed van de vermoorde vaandrig weg te poetsen. Klaarblijkelijk heeft zij wel ‘iets’ opgeruimd.
De Indonesiërs die verder in beeld komen zijn ook bedienden van de officieren die met
gebogen rug de Nederlanders drank en eten serveren of rebellen die de wapens tijdens een smokkelactie in ontvangst nemen. Er is sprake van een koloniale verhouding: de Nederlander is de sterke gezaghebber en de Indonesiërs dienen de Nederlanders of hebben iets van hen nodig. Ook wordt er de nadruk gelegd op de andere cultuur van de Indonesische bevolking. Bij een flashback schrikt de bediende van Kemp als zij op de eettafel een doekje met nageltjes, haar en kruiden vindt, wat duidt op een Indonesisch ritueel. Vervolgens ziet zij een dode man liggen en verschrikt loopt ze weg. Hierna is een wajangpoppenspel te aanschouwen met gamelan muziek. De stereotypen van de Indonesische cultuur worden zo in beeld gebracht.
67 0:57 68 0:34
35
Aan het einde van de film is een shot te zien van een wegwaaiende krant. Het is de Trouw
met als kop ‘Nederlandse leger toch gezuiverd van blaam’. Dit kan betekenen dat het leger met het schandaal is weggekomen maar omdat de krant wegwaait suggereert het ook dat zo’n bericht vergankelijk is. Het is opmerkelijk dat gekozen is voor de krant Trouw omdat het de enige krant is die in de jaren vijftig de verhalen van Van der Putten in De Leidsche Post en andere geruchten over de wapensmokkel zo goed mogelijk probeerde te verifiëren.69 Een journalist die in de film over de moordzaak wil publiceren maar plotseling sterft was werkzaam voor de ‘De Nederlandsche Post’. Een fictieve krant, maar de naam lijkt niet toevallig gekozen. Als de stukken nooit in De Leidsche Post hadden gestaan had de Trouw destijds misschien anders bericht. 3.4 Receptie 3.4.1 Filmrecensies De Schorpioen had geen gebrek aan media-‐aandacht. In de week voorafgaande aan de première wordt de film in veel kranten aangekondigd. In de Volkskrant werden de producenten Chris Brouwer en Haig Balian geïnterviewd die eerder ook al Het meisje met het rode haar, eveneens van regisseur Ben Verbong, produceerden. Deze historische speelfilm was een grote bioscoophit met maar liefst 700.000 bioscoopbezoekers, een heel hoog bezoekersaantal voor een Nederlandse speelfilm.70 Zoveel bezoekers trekt De Schorpioen niet maar de film krijgt wel waardering. De jury van het Nederlands Film Festival was zeer te spreken over de acteerprestatie van Monique van de Ven.71 Naar aanleiding van haar rol in De Schorpioen ontving de actrice een Gouden Kalf voor haar hele oeuvre. Acteur Peter Tuinman was als filmacteur nog redelijk onbekend maar ontving ook veel lovende kritieken in filmrecensies. Ook het camerawerk van Theo van de Sande werd in vele kranten geprezen. In hetzelfde jaar dat de film verscheen, werd op basis van de film ook een roman De Schorpioen uitgegeven van auteur Lucien Duzee.
Hoewel De Telegraaf in de jaren zestig nog veel aandacht had voor de zaak Van der
Putten, staat in de recensie slechts vermeld dat het hier gaat om ‘een waargebeurde geschiedenis’. Aernout of Van der Putten worden niet genoemd. De krant ontvangt de film verder positief en beschrijft hoe het verhaal van Lou Wolff langzaam terug loopt naar de
69 Schumacher, De zaak Aernout, 62 Noot Peter Schumacher, De zaak Aernout: De artikelen van Dick Hendrikse in Trouw zijn verschenen op 13, 26 en 29 september 1950; op 3, 5, 7, 12, 20 en 23 oktober 1950; op 2 november 1950; op 29 januari 1951; op 3 en 17 februari 1951 en op 9 maart 1951 en na te lezen in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. 70 auteur onbekend, ‘filmproducenten Brouwer en Balian bouwen aan eigen filmstal. Meisje met pistool, altijd raak – maar hoe verfilm je dat artistiek?, in de Volksrant, 7-‐9-‐1984 71 auteur onbekend, ‘Film De Illusionist krijgt Gouden Kalf en persprijs in Utrecht’, in NRC Handelsblad, 27-‐ 9-‐1984
36
oorspronkelijke plaats des onheils: ‘het Indonesië waar Nederland zijn macht in onmacht zag veranderen.’72 Ook veel andere recensenten uitten zich positief. Het Nieuwsblad van het Noorden noemt de film van ‘internationaal niveau’ en het Algemeen Dagblad vindt het een ‘een knappe thriller.73 Kritiek is er hier en daar wel. Met name het feit dat de personages wat gebrekkig zijn uitgewerkt en het persoonlijke drama en maatschappelijk conflict niet goed in elkaar overlopen vinden een aantal journalisten storend hoewel de film als geheel wel als mooi wordt ervaren. Recensent Pieter van Lierop van het Utrechts Nieuwsblad concludeert dat ‘het oorlogsschandaal in Indië en de identiteitscrisis van Tuinman’ twee verschillende verhalen vormen die volgens de recensent ‘niet de coherentie bereiken als “bespiegeling van het fenomeen macht in diverse gedaantes”, die Verbong beoogd zegt te hebben.’74 Pieter van Bueren oordeelt in de Volkskrant zelfs dat de ‘film in essentie hetzelfde was gebleven wanneer die hele Indonesische achtergrond achterwege was gebleven.’75
De recensenten Van Bueren en Van Lierop hebben als een van de weinige recensenten
aandacht voor de Indische geschiedenis die in de film is verwerkt. Andere recensenten valt met name het machtsmisbruik en het verzet van een individu hiertegen op als hoofdthema, zoals de regisseur de film destijds ook profileerde. Opvallend is wel dat geen enkele recensent lijkt te twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van de film. Het zijn maar een paar die aandacht hebben voor het feit dat deze film een geschiedenis verbeeld die maar weinig is behandeld in de Nederlandse filmgeschiedenis. Van Lierop stelt echter wel dat Verbong reikt ‘naar onderbelichte plekken in onze geschiedschrijving’.76 Van Bueren zet kort de zaak van Der Putten uiteen en noem het ‘een zaak die formeel inmiddels is afgerond maar nog veel vraagtekens openlaat.’77 In het NRC Handelsblad probeert een Indonesische zaken gespecialiseerde journalist Peter Schumacher die vraagtekens uit deze zaak aan het licht te brengen. 3.4.2 Heropening onderzoek Aernout Peter Schumacher raakte door de film geïnteresseerd in het Indische corruptieschandaal. Het was voor hem aanleiding om uitgebreid verslag te doen van de moord op de vaandrig die in hij ‘ de onuitroeibare Indische affaire’ noemt. Volgens Schumacher zijn er zesendertig jaar na de moord op vaandrig Aernout nog steeds mensen ‘die wit om de neus worden en ernstig
72 Henk ten Berge, ‘De thriller De Schorpioen van Ben Verbong. Een man op zijn eigen begrafenis…’ in De Telegraaf, 13-‐9-‐1984 73 Froukje Hoekstra, ‘De Schorpioen: Thriller van internationaal niveau’ in Nieuwsblad van het Noorden, 14-‐9-‐1984 Constant Wallagh, ‘De Schorpioen, een knappe thriller’ in Algemeen Dagblad, 13-‐9-‐1984 74 Pieter van Lierop, ‘De Schorpioen: Schimmenspel vol politiek en psychodrama’, in Utrechts nieuwsblad, 16-‐8-‐1984 75 Peter van Bueren, ‘Man vindt zichzelf op zoek naar een ander’, in de Volkskrant, 13-‐9-‐1984 76 Van Lierop, ‘De Schorpioen: Schimmenspel vol politiek en psychodrama’ 77 Van Bueren, ‘Man vindt zichzelf op zoek naar een ander’
37
waarschuwen je er vooral niet mee te bemoeien’. Schumacher benoemt de meest recente intimidatie die Ben Verbong heeft ondervonden: ‘… in wiens kantoor werd ingebroken waarbij niets van waarde werd meegenomen maar wel duidelijk naar iets – het dossier-‐Aernout? – is gezocht.’ 78 Dat mensen deze zaak nog steeds als in de spreekwoordelijke doofpot willen stoppen doet Schumacher vermoeden dat het om iets groots gaat en hij gaat op onderzoek uit.
In het eerste artikel uit 1984 laat Schumacher kapitein Westerling aan het woord. Dit is
opmerkelijk. In de jaren tachtig waren de oorlogsmisdaden van Westerling bij het Korps Speciale Troepen al berucht. Hoewel Westerling hier nooit voor is veroordeeld had hij de publiek opinie destijds wel tegen zich. Het artikel van NRC Handelsblad rept hier niet over en Westerling wordt enkel geïnterviewd over het onderzoek dat hij destijds deed naar de moord op Aernout en uit zijn verdenking van Muller Von Czernicki. Daarnaast schrijft Schumacher over andere geruchten, waaronder Van der Puttens bewering dat de moord op Aernout te maken heeft met kapitein Luyke Roskott, die met zijn bende miljoenen zouden hebben verdiend aan wapenhandel. De geruchten gingen dat diegenen die te veel onderzoek deden naar deze corrupte zaken, allen op mysterieuze wijze zouden zijn gestorven. Behalve een journalist en een officier van justitie zou ook generaal Spoor zijn vergiftigd. Dit laatste zou zijn gebeurd nadat hij alles had geprobeerd om de zaak, van de Bandungse malversaties, ‘tot klaarheid te brengen’.79
Schumacher vraagt zich af ‘of iemand ooit in staat en bereid is de echte waarheid over
die malversaties, plus talloze mysterieuze sterfgevallen, rond deze zaak helder en gestaafd door betrouwbare bewijzen boven water te krijgen.’80 Naar aanleiding van het artikel uit 1984 meldde zich nog een oud politie-‐inspecteur die destijds onderzoek deed naar de moord en bestrijdt dat de zaak nooit is opgelost omdat hij destijds een bendelid heeft gearresteerd die vervolgens is veroordeeld. Schumacher wijdt er in januari 1985 opnieuw een artikel aan in het NRC Handelsblad. Daarin heeft hij ook aandacht voor de weduwe van vaandrig Aernout. Zij zou nooit een militair weduwepensioen hebben ontvangen omdat Aernout zou zijn vermoord buiten zijn diensttijd. Het is kwestie die Van der Putten zich ook lang had aangetrokken. Bijna veertig jaar na de moord zou de voormalig politie-‐inspecteur nog graag onder ede willen getuigen dat hij Aernout en Muller die avond over veiligheidszaken zou hebben gesproken en dat Aernout dus wel degelijk in dienst was.81
78 Peter Schumacher, ‘De actualisering van de zaak-‐Aernout. Een onuitroeibare Indische affaire’, in NRC
Handelsblad, Zaterdagbijlage 8-‐9-‐1984 79 Ibidem. 80 Ibidem. 81 Peter Schumacher, ‘Sporen van de een-‐orige moordenaar: nieuwe gegevens in de zaak-‐Aernout’ in NRC Handelsblad, 19-‐1-‐1985
38
3.4.3 Mythe? Het blijft een tijd stil rondom de affaire maar Schumacher laat de zaak niet los en gaat samen met Indonesië-‐kenner Gerard de Boer op zoek naar feiten rondom dit schandaal. Zijn uiteindelijke bevindingen zijn opmerkelijk. In 2010 publiceerde hij samen met De Boer zijn boek De zaak Aernout. Hardnekkige mythes rond een Indische moord ontrafeld. Al zijn eerdere aannames over deze zaak neemt hij hierin terug. Schumacher stelt hierin dat de commissie-‐ Zaaijer wel degelijk gelijk had: vaandrig Aernout was geen veiligheidsofficier en is doodgeschoten door een bende in Lembang. Van der Putten, de man die de geruchten over de vaandrig de wereld in heeft geholpen, is volgens hem een querulant, zoals ook in het rapport-‐ Zaaijer vermeld staat. Van der Putten heeft volgens Schumachers onderzoek een aantal belangrijke documenten vervalst, waar hij zelf ook kritiekloos uit heeft geciteerd. Dat kritiekloos citeren verwijt hij meer mensen: ‘Deze zogeheten getuigen en degenen die hun woorden registreren beseffen bovendien te weinig dat herinneringen even onbetrouwbaar kunnen zijn als op papier gestelde verklaringen en officiële stukken.’82 Inmiddels waren er meer journalisten die zich in de zaak verdiept hadden waaronder Henk Hovinga, die in de diverse media over de moord op de vaandrig vertelde en hier ook een boek over publiceerde. Schumacher vindt hem medeplichtig aan het in stand houden van deze mythe. Schumacher kwam zelf door regisseur Ben Verbong op het idee om over de ‘nooit opgeloste moordzaak’ op vaandrig Aernout te schrijven en stelt dat hij door de regisseur op het verkeerde been is gezet. Schumacher: ‘Ook geloof ik voetstoots het verhaal van Verbong dat hij bij het maken van De Schorpioen ‘bedreigd’ zou zijn geworden. Verbong geeft later ruiterlijk toe dat deze leugen niets anders dan een ordinaire PR-‐stunt van hem is geweest.’83 Waar Verbong dit heeft toegegeven vermeldt Schumacher niet.
Het onderzoek van Schumacher liep haast parallel met een onderzoek van de
Nederlandse regering, dat een paar maanden eerder was uitgevoerd. Dit onderzoek, dat volledig los staat van de film De Schorpioen, werd gedaan op aandringen van de familie Aernout die streed voor erkenning van de vaandrig. Zij voelden zich gekwetst door de conclusie van de commissie-‐Zaaijer dat de vaandrig geen veiligheidsofficier was maar ‘uit persoonlijke liefhebberij optrad als informant’ en leefde in ‘een sfeer van een detective-‐romantiek’.84 In 2008 werd de kwestie via VVD-‐Kamerlid Halbe Zijlstra opnieuw voorgelegd aan de toenmalige ministerie van Defensie, Eimert van Middenkoop. Deze besloot tot een nieuw onderzoek. In 2009 was het de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Guusje ter Horst die reageerde:
82 Schumacher, De zaak Aernout, 13. 83 Ibidem, 94.
84 Informatie commissie-‐Zaaijer op te vinden op de website documentalist Gerard de Boer die betrokken
is geweest bij zowel eerherstel van Aernout als het boek van Peter Schumacher. http://gerard.bloggertje.nl
39
‘Met de kennis die nu beschikbaar is over de gebeurtenissen in het toenmalige Nederlands-‐Indië stel ik vast dat de heer Aernout belangrijk en nuttig werk heeft verricht op het gebied van corruptiebestrijding.’ 85 De minster nam afstand van de kwalificaties die door de Commissie-‐ Zaaijer aan het handelen van Aernout zijn verbonden. Daarmee is vaandrig Aernout zestig jaar na zijn moord alsnog gerehabiliteerd. Over de pensioenkwestie is echter de conclusie dat de weduwe vanaf de dag na het overlijden van haar echtgenoot wel degelijk een pensioen heeft ontvangen.
De resultaten van het onderzoek staan lijnrecht tegenover dat van Schumacher die juist
de commissie Zaaijer in het gelijk stelde. Zestig jaar na de moord op vaandrig Aernout zijn de rollen omgedraaid. De journalist, die door de film van Verbong op het idee is gekomen de zaak te onderzoeken, denkt dat de vaandrig ten onrechte is gerehabiliteerd en noemt Van der Putten een ‘querulant’. De Nederlandse regering staat nu aan de andere kant. Een ding blijft echter overeind. Uit beide onderzoeken blijkt dat er wel degelijk corruptie heeft plaatsgevonden binnen het Nederlands leger ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. In De Schorpioen is in ieder geval een poging gedaan om deze Nederlandse historische problematiek ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog op de kaart te zetten. 3.5 Conclusie Waar Gekkenbriefje specifiek het thema ‘politionele acties’ behandelt, gebruikt Verbong dit in zijn film meer als achterliggend thema. De regisseur focuste zich op machtsmisbruik en gebruikte daar een Indische kwestie voor die werd aangedragen door zijn co-‐scenarist Pieter de Vos. Net als velen van Verbongs generatie had hij een familielid die in Indonesië was geweest en de regisseur raakte hierdoor geïnteresseerd in het land. Verbong was zich zeer bewust van de maatschappijkritiek die hij in de film naar voren bracht. De kritiek is met name gericht op het Nederlandse leger en gezag van de overheid dat in de jaren vijftig onaantastbaar lijkt. In De Schorpioen is het morele verval verbeeld binnen het Nederlandse leger ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. In de jaren vijftig, waarin de film zich grotendeels afspeelt, probeert de militaire top, die ook politieke invloed heeft, schandalen toe te dekken.
Eerder maakte Verbong ook in samenwerking met Pieter de Vos de historische speelfilm
Het meisje met het rode haar. De Schorpioen was zijn tweede grote speelfilm. De regisseur baseerde zijn scenario op de waargebeurde Bandungse moordzaak die in de jaren vijftig en zestig weer aan het licht was gekomen. Verbong wantrouwde de resultaten van de commissie Zaaijer, die in de opdracht van de minister van Defensie was uitgevoerd. De regisseur verwerkte de zoektocht van ambtenaar Frans van der Putten in zijn film. De moord op de vaandrig Aernout
85 Eric Vrijsen, ‘Eerhertsel voor in Indië doodgeschoten vaandrig’, in Elsevier, 25-‐3-‐2009
40
en die van andere militairen die in de film voorkomen zijn gebaseerd op de geruchten die Van der Putten bekend maakte. De filmmakers hebben er in hun fictievertelling uiteraard hun eigen draai aan gegeven.
De Schorpioen is de eerste Nederlandse speelfilm over de dekolonisatie met opnames in
Indonesië. Net als Gekkenbriefje biedt de film enkel een Nederlands perspectief. Het enige Indonesische personage dat is uitgewerkt is een bediende die onzeker en dienstbaar is omdat zij altijd onder het juk van de Nederlanders heeft geleefd. Het Nederlandse leger is zoals gezegd de grote boosdoener in de film. De Nederlandse militaire leiding ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog wordt verbeeld als mannen die vooral bezig waren met hun eigen machtspel. Oorlogvoering is er in de film niet te zien, het gaat puur om het corruptieschandaal binnen het leger. Een interessant gegeven is hoe de omgang, of eigenlijk juist het gebrek hieraan, met het koloniale verleden in de jaren vijftig is verbeeld. De gemiddelde Nederlander interesseerde zich niet voor Indische kwesties van een decennium terug. Zij hadden al genoeg aan hun eigen problemen wat duidelijk wordt door donkere grimmige shots.
In de media wordt De Schorpioen vooral neergezet als een historische film over
machtsmisbruik in plaats van een historische film over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. De redacteur van NRC Handelsblad Peter Schumacher is echter wel door de film en de verhalen van de regisseur bijzonder geïnteresseerd in de affaire Aernout en gaat op onderzoek uit. Vijfentwintig jaar later komt de redacteur tot de conclusie dat er geen sprake was van een doofpot. Voor dit onderzoek is het met name interessant dat de speelfilm heeft geleid tot heropening van een onderzoek en dus zeker invloedrijk is geweest.
41
4. Oeroeg 4.1 Filmbeschrijving Oeroeg is een speelfilm uit 1993 over de vriendschap tussen de Nederlandse jongen Johan en de Javaanse jongen Oeroeg. Een vriendschap die op zeer gespannen voet komt te staan ten tijde van Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. De film is in 1993 in première gegaan. Regisseur Hans Hylkema (geboren in 1946) en co-‐scenarist Jean van de Velde (geboren in 1957) maakten een vrije filmbewerking van de novelle Oeroeg van auteur Hella Haasse (1918-‐2011). Haasse schreef haar debuutnovelle in 1947, vlak na de ‘eerste politionele actie’, toen de afloop van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog nog niet bekend was. In de film staat deze oorlog meer op de voorgrond. Oeroeg is de eerste Nederlandse speelfilm die het oorlogsgeweld van zowel Nederland als Indonesië ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog verbeeldt.
In 1947 keert Johan ten Berghe, gespeeld door Rik Launspach, terug naar zijn
geboorteland Indonesië als luitenant binnen het Nederlandse leger dat de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd moet onderdrukken. Het land uit Johans jeugdherinnering bestaat echter niet meer. In flashbacks is te zien hoe Johan samen met zijn vriendje Oeroeg opgroeit op West-‐Java. Johan is de zoon van een plantagehouder, gespeeld door acteur Jeroen Krabbé. Oeroeg, gespeeld door Martin Schwab, is de zoon van Deppoh, de mandoer, de hoofdopzichter van de plantage van Johans vader. Ondanks hun verschillende positie in de koloniale samenleving zijn Johan en Oeroeg vrienden. Naar mate ze ouder worden komt deze vriendschap echter steeds meer onder druk te staan. Een gebeurtenis uit het verleden waarbij Oeroegs vader, Deppoh, was omgekomen toen hij Johan van een verdrinkingsdood probeerde te redden komt tussen de vrienden in te staan. Oeroeg is van mening dat Johans vader zijn zoon zelf had moeten redden. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vertrekt Johan naar Nederland om te studeren.
Eenmaal teruggekomen in zijn geboorteland wil Johan zijn vader opzoeken. Als hij
aankomt bij diens plantage blijkt hij echter te zijn vermoord. Johan vangt nog net een glimp van de moordenaar op en vermoedt dat het Oeroeg is. Johan is vastberaden om op zoek te gaan naar zijn jeugdvriend. Inmiddels duurt de oorlog voort. Johan heeft een moeilijke verhouding met zijn militaire leiding en lijkt steeds minder in het militaire optreden van de Nederlanders te geloven. Bij zijn zoektocht naar Oeroeg wordt Johan gevangengenomen door het Indonesische leger. Als krijgsgevangene komt hij erachter dat Oeroeg zijn vader nooit kan hebben vermoord omdat hij daarvoor al gevangen was genomen door het Nederlandse leger. Het oude leed rondom de dood van Deppoh krijgt ook een nieuwe wending. Zijn vader had hem wel degelijk uit het water gered maar toen hij daarbij zijn horloge verloor was Deppoh er meteen achteraan gesprongen. Uit schaamte had zijn vader Deppoh een heldenrol gegeven. Uiteindelijk vindt er op een brug een
42
uitwisseling plaats tussen de gevangenen van het Indonesische en Nederlandse leger. Johan en Oeroeg ontmoeten elkaar weer voor het eerst sinds jaren. Johan vraagt Oeroeg of ze nog vrienden kunnen zijn maar Oeroeg twijfelt. Johan rent Oeroeg nog achterna en overhandigt hem het horloge van zijn vader. Oeroeg antwoordt Johan: ‘Ver of dichtbij, we zullen altijd broeders zijn.’ 4.2 Historische achtergrond scenario: novelle Oeroeg Hella Haasse werd in 1918 geboren op Java. Haar jeugd bracht zij grotendeels door in de voormalige Nederlandse kolonie. In 1938 vertrok zij naar Nederland om daar te studeren. Haasse schreef verschillende cabaretteksten, onder andere voor Willem Sonneveld, en in 1945 publiceerde zij haar eerste dichtbundel. In de zomer van 1947 schreef Hella Haasse haar novelle Oeroeg op uitnodiging van de Commissie van Propaganda van het Nederlandsche Boek. Naast haar waren nog achttien auteurs gevraagd om een novelle in te sturen voor de Boekenweek maar de jury koos bijna unaniem voor Haasse’s tekst. Voor het publiek bleef Haasse eerst anoniem. Zij had haar manuscript ingeleverd onder het pseudoniem Soeka Toelis, wat ‘met graagte geschreven’ betekent. Als beloning voor het Boekenweekgeschenk ontving Haasse honderd gulden.
