Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2011-2012
Denkpistes tot redding van de gezinswoning bij echtscheiding, benaderd vanuit een rechtsvergelijkend perspectief
Masterproef van de opleiding ‘Master in het notariaat’
Ingediend door Anneleen Quirynen (studentennr. 01102320)
Promotor: Prof. Dr. A. WYLLEMAN Commissaris: Prof. Dr. G. VERSCHELDEN
INLEIDING .......................................................................................................................................................... 1 HOOFDSTUK 1. DE PREFERENTIËLE TOEWIJZING DE LEGE LATA ............................................ 2 Afdeling 1. De preferentiële toewijzing ter redding van de (gemeenschappelijke) gezinswoning ........................................................................................................................................................ 2 § 1. Beginsel ................................................................................................................................ 2 § 2. Voorwerp van de preferentiële toewijzing .............................................................. 2 A.
Gezinswoning en/of beroepswoning(en) ........................................................................ 2
B.
Statuut van het goed ................................................................................................................. 3
C.
Al dan niet samen met de inboedel? ................................................................................... 4
D. Tijdstip van beoordeling van de bestemming ................................................................ 5 § 3. Begunstigde(n) .................................................................................................................. 6 A.
Al naargelang het type echtscheiding ................................................................................ 6
B.
Al naargelang het huwelijksvermogensstelsel ............................................................... 8 a.
Het wettelijk stelsel .............................................................................................................. 8
b. Stelsel van algehele gemeenschap en andere conventionele gemeenschapsstelsels .................................................................................................................. 9 c.
Stelsel van zuivere scheiding van goederen ............................................................... 9
d. Stelsel van scheiding van goederen met een onverdeeldheidmaking van besparingen, vennootschap van aanwinsten of toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen ............................................................................................... 10 § 4. Garantie op bescherming? .......................................................................................... 11 § 5. Taak van de notaris ....................................................................................................... 12 Afdeling 2. Een preferentiële toewijzing ter redding van de gehuurde gezinswoning? .....12 § 1. De onvolkomen beschermingstechniek van artikel 215, § 2 BW ................. 12 § 2. Ook een preferentiële toewijzing ter redding van de gehuurde gezinswoning? ........................................................................................................................ 14 Afdeling 3. Tussentijds besluit: beperkt toepassingsgebied............................................................15 HOOFDSTUK 2. BUITENLANDSE INSPIRATIEBRONNEN ............................................................. 16 Afdeling 1. Buitenlandse inspiratiebronnen ter redding van het volle eigendomsrecht op de gezinswoning ................................................................................................................................................16 § 1. Het Franse recht: ruimer wettelijk recht van preferentiële toewijzing ..... 16 § 2. Het Nederlandse recht: rechterlijke toewijzing of adiudicatio ..................... 18 Afdeling 2. Buitenlandse inspiratiebronnen ter redding van het huurrecht op de gezinswoning ......................................................................................................................................................19 § 1. Het Franse recht ............................................................................................................. 19 I
1.
De exclusieve toewijzing van het huurrecht ................................................................ 19
2.
Het gedwongen huurrecht .................................................................................................. 21
§ 2. Het Nederlandse recht: voortzettingsstelsel........................................................ 21 HOOFDSTUK 3. DE PREFERENTIËLE TOEWIJZING DE LEGE FERENDA ................................ 23 Afdeling 1. Wetsvoorstellen ter uitbreiding van de preferentiële toewijzing van de gezinswoning ......................................................................................................................................................23 § 1. Wetsvoorstel JEANMOYE ................................................................................................. 23 § 2. Wetsvoorstel TERWINGEN e.a. ....................................................................................... 25 Afdeling 2. Rechtsvergelijkend pleidooi ter uitbreiding van de preferentiële toewijzing van de gezinswoning .......................................................................................................................................28 TEN UITGELEIDE .......................................................................................................................................... 37 BIBLIOGRAFIE ............................................................................................................................................... 38
II
INLEIDING Door
de
echtscheiding
wordt
niet
alleen
het
huwelijk,
maar
ook
het
huwelijksvermogensstelsel ontbonden (art. 1427, 2° BW). Naar aanleiding van een echtscheiding(sprocedure) rijst derhalve de vraag naar het lot van de gezinswoning. Die gezinswoning is een knelpunt, omdat ze enerzijds – althans in een modaal gezin – het voornaamste vermogensbestanddeel en anderzijds de vertrouwde leefomgeving uitmaakt. Deze masterproef wil een denkpiste tot ‘redding’ van de gezinswoning bij echtscheiding aanreiken, zich daarbij beperkend tot de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting. Meer bepaald wordt onderzocht of de wettelijke regeling inzake preferentiële toewijzing (art. 1447 BW) niet aan uitbreiding toe is. Inspiratie wordt gezocht (en gevonden) in het Nederlandse en Franse recht. Concreet wordt in een eerste hoofdstuk het beperkte toepassingsgebied van het recht van preferentiële toewijzing, zoals de lege lata vervat in artikel 1447 BW, besproken. Nadruk ligt daarbij op het vereiste huwelijksvermogensstelsel, alsook op het vereiste statuut van de gezinswoning. Voor wat dat laatste betreft wordt verder ingegaan op de vraag of er thans ook zoiets als een recht van preferentiële toewijzing van de gehuurde gezinswoning bestaat. In een tweede hoofdstuk komen, bij wege van ‘buitenlandse inspiratiebronnen’, achtereenvolgens het Franse en Nederlandse recht aan bod en dat telkens voor zowel de gezinswoning die de echtgenoten toebehoort als de gehuurde gezinswoning. Een derde en laatste hoofdstuk handelt over de prefentiële toewijzing de lege ferenda. Na een bespreking van de wetsvoorstellen dienaangaande, volgt een – de verworven inzichten indachtig – rechtsvergelijkend pleidooi ter redding van de gezinswoning bij echtscheiding.
