Handleiding plan-m.e.r. voor ruimtelijke uitvoeringsplannen Versie 2.2. 11 augustus 2009 Aangepast aan wet- en regelgeving van toepassing op 31 juli 2009
Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed
versie 2.2
augustus 2009
Colofon De handleiding is enkel digitaal beschikbaar. De hierin opgenomen informatie verschijnt ook op de website www.vlaanderen.be/rupforum. Deze handleiding wordt opgesteld door een redactie samengesteld uit ambtenaren van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (afdeling ruimtelijke planning), het agentschap RO-Vlaanderen en het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (afdeling MNE, Dienst Mer en Dienst Begeleiding gebiedsgerichte planprocessen).
Auteurs: Katrien Debeuckelaere, Jan Zaman Het project wordt aangestuurd door een stuurgroep met vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid (RWO, LNE en MOW), de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP).Deze tekst is een aangevulde en herwerkte versie op basis van de recente decreetswijzigingen. Uw reacties en bemerkingen zijn welkom bij
[email protected] Bent u verbonden aan een gemeente of provincie, dan kan u zich eveneens richten tot: -
VVSG:
[email protected]
-
VVP:
[email protected]
Zij zullen uw reacties bundelen en terugkoppelen met de redactieleden van de handleiding.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
2/56
versie 2.2
augustus 2009
Inhoudstafel Opzet Hoofdstuk 1: Opstarten planningsproces 1.1 omschrijf het voorgenomen plan a. Bepaal de verhouding tussen voorgenomen plan en het structuurplan b. Bepaal doel, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan. c. Geef de relatie met duurzame ontwikkeling (DRO art 4) 1.2 voorgenomen wijzigingen ten opzichte van het geldend plan a. Deel het voorgenomen plan op in planonderdelen b. Kenmerken van elk planonderdeel 1.3 indicatoren om een keuze te maken tussen ‘gemotiveerd verzoek tot ontheffing’, ‘onderzoek tot m.e.r.’ en ‘opmaak plan-MER’ 1.4 wie neemt initiatief voor de plan-milieueffectrapportage 1.5. welke actoren worden betrokken bij het planningsproces en in welk stadium Hoofdstuk 2: ‘Gemotiveerd verzoek tot ontheffing’ Hoofdstuk 3: ‘Onderzoek tot m.e.r.’ Hoe het onderzoek tot m.e.r. uitvoeren 3.1 voorbereiding a. ga na of er aandachtspunten zijn vanuit de huidige toestand van het milieu b. ga na of er een vermoeden is van aanzienlijke milieueffecten i. ga na of een passende beoordeling verplicht is ii. ga na of het voorgenomen plan kader is voor bijlage I of IIprojecten iii. betreft het een klein gebied op lokaal niveau of een kleine wijziging? iv. ga na of er vermoeden is van aanzienlijke milieueffecten c. ga na of er grensoverschrijdende of gewestgrensoverschrijdende effecten kunnen zijn 3.2 opmaak document ‘verzoek tot raadpleging’ d. afzonderlijk document of integratie in het RUP? e. opbouw van het document 3.3 procedure ‘onderzoek tot m.e.r.’ f.
verzend het verzoek tot raadpleging aan de adviserende instanties
g. pas het verzoek tot raadpleging aan, na ontvangst van de adviezen Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
3/56
versie 2.2
augustus 2009
h. vraag de dienst Mer een beslissing te nemen over het onderzoek tot m.e.r. Hoofdstuk 4: ‘Opmaak Plan-MER’ (deel in voorbereiding) Hoofdstuk 5: Integratie in RUP-procedure (deel in voorbereiding) Hoofdstuk 6: beschikbare gegevens en methodieken a. informatiebronnen b. globale methodieken c. voorbeelden d. woordenlijst Hoofdstuk 7: bibliografie
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
4/56
versie 2.2
augustus 2009
Opzet Deze handleiding is bedoeld om u wegwijs te maken in de integratie van milieueffectrapportage in ruimtelijke uitvoeringsplannen. Een ruimtelijk uitvoeringsplan is het resultaat van een ruimtelijk planningsproces. Een belangrijk onderdeel van het ruimtelijk planningsproces is de relatie met het leefmilieu. De Europese richtlijn over de milieueffectrapportage voor plannen en programma’s (2001/42/EG) bevat hiervoor een hulpmiddel, een instrument, om de effecten op het leefmilieu in kaart te kunnen brengen. Doelgroepen van deze handleiding zijn onder meer overheden, ruimtelijke planners, merdeskundigen en andere personen die beroepsmatig bezig zijn met de opmaak en begeleiding van ruimtelijke plannen of milieueffectrapportage. De Europese richtlijn 2001/42/EG bepaalt welke plannen aan een milieueffectrapportage onderworpen moeten worden. In 2007 verscheen het ‘plan-m.e.r.-decreet’ en het ‘plan-m.e.r.besluit’ in het Belgisch Staatsblad. In 2008 volgde het integratiespoorbesluit voor milieueffectrapportage over RUPs. In 2009 werd het plan-m.e.r.-decreet tweemaal aangepast om de werking te verbeteren. Het samenlezen van deze wetteksten is niet voor iedereen even eenvoudig. Alle ruimtelijke uitvoeringsplannen en bijzondere plannen van aanleg vallen ondubbelzinnig onder het toepassingsgebied van deze richtlijn. Dit wil echter niet zeggen dat voor elk ruimtelijk uitvoeringsplan/BPA een plan-milieueffectrapport (plan-MER) moet opgesteld worden. In heel wat gevallen kan een zgn ‘onderzoek tot m.e.r.’ of een ‘verzoek tot ontheffing’ volstaan. De vraag is: in welke gevallen?Hoe dan ook, de initiatiefnemer van een RUP zal in een zeer vroege fase van het planproces moeten kiezen voor één van de drie procedures: een ‘verzoek tot ontheffing’, een ‘onderzoek tot m.e.r.’ of de opmaak van een plan-MER. Met deze handleiding wil de Vlaamse overheid u helpen bij deze keuze, en u begeleiden bij het doorlopen van de procedures. De handleiding zal bestaan uit zeven hoofdstukken. Hoofdstuk 1 helpt u kiezen tussen de opmaak van een plan-MER, het vragen van een ontheffing, of het voeren van het ‘onderzoek tot m.e.r.’. Hoofdstuk 2 geeft meer inzicht in de voorwaarden en de procedure voor het verzoek tot ontheffing. In Hoofdstuk 3 wordt de procedure ‘onderzoek tot m.e.r., waarbij de initiatiefnemer moet onderbouwen dat het plan geen aanzienlijke milieueffecten inhoudt, in 9 stappen doorlopen. Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5, nu nog in voorbereiding, zullen tekst en uitleg bij de opmaak van een plan-MER, en de verwerking van het onderzoek tot m.e.r. of het plan-MER in het ruimtelijke uitvoeringsplan. Wie goed op de hoogte is van de mer-regelgeving, en zeker is dat het door hem voorziene plan geen aanleiding geeft tot aanzienlijke milieueffecten kan hoofdstuk 1 overslaan en van start gaan met hoofdstuk 3. Meer informatie over te gebruiken datasets en methodieken, voorbeelden en nuttige literatuur, kan u vinden in de hoofdstukken 6 en 7.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
5/56
versie 2.2
augustus 2009
Hoofdstuk 1: Opstarten planningsproces Een planningsproces wordt opgestart om ruimtelijke doelstellingen te realiseren, en om de voorziene acties uit een ruimtelijk structuurplan uit te voeren. Verschillende actoren en stakeholders worden betrokken bij een planningsproces en hebben elk hun eigen rol en verantwoordelijkheid. De overheid die beslist over de start van het proces en de doelstelling, heeft als taak de ruimtelijke doelstelling te bewaken. Daarnaast hebben de belangrijkste adviserende instanties, ruimtelijke planners, externe deskundigen elk hun eigen taak en geven gezamenlijk vorm aan het proces en sturen het resultaat. Het resultaat van een planningsproces kan zijn dat een (of meer) ruimtelijke uitvoeringsplannen opgemaakt worden
Ruimtelijke plannen vallen onder het toepassingsgebied van de plan-m.e.r.-regelgeving. Heel vroeg in het planningsproces zult u als initiatiefnemer van een plan moeten nagaan of u een plan-MER moet opmaken dan wel een ‘onderzoek tot m.e.r.’ moet voeren. In essentie komt het maken van deze keuze neer op het beantwoorden van de vraag: ‘Kan het plan aanleiding geven tot aanzienlijke milieueffecten?’ Om deze vraag te beantwoorden moet u eerst goed nadenken over doelstelling, reikwijdte en gewenste detailleringsgraad van het RUP. Dit doet u in de allereerste fase van het planningsproces. Na het bepalen van de doelstelling, detailleringsgraad en reikwijdte wordt het mogelijk een inschatting te maken van de eventuele milieueffecten die het gevolg kunnen zijn van het plan.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
6/56
versie 2.2
augustus 2009
Vermoedt u geen aanzienlijke milieueffecten, dan kunt u de procedure ‘onderzoek tot m.e.r.’ doorlopen. In deze procedure schrijft u een motivering om de adviserende instanties en de Dienst Mer van de Vlaamse overheid te overtuigen van deze visie. In sommige gevallen zijn er wel aanzienlijke milieueffecten, en werden de effecten reeds voldoende beschreven in een onderzoek dat voldoet aan de essentiële kenmerken van de milieueffectrapportage. In dat geval kan je met een ‘gemotiveerd verzoek tot ontheffing’ aan de dienst Mer vragen of dit effectief zo is. In de andere gevallen is de opmaak van een plan-MER verplicht.
Oordeelt de dienst Mer, na het doorlopen van het ‘onderzoek tot m.e.r.’ dat er wel degelijk aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden door het plan, of oordeelt ze dat niet voldaan is aan de randvoorwaarden bij het verzoek tot ontheffing, dan is de opmaak van een plan-MER alsnog verplicht.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
7/56
versie 2.2
augustus 2009
1.1 Omschrijf het voorgenomen plan Een planningsproces dat voorafgaat aan de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan/BPA kan gezien worden als een herhalend proces, waarbij de oorspronkelijke doelstelling omgezet wordt in een voorstel van ruimtelijk uitvoeringsplan/BPA. Vanuit drie invalshoeken wordt het plan vorm gegeven •
•
•
de betrokken actoren of stakeholders bij de start wordt besproken/bepaald hoe administraties, besturen, betrokkenen en de bevolking betrokken zullen worden bij de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan/BPA en hoe de communicatie zal verlopen; sommige actoren moeten betrokken worden, andere kunnen een cruciale rol spelen bij de verdere uitvoering van het plan Het programma en de verschillende beoordelingen van het plan de onderbouwing van een ruimtelijk uitvoeringsplan/BPA berust eveneens op verschillende effectbeoordelingen (watertoets, ruimtelijk veiligheidsrapport,..) die de initiatiefnemer, de ruimtelijk planner en de betrokken actoren in staat stellen met kennis van zaken een keuze te maken. Let wel, de effectbeoordelingen zelf maken geen keuze maar bevatten informatie. de ruimtelijke visie een ruimtelijk planner is verantwoordelijk voor de opmaak van het RUP, en zorgt ervoor dat er een ruimtelijk kwalitatief ontwerp wordt opgemaakt dat rekening houdt met de draagkracht van de omgeving
schema: opstarten van een planningsproces Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
8/56
versie 2.2
augustus 2009
Het actorenoverleg, de verschillende beoordelingen leveren niet steeds hetzelfde resultaat als de ruimtelijke visie, vandaar dat een afweging tussen mogelijke conflicten noodzakelijk is. De gegevens uit het volledige planningsproces spelen zowel voor als na de afweging van conflicten een rol. Hieronder wordt dieper ingegaan op enkele belangrijke onderdelen van het ruimtelijk uitvoeringsplan/BPA: de verhouding met het structuurplan, de relatie met art 4 van het DRO (duurzame ontwikkeling) en het bepalen van doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad.