Op het moment dat Hella Haasse haar novelle schreef was de oorlog tussen Nederland en
Indonesië nog volop gaande. De boekverfilming verscheen zo’n vijfenvijftig jaar later. De novelle biedt een nostalgische blik op Nederlands-‐Indië en gaat met name over de culturele verschillen in de veranderende koloniale samenleving. Hylkema’s film begint waar het boek eindigt, waarbij de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog veel meer op de voorgrond is geplaatst. De film toont een meer postkoloniale blik op de oorlog en is politieker van aard. Toen Haasse haar toestemming gaf aan Hylkema om haar verhaal te verfilmen hield de auteur er al rekening mee dat zij haar ‘herinneringsbeelden en voorstellingswereld’ niet exact in de film terug zou vinden.86 Toch is de auteur tevreden met het eindresultaat. In een interview met Elsevier stelt Haasse: ‘Het is een raamvertelling. Mijn tekst is een flashback in de film. (…)Wel heb ik sterk benadrukt dat mijn verhaal niet over een politiek maar over een emotioneel conflict gaat. Maar ik begrijp, ook omdat we nu zoveel meer weten dan ik wist in 1947, dat een letterlijke verfilming een onvolledig beeld zou opleveren.’87
De slotzinnen van de novelle luiden: ‘Ben ik voorgoed een vreemde in het land van mijn
geboorte, op grond waarvan ik niet verplant wil zijn? De tijd zal het leren!’88 Volgens scenarioschrijver Jean van de Velde laat de film zien wat de tijd geleerd heeft: ‘Dat Johan niet
86 Hella Haasse, Ingezonden brief ‘Oeroeg’ in NRC Handelsblad, 25-‐6-‐2012 87 Interview Haasse, in Elsevier 19-‐12-‐1992
43
meer terug kan. Dat ‘Indië’ niet meer bestaat.’ De film is daarmee veel meer gesloten dan de novelle, die juist een zeer open einde heeft. Volgens Hylkema was zo’n einde niet te handhaven voor een filmpubliek die de afloop van de oorlog kent.89
In de film zijn zowel de guerrillatactieken van de Indonesiërs als het militaire geweld en
de martelmethoden van de Nederlanders verbeeld. Daarnaast is een thrillerelement in de film toegevoegd. In de film gaat Johan op zoek gaat naar Oeroeg die, naar hij vermoedt, zijn vader heeft vermoord. In de film komen de jeugdvrienden veel nadrukkelijker als twee partijen tegenover elkaar te staan dan in de novelle. Johans vader is in de novelle al tijdens de Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog overleden. In de film wordt hij juist vermoord tijdens de onafhankelijkheidsstrijd en vermoedt Johan dat Oeroeg dit heeft gedaan. Hylkema zegt tijdens de productie van de film in het Utrechts nieuwsblad dat hij het verhaal van Oeroeg meer als een metafoor beschouwt: ‘De ik-‐persoon van het boek staat voor ons, Nederlanders, en voor mij is Oeroeg eigenlijk Soekarno.’90
In de novelle spelen de culturele tegenstellingen tussen Nederland en Indonesië al een
grotere rol. De symboliek hiervan bleek vooral achteraf, toen Nederland in 1949 bij de soevereiniteitsoverdracht haar kolonie echt ‘verloor’. In de film is deze symboliek uitvergroot door de koloniale tegenstellingen meer op de voorgrond te plaatsten. Een voorbeeld hiervan is de wijze waarop vader van Oeroeg, Deppoh, om het leven komt. In de novelle redt de vader van Johan zijn zoon die in het water is gevallen. Ook de vader van Oeroeg, Deppoh, wilde Johan redden maar hij verdrinkt. In de film daarentegen sterft Deppoh omdat hij het horloge van Johans vader wilde opvissen. ‘Het bevel zat in Deppoh’s bloed’, stelt onderwijzeres Lida in de film. De positie van de Indonesiër ten opzichtige van de blanke overheerser is zo nog nederiger verbeeld.
Ook het racisme tijdens het koloniale tijdperk is in de film uitvergroot in vergelijking met
de novelle. Een voorbeeld hiervan is de bioscoopscène waarbij Johan en Oeroeg de bioscoop ieder via een andere ingang moeten betreden. In het midden van de zaal hangt het bioscoopdoek waar de Indonesiërs achter moeten zitten en de film in spiegelbeeld zien. Haasse herinnert zich die vorm van racisme niet en zegt die scène ‘met argusogen te hebben bekeken’. Over deze racistische tegenstellingen zegt zij in het Limburgs Dagblad: ‘Die bestonden ongetwijfeld, maar binnen de kaders van die samenleving werden die niet als een onaangename spanning ervaren.’
Hoewel de schrijfster over het algmeen te spreken is over de film constateert zij wel dat
er een aantal vergissingen zijn gemaakt. Zo zou het volgens de auteur onmogelijk zijn geweest dat een plantagebezitter een afgedragen jasje doorgeeft aan zijn mandoer. Volgens Haasse is deze fout gemaakt door gebrek aan inzicht in de voormalige kolonie. Haasse: ‘Als hoofd van het
89 Pieter van Lierop, ‘Regen, hitte en darmstoornissen’ in Utrechts nieuwsblad, 29-‐5-‐1992 90 Van Lierop, Utrechts nieuwsblad, 29-‐5-‐1992
44
personeel draagt die man een smetteloos wit uniform, met een mooie hoofddoek. Daar stoorde ik mij aan maar de scenarioschrijver is nu eenmaal niet in Indonesië geboren. Scenarist Jean van de Velde is opgegroeid in Belgisch Congo maar dat is een ander volk met – vermoed ik -‐ totaal andere verhoudingen tussen bedienden en heren. Hans Hylkema ging pas naar Indonesië kort voor het maken van de film .91
4.3 Analyse 4.3.1 Visie Hans Hylkema Hans Hylkema raakte voor de film geïnspireerd door het Italiaanse epos Novecento (1976) van Bernardo Bertolucci over Italië aan het begin van de twintigste eeuw. Hylkema: ‘Ik kreeg een verhaalmodel in mijn hoofd van twee vriendjes van verschillende sociale afkomst en met een andere huidskleur. Eigenlijk ook waar Novecento over gaat, dat was een inspiratiebron. Toen ben ik documentaire-‐ en prozaverhalen gaan lezen en zo stuitte ik op Oeroeg.’ Voor Oeroeg maakte Hylkema al eerder een speelfilm over een thema uit de Nederlandse geschiedenis. De speelfilm De Mannetjesmaker, uit 1983, gaat over een politiek schandaal uit de jaren zestig, gebaseerd op het leven en de verdachte dood van Ben Korsten, een PR-‐medewerker van onder andere KVP politici.
Hylkema raakte steeds meer geïnteresseerd in Indonesië, mede door briefwisselingen
van vriend en journalist Peter Schumacher, die er in de jaren zeventig als correspondent werkzaam was. Daarnaast had Hylkema met belangstelling gekeken naar de uitzending van Achter het Nieuws in 1969, waarin Joop Hueting vertelt over de oorlogsmisdaden van Nederland ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog.92 Hylkema: ‘Zelf had ik ook altijd zoiets: Wat zou ik hebben gedaan als ik in die tijd in dienst had gezeten? Hoe moet je je houding bepalen?’
Hylkema werd veel geïnterviewd over zijn film. Hij schuift zijn visie over de Indonesische
onafhankelijkheidsoorlog niet onder stoelen of banken. Tegen Filmkrant stelt Hylkema in 1993: ‘Het is in ieder geval geen gemakkelijke sneer naar het koloniale bewind, dat is te goedkoop. Maar dat mijn sympathie bij de Indonesische vrijheidsstrijd ligt is wel duidelijk, denk ik. Mijn verontwaardiging was groot, toen ik las wat er allemaal is uitgevreten. Bij Loe de Jong en anderen worden excessen verwoord die je onder de kop 'oorlogsmisdaden' kunt scharen.’93 Dat koningin Beatrix uiteindelijk bij de première in Tuschinki aanwezig is noemt Hylkema ‘een aardige stellingname’ en een ‘staatkundig statement’.
91 Interview Hella Haasse, Belang van Limburg, 23-‐10-‐1993 92 Interview Hans Hylkema 2-‐8-‐2012, bijlage scriptie.
93 Interview Hylkema, door Mark Duursma ‘Mijn verontwaardiging was groot’, in Filmkrant nr. 135, juni
1993
45
Behalve politiek wil Hylkema ook een verhaal vertellen aan een nieuwe generatie.
Hylkema: ‘Ik vind het mooi als de film voor een generatie die er niet veel van weet een 'eye-‐ opener' kan zijn. Een mooi geschiedverhaal met een prikkelende kant er aan. De film heeft zeker een politieke lading, maar wordt hopelijk ook bekeken als een vertelling en op die waarde geschat.’94
Het maken van de film noemt Hylkema in een interview in de jaren negentig in de VARA-‐
gids ‘een kleine politionele actie’ op zichzelf. Hylkema: ‘Het draaien van een film in Indonesië met een grote cast en crew vergde de logistiek van een militaire operatie.’95 Wat hem opviel was dat de Indonesiërs die bij de productie betrokken waren geen moeite hadden met de geweldsscènes. Hylkema: ‘Ze waren er heel open in. Ook toen ik Indonesisch geweld liet zien, zoals het spannen van een draad, een guerrilla-‐tactiek.’ In de film is te zien hoe met die draad de keel van een soldaat wordt doorgesneden. Hylkema: ‘Later, de film is bedoeld voor een heel donkere zaal, dan zie je een beeld van Peter Faber, als sergeant van Bergen Henegouwen, die vermoord is door de guerrilla’s met zijn geslachtsdeel in de mond. Ik heb toen verhalen van Nederlandse veteranen die ik hoorde wel voor waar aangenomen. In de videoversie is het bijna niet te zien, dat hebben we zo gedaan omdat het wel heel wreed was. Maar het kwam ook in het scenario voor, zij hebben daar helemaal geen probleem van gemaakt.’96
In 1999 maakte Hylkema nog een televisiefilm over Soekarno, met de titel Soekarno
Blues. De film speelt zich af in 1949, een paar maanden voor de soevereiniteitsoverdracht. Hylkema: ‘Ik heb een verhaal bedacht dat Soekarno een geheim gebleven bezoek aan Nederland heeft gebracht. Ook omdat hij altijd de Nederlandse koningin wilde ontmoeten, voor de oorlog dus Wilhelmina. Dat vond ik een mooi gegeven.’ In de film doet Hylkema alsof hij in een archief materiaal ontdekt met koningin Juliana en Soekarno erin. Het namaken van archiefmateriaal noemt de regisseur ‘de grootste zonde die een filmmaker begaan kan’. De ontmoeting heeft in werkelijkheid nooit plaatsgevonden maar de archieffilm suggereert anders. Later wordt dit Hylkema kwalijk genomen door historici en journalisten die erachter komen dat het niet om een echte onthulling gaat en slechts de schijn van een ontmoeting van de twee staatshoofden werd opgewekt in de speelfilm.97
4.3.2. Filmanalyse Oeroeg Al aan het begin van de film is het duidelijk. Het oude Indië zoals veel Nederlanders het
94 Ibidem. 95 Interview Hylkema, in VARA Gids 20-‐12-‐1995 96 Interview Hylkema 2-‐8-‐2012, zie bijlage.
97 De speelfilm Soekarno Blues (65 minuten) van regisseur Hans Hylkema is niet meegenomen in dit
onderzoek omdat het niet specifiek de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog behandelt en daarnaast alleen op de televisie is verschenen en niet in de bioscoop.
46
herinnerde bestaat niet meer. In Nederland vertelt Johan nog aan soldaat Twan dat Indië het mooiste land ter wereld is. Bij aankomst wordt Johan direct geconfronteerd met het gegeven dat het Indië uit zijn herinnering er niet meer is. Terwijl zij door de straten rijden waar wordt geschoten en vrijheidsstrijders langs rijden met een spandoek ‘dutchmen go home’ vraagt Twan aan Johan: ‘Het mooiste land wat er bestaat?’ 98 Johan ontmoet kennissen van vroeger die, net als zijn vader, tijdens de Tweede Wereldoorlog in een Jappenkamp vastzaten. De vrouw is verbaasd dat Johan terugverlangde naar zijn geboorteland: ‘Naar dit land? Eerst de Jappen, dan extremisten met rood wit, ze willen ons weg hebben.’99 Ook Lida, de onderwijzeres van Johan en Oeroeg, bij wie zij ook hebben gewoond, vertelt Johan: ‘Johan, toen jij weg was zijn de dingen anders geworden, minder eenvoudig.’100 Langzaam maar zeker wordt het Johan duidelijk dat de herinnering aan zijn geboorteland gebaseerd is op koloniaal gedachtegoed.
Net als in de andere film is ook bij Oeroeg gebruik gemaakt van archieffilms. Via oude
polygoonjournaals maakt de kijker kennis met propaganda van de Nederlandse overheid die destijds in de bioscoop werd vertoond. Door het gebruik van deze films benadrukt de regisseur dat het hier gaat om een waargebeurde geschiedenis. De jongens waar Johan mee naar Indonesië vertrekt hebben echt bestaan. Ook wordt duidelijk op wat voor een missie de jongens werden voorbereid: een missie voor ‘rust en orde’. Met dit plaatje wordt al snel korte metten gemaakt.
Johans vader Hendrik ten Berghe, gespeeld door acteur Jeroen Krabbé, speelt een
klassieke koloniaal, gekleed in een strak wit pak. De theeplanter heeft geen interesse in de Indonesiërs, deze zijn er slechts om de Hollander te dienen. Hendrik vindt het niet goed dat zijn zoon omgaat met ‘kampongjongen’ Oeroeg en probeert zijn zoon over te halen met meer Hollandse kinderen om te gaan. Bij de Hollanders was wel een zekere vorm van schaamte over de verhoudingen en dit blijkt als Johan vlak voor het einde van Lida hoort hoe Deppoh werkelijk is gestorven. Hendrik ten Berghe maakte de kinderen wijs dat Deppoh als held is gestorven omdat hij Johan wilde redden in plaats van zijn horloge. Hoe nobeler Deppohs daad, hoe minder de blanken zich hoefden te schamen. Uiteindelijk neemt Lida afstand van haar koloniale verleden en zet zich in voor de onafhankelijkheidsstrijd van de Indonesiërs. De rol van Lida lijkt een verwijzing naar deserteur Poncke Princen.101
In de flashbacks zijn de koloniale verhoudingen pijnlijk zichtbaar. De kleine Johan bezit
een kinderlijke onschuld en beschouwt Oeroeg als zijn gelijke en beste vriend. Meerdere keren wordt echter duidelijk dat racisme de norm is. Zo heeft Hendrik Hollandse jongens uitgenodigd voor het verjaardagsfeest van Johan om te voorkomen dat zijn zoon het weer alleen met de
98 Scène Oeroeg 0:12 99 0:15
100 0:33 101 Informatie Poncke Princen zie hoofdstuk 1.
47
Indonesische jongen zal vieren. Als de jongens gaan tennissen kijkt Oeroeg vanuit de bosjes toe. Johan is blij zijn vriendje weer te zien en vraagt of hij mee wil doen. Een van de blanke kinderen reageert: ‘Ja dan is hij de ballenjongen!’, en slaat vervolgens een bal naar Oeroeg. Een ander roept: Hee joh, pak die bal eens even! Schiet een beetje op. Als het te lang duurt zegt hij tegen Johan: ‘Wat bezielt die bediende van jou?’ Oeroeg gooit beledigd de bal weg en maakt zich uit de voeten. De blanke kinderen rennen hem achterna. Johan blijft beteuterd staan.
De adolescente Johan lijkt al meer gewend aan de koloniale verschillen. Bij de
bioscoopscène, is het racisme duidelijk verbeeld. Johan probeert tevergeefs een goed woordje te doen bij de portier om Oeroeg via de Europese ingang binnen te laten. Oeroeg sluit zich aan bij de rij voor ‘zijn’ ingang. Hoewel Johan eerst ook in die rij aansluit, bedenkt hij zich en zegt tegen Oeroeg geen zin meer te hebben. Aan het einde van de film ziet Oeroeg zijn vriend Johan toch in de zaal voor de blanken zitten. Het zorgt voor veel spanning tussen de vrienden. Later zegt Johan wel duizend keer zijn excuses hiervoor te hebben aangeboden. Oeroeg verwijt Johan zijn koloniale blik op het leven. Vlak voordat Johan vertrekt, krijgen de vrienden ruzie en roept Oeroeg tegen Johan: ‘Ga terug naar je eigen land en kom nooit meer terug!’
Johan is op zijn gemak bij de gewone soldaat. Met de andere, hooggeplaatste militairen
ligt hij overhoop. Sergeant-‐majoor Van Bergen Henegouwen is in de film zijn grootste vijand. De rol van deze slechte Nederlandse militair wordt vertolkt door Peter Faber. Aan het begin van de film is het al duidelijk dat deze man een gewetenloze bruut is. De driloefening aan het begin van de film doet denken aan die van Gekkenbriefje. De sergeant bereidt met veel racistisch gebrul en agressie de jonge soldaten voor op een inval in een kampong. Het verschil tussen Johan en Van Bergen Henegouwen komt goed naar voren in de behandeling van een krijgsgevangene. Johan verhoort hem eerst maar het blijkt een getrainde jongen te zijn die geen woord zegt. Van Bergen Henegouwen neemt het over. Hij is van de harde aanpak en hangt de krijgsgevangene met zijn voeten aan een touw. Als Johan er achter komt, probeert hij van Bergen Henegouwen te stoppen Scène 0:53-‐0:54 Johan: ‘Stop hier onmiddellijk mee.’ Van Bergen Henegouwen: ‘Hier heeft u niets mee te maken. Maakt u zich geen zorgen. Wij voeren een opdracht uit.’ Johan: ‘Deze man is een krijgsgevangene, man!’ Van Bergen Hengeouwen: ‘Deze man is een plopper. Die uw chauffeur bijna vermoord heeft in een laffe hinderlaag. Verdomme, aan wiens kant staat u eigenlijk?’ Johan: ‘Maak hem los!’ Van Bergen Henegouwen: ‘Wilt u echt dat we hem loslaten?’ Johan: ‘Onmiddellijk!’
48
Van Bergen Henegouwen is zichtbaar vermaakt en geeft order: Los! De krijgsgevangene valt met zijn hoofd op de grond en blijft zwaar gewond op de grond liggen. Johan schrikt en buigt zich over hem heen. Van Bergen Henegouwen: ‘Dit zou ik moeten rapporteren. En de majoor zal er helemaal niet blij mee zijn. Zijn orders zijn dat we de gevangenen aan het praten moeten krijgen en dan geeft u het bevel hem te doden.’ Johan grijpt Van Bergen Hengouwen bij de kraag. Johan: ‘Ik hoop dat ze jou hier de strop voor geven, van Bergen Henegouwen!’ Van Bergen Henehouwen: ‘Ik heb gewoon uw opdracht uitgevoerd, luitenant.’ De scène die hier opvolgt stelt aan de kaak hoe er door het leger met rapportage van oorlogsmisdaden ten tijde van Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is omgegaan, een beladen onderwerp in de Nederlandse geschiedenis. Johan stelt een rapport op voor het hoofdkwartier. Hij is van mening dat ‘oorlog nooit een excuus mag zijn voor rechteloosheid.’ Johans leidinggevende, de sergeant-‐majoor, reageert: ‘We vechten tegen moordenaars, messentrekkers en verkrachters en jij spreekt over rechtvaardigheid? Jij bent een nog grotere kaffer dan ik dacht Ten Berghe. Of heb je soms wroeging dat door jou nalatigheid je chauffeur bijna de pijp uit is.’102 Als Johan en de majoor zich melden op het hoofdkwartier blijkt dat de kolonel de kwestie niet zal laten onderzoeken en stelt dat Johans blik vertroebeld is door de recente dood van zijn vader. De kolonel van het hoofdkwartier wil Johan op het eerste schip terugsturen naar Nederland onder het mom van een promotie. Voor eerlijkheid en rechtvaardigheid blijkt geen plek binnen het Nederlandse leger.
Er komt zowel Indonesisch als Nederlands oorlogsgeweld aan bod. Aan Indonesische
zijde is de guerrillastrijd van de TNI, het Indonesische leger, verbeeld, zoals de moord op Hendrik ten Berghe bij zijn huis op de plantage, als hij net is bevrijd uit het Jappenkamp. Daarnaast zetten zij een hinderlaag uit. Er is draad gespannen op de weg waar Johan met een paar soldaten op in rijden. Johan geeft nog het signaal om te bukken maar zijn chauffeur Twan is te laat. Het draad snijdt door zijn keel en hij komt hier een paar dagen later aan te overlijden. De Nederlandse soldaten schieten vervolgens een Indonesische strijder uit de boom. Deze strijder is de krijgsgevangene die later wordt gemarteld door Van Bergen Hengouwen. De sergeant-‐majoor krijgt het zelf ook zwaar te verduren. Johan vindt zijn lijk met afgesneden geslachtsdeel in zijn mond in de bosjes, hetgeen -‐ zoals regisseur Hylkema ook stelt -‐ heel donker is verbeeld en alleen te zien is voor de zeer oplettende kijker.
102 1:03
49
Van de contraguerrilla die het Nederlands leger vervolgens uitvoert, is alleen het
overblijfsel te zien. De hele kampong is afgebrand en doorzeefd met kogels. Alle bewoners zijn vermoord. Johan loopt tussen de lijken en vindt in een hut twee vermoorde vrouwen onder wie een baby ligt te huilen. Zo’n geweldsmisdrijf ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog was nooit eerder uitgebeeld in Nederlandse speelfilms. Deze scène wordt later in reacties op de film wel vergeleken met Vietnamfilms. Het verschil met een film als Platoon is dat daar lang en breed wordt stilgestaan hoe bloeddorstige Amerikaanse soldaten bij wijze van wraakactie met grof geweld de onschuldige Vietnamese burgers vermoorden. Het geweld is daarin explicieter verbeeld.
Oeroeg belicht, net als de andere Nederlandse speelfilms over deze oorlog, met name een
Nederlands perspectief op de oorlog. Hoewel er een poging is gedaan ook het verhaal van de onafhankelijkheidsstrijders aan bod te laten komen is het aantal uitgewerkte Indonesische of Indische hoofdpersonages in de film gereduceerd tot drie: Oeroeg, Deppoh en Rita. Deppoh heeft een kleine rol als mandoer van Hendrick ten Berghe. Oeroeg is in de flashbacks te zien als jonge jongen en adolescent en komt pas weer in de slotscène in beeld. Daarnaast is er nog Rita, de mooie verpleegster in het Hollandse kamp. Zij blijkt echter voor de TNI te werken en lokt Johan in de val. Volgens literatuurwetenschapper Pamela Pattynama is het karakter van Rita als ‘aantrekkelijke en donkerogige verleidster die achteraf onbetrouwbaar blijkt’, geheel in lijn met oude clichés rond het ‘Indisch meisje’.103
4.4 Receptie Oeroeg is een grote filmproductie van ongeveer negen miljoen gulden en kreeg veel persaandacht. Als publiciteitsstunt waren tijdens de opnames in Indonesië journalisten uitgenodigd zo kwam de film al vroeg onder de aandacht. Vlak na de première zond de NOS datzelfde jaar ook nog een making of reportage uit over de opnames van de speelfilm tussen april en juli 1992.104 De film krijgt ook in het buitenland erkenning en wordt op verschillende filmfestivals vertoond. Rik Launspach ontvangt voor zijn rol een gouden kalf voor beste acteur. In menig overzicht komt de film te boek te staan als eerste speelfilm over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. De Schorpioen wordt hier en daar wel genoemd als voorbeeld die dit thema al eerder behandelde. De film Gekkenbriefje lijkt vergeten. Oeroeg is in ieder geval de eerste film waar gevechtshandelingen tussen Nederland en Indonesië zijn te zien. Volgens Telegraaf recensent Henk ten Berge is Hylkema in de week van de première de meest
103 Pamela Pattynama ‘The colonial past in the postcolonial present. Cultural memory, gender and race in
dutch cinema’, in Ponzenasi, Sandra en Nerola, Daniele (red), Migrant Carthographies. New cultural and literary spaces in postcolonial Europe (lenham 2005), 245-‐246. 104 Oeroeg. De film, het boek, de feiten, NOS, uitgezonden op 18-‐6-‐1993
50
geïnterviewde Nederlander. ‘Sinds mensenheugenis had een Nederlandse film niet zoveel emoties losgemaakt als zijn Oeroeg. Lof en kritiek, hoon en hulde waren zijn deel.’ 4.4.1. Oorlogsmisdaden verfilmd Oeroeg is niet de eerste film die het thema ‘politionele acties’ behandelt maar het is wel de eerste Nederlandse speelfilm waarbij het Nederlands militaire geweld in Indonesië aan bod komt. De oorlogsmisdaden die Nederlandse militairen destijds hebben begaan zijn altijd een heikel punt geweest in de Nederlandse geschiedenis. Zoals in het eerste hoofdstuk uiteen is gezet werden de uitlatingen van Joop Hueting in Achter het Nieuws in 1969 gezien als het beginpunt van een kritische reflectie op het pijnlijke verleden. De links georiënteerde publieke opinie keerde zich tegen de oorlog. De regering werd om verantwoording geroepen en kwam dat jaar met de ‘Excessennota’.105 Aan de andere kant waren daar de meer conservatieve veteranen die zich keerden tegen de gedachte zij betrokken waren in een foute oorlog en ergerden zich aan het feit dat ‘de vuile was’ werd buiten gehangen.
Joop Hueting zelf prijst in een groot opiniestuk in het NRC Handelsblad de eerste
Nederlandse speelfilm waar werkelijk Nederlands oorlogsgeweld én misdaden zijn te zien ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Hueting schrijft zeer tevreden te zijn dat ‘na veertig jaar Nederlandse oud-‐Indiëstrijders ook hun Vietnamfilm hebben’. Ook prijst hij de moed van Hylkema om het Nederlands geweld te verbeelden: ‘Hij prent de kijker wat gruweldaden in die ze niet licht zullen vergeten.’ ‘Maar’, stelt Hueting, ‘wees gerust, de beelden zijn verzacht’. De voormalig Indië-‐ganger Hueting wil naar aanleiding van de film opnieuw zijn ergernis uiten hoe gebrekkig Nederland de begane misdaden in Indonesië heeft onderzocht. Hueting verwijst naar een land als Amerika, waar My Lai106 nog altijd wordt besproken in ‘meest gebruikte inleidende leerboeken van de psychologie.’ Hueting hoopt dat de film, zes jaar na de knieval van De Jong voor de veteranen107, een ‘kentering teweeg kan brengen’ bij velen van zijn voormalig strijdmakkers. Hij is blij dat de nieuwe generatie, waartoe ook Hylkema toebehoort, de draad weer oppakken, ‘Zij treden de demonen, die mijn generatiegenoten telkens weer koest wilden houden, onbekommerd tegemoet.’108
Voorafgaande aan de film leken Huetings ‘strijdmakkers’ ook opnieuw grote ophef te
veroorzaken over de verbeelding van de oorlogsmisdaden. Tijdens de opnames in Indonesië stelde acteur Jeroen Krabbé tegen een journalist: ‘Wat je te zien krijgt-‐ volgens het scenario-‐ is niet aangenaam. We zijn hier als nazi’s tekeer gegaan en dat was vooral zo vreemd omdat veel
105 Uiteenzetting van verloop van ‘Hueting affaire’ zie hoofdstuk 1. 106 Bloedbad dat was aangericht door Amerikaanse militairen op 16 maart 1968 tegen burgers, met name
vrouwen en kinderen in het plaatsje My Lai, ten tijde van de VIetnamoorlog. 107 Zie hoofdstuk 1. 108 Joop Hueting, ‘De demonen in het vaderlands geheugen’, in NRC Handelsblad 10-‐6-‐1993
51
van de jongens die ze hier als soldaten naar toe stuurden, tevoren bewust hadden meegemaakt hoe het is om ‘bezet’ te zijn. En dan doen ze hier –godbetert-‐ hetzelfde. Niks geleerd! Heel goed dat daar nu eindelijk een film over gemaakt wordt.’109 Dat Krabbé de Nederlandse militairen vergeleek met nazi’s schoot bij veteranenorganisaties in het verkeerde keelgat. De stichting Veteranen-‐platform, die sinds 1989 was opgericht als overkoepelend samenwerkingsverband tussen veteranenorganisaties, maakte hun zorgen kenbaar via een brief aan PvdA minister ter Beek van Defensie.110 Diverse kranten besteedden er aandacht aan. De veteranen hadden de minister gewaarschuwd dat de film wel eens contraproductief kon werken op het veteranenbeleid. Volgens krantenberichten erkende het platform het recht van het maken van welke film dan ook, maar wees erop dat ‘zorgvuldigheid geboden is’.