1
HOOFDSTUK 1. DE PREFERENTIËLE TOEWIJZING DE LEGE LATA Afdeling 1. De preferentiële toewijzing ter redding van de (gemeenschappelijke) gezinswoning § 1. Beginsel 1. Bij de ontbinding van een gemeenschapsstelsel ontstaat een postcommunautaire onverdeeldheid1, die wordt na vereffening in principe bij gelijke delen (art. 1445 BW) en in natura (art. 826, 1e lid en 832 BW) verdeeld. Artikel 1447 (jo. art. 14462) BW vormt op dat laatste een uitzondering door te bepalen dat na echtscheiding beide echtgenoten de toewijzing kunnen vragen van één van de onroerende goederen die tot gezinswoning dient, samen met het aldaar aanwezige huisraad, en het onroerend goed dat dient voor de uitoefening van het beroep, samen met de roerende zaken die aldaar aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden. Van het principe van verdeling bij gelijke delen wordt niet afgeweken, de waarde van het bij voorrang toegewezen onroerend goed moet namelijk worden aangerekend op het aandeel van de begunstigde echtgenoot in de te verdelen massa; gebeurlijk zal daarvoor een opleg verschuldigd zijn.3 § 2. Voorwerp van de preferentiële toewijzing 2. De bij voorrang toewijsbare goederen worden uitdrukkelijk omschreven in artikel 1446 BW: “één van de onroerende goederen die tot gezinswoning dient, samen met het aldaar aanwezige huisraad, en het onroerend goed dat dient voor de uitoefening van zijn beroep, samen met de roerende zaken die aldaar aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden”. A. Gezinswoning en/of beroepswoning(en) 3. Nu gesproken wordt over ‘één’ van de onroerende goederen die tot gezinswoning dient, is in tegenstelling tot bij toepassing van de artikelen 745quater, 915bis en 215 BW, de preferentiële toewijzing geenszins beperkt tot de ‘voornaamste’ gezinswoning.4 Aldus kan de toewijzing niet alleen betrekking hebben op het hoofdverblijf, maar ook op W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 256, nr. 470. 2 Dat voorziet in een gelijkaardig doch niet identiek (zie infra nr. 19) preferentieel toewijzingsrecht bij ontbinding van het stelsel door overlijden. 3 A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 210, nr. 137. 4 D.i. ‘één’ goed dat de meeste tijd in feite effectief door het gezin wordt bewoond, zie G. BAETEMAN, “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, (335) 338, nr. 3. 1
2
een tweede verblijf of buitenverblijf.5 Slechts ‘één’ gezinswoning kan worden gevraagd, maar mogelijks in combinatie6 met één of meerdere7 beroepswoningen. Zelfs mochten gezinswoning en/of beroepswoning(en) de gehele gemeenschap omvatten, dan nog kan het recht op preferentiële toewijzing worden toegekend.8 B. Statuut van het goed 4. Gelet op de plaatsing van de artikelen 1446 en 1447 in het Burgerlijk Wetboek, met name bij de bepalingen betreffende de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, lijdt het geen twijfel dat echtgenoten de preferentiële toewijzing kunnen vragen van gemeenschapsgoederen. A contrario is de preferentiële toewijzing niet mogelijk met betrekking tot een volledig eigen goed van één der echtgenoten.9 Het recht van preferentiële toewijzing impliceert namelijk geenszins een specifiek recht tot onteigening.10 Verwarring ontstaat wanneer rechters als voorwaarde stellen dat “celui qui le sollicite est copropriétaire du bien”11, zonder daarbij te verduidelijken dat het moet gaan om goederen waarvan de echtgenoten onverdeelde mede-eigenaars zijn, maar dat
Ontwerp van wet tot vervanging van Titel V van Boek III van het Burgerlijk Wetboek “Huwelijkscontract en wederzijdse rechten van de echtgenoten”, Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heer HAMBYE (hierna “verslag HAMBYE”), Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2, 76. 6 Verslag HAMBYE, Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2, 76. 7 Dat artikel 1446 BW spreekt over ‘het’ onroerend goed dat dient voor de uitoefening van zijn beroep doet geen afbreuk aan de bedoeling die voorlag bij de wetgever, m.n. de continuïteit van het beroep van de beroepsactieve echtgenoot garanderen en hem derhalve de mogelijkheid te geven de preferentiële toewijzing m.b.t. al zijn beroepswoningen te vragen, voor zover hij tenminste de middelen daartoe heeft; zie L. RAUCENT, Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 239; Répertoire pratique du droit belge (hierna “RPDB”), Compl. VI, Brussel, Bruylant, 1983, v° Régimes matrimoniaux, nr. 1367; zie ook K. BOONE, “Art. 1447” in Personen- en Familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer (hierna “Comm.Pers.”), Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 94, nr. 4; contra W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 319, nr. 584. 8 K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 94, nr. 4; H. CASMAN en M. VAN LOOK, “Art. 1445-1449” in Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (1997), III.20.-4 die (impliciet) verwijzen naar verslag HAMBYE, Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2, 76. 9 Rb. Dendermonde 5 februari 1981, Rec.gén.enr.not. 1981, 416, nr. 22673 en Rb. Luik 28 februari 1994, RTDF 1996, 82, noot PH. DE PAGE; Y.-H. LELEU, “L’attribution préférentielle du logement familial” in P. DELNOY, Y-H. LELEU en E. VIEUJEAN (eds.), Le logement familial, Brussel, Story-Scientia, 1999, (209) 210; J.-L. SNYERS, “De toewijzing van de preferentiële goederen” in W. PINTENS en F. BUYSSENS (eds.), Vereffeningverdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Maklu, 1993, (125) 131, nr. 210. Zie evenwel J. GERLO, “Recht van toewijzing bij voorrang en overgangsrecht” (noot onder Gent 4 november 1994), AJT 1994-95, 484, nr. 3, voetnoot 9, die de preferentiële toewijzing m.b.t. een goed dat uitsluitend eigendom is van de andere echtgenoot verdedigt. 10 M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 24, nr. 17. 11 Brussel 6 september 1995, Div.Act. 1996, 140. 5
3
wel in het kader van de postcommunautaire onverdeeldheid.12 De lege lata strekt de preferentiële toewijzing zich niet uit tot goederen in gemeenrechtelijke onverdeeldheid tussen de echtgenoten, althans in de zogenaamde ‘klassieke leer’.13 5. Het betreft steeds een preferentiële toewijzing in volle eigendom. 14 In de parlementaire voorbereiding werd ook de mogelijkheid van een preferentiële toewijzing in vruchtgebruik onderzocht, maar uiteindelijk niet weerhouden, nu de voordelen niet opwogen tegen de nadelen. Het vruchtgebruik is minder waard dan de volle eigendom, zodat de eventueel verschuldigde opleg minder zal bedragen, maar impliceert een quasionbeschikbaarheid van de met het vruchtgebruik belaste goederen.15 C. Al dan niet samen met de inboedel? 6. Discussie bestaat of de toewijzing bij voorrang van de gezinswoning en/of beroepswoning(en) noodzakelijk ook de respectievelijke huisraad16 en roerende beroepsgoederen17 omvat18, dan wel of elk van die goederen op zichzelf in aanmerking komen19. Met de tekst van de wet kunnen beiden stellingen verdedigd worden door de