a. Bepaal de verhouding tussen voorgenomen plan en het ruimtelijk structuurplan Alle ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgemaakt ter uitvoering van een structuurplan. Het is dan ook logisch dat een voorgenomen plan voortvloeit uit een structuurplan. Deze relatie moet dan ook expliciet worden omschreven om de doelstelling hieruit te kunnen afleiden. De relatie tussen het voorgenomen plan en het structuurplan is tevens van belang om het hiërarchische geheel te duiden waar het voorgenomen plan deel van uitmaakt.
b. Bepaal doel, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan. De eerste stap bij de start van een planningsproces dat normaliter zal leiden tot een nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan is het zorgvuldig bepalen van doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad: Waarom start je met dit planningsproces, waarom maak je dit RUP? Wat wil je met dit RUP behandelen en wat niet? Welk schaalniveau zal je hanteren? Het is van cruciaal belang deze vragen al bij aanvang van het proces te beantwoorden om het verdere planningsproces efficiënt te kunnen voeren. Bekijk ook de voorbeelden die bij dit onderdeel horen. Doelstelling van een voorgenomen plan: □ kan al zeer vroeg in het planningsproces worden vastgesteld. □ geeft in algemene termen het doel van het voorgenomen plan weer. Het abstractieniveau waarop de doelstelling geformuleerd is bepaalt de bewegingsruimte die rest voor het proces en de beslissingen over het plan. □ dient als leidraad om mogelijke alternatieven onder meer voor de locatie en/of de inrichting van programmaonderdelen van het voorgenomen plan aan te duiden, en geeft al een eerste globale indicatie van het mogelijk economisch, maatschappelijk en milieueffect. Reikwijdte van een voorgenomen plan: □ wordt bij het begin van het planningsproces bepaald. □ bevat zowel een territoriale aanduiding (geen grafische aanduiding met grenzen maar eerder een schets, een zoekzone) als een aanduiding van de verschillende beleidsdomeinen waarover de intiatiefnemer samen met het ruimtelijk aspect een beslissing wenst te nemen. □ is onderhevig aan verfijning en aanpassing aan de hand van de opgedane inzichten in het lopende planningsproces waaronder het actorenoverleg en het m.e.r.-proces. Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
9/56
versie 2.2
augustus 2009
Detailleringsgraad van het voorgenomen plan □ is gekoppeld aan de doelstelling en de reikwijdte en kan eveneens worden omschreven bij het begin van het planningsproces. Net zoals de reikwijdte kan en zal de detailleringsgraad evolueren met de inzichten van het lopende planningsproces □ is onderhevig aan verfijning en aanpassing aan de hand van de opgedane inzichten in het lopende planningsproces waaronder het actorenoverleg en het m.e.r.-proces.
Te behandelen alternatieven Het onderzoeken van redelijke alternatieven is zowel vereist voor het planningsproces als voor de milieueffectrapportage voor het plan. Op basis van de doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan moet nagegaan worden of er alternatieve instrumenten kunnen ingezet worden, of er locatiealternatieven of inrichtingsalternatieven voor het voorgenomen plan mogelijk zijn. Alternatieve instrumenten stellen uiteraard de doelstelling niet in vraag maar zijn verschillende wijzen om de doelstelling te realiseren. Voor de doelstelling “voorzien van een bijkomend woningaanbod” kunnen volgende alternatieven bekeken worden: • er wordt een nieuwe woonwijk aangelegd • de dichtheid in de bestaande woonwijken wordt verhoogd • leegstaande woningen worden terug in gebruik genomen Lokatiealternatieven gaan enkel over de locatiekeuze om de doelstelling te realiseren. Bijvoorbeeld kunnen verschillende gebieden vergeleken worden waar een nieuwe woonwijk kan worden aangelegd. Ook hier is het niet de bedoeling om de doelstelling te wijzigen. Inrichtingsalternatieven geven verschillende mogelijkheden weer om de doelstelling op een specifieke lokatie te realiseren. Afhankelijk van de doelstelling, de reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan en de relatie met het ruimtelijk structuurplan, kan het onderzoek zich beperken tot één of meer types alternatieven. Een plan-MER voor een voorgenomen plan bevat de milieubeoordeling van de alternatieven die op het planniveau van belang zijn.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
10/56
versie 2.2
augustus 2009
Welke alternatieven? Het nul-alternatief Het nul-alternatief moet altijd aan bod komen. Het nul-alternatief geeft de situatie weer die zich voordoet wanneer het voorgenomen plan niet doorgaat en het huidige beleid verder gezet wordt. Andere alternatieven die redelijk en realistisch zijn - ‘redelijk’: De alternatieven moeten rekening houden met het doel, en de geografische werkingssfeer onder meer in functie van de mogelijke milieueffecten van het voorgenomen plan -
‘realistisch’: De alternatieven moeten uitvoerbaar zijn. Ze moeten een oplossend vermogen hebben. De kostprijs speelt in eerste instantie niet mee.
Heeft een voorgenomen RUP enkel als doel een bepaalde bestemming te verfijnen, dan kan het alternatievenonderzoek zich beperken tot het behandelen van het nul-alternatief en inrichtingsalternatieven. Wanneer het plan opgemaakt wordt om op korte termijn een specifiek project te realiseren, is het belangrijk de verhouding tussen het voorgenomen plan en de kenmerken van het project duidelijk weer te geven. Indien de detailleringsgraad van het voorgenomen plan volledig op maat van het project is, zal de beoordeling van het plan ook moeten ingaan op het project. Indien het plan zo is opgevat dat dit het kader kan vormen voor allerhande projecten, waaronder het specifiek geval, moet de beoordeling in de eerste plaats op het abstractieniveau van het plan blijven. Voor de realisatie van projecten op het terrein kan de project-m.e.r.-plicht gelden om de specifieke effecten op niveau van het project na te gaan. De concrete interactie plan-m.e.r. en project- m.e.r. in gevallen waarvoor in functie van de realisatie van één of meerdere projecten op het terrein één of meerdere project-m.e.r.’s nodig kunnen zijn, zal in een latere versie van de handleiding aan bod komen
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
11/56
versie 2.2
augustus 2009
Voorbeelden van doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad: (zal bij de uitwerking van hoofdstuk 4 worden aangevuld met voorbeelden die duidelijk plan-MER plichtig zijn)
RUP voor de opmaak van een bedrijventerrein: DOELSTELLING
Bestemmen van het lokaal bedrijventerrein bestemmen, voorzien door het structuurplan.
REIKWIJDTE
-
4,5 ha bruto bedrijventerrein, aansluitend bij de kern, voor herlokalisatie van in de gemeente gevestigde bedrijven
DETAILLERINGSNIVEAU - één bestemmingsvoorschrift voor het uitgeefbaar bedrijventerrein, waarin productieactiviteiten en transport en logistiek worden toegelaten. - bijzondere aandacht voor de overgang naar de omliggende gebieden; - maximale perceelsgrootte moet worden vastgelegd; - andere inrichtingsvoorschriften kunnen het resultaat zijn van het planningsproces of van het mer-proces, maar horen niet tot het voorgenomen detailniveau
RUP voor de ontwikkeling van een woonuitbreidingsgebied: DOELSTELLING
REIKWIJDTE -
Inrichten van een woonuitbreidingsgebied (WUG)
-
WUG nummer 12 inrichten, eventueel met inbegrip van de aanpalende woongebieden langs de bestaande wegen; aanvullend zal het sociale beleid van de gemeente aangeven of en waar er woningen voor specifieke doelgroepen nodig zijn
DETAILLERINGSNIVEAU
- aanduiden van wegenis, voortuinstrook, bebouwbare gebieden, tuinen, speelplein op niveau van het WUG, - elk met een specifiek voorschrift over bouwwijze, bouwhoogte-maatvoeringmateriaalgebruik, groenaanleg, hekken, hagen en alle aanverwante bepalingen
RUP voor het aanpassen van een bestaand BPA: DOELSTELLING
Aanpassen van de voorschriften uit een bestaand BPA zodat het tegemoet komt aan de nieuwe maatschappelijke verwachtingen
REIKWIJDTE
-
bouwhoogtes in het BPA aanpassen, nieuwe functies (zoals een crèche en een school) mogelijk maken.
DETAILLERINGSNIVEAU
- gelijkaardig aan de detailleringsgraad van het geldende plan
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
12/56
versie 2.2
augustus 2009
c. Geef de relatie met duurzame ontwikkeling (DRO art 4) Artikel 4 van het DRO luidt als volgt: “De ruimtelijke ordening is gericht op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling waarbij de ruimte beheerd wordt ten behoeve van de huidige generatie, zonder dat de behoeften van de toekomstige generaties in het gedrang gebracht worden. Daarbij worden de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar afgewogen. Er wordt rekening gehouden met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de culturele, economische, esthetische en sociale gevolgen. Op deze manier wordt gestreefd naar ruimtelijke kwaliteit.” Om de gevolgen voor het leefmilieu beter te kunnen schatten bij de besluitvorming over een RUP wordt een methode aangereikt, de plan-m.e.r.. Het is namelijk de doelstelling om te komen tot een duurzame ruimtelijke ordening. Duurzame ontwikkeling betekent dat met de drie pijlers rekening gehouden wordt namelijk leefmilieu, economie en het sociale zonder dat een van de pijlers een prioriteit heeft boven een ander. Om met de drie pijlers van duurzame ontwikkeling rekening te kunnen houden is het belangrijk dat eerst de doelstelling, de reikwijdte en de detailleringsgraad van het plan duidelijk geformuleerd worden in het begin van het planningsproces. Op basis van die omschrijving kan parallel met het voorbereidende planningsproces het onderzoek gebeuren of er al dan niet een plan-MER dient opgemaakt te worden. Indien een plan-MER dient opgemaakt te worden of indien het onderzoek tot plan-m.e.r. moet opgemaakt worden is de doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van belang daar dit zal bepalend zijn om na te gaan wat in het onderzoek van belang is. Om artikel 4 van het DRO zo goed mogelijk na te streven is het tevens essentieel om de effectbeoordeling zo vroeg mogelijk in het planningsproces aan te vatten, zodat ze parallel met het planningsproces kan verlopen en dat er een wisselwerking, een interactie is tussen beide. Het moeten communicerende vaten zijn. Indien een effectbeoordeling pas start na de opmaak van een voorontwerp RUP is het ook een effectbeoordeling ex post eerder dan ex ante. Een ex post beoordeling heeft tevens het nadeel dat er met de resultaten nog weinig rekening kan gehouden worden omwille van het planningsproces dat al doorlopen is.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
13/56
versie 2.2
augustus 2009
1.2 voorgenomen wijzigingen ten opzichte van het geldend plan Een voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan is zelden beperkt tot één enkelvoudige doelstelling, die aanleiding geeft tot een eenvoudige wijziging van het geldend plan. Om te beginnen valt het voorgenomen plan slechts zelden samen met een gebied dat overal dezelfde bestaande toestand heeft, verder voorziet het geldend plan veelal verschillende gebieden met een ander voorschrift,. Dit wil zeggen dat om de effecten van het voorgenomen plan te kunnen beoordelen, er duidelijke verschillen zullen zijn door de verschillen in de bestaande toestand, en verschillen tegenover de situatie als het plan niet zou worden goedgekeurd. Om de impact van het voorgenomen plan te kunnen omschrijven, moet er nagegaan worden in welke mate het voorgenomen plan verschilt van het geldend plan en op welke wijze er omgegaan wordt met de bestaande toestand. Een mogelijke methodiek om hier concreet zicht op te krijgen is het opdelen van het voorgenomen plan in planonderdelen. Na het vaststellen van de doelstelling, reikwijdte en detailleringgraad, ga je na of het vastleggen van deze elementen in een RUP aanleiding geeft tot wijzigingen van het geldend plan en bespreek je dit hier beknopt. Daarna ga je over tot het opdelen van het voorgenomen plan volgens verschillende planonderdelen met als doelstelling aan te geven waar de verschillen met het geldend plan zich voordoen: stap A en B. a. Eerst deel je het voorgenomen plan op in planonderdelen. b. Vervolgens vergelijk je elk planonderdeel met het huidig geldend plan en de bestaande toestand. Dit doe je aan de hand van 3 indicatoren: activiteiten, bodemafdekking en bestaande toestand.
a. Deel het voorgenomen plan op in planonderdelen Een planonderdeel is een gedeelte van het grafisch plan van het RUP waarvoor het volgende geldt: o
het verschil tussen de mogelijkheden van het geldend verordenend plan en de mogelijkheden van het voorgenomen plan is voor heel het planonderdeel gelijk
o
de verhouding tussen de bestaande toestand en de mogelijkheden uit het voorgenomen RUP is voor heel het planonderdeel gelijk.