De veteranen kregen de film uiteindelijk al in een voorvertoning te zien en de
verontwaardiging luwde. Volgens het platform was ‘het gevoelige onderwerp op evenwichtige wijze in de film tot uitdrukking’ gebracht.111 Dit was ook de conclusie van aanwezige politici op de officiële première Tuschinski. Minister-‐president Lubbers noemde de film ‘gelukkig niet al te molariserend’ en dacht dat de film aan beide kanten (Nederland en Indonesië) wel gewaardeerd zal worden.112 Dat de film zo werd ervaren kan ook goed de aanwezigheid van de koningin op de première verklaren. 4.4.2. Toch onrust Uiteindelijk blijkt uit ingezonden brieven dat de stichting Platform Veteranen geen spreekbuis is voor alle veteranen. Een voormalige dienstplichtige veteraan noemt de verbeelding van het werk van de Nederlandse militairen onjuist en schrijft in een ingezonden brief naar HP/ De Tijd: ‘Uit de recensies had ik de conclusie al getrokken, een brandende kampong zal in de film wel voorkomen. En ja hoor, die is er, compleet met de uitgemoorde bevolking. Nog een martelscène van een krijgsgevangene en het al jaren voorbehouden beeld van de Nederlandse militair die geen haar beter is dan de Duitsers die in ’40-’45 ons land bezetten. (…) Wij gingen erheen om orde en veiligheid te brengen, niet als bezettingsleger. (…) Wij hebben vele kampongs en hun inwoners beschermd (…) De goede kant van de medaille wordt nooit eens belicht en dat is jammer (..) Er zijn kampongs in de brand gestoken maar de uitmoording die in de film te zien is, is een uitvergroting van de filmer die ons oud-militairen in een kwaad daglicht blijft stellen. 113
109 Van Lierop, Utrechts nieuwsblad, 29-‐5-‐1992 110 ‘Veteranen verontrust over verfilming oeroeg’, in NRC handelsblad, 16-‐9-‐1992 111 Brief T. Meines, voorzitter Stichting Veteranenplatform, aan H. Hylkema
112 Henk ten Berghe, ‘Oeroeg Koninklijke première’, in De Telegraaf, 10-‐6-‐1993 113 Ingezonden brief in HP de Tijd, 16-‐7-‐1993
52
Ook in het Indische tijdschrift Moesson is tegengeluid te horen. De pagina voor ingezonden reacties wordt twee maanduitgaven volledig gewijd aan reacties op Oeroeg. De reacties lopen uiteen. Er zijn positieve reacties van lezers: ‘een uitstekende aandoenlijke film. Beslist niet anti-‐ Nederlands zoals sommige reageren’, en een andere lezer zegt ‘heimwee naar het geboorteland’ te hebben na het zien van de film. Aan de andere kant staan er reacties van veteranen en andere Nederlanders die om andere redenen direct betrokken zijn geweest bij de dekolonisatie, bijvoorbeeld omdat zij er voor de Tweede Wereldoorlog geboren zijn en vervolgens naar Nederland zijn gevlucht. In de reacties valt te lezen dat Oeroeg een ‘eenzijdig huilverhaaltje’ is, ‘zoals we reeds voor de oorlog van SDAP te horen kregen.’ Ook een andere briefschrijver vindt dat Nederland er slecht van af komt: ‘Wij worden uitgebeeld als slavendrijvers, uitbuiters en noem maar op.’ In een andere reactie zegt een lezer, vermoedelijk een Indië-‐veteraan, geen verband te zien met werkelijkheid: ‘Ook het optreden bij verhoren klopte niet, want er was geen instructie die dat toeliet.’114
Een Moesson-‐columnist, huistarts dr. J.A Stolk, die zelf ook lange tijd in Nederlands-‐Indië
verbleef, wijdt zijn maandelijkse column aan de film die hij niet heeft willen zien. Hij noemt de reacties van politici en bekende Nederlanders ergerlijk. Volgens de columnist, zelf geboren en opgegroeid in Nederlands-‐Indië, maakt Oeroeg oude wonden open, ‘al gaat het nauwelijks over de gebeurtenissen die daar zijn gebeurd.’115 Kolk herinnert zijn lezers aan de bersiap periode, die hij zelf ook heeft meegemaakt. Het stoort hem dat deze periode niet te zien is in de film en de onafhankelijkheidstrijd daardoor eenzijdig is verbeeld: ‘Het overhoop schieten van kleine kinderen die net uit de Japanse interneringskampen waren bevrijd had niets te maken met de vrijheid van Indonesiërs en de bevrijding van het van het koloniale regime.’ 4.4.3. Historische context speelfilm De grote filmproductie van Hylkema wordt wel besproken in boeken en artikelen over de verbeelding van het Nederlands koloniale verleden maar het feit dat Nederlands oorlogsgeweld ten tijde van dekolonisatie in Oeroeg voor het eerst in een speelfilm verbeeld is, wordt niet opgemerkt. De visie van Hylkema op de oorlog past bij de visie van documentairemakers de deze oorlog destijds al breed hadden uitgemeten en een zeer kritische houding hadden ten opzichte van het Nederlandse militaire optreden. Wat uit geen enkele publicatie blijkt is dat Oeroeg slechts de derde Nederlandse speelfilm is die überhaupt de dekolonisatie van Indonesië behandelt en wel degelijk een controversieel thema verbeeldt dat ook heeft geleid tot een maatschappelijk debat waar verschillende visies over deze oorlog werden geuit.
114 Ingezonden reacties in Moesson op 15-‐8-‐1993 en 15-‐9-‐1993 115 Column J.A. Stolk, ‘Oeroeg’, in Moesson 15-‐8-‐1993
53
Historicus Frank van Vree stelt in het artikel Onze gemartelde bruid. De Japanse bezetting
van Indonesië in Nederlandse films en documentaires wel dat Oeroeg wat toevoegt aan het reeds gemaakte materiaal. In de meeste documentaires en films over het Nederlands-‐Indië van de jaren veertig wordt het kolonialisme volgens de historicus afgedaan als een achterhaalde zaak en wordt er verzuimd de koloniale wereld en de voorstelling daarvan aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Van Vree stelt dat Oeroeg probeert te ontkomen aan dit mechanisme. ‘Maar’, zo stelt de historicus, ‘daarbij vervalt de film echter in nieuwe clichés, die de waarachtigheid van het verhaal niet ten goede komen.’116
Literatuurwetenschapper Pamela Pattynama concentreert zich in haar studie met name
op hoe Indische personages zijn verwerkt in Nederlandse films en boeken. Zoals in de filmanalyse beschreven stelt Pattynama dat het personage van de verpleegster Rita een stereotype ‘Indisch meisje’ is. Volgens Pattynama reflecteert Rita in de film ‘de gevaren van de gemengde raciale afkomst, die in westerse representaties vaak wordt voorgesteld als een cultureel taboe omgeven door ambivalente, mysterie of zelfs afkeer.’117 Daarnaast verklaart Pattynama ook aan de hand van de sociaal-‐culturele ontwikkelingen tijdens de jaren zestig en zeventig waarom de film een heel andere insteek heeft dan de novelle van Haasse. Volgens de literatuurwetenschapper is in vergelijking met de brontekst in de film een geproblematiseerd en veel complexer beeld van interraciale vriendschap geschetst. Deze blik van Hylkema op het kolonialisme is volgens Pattynama heel gangbaar in de jaren negentig toen de film verscheen.
Antropoloog en bestuurskundige Lizzy van Leeuwen schrijft in haar boek Ons Indisch
Erfgoed over Oeroeg: ‘opnieuw een politiek correcte film over Indië, waarin een onverkwikkelijke episode uit de koloniale geschiedenis centraal stond. Geheel in lijn met het teken van de tijd (politiekcorrecte schuldbelijning en slachtofferschap) wilde filmmaker Hans Hylkema “een nieuwe generatie onwetenden de ogen openen.’’118 De term ‘politiek correct’ is voor de eerste speelfilm die oorlogsmisdaden in Indonesië verbeeldt niet terecht. Met ‘opnieuw’ doelt Van Leeuwen op de film Max Havelaar uit 1976. De film van Fons Rademakers vindt zij een actueel en risicoloos verhaal behandelen. Van Leeuwen haalt in haar boek Pattynama aan om haar argumentatie te onderbouwen. Ook Van Leeuwen gaat geheel voorbij aan het feit dat deze speelfilm een periode uit de Nederlandse geschiedenis verbeeldt die onderbelicht is geweest in de Nederlandse filmgeschiedenis.
116 Frank van Vree, ‘Onze gemartelde bruid. De Japanse bezetting van Indonesië in Nederlandse films en documentaires’, in: R. Raben (red.), Beelden van de Japanse bezetting in Indonesië. (Zwolle/Amsterdam 1999) 202-‐217, aldaar 215. 117 Pamela Pattynama, ‘The colonial past in the postcolonial present. Cultural memory, gender and race in dutch cinema’, 245-‐246. 118 Lizzy van Leeuwen, Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. (Amsterdam 2008) 106.
54
4.4.4 Novelle versus film Een veelgestelde vraag na de verschijning van de film Oeroeg is of een novelle zo vrij mag worden bewerkt. Er worden op verschillende plaatsen in het land debatten georganiseerd en de meningen lopen uit een. In de recensies van de grote Nederlands dagbladen worden boek en film naast elkaar gelegd. Over het algemeen wordt de novelle van Haasse toch beter gevonden. Volgens Trouw recensent Hans Kroon mist de verbeelding van Haasses roman bezieling. Het mooie idyllische Indië uit de novelle is volgens Kroon niet terug te zien in de film, en dat is slechts ‘het eerste wat mis gaat.’119 In de recensie van De Volkskrant wordt wel waardering uitgesproken voor het feit dat Hylkema politiek aan het verhaal heeft toegevoegd maar volgens recensent Peter van Bueren redt de film ‘het in de verste verte niet bij Hella Haasses boek’.120
De mening van recensenten over de film lopen uiteen. Mark Moorman stelt in Parool dat
de filmmakers weinig aan de verbeelding van de toeschouwer wilden overlaten: ‘verontwaardiging over ons gedrag in Indië’ krijgt daarom weinig kans. In NRC Handelsblad stelt Hans Beerenkamp juist dat ‘eerste speelfilm over het Nederlands-‐Indisch trauma verzoent en beleert.’121 Beerenkamp is samen met Pieter van Lierop een van de weinig recensenten die aandacht heeft voor het feit dat deze geschiedenis zo beperkt is verfilmd. Het meest opvallen is wellicht de recensie van De Telegraaf, de krant die zich in 1969 nog fel kantte tegen de uitlatingen van Hueting. Filmrecensent Henk ten Berge lijkt de politieke boodschap wel te waarderen: ‘Want Oeroeg is niet alleen maar een onroerend verhaal van de vriendschap tussen een Indische – later Indonesische-‐ jongen en een Nederlandse leeftijdgenoot. Het legt ook met keiharde scènes en gevoelige dialogen een bedenkelijke rol bloot van het Nederland dat altijd zo’n grote mond over andere landen heeft. Oeroeg draait er niet om heen.’122 4.4.5 Rudy Kousbroek In NRC Handelsblad waar Joop Hueting en Hans Beerenkamp de film prezen staat ook de meest kritische recensie over de film. Rudy Kousbroek haalt flink uit naar het scenario van Jean van de Velde. In de boekverfilming van Oeroeg herkent Kousbroek niets terug van ‘een zuiver Indisch gevoel’.123 De bekende essayist, schrijver en journalist is zelf geboren op Sumatra en zat tijdens de Tweede Wereldoorlog samen met zijn ouders vast in een Japans interneringskamp. In 1992 publiceerde hij zijn boek Het Oost-Indisch kampsyndroom waar hij onder andere stelt dat Nederland de eigen oorlogsmisdaden in de voormalig kolonie heeft gebagatelliseerd en spreekt
119 Hans Kroon, ‘Verbeelding Haasses roman mist bezieling’, in Trouw, 10-‐6-‐1993 120 Peter van Bueren, ‘Hylkema voegt politiek toe aan novelle Oeroeg’, in de Volkskrant, 9-‐6-‐1993 121 Hans Beerenkamp, ‘Eerste Nederlandse speelfilm Nederlands-‐Indië verzoent en beleert’, in NRC
Handelsblad 9-‐6-‐1993 122 Henk ten Berghe, ‘Oeroeg Koninklijke première’, in De Telegraaf, 10-‐6-‐1993 123 Rudy Kousbroek, ‘Chronoclasmen en non sequiturs; De verfilming van Oeroeg’, in NRC Handelsblad 11-‐ 6-‐1993
55
van een doofpotcultuur. Dat Oeroeg deze oorlogsmisdaden voor het eerst in een speelfilm verbeeldt, wordt door Kousbroek niet benoemd.
Rudy Kousbroek had zich eerder al in 1993 opgeworpen als beschermer van de novelle
Oeroeg. In zijn lezing bij een overzichtstentoonstelling van Hella Haasse noemde hij Oeroeg een profetische novelle, die het einde van de koloniale overheersing had voorspeld. Haasse heeft met haar novelle echter altijd zware kritiek te verduren gekregen van Indo-‐Europese literaire critici. Zij stelden dat een totok, wat Maleis is voor een in Indië wonende ‘volbloed blanke’, als Haasse niet in staat was om over deze moeilijke geschiedenis te schrijven. Haasse werd daardoor nooit echt tot de Indische bellettrie gerekend. Kousbroek, zelf ook een totok, pleitte voor herwaardering van het boek bij de Indo-‐gemeenschap en beklaagde zich over de slechte positie van totoks ten opzichte van de Indo-‐Europeanen binnen de letteren.
In NRC Handelsblad verwijt Kousbroek co-‐scenarist Jean van de Velde dat hij niets van
Indië begrijpt. De essayist vindt dat de scenarioschrijver ‘de kus des doods’ heeft gegeven aan wat anders wel een mooie film had kunnen zijn: ‘Waarom kies je een boek voor verfilming, als je er vervolgens zoveel aan verandert dat er niet allen van het verhaal, maar ook van de oorspronkelijke strekking niets meer over is?’124 Kousbroek spreekt van grote blunders in de film. Volgens de essayist heeft Van de Velde het verhaal kapot gemaakt door toedracht van de dood van Deppoh te veranderen. In de novelle staat zijn dood symbool voor ‘Het Offer’. Kousbroek noemt het de ‘nederige scenarioschrijverplicht’ om dat thema in tact te laten. Zonder dat offer verliest het verhaal het essentiële deel van zijn betekenis. ‘Van een poging om Johan redden wordt dat na verschillende buitelingen veranderd in het naduiken van – je houdt het niet voormogelijk-‐ Johans vaders horloge.’125
Een paar dagen later verscheen er een reactie van Jean van de Velde in dezelfde krant. De
scenarioschrijver verdedigt zich door te stellen dat het scenario nog vele malen is herzien en herschreven. Hoewel hij verantwoordelijkheid neemt voor de ‘horloge kwestie’ stelt hij dat hij in dezelfde positie zat als Hella Haasse, ‘met het verschil dat haar tekst ten opzichte van de film verifieerbaar is en de mijne niet’.126 Dat Van de Velde afstand nam van het scenario leidde vervolgens tot een vete tussen hem en Hylkema.127 Ook Hella Haasse reageerde op het stuk van Kousbroek. De auteur noemde het ‘begrijpelijk, moedig en sympathiek’ dat Kousbroek haar literaire werk in bescherming wilde nemen. Maar Haasse beschouwt haar verhaal en film ‘als twee op zichzelf staande, in verschillende ‘media tot stand gekomen verbeeldingen, verbonden
124 Ibidem. 125 Ibidem. 126 Jean van de Velde, Ingezonden brief ‘Oeroeg’ in NRC Handelsblad, 18-‐6-‐1993 127 Interview Hans Hylkema 2-‐8-‐2012, bijlage scriptie.
56
door een thema waarvan de essentie gehandhaafd is gebleven: de bewustwording van een Nederlander ten aanzien van zijn jeugd op Java en zijn relatie tot Indonesië.’ 128 4.5 Conclusie Net als Olga Madsen koos Hylkema voor een novelle als basis voor zijn filmscenario. Haasse kende de afloop van de oorlog nog niet toe zij haar novelle in 1947 schreef. Het moest dus wel een ander verhaal worden. De oorlog kreeg in de film een meer prominente plek en de vertelling is politieker van aard. In de film van Hylkema spelen raciale tegenstellingen een grote rol. Hoewel Johan en Oeroeg als jonge kinderen nog redelijk onbezorgd met elkaar om kunnen gaan neemt de spanning toe naarmate zij ouder worden. Als adolescenten komen zij tegen elkaar over te staan. Johan is gewend aan zijn positie als blanke koloniaal terwijl Oeroeg zich steeds meer bewust wordt van de onrechtvaardigheid van het koloniale systeem. Als Johan terugkeert ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog wordt het hem steeds meer duidelijk dat het behoud van de kolonie een mythe is. Binnen zijn eigen peloton stuit hij zelf tegen diverse gewelddadige misstanden. ‘Oorlog mag nooit een excuus zijn voor onrechtvaardigheid’ stelt Johan maar bij de legerleiding is dit aan dovenmansoren besteed.
Hoewel Hylkema in zijn film een poging doet om ook het Indonesische verhaal een plek
te geven is ook Oeroeg een speelfilm met een Nederlands perspectief. De kijker beleeft het verhaal vanuit de ogen van Johan. Volgens Pamela Pattynama is in Oeroeg sprake van een stereotype verbeelding van Indonesië waaronder de verbeelding van verpleegster Rita. Het is ook het enige Indische personage dat is uitgewerkt. Het is de Indische mooie vrouw die de Nederlandse man misleidt en in de val lokt.
Net als regisseurs Olga Madsen en Ben Verbong keurde Hylkema het militaire optreden
van Nederland in Indonesië af. Zijn visie is duidelijk terug te zien in de film. De stelling van Lizzy van Leeuwen dat de film wederom een politiek correcte film is, is te kort door de bocht. Van Leeuwen mag de invalshoek van een ‘foute’ oorlog wat uitgekauwd vinden maar uiteindelijk is Oeroeg de eerste en enige echte oorlogsfilm die over de dekolonisatie van Indonesië is gemaakt. De begane oorlogsmisdaden in Indonesië, die in Oeroeg zijn verbeeld, liggen tot op heden gevoelig in de Nederlandse samenleving. Hoewel de stichting Platform Veteranen de film ‘goedkeurt’ zijn er ook vele alle direct betrokkenen die zich tegen deze film keren omdat het Nederlandse optreden er niet goed van af komt.
Oeroeg is een veelbesproken film en heeft een publieke discussie op gang gebracht. In
een aantal krantenrecensies wordt de vraag gesteld of de film recht doet aan de novelle van
128 Hella Haasse, Ingezonden brief ‘Oeroeg’ in NRC Handelsblad, 25-‐6-‐2012
57
Haaasse. Net als bij Gekkenbriefje concluderen ook hier de meeste recensenten dat het boek beter was dan de film. Rudy Kousbroek was het meest genadeloos over de boekverfilming. Opvallend is dat Kousbroek, die wat betreft de omgang met begane oorlogsmisdaden in Indonesië sprak van een ‘doofpot’, niet ingaat op het feit dat het oorlogsgeweld voor het eerst in de Nederlandse filmgeschiedenis is verbeeld. Recensenten Hans Beerenkamp in NRC Handelsblad als Pieter van Lierop in Utrechts nieuwsblad hebben wel aandacht voor dit gegeven en plaatsen als een van de weinige de film in historische context. Een extra vermelding verdient Joop Hueting. Hij ziet als geen ander in wat het belang is van een film als Oeroeg. In 1969 kreeg hij heel wat over zich heen door zijn televisieoptreden bij Achter Het Nieuws. Hueting wijst op het belang van een speelfilm over deze oorlog, die zo gebrekkig is onderzocht door de Nederlandse regering. Daarnaast lijkt er bij Hueting sprake van opluchting dat een volgende generatie, die de oorlog zelf niet meemaakte, over deze moeilijke geschiedenis wil vertellen.
58
5. De Gordel van Smaragd 5.1 Filmbeschrijving Gordel van Smaragd is een liefdesdrama tussen de Nederlandse jongen Theo en het Indo-‐meisje Ems. Het drama speelt zich af tussen 1939 en 1949, in de laatste fase van de koloniale geschiedenis van Nederlands-‐Indië. Gordel van Smaragd was in 1997 de openingsfilm van het Nederlands Filmfestival in Utrecht. De film was een redelijk grote productie met een budget van vijf miljoen gulden. Na het filmfestival werd de film vooral vertoond in de kleinere en niet-‐ commerciële filmhuizen129. Regisseur Orlow Seunke schreef het scenario in samenwerking met Mieke de Jong. In 1999 werd Gordel van Smaragd als driedelige dramaserie door de NPS uitgezonden.
Gordel van Smaragd geeft een breed overzicht van historische ontwikkelingen in de
nadagen van de kolonie, waaronder de Japanse bezetting die een einde maakte aan het Nederlands gezag in Nederlands-‐Indië. Niet eerder werd in een Nederlandse speelfilm het verblijf in een Japans interneringskamp verbeeld. Internationaal waren hier wel films over verschenen zoals Merry Christmas Mr. Lawrence (1985) van regisseur Nagisa Oshima en The Bridge over the river Kwai (1957) van David Lean. Ook de bloedige bersiap-‐periode, waar verschillende Indonesische bendes het hadden voorzien op koloniale doelwitten, vanaf oktober 1945 tot aan mei 1946, kwam niet eerder aan bod in een Nederlandse speelfilm. In Gordel van Smaragd is te zien hoe de voormalige kampgevangenen in die periode vlak na de Japanse capitulatie genoodzaakt waren om in het voormalige Jappenkamp te verblijven. ‘Vijand’ Japan had van de geallieerden de opdracht gekregen om de gevangenen bescherming te bieden tegen het geweld. Daarnaast is Gordel van Smaragd ook de eerste Nederlandse film die ingaat op de positie van de Indo-‐Europese bevolking in het koloniale verleden.
In de film komt de Nederlandse Theo Staats, gespeeld door acteur Pierre Bokma, in 1939
aan in Nederlands-‐Indië om daar te werken op de rubberplantage van zijn oom. Direct bij aankomst wordt hij verliefd op de mooie Indo zangeres Ems, gespeeld door Esmée de la Bretonière. Ems en Theo krijgen al snel een verhouding. Ems weigert echter te kiezen tussen Theo en haar oudere echtgenoot Herman Pons, de eigenaar van de sociëteit die haar ooit uit de kampong haalde. Na de Japanse inval wordt Herman door de bezetter omgebracht. Ook Theo wordt opgepakt. Ems kan zijn doodvonnis omzetten in internering door animeermeisje te worden van een Japanse officier. Theo ondergaat een zware tijd in het Jappenkamp terwijl de sociëteit van Ems wordt omgebouwd tot een bordeel.
129 Peter van Bueren, ‘Gelukkig weet Seunke afstand te bewaren’ in de Volkskrant, 2-‐10-‐1997
59
Na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 blijven er veel spanningen in het land.
Ems en Theo ontmoeten elkaar weer maar de traumatische oorlogsjaren blijken tussen hen in te staan. Bij aankomst van de Nederlandse troepenmacht hoopt Theo dat alles weer als vanouds kan worden. Zijn oom wordt echter voor zijn ogen vermoord en Ems heeft moeite de sociëteit te openen omdat zij door het Nederlandse gezag wordt gezien als collaborateur. Hoewel er een kloof is ontstaan tussen de twee geliefden trouwen zij toch. Theo probeert ondanks vele aanvallen van Indonesische strijders de rubberplantage te runnen. Ems besteedt ondertussen steeds meer tijd in de kampong om haar Indonesische vriendin te zien en haar zieke stiefvader te verzorgen. Ems komt hierdoor meer in contact met haar ‘eigen’ mensen en besluit ook de gewonde nationalisten in de kampong te verzorgen. Uiteindelijk wordt in december 1949 de soevereiniteitsoverdracht ondertekend. Theo’s besluit is duidelijk: hij heeft niets meer in de voormalige kolonie te zoeken en wil terug naar Nederland. Ems moet kiezen tussen haar geboorteland of haar ‘vaderland’, Nederland, waar zij nog nooit geweest is. Ze besluit op het laatste moment zonder Theo in Indonesië te blijven. 5.2 Filmanalyse 5.2.1 Visie Orlow Seunke Orlow Seunke (1952) studeerde in 1975 af aan de Filmacademie in Amsterdam. In 1982 werd hij bekend met zijn korte film De Smaak van Water, waar hij zowel nationale als internationale onderscheidingen voor kreeg. Daarna maakte Seunke nog een aantal televisie-‐ en bioscoopfilms die over het algemeen goed werden ontvangen. Seunke verbleef enkele jaren in Indonesië waar hij aan de Filmacademie in Jakarta doceerde. Mede door zijn verblijf daar raakte de regisseur meer geïnspireerd om Gordel van Smaragd te maken. Al in 1986 schreef hij zijn eerste script voor deze film.130 Tien jaar later werd de film in samenwerking met producent Wim Lehnhausen werkelijkheid.