In het geciteerde arrest had dat evenwel afgeleid kunnen worden uit het kopje: “l’attribution préférentielle n’est possible que sur un bien qui a été commun entre les ex-époux” (eigen onderlijning); K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 94, nr. 5. 13 Zie infra nr. 43. 14 H. CASMAN en M. VAN LOOK, “Art. 1445-1449” in Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (1997), III.20.-4. 15 Verslag HAMBYE, Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2, 76 en Ontwerp van wet tot vervanging van Titel V van Boek III van het Burgerlijk Wetboek “Huwelijkscontract en wederzijdse rechten van de echtgenoten”, Verslag namens de subcommissie voor de justitie uitgebracht door de heren BAERT, CALEWAERT, HAMBYE en VAN LAEYS (hierna “verslag subcommissie”), Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2 (bijlage), 245-256, i.h.b. 251-253. 16 In de zin van art. 215, § 1 BW, zie H. CASMAN, “L’attribution préférentielle” in L. R AUCENT (ed.), Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Academia, 1991, (105) 112, nr. 14; cf. art. 534 BW. 17 Alle voor de uitoefening van het beroep dienstige lichamelijke roerende goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen, met uitzondering van de gereedschappen en werktuigen die eigen zijn op grond van artikel 1400, ten zesde BW, zie H. CASMAN, “L’attribution préférentielle” in L. RAUCENT (ed.), Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Academia, 1991, (105) 112, nr. 14. 18 Antwerpen 4 januari 1989, AR 2920/86, onuitg., geciteerd door H. CASMAN, “Aantekeningen bij artikel 1447 BW en de toewijzing bij voorrang na echtscheiding”, RTDF 1990, (115) 123, voetnoot 18; Antwerpen 18 mei 1999, RW 1999-00, 682; G. BAETEMAN, “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, (335) 377, nr. 48, die verwijst naar de duidelijke wettekst; H. CASMAN en M. VAN LOOK, “Art. 1445-1449” in Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (1997), III.20.-8, die verwijzen naar de klaarblijkelijke bedoeling van de wetgever; J. GERLO, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, die Keure, 5e ed. 2004, 236, nr. 453. Allen betreuren evenwel hun streng standpunt. 19 Brussel 10 januari 1986, RTDF 1988, 149, noot J.-L. RENCHON; Rb. Mechelen 9 januari 1996, EJ 1997, 43, noot J.-L. SNYERS; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 319, nr. 585; L. RAUCENT, Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 239, nr. 288; RPDB, Compl. VI, Brussel, Bruyland, 1983, v° Régimes matrimoniaux, nr. 1370 12
4
nadruk te leggen op ofwel ‘samen met’, ofwel ‘kan’.20 Juist om de vertrouwde leefomgeving van de gezinswoning toch minstens gedeeltelijk te vrijwaren dient mijns inziens de mogelijkheid te bestaan van een preferentiële toewijzing beperkt tot het onroerend goed, op die manier wordt de eventueel te betalen opleg immers kleiner en de financiële last draaglijker.21 Omgekeerd zou ook de toewijzing van de inboedel zonder het onroerend goed nuttig kunnen zijn, met name wanneer de echtgenoten geen eigenaars zijn van het onroerend goed.22 Een dergelijke soepele interpretatie vindt steun in het adagium ‘qui peut le plus, peut le moins’. D. Tijdstip van beoordeling van de bestemming 7. De bestemming van het onroerend goed wordt beoordeeld op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijksstelsel23, dat is bij echtscheiding op grond van onherstelbare
ontwrichting
de
dag
van
het
inleiden
van
de
(eerste)24
echtscheidingsvordering.25 Het feit dat het goed op het ogenblik van de (vraag om) toewijzing zijn bestemming als gezinswoning heeft verloren, is derhalve niet relevant.26 Bepaalde rechtsleer houdt toch rekening met een bestemming ontstaan na de
waarin RAUCENT schrijft dat de toewijzing van het onroerend goed zonder de inboedel geen twijfel laat, maar dat omgekeerd de toewijzing van de inboedel zonder het onroerend goed zeker niet kan; J.-L. SNYERS, “De toewijzing van de preferentiële goederen” in W. PINTENS en F. BUYSSENS (eds.), Vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Maklu, 1993, (125) 133, nr. 216. 20 Voor andere argumenten, zie K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 95-96, nrs. 7 en 8. 21 In die zin Y.-H. LELEU, “Régimes Matrimoniaux. Examen de jurisprudence 1982-1996”, RCJB 1998, deel 2, (249) 283; vgl. K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 96, nr. 8. 22 N. VANDEBEEK, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Mechelen, Kluwer, 2007, 240; vgl. H. CASMAN en M. VAN LOOK, “Art. 1445-1449” in Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (1997), III. 20.-8. 23 Brussel 17 november 1987, RTDF 1988, 158. De preferentiële toewijzing is namelijk een modaliteit van de verdeling en de verdeling slaat op de gemeenschap zoals samengesteld op dat ogenblik, zie K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 96, nr. 9 en N. VANDEBEEK, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Mechelen, Kluwer, 2007, 239; gebaseerd op H. CASMAN en M. VAN LOOK, “Art. 1445-1449” in Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (1997), III.20.-7. 24 Ongeacht op basis van welke vordering de echtscheiding uiteindelijk werd uitgesproken, zie Cass. 5 februari 2004, AR C.01.0587.N; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 244-245, nr. 446. 25 Luik 4 maart 1996, RTDF 1998, 111. In de regel werkt de ontbinding van het huwelijk ex nunc, dat wil zeggen enkel voor de toekomst; bij wijze van uitzondering wordt ten aanzien van de echtgenoten, en enkel met betrekking tot hun goederen, aan de ontbinding een beperkte retroactieve werking gegeven (art. 1278, 2e lid Ger.W.). 26 Brussel 17 november 1987, RTDF 1988, 158; Luik 4 maart 1996, RTDF 1998, 111; vgl. Cass.Fr. 14 mei 1969, D 1969, 577, met noot RETON; opm. NERSON, RJDC 1970, 744-748 en Cass.Fr. 9 februari 1985, Rec.gén.enr.not. 1987, nr. 23455, aangehaald door H. CASMAN en M. VAN LOOK, “Art. 1445-1449” in Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (1997), III. 20.-7. 5
ontbinding van het huwelijksstelsel.27 Aldus zou ook een ‘nieuwe’ gezinswoning – een ander gemeenschappelijk onroerend goed dan de oorspronkelijke gezinswoning waarin één van de echtgenoten is gaan wonen na het inleiden van de eis tot echtscheiding – in aanmerking komen voor toewijzing bij voorrang.28 Een ruime interpretatie van artikel 1447 BW verdient de voorkeur29, wederom om de gezinswoning zoveel als mogelijk te vrijwaren. Een beveiligingsmechanisme is ingebouwd doordat in tegenstelling tot bij ontbinding van het wettelijk stelsel door overlijden (art. 1446 BW), bij ontbinding van het wettelijk stelsel door echtscheiding de preferentiële toewijzing nooit van rechtswege gebeurt.30 § 3. Begunstigde(n) 8. Of echtgenoten al dan niet een beroep kunnen doen op de preferentiële toewijzing, is afhankelijk
van
enerzijds
het
type
echtscheiding,
anderzijds
het