Het grafisch plan bestaat uit één of meer planonderdelen. Planonderdelen kunnen overlappen, bijvoorbeeld in het geval van overdrukken of reservatiestroken.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
14/56
versie 2.2
augustus 2009
Voorbeeld bij stap 2A:
planonderdelen voor NZM-Grit te Dessel: Situering:
Huidige toestand
Geldend plan
Voorgenomen plan
De beschrijving van de mogelijke milieueffecten zal worden besproken aan de hand van de vijf onderscheiden onderdelen van het voorgenomen plan, namelijk: A. het bevestigen van het grootste deel van het bestaande gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s in functie van het bestaande bedrijf en het bevestigen van een deel van het natuurgebied B. het bevestigen van de bestemming van een deel van het natuurgebied dat momenteel in gebruik is door het bedrijf, waarbij natuurherstel wordt verplicht C. het herbestemmen van een klein deel van het natuurgebied naar bedrijventerrein in het gebied waar al sinds 1930 opslag gebeurt in functie van het bestaande bedrijf D. het herbestemmen van een klein deel van het bestaande gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s naar natuurgebied; dit deel is momenteel niet in gebruik door het bedrijf E. het herbestemmen van een klein deel van het natuurgebied in functie van het bestaande bedrijf; dit deel is een uitbreiding van het bestaande bedrijf
A
C B
D
E
A
Grafische weergave van de onderscheiden planonderdelen in functie van screening
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
15/56
versie 2.2
augustus 2009
b. Kenmerken van elk planonderdeel: - de mate waarin het voorgenomen plan andere activiteiten stedenbouwkundig vergunbaar maakt - de mate waarin het voorgenomen plan de mogelijke bodemafdekking wijzigt - de wijze waarop het voorgenomen plan omgaat met de bestaande, stedenbouwkundig vergunde toestand. indicator 1: Activiteiten Zijn er verschillen tussen de stedenbouwkundig vergunbare activiteiten uit het huidig geldend plan en de stedenbouwkundig vergunbare activiteiten uit het voorgenomen plan? Een stedenbouwkundig vergunbare activiteit is:
activiteiten waarvoor het volgens het geldend stedenbouwkundig voorschrift mogelijk is om een stedenbouwkundige vergunning af te leveren
activiteiten waarvoor geen stedenbouwkundige vergunningplicht geldt
activiteiten die stedenbouwkundig vergunbaar zijn op basis van wettelijk geregelde uitzonderingsmaatregelen zoals art 145bis DRO, of het besluit ivm vergunbare functiewijzigingen indicator 2: Bodemafdekking Laat het voorgenomen plan ten opzichte van het geldend plan een wijziging toe van de totale bodemafdekking binnen het planonderdeel? Bodemafdekking is elke permanente ingreep waardoor regenwater niet rechtstreeks in de bodem kan dringen, zoals ondermeer het geval is bij gebouwen, niet-waterdoorlatende verhardingen, vijvers met vijverfolie of klei, serres. Wanneer het plan geen bepalingen bevat die de bodemafdekking impliciet of expliciet beperken, wordt er vanuit gegaan dat in het gehele planonderdeel de bodem mag afgedekt worden. indicator 3: Bestaande toestand Hoe gaat het voorgenomen plan om met de huidige stedenbouwkundig vergunde of vergund geachte toestand op het terrein? De stedenbouwkundig vergunde of vergund geachte toestand is het geheel van werken en handelingen: -
die werden uitgevoerd conform afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen
-
waarvoor geen stedenbouwkundige vergunningsplicht geldt
-
die werden uitgevoerd op een moment dat de werken of handelingen niet onderworpen waren aan de stedenbouwkundige vergunningsplicht
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
16/56
versie 2.2
augustus 2009
1.3 maak een keuze tussen ‘gemotiveerd verzoek tot ontheffing’, ‘onderzoek tot m.e.r.’ en ‘opmaak plan-MER Om na te gaan welke procedure best wordt gevolgd, moet eerst en vooral nagegaan of er reeds ofwel een bestaande plan-MER is ofwel een andere beoordeling/rapportage die voldoet aan de essentiële kenmerken van een plan-MER.. Indien dit niet het geval is kunnen hoger genoemde indicatoren reeds een zicht geven, zowel per planonderdeel als voor het gehele plan De procedure voor een ontheffing kan gevolgd worden indien er : • ofwel een bestaande bestaande plan-MER voorhanden is en het voorgenomen plan of programma een uitwerking, wijziging, herziening of voortzetting van dat plan betekent en een nieuwe plan-MER geen extra/nieuwe gegevens zou aanbrengen. • ofwel in een andere bestaande beoordeling/rapportage al een systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te verwachten gevolgen voor mens en milieu gemaakt werd, die voldoet aan de essentiële kenmerken van een plan-MER (artikel 4.1.4; §2). Deze essentiële kenmerken zijn: o Een systematisch en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te verwachten gevolgen voor mens en milieu; o Kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie; o De actieve openbaarheid van de rapportage en van de besluitvorming over het plan Om de keuze te kunnen maken tussen het onderzoek tot m.e.r. of de opmaak van een planMER kunnen volgende indicatoren gehanteerd worden. Voor elke indicator kan worden aangegeven of het voorgenomen plan volgende veranderingen beoogd: Verwachte milieuimpact
Activiteiten
Bodemafdekking
Bestaande toestand
0
Geen impact
er worden geen andere activiteiten stedenbouwkundig vergunbaar gemaakt
er wordt geen wijziging van de totale bodemafdekking voorzien
het voorgenomen plan heeft enkel tot doel de bestaande stedenbouwkundig vergunde of vergund geachte toestand te bevestigen
1
Beperkte impact
er worden andere activiteiten stedenbouwkundig vergunbaar maar deze sluiten ofwel nauw aan bij de huidige vergunbare activiteiten of houden enkel de uitsluiting van bepaalde activiteiten in
er worden wijzigingen voorzien in de totale bodemafdekking, maar deze is ofwel niet omvangrijk in oppervlak, of stelt enkel een beperking van de totale bodemafdekking tov het geldend plan voor
het voorgenomen plan heeft tot doel de bestaande stedenbouwkundig vergunde of vergund geachte toestand te bevestigen, en laat ook bijkomende ontwikkelingen toe die nauw aansluiten bij de bestaande toestand
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
17/56
versie 2.2
2
Impact
augustus 2009
de toegelaten activiteiten zijn grondig verschillend tussen het voorgenomen plan en het geldend plan
de totale bodemafdekking neemt toe met een grote oppervlakte
het voorgenomen plan heeft tot doel om de bestaande stedenbouwkundige vergunde of vergund geachte toestand te verwijderen.
Wanneeer alle planonderdelen score 0 halen, kan je de procedure ‘onderzoek tot m.e.r.’ starten. Wanneer het voorgenomen plan en alle planonderdelen op de drie indicatoren 0 of 1 scoren, kan je de procedure ‘onderzoek tot m.e.r.’ te starten. alle planonderdelen score 0 of 1 dan kan onderzoek tot m.e.r. gestart worden maar als blijkt in de loop van het proces dat er toch aanzienlijke effecten te verwachten zijn (vb. t.g.v. de cumulatieve effecten van de verschillende planonderdelen) dan is het aangewezen om over te gaan tot de opmaak van een plan-MER. Wanneer het plan of een essentieel planonderdeel op één van de indicatoren 2 scoort, is er kans op aanzienlijke milieueffecten. Je kan starten met de eerste stappen uit het ‘onderzoek tot m.e.r.’. Het is wel mogelijk dat snel blijkt dat er toch aanzienlijke milieueffecten worden verwacht. Naarmate je meer ervaring hebt zal je deze inschatting gemakkelijker kunnen maken. De resultaten van deze scores kunnen meegenomen worden in het ‘verzoek tot raadpleging’ Uiteraard kan bij de voorbereiding of de rapportering blijken dat er toch aanzienlijke effecten kunnen optreden, in dat geval is de opmaak van een plan-MER vereist. Voor voorbeelden van onderzoeken tot m.e.r. die afgerond zijn, kan je zoeken in de mer-databank op www.mervlaanderen.be
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
18/56
versie 2.2
augustus 2009
1.5 wie neemt initiatief voor de planmilieueffectrapportage? Het principe voor de intiatiefnemer is: de initiatiefnemer voor het RUP is tevens de initiatiefnemer voor de plan-.m.e.r. verplichtingen. Voor de RUPs betekent dat: − voor de gewestelijke RUPs de Vlaamse Regering − voor de provinciale RUPs de deputatie − voor de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen het college van burgemeester en schepenen De mogelijkheid bestaat om een andere intiatiefnemer te hebben voor plan-m.e.r. verplichtingen dan degene voor het RUP, namelijk: de natuurlijke persoon of de privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon die zal optreden als enige aanvrager of houder van de vergunningen die vereist zijn voor het project of de projecten waarvoor het RUP het kader voor de vergunningen vormt. Dit wordt bekeken op het ogenblik dat de aanvraag tot het overnemen van de verplichtingen inzake planmilieueffectrapportage over ruimtelijke uitvoeringsplannen van de bevoegde overheid goedgekeurd wordt. Dit betekent dat de voorwaarde dat de aanvrager zal optreden als enige aanvrager of houder van vergunningen moet voldaan zijn op het ogenblik dat de beslissing over het overnemen van de verplichtingen genomen wordt. Naderhand kan het voorkomen dat het RUP het kader vormt voor andere activiteiten of vergunningen omdat een RUP een ruimtelijk plan is waarvan de overheid die het plan vaststelt uiteindelijk beslist wat opgenomen wordt en wat niet. Daarnaast is het ingevolge bepaalde sectorwetgevingen soms nodig om bepaalde activiteiten mogelijk te maken. Uiteraard moeten alle bijkomende elementen voldoende onderzocht zijn om opgenomen te kunnen worden in het voorgenomen plan. De projecten waarvoor deze mogelijkheid in eerste instantie bedoeld is, zijn bv. projecten van autonome gemeentebedrijven, Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen, Fluxys (gasleidingen), Elia (electricteitsleidingen), Brussels Airport (vroeger BIAC), de NMBS-groep (spoorwegen), VRT (radio- en TV infrastructuur zoals zendantennes), federale musea zoals het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, het ministerie van justitie (gevangenissen, gerechtsgebouwen), Aquafin (enkel voor gemeentelijke of provinciale RUPs voor RWZI’s en KWZI’s), golfclubs, De verplichtingen inzake plan-m.e.r. bevatten zowel het onderzoek tot m.e.r., de opmaak van een plan-MER of de aanvraag voor een ontheffing. Voor de overname van de verplichtingen is een specifieke procedure voorzien: − Er moet een aanvraagdossier opgemaakt worden. Dit aanvraagdossier moet een beknopte beschrijving van het voorgenomen project of de voorgenomen projecten van de aanvrager bevatten, alsook alle informatie die aantoont dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden voor overname van de verplichtingen.. − het aanvraagdossier wordt schriftelijk of elektronisch ingediend bij de bevoegde overheid, dit is de overheid die het RUP kan opmaken; − binnen een termijn van 30 dagen na de ontvangst van het aanvraagdossier wordt de beslissing bezorgd aan de aanvrager. Als de bevoegde overheid haar akkoord verleent voor het overnemen van de verplichtingen inzake plan-milieueffectrapportage over een RUP, legt de bevoegde overheid de voorwaarden voor de overname van die verplichtingen vast in de beslissing. Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
19/56
versie 2.2
augustus 2009
Onder ‘schriftelijk’ wordt verstaan een aanvraag die ingediend wordt per brief, per fax, per e-mail of die persoonlijk wordt overhandigd. Naast e-mail kan ook een elektronische toepassing op een website georganiseerd worden. Er werd voor geopteerd om zo weinig mogelijk administratieve formaliteiten te creëren. De aanvrager moet erover waken dat hij het aanvraagdossier bezorgt aan de bevoegde overheid. Zo ook moet de ontvangende overheid op haar beurt erover waken dat zij de bevoegde overheidsinstantie is. Indien de ontvangende overheid bij ontvangst van het aanvraagdossier tot de vaststelling komt dat zij niet bevoegd is, meldt zij dit aan de aanvrager en geeft zij in voorkomend aan welke overheidsinstantie bevoegd is. De termijn van 30 dagen om een antwoord te geven op het aanvraagdossier is een termijn van orde, waaruit volgt dat er geen sanctie verbonden is aan de redelijke overschrijding van deze termijn. De beslissing van de bevoegde overheid bevat : 1. het antwoord van de bevoegde overheid op het aanvraagdossier, en 2. indien er een akkoord gegeven wordt voor het overnemen van de verplichtingen inzake plan-m.e.r. over een RUP, de modaliteiten voor de overname van deze verplichtingen. Deze modaliteiten kunnen onder meer de geldigheidstermijn zijn voor de overname en afspraken voor de voorbereiding van de documenten en de procedurestappen. De bevoegde overheid bepaalt zelf hoe ze dit organiseert en welke instantie zij hierin betrekt. Bij overname van de verplichtingen inzake planm.e.r. over een RUP wordt overleg gepleegd tussen de bevoegde overheid en de aanvrager. Dit overleg garandeert dat de noodzakelijke elementen voor het RUP in de plan-MER onderzocht worden en ter beschikking gesteld worden. Uiteraard kan de dienst Mer in het kader van de planmilieueffectrapportage ook andere elementen bepalen die onderzocht moeten worden.