In een interview met de Volkskrant zegt Seunke de geschiedenis aan de kijker te willen
overdragen: ‘Ik wil een overzicht geven van het koloniale Indonesië in oorlogstijd, waarin Japanners de Indonesiërs bewust hebben gemaakt van hun eigen identiteit terwijl de Nederlanders in de kampen zaten, en de periode daarna, toen de Nederlands terug wilden komen omdat ze hun posities niet wilden verliezen.’131 In een interview met de VPRO gids in 1997 legt Seunke uit waarom hij deze geschiedenis aan de hand van een liefdesdrama wilde uitbeelden: ‘Er zit natuurlijk ook een persoonlijke drive achter, ik heb mijn levenlang al Indonesische vriendinnen. In de kern is het een liefdesverhaal (…) Het meisje Ems is afhankelijk
130 Ab van Ieperen, ‘De puzzels van Orlow Seunke’ in Vrij Nederland, 4-‐10-‐1997 131 Gerrit de Boer, ‘Een Hollandse film over een Hollands onderwerp’ in de Volkskrant, 3-‐10-‐1996
60
en geniet bescherming van een oudere man. Ze neemt er een minnaar bij en wil dan van twee walletjes eten. Maar op een zeker moment moet ze een beslissing nemen over haar eigen leven. Dat verhaal probeer ik parallel te laten lopen met het groeiende vrijheidsstreven van Indonesiërs.’132
Door het vele gebruik van archieffilm overheerst soms de geschiedvertelling en komt het
liefdesdrama op de achtergrond te staan. In Filmkrant zegt Seunke tegen interviewer Marc Duursma zich hiervan bewust van te zijn geweest. Op de vraag waarom Seunke de historie met zoveel zorgvuldigheid bejegent reageert Seunke: ‘Ik vind dat je niet met de geschiedenis op de loop mag gaan. Dat neem ik veel filmmakers zeer kwalijk. Als je over feitelijkheden gaat beginnen, heb je als filmmaker een voorbeeldfunctie.’133 Seunke zegt vooraf al gewaarschuwd te zijn dat archiefbeelden zoveel echtheidswaarde hebben dat je daar fictief niet overheen komt. Seunke: ‘Ik heb het toch geprobeerd door me te beperken tot steeds maar één minuut. Op een film van twee uur kijk je in totaal maar tien minuten naar archiefmateriaal.’134 De regisseur vindt het noodzaak om dicht bij de realiteit te blijven: ‘Uit respect voor de mensen die het hebben meegemaakt en die nog in leven zijn, kan ik niet helemaal mijn eigen Indië gaan maken.’135
In de meeste interviews met Seunke wordt duidelijk dat hij grondig onderzoek heeft
gedaan voor het schrijven van zijn script. In een interview met Joost Niemöller in De Groene Amsterdammer in 1997 vertelt de regisseur dat hij zijn script aan adviseurs liet lezen om te controleren of alles historisch juist was: ‘Ik weet er heel veel van, historisch gezien. Maar ik kan niet praten over die periode vanuit een beleving. Ik ben in 1952 geboren dus ik heb het allemaal vanuit boeken, sferen. En relaties die ik zelf heb gehad.’136 Een paar weken voor de vertoning heeft Seunke de film nog aan de historicus professor Cees Fasseur voorgelegd: ‘Alles is historisch correct’. Na de vertoning van de film krijgt Seunke echter veel kritiek vanuit de Indo gemeenschap in Nederland op het stereotype personage van Ems als verleidelijke Indo-‐vrouw. Het interview met De Groene Amsterdammer vond nog voor de première plaats. Op de vraag waarom Seunke koos voor het clichébeeld dat Nederlanders hebben van ‘de mooie altijd hete Indo-‐vrouw’ reageerde Seunke verbaasd: ‘Haar ontzettende behaagzucht is nodig omdat ik hier begin en daar wil eindigen. Maar een clichébeeld bevestigen… Daar heb ik überhaupt niet over nagedacht. Ik zou het vreselijk vinden als ze zich in die gemeenschap gekwetst voelden.’137
Seunke speelt bewust in op de Nederlandse nostalgie ten opzichte van de kolonie. In de
film wordt het begrijpelijk gemaakt waarom Nederland haar kolonie wilde behouden. De
132 Harry Hosman, ‘Waar bleef Orlow Seunke?’ in VPRO gids, 9-‐8-‐1997 133 Marc Duursma, ‘Indië zoals het werkelijk was’ in Filmkrant nr 182, oktober 1997 134 Ibidem.
135 Ibidem. 136 Joost Niemöller, ‘Indo-‐vrouwen zijn prachtig’ in De Groene Amsterdammer, 24-‐9-‐1997 137 Ibidem.
61
documentaires van eind jaren negentig die meer inspelen op het collectieve schuldgevoel ten opzichte van Indonesië noemt Seunke in Filmkrant ‘te politiek correct’. Seunke: ‘Wat ik wil laten zien is dat het heel begrijpelijk is dat de Nederlanders dachten dat ze konden blijven. Al die documentaires met hun voice-‐overs die zeggen dat we daar veel eerder weg hadden moeten gaan, dat vind ik veel te gemakkelijk. Maar dat is geen diep gevoeld politiek motief, dat is wat ik wil laten zien omdat ik denk vanuit mijn personages.’138 5.2.2 Analyse film Gordel van Smaragd Het kleine liefdesdrama tussen Theo en Ems loopt gelijk met het grotere politieke drama tussen Nederland en Indonesië. Theo staat symbool voor het Nederlandse koloniale gezag. Aan het begin van de film is Theo een oppervlakkige wat arrogante Hollandse jongen vol verwachtingen van Nederlands-‐Indië, waar volgens zijn oom de panters over straat lopen. Langzaam maar zeker lijkt zijn mooie idyllische Indië te veranderen in een nachtmerrie, eerst door de Japanse bezetting en vervolgens als de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog op gang komt. Theo wordt zich meer bewust van de kwetsbare positie van Nederland maar hoopt tevergeefs dat het koloniale gezag weer wordt hersteld. Historicus Frank van Vree stelt dat Ems, als Indo-‐Europese vrouw, niet zomaar als personifiëring van Indonesië mag worden beschouwd.139 Het is echter wel wat Seunke lijkt te suggereren. Ems begint als een zeer afhankelijke onzekere jonge vrouw. Tegen Theo zegt zij in het begin van hun verhouding: ‘Ik ben niets, ik kan niets, ik kan niets beslissen.’ Uiteindelijk groeit zij uit tot een meer onafhankelijke bewuste vrouw die wel degelijk eigen beslissingen kan maken. Aan het einde besluit zij om in haar geboorteland te blijven, zonder haar man.
De keuze van Seunke om Ems als Indo-‐vrouw in Indonesië te laten blijven is historisch
niet representatief. Vlak na de ondertekening van de soevereiniteitsoverdracht konden Indo-‐ Europeanen kiezen voor de Indonesische of Nederlandse nationaliteit. De Indo’s hadden in de Indonesische republiek een moeilijke maatschappelijke positie door hun afkomst, waardoor het overgrote deel koos voor het Nederlands staatsburgerschap en vertrek naar Nederland. Dit gegeven is ook in de film verwerkt. Theo vertelt in een voice-‐over dat tussen 1949 en 1951 zo’n 200.000 Indo Europeanen afscheid namen ‘van hun moederland om te vertrekken naar hun vaderland.’ Later zouden er nog meer volgen. In Gordel van Smaragd is een geromantiseerde voorstelling neergezet. Eerst lijkt Ems te genieten van een Hollands leven in Indië hoewel ze afhankelijk is van haar oudere blanke echtgenoot. Ems zegt tegen Theo: ‘Herman heeft me uit de
138 Marc Duursma, ‘Indië zoals het werkelijk was’, Filmkrant
139 Frank van Vree, ‘Onze gemartelde bruid. De Japanse bezetting van Indonesië in Nederlandse films en
documentaires’, in: R. Raben (red.), Beelden van de Japanse bezetting in Indonesië. (Zwolle/Amsterdam 1999) 202-‐217, aldaar 215.
62
kampong gehaald, gaf mij eten, geld, kleren! (…)’Ik had niets vroeger, niet eens schoenen, ik kom uit de kampong.’140 Na de Japanse bezetting lijkt Ems echter terug te verlangen naar haar roots en raken zij en Theo van elkaar vervreemd. Aan het einde van de film zwaait de Indonesische vriendin van Ems, Suti, haar geëmotioneerd uit als zij op de trein stapt op weg naar het schip naar Nederland. Ems ziet haar vriendin staan en besluit bij haar eigen volk te willen blijven. Ze doet haar roodgelakte damesschoenen uit en springt van de trein, op blote voeten, zoals zij is opgegroeid.
De film volgt zorgvuldig de waargebeurde historische ontwikkelingen tussen 1939 en
1949 die steeds worden ingeleid door een archieffilm. Door het gebruik van archieffilms heeft de film een documentair karakter gekregen. Dit wordt versterkt door de voice-‐over van Ems en Theo die om beurten de geschiedenis van het land vertellen. Wel doen zij dit ieder vanuit hun eigen perspectief. Theo presenteert zijn koloniale visie op deze moeilijke tijd. Opvallend is zijn stelling waarom Nederland zich uiteindelijk terugtrok uit Indonesië: ‘Het buitenland had met afkeuring en verbijstering gereageerd op de Tweede Politionele actie. De Veiligheidsraad drong aan op herstel van de Republiek en Amerika dreigde zijn Marshallhulp op Nederland stop te zetten. Nederland haalde bakzeil.’141 Dit is de stelling van menig veteraan die weer naar huis werd gestuurd. Nederland was niet de verliezende partij maar was slechts de dupe geworden van internationale druk. Dat aan Nederlandse zijde het aantal slachtoffer toenam door militaire onmacht in deze guerrillaoorlog wordt niet benoemd. Ems’ personage is qua politieke visie minder goed te duiden maar legt hier en daar wel de andere kant van het verhaal uit. Zo vertelt zij waarom Soekarno met de Japanners wilde samenwerken: ‘Hij wist dat hij op dat gebied van de Nederlanders niets te verwachten had.’ Na de Tweede Wereldoorlog heeft Nederland dit Soekarno lang kwalijk genomen en weigerde met deze ‘collaborateur’ samen te werken.142
De pijnlijke koloniale tegenstellingen die in Oeroeg naar voren komen zijn in Gordel van
Smaragd minder zichtbaar. Zelfs Ems, die geheel afhankelijk is van haar oude blanke echtgenoot zegt in het koloniale tijdperk ‘een geheel onbezorgd leven te hebben’. Haar echtgenoot, Herman Pons, gespeeld door Bram van der Vlugt, is een typische koloniaal, gekleed in een wit tropenpak. Waar Hendrick ten Berghe in Oeroeg duidelijk ‘fout’ is, is Herman Pons veel neutraler neergezet. Theo’s oom komt al meer in de buurt van het type slechte Hollander. Hij buit zijn inheemse personeel uit en noemt hen regelmatig ‘apen’. Het komt hem uiteindelijk duur te staan. Er is in Gordel van Smaragd gekozen voor een andere invalshoek dan in Oeroeg. In Hylkema’s film staat een jonge Nederlandse militair centraal die langzaam maar zeker doorkrijgt dat hij in een foute oorlog terecht gekomen is. Personage Theo is een planter en ervaart deze periode heel anders.
140 Scène Gordel van Smaragd 0:30 141 1:54 142 0:55
63
Door zijn ogen ziet de kijker waarom Nederland nog zo graag zijn kolonie had willen behouden.
Met de Japanse bezetting wordt een eind gemaakt aan de Nederlandse idylle. De Japanse
personages zijn in de film niet uitgewerkt. Het zijn vooral koelbloedige gedisciplineerde harde militairen die veel geweld gebruiken. Theo wordt gemarteld om zo twee namen op te geven van Nederlandse mannen waarmee hij samen heeft gevochten tegen de Japanners. Vervolgens is te zien hoe zijn twee maten worden onthoofd. Ook Theo stond dit lot te wachten maar Ems weet dit te voorkomen door zich aan te bieden aan de Japanse officier. De sociëteit wordt omgebouwd tot bordeel en de Nederlandse en Indo-‐vrouwen moeten daar dienen als ‘troostmeisje’ voor de Japanse militairen. De mannen hebben het zwaar in het Jappenkamp waar zij worden kaalgeschoren, worden gedwongen om met andere kampgenoten te vechten, Japanse liederen moeten zingen en steeds hongerig op zoek zijn naar meer eten. Als Theo voedsel heeft achtergehouden wordt hij zwaar gestraft en opgesloten in een kooi, waarbij hij ernstige oogbeschadiging oploopt.
Na de Japanse bezetting kan de rust niet wederkeren. Ems en Theo ontmoeten elkaar
weer maar zijn door de bezettingsjaren van elkaar vervreemd. Theo verwijt Ems met de Japanners te hebben samengewerkt terwijl zij dit heeft gedaan om hem te redden. Eerst haalt Ems Theo uit het kamp maar ze moeten daar tijdens de bersiap-‐periode weer terug om bescherming te zoeken voor onrust en geweld van Indonesische bendes. In de film zijn groepen Indonesische mannen te zien die met veel lawaai en brandende fakkels de sociëteit grotendeels vernielen. Uiteindelijk wordt ook het kamp aangevallen. Theo geeft de Japanners hiervan de schuld: ‘Meer dan 300 jaar was het rustig geweest in Nederlands-‐Indië. In een paar jaar tijd hadden de jappen de verhoudingen verpest. De loyale zachtmoedige Indonesiër was fanatiek geworden.’143 Vanaf 1942 is Nederland in deze film zelf slachtoffer geworden van bezetting en geweld.
Als uiteindelijk de eerste Nederlandse troepen in Indonesië aankomen krijgt Theo weer
hoop: ‘De Nederlanders namen geleidelijk hun posities in het dagelijks leven weer in. Even flink de schouders er onder, de zaak streng aanpakken en alles zou weer in orde komen. Dat was de stemming.’144 Dat deze stemming gebaseerd is op valse hoop wordt duidelijk als Theo met zijn oom naar huis keert. De mythe dat alles zal worden hersteld zoals het was wordt met geweld vernield. Scène 1:24-‐1:25 Theo, zijn oom en zijn administrateur van de plantage Boon, keren terug naar huis. Het huis is veranderd in een naaiatelier en verschillende Indonesiërs zijn er aan het werk. Fluitend komt
143 1:17 144 1:20
64
Theo’s oom binnen. De sfeer is gespannen. Theo: ‘Oom, misschien kunnen we morgen beter terugkomen’ Oom: ‘Ik ga niet weg, ik woon hier!’ Ondertussen smijt hij woest met een aantal dingen door de kamer Indonesische man, een voormalige bediende: ‘Dat is geweest meneer.’ Theo: ‘Kom op we gaan!’ Boon trekt Theo’s oom aan zijn arm maar hij blijft dingen overhoop gooien. Boon: ‘Ophouden!’ Theo’s oom duwt Boon van zich weg. Alle Indonesiërs blijven ondertussen stoïcijns aan het doorwerken. Dan kijkt de Indonesische man op. Hij pakt een schaar van de grond en snijdt hiermee Theo’s oom zijn keel door. Theo gaat naar huis en is woest. Tegen Ems roept hij: ‘Ik schiet ze kapot, ik schiet ze allemaal kapot, Jappen, Javanen, het is allemaal een pot nat!’ Wie de Indonesische strijders precies zijn blijft in het midden. Deze personages zijn niet echt uitgewerkt. Zij worden in de film uitgebeeld als zwijgzame mannen die zich in groepen manifesteren om koloniale doelwitten aan te vallen. Een opvallend gegeven is dat aan Nederlandse zijde, op het leger na, alleen de Indo Boon strijdlustig tegen de aanvallen van de Indonesiërs ingaat. Boon is administrateur bij de rubberplantage en is neergezet als een koloniale reactionair.145 Theo zegt na de moord op zijn oom ‘mensen kapot te willen schieten’ maar doet niets en staat steeds beteuterd te kijken als Boon het geweld opzoekt. Als het jappenkamp wordt aangevallen is het Boon die Theo en Ems beschermd en een Indonesiër van het dak afschiet. Als Boon en Theo op een groep Indonesische nationalisten inrijden springt Theo uit de auto terwijl Boon vol op de groep inrijdt en er op los schiet. Ook als de rubberplantage is aangevallen en Boon en Theo de schade opnemen is Boon in voor wraak. Bij het vinden van een lijk van een nationalist legt Boon er een handgranaat onder. Theo vraagt verbaasd: ‘Wat doet u?’ Boon reageert grinnikend: ‘Dat is voor zijn vriendjes, voor als ze hem later komen halen. Als ze hem optillen zegt hij boem’146
Ook in Gordel van Smaragd komt het Nederlandse leger er niet goed van af. Het is na
Oeroeg de tweede film waar Nederlands militair geweld is verbeeld tegen de Indonesische bevolking. Botte Nederlandse militairen pakken in de film de kwetsbare kampongbewoners hard aan omdat zij op zoek zijn naar een ‘plopper’ die de rubberplantage heeft aangevallen. De mannen worden gescheiden van de vrouwen en kinderen, die gillen en huilen als zij op een rij moeten toezien hoe hun mannen onder schot worden gehouden. Ems en Theo kijken toe. Als een
145 Zijn naam lijkt te verwijzen naar Tjallie Robinson, pseudoniem voor Jan Boon, een bekende
voorvechter van de Indische cultuur. 146 1:40
65
klein meisje komt aanlopen zwaait Ems even naar haar. Boon komt er vervolgens achter dat het meisje een riem draagt vol met handgranaten. Het meisje rent bang een hut binnen waar Nederlandse militairen nog twee mannen tevoorschijn halen die zich verborgen hielden. Een van de mannen wordt door de commandant direct doodgeschoten. De ander krijgt een sigarettenpeuk uitgedrukt in zijn hand. Voor Theo worden de wreedheden te veel. Hij slaat de commandant met een stok hard in zijn rug.
Opvallend is dat in deze scène er alleen voor gekozen is om Theo’s reactie op het geweld
uit te beelden. Ems reactie is niet zien terwijl zij echt een band heeft met de bevolking. Zij kwam steeds meer in de kampong waar ze behalve haar stiefvader ook de wonden van de nationalisten verzorgt die eerder de plantage van Theo hadden aangevallen. Ze lijkt hiervoor niet echt politieke motieven te hebben maar doet het meer vanuit een plichtsbesef ten opzichte van de mensen waarmee zij opgroeide. In de volgende scène gaat het stel naar een nieuwjaarsfeest. Theo lijkt door te krijgen dat Nederland niets meer in Indonesië te zoeken heeft. Als zij voorbij een tank lopen zegt hij tegen Ems: ‘Het is allemaal een grote illusie. Daar staat onze superioriteit en onschendbaarheid.’147 Voor Theo is het duidelijk dat hij terug wil. Ems spreekt er niet over, maar zal aan het einde van de film de beslissing nemen om te blijven. Haar beslissing betekent het einde van de relatie tussen haar en Theo die parallel loopt met het einde van Nederlands koloniale gezag over Indonesië. De treinscène verbeeldt tot slot een Nederlands perspectief. Theo ziet vanaf het balkon van de trein zijn vrouw staan terwijl de trein verder rijdt. De blanke man ziet ‘zijn Indië’ verdwijnen. 5.3 Receptie 5. 3.1 Kritiek uit Indische kring Gordel van Smaragd is de eerste Nederlandse speelfilm waarbij de positie van Indo-‐Europeanen in de nadagen van de kolonie wordt behandeld. De verwachtingen van de Indo-‐gemeenschap waren daarom hooggespannen. Het was Seunke’s intentie om een zo goed mogelijk beeld te geven van deze gevoelige geschiedenis en niet om ‘zijn eigen Indië’ te creëren, zoals hij zelf stelde in Filmkrant. Uit Indische kringen kwam echter veel kritiek. In Ons Indische Erfgoed zet de antropoloog en bestuurskundige Lizzy van Leeuwen de discussie die ontstond uiteen.148 De speelfilm bood geen waarheidsgetrouwe weergave van wat Indische mensen of Indo’s hadden meegemaakt in de nadagen van de kolonie, zo luidde de kritiek.149 Ook zou Seunke het verschil tussen Indisch en Indonesisch niet goed hebben begrepen.
147 1:52
148 Lizzy van Leeuwen, Ons Indisch Erfgoed, 206. 149 Rob Dumas, ‘Is de kritiek op Gordel van Smaragd fair?’ in Blimbing,
http://www.blimbing.nl/archief/gordel.htm
66
Recensent Ricci Scheldwacht stelt in HP de Tijd: ‘Gordel van Smaragd deugt van geen
kanten’. De recensent spreekt zelfs van ‘karaktermoord’.150 Scheldwacht neemt het Seunke kwalijk dat hij Ems aan het einde voor het verblijf Indonesië laat kiezen, wat niet overeen komt met de realiteit. Volgens de recensente breekt Seunke hier in ‘een klap alles af wat hij zorgvuldig leek te hebben opgebouwd’. Scheldwacht vervolgt haar betoog: ‘Bleven er dan geen Indo’s in Indonesië? Natuurlijk wel, en ook Ems zou gebleven zijn als ze daarvoor een reden had gehad. Familie bijvoorbeeld. (…) Maar ze heeft alleen Pierre Bokma en die gaat naar Holland. Ems heeft helemaal niets te zoeken in Indië. Dat heeft Seunke nou net twee uur getoond’. Dat de regisseur niet zo’n ‘politieke correcte’ film wilde maken wuift Scheldwacht weg. ‘Hij zadelt zijn hoofdpersoon op met schuldgevoel jegens haar eigen mensen. Hoezo eigen mensen? (…) Indisch, Indonesisch, ach wat maakt het uit. Ze blijft een exotisch mysterieus vrouwtje.’ Over Seunke’s motivatie om de film te maken stelt Scheldwacht: ‘Seunke blijkt niets van zijn Ems begrepen te hebben, al zijn Indische vriendinnetjes te spijt.’151
Ook literatuurwetenschapper Pamela Pattynama analyseert de Gordel van Smaragd. Net
als in het personage Rita uit Oeroeg ziet zij ook in Ems een clichématig figuur: ‘In haar zijn alle stereotypen van de “oosterse vrouw” gecombineerd met die van de “halfslachtige Indo”; ze is gewillig en verleidelijk; ze is het arme Indo-‐meisje dat door de vaderlijke tuan besar gered wordt uit de achterlijke kampong; ze is de zwoele nachtclubzangeres die in de soos de blikken van alle mannen op haar lichaam vestigt; ze is de opofferende vrouw die zich prostitueert met de vijand; ze helpt de Indonesische pemuda niet uit politieke keuze, maar uit traditioneel aan alle vrouwen toegeschreven zorg. En ten slotte bezit Ems het ‘typische’ minderwaardigheidscomplex van de Indo’s, in werkelijkheid een misplaatst superioriteitsgevoel van witte Nederlanders.’152 Pattynama concludeert dat Gordel van Smaragd alle koloniale clichés nog eens in herinnering roept wat wordt veroorzaak door de visie die de film uitdraagt: “de visie van de witte man in het witte pak”. Volgens Pattynama krijgt de Nederlandse houding jegens de Indonesische bevolking, noch de werkelijke dilemma’s enig profiel. Ook als Nederlandse militairen de kampong binnenvallen en daar een willekeurige Javaan neerschieten is alleen Theo het echte slachtoffer: ‘De kijker wordt zich bewust van de gevolgen van de Japanse wreedheid voor Nederlandse mannen: de enige echte werkelijke slachtoffer van de Japanse oorlog.’153
De kritiek vanuit Indische kring verklaart criticus Rob Dumas in het Indische magazine
Bimbling door de wijze waarop de film in de publiciteit is gekomen: ‘Als film waarin de Japanse bezetting, de Indonesische revolutie en de moeilijke positie waarin de Indo's zich destijds
150 Ricci Scheldwacht, ‘Karaktermoord’ in HP/DeTijd, 3-‐10-‐1997 151 Ibidem.
152 Pamela Pattynama, ‘Een verstoorde idylle’ in R. Raben (red.), Beelden van de Japanse bezetting in
Indonesië. (Zwolle/Amsterdam 1999) 220-‐221, aldaar 221. 153 Ibidem.