huwelijksvermogensstelsel waaronder ze huwden. A. Al naargelang het type echtscheiding 9. Hoewel het artikel 1447 in het eerste lid aanvangt met “Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door echtscheiding […]”, zonder meer, bestaat het preferentieel toewijzingsrecht enkel in geval van echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk (art. 229 BW)31 en niet in geval van echtscheiding door onderlinge toestemming (art. 230 BW)32. De enige gepubliceerde rechtspraak33 hieromtrent sluit
K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 97, nr. 10; vgl. H. CASMAN, “L’attribution préférentielle” in L. RAUCENT (ed.), Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Academia, 1991, (105) 111-112, nr. 12 en Y.H.-LELEU, “L’attribution préférentielle du logement familial” in P. DELNOY (ed.), Le logement familial, Brussel, Story-Scientia, 1999, (207) 222. 28 H. CASMAN, “L’attribution préférentielle” in L. R AUCENT (ed.), Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Academia, 1991, (105) 111-112, nr. 12; vgl. N. VANDEBEEK, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Mechelen, Kluwer, 2007, 239-240. 29 K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 97, nr. 10; vgl. H. CASMAN, “L’attribution préférentielle” in L. RAUCENT (ed.), Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Academia, 1991, (105) 111-112, nr. 12; contra E. DE WILDE-D’ESTMAEL, noot onder Luik 26 februari 1999, Div.Act. 1999, (76) 76. 30 Zie infra nr. 19. 31 Hierna: “EOO”; voor een bespreking, zie P. SENAEVE, “De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht – Deel I. De echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting”, T.Fam. 2007, 103-137. 32 Hierna: “EOT”; voor een bespreking, zie G. VERSCHELDEN, “De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht – Deel II. De echtscheiding door onderlinge toestemming – De scheiding van tafel en bed – De huwelijksvoordelen”, T.Fam. 2007, 138-162. 33 Gent 15 mei 2008, NJW 2009, 367, noot G. VERSCHELDEN (zie infra nr. 10 en voetnoot 45). 27
6
zich aan bij een unanieme rechtsleer34 volgens welke bij EOT enkel de regeling over het goed, zoals die door partijen alvorens de echtscheidingsprocedure aan te vatten werd uitgewerkt in de zogenaamde vermogensrechtelijke overeenkomst35, uitwerking kan en moet krijgen.36 10. De echtgenoten die besloten hebben om tot een EOT over te gaan, moeten vooraf hun wederzijdse rechten en plichten regelen, waaromtrent het hen evenwel vrijstaat een vergelijk te treffen (art. 1287, 1e lid Ger.W.). Ze dienen alle mogelijke vermogensrechtelijke betwistingen, en dus ook de toebedeling van de preferentiële goederen, zelf te beslechten. Niet één punt kan overgelaten worden aan de rechter37 of uitgesteld worden tot na de ontbinding van het huwelijk of tot het tijdstip dat zij menen over de nodige gegevens te beschikken om hun standpunt in rechte aan te tonen, ook al gaan ze hierover volledig akkoord. Omdat de echtgenoten een vergelijk mogen treffen, zijn zij niet gehouden door de regels met betrekking tot de ontbinding en vereffening-verdeling van hun huwelijksvermogensstelsel, noch door de bepalingen van hun huwelijkscontract.38 De aldus gesloten vermogensrechtelijke overeenkomst
heeft
het
karakter
van
een
dading,
een
bijzondere
vaststellingsovereenkomst39.40 Door zo een vaststellingsovereenkomst leggen partijen hun rechtsverhouding ten opzichte van elkaar definitief vast.41 Nu alles geregeld is en dat op definitieve wijze42, is de tussenkomst van de rechtbank na het in kracht van gewijsde treden van het echtscheidingsvonnis of -arrest uitgesloten. De rechter kan dan
W. PINTENS, Echtscheiding door onderlinge toestemming, Antwerpen, Kluwer, 1982, 185, nr. 295 en verwijzingen in voetnoot 143, i.h.b. verslag HAMBYE, Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2, 76-77. 35 Ook wel ‘regelingsakte’ genoemd. Ik hanteer de term ‘vermogensrechtelijke overeenkomst’ om het onderscheid met de parallel vereiste ‘familierechtelijke overeenkomst’ (art. 1288 Ger.W.) te benadrukken. 36 G. VERSCHELDEN, “Het recht van toewijzing bij voorrang (bestaat niet) na echtscheiding door onderlinge toestemming” (noot onder Gent 15 mei 2008), NJW 2009, 368-369. 37 Rb. Brussel 29 maart 1912, Pas. 1913, III, 281, aangehaald door W. PINTENS, Echtscheiding door onderlinge toestemming, Antwerpen, Kluwer, 1982, 171, voetnoot 90. 38 S. BROUWERS, Echtscheiding door onderlinge toestemming, Gent, Larcier, 2010, 22, nr. 24. 39 Een vaststellingsovereenkomst is iedere overeenkomst waardoor een reeds tussen partijen bestaande vermogensrechtelijke verhouding waarover subjectieve of objectieve onzekerheid bestaat, wordt vastgesteld, zie B. TILLEMAN, I. CLAEYS en C. COUDRON (eds.), Dading in APR, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 8. 40 S. BROUWERS, Echtscheiding door onderlinge toestemming, Gent, Larcier, 2010, 21, nr. 23. 41 B. TILLEMAN, I. CLAEYS en C. COUDRON (eds.), Dading in APR, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 8. 42 Met die nuancering dat de opschortende voorwaarde van het in kracht van gewijsde treden van het echtscheidingsvonnis- of arrest impliciet begrepen is in de vermogensrechtelijke overeenkomst, zie over dat voorwaardelijk karakter (en de fiscale implicaties) C. AERTS, “Fiscale aspecten van de EOTovereenkomst”, Not.Fisc.M. 2007, (191) 197, nr. 18 en S. BROUWERS, Echtscheiding door onderlinge toestemming, Gent, Larcier, 2010, 34-35, nr. 45. 34
7
enkel nog de vermogensrechtelijke overeenkomst interpreteren. Met het definitief worden van de vermogensrechtelijke overeenkomst43 zijn de regels inzake vereffeningverdeling van het Burgerlijk Wetboek niet meer toepasselijk, de vereffening-verdeling is immers
afgesloten
vermogensrechtelijke
door
die
overeenkomst.44
overeenkomst
zonder
Als
meer
de voor
echtgenoten kiezen
er dat
in de
gemeenschappelijke woning na de echtscheiding in onverdeeldheid zal blijven, dan stellen zij een gemeenrechtelijke onverdeeldheid in, waarvan de latere vereffeningverdeling zich onderscheidt van een vereffening-verdeling bedoeld in artikel 1447 BW.45 11. Het recht van toewijzing bij voorrang is dus voorbehouden voor echtgenoten die op grond van onherstelbare ontwrichting uit de echt zijn gescheiden. B. Al naargelang het huwelijksvermogensstelsel a. Het wettelijk stelsel 12. Door de plaatsing van artikel 1447 in het Burgerlijk Wetboek (Titel V: huwelijksvermogensstelsels, Hoofdstuk II: wettelijk stelsel) lijdt het geen twijfel dat echtgenoten die geen huwelijkscontract hebben gesloten, of die bij huwelijkscontract het wettelijk stelsel hebben aangenomen, de preferentiële toewijzing kunnen vragen.46 13. Nu het recht van preferentiële toewijzing maar werd ingevoerd met de wet van 14 juli 197647, rijst de vraag of artikel 1447 BW ook kan worden ingeroepen door echtgenoten die vóór 28 september 1976, datum van inwerkingtreding van die wet, zijn gehuwd en wiens huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden na 27 september 1977.48 Voor wat betreft de echtgenoten die vóór 28 september 1976 zijn gehuwd en geen huwelijkscontract hebben gesloten, of die bij huwelijkscontract het toenmalig wettelijk