1.4 welke actoren worden betrokken bij het planningsproces (dit onderdeel wordt later aangevuld samen met hoofdstuk 3 en 4)
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
20/56
versie 2.2
augustus 2009
Hoofdstuk 2: ‘gemotiveerd verzoek tot ontheffing’ Eens doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het RUP bekend zijn, kunt u het de procedure starten voor een gemotiveerd verzoek tot ontheffing. De procedure voor een ontheffing kan gevolgd worden indien er : • ofwel een bestaande bestaande plan-MER voorhanden is en het voorgenomen plan of programma een uitwerking, wijziging, herziening of voortzetting van dat plan betekent en een nieuwe plan-MER geen extra/nieuwe gegevens zou aanbrengen. • ofwel in een andere bestaande beoordeling/rapportage al een systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te verwachten gevolgen voor mens en milieu gemaakt werd, die voldoet aan de essentiële kenmerken van een plan-MER (artikel 4.1.4; §2). Deze essentiële kenmerken zijn: o Een systematisch en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te verwachten gevolgen voor mens en milieu; o Kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie; o De actieve openbaarheid van de rapportage en van de besluitvorming over het plan Een bijzonder geval is wanneer er reeds een project-MER ter beschikking is. Immers, een projectMER voldoet aan de drie creteria zodat het in principe kan gehanteerd worden. Nochtans zal dit niet evident zijn, omdat men rekening moet houden met het voorwerp van het project in relatie tot het voorgenomen plan en de representativiteit van de uitgevoerde beoordeling voor de mogelijkheden die geboden worden in het voorgenomen plan, en de tijd die voorbijgegaan is sedert de opmaak van het projecMER. Bijvoorbeeld zijn de mogelijke milieugevolgen van een doorsnee bedrijventerrein veelal ruimer dan de milieugevolgen van één bedrijf. De praktijk zal moeten aantonen hoe deze drie punten concreet ingevuld worden en vooral het aspect van actieve openbaarheid van de rapportage en de besluitvorming. Voor de ontheffing dient een formeel verzoek bij de dienst Mer ingediend te worden. Dit verzoek bevat: • een beschrijving en verduidelijking van het voorgenomen plan, afbakening van het gebied • in voorkomend geval: de gegevens om het grensoverschrijdend overleg te voeren; • de verantwoording voor het verzoek en alle relevante gegevens om het te staven. De dienst Mer neemt een beslissing binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek. Het is een termijn van orde. Indien de dienst Mer merkt dat de beslissing niet binnen die termijn kan genomen worden moet ze de initiatiefnemer verwittigen en aangeven wanneer de beslissing wel genomen zal worden. Deze beslissing wordt betekend aan de initiatiefnemer en wordt bekendgemaakt.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
21/56
versie 2.2
augustus 2009
Hoofdstuk 3: ‘onderzoek tot m.e.r.’ Eens doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het RUP bekend zijn, kunt u het ‘onderzoek tot m.e.r.’ starten. Met dit onderzoek kunt u aantonen dat er geen aanzienlijke milieueffecten zijn. Als de dienst Mer op het einde van de procedure overtuigd is door de motivering, is de opmaak van een planMER niet nodig. De bewijslast ligt in deze procedure dus volledig bij de initiatiefnemer. Hij moet ook een aantal bij uitvoeringsbesluit vastgelegde instanties om advies vragen. Het doorlopen van de procedure ‘onderzoek tot mileueffectrapportage’ duurt 9 tot 15 weken. we onderscheiden drie fases in het onderzoek tot m.e.r. 1. voorbereidend onderzoek 2. samenstellen van het verzoek tot raadpleging 3. doorlopen van de voorgeschreven procedure Binnen de drie fases doorloop je zeven stappen: 1. voorbereidend onderzoek stap 1: ga na of er aandachtspunten zijn vanuit de huidige toestand van het milieu stap 2: ga na of een passende beoordeling verplicht is en ga na of het voorgenomen RUP kader kan zijn voor vergunningen van bijlage I/II-projecten uit de project-MER-regelgeving, ga na of het kan gezien worden als een klein gebied op lokaal niveau of een kleine wijziging en motiveer waarom er geen aanzienlijke milieueffecten zijn stap 3: ga na of er grensoverschrijdende of gewestgrensoverschrijdende effecten kunnen zijn 2. samenstellen van het verzoek tot raadpleging stap 4: stel het verzoek tot raadpleging op en voeg een conclusie toe waarin samenvattend gemotiveerd wordt dat er geen plan-MER nodig is 3. doorlopen van de voorgeschreven procedure stap 5: maak het verzoek tot raadpleging over aan de adviserende instanties stap 6: pas het verzoek tot raadpleging aan (op traceerbare wijze), na ontvangst van de adviezen stap 7: vraag de dienst Mer een beslissing te nemen over het onderzoek tot m.e.r.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
22/56
versie 2.2
augustus 2009
3.1 Voorbereiding Onder dit hoofdstuk worden voorbereidende onderzoeksstappen bij elkaar gebracht aan de hand van lijsten met vragen en afwegingen. Het is niet de bedoeling dat elk onderzoek tot m.e.r. uitgebreid ingaat op al deze vragen, maar dat de essentiële bevindingen en de decretaal vereiste motiveringen worden opgenomen in het verzoek tot raadpleging (zie hoofdstuk 3.2) Stap 1
a. Ga na of er aandachtspunten zijn vanuit de huidige toestand van het milieu. Hieronder wordt een eerste zicht gegeven in de mogelijke vragen die kunnen onderzocht worden vanuit de ligging van het plan. Deze lijst is uitgebreid, waarbij voorlopig gekozen is om een zo breed mogelijk overzicht te geven. Voor RUPs die slechts beperkte wijzigingen beogen, is het mogelijk dat veel vragen eigenlijk niet hoeven onderzocht te worden, omwille van de doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan Voor sommige vragen zijn er geen uniform verzamelde gegevens voor heel Vlaanderen beschikbaar. Deze worden aangeduid met een [*]. Indien deze vragen relevant zijn en kunnen beantwoord worden voor het voorgenomen plan, kunnen de bevindingen gerapporteerd worden in het verzoek tot raadpleging. Indien deze niet beschikbaar zijn, is in het kader van een onderzoek tot m.e.r. geen bijkomende motivering vereist. In verschillende vragen wordt verwezen naar de nabijheid van een gebied. ‘Nabij’ moet in het kader van het onderzoek tot m.e.r. geïnterpreteerd worden als ‘grenzend aan’ of ‘verbonden door een functionele relatie zodat er een aanzienlijke beïnvloeding kan zijn van het aandachtspunt’
Bodem -
Situeert het plangebied zich in een zone met natuurlijke bodems? [*]
-
Situeert het plangebied zich in een zone met kwetsbare bodems (plaggenbodem, podzolbodem, veenbodem)? Water
-
Situeert het plangebied zich in of nabij de waterwingebieden en bijhorende beschermingszones type I en II vastgesteld ter uitvoering van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer?
-
Situeert het plangebied zich in een zone die gevoelig is ten aanzien van grondwaterkwetsbaarheidskaart?
-
Situeert het plangebied zich in een zone die gevoelig is voor grondwaterstroming, infiltratie, overstromingsrisico’s? Fauna en flora
-
Situeert het plangebied zich in of nabij gebieden die op de biologische waarderingskaart zijn afgebakend als biologisch zeer waardevol, biologisch waardevol of complex van biologisch waardevol en zeer waardevolle elementen?
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
23/56
versie 2.2
augustus 2009
-
Situeert het plangebied zich in of nabij gebieden behorend tot het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en/of Integraal Verwevend en Ondersteunend Netwerk (IVON)?
-
Situeert het plangebied zich in of nabij gebieden die zijn afgebakend als pleister-, of broedgebieden, broedkolonies, slaapplaatsen, voedsel-, slaap- en seizoenstrek?
-
Situeert het plangebied zich in of nabij gebieden die zijn afgebakend als kwetsbaar of zeer kwetsbaar op de ecosysteemkwetsbaarheidskaarten voor verzuring, ecotoopverlies, eutrofiëring, verdroging, …?
-
Situeert het plangebied zich in of nabij gebieden die zijn aangeduid als bosgebied overeenkomstig de definitie van bos uit het bosdecreet?
-
Situeert het plangebied zich in of nabij: o De speciale beschermingszones (NATURA2000) overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; een gebied aangeduid overeenkomstig de Conventie van Ramsar inzake watergebieden van internationale betekenis; o Een beschermd duingebied of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied zoals aangegeven ter uitvoering van het decreet van 14 juli 1993 houdene maatregelen tot bescherming van de kustduinen o Erkende of Vlaamse natuurgebieden, natuurgebieden wetenschappelijke waarde en de ermee vergelijkbare gebieden[*]
met
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie -
Situeren zich in of nabij het plangebied beschermde monumenten, landschappen, stads- of dorpsgezichten?
-
Situeren zich in of nabij het plangebied gebouwen die zijn opgenomen in het register van bouwkundig erfgoed?
-
Situeert het plangebied zich in of nabij in de Landschapsatlas aangeduide zones zoals ankerplaatsen en relicten (zones, lijnen en punten)?
-
Situeert het plangebied zich in of nabij een vastgesteld erfgoedlandschap?
-
Situeert het plangebied zich in of nabij een archeologische zone? [*] Lucht
-
Situeert het plangebied zich in een zone waar momenteel een overschrijding van de luchtkwaliteitsdoelstellingen fijn stof en NOx plaatsvindt? Geluid
-
Situeert het plangebied zich in of in de nabijheid van geluidsgevoelige receptoren voor mens (vb woongebieden, ziekenhuizen, scholen, bejaardentehuizen, gemeenschapsvoorzieningen) en/of natuur (vb natuurgebieden, broedvogelgebieden)? [*]
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
24/56
versie 2.2
-
augustus 2009
Situeert het plangebied zich in of in de nabijheid van stiltegebieden? [*] Mens: ruimtelijk-functionele aspecten Mens: Mobiliteit
-
Situeert het plangebied zich in of in de nabijheid van gevaarlijke zwarte punten?[*] Mens: Hinder en risico’s
-
Situeert het plangebied zich in de nabijheid van Seveso-inrichtingen?