67
bevonden, op de voorgrond worden geplaatst.’154 Volgens Dumas is dit in werkelijkheid niet echt waar de film over gaat. De film gaat volgens Dumas over de liefde tussen een ‘totok’ en een ‘halfbloed’. Het probleem is alleen dat Ems niet kan worden beschouwd als ‘een werkelijk Indo-‐ meisje’ omdat het voor ‘totok’ Seunke niet duidelijk is ‘wat “Indisch zijn” voor Indo’s betekent’ zo stelt Dumas. Uiteindelijk is het volgens de criticus niet nodig om de regisseur ‘aan het kruis te nagelen’. De film geeft de kijker wel een redelijke indruk ‘van wat Europeanen op Java (en Sumatra) in de periode van de bersiap hebben doorstaan’. Ook prijst de criticus Seunke dat hij dit gevoelig stuk Indische historie heeft willen verbeelden: ‘Immers, voor het maken van deze film was een grote dosis moed en zelfvertrouwen nodig waarvoor Orlow Seunke zeker alle waardering en respect van verdient.’155 In de Pasarkrant reageerde Seunke op de commotie. In een interview met Ricci Scheldwacht zegt de regisseur: ‘Met alle respect, dat jullie nog steeds zitten te wachten op een Indische speelfilm, daar heb ik toch niks mee te maken. Daar moeten jullie zelf wat aan doen.’156 Seunke beschouwde zichzelf achteraf wel ‘waanzinnig gekwetst door de Indische gemeenschap’. Tegen Scheldwacht zegt hij: ‘Als ik nu jullie stukjes lees, dan spreekt er een soort haat uit, omdat jullie zoveel met die identiteit van de Indo bezig zijn. Jullie zitten met al die vragen. Die mensen destijds niet.’ Het verwijt dat Ems niet echt Indisch is spreekt hij niet echt tegen. ‘Ems is gemodelleerd naar Anna Karenina en Madame Bovary, maar ze heeft ook trekken van een Indische vrouw met wie ik twintig jaar geleden iets heb gehad. Die onzekerheid, dat behaagzieke. Maar of dat typische Indische trekken zijn dat weet ik niet’. (…) In Gordel van Smaragd wordt een karakter neergezet die Indisch is, zonder dat ik direct die problematiek wil uitdiepen.’157
Wat een onbesproken punt blijft in de nabeschouwing van de film bij zowel critici als
Seunke zelf is de nauwe betrokkenheid van producent Wim Lehnhausen, zie zelf tot de tweede generatie Indo’s behoort. Zijn ouders, beide van Indo-‐Europese komaf, kwamen in de jaren vijftig in Nederland wonen. Lehnhausen zegt met ‘een korreltje zout’ naar de reacties te kijken: ‘Het is een discutabel onderwerp, waarbij de ene partij vindt dat het teveel de ene kant op gaat vindt de ander weer precies het tegenovergestelde.’158 Lehnhausen is wel tevreden over het eindresultaat: ‘De film heeft wel degelijk geprobeerd om beide kanten van het verhaal te belichten.’159 Volgens Lehnhausen waren zeker niet alle reacties van Indo’s negatief en kregen de filmmakers ook positieve berichten vanuit de Indische gemeenschap. Lehnhausen stelt dat in de
154 Dumas, ‘Is de kritiek op Gordel van Smaragd fair?’ 155 Ibidem. 156 Ricci Scheldwacht, ‘Ik ben waanzinnig gekwetst door de Indische gemeenschap’ in Pasarkrant,
december 1999 zoals geciteerd bij Lizzy van Leeuwen, Ons Indische Erfgoed (Amsterdam 2008), 210-‐211. 157 Ibidem. 158 Interview Wim Lehnhausen 26-‐10-‐2012, zie bijlage. 159 Ibidem.
68
film het gevoel van Indo’s ten opzichte van Nederland en Indonesië centraal is gezet. Een gevoel wat hij ook bij zijn eigen moeder terug zag: ‘Mijn moeder voelde ze zich in principe Indisch maar ze is ook Nederlands. Wat in de film enorm geprobeerd is, is de liefde voor het land en het niet los kunnen en willen laten, te verbeelden. Het laat de logica waarom ze moesten gaan even in het midden.’160 Dat Seunke zich later gekwetst voelde door de reacties begrijpt hij wel: ‘Hij heeft enorm zijn best gedaan en heeft geprobeerd een integere film te maken.’161 5.3.2 Reactie ‘belanda’s’ Lizzy van Leeuwen spreek in Ons Indisch Erfgoed van een ‘waterscheiding binnen de Nederlandse filmkritiek.162 Volgens van Leeuwen kwam er een veelzeggende culturele tegenstelling aan het licht waarbij de film ‘vrijwel unaniem werd neergesabeld door Indo-‐critici’ en ‘eensgezind geprezen door ‘belanda’ recensenten.163 Deze stelling klopt niet. De Nederlandse critici zijn zeker niet zo eensgezind als Van Leeuwen doet geloven en bij lange na niet allen positief. Wat wel een verschil is met de Indo-‐critici is dat de Nederlandse recensenten zich niet lijken te storen aan de visie van de ‘witte man’. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat de recensenten zelf witte mannen zijn. Marc Duursma, die Seunke eerder interviewde voor Filmkrant noemt de film in dagblad Trouw juist zeer genuanceerd en vraagt zich af of Seunke de historie wellicht met iets minder respect had moeten bejegenen.164 Duursma stelt dat de film meer op een met fictieve elementen geïllustreerde documentaire is gaan lijken. Dat de film begrip toont voor het Nederlandse streven naar behoud van Indonesië, waar hij Seunke eerder in Filmkrant kritisch over ondervroeg, noemt Duursma in het dagblad ‘opvallend en prikkelend’, gezien de toon van documentaires uit die tijd. Van de Nederlandse recensenten is het alleen Joost Niemöller die Seunke destijds confronteerde met zijn clichématige verbeelding van een Indo-‐vrouw, waar Seunke verbaasd op reageerde.
De kritiek op de film van de Nederlandse recensenten is dat het liefdesdrama doodslaat
doordat het veel grotere drama op sociaal en politiek niveau overheerst. In Algemeen Dagblad stelt Ab Zagt dat Seunke te veel bezig was archiefbeelden te tonen ‘voor diegenen die op school tijdens de geschiedenislesjes niet goed hebben opgelet’.165 Ook Marc Moorman in Parool noemt de film ‘een verpakt lesje in vaderlandse geschiedenis.’166 In Elsevier noemt recensent Rob Scheers de film ‘onevenwichtig’ en mist dramatiek, onder andere bij het oorlogsgeweld dat in de film te zien is. ‘Geweld dat, of het nu van Nederlanders, Indonesiërs of Japanners komt, geweld
160 Ibidem. 161 Ibidem. 162 Lizzy van Leeuwen, Ons Indische Erfgoed, 210-‐211. 163 Ibidem.
164 Marc Duursma, ‘Liefde bezijkt onder druk van geschiedenis’ in Trouw, 2-‐10-‐1997 165 Ab Zagt, ‘Orlow Seunke wil veel en bereikt weinig’ in Algemeen Dagblad, 2-‐10-‐1997 166 Marc Moorman, ‘Verpakt lesje in vaderlandse geschiedenis’ in Parool, 1-‐10-‐1997
69
blijft.’167 Ook Pieter van Lierop stelt in het Utrechts nieuwsblad dat Seunke ‘te neutraal en afstandelijk’ blijft en noemt de film ‘mooi, maar niet meeslepend’.168
Maar waar de een zich aan stoort is de ander juist zeer tevreden. Dat er niet zo veel
passie in het verhaal zit vindt Peter van Bueren in de Volkskrant juist aan de film te prijzen: ‘Gelukkig maar, anders was het misschien een sentimentele draak geworden.’169 Van Bueren is zeer te spreken over de afwisseling tussen het historisch archiefmateriaal en het liefdesdrama: ‘Geschiedenis en fictie versterken elkaar.’ Van Bueren noemt Gordel van Smaragd ‘een prachtig gemaakte en mooi gespeelde, zinvolle, volwassen film, die bewijst dat er best af en toe iets bijzonders in Nederland wordt gemaakt.’170 Ook Hans Beerenkamp in NRC Handelsblad is zeer positief en noemt de film Oeroeg ‘achteraf bezien een vingeroefening in vergelijking met Orlow Seunke’s Gordel van Smaragd’ wat de recensent ‘een globale maar redelijk complete terreinverkenning van de historische gebeurtenissen tussen 1939 en 1949’ noemt.171 In tegenstelling tot veel van de Indo-‐critici vindt Beerenkamp de film ‘een imposante poging om de standpunten van alle bij de Indonesische dekolonisatie betrokken groepen eerlijk en gelijkwaardig tot hun recht te laten komen.’172 Ook in het Indische tijdschrift Moesson, waar in 1993 nog veel ophef was ontstaan over de film Oeroeg, uitte de Nederlandse columnist Riny Boeijen zich positief. Boeijen vindt dat Seunke absoluut geslaagd is om de verschillende gezichtspunten van de geschiedenis te laten zien en stelt tevreden: ‘Eindelijk een film zonder collectief schuldgevoel over een koloniaal verleden.’173 5.4 Conclusie Regisseur Orlow Seunke wilde een speelfilm maken waarin het onder andere begrijpelijk wordt waarom het voor Nederland belangrijk was om haar kolonie te behouden. Deze insteek wijkt af van de andere drie speelfilms uit dit onderzoek. Seunke zette zich bewust af tegen de documentaires die over dit onderwerp werden gemaakt, die meer inspelen op een collectief schuldgevoel. In Gordel van Smaragd is het kolonialisme in vergelijking met Oeroeg veel genuanceerder neergezet. Daarnaast zette Seunke Nederland ook neer als slachtoffer. Ten eerste van de Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog en vervolgens tijdens de bersiap-‐periode, van de Indonesiërs. Aan de andere kant kiest Seunke, net als de andere regisseurs, ervoor om de Nederlandse legertop als slechte personages te verbeelden.
167 Rob Scheers, ‘Mag ik je kampong zien?’ in Elsevier, 27-‐9-‐1997 168 Pieter van Lierop, ‘Mooi, maar niet meeslepend’ in Utrechts nieuwsblad, 1-‐10-‐1997 169 Peter van Bueren, ‘Gelukkig weet Seunke afstand te bewaren’ in de Volkskrant, 2-‐10-‐1997 170 Ibidem. 171 Hans Beerenkamp, ‘Seunke geeft dekolonisatie eindelijk een echte kroniek’ in NRC Handelsblad, 1-‐10-‐
1997 172 Ibidem. 173 Riny Boeijen, ‘Gordel van Smaragd van Orlow Seunke’ in Moesson nr 46, oktober 1997
70
Waar Theo symbool staat voor Nederland lijkt Ems symbool te staan voor de Indische of
Indonesische gemeenschap in Indonesië. Dit zijn echter twee verschillende groepen. Haar verhaal is mede daardoor lastiger te plaatsen. Ems lijkt eerst heel content met haar leven onder de Hollanders maar groeit uit tot een onafhankelijke vrouw die zich meer en meer tussen de Indonesische bevolking beweegt. Maar Ems is van Indo-‐Europese afkomst. Haar keuze om uiteindelijk in Indonesië achter te blijven komt niet overeen met de historische werkelijkheid. Het grootste gedeelte van deze bevolkingsgroep vertrok na de soevereiniteitsoverdracht naar Nederland.
Uit interviews uit de jaren negentig blijkt dat Seunke, net als Hylkema, de behoefte
voelde om de geschiedenis van het verlies van Indonesië kenbaar te maken aan een breed publiek. De regisseur heeft volgens eigen zeggen niet ‘zijn eigen Indië’ willen maken. Door het gebruik van archiefmateriaal probeerde hij dicht bij de historische feiten te blijven. Op chronologische wijze krijgt de kijker aan de hand van archiefmateriaal een overzicht wat er zich tussen 1939 en 1949 heeft afgespeeld in Indonesië. Het liefdesdrama tussen Theo en Ems loopt parallel aan de spanningen tussen Nederland en Indonesië gedurende deze periode.
Veel Indo’s zijn zeer kritisch over de film. Dat juist deze groep reageert is niet vreemd.
Het is de eerste speelfilm die de positie van Indo’s in de laatste fase van het koloniale tijdperk verbeeldt. Het personage Ems is volgens de reacties uitgewerkt vanuit de visie van een witte koloniale man. Ems voldoet als gewillige mooie exotische vrouw aan alle stereotypen. Van Leeuwens bewering dat alle ‘belanda’ recensenten wel positief waren klopt niet. Wat wel klopt is dat elke de Nederlandse recensenten zich op andere punten focust. Deze groep sprak juist van een zeer genuanceerde film. Het koloniale perspectief werd niet gezien, of op een paar uitzonderingen na, niet als storend ervaren.
71
6. Conclusie De belevingen van een dienstplichtige soldaat die niet naar Indië wil, een doofpot-‐affaire die in toch aan het licht dreigt te komen, een Nederlandse luitenant op zoek naar zijn Indonesische jeugdvriend en een liefdesdrama tussen een Nederlandse jongen en Indo-‐Europese vrouw. Het zijn vier verschillende verhalen uit Nederlandse speelfilms die als overeenkomst hebben dat hierin de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog wordt behandeld. Het zijn ook de enige Nederlandse speelfilms die ooit over deze oorlog zijn gemaakt. In dit onderzoek is aan de hand van interviews met de filmmakers, een filmanalyse en receptieonderzoek uiteengezet hoe de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is verbeeld in Nederlandse speelfilms en hoe deze vervolgens in Nederland zijn ontvangen. Visie en scenario Een opvallende overeenkomst tussen de regisseurs van de vier films is dat zij allen van dezelfde generatie zijn. Zij maakte de sociaal-‐culturele ontwikkelingen van de jaren zestig en zeventig bewust mee. De regisseurs Hans Hylkema (1946), Olga Madsen (1947) en Ben Verbong (1949) hadden in grote lijn dezelfde visie op het Nederlandse militaire optreden in Indonesië. Zij zagen het als een onrechtvaardige oorlog. In Gekkenbriefje, De Schorpioen en Oeroeg is dit uitgangspunt te herkennen. Sinds de uitlating van Joop Hueting in 1969 is deze kritische houding ook in tal van documentaires terug te zien. Regisseur Orlow Seunke (1952) zegt in interview zich juist bewust te hebben afgezet tegen deze ‘politiek correcte’ documentaires. De regisseur heeft met de Gordel van Smaragd een meer genuanceerde speelfilm neergezet waarin de wil van Nederland om de kolonie te behouden begrijpelijk wordt gemaakt.
Zowel het scenario van Gekkenbriefje als Oeroeg zijn gebaseerd op een novelle. In de
Nederlandse literatuur is de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog een breed uitgemeten thema. Voor regisseurs ligt er dus een bron aan verhalen klaar om te verwerken in een filmscenario. Er zit echter wel een risico aan verbonden. Zowel de film Gekkenbriefje als Oeroeg kregen de kritiek dat de novelle toch beter was. Bij Ger Verrips Zorg dat je een Gekkenbriefje krijgt en bij Hella Haasse’s Oeroeg stond de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog minder centraal dan in de film. Verrips’ novelle speelt zich iets later af. De Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is al op zijn einde en de hoofdpersoon die zijn dienstplicht wil ontkomen is bang voor een nieuwe wereldoorlog door de strijd in Korea. Net als in het boek wil Van Jossen een gekkenbriefje bemachtigen maar in de film om aan zijn dienstplicht in Indonesië te ontkomen. Madsen heeft in haar film meer een psychologisch drama neergezet terwijl de novelle van Verrips kan worden beschouwd als een politiek pamflet. Bij Oeroeg is dit juist andersom. Toen Hella Haasse haar boek in 1947 schreef was de afloop van de oorlog nog niet
72
bekend. Vijfenveertig jaar later, toen regisseur Hans Hylkema de novelle verfilmde, uiteraard wel. Hylkema laat zijn verhaal afspelen ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Het koloniale tijdperk komt alleen in flashbacks voor. Waar Haasse schreef over culturele tegenstellingen verbeeldde Hylkema koloniaal racisme. De film Oeroeg is mede daardoor een meer politiek beladen verhaal geworden.
Ben Verbong gebruikte voor zijn scenario een waargebeurde moordzaak op vaandrig
Aernout ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en de geruchten die zich vervolgens rondom deze moord verspreidden. Zijn hoofdpersoon baseerde hij op ambtenaar Frans van der Putten, die de moord op de vaandrig onderzocht. Van der Putten beweerde dat het hier ging om een groot corruptieschandaal waar veel slachtoffers zijn gemaakt, waaronder de vaandrig zelf. De regisseur stelde samen met co-‐scenarist Pieter de Vos een dossier samen over de zaak, die in de jaren zestig stil was komen te liggen. Verbong wantrouwde het politieke onderzoek dat was gedaan naar Aernout en de geruchten van Van der Putten en maakte hier een speelfilm over.
Orlow Suenke baseerde zijn film niet op een bestaand verhaal. In Gordel van Smaragd
komen diverse thema’s aan bod die nooit eerder in Nederlandse speelfilms zijn verwerkt. Suenke heeft de tijdlijn in zijn film breder getrokken dan de andere regisseurs. De periode 1945-‐ 1950 in Indonesië is al een onderbelicht thema in de Nederlandse speelfilmgeschiedenis, laat staan het gehele laatste decennium vanaf 1939. In Gordel van Smaragd belandt het hoofdpersonage, kolonialist Theo, in een Japans interneringskamp waar hij een vreselijke tijd tegemoet gaat. Dit onderwerp is nog niet eerder belicht in Nederlandse speelfilms, net zo min als de bersiap-‐periode waarin veel Nederlanders werden vermoord. Daarnaast is Gordel van Smaragd ook de eerste Nederlandse speelfilm waar de positie van de Indo-‐Europese bevolking in de laatste fase van het koloniale tijdperk is verbeeld. Verbeelding De visie van de regisseurs ten opzichte van de oorlog is duidelijk terug te zien in de films. In de films Gekkenbriefje, De Schorpioen en Oeroeg wordt stelling genomen tegen het militaire optreden van Nederland. In deze drie films wordt het de kijker duidelijk gemaakt dat het hier gaat om een onrechtvaardige oorlog. Karakters in de films die streven naar een vorm van rechtvaardigheid worden van bovenaf afgestraft. In Oeroeg is luitenant Johan van mening: ‘oorlog mag nooit een excuus zijn voor rechteloosheid’. Als Johan misstanden wil rapporteren bij de krijgsraad wordt hij door de kolonel terug gestuurd naar Nederland. In Gekkenbriefje vergelijkt Willem het militaire optreden in Indonesië met de geallieerden die Europa hebben bevrijd. In Europa moesten de geallieerde troepen de Europese landen die door Hitler waren binnengevallen, bevrijden en verdedigen. In Indonesië had militair optreden geen noodzaak en
73
was daarom niet gerechtvaardigd omdat Nederland immers niet werd aangevallen. Willems overpeinzingen om daarom niet aan deze oorlog deel te nemen, worden niet echt gehoord en hij vereenzaamt in het militaire hospitaal. In De Schorpioen zit de onrechtvaardigheid van de oorlog vooral in het morele verval binnen het Nederlandse leger aan het einde van de koloniale tijd. De eerlijke vaandrig die in de gaten houdt of het rijst naar de bevolking gaat en of de wapenhandel eerlijk verloopt wordt door zijn leidinggevende vermoord. Ook hoofdpersonage Lou Wolff loopt gevaar als hij het schandaal onderzoekt.
Met Gordel van Smaragd koos regisseur Suenke koos bewust voor een andere insteek. In
deze speelfilm is behalve Indonesië ook Nederland het slachtoffer. Eerst van de Japanners en vervolgens tijdens de bersiap-‐periode. Dat Nederland vervolgens een poging doet om het gezag in de kolonie weer te herstellen lijkt daarom niet vreemd. Dat het land in 1949 uiteindelijk de oorlog verliest, wijdt Theo niet aan militaire onmacht maar enkel aan internationale druk. Bij de ondertekening van de soevereiniteitsoverdracht is Nederland niet de verliezer van een onrechtvaardige oorlog maar juist de dupe van een internationaal machtsspel.
Alle vier de speelfilms tonen een Nederlands perspectief op de Indonesische
onafhankelijkheidsoorlog. In Gekkenbriefje is verbeeld hoe de Nederlandse staat vlak na de Tweede Wereldoorlog, onder het mom van ‘het brengen van rust en orde’, nog een koloniale oorlog voerde. Vlak na de bevrijding is het Nederlandse volk echter niet bezig met deze strijd overzee. De dienstplichtige Willem, die gedwongen wordt om een standpunt in te nemen over, lijkt er haast alleen voor te staan. Dat ook in de jaren vijftig, toen de oorlog al voorbij was, deze oorlog en misstanden die destijds plaatsvonden niet iets was waar de gemiddelde Nederlander van wakker lag, blijkt uit De Schorpioen. In de film van regisseur Ben Verbong heeft zelfs hoofdrolspeler Lou Wolff eigenlijk niets met deze geschiedenis maar wordt hij er vanwege een schandaal toch mee geconfronteerd. Te zien is hoe de Nederlandse regering en militaire autoriteiten gebruik maken van hun machtspositie om deze schandalen in de spreekwoordelijk doofpot te stoppen. In Oeroeg en Gordel van Smaragd, uit 1997, staan twee Nederlandse mannen in Indonesië centraal die ieder op hun eigen manier ontdekken dat ‘hun Indië’ niet meer bestaat. In deze films is geprobeerd om ook het verhaal van ‘de andere kant’ te belichten. In Oeroeg is het Johans jeugdvriend Oeroeg die vol overtuiging voor de onafhankelijkheid van zijn land vecht. In Gordel van Smaragd is daar Ems, de Indo-‐vrouw, die uiteindelijk afstand neemt van haar Hollandse leven en kiest voor haar geboorteland en ‘eigen volk’.
Hoewel er in Oeroeg en Gordel van Smaragd een poging wordt gedaan, blijven de
Indonesische en Indo-‐Europese personages onderbelicht. Bij de karakters die wel zijn uitgewerkt wordt vaak teruggegrepen op stereotypen. Literatuurwetenschapper Pamela Pattynama noemt het personage Rita in Oeroeg een ‘aantrekkelijke en donkerogige verleidster die achteraf onbetrouwbaar blijkt’, wat volgens haar geheel in lijn is met vooroordelen rondom
74
Indische meisjes. Ook het personage Ems in Gordel van Smaragd is zeker niet vrij van een clichématige beeldvorming van Nederlanders over Indische vrouwen. Ze is ‘gewillig en verleidelijk, (…) de opofferende vrouw’, aldus Pattynama. Ook een ander personage zoals de Indo-‐Europese man ‘Boon’, wordt in Gordel van Smaragd weggezet als een wat simpele koloniale reactionair. In De Schorpioen staan vooral Nederlandse personages centraal. De enkele Indonesiër die in beeld verschijnt, is bediende of een radicaal geklede rebel. Het enige uitgewerkte Indonesische personage heeft een stereotype rol als bediende van een Nederlandse militair. Ze is onzeker, handelt uitermate onderdanig ten opzichte van Nederlanders en spreekt met bibberende stem.
Wat de films alle vier gemeen hebben is het gegeven dat de Nederlandse legertop er zeer
slecht vanaf komt. In de films wordt de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog geleid door figuren met weinig moraal. Een opvallend statement. Bij Gekkenbriefje, De Schorpioen en Oeroeg staat tegenover de mannen die streven naar een beetje rechtvaardigheid een machtsbeluste hooggeplaatste militair. In Gekkenbriefje bestaat de legerleiding enkel uit autoritaire racistische en schreeuwerige mannen. De Schorpioen is in zijn geheel een regelrechte aanval op de militaire toplaag. In Oeroeg is de ‘slechterik’ misschien wel het mooist uitgewerkt door acteur Peter Faber, in de rol van sergeant-‐majoor Van Bergen Henegouwen. In Gordel van Smaragd heeft het Nederlandse leger een minder prominente rol maar ook hier zijn het weinig heroïsche figuren.
Oeroeg en Gordel van Smaragd zijn de enige twee films waar geweld is verbeeld tussen
Nederlanders en Indonesiërs. Ook oorlogsmisdaden jegens Indonesiërs zijn verbeeld. In Oeroeg is eerst te zien hoe een krijgsgevangene wordt gemarteld door de seregant-‐majoor. Later in de film wordt ook een kampong aangevallen. De daad zelf is niet te zien, wel het resultaat. Het dorp is afgebrand en op een baby na zijn alle bewoners uitgemoord. In Gordel van Smaragd kent een Nederlandse commandant geen genade als hij op zoek gaat naar een ‘plopper’ in de kampong. Het kamp wordt onder schot gehouden en als blijkt dat twee bewoners zich verborgen hebben gehouden wordt een van hen koelbloedig doodgeschoten. Tegenover het Nederlandse geweld staat in deze twee films het Indonesisch geweld. In Oeroeg zijn bloedige guerrillatactieken verbeeld en ook in Gordel van Smaragd wordt de keel van Theo’s oom doorgesneden en wordt de rubberplantage meerdere keren aangevallen. In Oeroeg is het onderlinge geweld steeds een vergeldingsactie, van beide zijden. De krijgsgevangene door de sergeant-‐majoor die wordt gemarteld was medeverantwoordelijk voor de doorgesneden keel van een chauffeur. Het komt de sergeant-‐majoor duur te staan. Naast de afgebrande kampong vindt Johan zijn verminkte lijk. In Gordel van Smaragd is er één militaire aanval te zien. Het is een vergeldingsactie op de aanval op de plantage. In de film van Seunke komen de Indonesische revolutionairen regelmatig in actie en doen er alles aan om de Nederlanders weg te jagen.