Lees: de vervulling van de opschortende voorwaarde van het in kracht van gewijsde treden van het echtscheidingsvonnis- of arrest. 44 W. PINTENS, Echtscheiding door onderlinge toestemming, Antwerpen, Kluwer, 1982, 185, nr. 295; recent overgenomen door S. BROUWERS, Echtscheiding door onderlinge toestemming, Gent, Larcier, 2010, 76, nr. 94. 45 Gent 15 mei 2008, NJW 2009, 367, noot G. VERSCHELDEN. 46 M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 20-21, nrs. 5-6. 47 Wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels (hierna: “wet van 14 juli 1976”), BS 18 september 1976, 11697. 48 Voor een uitvoerige behandeling van deze vraag, zie o.a. K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 100-103, nrs. 16-20 en Y.H.-LELEU, “L’attribution préférentielle du logement familial” in P. DELNOY (ed.), Le logement familial, Brussel, Story-Scientia, 1999, (207) 211-217. 43
8
stelsel hebben aangenomen, rijst er overgangsrechtelijk geen probleem. Ze vallen vanaf 28 september 1977 onder het nieuwe wettelijk stelsel, tenzij zij een verklaring van behoud van het vorige stelsel zouden hebben afgelegd gedurende de éénjarige overgangsperiode.49 b. Stelsel
van
algehele
gemeenschap
en
andere
conventionele
gemeenschapsstelsels 14. Artikel 1451 in fine BW50 bepaalt dat echtgenoten die een stelsel van gemeenschap van goederen hebben bedongen, onderworpen blijven aan de regels van het wettelijk stelsel waarvan hun huwelijkscontract niet afwijkt. Derhalve kunnen ook echtgenoten gehuwd onder het stelsel van algehele gemeenschap of een ander conventioneel gemeenschapsstelsel zich beroepen op artikel 1447 BW, behoudens andersluidende bepaling in hun huwelijkscontract.51 15. Het voorgaande geldt onverkort voor echtgenoten die een stelsel van algehele gemeenschap of een ander conventioneel gemeenschapsstelsel bedongen na 28 september 1976.52 De echtgenoten die vóór 28 september 1976 een huwelijkscontract in die zin afsloten, zijn vanaf 28 september 1977 enkel onderworpen aan de artikelen 1408-1414 (gemeenschappelijke schulden en verhaal) en de artikelen 1415-1426 BW (bestuur).53 Ze kunnen dan ook geen aanspraak maken op het recht van preferentiële toewijzing.54 c. Stelsel van zuivere scheiding van goederen 16. Artikel 1447 BW kan niet worden ingeroepen door echtgenoten gehuwd onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen, of hun huwelijkscontract nu dateert van
Art. 3, art. 1, 2°, 1e lid (overgangsbepalingen) van de wet van 14 juli 1976. Juncto art. 1390 BW. 51 Contra: Brussel 14 december 2006, RTDF 2007, 1271, noot J.-L. RENCHON; zie (voornoemd arrest afkeurend) J. DU MONGH, “Aspecten van materiële vereffening en verdeling in een gemeenschapsstelsel” in G. VERSCHELDEN (ed.), Echtscheiding 2009-2010, Kluwer, Mechelen, 2010, (296) 307, nr. 26 en verwijzingen in voetnoot 47. 52 Rb. Brussel 12 september 1989, RW 1989-90, 545 (weergave). 53 Art. 3, art. 1, 3° (overgangsbepalingen) van de wet van 14 juli 1976. 54 Cass. 15 mei 1998, AR C.97.0098.F; GwH 22 januari 2003, nr. 7/2003, 22 juli 2003, nr. 109/2003, 24 september 2003, nr. 122/2003 (geen discriminatie); Brussel 3 oktober 2000, AJT 2000-01, 929, noot S. MOSSELMANS. Contra: Gent 4 november 1994, AJT 1994-95, 483 met goedkeurende noot J. GERLO; Gent 11 maart 1996, RW 1997-98, 401, noot S. MOSSELMANS; zie infra nr. 42. Zie ook supra de verwijzing in voetnoot 48. 49 50
9
vóór of na 28 september 1976.55 Op die echtgenoten zijn immers de artikelen 1466 ev. BW van toepassing en niet de artikelen 1398-1465 BW. Bovendien moet het goed ook behoren tot een gemeenschappelijk vermogen, hetgeen in een stelsel van zuivere scheiding van goederen ontbreekt.56 Er kunnen weliswaar goederen in onverdeeldheid toebehoren aan beide echtgenoten. Voor die gevallen kan een conventioneel recht van preferentiële toewijzing in het huwelijkscontract worden opgenomen.57 d. Stelsel van scheiding van goederen met een onverdeeldheidmaking van besparingen, vennootschap van aanwinsten of toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen 17. Resten tenslotte de echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen met een onverdeeldheidmaking van besparingen, vennootschap van aanwinsten of toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen58. Op hen is artikel 1451 BW niet van toepassing.59 Uiteraard kan ook hier conventioneel verholpen worden aan het ontbreken van een wettelijke mogelijkheid tot preferentiële toewijzing.60 18. Een meerderheid van de rechtsleer meent dat in een dergelijk geval in de interne verhouding tussen echtgenoten alle bepalingen inzake het gemeenschappelijk vermogen van een gemeenschapsstelsel suppletief gelden, zodat het recht van preferentiële toewijzing – ook zonder enige bepaling daaromtrent in het huwelijkscontract –
Brussel 4 juni 1992, RW 1992-93, 261; Bergen 3 mei 1995, JT 1996, 52; Antwerpen 14 januari 2003, onuitg., aangehaald door K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 99, voetnoot 5; Rb. Brussel 25 juni 1991, T.Not. 1993, 118 en Rb. Nijvel 24 juni 1997, RNB 1997, 543. 56 M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 23, nr. 14. 57 J.-L. SNYERS, “De toewijzing van de preferentiële goederen” in W. PINTENS en F. BUYSSENS (eds.), Vereffening-verdeling van het huwelijjksvermogen, Antwerpen, Maklu, 1993, (125) 128, nr. 205; zie daarover F. LOGGHE, “Nut van het overnamebeding op schatting in een huwelijkscontract bij een eventueel echtscheiding”, T.Not. 1999, 290-292. 58 Verdedigd door A. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een ‘warme uitsluiting’” in KFBN (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Kluwer, Antwerpen, 1995, 81191; bekritiseerd door J. VAN BAEL, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen met een toegevoegd ‘intern gemeenschappelijk vermogen’. Ceci n’est pas un régime matrimonial”, T.Not. 2010, 224-248. 59 M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 22, nr. 10. Zie ook A. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een ‘warme uitsluiting’” in KFBN (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Kluwer, Antwerpen, 1995, (81) 122, nr. 50 en verder m.b.t. het onderscheidingscriterium voor de kwalificatie van een huwelijksvermogensstelsel als een stelsel van scheiding dan wel als een stelsel van gemeenschap van goederen, (81) 122 ev., nr. 51 ev. 60 Y.H.-LELEU, “L’attribution préférentielle du logement familial” in P. DELNOY (ed.), Le logement familial, Brussel, Story-Scientia, 1999, (207) 211. 55
10