Zijn er nieuwe elementen die de initiatiefnemer doen twijfelen aan de doelstelling van het voorgenomen plan? ► Maak de afweging en pas eventueel de doelstelling van het voorgenomen plan aan. Zijn er geen nieuwe elementen ► Ga dan naar stap 2
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
25/56
versie 2.2
augustus 2009
Stap 2. b. Ga na of er een vermoeden is van aanzienlijke milieueffecten Om na te gaan of er aanzienlijke milieueffecten kunnen zijn, doorloop je parallel drie trajecten. Enerzijds ga je na of het plan kader is voor project-m.e.r.-plichtige projecten en of een passende beoordeling verplicht is, en of het al dan niet kan gezien worden als een kleine wijziging of een klein gebied op lokaal niveau . Anderzijds moet je steeds motiveren waarom er geen vermoeden is van aanzienlijke milieueffecten. Onderstaand schema geeft weer hoe beide trajecten elkaar beïnvloeden.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
26/56
versie 2.2
augustus 2009
b.1. Ga na of de opmaak van een passende beoordeling verplicht is. De passende beoordeling wordt voorgeschreven volgens artikel 36ter van het decreet Natuurbehoud, en is van toepassing indien het plan betekenisvolle impact kan hebben op speciale beschermingszones. Met speciale beschermingszones worden de habitatrichtlijngebieden en de vogelrichtlijngebieden bedoeld. Samen vormen zij het Natura2000-gebied. De passende beoordeling moet worden opgemaakt wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan -
het voorgenomen plan heeft niet te maken met het beheer van de speciale beschermingszone
-
op basis van de voortoets kan een betekenisvolle aantasting van de beschermde habitats of soorten uit de speciale beschermingszone niet worden uitgesloten.
De voortoets volgt de methodiek die door de Europese Commissie is vooropgesteld.1 De handleiding van de Europese Commissie biedt een matrix (figuur hieronder: stage 1 – screening) aan, op basis waarvan je kan aantonen dat aanzienlijke effecten inderdaad uitblijven. - beschrijving van de aard van het plan in het licht van de voortoets voor de passende beoordeling, met inbegrip van de samenhang met andere plannen of projecten - voortoets van het plan: identificeren van de verschillende onderdelen van het plan en beschrijving van het planonderdeel nagaan of het planonderdeel direct verband houdt met het beheer van een Natura 2000 site beschrijving van de specifieke samenhang van het planonderdeel met andere plannen of projecten beschrijving van de mogelijke effecten van het planonderdeel (alleen of in combinatie met andere plannen of projecten) op een Natura 2000 site motivering waarom deze effecten geen betekenisvolle aantasting zijn van de natuurlijke kenmerken van het SBZ (speciale beschermingszone) zijn reactie van de geraadpleegde administratie: Agentschap voor natuur en bos conclusie voor het volledige plan
-
1 European Commission – Environment DG (2001) Assessment of plans and projects significantly affecting Natura 2000 sites, Methodological guidance on the provisions of Article 6 (3) and (4) of the Habitats Directive 92/43/EEC, © European Communities, 2002, Luxembourg
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
27/56
versie 2.2
augustus 2009
Figuur: voortoets passende beoordeling: schema
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
28/56
versie 2.2
augustus 2009
Voorbeeld:
Onderzoek noodzaak passende beoordeling RUP Polderhoek Artikel 36 ter van het decreet Natuurbehoud bepaalt dat ieder plan dat - afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s - een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling. Het gaat om gebieden die door de Vlaamse regering zijn voorgesteld of aangewezen zijn als Speciale Beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG van 02.05.1979) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van 21.05.1992). Het plangebied ligt in de omgeving van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied in de zin van de Habitatrichtlijn (SBZ-H BE2500003 ‘Westvlaams Heuvelland’).
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
29/56
versie 2.2
augustus 2009
De speciale beschermingszone is aangeduid omwille van het voorkomen van volgende soorten en habitats: 4010 4030 6430 9120 9130 9160 91E0 1166
Noordatlantische vochtige heide met Erica tetralix Droge heide (alle subtypen) Voedselrijke ruigten Beukenbossen van het type met Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten (Ilici-Fagetum) Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum Eikenbossen van het type Stellario-Carpinetum Overblijvende of relictbossen op alluviale grond (Alnion glutinoso-incanae) Triturus cristatus - Kamsalamander
De afstand tussen het plangebied en de speciale beschermingszone bedraagt ongeveer 1 km. Tussen het plangebied en het SBZ zijn er geen directe relaties, omdat het bedrijventerrein is van het SBZ gescheiden door een heuvel, de waterscheiding tussen de Reutelbeekbeek en de Scheriabeek. De Reutelbeek is een andere zijbeek van de Polygonebeek. de Scheriabeek loopt door het plangebied, en mondt verderop uit in de Polygonebeek; het SBZ is gelegen langs de Polygonebeek, maar stroomopwaarts van de monding van de Scheriabeek; stroomafwaarts zijn er geen andere SBZ in de omgeving er wordt geen grondwater onttrokken door de bedrijven. Bijkomende activiteiten, bebouwing of verharding die een impact zou kunnen hebben op de soorten en habitats van de SBZ is bijgevolg niet aanwezig. Concluderend kan gesteld worden het ruimtelijk uitvoeringsplan geen plan is dat een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, en conform artikel 36ter van het decreet Natuurbehoud, geen passende beoordeling vereist is. Het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos is gunstig.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
30/56
versie 2.2
augustus 2009
b.2. Ga na of het voorgenomen RUP kader kan zijn voor vergunningen van bijlage I/II-projecten uit de project-MER-regelgeving Op basis van de doelstelling van het voorgenomen RUP, en de beschrijving van de mogelijke activiteiten ga je na of bepaalde projecten uit de bijlagen I of II van het ‘besluit van de Vlaamse Regering houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage van 10 december 2004’ toegelaten kunnen zijn. Is dit het geval dan is er een vermoeden dat er aanzienlijke milieueffecten kunnen zijn. De lijst met projecten is zeer uitgebreid, waardoor het in veel gevallen niet kan uitgesloten worden dat de stedenbouwkundige voorschriften dergelijke projecten stedenbouwkundig vergunbaar maken. Voorbeeld bij stap 2 beschrijving RUP uitbreiding bedrijventerrein: In het voorgenomen plan worden de mogelijke activiteiten beperkt tot de activiteiten van de bedrijven die momenteel op het bestaand bedrijventerrein zijn gevestigd. De huidige bedrijven op het bedrijventerrein Polderhoek hebben volgende activiteiten: - weven en breien van stoffen, extruderen van polypropyleengarens - productie van prefab-betonelementen - tuinaanleg - verwarmingsinstallaties - grond- en kabelwerken en persboringen - herstel en onderhoud van vrachtwagens - draaien en frezen van metalen onderdelen De confrontatie van deze activiteiten met de bijlagen I en II van het ‘besluit van de Vlaamse Regering houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage’ wijst uit dat geen enkele van de bestaande activiteiten voorkomt in bijlage I of bijlage II. Gezien het feit dat de stedenbouwkundige voorschriften de vergunbare uitbreidingen expliciet koppelen aan de bedrijven die behoorlijk stedenbouwkundig vergund zijn in het bestaande bedrijventerrein Polderhoek, vormt het voorgenomen plan niet het kader voor vergunningen van dergelijke projecten.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
31/56
versie 2.2
augustus 2009
b.3. Indien een passende beoordeling verplicht is of het voorgenomen plan kader vormt voor vergunningen van projecten die onder de project-m.e.r.plicht vallen, ga je na of dit plan kan gezien worden als een "klein gebied op lokaal niveau" of een "kleine wijziging" Wanneer in het voorgenomen plan bijlageI/II projecten mogelijk zijn, is de opmaak van een planMER verplicht, tenzij het voorgenomen plan gezien moet worden als een klein gebied op lokaal niveau of een kleine wijziging. - een klein gebied op lokaal niveau motiveer je vanuit de (ruimtelijke) context; je legt de nadruk op de relatieve omvang ten opzichte van de kenmerken van de omgeving - een kleine wijziging motiveer je aan de hand van het verschil tussen het geldend stedenbouwkundig voorschrift, en de doelstelling van het voorgenomen plan. Je toont vooral aan dat de wijzigingen van de toegelaten activiteiten slechts een beperkte wijziging in de mogelijke milieueffecten kunnen betekenen. Ook de bestaande toestand kan helpen om deze motivering te versterken.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
32/56
versie 2.2
augustus 2009
b.4. Ga na of er een vermoeden is van aanzienlijke milieueffecten Bij de bespreking van de mogelijke milieueffecten is het belangrijk welke milieudisciplines besproken moeten worden, en met welke diepgang en grondigheid. 2 Bij het beantwoorden van volgende vragen kom je te weten welke milieudisciplines belangrijk zijn bij de bespreking en motivering. Hier vindt je reeds een eerste indicatie van de te behandelen disciplines. De tekst die volgt op dit kader zal dit verder uitwerken en verklaren. Je maakt een ruimtelijk uitvoeringsplan, dus je bespreekt steeds de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’ Is, bij de vergelijking tussen de nulvariant en de uitvoering van het voorgenomen plan, het volgende het geval: A. er is een wijziging in de stedenbouwkundig vergunbare projecten ? zo ja, onderzoek ‘mens-gezondheid en veiligheid’, ‘energie- en grondstoffenvoorraden’, ‘bodem’, ‘water’, ‘atmosfeer’, ‘geluid en trillingen’, ‘licht’ en ‘stoffelijke goederen’. Vermoedelijk zal de bespreking van deze disciplines ook een relatie hebben met de disciplines ‘biodiversiteit’, ‘fauna en flora’, en ‘klimatologische factoren’ en ’landschappen, onroerend erfgoed en archeologie’ B. een wijziging in de hoeveelheid en aard (modal split, personen- en goederenvervoer) van vervoersbewegingen na de uitvoering van het plan dan in de nulvariant ? zo ja, onderzoek ‘mobiliteit’, ‘atmosfeer’ en ‘geluid en trillingen’ en “lucht”, “mensgezondheid” C. een wijziging in het watersysteem (waterlopen, oppervlaktewater, grondwater, infiltratie in bodem, overstromingsgebieden,…)? zo ja, onderzoek ‘bodem’, ‘water’, ‘landschap’, ‘biodiversiteit’ en ‘fauna en flora’ D. een wijziging in de aard, omvang en diepte van de mogelijke werken in en op de bodem (afdekking, vergraving, aandrukking, …)? zo ja, onderzoek ‘biodiversiteit’, ‘fauna en flora’, ‘energie- en grondstoffenvoorraden’ en ‘bodem (inclusief grondwater)’
E. een wijziging van het bodemgebruik ? zo ja, onderzoek ‘bodem’, ‘water’ ‘klimatologische factoren’, fauna en flora en ‘landschap’
Om een milieubeoordeling uit te voeren in het kader van een plan/planonderdeel, dient de initiatiefnemer zich een aantal vragen te stellen over het plan. Deze vragen kunnen in vier groepen opgesplitst worden, afhankelijk van de beschouwde invalshoek. De situeringsgerelateerde vraagstelling sluit aan bij de aandachtspunten van de huidige toestand in stap 1. Na -en naast- deze situeringsgerelateerde vraagstelling en de ingreepgerelateerde vraagstelling volgt ook de disciplinegerichte vraagstelling. Als vierde invalshoek is er de vraagstelling naar maatregelen.