75
Een andere opvallende overeenkomst tussen de speelfilms is het gebruik van
archiefmateriaal. De Schorpioen speelt zich af in de jaren vijftig. Op een televisie zijn beelden te zien uit een journaal over de Hongaarse opstand in 1956 tegen de Sovjet-‐Unie. Dit is behalve een tijdsaanduiding ook een verwijzing naar de vrijheidsstrijd van een onderdrukt volk tegen de zittende machthebber. Volgens regisseur Ben Verbong toonde hij dit in zijn film als een duidelijk statement tegen de Nederlandse regering. In zowel Gekkenbriefje, Oeroeg als Gordel van Smaragd worden archieffilms getoond over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, waaronder oude polygoonjournaals. Door het gebruik van archiefmateriaal krijgen de speelfilms meer het karakter van een documentaire. Het wekt ook de suggestie van authenticiteit op. Uiteindelijk zijn de verhalen natuurlijk fictief. Dat ervoor gekozen is om archiefmateriaal in te zetten kan ook te maken hebben met het gegeven dat regisseurs misschien dicht bij de realiteit wilde blijven. Zo verklaarde regisseur Orlow Seunke in een interview destijds waarom hij het historische beeldmateriaal in zijn speelfilm heeft verwerkt: Hij wilde niet zomaar ‘een eigen Indië’ maken.
Een ander interessant gegeven is dat De Schorpioen, Oeroeg en De Gordel van Smaragd,
de drie speelfilms zich in Indonesië afspelen, allen over het eiland Java gaan. In De Schorpioen gaat het om een Bandungse moordzaak, een provincie op West-‐Java. In Oeroeg keert Johan als luitenant terug naar Java waar hij ook opgroeide. Ook het liefdesdrama van Gordel van Smaragd speelt zich op dit eiland af. Lange tijd is dit ook het belangrijkste koloniale eiland geweest voor Nederland maar daar kwam eind negentiende eeuw al verandering in. Indonesië is de grootste eiland-‐staat ter wereld. De oorlog die Nederland met de republiek voerde is daarmee op relatief kleine schaal uitgebeeld. Eilanden als Sumatra en Zuid-‐Celebes, waar de militaire strijd ook volop gaande was, komen in de films niet aan bod. Receptie In diverse filmoverzichten, onder andere in de Nederlandse kranten, wordt de film Oeroeg uit 1993 gezien als eerste Nederlandse speelfilm die de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog behandelde. Ook Gordel van Smaragd uit 1997 die de laatste fase van het kolonialisme tussen 1939 tot 1949 verbeeldt, en daarmee de grootst opgezette film over deze geschiedenis is, krijgt aandacht. De Schorpioen uit 1984 wordt in de overzichten wel genoemd, maar hierin speelt de oorlog meer op de achtergrond en komt met name de corruptie binnen het Nederlandse leger aan bod. De film Gekkenbriefje uit 1980 wordt nergens genoemd en lijkt een vergeten speelfilm. De film speelt zich geheel in Nederland af en heeft niet zoals de andere films opnames in Indonesië. Toch is deze film van regisseur Olga Madsen in werkelijkheid de eerste Nederlandse speelfilm die het militaire optreden in Indonesië als thema heeft. Gekkenbriefje werd in tegenstelling tot de andere drie films voor de televisie gemaakt en was een jaar later pas in een kleine bioscoopzaal te zien. Daarnaast was het een relatief kleine productie, met een laag budget
76
en er was voor deze film geen grote publiciteitsactie georganiseerd. Madsen maakte geen shockerende film maar ging pijnpunten zeker niet uit de weg. Aan bod komen onder andere de Indië-‐trauma’s van veteranen en de wijze waarop de Nederlandse regering vlak na de Tweede Wereldoorlog jonge jongens naar de andere kant van de wereld stuurde om daar nog een oorlog uit te vechten. Op enkele filmrecensenten van een paar dagbladen na is er weinig aandacht besteed aan deze film en heeft deze, ten onrechte, geen plaats gekregen in de Nederlandse filmgeschiedenis.
De Schorpioen uit 1984 wordt in de media vooral neergezet als een historische film over
machtsmisbruik. Dat de film ook de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog behandelt lijkt bijzaak. In vergelijking met Gekkenbriefje kreeg Verbongs film redelijk wat aandacht. De regisseur was zich ook meer bewust van zijn maatschappijkritische kanttekeningen in film of wist dit beter in de media te verwoorden. Verbong wordt in iedere geval breed uit geïnterviewd over zijn visie over de film. De redacteur van NRC Handelsblad, Peter Schumacher, raakte door de film als een van de weinige echt geïnteresseerd in de affaire-‐Aernout. De Telegraaf die in de jaren zestig nog stukken van Van der Putten publiceerde repte er in 1984 geen woord over. In 2010 publiceerde Schumacher nog een boek over de Bandungse moordzaak waar hij de hele zaak een grote mythe noemt. Hoewel Schumacher twijfelt ook aan uitspraken van Verbong. Toch zijn het deze regisseur en zijn film geweest die aanleiding waren om het onderzoek naar de moord op Aernout en de nasleep te heropenen.
In de wetenschappelijke artikelen en literatuur over films over het koloniale verleden
worden van de vier films uit dit onderzoek alleen Oeroeg en Gordel van Smaragd besproken. Dit zijn ook de twee grootste producties geweest. Binnen het Indië-‐debat paste de visie van Hylkema op het koloniale verleden binnen de links georiënteerde publieke opinie. Oeroeg is in de onderzochte literatuur daarom te boek komen te staan als ‘politiek correct’ en ‘clichématig’. Antropoloog en bestuurskundige Lizzy van Leeuwen schrijft over Oeroeg zelfs: ‘opnieuw een politiek correcte film over Indië, (…) Geheel in lijn met het teken van de tijd (politiekcorrecte schuldbelijning en slachtofferschap).’ Het is een merkwaardige stelling name omdat hier volledig over het hoofd wordt gezien dat Oeroeg de eerste echte oorlogsfilm is over de dekolonisatie van Indonesië. ‘Opnieuw’ is dus niet van toepassing.
Daarnaast is de stelling dat Oeroeg politiek correct is ook te kort door de bocht. Het
suggereert dat de film geen onderwerp aansnijdt dat gevoelig ligt. De gemiddelde recensent van de grote dagbladen ligt inderdaad niet wakker van de verbeelding van begane oorlogsmisdaden in Indonesië, de gemiddelde veteraan echter wel. De verbeelding van het Nederlandse militaire geweld in Oeroeg veroorzaakte al tijdens de opnamen van de film veel ophef. Acteur Jeroen Krabbé had op de set in Indonesië tegen een journalist gezegd dat Nederlanders ‘als nazi’s tekeer waren gegaan’. Het zette de veteranenorganisaties, die sinds de jaren tachtig steeds beter
77
waren georganiseerd, op scherp. Voorafgaande aan de première probeerde de stichting Platform Veteranen zelfs via de minister van Defensie invloed uit te oefenen op de film. Uiteindelijk was de stichting na het zien van de film wel tevreden met het resultaat. Er is immers ook Indonesisch geweld te zien. Bij de première waren zelfs koningin Beatrix en minister-‐president Lubbers aanwezig. De conclusie op de première was dat de film voor meerdere patijen geschikt is. Toch deelde niet iedereen die mening. Uit ingezonden reacties in diverse bladen en tijdschriften bleek dat de film bij sommige mensen toch verkeerd viel. Een aantal veteranen voelden zich toch gekwetst door de film en schreven dat het Nederlands militaire optreden in de film in kwaad daglicht werd gesteld. Ook in het Indische tijdschrift Moesson schreven mensen die in de voormalige kolonie waren opgegroeid dat de film een eenzijdig beeld geeft van wat zich daar heeft afgespeeld.
Omdat Orlow Seunke voor een meer nostalgische insteek heeft gekozen wat betreft de
verbeelding van het verlies van de kolonie, bleef zijn film gevrijwaard van kritiek van veteranen en andere conservatieve groeperingen die direct bij de voormalige kolonie betrokken waren. Seunke komt wel onder vuur komt te liggen bij de Indo-‐gemeenschap in Nederland. De regisseur kreeg veel kritiek op het clichématige karakter van Ems die keuzes maakt die niet overeen komen met de historische werkelijkheid, waaronder haar beslissing om na 1949 in Indonesië te blijven. Pamela Pattynama noemt de invalshoek van de film ‘de visie van de witte man in het witte pak’. Lizzy van Leeuwen zag een waterscheiding in de kritiek van ‘belanda’ en ‘Indo’ recensenten en is zelf ook zeer kritisch over de film. Van Leeuwen is, net als bij haar beschrijving van Oeroeg, wat kort door de bocht maar geeft wel aan hoe gevoelig de geschiedenis bij de Indo gemeenschap ligt en hoe weinig aandacht hiervoor is geweest in Nederland. Dat producent Wim Lehnhausen, die nauw betrokken is geweest bij de film, zelf ook van Indo-‐Europese afkomst is, wordt niet opgemerkt.
In de Nederlandse dagbladen kreeg Seunke de kritiek dat zijn film te veel op een
geschiedenisles is gaan lijken, mede door het feit dat hij zoveel archiefmateriaal in zijn film had verwerkt en de personages beperkt waren uitgewerkt. Het liefdesdrama zou zo zijn ondergesneeuwd door het grotere politieke verhaal. Dat Seunke probeerde een genuanceerd beeld neer te zetten, waar de Indo recensenten het duidelijk niet mee eens waren, levert verschillende reacties op. Slechts een paar recensenten plaatsen de film in historische context. Onder andere Hans Beerenkamp in NRC Handelsblad en Pieter van Lierop in het Utrechts nieuwsblad spreken hun verbazing uit over het feit dat deze geschiedenis zo beperkt is behandeld in de Nederlandse filmgeschiedenis. Voor de regisseurs die dit wel aandurfden uitten zij hun waardering.
78
Slotconclusie De drie belangrijkste overeenkomsten in de vier Nederlandse speelfilms over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog zijn dat zij ten eerste een Nederlandse perspectief verbeelden, dat er ten tweede gebruik is gemaakt van archiefmateriaal en dat ten derde de Nederlandse militaire top er bijzonder slecht van af komt. Daarnaast spelen de drie films waarbij opnamen in Indonesië zijn gemaakt zich allen af op het eiland Java. Het conflict met de grootste eiland-‐staat ter wereld is dus op relatief kleine schaal uitgemeten.
De vier films behandelen ieder op zich verschillende facetten van de Indonesische
onafhankelijkheidsoorlog. Van drama tot thriller, elke film belicht een ander aspect van deze geschiedenis. De regisseurs hebben alle vier de noodzaak gezien om iets over de oorlog te vertellen maar goten dit ieder in een eigen vorm en met andere intenties. Zo ligt bij de ene film de maatschappijkritiek er meer bovenop dan bij de ander. De wijze waarop de speelfilms zijn ontvangen loopt ook uiteen. De grote producties uit de jaren negentig, Oeroeg en Gordel van Smaragd, kregen veruit de meeste aandacht in de media. De regisseurs hadden ieder een andere insteek met hun films, hetgeen verschillende reacties tot gevolg had.
Dat speelfilms over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog nog wat los kunnen
maken is in ieder geval bewezen. Inmiddels is het vijftien jaar geleden dat de laatste speelfilm over dit thema in de bioscoop te zien was. Om de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog daadwerkelijk een plek te geven in ons collectief geheugen moet er wetenschappelijk en journalistiek onderzoek worden gedaan. Daarnaast moet het thema ook een plaats blijven krijgen in speelfilms. Een historische speelfilm heeft niet als taak historische feiten aan het licht te brengen maar kan er juist toe bijdragen dat een breed publiek kennis maakt met een, tot op heden, onderbelichte geschiedenis.
79
Literatuurlijst Boef, August Hans den, ‘De hele jobsiade. Nederlandse fictie en de Indonesische dekolonisatie van troost tot trauma’ in Bzzlletin, 9-‐1995, 65-‐78. Doorn, J.A.A. van, en W.J. Hendrix, Ontsporing van geweld. Het Nederlands-Indonesische conflict (Amsterdam 1999). Haasse, Hella, Oeroeg, (Amsterdam 1996) Jong, Lou de, Het Koninkrijk Der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 12 tweede helft ( Leiden 1988). Leeuwen, Lizzy van, Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. (Amsterdam 2008) Pattynama, Pamela, ‘The colonial past in the postcolonial present. Cultural memory, gender and race in dutch cinema’, in Ponzenasi, Sandra en Nerola, Daniele (red), Migrant Carthographies. New cultural and literary spaces in postcolonial Europe (lenham 2005), 245-‐246 Pattynama, Pamela, ‘Een verstoorde idylle’ in R. Raben (red.), Beelden van de Japanse bezetting in Indonesië. (Zwolle/Amsterdam 1999) 220-‐221, aldaar 221 Rosenstone, Robert, Visions of the Past: the Challenge of Film to our Idea of History. Cambridge, Mass: Harvard University Press, 1995. Scagliola, Stef, Last van de oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking (Amsterdam 2002). Schumacher, Peter, De zaak Aernout. Hardnekkige mythes rond een Indische moord ontrafeld, (Soesterberg 2009) Talylor, Mark, The Vietnam War in History, Literature and Film ( Alabama 2003). Vos, Chris, ‘Televisie is niet debet aan verdringing van oorlogsmisdaden’, in NRC Handelsblad 30-‐ 5-‐1994. Vos, Chris, ‘Een open zenuw. Televisie over de koloniale oorlog in Indië 1945-‐1950’ in Tijdschrift voor mediageschiedenis 1999 nr 2 69-‐96. Vos, Chris, Bewegend Verleden. Inleiding in de analyse van films en televisieprogramma’s (Amsterdam 2004). Verrips, Ger, Zorg dat je een gekkenbriefje krijgt (Amsterdam 1973). Vree, Frank van, ‘Onze gemartelde bruid. De Japanse bezetting van Indonesië in Nederlandse films en documentaires’, in: R. Raben (red.), Beelden van de Japanse bezetting in Indonesië. (Zwolle/Amsterdam 1999) 202-‐217. Vree, Frank van, In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis. Groningen: Historische Uitgeverij, 1995. 1945 Nederlands Indië 1949 Indonesië 1969 Achter het Nieuws. Drie VARA-‐producties (Hilversum 1969).
80
Geraadpleegde archieven: Krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Archief van de bibliotheek van Eye Filmmuseum, Amsterdam Online archief van het Indische tijdschrift Moesson Privéarchief Hans Hylkema Online archief van het Instituut voor Beeld en Geluid
De afbeeldingen op de voorpagina zijn shots uit vier speelfilms uit dit onderzoek Boven v.l.n.r. : Gekkenbriefje (1980), De Schorpioen (1984) Onder v.l.n.r. : Oeroeg (1993), Gordel van smaragd (1997)
81
Bijlage 1 Hoofdstuk 2 Gekkenbriefje Interview Ger Verrips, auteur novelle Zorg dat je een Gekkenbriefje krijgt (1973) 27 juli 2012 Verrips: Gekkenbriefje is in Nederland twee keer op televisie geweest en in België een keer. Die uitzending in België is verreweg de interessantste. Ze hebben avondprogramma van gemaakt, ze hebben de kijkers aangemoedigd om telefonisch te reageren. Er was een gezelschap van een stuk of zes mensen, dat waren militaire artsen. Er was een historicus bij. Zij hebben de vragen beantwoord. Het gekke was, ik wist van niks. Ik keek op Canvas en daar zie ik mijn film aangekondigd. Eerst werd die film ingeleid door iemand en toen werden de telefoontjes opgevangen en die werden ter discussie gesteld. Ik was helemaal verbluft en stuurde een vriendelijk briefje naar de BRT. Ik heb nooit antwoord gehad. Maar hier ging het nog raarder aan toe. Olga Madsen was een beginnende regisseur, die had geloof ik een filmpje gemaakt met subsidie, die liepen in die tijd via Algemene Zaken. Zij kreeg toen geld voor een film van tien minuten film. En toen kreeg ze een vijftig minuten film. Dat zou mijn scenario worden. Uiteindelijk kreeg ze een film van negentig minuten. En toen wilde ze die vijftig minuten niet meer doen. Toen heeft ze mij aangeboden een scenario voor een negentig minuten film te maken. Dat heb ik niet gedaan. Ik vond dat er niets in zat. Bij vijftig minuten kan je verhaal spannend en interessant houden, en komt alles voor wat in het boek staat. Je moet er geen andere figuren in brengen. En dat zou wel moeten om die negentig minuten vol te krijgen. Mijn bezwaar was puur dat wordt saai, dat wordt vervelend, dat wordt rommelig. Je moet een compact doeltreffend verhaal maken, dat was mijn opvatting. Maar ik had wel recht op geld door de rechten van mijn boekje, maar ik had geen rechten wat er in het scenario kwam. Dus toen ik voet bij stuk hield werd Rogier Proper gevraagd. Wat bij hun de doorslag gaf waren commerciële en carrière overwegingen. Daar is op zich niks mis mee. Ik vond het wel erg jammer. Ik heb ze geprobeerd te overtuigen om een korte film te maken maar zij hadden andere bedoelingen. Frans Rasker was producent en heeft mij geprobeerd te overtuigen, ook wel voor meer films. Ze vonden mij wel een ontdekking toen, ik was nog heel onbekend. Zij hadden te maken met het ministerie maar ik moest ook een keuze maken. Zo is het verlopen, en we hebben zonder ruzie besloten ons eigen weg te gaan. Olga en Frans zijn voor Van den Ende gaan werken. Ik zag het niet zitten en ben er mee opgehouden. In hoeverre is uw novelle op uw eigen leven gebaseerd? Wat op mijn eigen leven gebaseerd is, is eigenlijk het thema. Ik ben in 1947 opgeroepen voor militaire dienst, ik werd zelfs al opgeroepen voor een officiersopleiding in Breda. Dat was tijdens de oorlog in Indonesië. Maar daar was ik tegen. En omdat ik daar tegen was ging ik op zoek naar waar je uitstel voor militaire dienst kon krijgen. In ‘46 deed ik eindexamen van de middelbare school en mijn oproep van de militaire dienst kwam er aan. Er zijn een heleboel dingen niet bekend. Bij de eerste lichting die in 1945 werd opgeroepen voor Indonesië, kwam 38 precent niet opdagen. Toen is er door een generaal en een premier gedreigd met de doodstraf. Ik ging toen op zoek naar hoe je uitstel of afstel kon krijgen. Van afstel was geen sprake. Er waren drie opties om uitstel te krijgen. Het ene was als je theologie studeerde, het andere als je arts studeerde. En de derde optie was dat je naar de academie voor lichamelijke opvoeding ging. Dat laatste was voor mij. Ik had een sportieve opleiding gehad. Die studie werd toen net verlengd tot vier jaar. Toen ik werd opgeroepen in Breda hebben ze nog geprobeerd mij over te halen om die opleiding te doen. En dan toch in dienst te gaan. We zaten daar met twintig of dertig mensen waar we allemaal opdrachten moesten doen. Ze vertelden mij dat ik er als het beste uit kwam. Voordat ik wegging werd ik met verstandelijke argumenten toch onder druk gezet om toch maar meteen in dienst te gaan. Nou ik zei zoiets van: Nou ik heb het mijn ouders beloofd, en dat soort dingen. Ik heb die academie afgemaakt en dat was in 1950. En toen werd ik inderdaad voor militaire dienst
82
opgeroepen. De groep bestond ook uit mensen die net van de academie van lichamelijke opvoeding kwamen. Het duurde drie maanden en dan werden wij tweede luitenant. Maar in die drie maanden brak de oorlog in Korea uit. . Dat is het verschil tussen het boek en de film Ja dat is mijn punt. Zij hebben een film over Indonesië gemaakt. Voor mij was het een verhaal over een moment waar echt een meerderheid van de Nederlanders bang was voor de derde Wereldoorlog. En wat doe je dan. Mijn verhaal was: Doe je er aan mee of niet. En dat is een groot verschil met Indonesië, daar was weinig weerstand tegen. De hele wereld heeft ons gewaarschuwd maar we gingen maar door, het is een van de laatste koloniale oorlogen geweest op de wereld. Althans, behalve Algerije en Vietnam. Engeland schoof al zijn koloniën af. Nederland was zeer behoudzuchtig die tijd, ondanks het kabinet Drees, het eerste socialistische kabinet in Nederland. U bent lid geweest van de PvdA Ik ben in 1948, toen het drama van Tsjecho-Slowakije zich voltrok, lid geworden van de partij. Tot 1952, toen werden er Duitse oorlogsmisdadigers vrijgelaten. Althans, dat was de bedoeling. Ik kom uit een protestantse Nederlandse boerenfamilie maar mijn vader was getrouwd met een Duitse vrouw. Zij kwam uit een Duits arbeiders gezin, die allemaal sociaal democraten waren. Een daarvan is gevlucht uit Duitsland in 1934 omdat de Gestapo hem bijna te pakken had. Hij zat in de illegaliteit. Hij heeft bij vijf jaar bij ons thuis gewoond in een kamer met mij. In de verzetsjaren zat hij ondergedoken. Hij was bevriend geraakt met een secretaresse en zij zijn toen samen ergens gaan wonen. Ik heb daar tientallen keren het weekend doorgebracht. Hij was dolblij dat hij een jongen van 15 of 16 jaar over de vloer gehad. Wij waren aan elkaar gebonden en hij heeft mij wereldbeeld bepaald. Hij was niet tegen mijn christelijke ouders en hij heeft mij nooit van het christendom gehaald, dat is later vanzelf gebeurd. Dus zo zat het. Toen ben ik dus in 1950 in het hospitaal terecht gekomen. Ik ben geholpen door een psychiater. In het hospitaal zelf waren psychiaters die dienstplichtig waren. Die waren dan als officier daar. Ik sprak dus een psychiater. Hij was geen communist, geen socialist maar wel heel links. Hij vond de oorlog in Indonesië ook een schande, en die Wereldoorlog helemaal. Hij gaf mij de tip dat ik mij onbegrijpelijk gevaarlijk gewelddadig moest gedragen. Dit is de enige methode die ik kon bedenken. De andere methode wist ik ook wel. Je kon jezelf een been afhakken of jezelf verminken maar daar had ik geen zin in. Hij zei wel: Het zou vreselijk moeilijk zijn en misschien loop je tegen de lamp maar als je jezelf niet wil verminken, wat sommige jongens wel gedaan hebben, dan kan je dit proberen. Dat heb ik geprobeerd. Het heeft mij een jaar hospitaal gekost en toen ben ik afgekeurd en was ik er af. Het verhaal van de novelle is daar op gebaseerd maar wel in een andere context en met andere anekdotes. Maar toen kwam ik dus uit dienst, dat was begin ’52 ergens, en ben ik gymnastiekleraar geworden op een school. Toen kwam 1952 en besloot het kabinet Drees om hier in Nederland ter dood veroordeelde Duits oorlogsmisdadigers, waaronder Willy Lages, de man die als grootste misdadiger bekend, hoofd van de SD in Amsterdam, op termijn vrij te laten. Dat werd toen verdedigd dat Juliana vond dat daar veel te lang mee was gewacht en je ze dat niet kon aandoen. Dat was in Nederland het argument. De minister van justitie die moest het uitvoeren omdat de koningin het zei. Toen ontstond in Nederland daartegen protest. Er werd een comité gevormd tegen gratie van Willy Lages. Dat was een comité van een paar juristen en een paar kunstenaars en dat zetelde in Amsterdam. Ik werkte op een school en kwam dat in een krant tegen. Ik heb toen zestig handtekeningen in het onderwijs verzameld en stuurde dat toen naar dat comité. Ze hadden toen nog geen een onderwijzer. Ik kreeg toen een uitnodiging van mensen van de PvdA en de CPN enzovoort en daar ging ik toen heen. In de winter was ik voor het eerst na het hospitaal weer gemachtigd om over de grens te gaan. Ik ging toen voor het eerst weer naar mijn familie in Duitsland. Ik kwam daar in Hamburg en ik was van twee dingen diep onder de indruk: ik stond midden in Hamburg en de stad was tot aan de horizon in puin en alle kiosken hingen vol met Duitse soldaten blaadjes. Ze ageerden niet tegen de bezetters. Ze waren in de gelegenheid om zich in
83
soldatenverenigingen te organiseren en ze verdedigden alle wat ze hadden gedaan. Bovendien was er een kloof gekomen met de geallieerden, je had een Russische, Amerikaanse, Franse en Engelse zone en daarbij: de Duitse herbewapening kwam op gang. Ik kwam terug in Nederland met het beeld: dit gaat mis. Ik kwam daar op die bijeenkomst en vroeg daar het woord. Ik zei dat ik vond dat niet alleen het comité gesteund moest worden maar dat ze ook hun naam moesten veranderen. Het ging niet alleen om Willy Lages. Het ging om oorlogsmisdadigers. Ik kon mij nog voorstellen dat je de straf om zou zetten in levenslang. In die kring werd ik door een communist aangeschoten, zij waren het er helemaal mee eens. Daar heb ik toen contacten mee gekregen. Ook kreeg ik contact met mensen van joodse afkomt die familieleden hadden verloren en die waren nog feller en des te actiever. Daar waren een paar dramatische gevallen bij. Een van die dramatische gevallen is mijn vrouw. Die heb ik in die kringen ontmoet. Ik ben in die tijd actief geweest tegen de Duitse herbewapening en schreef daar stukken over en kwam met veel communisten in contact en die hebben mij toen op een gegeven momnet gevraagd om met hun mee te werken. Zo ben ik bij de redactie van De Waarheid terecht gekomen. Daar komt nog een boek over. Je kreeg toen ook de Stalin affaire, toen ging de partij een andere koers gaan varen. Ik ben daar lid gebleven van 55 tot 74. Toen ben ik vijf jaar later weer lid geworden van de PvdA. De overstap van de PvdA naar de CPN had niets te maken met het standpunt rondom de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog? Nee, mijn hele politieke wereldbeeld is door de Duitse sociaal democratische familie bepaald. Die oom van mij is hier gebleven na de oorlog omdat hij geen bestaan had in Duitsland. Er zaten hier toen veel Duitse sociaaldemocratische vluchtelingen. Ze werden door de Nederlandse PvdA geholpen. Een aantal Duitse sociaaldemocraten zijn zelfs in de Nederlandse politiek een rol gaan spelen. Waaronder een vriend van Beatrix en Claus. Dat was ook een vriend van mijn oom. Mijn oom kan pas in ‘47 terug gaan. Hij was SPD bestuurder geworden in Hambug. Hij heeft zijn vrouw laten overkomen. Zij wilde nooit meer terugkomen naar Nederland. Ze had zich erg gestoord aan de minachting naar Duitsers. Geen enkele Duister kon goed doen. Ik heb een gesprek met mijn oom gehad voordat hij in 1947 vertrok. Ik zei tegen hem: Ik moet eigenlijk ook lid worden van de PvdA maar ik begrijp een paar dingen niet. Ten eerste dat zij achter de oorlog in Indië staan, dat vind ik een misdaad en onvergetelijk. Ik kan hier geen lid van worden, een partij die zo’n oorlog steunt. De SDAP was voor de oorlog geen christelijke partij. Later werden de beginsel programma’s, van 1946 tot 1987, door theologen opgesteld. Mijn oom zei: De Engelsen zijn nog gekker, zij openen een vergadering van de Labour Party met een gebed. Er was wel een belangrijke meerderheid geweest in de Tweede Kamer die tegen de oorlog in Indonesië is geweest. Hij zei: Misschien kan je die helpen. Toen ben ik in ‘48 toch maar lid geworden. Tot 1952. De toenmalige Minister van Justitie was van de PvdA. Hij was wel voor de doodstraf van de Duitse misdadigers. Juliana wilde ze gratie verlenen. Dat was heel pijnlijk. Heeft het boek Zorg dat je een gekkenbriefje krijgt voor veel ophef gezorgd? Dat zou kunnen, er is een heleboel weggezakt. Dat gedoe met die film vond ik ook jammer. Op de film waren wel reacties op maar niet de belangstelling die de Belg had. Die Belgen zijn makkelijker met die dingen. Ze staan er los van. Ik had er een hekel aan dat ze het thema zomaar veranderde. Komen uw belevenissen in het hospitaal overeen met het verhaal? Het was een heel ingrijpend jaar voor mij. Er zaten mensen uit de Tweede Wereldoorlog en uit Indië. Sommigen kwamen er niet overheen. Er zat iemand, een bootsman, die in een duikboot had gezeten tijdens de Tweede Wereldoorlog Die zat er ook nog wel een jaar. Een heel aardige kerel, we dronken dan soms ’s ochtends een pilsje, ‘s middags een pilsje en ’s avond een pilsje. Die kwam er niet overheen. Daarnaast was er iemand uit Indië. Als we over bepaalde dingen spraken begon hij te trillen. Hij had ene mitrailleer afgevuurd op Indonesiërs. Volgens mij noem hem nog ergens in mijn boek. Het verhaal kan je situeren rond 1950/1951. Korea is begonnen in 1950. Ik ben in het hospitaal
84
terecht gekomen in september 1950. Ik ben ontslagen in juli 1951. Ik moest nog langer blijven vanwege een pokken epidemie. Niemand kan door toen weg. Uiteindelijk heb ik mijn ontslagbrief gekregen En ook daadwerkelijk het gekkenbriefje? Ja maar dat sloeg niet op het ontslag. Dat sloeg op het briefje wat je bij je kreeg. We zaten in Auterlitz, een prachtig gebied. We gingen dan met de bus naar Zeist. We kregen dan vrij op zaterdagmiddag. Er zaten natuurlijk altijd jongens die scène wilde trappen, soms echt en soms gewoon om lol te trappen. Dan kwam de militaire politie en dan pakten zij hun briefje en dan bracht de politie naar een plek in de trein en bleef er iemand bij je zitten. En daarvoor waren de gekkenbriefjes. Dan moest er wat gebeuren. Wat was precies uw motief om dit verhaal op te schrijven? In mijn tijd zaten er ongeveer honderdvijftig patiënten, soms iets meer dan weer iets minder. Maar die deden de hele dag niks. Ze konden wel wat, tafeltennissen ofzo. Zo werden ze speels gehouden. Er zaten jongens van 19 tot 25, die worden dan balorig. Tijdens gespreksgroepen zei niemand wat. Of sommige jongens zaten vol spanning en barsten dan los. Die staan op en lopen vloekend en gierend weg. Toen ik daar kwam was de oorlog in Korea net nieuw. Daar zaten mensen die daar nog niks mee te maken hadden. Daar zaten mensen die sowieso tegen militaire dienst waren. Of er zaten mensen die neurotisch waren. Er zaten geen mensen die nog wat met Korea te maken hadden. Het bijzonderste wat er gebeurde was in november in 1950. Toen zijn de Chinezen er zich mee gaan bemoeien. Het kan ook iets laten zijn geweest. De oorlog in Korea liep al en toen pas kwamen de Amerikaanse groepen aan. En toen kwamen de Chinezen. Die veegde de Amerikanen zo terug naar de Zuid-Koreaanse grens. Dat beeld dat je van die tijd krijgt is dat de Koreanen het zelf hadden gedaan zonder steun van Moskou. Maar China wilde geen Amerikaanse groepen daar op de grens hebben. Ik weet nog dat wij in het hospitaal schrokken dat de Chinezen daar weer op de grens stonden. Dat gebeurde heel gauw hoor. De angst was dat er een Wereldoorlog zou uitbreken. De verdeeldheid ging ver hoor. Je had een oorlogsheld, MacArthur, die was opperbevelhebber geweest in Azië. Die had geen geringe prestatie geleverd. Hij was voor oprukken naar de Noord- Koreaanse grens en was voor het gebruik van kernwapens. Het is de moedigste daad geweest van Truman, die toch ook niet van heftig procommunisme was. Hij heeft dat toen tegengehouden.