toepassing zou vinden.61 Die stelling vindt steun in artikel 1390 BW, volgens hetwelk “bij gebreke van bijzondere overeenkomsten de regels bepaald in Hoofdstuk II (wettelijk stelsel) van deze titel, het gemeen recht [vormen]”. § 4. Garantie op bescherming? 19. Wordt het stelsel ontbonden door echtscheiding, dan kan overeenkomstig artikel 1447, eerste lid BW elke echtgenoot in de loop van de vereffeningsprocedure aan de rechtbank te zijnen voordele toepassing vragen van het recht op preferentiële toewijzing voorzien in artikel 1446 BW. In tegenstelling tot bij ontbinding van het stelsel door overlijden zal evenwel – zelfs indien slechts gevorderd door één echtgenoot – de toewijzing nooit van rechtswege gebeuren.62 Het betreft dus slechts een mogelijkheid, waarvan de opportuniteit door de rechter dient te worden beoordeeld, rekening houdend met diverse omstandigheden.63 De rechtbank beslist meer bepaald met inachtneming van de maatschappelijke en gezinsbelangen die erbij betrokken zijn en van de vergoedings- of vorderingsrechten van de andere echtgenoot (art. 1447, 3e lid BW). Concreet impliceert dat dat er langs de ene kant wordt gekeken wie van de echtgenoten zich om familiale of professionele redenen op de preferentiële toewijzing kan beroepen, maar dat er langs de andere kant ook wordt nagegaan of die echtgenoot de financiële last die daarmee gepaard gaat, inclusief de eventuele opleg, in het kader van de globale vereffening en verdeling64, wel kan dragen.65 Wanneer het verzoek tot preferentiële toewijzing evenwel uitgaat van een echtgenoot die het slachtoffer werd van (een poging tot) partnergeweld en de echtgenoot-dader ook werd veroordeeld bij
M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 22, nr. 11 en verwijzingen in voetnoot 9. In die zin ook: R. BOURSEAU, “L’attribution préférentielle des articles 1446 et 1447 du Code civil”, RNB 2007, (438) 449, nr. 2; Y.H.-LELEU, “L’attribution préférentielle du logement familial” in P. DELNOY (ed.), Le logement familial, Brussel, Story-Scientia, 1999, (207) 211; contra: J. DE GAVRE, “Considérations actualisées quant au champ d’application de l’article 1453 du Code civil”, in Liber Amicorum Prof.Dr. G. BAETEMAN, Antwerpen, Kluwer, 1997, (67) 69, nr. 5.4. 62 Luik 4 maart 1996, RTDF 1998, 111. 63 A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 212-213, nr. 140. 64 Opdat de rechter zich met meer kennis van zaken zou kunnen uitspreken, kan de preferentiële toewijzing maar aan de rechtbank gevraagd worden “in de loop van de vereffeningsprocedure”, d.w.z. ten vroegste vanaf het proces-verbaal van opening der werkzaamheden (art. 1447, 1e lid BW juncto art. 1213, 1e lid Ger.W.). 65 H. CASMAN, “Toewijzing bij voorrang na inbreng” (noot onder Antwerpen 9 maart 2005), Not.Fisc.M. 2006, 226-227. 61
11
een in kracht van gewijsde gegane beslissing, zal, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, diens verzoek worden ingewilligd (art. 1447, 2e lid BW).66 § 5. Taak van de notaris 20. Bij dit alles heeft de notaris als taak – althans in de meerderheidsopvatting67 – zich op te stellen als een ‘eerste rechter’, dat wil zeggen zich op een gemotiveerde wijze uitspreken over vooreerst het principe zelf van de toewijzing en daarnaast over de waarde van de goederen en de verschuldigde opleg.68 De notaris wordt immers geacht een specialist terzake te zijn, hetgeen ook wordt erkend in de rechtspraak. 69 De rechter houdt wel het laatste woord.70 Afdeling 2. Een preferentiële toewijzing ter redding van de gehuurde gezinswoning? § 1. De onvolkomen beschermingstechniek van artikel 215, § 2 BW 21. Eén van de belangrijkste innovaties van de wet van 14 juli 1976 71 betrof het artikel 215 BW met betrekking tot de bescherming van de gezinswoning.72 Globaal geschetst,
Voor een bespreking van de criteria bij die belangenafweging, zie uitvoerig K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 103-108, nrs. 21-28, opsommend J.-L. SNYERS, “De toewijzing van de preferentiële goederen” in W. PINTENS en F. BUYSSENS (eds.), Vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Maklu, 1993, (125) 134-137, nrs. 217-219; beknopter W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 322-324, nrs. 591-592 en specifiek m.b.t. de situatie van partnergeweld G. VERSCHELDEN, “Preferentiële toewijzing van de gezinswoning aan het slachtoffer van partnergeweld”, TVW 2003, 143-145. Voor de hypothese waarin geen van beide echtgenoten een overwegend belang heeft, zie H. CASMAN, “L’attribution préférentielle” in L. RAUCENT (ed.), Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Brussel, Bruylant, 1991, (105) 116-117, nrs. 22-24. 67 Contra: H. CASMAN, “L’attribution préférentielle” in L. RAUCENT (ed.), Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Academia, 1991, (105) 118, nr. 29. Die stelling steunt zich op een letterlijke lezing van art. 1447, 3 e lid BW: “De rechtbank beslist [...]”. 68 K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 111, nr. 32; M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 19, nr. 2 en verwijzingen naar rechtsleer in voetnoot 3; A. VERBEKE, Knelpunten familiaal vermogensrecht 2003, Brussel, De Boeck en Larcier, 2003, 76, nr. 74. 69 A. WYLLEMAN, “Onwil, vertraging en misverstand in de procedure tot gerechtelijke verdeling na echtscheiding”, AJT 1995-96, (207) 216 met verwijzing naar Brussel 24 maart 1987, RNB 1991, 296 en Brussel 17 december 1986, RNB 1991, 298, noot PH. DE PAGE. Recenter: Bergen 19 mei 1998, JT 1998, 619; Luik 8 maart 1999, RNB 2000, 496; Luik 8 februari 2000, JT 2000, 402; Luik 13 juni 2001, JT 2001, 633; Antwerpen 12 november 2003, NJW 2004, 340, noot B.W.; Antwerpen 19 december 2007, T.Not. 2009, 144; Rb. Brussel 30 maart 1998, T.Not. 1998, 463 en Rb. Mechelen 13 februari 2008, T.Not. 2009, 148, noot L. WEYTS. Zie ook Cass. 8 juni 2000, AR C.96.0168.N: Cassatie oordeelt dat de taak van de notaris geen onderzoeksmaatregel is, doch een specifieke taak toebedeeld krijgt die de taak van een deskundige overschrijdt. 70 L. WEYTS, “De preferentiële toewijzing is eerst werk voor de notaris en dan voor de rechter” (noot onder Rb. Mechelen 13 februari 2008), T.Not. 2009, (150) 150. 71 Zie supra voetnoot 47. Diezelfde wet voorzag in het besproken recht van preferentiële toewijzing na echtscheiding, zie supra nr. 13. 66
12