2
De dienst BGP is een studie opgestart voor het opstellen van Sjablonen/vragenlijsten per milieudiscipline. Eens deze is afgerond zal de handleiding m.e.r. voor RUPs aangevuld en aangepast worden om de toepassing van de sjablonen of vragenlijsten te verduidelijken. Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
33/56
versie 2.2
augustus 2009
Deze benaderingen zijn niet los van elkaar te beschouwen. Disciplinegerichte vragen krijgen hun relevantie veelal uit een combinatie van een toetsing van de ingreep aan de ligging. Bijvoorbeeld zal een belangrijke toename van verharde oppervlakte een aandachtspunt worden als de locatie in kwetsbaar gebied is gelegen of als er geen mogelijkheden zijn om het hemelwater op te vangen, te infiltreren, af te voeren.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
34/56
versie 2.2
augustus 2009
a. Ingreepgerelateerde vraagstelling Uitvoeringsfase Ingrepen tijdens de uitvoeringsfase (bijvoorbeeld sloopwerken, graafwerken, bemaling, rooiwerkzaamheden) zijn in principe niet relevant om in de screeningsnota op te nemen, tenzij ze aanleiding geven tot een permanent effect. Permanente effecten zijn terug te brengen in effecten van ruimtebeslag Planrealisatiefase Is het voorgenomen plan kader voor vergunningen van projecten die leiden tot een belangrijke toename van verharding
een belangrijke toename in bebouwde oppervlakte (gebouwen) of een wijziging mogelijk maakt van het aantal bouwlagen en/of bouwhoogtes, een belangrijke toename in woningen, kantoren, recreatiemogelijkheden, handelszaken parkeeroppervlakte en/of bedrijven
Onderzoek dan de disciplines: Bodem Water Fauna en flora Mens-landbouw
Landschap Mens
Lucht Mens (functies, mobiliteit, hinder)
bouw van een ondergrondse constructie (zoals parkeergarage, tunnel, andere)
Bodem Water Landschap (archeologie)
vestiging van geluidsproducerende activiteiten
Geluid Mens (hinder)
vestiging van stof- en/of geurproducerende activiteiten, een belangrijke toename in verkeer
de aanleg van bovengrondse lijninfrastructuren
een lokale winning van delfstoffen
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
Lucht Mens (hinder) Geluid en trillingen Lucht Mobiliteit (verkeersveiligheid, congestie en hinder) Fauna en flora Landschap Mens (hinder: elektromagnetische straling) bodem
35/56
versie 2.2
augustus 2009
b. Disciplinegerichte vraagstelling In dit onderdeel is momenteel beperkt tot een beknopte beschrijving van de onderzoekselementen voor de diverse disciplines. In een volgende versie kunnen vragen worden uitgewerkt die specifiek gericht zijn op het behandelen van de verschillende disciplines in een onderzoek tot m.e.r. Mens: ruimtelijk functionele aspecten Het is van belang om rekening te houden met de mogelijke effecten vanuit het plan op de omgeving, maar evenzeer de beïnvloeding van de omgeving op het plan. Het aspect “ruimtelijke ordening” dat volgens het plan-m.e.r.-besluit dient te worden onderzocht in een onderzoek tot m.e.r., komt hier aan bod. Onder mens-sociaalorganisatorische aspecten worden volgende effectgroepen besproken:
Wijzigingen in functies
Wijziging in organisatie van de ruimte, in (opheffen doorsnijding/barrièrevorming en in externe bereikbaarheid
Beeld- en belevingswaarde: hiervoor wordt verwezen naar landschap
van)
Mens: Mobiliteit Onder mens-mobiliteit worden volgende effectgroepen besproken:
Wijziging verkeersafwikkeling (gemotoriseerd verkeer) o
Wijziging in ontsluitingsinfrastructuur (auto, openbaar vervoer, fietser en voetganger)
o
Wijzigingen in verkeersintensiteiten (toename/afname verkeer, soort te verwachten verkeer)
Wijzigingen op langzaam verkeer (wijzigingen in bereikbaarheid en doorwaadbaarheid)
Wijzigingen op openbaar vervoer (potentieel)
Mens: Hinder en risico’s Het is van belang om rekening te houden met de mogelijke effecten vanuit het plan op de omgeving maar evenzeer de beïnvloeding van de omgeving op het plan. Het aspect “gezondheid en veiligheid van de mens” dat volgens het plan-m.e.r. besluit dient te worden behandeld in een verzoek tot raadpleging, dient hier aan bod te komen, maar eveneens onder geluid, lucht en water. Ook “licht, warmte en stralingen” dient hier aan bod te komen. Onder mens – hinder en risico’s worden volgende effectgroepen begrepen: Mens – hinder o Lichthinder o Effecten slagschaduw Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
36/56
versie 2.2
augustus 2009
Mens – gezondheid o Stralingsimpact Mens – veiligheid o Explosie-gevaar en calamiteiten o Risico naar of vanuit Seveso-inrichtingen
De effecten van geluid, stofhinder, geurhinder, luchtverontreinigingshinder en risico op overstromingen worden verondersteld gevat te zijn onder geluid, lucht en water, en dienen hier in principe niet meer aan bod te komen.
Fauna en flora Onder fauna en flora worden volgende effectgroepen besproken:
Verlies van (zeer) waardevolle vegetaties, biotopen
Devaluatie van biotopen (vb structuurkwaliteit van waterlopen/oevers)
Risico op verstoring van (zeer) waardevolle biotopen via geluid, grondwater, aanwezigheid van mensen
Bepaalde zaken met betrekking tot verstoring worden beschouwd als via indirect effect geïntegreerd in andere hoofdstukken zoals mogelijke effecten via wijziging oppervlaktewaterkwaliteit (“oppervlaktewater”), wijziging grondwaterpeil (“grondwater”), geluid (“geluid en trillingen”), …
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Bij Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie dient nagegaan te worden of het plan en de daaruit mogelijk voortvloeiende ontwikkelingen een aanzienlijk effect kunnen veroorzaken op de landschappelijke en historische waarden van het gebied. Deze driedeling betekent niet dat deze aspecten los van elkaar staan. De samenhang tussen deze aspecten is net één van de uitgangspunten. Erfgoedaspecten maken immers integraal deel uit van het landschap. Een belangrijk punt is dat het plan landschappelijk inpasbaar is in de omgeving. Vanuit dit oogpunt is het dan ook goed te weten in welk “type landschap” het plan gerealiseerd wordt, m.n. in stedelijk gebied, in verstedelijkt gebied, in een haven- of industrieel landschap of in de “open ruimte” of landelijk gebied. Onder “Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie” moeten volgende effectgroepen in aanmerking genomen worden:
Wijziging landschapsstructuur
Relatiewijzigingen (context)
Wijzigingen aan het bouwkundig erfgoed
Risico’s op verstoring of vernietiging van archeologische waarden
Wijziging aan perceptieve kenmerken en belevingswaarden
Bodem Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
37/56
versie 2.2
augustus 2009
Onder bodem worden de effecten op bodem en geologie begrepen. Er wordt hierbij van uitgegaan dat effecten zoals verdichting van de bodem steeds een beperkt belang hebben en/of in voldoende mate voorkomen worden of geremedieerd worden (soort voorzorgsprincipe) zodat de effecten nooit als aanzienlijk hoeven beschouwd te worden.
Water Onder grondwater worden volgende effectgroepen begrepen:
grondwaterhuishouding
grondwaterkwaliteit
Onder oppervlaktewater worden volgende effectgroepen begrepen:
oppervlaktewaterhuishouding
oppervlaktewaterkwaliteit
Effecten op de structuurkwaliteit worden hieronder begrepen, voor zover deze een invloed kunnen hebben op de waterhuishouding (vb versnelde afvoer in de waterloop door wijziging meandering, door plaatsen van kunstwerken of andere). Onder fauna en flora worden eventuele afgeleide effecten onderzocht.
Lucht en klimaat Zowel de verkeersemissies (hoofdzakelijk NOx en fijn stof), de verwarmingsemissies bij gebruik van fossiele brandstoffen (waaronder CO en SO2) en mogelijke emissies van landbouw (NH4) en industrie (allerlei) zijn belangrijk onder lucht en dus ook voor het klimaat. De aandacht dient te worden gevestigd op zowel emissies veroorzaakt door activiteiten binnen het plan als immissies vanuit activiteiten in de omgeving die een invloed kunnen hebben op het plan. Onrechtstreekse of secundaire luchtverontreiniging (bijvoorbeeld ozonvorming, “zure regen”, …) wordt hier niet behandeld, omdat het zeer complex is en afhangt van verschillende randvoorwaarden die dikwijls niet via het plan beïnvloed kunnen worden (bijvoorbeeld klimatologische aspecten). De wijzigingen in geur en stof, eveneens aspecten die onder de noemer lucht vallen, komen hier bondig aan bod. Deze aspecten zijn nu zeer sterk gebonden aan specifieke projecten en activiteiten, waardoor op planniveau in veel gevallen geen uitspraken kunnen worden gedaan. De wijziging op klimaatverandering (verandering broeikasgassen: bepalend = CO2) wordt niet rechtstreeks beoordeeld in een onderzoek tot m.e.r.. Er kan van worden uit gegaan dat de meeste plannen waarvoor een onderzoek tot m.e.r. kan worden opgesteld, en waarvoor geen milieueffectrapport wordt gevraagd, geen aanzienlijke impact zullen hebben op klimaat in het algemeen. Onder lucht worden volgende effecten begrepen:
Wijziging luchtklimaat o
Wijziging emissies gebouwenverwarming
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
38/56
versie 2.2
augustus 2009
o
Wijziging emissies wegverkeer
o
Wijziging emissies industrie
Wijziging in geur
Wijziging in stofimmissie
Geluid Zowel het gegenereerd verkeer als de uitgeoefende activiteiten die binnen het plan zijn toegelaten (bijvoorbeeld industriële of recreatieve activiteiten) kunnen voor geluidsproductie zorgen. De aandacht dient naast de door het plan veroorzaakte geluidsproductie ook te gaan naar activiteiten in de omgeving buiten het plangebied die een invloed kunnen betekenen op het plan (effecten in beide richtingen dus: van de omgeving op het plangebied en van het plangebied op de omgeving). Onder geluid worden volgende effecten begrepen: Wijziging geluidsklimaat:
Wijziging omgevingsgeluid
Wijziging specifiek geluid gelinkt aan planonderdelen
Er wordt van uit gegaan dat, indien er aanzienlijke effecten zijn van trillingen, er minstens aanzienlijke effecten van geluid zullen voorkomen. Daarnaast kan op planniveau zelden een relevante uitspraak over trillingshinder worden meegegeven en kunnen eventuele permanente effecten van trillingen op ontwerpniveau vermeden of voldoende beperkt worden. Er wordt in eerste instantie dan ook van uitgegaan dat de effecten van trillingen niet aanzienlijk zijn, ofwel niet kunnen worden onderzocht.
c. Milderende maatregelen Gedurende het voorbereidend onderzoek is het uitermate belangrijk ook na te gaan of en hoe bepaalde effecten kunnen gemilderd of vermeden worden. Omwille van het feit dat de initiatiefnemer van het plan bepaalde milieu-effecten ongewenst acht, of dat sommige effecten dermate omvangrijk worden dat het moeilijk is te motiveren dat ze niet aanzienlijk zijn, kunnen aanpassingen aan het voorgenomen plan wenselijk zijn. Het nagaan van mogelijke milderende maatregelen in een onderzoek tot m.e.r. hoort thuis bij het voorbereidend onderzoek. In het verzoek tot raadpleging ligt de nadruk op het rapporteren van de relevante elementen uit het onderzoek. Milderende maatregelen hoeven niet expliciet aan bod komen, maar kunnen evengoed vervat zitten in de beschrijving van de doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan in het verzoek tot raadpleging
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
39/56
versie 2.2
augustus 2009
Beschrijf de mogelijke effecten door het samengaan van de verschillende planonderdelen en de cumulatieve effecten. Uiteraard zal een globale bespreking van de mogelijke effecten van het gehele plan ook moeten aangeven of er bijkomende effecten zijn bij -
de combinatie van de verschillende planonderdelen.