85
Bijlage 2 Hoofdstuk 2 Gekkenbriefje Interview Frans Rasker, producent Gekkenbriefje (1980) 4 september 2012 Hoe kan het dat Gekkenbriefje eerst op de televisie verscheen en later in de bioscoop? De film is begonnen als een vijftig minuten film, met de NPS samen. Dat is toen eigenlijk tijdens de opnames uitgelopen. Je kan ook zeggen het script was niet goed. Het script was veel te lang. Olga wist het wel. Olga was gewoon stiekem bezig een bioscoopfilm te maken. Dat had ze eigenlijk niet moeten doen. Toch konden we de NPS toch overtuigen om de film uit te zenden. . Toen wilde Olga de film in de bioscoop vertonen. Dat is natuurlijk omgekeerd. Olga wilde zo graag een het in de bioscoop krijgen, dat lag heel diep bij haar. Na veel gezeur heeft Cor Koppies deze vertoond in Cinecenter, daar heeft deze in een klein zaaltje vertoond maar werd heel slecht bezocht. Wie koos ervoor om de Indonesia Calling in het voorprogramma te zetten? Dat kan ik mij niet herinneren. Ik weet dat niet meer. Ik heb Ivens wel eens ontmoet, ik was wel geïnteresseerd in hem. Misschien was het Cor Koppies zijn idee, ik kan het mij niet herinneren. Wat is precies uw rol geweest bij de totstandkoming van de film? We hadden samen een productiebedrijf. Hoe komen we nou op het idee om dat boek te verfilmen? Ik weet het niet meer. Het was niet mijn idee. Olga heeft denk ik Ger Verrips de eerste keer benaderd. Olga heeft het boek gelezen, waarschijnlijk van iemand gekregen. Olga kwam toen naar mij met dat boek. We zouden 50 minuten krijgen bij de NPS. Nou prachtig, dat wilde we wel doen. We kregen ook geld van het ministerie van CRM. Toen de NPS ja zei, zijn we naar het ministerie gegaan en toen kwam dat geld er ook. Toen bleek de film veel langer te worden. Dat gaf wat gedonder maar we wisten de NPS te overtuigen. Het is ook een goede film. Alleen als bioscoopfilm zou je een heel andere film maken. Er is niet heel veel over geschreven maar de film heeft redelijk goede recensies gekregen. Ja dat kan ik mij ook herinneren. Het was ook goede film. Het was alleen geen bioscoopfilm. Dat is een heel verschil, een film maken voor de televisie of voor de bioscoop. Ik vond het toen onzin dat het de bioscoop in moest van Olga. We hadden samen een productiebedrijf Horizon films, dat liep toen op zijn laatste benen. We zouden ieder ons eigen weg gaan maar toen zei de NOS plotseling dat ze toch ons plan voor Gekkenbriefje wilde uitzenden. Toen zijn we er nog even mee door gegaan. In eerste instantie is Ger Verrips benaderd voor het scenario maar die samenwerking lukte niet? Nee dat werkte niet goed. Ger is begonnen met het scenario maar dat werkte niet. We hebben geen ruzie met hem gekregen. Ik heb jarenlang goed contact gehad met hem. Ger en ik mochten elkaar. Ik heb al zijn boeken gelezen. Ger is begonnen maar daarna is Rogier Proper benaderd, daar was Olga bevriend mee en had daar al mee samengewerkt. Rogier heeft het tot script gemaakt. Er zijn wel verschillen tussen de novelle en de film. De speelfilm speelt zich af in het hospitaal. Het aardige is dat hij op een gegeven moment zegt dat hij heeft geprobeerd de oorlog te ontlopen maar dat dit uiteindelijk niet gelukt is en hij er toch middenin zit. Dat vind ik de mooiste zin. Dat is waar de film over gaat. Dat is waar het boek toch ook over gaat? De novelle speelt zich iets later af. Daar staat de Korea-‐oorlog en de angst voor een nieuwe wereldoorlog ook centraal. De films speelt zich iets eerder af en gaat met name om het ontwijken van de dienstplicht in Indonesië ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Weet u wie die keuze heeft gemaakt? Dat komt van Olga. Olga komt uit een communistisch milieu en Indonesië speelde een grote rol in
86
dat gezin. Ik denk dat Olga dat wilde en dat zij het die kant uit heeft gedrukt. Het staat me wel bij dat Verrips en Olga daar van mening verschilde. Toen heeft Olga Rogier benaderd. Was Olga van zichzelf politiek bewust? Nee, deep down had ze veel last van haar opvoeding. Op zich was ze niet zo politiek. Toch is haar film de eerste Nederlandse speelfilm die de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog verbeeld. We hebben daar niet zo bij stil gestaan toen. Zo expliciet was het niet. Wel dat het paste bij haar jeugd. Dat speelde een rol. Ze woonde in een huis in Nicolaas Maesstraat. Daar is later Gerard Stigter gaan wonen, de schrijver. Het was allemaal het links intellectuele milieu waar Olga zich in bewoog. Olga heeft de film helemaal niet gemaakt om een politiek statement te maken. Zij zag gewoon een interessant dramatisch gegeven. Dat was het gewoon. In de film worden toch wel bepaalde politieke punten aangekaart. Wij Nederlanders hebben wel veel foute dingen gedaan, dat wilde we wel vertellen. We wilden wel iets zeggen over Nederlanders in Indonesië. We zagen het als een enorme schandvlek in onze geschiedenis. Olga zeker door het communistische verleden van haar ouders. We noemden dat echter geen politiek. Politiek zou betekenen dat je er iets mee wilt bereiken. Er is geprobeerd om veel media aandacht te krijgen? Het onderwerp was toen nog niet populair. Het is niet echt gelukt om veel publiciteit te krijgen met de film. Er waren toen ook nog geen massa televisieprogramma’s waar je in kon komen. In Gekkenbriefje zat ook niets waar je mee in een groot programma kan komen. Bij een bioscoopfilm moet je ook meer bezig zijn met: hoe kan ik daar publiciteit mee krijgen. De NPS heeft wel een persvoorstelling gegeven. Maar er was niemand die zei: goh, wat een interessante stellingname.
87
Bijlage 3 Hoofdstuk 3 De Schorpioen Interview Ben Verbong, regisseur De Schorpioen (1984) 18 mei 2012 Wat was uw motief om De Schorpioen te maken? Toen ik begon met films maken wilde ik over drie Nederlandse topics een kritische speelfilm maken. 1. De Tweede Wereldoorlog 2. Nederland in Indie 3. Het koningshuis. Dat werden de films Het Meisje met het Rode Haar, De Schorpioen en De Prinsgemaal. De laatste film is helaas nooit gemaakt omdat het filmfonds het destijds niet aandurfde de film te subsidiëren. De eerste twee zijn, zoals je weet wel gemaakt. En de andere kant is een heel persoonlijke. Mijn heeroom verbleef in Indonesië. Als kind kon ik vroeger altijd eindeloos naar die foto’s kon staren van die vreemde mensen in Indonesië waartussen zo’n kleine pater stond. Wat mij altijd heeft gefascineerd. Ik had ook veel contact gehad met Indo’s in Amsterdam, waar mijn heeroom later ook nog veel logeerde. Dat was altijd heel gezellig maar dat ging vaak over de behandeling van Indo’s en Molukkers hier in Nederland. Dat was heel actueel in die scene. Het was maar een kleine scene, maar wel een heel hechte groep. Na de film belden zij en schreven zij mij dat ze blij waren met De Schorpioen. Maar daarnaast had je ook ex-Knillers, die waren er natuurlijk niet zo blij mee. Hoe kwam u op het verhaal van De Schorpioen? Ik zocht naar een case, aan de hand waarvan ik het morele verval aan het einde van de koloniale tijd en de corruptie in het Nederlandse leger kon laten zien. Pieter de Vos, mijn medescenarist kwam toen met de zaak van der Putten op de proppen die perfect paste in het verhaal dat ik wilde vertellen. De zaak van der Putten is direkt verbonden met de moord op Aernout, die ´omgekomen´ is toen hij bezig was een corruptieschandaal in het Nederlandse leger uit te zoeken. De zaak Aernout is eigenlijk de zaak Van der Putten. Van der Putten is eigenlijk de hoofdrolspeler van mijn film. Als ik het mij goed herinner was hij de hoofdredacteur van de Leidsche Post. Die is daar ingedoken. Van der Putten heeft daar iedere week over gepubliceerd. Die Van der Putten hebben ze volgens mij toen geprobeerd monddood te maken. Als ik het mij goed herinner was dat in 1956. Ik heb de film ook in 1956 laten spelen om de machtsmisbruik ook op een andere manier laten zien, zoals bij de invallen in Algerije. De hoteleigenaresse van de film in slaap gevallen bij een uitzending van de televisie, op de televisie loopt de opstand in Algerije. In mijn film gaat het niet om een journalist. Het gaat om machtsmisbruik maar ook identiteit. Wolff beslist om naar Amerika te gaan en is bereid zijn eigen identiteit daarvoor te verkopen. Op het moment dat hij merkt hoe hij misbruikt wordt besluit hij niet te gaan en te kijken wat er gebeurd is. Daarom holt hij in die affaire dus een heel ander soort van verkenning dan het Van der Putten verhaal. Ik heb overigens gezien dat er een boek verschenen is van de affaire Aernout en dat heet Met de dood voor ogen. Volgens mij is het boek een weerslag van de twee radio-uitzendingen die Hovinga heeft gemaakt. Maar dat boek heb ik nooit gelezen. Als je de zaak Van der Putten googled dan kom je er achter hoe de zaak precies in elkaar zit. Nu doe ik het wel erg op mijn herinnering. Waarom werkte de VARA niet mee? Het was een andere sfeer toen in 1983. Indonesië stond toen echt niet op de agenda. Hoe verliepen de opnames in Indonesië? Toen wij aankwamen vroegen ze of ik Verbong was. We moesten mee komen. We werden in een legerbuis gezet, alsof we gearresteerd werd. Toen zette een van de mannen z’n petje op van de film ‘Schatjes’. Het was een grap. Je moet voorstellen dat wij heel erg bang waren.
88
Heeft u een idee waarom er zo weinig speelfilms over dit onderwerp gemaakt zijn? Het is gecompliceerd om daar te draaien. Daarnaast is Gekkenbriefje een tv-film. Ik wist ook niet dat deze over Indië ging. Het is ook een heel dure onderneming. Je moet de hele handel daar heen krijgen. Ik heb ook voorbereidingen gedaan voor de verfilming van De Heren van de Thee van Hella Haasse. Dat zou een dan een bioscoopfilm en een driedelige serie worden. Maar ja het speelde allemaal tussen 1860 en 1900 dat betekent dat het een ontzettend gecompliceerde tijd, alles kostuums moeten ook nog gemaakt worden. Het budget was toen 7 of 8 miljoen, ik had ook 2 miljoen van het fonds gehad, een fonds voor de ‘wedergutmaching’ met de Indische mensen, het Indische fonds heet dat toen. Het moest op heel korte termijn gefinancierd worden. Het is een heel dure onderneming. Ik had de laatste weken contact met Orlow Seunke. Hij wilde misschien de Heren van de Thee overnemen, maar het is een heel moeilijk project. Maar behalve geld, wat zou nog meer een rol kunnen spelen? Er komt nog iets bij. De situatie is niet makkelijker geworden in Indonesië. De hele Islamitische wereld sliep. Toen ik de laatste keer er was in 1992, zag ik hoe de cultuur veranderd is in dertig jaar. Het is beangstigend, het is het grootste Islamitische land ter wereld. Ik weet niet hoe het zit om het koloniale verleden daar kritisch te benaderen. Het is wel opvallend dat ze helemaal geen interesse hebben in hun verleden, het interesseert ze geen zak. Het is er gewoon niet. In Indonesië zijn er wel veel speelfilms gemaakt over deze oorlog. In Nederland dus niet. Een oorlog die je verliest is nooit populair. Maar de Vietnamoorlog is wel vaak verfilmd. Dat is ook een verloren oorlog Ja, maar dat is ook bijna om het trauma te overwinnen. Indië is altijd ver weg geweest. In de vijftiger en zestiger jaren kende mensen wel familie die daar geleefd had. Maar dat is verdwenen. Toen in de jaren tachtig Hans Beerenkamp werd geïnterviewd interesseerde het hem helemaal niks. Alle journalisten die je vertelde over wat er allemaal gebeurd was die zag je gewoon naar buiten kijken. U vermoedt dat de BVD bij u heeft ingebroken. Ik had het vermoeden dat het de BVD was. Wie zou het anders zijn geweest? Mijn film was een duidelijk statement tegen de houding van de Nederlandse regering in die tijd. Het ging over een aantal onopgeloste corruptie schandalen waarbij een aantal mensen het leven gelaten hebben. Ik zou niet weten wie het anders zou zijn geweest. Voor Westerling… die was geen deel van het verhaal. Die is heel zijdelings in die affaire terecht gekomen. Maar die is niet onderdeel van het complot geweest, in ieder geval niet dat ik weet. Ik geloof dat zij een film over hem plannen. Ik heb die man nog wel gekend maar nooit gesproken. Je voelde wel dat de sfeer grimmig was. Bij Het meisje met het rode haar heb ik ook veel last gehad. We hebben bij die film destijds ook bommeldingen gehad maar daar hebben we uit de publiciteit gelaten omdat anders dan niemand meer naar de bioscoop zou komen. Ja ik heb altijd gevoel gehad dat het de BVD is geweest. Een journalist was langs geweest en ik heb die man gewoon vertrouwd. Zijn naam heeft hij wel genoemd maar ik heb niets genoteerd. Ik heb hem in goed vertrouwen mijn dossier gegeven. Een maand of twee drie later begon ik wel te denken: er klopt iets niet. Maar ik was in de sfeer dat de BVD achteraf nog dat dossier wilde hebben Om wat voor materiaal ging het? Het waren alle gegevens die wij hadden, de hele zaak Van der Putten en Aernout en alles wat we daarover konden vinden. Er was nog geen internet toen dus we hebben alles gekopieerd. Het archief verbleef nu ergens anders, de man wist natuurlijk niet dat er overal kopieën van waren. Ze hebben later ook mijn werkkamer, een prachtige etage op de Nieuwendijk, helemaal overhoop gehaald maar ze hebben niets meegenomen. Alles stond er nog. Ik werd al wel eens gebeld, zo van: ‘mijn opa zat bij het KNIL’ en dergelijke, maar na dit besefte ik mij opeens dat het de Binnenlandse Veiligheidsdienst moest zijn geweest. Die hebben hier gewoon iemand naar toe gestuurd om het
89
archief te krijgen. Niet zozeer om te voorkomen dat ik iets met het archief zou doen maar meer om te weten te komen wat er in stond Heeft u nooit aangifte gedaan? Nee Waarom niet? Nou ja, je trekt een hele toestand open, dan wordt er een heel onderzoek gedaan en word je verhoord, daar had ik geen zin in. Als zij het zou belangrijk vinden om mijn archief te krijgen dan weet ik in ieder geval dat er meer stront aan de knikker zit dan ik heb laten zien. En dat was voor mij voldoende eigenlijk. Het ging mij ook niet om de verantwoordelijken van die tijd destijds tot de orde te roepen. Het ging mij om te laten zien hoe het Nederlandse leger was in die tijd, het was een totale demoralisatie die tijd. De meeste mensen wisten dat we Indië niet konden houden en mensen die daar waren wisten hoe onmogelijk dat was. Dat zie je ook in het boek van Hella Haasse , dat was eigenlijk geen optie meer. Ik had helemaal geen zin zo’n gigantische affaire. Ik had met Het meisje met het rode haar al veel gezeik gehad. Ik had zoiets van: laat maar zitten. Door wie werd u bedreigd bij Het meisje met het rode haar? Dat was al begonnen tijdens het draaien. Het kwam onder andere van dierbaren die mensen verloren hadden bij represailles tegen de aanslagen van Hannie Schaft. Zij pleegde aanslagen en bij represailles werden mensen van straat gehaald en doodgeschoten. De familieleden die achtergebleven vonden: dit mag nooit een heldin worden. Waar best wat voor te zeggen is. In Haarlem zat een soort dubbelspel bij de politie die tijd. Daarom hebben we alle locaties waar we gefilmd hebben geheim gehouden. Maar bij locaties die niemand kende stonden toch hakenkruizen. Dus we waren al bewust dat er lek was of er gebeurde in elk geval dingen die wij niet onder controle hadden. Een dag of tien voor de première werd er een brief met een geplakte zin erin afgeleverd bij het productiekantoor. Daar stond in: de regisseur van deze film zal worden gedood. Daarbij zat een scherpkogel. Dat was van iemand die ook echt gevaarlijk was. Toen ben ik diezelfde dag naar Toorenaar gegaan, die was toen zeg maar commissaris van de politie in Amsterdam, hij is later ook om heel onduidelijke reden verdwenen, en die zei: dat moet je wel serieus nemen. Daarvoor was er al een boekje verschenen over Hannie Schaft in Haarlem en bij een boekwinkel die het boekje in de etalage had gezet was een molotovcocktail naar binnen geworpen. Dat was iets om serieus te nemen. Vanaf die tijd ben ik niet meer thuis gaan slapen. En bij de première waren er zo’n dertig rechercheurs, maar dat wist niemand. En alsof het een soort galavoorstelling was stond er bij de deur een politieagent met een lange mantel en witte handschoenen aan. Dat was wel degelijk een soort voorzorgsmaatregel. Ze hebben die dag de locaties gescreend voor bommen maar toch kwamen er in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam bommeldingen. In Den Haag was er niet gescreend dus moesten mensen de bioscoop uit. We zijn er in geslaagd om het buiten de publiciteit te houden, want je begrijpt, er gaat dan niemand meer naar de bioscoop. Er dan waren ze in hun opzet geslaagd. En nu is het een grote bioscoophit geworden. Toch ben ik daarna nog een tijdje niet op mijn eigen adres geweest. Maar toen kreeg ik dus kaarten zonder postzegel en dan stond er op: ‘’het pak van de SS was niet juist”. Door het feit dat er geen postzegel op zat en met de hand door de brievenbus was gedouwd, werd het duidelijk dat ze wisten waar ik woonde. En het was een ex-SS’er. Dat waren intimidatie momenten, zo van: we zijn er nog en we weten waar je woont. Dat was niet leuk. Dus ik had zoiets van: om nou de BVD aan te klagen, ik had daar geen zin meer in. Maar een rechtszaak had u niet vervelend gevonden? Ik had het interessant gevonden dat de Nederlandse staat mij had gedaagd. Ik beweer dat het Nederlandse leger wapens leverde aan de opstandelingen. Niet uit ideologische motieven maar gewoon voor de poen. Dat is dus natuurlijk corrupt dus het is een vergaande bewering maar dat was ook de bewering die Aernout deed. Hij kon dat bijna open leggen en daarvoor is hij omgebracht. Ik denk dat als de Nederlandse Staat mij had gedaagd dat ik dat kon waarmaken dan had dat ook een blik open getrokken van alle mensen die zeg maar bij die zaken betrokken waren. Dat ze het niet hebben gedaan betekent eigenlijk dat ze het wilde laten rusten omdat er dan mogelijk veel meer naar boven was gekomen.