bestaat die bescherming er hoofdzakelijk in dat enerzijds de echtgenoot die, zelfs alleen, eigenaar is van de gezinswoning niet alleen kan beschikken over de rechten die hij bezit op het onroerend goed of het aanwezige huisraad én dat anderzijds de echtgenoot die, zelfs alleen, de gezinswoning gehuurd heeft, die huur niet alleen kan opzeggen (resp. art. 215, § 1 en § 2 BW). De verhuurder kan bovendien niet geldig tegen enkel de echtgenoot-huurder opzeggen.73 Wil de echtgenoot toch beschikken over de rechten waarvan hij titularis is met betrekking tot het onroerend goed en het aanwezige huisraad of toch het huurcontract van de gezinswoning opzeggen, dan zal hij daartoe de instemming, respectievelijk medewerking van zijn echtgenoot moeten bekomen. In geval van onredelijke weigering biedt een rechterlijke machtiging een uitweg. Handelt de echtgenoot zonder instemming of vervangende machtiging, dan kan zijn handeling nietig worden verklaard (art. 224, § 1, 1° BW).74 22. De duur van de bescherming van de gezinswoning is beperkt tot de toepassing van het primair stelsel en neemt met andere woorden (pas)75 een einde bij de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. 23. In de vereffening-verdeling na echtscheiding kan elke echtgenoot dan wel met toepassing van artikel 1447 BW de preferentiële toewijzing vragen van de gezinswoning, maar enkel wanneer die – althans in de klassieke strekking76 – tot het gemeenschappelijk vermogen behoort. Artikel 1447 BW is voor wat betreft het voorwerp77 wel ruimer, daar niet alleen de preferentiële toewijzing van de voornaamste gezinswoning, maar ook van alle andere verblijven kan gevraagd worden.78 Aldus wordt W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 77, nr. 110. 73 Art. 215, § 2, 1e lid BW bepaalt nl. dat “het recht op de huur van het onroerend goed dat een der echtgenoten gehuurd heeft, zelf vóór het huwelijk, en dat het gezin geheel of gedeeltelijk tot voornaamste woning dient, behoort aan beide echtgenoten gezamenlijk, niettegenstaande enige hiermede strijdige overeenkomst.” Hetgeen betekent dat de verhuurder die een huurcontract sluit met een echtgenoot of met een toekomstige echtgenoot naast zijn contractuele huurder in gevolge een wettelijke fictie een wettelijke huurder bij krijgt, zie W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 90, nr. 129. 74 K. TOBBACK en N. RAEMDONCK, “Art. 215 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2010), (16) 19, nr. 3. 75 De bescherming van artikel 215 BW geldt ook bij feitelijke scheiding en tijdens de echtscheidingsprocedure, voor zover er nog sprake kan zijn van een gezinswoning, zie K. TOBBACK en N. RAEMDONCK, “Art. 215 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2010), (16) 25, nr. 16 en 28 ev., nr. 21 ev. 76 Zie infra nr. 43. 77 Zie supra nr. 3. 78 K. TOBBACK en N. RAEMDONCK, “Art. 215 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2010), (16) 25, nr. 17. 72
13
voor wat betreft de definitieve toewijzing van de volle eigendom toch minstens gedeeltelijk geremedieerd aan de onvolkomen bescherming(sduur) van artikel 215, § 1 BW. Strikt genomen ligt wel geen gezinsbeschermende maatregel voor, maar een belangenafweging in het kader van een verdeling.79 24. De definitieve toewijzing van het huurrecht na echtscheiding wordt, bij gebreke aan specifieke wettelijke bepaling, beheerst door het gemeen recht. Of de ex-echtgenoot recht heeft op de huurwoning, is dan afhankelijk van de huwelijksvermogensrechtelijke kwalificatie van het huurrecht.80 Een aantal hypotheses dienen derhalve te worden onderscheiden.81 Valt het huurrecht in het eigen vermogen van één van de echtgenoten82, de contractuele huurder, dan kan de andere echtgenoot, de zogenaamde wettelijke medehuurder83, geen enkele aanspraak doen gelden. Valt het huurrecht daarentegen in het gemeenschappelijk vermogen (in het kader van de vereffeningverdeling de ‘postcommunautaire onverdeeldheid’ genoemd) of in de onverdeeldheid (in geval van echtgenoten gehuwd met scheiding der goederen), dan kunnen beide echtgenoten aanspraak maken op de gehuurde gezinswoning, ongeacht of het huurcontract door één van hen of door beiden werd ondertekend. De rechter, of beter – althans in eerste instantie – de notaris84 die zich met een dergelijk vraagstuk geconfronteerd
weet,
beschikt
niet
over
een
uitdrukkelijke
richtlijn
tot
belangenafweging85. Aldus biedt artikel 215, § 2 BW met betrekking tot de gehuurde gezinswoning slechts een onvolkomen bescherming(sduur). Net wanneer de intussen ex-echtgenoot het meeste nood heeft aan bescherming van zijn vertrouwde leefomgeving, blijkt die niet voorhanden.86 § 2. Ook een preferentiële toewijzing ter redding van de gehuurde gezinswoning? K. TOBBACK en N. RAEMDONCK, “Art. 215 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2010), (16) 26, nr. 17 en verwijzingen in voetnoot 3. 80 K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op crisismomenten binnen het huwelijk en de wettelijke samenwoning”, TPR 2003, (1563) 1625, nr. 108. 81 Zie uitgebreider K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op crisismomenten binnen het huwelijk en de wettelijke samenwoning”, TPR 2003, (1563) 1626-1627, nrs. 110-111. 82 De huurovereenkomst werd afgesloten vóór het huwelijk of door één echtgenoot gehuwd met scheiding van goederen. 83 Zie supra voetnoot 73. 84 Zie supra nr. 20. 85 Vgl. supra nr. 19. 86 K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op crisismomenten binnen het huwelijk en de wettelijke samenwoning”, TPR 2003, (1563) 1601-1602, nrs. 60-61. 79
14
25. Sommige auteurs remediëren aan de onvolkomen beschermingstechniek van artikel 215, § 2 BW door inzake de gehuurde gezinswoning ook het recht van preferentiële toewijzing ex artikel 1447 BW te aanvaarden, weliswaar met voornoemde beperking87.88 Dat ligt in de lijn met het meer in het algemeen gevoerde pleidooi tot een extensieve interpretatie van het recht van preferentiële toewijzing op grond van de billijkheid.89 De wet voorziet niet uitdrukkelijk een regeling inzake de toewijzing bij voorrang van het huurrecht op de gezinswoning, maar verzet zich er ook niet tegen90. Op grond van het adagium ‘qui peut le plus, peut le moins’ zou dan ook een preferentiële toewijzing ter redding van de gehuurde gezinswoning mogelijk zijn.91 Bovendien zou op die manier ook een kader geboden worden aan de onvermijdelijk door te voeren belangenafweging, althans in de hypothese dat het recht op huur in het gemeenschappelijk vermogen of in de onverdeeldheid valt.92 Toch bestaat mijns inziens de lege late niet zoiets als de preferentiële toewijzing van de gehuurde gezinswoning, nu parlementaire suggesties in die zin93 niet werden weerhouden.94 Afdeling 3. Tussentijds besluit: beperkt toepassingsgebied 26. Artikel 1447 BW dat voorziet in de preferentiële toewijzing van de gezinswoning na echtscheiding is geen onbesproken bepaling. Nu de overgangsrechtelijke problemen die rezen bij de inwerkingtreding in 1976 zijn beslecht, ligt het beperkte toepassingsgebied ervan meer en meer onder vuur. De lege lata is de toewijzing bij voorrang immers slechts mogelijk met betrekking tot goederen die zich in het/een gemeenschappelijk