-
het samengaan met andere plannen of ontwikkelingen in de omgeving
Hierbij is het van belang weer te geven welke effecten elkaar versterken, welke onverminderd blijven gelden, en in welke gevallen dit tot een andere beoordeling leidt. Een weergave in een tabel maakt dit beter duidelijk. Uiteraard moet een dergelijke tabel vergezeld gaan van een kwalitatieve bespreking. In sommige gevallen kan een kwantitatieve bespreking vereist zijn. Een tweede kader dient om aan te geven welke milieudisciplines bijzondere aandacht vergen bij de bespreking, ook hier aan de hand van enkele eenvoudige indicatoren.
Planonderdeel
Mens –gezondheid en veiligheid
Ruimtelijke ordening
Biodiversiteit
Fauna en flora
Energie- en grondstoffenvoorraden
Bodem
Water
Atmosfeer
Klimatologische factoren
Geluid en trillingen
Licht
Stoffelijke goederen
Cultureel erfgoed en archeologie
Mobiliteit
Landschap
Samenhang tussen disciplines
Voorbeeld van synthesetabel NZM Grit De planonderdelen van het voorbeeld uit stap 1A. werden beoordeeld. De samenvatting is terug te vinden in onderstaande tabel.
A
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
B
0
+
+
+
-
+
+
0
0
+
0
0
0
0
+
+
C
0
+
0
0
+
0
0
0
0
0
0
+
0
+
0
0
D
+
+
+
+
0
+
+
0
0
+
0
0
0
0
+
+
E
0
+
-
-
+
-
-
0
0
-
0
+
0
0
-
-
geheel
0
+
+
+
0
+
+
0
0
0
0
+
0
0
+
+
legende: / 0 +, ++ -, --
Het plan houdt geen wijziging in tov het geldend plan en de bestaande toestand, een beoordeling is dus niet van toepassing Er is geen effect of een zeer minimaal effect op deze discipline Er is een positief of een aanzienlijk positief effect voor deze discipline Er is een negatief of een aanzienlijk negatief effect voor deze discipline
De bespreking van het geheel is, zoals blijkt, geen optelsom. Het plan beoogt immers een herschikking van het bedrijventerrein en het natuurgebied zodat beide activiteiten beter kunnen functioneren. De negatieve effecten in het planonderdeel E komen duidelijk in beeld bij de disciplines biodiversiteit, fauna en flora, bodem, water, geluid en landschap. Voor het geheel van het plan kan je de effecten echter positief
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
40/56
versie 2.2
augustus 2009
beoordelen, aangezien er natuurherstel opgelegd wordt in planonderdeel B, en een niet-gebruikt deel D herbestemd wordt naar natuurgebied, waarop ook op lange termijn de natuurfunctie behouden blijft.
Blijkt uit het onderzoek inderdaad dat er geen aanzienlijke effecten kunnen optreden? ► Ga dan naar stap 3. Blijkt dat er toch aanzienlijke effecten kunnen optreden? ► Stop het onderzoek tot m.e.r. De opmaak van een plan-MER is verplicht.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
41/56
versie 2.2
augustus 2009
Stap 3: c. Ga na of er grensoverschrijdende of gewestgrensoverschrijdende effecten kunnen zijn. Om duidelijk weer te geven of er grensoverschrijdende effecten kunnen zijn, en of je in de loop van de procedure andere landen of gewesten op de hoogte moet brengen van het voorgenomen RUP, moet je dit bespreken. Dit heeft geen directe gevolgen voor de beoordeling, wel duurt de procedure langer.
Voorbeeld stap 3:
grensoverschrijdende effecten RUP Polderhoek Grens- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten Het uitvoeringsplan is gelegen op 7 km van de grens met Frankrijk (Comines, FR) en 3 km van het Waals Gewest (Comines-Warneton). Uit de motivering blijkt dat er geen aanzienlijke milieueffecten verwacht worden in de onmiddellijke omgeving van het voorgenomen plan. Gezien de afstand tot de grenzen, en het feit dat er geen directe relaties zijn van het plangebied met gebieden aan de overzijde van de grens, wordt aangenomen dat er zich geen bijkomende grensoverschrijdende effecten kunnen voordoen.
► Ga vervolgens naar stap 4.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
42/56
versie 2.2
augustus 2009
3.2 Opmaak verzoek tot raadpleging Stap 4. d. Op basis van het voorbereidend onderzoek, rapporteer je in het ‘verzoek tot raadpleging’ Op basis van het beknopte onderzoek in stappen 1 tot en met 3, maak je een kort en beknopt rapport, het ‘verzoek tot raadpleging’ waaruit blijkt dat er geen aanzienlijke milieueffecten zijn. Het “verzoek tot raadpleging” is het dossier dat u als initiatiefnemer aan de betrokken adviesinstanties bezorgt. 1. Inlichtingen en coördinaten van de initiatiefnemer 2. Beschrijving plan en afbakening van het plangebied: - Duidelijke omschrijving van de relatie tussen het voorgenomen plan en het structuurplan. Duidelijke omschrijving van de doelstelling, reikwijdte en detailleringsniveau van het voorgenomen plan 3. De actuele situatie op het terrein. Indien zich nu reeds milieuknelpunten voordoen, zullen deze in beeld gebracht worden. 4. beschrijven van de realistische alternatieven voor plan of voor onderdelen van het plan en het nulalternatief 5. Aangeven dat het plan in aanmerking kan komen voor een onderzoek tot m.e.r. Dit is een neerslag van de bevindingen uit de stappen 1 tot en met 3. 6. Toelichting hoe de beoordeling van de mogelijke effecten gebeurt en welke methodiek gebruikt wordt. 7. Voor de relevante milieudisciplines, en op basis van het onderzoek uit stap 2: een beschrijving en beoordeling van de milieueffecten van de geplande situatie - t.a.v. de actuele situatie op het terrein - en/of t.a.v. de situatie wanneer het plan niet doorgaat (nulalternatief) een analyse waarom geen aanzienlijke effecten verwacht worden en waarom geen planMER nodig is. 8. Een globale discipline overschrijdende beoordeling die rekening houdt met de cumulatieve effecten. 9. Een besluit waarin duidelijk aangegeven wordt dat voorgenomen plan geen aanzienlijke milieueffecten zal hebben. 10. Vermelding of het plan grensoverschrijdende effecten heeft en zo ja, de nodige gegevens voor grensoverschrijdende info-uitwisseling e. mogelijke opbouw van een verzoek tot raadpleging (zal worden aangevuld bij de uitwerking van hoofdstuk 4)
► Ga vervolgens naar stap 5.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
43/56
versie 2.2
augustus 2009
3.3 procedure ‘onderzoek tot m.e.r.’
Stap 5. e. Je maakt het verzoek tot raadpleging over aan de adviserende instanties Aan de hand van het “besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s” stel je vast wie advies moet geven over het verzoek tot raadpleging. Het verzoek tot raadpleging bestaat uit de neerslag van het onderzoek uit de stappen 2 tot en met 4 en een begeleidende brief. De dienst BGP van de Vlaamse overheid (LNE) kan hierbij voor begeleiding zorgen. Indien begeleiding wordt gevraagd aan BGP zullen zij ongeveer 2 weken na de vraag een adressenlijst en een typebrief bezorgen en nog een aantal hint en tips geven om je document “verzoek tot raadpleging” bij te stellen opdat het document de decretaal vereiste onderdelen zou bevatten en om de kwaliteit van de aangeleverde info te verhogen.
► Ga vervolgens naar stap 6.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
44/56
versie 2.2
augustus 2009
Stap 6. f. Na het ontvangen van de adviezen, kan je nog bijkomende motiveringen toevoegen en de adviezen (laten) samenvatten In het geval dat de binnengekomen adviezen wijzen op hiaten in de redenering, of op recentere of vollediger gegevens die intussen beschikbaar zijn, kan een eenvoudige aanvulling een antwoord bieden. Wanneer er opmerkingen gegeven worden bij de beschrijving van de effecten, de beoordeling of de gehanteerde methodiek, kan eveneens een aangepast voorstel worden opgemaakt. Je kan aan de dienst BGP vragen om een “geïntegreerd advies” op te stellen. De dienst Mer moet bij de beoordeling wel in staat zijn om de aangebrachte wijzigingen te traceren, en gaat na of de bijkomende motiveringen voldoende zijn om de conclusie te onderbouwen.
Ga vervolgens naar stap 7.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
45/56
versie 2.2
augustus 2009
Stap 7. g. Vraag de dienst Mer een beslissing te nemen over het onderzoek tot m.e.r. Maak het onderzoek, de lijst met aangeschreven instanties, de binnengekomen adviezen, in voorkomend geval ook het geïntegreerd advies opgemaakt door de dienst BGP en een eventuele bijkomende motivering over aan de dienst Mer met de vraag hierover een beslissing te nemen. In principe volgt de beslissing over het onderzoek tot m.e.r. binnen de 30 dagen, bij mogelijke grens- of gewestgrensoverschrijdende effecten volgt de beslissing binnen de 90 dagen.. Zodra deze beslissing beschikbaar is, voeg je ze toe aan de toelichtingsnota van het RUP. In ieder geval kan het RUP pas voorlopig worden vastgesteld door de bevoegde overheid eens de beslissing van de dienst Mer over het ‘onderzoek tot m.e.r.’ bekend is, en op voorwaarde dat uit de beslissing blijkt dat de geformuleerde conclusies correct zijn.
Dienst Mer akkoord met de conclusies van het onderzoek tot m.e.r.? ► Verwerk het onderzoek tot m.e.r. in de toelichtingsnota van het RUP. (zie hoofdstuk 4)
► RUP kan voorlopig vastgesteld worden. Dienst Mer niet akkoord met de conclusies van het onderzoek tot m.e.r.? ► De opmaak van een plan-MER is verplicht.