90
Bijlage 4 Hoofdstuk 4 Oeroeg Interview Hans Hylkema, regisseur Oeroeg (1993) 2 augustus 2012 Wie heeft bedacht om het boek van Hella Haasse te verfilmen? Dat heb ik zelf bedacht. Ik had in 1983 de eerste Nederlandse politieke film De Mannetjesmaker gemaakt over een politieke doofpot affaire waarvan eerst niemand geloofde dat het kon. Het gaat eigenlijk over de eerste spindokter in Nederland, een politiek adviseur. En die is na een ziekte verslaafd gehouden aan de morfine. Hij had een klantenkring die aan de ene kant bestond uit belangrijke zakenmensen en aan de andere kant een politieke kring, van confessionele huize. Hij dacht dat iedereen zijn vriend was en kon die twee groepen ‘vrienden’ niet uit elkaar houden. Zij probeerden altijd via hem dingen gedaan te krijgen. De grote boosdoener was een arts. Hij was ook nationale gezondheidsarts. Dit is allemaal op waarheid gebaseerd. Het was eigenlijk een soort witte boorden dealer. Hij adviseerde de ARP, de KVP en CHU. Allemaal van rechtse confessionele huize zeg maar. Dat waren zijn klanten. Toen was ik op zoek naar een volgend onderwerp. Toen al intrigeerde mij de afloop van de Nederlandse aanwezigheid in Indonesië zeer. Dat werd nog gestimuleerd door brieven uit Indonesië door bevriende journalisten, Peter Schumacher en zijn vrouw, die daar werkzaam waren. Ze schreven mooie sfeervolle brieven uit Indonesië. Verder heb ik 1969 met belangstelling gekeken naar de aflevering van Achter het Nieuws. Mijn zus werkte samen Joop Hueting. Daarom kreeg ik extra belangstelling, ik vond het shocking. Zelf had ik ook altijd zoiets van: wat zou ik hebben gedaan als ik in die tijd in dienst had gezeten? Hoe moet je je houding bepalen? Er zijn natuurlijk een aantal dienstweigeraars geweest en daarnaast een paar mensen die overliepen naar de andere kant, waaronder de legendarische Poncke Prinsen. Die ontmoette ik later. Afijn, toen wilde ik een film maken over Indonesië. Ik kreeg een verhaalmodel in mijn hoofd van twee vriendjes van verschillende sociale afkomst en met een andere huidskleur. Eigenlijk ook waar Novecento over gaat, dat was een inspiratiebron. Toen ben ik documentaire- en prozaverhalen gaan lezen en zo stuitte ik op Oeroeg. Toen dacht ik: Dat is fantastisch, dat ga ik doen. Wat was uw mening over de oorlog? Ik vond het absurd natuurlijk, stom en kortzichtig dat Nederland daar een oorlog is gaan voeren. Aan de andere kant, ik had wel altijd een soort theorie. De snelle manier waarop wij overrompeld waren, dat was een enorm trauma. Dat was wel de reden dat we na de bezetting dachten: nu gaan wij eens optreden daar. Een soort psychologische reden. Ik was hoogst verontwaardigd van wat ik er over heb gelezen. Ik ben wel met veteranen gaan praten. Dat was heel leerzaam. Heel veel van die jongen werden daar gewoon als een nummer heen gestuurd. Het was moeilijk om verzet te tonen. Een aantal vertelden wel dat ze destijds wisten dat de Indonesiërs gelijk hadden maar je was bezig met een patrouille, dan lag je in de greppel en een maatje keek even op en kreeg een kogel in zijn lijf. Dan krijg je een rode waas voor de ogen en dan wil je wraak. Dat is iets wat ik mij heel goed kan invoelen. Had u als doel een soort taboe te doorbreken? Ik had wel als doel een thema uit de geschiedenis te dramatiseren in een speelfilm vorm. Ik heb niet voor niets Novecento genoemd, dat was wel echt een voorbeeld. De werkelijkheid staat op gespannen voet met de wetten van dramatisering. Maar dat wilde ik wel aangaan, zo van: kijk mensen wat hier gebeurd is. Ik heb op school nooit wat geleerd over deze geschiedenis. Het enige wat ik had was een oom, die kwam terug uit Indië. Verder mocht je raden wat de achtergrond was. Was het moeilijk om de film gefinancierd te krijgen De eerste brief die ik stuurde aan Hella Haasse was in 1983, dus je kan wel nagaan hoe veel tijd er soms over een gaat. Eigenlijk is dankzij het Europese filmfonds deze film tot stand gekomen. Op een
91
gegeven moment kreeg ik snel subsidie van het productiefonds om een scenario te schrijven. Maar het was toen nog niet productierijp. Maar toen was het geld op. Ik ben gaab doen in Indonesië voor de film. Toen was daar het Europees scenario programma ‘Sources’ en dat had ik wel snel in de smiezen. Daar heb ik mijn producent op gewezen. Daar kregen we toen geld van. Vrij snel was de NOS als omroep geïnteresseerd. Stefan Felsenthal was daar wel voor te porren. In Europees verband ontstond er samenwerking. Een van mijn Nederlandse producenten ontmoette een Belgische producent, die al naam had omdat hij met Francis Coppola had gewerkt. Hij was een keer in Indonesië op vakantie geweest en dat vond hij zo geweldig land. Toen daar een project lag wat zich in Indonesië afspeelde is hij er meteen op in gesprongen. Toen hadden we België erbij. Als je bij dat Europees fonds, dat bestaat nog, met drie landen produceert krijg je 20 % van het budget. Toen hebben we Duitsland erbij kunnen krijgen, Hamburg. Hoe reageerde Hella Haasse op uw voorstel om haar boek te verfimen? Zij was heel geïnteresseerd. Zij was heel realistisch, zee zei: Ik heb toen het boek in 1947 geschreven en kende de afloop nog niet. Ik ga eigenlijk door waar zij ophield. Had ze bemoeienis met de film? Ja, af en toe. Soms vond ze dat ik te scherp de vooroorlogse koloniale samenleving als racistisch had neergezet. Terwijl ze voelde dat het zo was in feite. Beeld is dan wel belangrijk. Ik had een verhaal gehoord van Indonesiërs. Die hadden mij verteld dat er zwembaden waren en daar stond een bord: ‘verboden voor honden en inlanders. Hella Haasse zei daar eerst over: Dat is een broodje aap, dat is mythe vorming, dat is opgeblazen. Later zei ze: Misschien dat het in Sumatra, daar woonde van die diehard planters, dat het daar wel geweest is. Maar op Java kwam je dat echt niet tegen. Toen gaf ze mij een alternatief. Als je ze nou naar de ingang van het zwembad laat lopen en Oeroeg wordt geweigerd door de portier. Ik zeg: Dat is toch hetzelfde? Nee, zei ze, dat is niet hetzelfde. Zei had een romantisch gekleurde jeugdherinnering. Was het lastig om Indonesië te filmen? Het was lastiger dan hier. Ze waren er heel open in, ook toen ik Indonesisch geweld liet zien, zoals het spannen van een draad, een guerrillatactiek. Later, de film is bedoeld voor een heel donkere zaal, dan zie je een beeld van Peter Faber, als sergeant van Bergen Henegouwen, die vermoord is door de guerrilla’s met zijn geslachtsdeel in de mond. Ik heb toen verhalen van Nederlandse veteranen die ik hoorde wel voor waar aangenomen. In de videoversie is het bijna niet te zien, dat hebben we zo gedaan omdat het wel heel wreed was. Maar het kwam ook in het scenario voor, zij hebben daar helemaal geen probleem van gemaakt. Hoe reageerde men op de film? Toen bekend werd dat ik die film ging maken ben ik gaan praten met de veteranenorganisaties. Ze probeerde invloed uit te oefenen op het verhaal. Daar kon ik alleen maar om lachen natuurlijk, het interesseerde mij niet zoveel wat zij vonden. Zij hadden een officiële organisatie. Ik zei: Je gaat het wel zien wat het wordt. Toen gebeurde er in Indonesië iets. We hadden de pers ook mee, die werd uitgenodigd, dat was een publiciteitscampagne. Toen werd Jeroen Krabbé ook geïnterviewd en die zei: We hebben ons daar misdragen als nazi’s. Dat kwam met een grote kop in de krant. Daar waren ze heel verontwaardigd over. Toen kwamen ze kijken bij de première, ik had ze ook uitgenodigd. Ze waren heel tevreden over de zorgvuldige manier waarop ik allerlei facetten van het militaire leven had verwerkt. En toen vonden ze het zelfs nog wel een evenwichtig beeld. En toen zei een van de veteranen plotseling: Ja ik vond het ook zo goed dat u ook heeft laten zien dat die kampong is afgebrand door de Indonesiërs zelf. Toen zei ik verbaasd: Wat zegt u? En toen zie de veteraan: Ja, zo interpreteer ik dat wel. Volgens mij kan er geen enkel misverstand over bestaan dat het een Nederlandse actie is geweest. Eigenlijk is het een soort Rawagedeh, zo’n afaire. Nou ik zie dat dus anders zei hij. En daarna heb ik niets mee gehoord eigenlijk. Heeft Jean van de Velde het scenario geschreven? Ja ook, ik heb de eerste versies geschreven en hij een versie daarna. Dan is er nog een andere
92
Engelse scenarioschrijver over heen gegaan, vlak voordat we naar Indonesië gingen. Maar hij heeft de scenariocredit ja. Van Rudy Kousbroek kwam veel kritiek? Ja hij had iets anders verwacht. Dat is een begin geweest van een soort vete tussen mij en Jean van de Velde, want daarna is hij mij een aantal dingen gaan verwijten over de regie van de film, en een aantal dingen die ik veranderd zou hebben in zijn zogenaamd briljante scenario. Maar in ieder geval heeft Rudy Kousbroek veel kritiek op het scenario geleverd en heeft toen geschreven dat ik beter kon filmen dan Jean van de Velde scenario kon schrijven. Nou dat is in het verkeerde keelgat geschoten natuurlijk. Hij heeft daar een Latijnse term voor gebruikt, Kousbroek. Ik kan nog wel kijken of ik het voor je kan vinden. Jean van de Velde heeft daar weer een ingezonden stuk over geschreven. Is er door de film een maatschappelijke discussie losgebrand? Jazeker, dat vind ik wel. Weet je wat zo grappig is? Dat zou ik ook nooit vergeten. Ook Hella Haasse had op een gegeven moment kritiek op de theeplanters op de achtergrond, die hadden een soort witachtige sluier. Dat had ik gevonden op een foto in het Tropeninstituut. En zij zei: Dat ziet er heel islamitisch uit. Mijn weerwoord was: Ja dat heb ik gevonden. De plantage lag in de Sunda, de Sunda was wel een vrij islamitische georiënteerde streek. Waar gaat de film Soekarno Blues over? Het was een poging om een muzikale biografie te maken over Soekarno omdat hij erg van blues en gospel hield. Hij heeft met zelf toneelstukken geschreven, en toneel opgevoerd met bewoners van het eiland waar hij verbannen was. En de plaatselijke pastoor heeft hem nog geld gegeven en het parochie beschikbaar gesteld om het op te voeren. En Juliana was ook een groot liefhebber van amateur toneel, zij speelde zelf ook. Dan kwamen er mensen in Soestdijk uit de professionele theaterwereld. Ik heb een verhaal bedacht dat Soekarno een geheim gebleven bezoek aan Nederland heeft gebracht. Ook omdat hij altijd de Nederlandse koningin wilde ontmoeten, voor de oorlog dus Wilhelmina. Dat vond ik een mooi gegeven. Toen heb ik bedacht dat in zijn laatste ballingsoort Banka, waar die van dag tot dag in de gaten werd gehouden, twee weken aan dagrapportages ontbraken. Dat is bedacht. In aanwezigheid van Juliana is er met acteurs, in het diepste geheim, een optreden gehouden in het Tropeninstituut, waar Juliana en Soekarno bij aanwezig waren, en waar een acteur Soekarno speelde. Het is een toneelstuk in een film. Is Soekarno Blues deels een documentaire? Nee, ik heb daar de grootste zonde begaan die een filmmaker begaan kan. Ik heb archiefmateriaal vervalst. Ik speel zelf de rol van filmmaker, en ik ontdek daar filmmateriaal en als je goed kijkt dan zie je daar Soekarno en Juliana op. En dat hebben we zelf gewoon gemaakt. En dat is mij kwalijk genomen door historici en journalisten, die hebben me aan de schandpaal genageld. Ik heb het ook volgehouden en dan zeiden mensen: Wat heb je dan ontdekt? En ik zei: Ja dat moet je afwachten. En daar zijn ze ingetuind en daar zijn ze vreselijk kwaad over geworden en hebben ze zich tegen mij gekeerd. De discussie die ik eigenlijk wilde losmaken is, maar dat is niet gelukt, in de digitale tijdperk, is dat archiefmateriaal niet meer betrouwbaar. Sinds de film Forrest Gum, waar Tom Hanks Kennedy een hand geeft en dat dat er gewoon heel erg betrouwbaar uit ziet, kun je dus geen archiefmateriaal meer vertrouwen, want alles is dus manipuleerbaar. Nou ja die discussie kwam niet uit de verf.
93
Bijlage 5 Hoofdstuk 5 Gordel van Smaragd Interview Wim Lehnhausen, producent Gordel van Smaragd (1997) 26 oktober 2012 Was het moeilijk om subsidie te krijgen voor Gordel van Smaragd? Ja en nee. De film is uitgebracht in 1997. In 1995, twee jaar daarvoor, was in één keer de financiering rond. Tien jaar eerder was Orlow al met de film bezig. Begin jaren negentig gaf Orlow workshops aan de filmacademie in Indonesië. Daarvoor heeft hij mij ook een paar keer gevraagd. Toen vroeg hij: Wil jij niet met mij produceren? Toen zijn we het budget gaan structureren. De NPS wilde graag betrokken raken. We kregen het maximale van de NPS en het maximale van het Como fonds. Toen gebeurde een magisch iets, het stimuleringsfonds gaf ons een enorm hoge bijdrage zodat wij eigenlijk bijna gedekt waren. Er miste uiteindelijk nog drie ton. Een ton hebben we zelf geïnverteerd, Orlow en ik. Twee ton zijn we toen in Indonesië met uitzendrechten gaan financieren. Het was een relatief abc-tje. Dat was ook het rare. Acht jaar was Orlow bezig om te porberen het gefinancierd te krijgen en dat lukte maar niet en dat blijft dan maar hangen. En op de een of andere reden lagen de laatste jaren de kaarten goed en viel het op zijn plek. Dat is het Nederlandse financieringssysteem. Wat de ene jaar het niet doet, valt het andere jaar op zijn plek. Het is niet bedoeld als boze tong maar ik heb het idee dat er achter de schermen zich meer afspeelt dan je weet of dan je wilt weten. Als je bij het ene fonds komt presenteren is vaak de eerste vraag: Wat zegt het andere fonds? En daar word ik altijd een beetje verdrietig van. Dan denk ik: Ik kom hier toch om jullie te overtuigen. Anders heb ik het idee dat ik alleen maar loketjes aan het langs gaan ben. Dat ik naar loketje B mag als ik loketje A heb gehad. En dan gaat het eigenlijk nergens over. Dat is soms wel een beetje van invloed. Op het moment dat je een belangrijk fonds te pakken hebt gaan de andere fondsen sneller mee. Is de film ook in Indonesië vertoond? Ja dat is gebeurd. Dat verliep op z’n Indonesisch. We hebben via de Indonesische hoofdrolspeelster, Christine Hakim, bij een commerciële zender de televisierechten aangeboden en verkocht. En die heeft het in ieder geval een keer, maar ik geloof zelfs twee keer, uitgezonden. In de bioscoop is de film toen niet geweest hoewel ik wel geloof dat Orlow later de film bij het festival geprogrammeerd heeft. Is er een groot verschil tussen de televisieserie en de bioscoopversie? Dat vind ik wel. De televisieserie vind ik duidelijker en daarom beter. Dat is drie keer tweeënvijftig minuten. Bijna honderdzestig minuten. Daar is dan drie kwartier uit en dat is de bioscoopfilm. Ik denk dat het verhaal in de serie meer gebalanceerd is. Er wordt ontzettend veel verteld, in combinatie met historisch materiaal en drama. De speelfilm is door de druk om het onder de honderdtwintig minuten te houden, minder goed gelukt. Daarbij geldt voor mij, als je televisie maakt, dat het om een ander medium gaat. Je gaat er eerder wat closer op in, het werkt anders op de kijker. Ik denk dat je op de televisie meer nadruk legt op ander materiaal. Voor de speelfilm kan je je wel weer kan focussen op wijdere shots, daar kan je wel andere shots in gebruiken. Ik denk dat de film aan beide een beetje geleden heeft omdat het voor een middenweg kiest. Ik vind dat de speelfilm zo’n stroom aan informatie levert die je moet verwerken, dat is bijna niet bij te houden. Dus ik vind de televisieserie beter. De film is ook meer voor de televisie gemaakt vind ik. Orlow kan daar weer heel anders over denken. Waren jullie er destijds van bewust dat er weinig oorlogsgeweld ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog was verbeeld in Nederlandse speelfilms? Aan de ene kant is dit meer een vraag voor Orlow. Aan de andere kant zijn mijn ouders in het oude Indië geboren. Ik weet daar dus ook van. Wat we met de film wilde was om duidelijk aan te geven dat er geen schone oorlog bestaat. Alle partijen proberen alles te doen om elkaar te treffen, te raken, te vermoorden. Van mij kant heb ik geen moment getwijfeld om dit erin te zetten. Ook omdat dit echt is gebeurd.
94
Qua gevoeligheid kan ik je er nog een tikje erboven op geven. We draaiden de kampongscène in een dorp waar de bewoners zelf figureerde. Zij waren ingelicht. Ze kregen via de tolken instructies wat we gingen doen. Als je het nu nog een keer terugkijkt hoor je de vrouwen ook huilen, jammeren. Dat was helemaal geen regie instructie. Erger nog, die vrouwen waren toen kinderen. Die hadden dit letterlijk meegemaakt. Voor hen was dat een déjà vu. Wij wisten niet dat zij dit hadden meegemaakt. Dat geeft dus aan dat dit op een breder vlak gebeurd is. We hebben geprobeerd om onze excuses voor die scène te maken. Hoe zijn jullie erachter gekomen? Door het heel dom Hollands te vragen. Dit is volgens mij niet in de publiciteit gekomen? Nee, dat hebben wij van onze kant niet in publicaties gebracht. Ik denk dat het aan de ene kant zo is dat Orlow, als hij op de regisseursstoel zit, gefocust is en er vooral op let dat het goed in beeld is. Misschien is het voor hem ook anders bijgebleven. Voor mij was het anders omdat ik er organisatorisch mee bezig was en ik zat er die dag ook als first assistent-director. Dan ben je de schakel tussen waar regie op uit is en hoe de scène uiteengezet wordt. Kwamen er reacties van veteranen op de film? Jawel, of in elk geval van oud Indië-gangers. Dat is heel wisselend geweest. Er zijn mensen die afstand namen en er zijn ook mensen die het omarmd hebben. Ik denk dat het zit in de emotie of juist gebrek aan emotie. Mijn moeder zelf, een Indische dame, toonde emoties ook anders. Daardoor krijg je ook ander soort reacties. Vanuit de Indo-‐gemeenschap was er ook veel kritiek. Nou eigenlijk ook wisselend. De woordvoerders van een comité zijn vaak fanatiek: die zijn voor of tegen. Bij de achterban is dat anders. Van verenigingen kregen we heel felle reacties. Maar we kregen ook reacties dat het wel zo is gegaan. Voor mijn eigen moeder was dit ook zo. Het ligt ook besloten in het feit: de situatie speelde zich af in een land waar ze wel veel van hielden. Kortom, dat was een conflict op zich. Dus hoe je met die emotie omgaat, dat is ook heel wisselend. Laat ik het zo zeggen: ik kijk daar met een korreltje zout naar wat de officiële reacties waren van clubs of verenigingen. Maar het is ook de eerste Nederlandse speelfilm die de positie van Indo’s verbeeldt in het laatste decennium van Nederlands-‐Indië. Een aantal Indo-‐critici waren niet tevreden met het resultaat. Het is een discutabel onderwerp, waarbij de ene partij vindt dat het teveel de ene kant op gaat vindt de ander weer precies het tegenovergestelde. De film heeft wel degelijk geprobeerd om beide kanten van het verhaal te belichten. En daar ook de knoop van te belichten . Dat het niet zo eenvoudig zwart of wit is. Ik ben nu toevallig, of toeval bestaat eigenlijk niet, met een project bezig dat ook over de oorlogsjaren gaat in Indië. Dat gaat over de militairen. Een heleboel van die mensen hebben zich zo in de steek gelaten gevoeld door de Nederlandse regering dus die zijn nooit meer teruggekeerd. Die hele groep Indo’s komen hierin helemaal niet aan het woord. Die hebben het geprobeerd elders te verwerken, bijvoorbeeld in Australië. Die groep is niet gehoord hier. En dat bedoelde ik net ook met: wie vertegenwoordigd wie. Seunke zegt in een interview zich wel gekwetst te voelen door de kritiek. Hij heeft enorm zijn best gedaan en heeft geprobeerd een integere film te maken. Hij heeft er lang aan gewerkt en ook Peter Schumacher benaderd om zo goed mogelijk te proberen een integere film te maken. Maar ja, film maken is voor mij de wereld van illusie en emotie oproepen. Neem bijvoorbeeld een heel ander project. Zoals de clip voor de Golden Earring die ik met Dick Maas heb gemaakt. De verkrachtingsscène van de non is nooit gemaakt. Maar mensen die de clip keken hebben dit wel gezien. Dat is wat film doet. Film verbindt lijntjes zoals mensen het in hun hoofd hebben. Of juist zoals ze deze niet in hun hoofd hebben. Dat is heel lastig als je een film maakt over
95
een historisch onderwerp. Daarbij gaat het ook niet alleen om de beeldregistratie, maar ook om de montage en muziek. Al die facetten hebben invloed op de kijker. Er is wel echt geprobeerd om Nederlandse nostalgie in de film te verwerken. Hoe bedoel je dat? De positie van Nederland en de behoefte om de kolonie te behouden komt duidelijk aan bod in de film. Die tweespalt in het land… Dan ga ik weer terug naar mijn moeder. Zij wordt ook nog wel omschreven als ‘halfbloed’. Zij zegt nog steeds: Nee, niet ‘halfbloed’ maar ‘dubbelbloed’. Mijn moeder voelde ze zich in principe Indisch maar ze is ook Nederlands. Wat in de film enorm geprobeerd is, is de liefde voor het land en het niet los kunnen en willen laten, te verbeelden. Het laat de logica waarom ze moesten gaan even in het midden. De film probeert met het niet kunnen verlaten van het land door Ems, ook de andere kant te laten zien. Voor die scène was bedacht dat uit de zeehaven een grote schip vertrok en zij overboord springt. We konden wel een schip krijgen maar de aanpassingen die we moesten doen waren zo gigantisch, en daar zouden we qua figuratie nog veel voor nodig hebben. In die tijd was het ook digitaal nog niet zo voor elkaar. Dus dat hebben we terug moeten schroeven naar de trein op weg naar het schip. Het was theatraler geweest met het schip. De slotscène van de film verbeeld een Nederlandse perspectief. Dat is waar. Ik probeer even terug te denken. Het is zijn perspectief maar dramatisch zit er dan ook een eind aan. Als we bij haar waren gebleven zat er geen eind aan. Als zij Theo kleiner had zien worden, dan gaat het verhaal door. Nu stopte het verhaal abrupter. En als ik het terugkoppel naar het begin: De film komt op gang als Theo aankomt met de trein. Dus het begint en eindigt zo. In Gordel van Smaragd komen veel onderwerpen aan bod die nooit eerder in een Nederlandse speelfilm zijn voorgekomen, waaronder het Jappenkamp en troostmeisjes. Waren jullie je daar bewust van? Er is echt geprobeerd om dat decennium met al zijn facetten, en al zijn gekte, zo duidelijk mogelijk neer te zetten. En eigenlijk niets anders. Waar je denk ik wel op stuit is dat het verhaal eigenlijk zo groot is dat het nauwelijks in een film past. Dan ga je vooral op de pieken letten en kan je niet overal op in gaan. Het is waar wat je zegt maar we hebben er nooit over nagedacht dat het een unique selling point was om de film zo neer te zetten. En daarin kan wederom, om deze vraag te beantwoorden, mijn eigen moedertje citeren. Die zei: Ja het was zo. En ook met al die gevoelens en alles wat er speelde en met die wisselende gevoelens. De film was voor haar een waarheidsgetrouw beeld, wat natuurlijk gekleurd is omdat haar zoon er ook een taak in had, maar ze heeft mij niet gewezen op van: nu hebben jullie het zo gefilmd maar eigenlijk was dat anders. Wanneer zijn je ouders naar Nederland gekomen? Zij zijn eerst begin jaren vijftig naar Australië gegaan en toen zijn zij een paar jaar later naar Nederland gekomen. Mijn vader is ook Indo. Dat u zelf tweede generatie Indo bent wordt verder niet aangehaald in interviews. Dat had misschien de kritiek genuanceerd. Ja dat was zo. Aan de andere kant weet ik donders goed dat Orlow er alles aan heeft gedaan om deze periode zo integer mogelijk in beeld te zetten. Hij wist dat hij er mensen mee voor de borst zou stuiten maar daar loopt hij niet voor weg. Hij was zelfs af en toe, in mijn optiek, als een dwaas bezig door met nieuwe research dingen bij te stellen. Hij bleef maar dingen toevoegen en er nuances aan toevoegen. Ik kon er nog wel eens gek van worden. Dan hoorde hij later van: maar dat ging eigenlijk zo en zo en dan wilde hij het twee dagen later opnieuw filmen. En dat is niet erg. Dat is zijn taak, hij moet daar voor vechten en dat heeft hij gedaan. Dat geeft misschien wel het gekwetste weer. Dat betekent niet dat het automatisch goed is maar dat het wel zijn streven is geweest.
96
97