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
46/56
versie 2.2
augustus 2009
Hoofdstuk 4: opmaak plan-MER Dit deel is in voorbereiding
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
47/56
versie 2.2
augustus 2009
Hoofdstuk 5: Integratie in RUP-procedure Dit deel is in voorbereiding
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
48/56
versie 2.2
augustus 2009
Hoofdstuk 6: beschikbare gegevens en methodieken a. informatiebronnen Bodem Voor informatie over deze discipline kunnen volgende informatiebronnen een hulp zijn: •
Geoloket bodemkaart: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bodemkaart
•
Geoloket “bemestingsgebieden”: vlaanderen/landbouwgebieden
•
Watertoetskaart “infiltratiegevoelige bodems”: http://www.watertoets.be/richtlijnen-voortoepassing/kaarten
•
Databank Ondergrond Vlaanderen: http://dov.vlaanderen.be
http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-
Definities: kwetsbare bodem: bodem met hoge wetenschappelijke waarde gezien hun respectivelijk historisch belang (voor de plaggenbodems) en hun uitzonderlijke profielopbouw (podzolbodems). Op de bodemkaart resp. herkenbaar aan de ..m-codes (voor de plaggenbodem) en de ..g-codes voor de podzolbodems. Grondwater Voor informatie over deze discipline kunnen volgende informatiebronnen een hulp zijn: •
Geoloket Vlaamse Hydrografische atlas: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/vha
•
Watertoetskaart “grondwaterstromingsgevoelige gebieden”:http://www.watertoets.be/richtlijnen-voor-toepassing/kaarten
Oppervlaktewater Voor informatie over deze discipline kunnen volgende informatiebronnen een hulp zijn: •
Watertoetskaarten: http://www.watertoets.be/richtlijnen-voor-toepassing/kaarten
•
Geoloket waterkwaliteit: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/waterkwaliteit
•
VMM-waterkwaliteitsdatabank: http://www.vmm.be/geoview
•
Geoloket watertoets: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/watertoets
•
Geoloket overstromingskaarten: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/overstromingskaarten
•
Geoloket Vlaamse Hydrografische atlas: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/vha
•
Geoloket “zoneringsplannen”: http://geoloket.vmm.be/zonering
•
Debieten: http://www.lin.vlaanderen.be/awz/waterstanden
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
49/56
versie 2.2
augustus 2009
en http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/waterkwaliteit Fauna en flora Voor informatie over deze discipline kunnen volgende informatiebronnen een hulp zijn: •
SBZ: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/natura2000
•
VEN: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/ven
•
BWK: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bwk
•
Vismigratieknelpunten: http://www.vismigratie.be/bevraging-databank-vismigratieknelpunten
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Voor informatie over deze discipline kunnen volgende informatiebronnen een hulp zijn: •
Databank bouwkundig erfgoed: http://paola.erfgoed.net/sdx/inventaris
•
Onroerend erfgoed: www.onroerenderfgoed.be
•
Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed: www.vioe.be
•
Geoloket landschapsatlas en beschermd erfgoed: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/landschapsatlas
•
Project waardevolle bodems www.lne.be/themas/bodem/bodemkundig-erfgoed
(bodemkundig
erfgoed):
•
Bestemmingstypes Vlarebo: http://www.grondwijzer.be/pdf/bestemmingstypes.pdf
Lucht en klimaat Voor informatie over deze discipline kunnen volgende informatiebronnen een hulp zijn: •
Link naar luchtkwaliteit – CAR-Vlaanderen: http://www.lne.be/themas/milieu-enmobiliteit/gebiedsgerichte-aanpak/stedelijke-luchtkwaliteit
•
VMM meetnet: http://www.vmm.be/lucht/luchtkwaliteit/luchtkwaliteit
•
Bedrijfsemissies: VMM emissie inventaris
•
Vlaams Fijn-stofplan en industriële hotspots: www.vlaanderen.be/lucht http://www.lne.be/themas/luchtverontreiniging/actieplan-fijn-stof-in-industrielehotspot-zones
en
Geluid en trillingen Voor informatie over deze discipline kunnen volgende informatiebronnen een hulp zijn: •
Link naar de geluidsbelastingskaarten (wegen, spoorwegen en luchthaven) zijn op 27 maart 2009 goedgekeurd. Op korte termijn worden ook de kaarten voor agglomeraties Gent en Antwerpen goedgekeurd. (http://www.lne.be/themas/hinderen-risicos/geluidshinder/beleid/eu-richtlijn/goedgekeurde-geluidskaarten)
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
50/56
versie 2.2
augustus 2009
•
Link wegverkeerslawaai: http://wegen.vlaanderen.be/verkeer/geluid
•
Navigator Milieuwetgeving, Titel II van Vlarem, bijlage 2.2.1: Milieukwaliteitsnormen http://navigator.emis.vito.be/milnavvoor geluid in open lucht: consult/faces/consultatieOverzicht.jsp
Mens – Ruimtelijk / functioneel Voor informatie over deze discipline kunnen volgende informatiebronnen een hulp zijn: •
Link naar gewestplan, topografische kaarten, orthofoto’s en satellietkaarten AGIV: http://www.agiv.be/gis/diensten/geo-vlaanderen
•
Link naar kleurenorthofoto’s, buurtwegen, fietsroutenetwerk, … vanuit provinciale geoloketten: Oost-Vlaanderen: www.gisoost.be; West-Vlaanderen: www.giswest.be; Antwerpen: http://www.provant.be/bestuur/grondgebied/gis/geoloketten/lijst_geoloketten.jsp
•
Link naar fietsknooppuntenkaart: www.fietsnet.be
•
Link naar bedrijventerreinen: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bedrijventerreinen/
•
Link naar bodemgebruikskaart: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bodemgebruik/
•
Link naar overzicht ruilverkavelingsprojecten of landinrichtingsprojecten: www.vlm.be, klik door naar “projecten”
•
Link naar herbevestigde agrarische gebieden: link naar ruimtelijke ordening buitengebied: http://www2.vlaanderen.be/ruimtelijke/planningsprocessen/plpr_bg/agnas/index.html
•
Link naar statistieken of bevolking, gezinsgrootte, voertuigenpark, … per gemeente: vraag na op bevolkingsdienst of via http://ecodata.mineco.fgov.be
•
Link naar provinciaal structuurplan (wegencategorisering), fietsroutenetwerk en andere: website provincies
•
Link naar haltes en routes De Lijn: http://reisinfo.delijn.be/reisinfo of http://www.delijn.be, doorklikken naar reisinformatie en doorklikken naar netplannen
•
Link naar nmbs: http://www.nmbs.be
•
Link naar vademecum duurzaam parkeerbeleid – met parkeerkencijfers: http://www.mobielvlaanderen.be/vademecums/parkeerbeleid//index.php?a=17
•
Link naar verkeerstellingen http://www.wegen.vlaanderen.be
Agentschap
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
Wegen
en
bovenlokaal
Verkeer:
51/56
versie 2.2
•
augustus 2009
Link naar saturatiegraden snelwegen van de federale overheidsdienst mobiliteit: http://www.mobilit.fgov.be/nl/index.htm
Mens - Hinder en risico’s Voor informatie over deze discipline kunnen volgende informatiebronnen een hulp zijn: •
Link naar de omzendbrief http://www.energiesparen.be/node/912
•
Link naar onderzoeksrapport in verband met straling van hoogspanningsleidingen http://www.milieurapport.be/upload/main/miradata/MIRAT/02_themas/02_19/niet_o&o_01.pdf
•
De bij de dienst VR gekende Seveso-inrichtingen in Vlaanderen (webstek van de dienst VR): http://www.lne.be/themas/veiligheidsrapportage/inrichtingen/lijsten
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
inplanting
windturbines:
52/56
versie 2.2
augustus 2009
b. globale methodieken
c. voorbeelden
d. woordenlijst Plan-m.e.r.: plan-milieueffectrapportage, deze procedure omvat zowel de uitvoering van het onderzoek tot m.e.r. (=screening) als de opmaak van een plan-milieueffectrapport Plan-MER: plan-milieueffectrapport Plan-MER-plichtig: de opmaak van een plan-milieueffectrapport is verplicht Plan-m.e.r.-plicht: het uitvoeren van een onderzoek tot m.e.r. en/of de opmaak van een planmilieueffectrapport is verplicht
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
53/56
versie 2.2
augustus 2009
Hoofdstuk 7: Bibliografie Algemeen over plan-m.e.r.: P. De Smedt, A. Van Steenbrugghe, Ruimtelijke ordening: strijdperk van de sectoren? De impact van sectorale effectbeoordelingen op de ruimtelijke planning en stedenbouwkundige vergunningverlening, T.R.O.S. 2007 Ruimte & Planning 2007 K. Debeuckelaere, III Hoe kunnen ruimtelijke planningsprocessen en sectorale effectenbeoordelingen samensporen?, Doorwerking van milieu in ruimtelijke ordening: 1 + 1 = 3, V.V.O.R.-verslagboek 2008/1 Internationaal – Europees – andere gewesten: Uitvoering van richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s, http://europa.eu.int/comm/environment/eia/030923_sea_guidance_nl.pdf European Communities, Directive 85/337/EEC on the assessment of the effects of certain public and private projects on the environment (EIA Directive) Interpretation of definitions of certain project categories of annex I and II of the EIA, 2008 http://ec.europa.eu/environment/eia/pdf/interpretation_eia.pdf
UNEP, UN, Resource Manual to Support Application of the UNECE Protocol on Strategic Environmental Assessment, Draft Final April 2007, http://www.unece.org/env/eia/sea_manual/documents/SEAmanualDraftFinalApril2007.pdf Sommer, A., Assessment of the significance of environmental effects Screening approach and criteria applied in strategic environmental assessments, Hallein, 2002, http://unece.org/env/eia/documents/SEAguides/austrian_sea_screening.pdf Dr. Thomas B. Fischer, SEA in spatial/land use planning in the 25 EU member states – a July 2006 update, http://www.uvp.de/aktuell/SEAinMS2006.pdf Thomas B. Fischer, Theory & Practice of strategic environmental assessment – towards a more systematic approach, Earthscan, London 2007 Eberle D., Jacoby C (eds), Umweltprüfung für Regionalpläne, Weick T, Jacoby C, Germer S M (eds), Monitoring in der Raumordnung, Akademie für Raumforschung und Landesplanung, Hannover 2007 Uitvoering van richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s, http://europa.eu.int/comm/environment/eia/030923_sea_guidance_nl.pdf , paragraaf IMPEL Project:Implementing Article 10 of the SEA Directive 2001/42/EC Darmstadt, 10 December 2002, http://ec.europa.eu/environment/eia/pdf/impel_final_report.pdf Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
54/56
versie 2.2
augustus 2009
Imperial College London Consultants Ltd, studie voor de European Commissie The Relationship between the EIA and SEA Directives, 2005, http://ec.europa.eu/environment/eia/pdf/final_report_0508.pdf VROM, Handreiking Ruimtelijke Ordening en Milieu, http://www.infomil.nl/roenmilieu Scottish Executive, Welsh Assembly Government, Department of the Environment, Northern Ireland, Office of the Deputy Prime Minister: LondonA Practical Guide to the Strategic Environmental Assessment Directive, september 2005, http://www.communities.gov.uk/documents/planningandbuilding/pdf/practicalguidesea.pdf Scottish Executive,Strategic Environmental Assessment Tool Kit - SEA Templates (with integrated guidance notes), september 2006 http://www.scotland.gov.uk/Resource/Doc/921/0039958.doc Scottish Executive Social Research, ENVIRONMENTAL ASSESSMENT OF DEVELOPMENT PLANS, 2003, http://www.scotland.gov.uk/Resource/Doc/47133/0026405.pdf Government of Ireland, Implementation of SEA Directive (2001/42/EC): Assessment of the Effects of Certain Plans and Programmes on the Environment Guidelines for Regional Authorities and Planning Authorities, 2004, http://www.environ.ie/en/Publications/DevelopmentandHousing/Planning/FileDownLoad,1616,en .pdf ENPLAN, http://www.interreg-enplan.org/mappa.htm Environmental Assessment (Scotland) Act 2005 1st Annual Report Strategic Environmental Assessment (SEA) activity within Scotland from 1 January 2006 to 31 December 2006, 2007, http://www.scotland.gov.uk/Resource/Doc/77025/0051015.pdf Sadler B. editor, Strategic Environmental Assessment at the Policy Level v Strategic Environmental Assessment at the Policy Level, 2005, http://www.vrom.nl/pagina.html?id=2706&sp=2&dn=w575 Landesplanung Rheinland-Pfalz: http://www.ism.rlp.de/Internet/nav/a14/a1460ed2-68cd-1b0144b9-4618ada3b7d8.htm Onderzoeksproject MiSt (Zweden): http://www.bth.se/tks/mist_eng.nsf Britse koepelsite over SDS en SEA: http://www.sea-info.net/ cursus United Nations on SEA: http://sea.unu.edu/ duitse regelgeving: http://www.bmu.de/umweltvertraeglichkeitspruefung/kurzinfo/doc/6361.php praktijk van plan-MER in Beieren: http://www.stmi.bayern.de/imperia/md/content/stmi/bauen/rechtundtechnikundbauplanung/planu ngshilfen/umweltbericht_2005_12.pdf
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
55/56
versie 2.2
augustus 2009
Integratiespoor: Minaraad en SERV, Advies Milieueffectrapportage over ruimtelijke uitvoeringsplannen (integratiespoor), Minaraad 25 januari 2008, SERV 29 januari 2008 Passende beoordeling: Europese Commissie, Richtsnoeren voor de toepassing van artikel 6, lid 4, van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) , januari 2007 ; Europese Commissie, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) , 2000 European Commission, Assessment of plans and projects significantly affecting Natura 2000 sites, Methodological guidance on the provisions of Artiecle 6 (3) and (4) of het Habitats Directive 92/43/EEC, Luxemburg, 2002, http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/docs/art6/natura_2000_assess _en.pdf, Voorbeelden van adviezen in het kader van de toepassing van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn: http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/management/guidance_en.htm#art6
Uw reacties op deze handleiding zijn welkom bij
[email protected] www.vlaanderen.be/rupforum
56/56