Zie supra nr. 4 en 23. K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op crisismomenten binnen het huwelijk en de wettelijke samenwoning”, TPR 2003, (1563) 1612-1616, nrs. 83-87; goedkeurend K. TOBBACK en N. RAEMDONCK, “Art. 215 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2010), (16) 25-26, nr. 17. 89 Zie supra voetnoot 29 en infra voetnoot 194. 90 VANHOVE en CASTELEIN verwijzen naar (het helaas niet overtuigende) X, noot onder Parijs 26 mei 1983, Rec.gén.enr.not. 1985, 83: “Rien ne s’oppose, semble-t-il, à ce que cette disposition (het betrof i.c. art. 1446 BW) soit étendue au droit au bail visé à l’article 215, § 2.” 91 K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op crisismomenten binnen het huwelijk en de wettelijke samenwoning”, TPR 2003, (1563) 1613, nr. 84. VANHOVE en CASTELEIN stellen bovendien dat het hier strikt genomen eveneens gaat om de toewijzing van een eigendomsrecht, m.n. het eigendomsrecht op het recht op huur van de gezinswoning. Quid? 92 Zie supra nr. 24. 93 Verslag subcommissie, Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2 (bijlage), 252-253, waar het voorstel tot preferentiële toewijzing van “of de eigendom, het vruchtgebruik of het recht op de huur” wordt besproken; zie ook infra voetnoot 227. 94 Lees: genegeerd, in de tekst van de artt. 1446-1447 wordt immers geen onderscheid (meer) gemaakt tussen eigendomsrecht en huurrecht. Er is daarentegen wél uitdrukkelijk beslist dat de toewijzing enkel in volle eigendom (en niet in vruchtgebruik) kan plaatsvinden, zie supra voetnoot 15. 87 88
15
vermogen bevinden. Onverdeelde goederen en a fortiori eigen goederen worden niet geviseerd, hoewel voor eerstgenoemde niet onbetwist. Op die manier wordt het behoud van de vertrouwde leefomgeving na echtscheiding afhankelijk gemaakt van het gekozen huwelijksvermogensstelsel. De wet voorziet bovendien niet uitdrukkelijk in een recht van preferentiële toewijzing met betrekking tot de gehuurde gezinswoning. 27. Een algemeen aanvaarde ruime interpretatie (of nog beter: een ruimere wettelijke regeling) dient zich aan, langs de ene kant ter redding van het volle eigendomsrecht op de gezinswoning, langs de andere kant ter redding van de gehuurde gezinswoning. Inspiratie kan worden gevonden in de ons omringende landen.95 HOOFDSTUK 2. BUITENLANDSE INSPIRATIEBRONNEN Afdeling 1. Buitenlandse inspiratiebronnen ter redding van het volle eigendomsrecht op de gezinswoning § 1. Het Franse recht: ruimer wettelijk recht van preferentiële toewijzing 28. Het Franse recht voorziet eveneens in een recht op attribution préférentielle van de gezinswoning en huisraad bij echtscheiding (met verwijzing naar art. 831-2, 1° Code civil96 dat geldt bij overlijden97).98 In tegenstelling tot in België is de preferentiële toewijzing niet beperkt tot de situatie van ontbinding van het gemeenschappelijk vermogen (art. 1476, 1e lid99 juncto art. 831-2 CC). De uitoefening ervan is ook mogelijk indien beide echtgenoten, gehuwd onder een stelsel van scheiding der goederen,
Rechtsvergelijkend werd deze masterproef beperkt tot Frankrijk en Nederland. Voor een meer uitgebreide rechtsvergelijkende studie m.b.t. de voorkeurrechten, d.i. de techniek die toelaat dat één van de echtgenoten specifieke goederen uit de verdeelbare massa bij voorkeur ontvangt, zie A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 209-222, nrs. 137-144. 96 Hierna: “CC”; art. 831-2 CC luidt als volgt: “Le conjoint survivant ou tout héritier copropriétaire peut également demander l'attribution préférentielle : 1° De la propriété ou du droit au bail du local qui lui sert effectivement d'habitation, s'il y avait sa résidence à l'époque du décès, et du mobilier le garnissant ; 2° De la propriété ou du droit au bail du local à usage professionnel servant effectivement à l'exercice de sa profession et des objets mobiliers à usage professionnel garnissant ce local ; 3° De l'ensemble des éléments mobiliers nécessaires à l'exploitation d'un bien rural cultivé par le défunt à titre de fermier ou de métayer lorsque le bail continue au profit du demandeur ou lorsqu'un nouveau bail est consenti à ce dernier.” 97 Vgl. art. 1447 BW dat verwijst naar art. 1446 BW dat geldt bij overlijden. 98 Zie A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 214-215, nr. 141. 99 Art. 1476, 1e lid CC luidt als volgt: “Le partage de la communauté, pour tout ce qui concerne ses formes, le maintien de l'indivision et l'attribution préférentielle, la licitation des biens, les effets du partage, la garantie et les soultes, est soumis à toutes les règles qui sont établies au titre "Des successions" pour les partages entre cohéritiers.” 95
16
onverdeeld eigenaar zijn van de woning (art. 1542100 juncto art. 831-2).101 In Frankrijk geldt dus het voorkeurrecht ongeacht het huwelijksvermogensstelsel, althans voor zover het gaat om een gemeenschappelijke dan wel onverdeelde gezinswoning. 29. Toebedeling van een eigen goed van de ene echtgenoot aan de ander, een reallocatie dus, is uitgesloten.102 Wel bestaat de mogelijkheid om aan één der echtgenoten een gemeenschappelijk onroerend goed toe te wijzen, wanneer dit goed aanhorig of belendend is aan het eigen onroerend goed van de betreffende echtgenoot (art. 1475, 2e lid CC103).104 30. Net als in het Belgische recht geschiedt de preferentiële toewijzing van de gezinswoning bij echtscheiding niet van rechtswege (art. 1476, 2e lid105 en 1542, 2e lid CC106)107, maar wordt die overgelaten aan de soevereine appreciatiebevoegdheid van de echtscheidingsrechter (art. 267, 2e lid CC108).109 Ook hier gaat het slechts om een
Art. 1542 CC luidt als volgt: “Après la dissolution du mariage par le décès de l'un des conjoints, le partage des biens indivis entre époux séparés de biens, pour tout ce qui concerne ses formes, le maintien de l'indivision et l'attribution préférentielle, la licitation des biens, les effets du partage, la garantie et les soultes, est soumis à toutes les règles qui sont établies au titre "Des successions" pour les partages entre cohéritiers. Les mêmes règles s'appliquent après divorce ou séparation de corps. Toutefois, l'attribution préférentielle n'est jamais de droit. Il peut toujours être décidé que la totalité de la soulte éventuellement due sera payable comptant.” 101 Zelfs wanneer de onverdeeldheid is ontstaan vóór het huwelijk, zie Cass.Fr. 7 juni 1988, D. 1989, 141, noot A. BRETON. 102 Nancy 5 april 1979, JCP 1980, IV, 178. 103 Art. 1475, 2e lid CC luidt als volgt: “Si un immeuble de la communauté est l'annexe d'un autre immeuble appartenant en propre à l'un des conjoints, ou s'il est contigu à cet immeuble, le conjoint propriétaire a la faculté de se le faire attribuer par imputation sur sa part ou moyennant soulte, d'après la valeur du bien au jour où l'attribution est demandée.” 104 Zie hierover R. LE GUIDEC, “Partage de la communauté” in M. GRIMALDI (ed.), Droit patrimonial de la famille, Parijs, Dalloz, 4e ed. 2011, (281) 296-297, nr. 145.45. 105 Art. 1476, 2e lid CC luidt als volgt: “Toutefois, pour les communautés dissoutes par divorce, séparation de corps ou séparation de biens, l'attribution préférentielle n'est jamais de droit, et il peut toujours être décidé que la totalité de la soulte éventuellement due sera payable comptant.” 106 Zie supra voetnoot 100. 107 Sinds de Loi n° 2001-1135 du 3 décembre 2001 relative aux droits du conjoint survivant et des enfants adultérins et modernisant diverses dispositions de droit successoral (art. 10; JO 4 décembre 2001, 19279) geschiedt – net als in België – de preferentiële toewijzing van de gezinswoning en huisraad bij overlijden van rechtswege (art. 831-3, 1e lid CC); R. LE GUIDEC, “Partage de la communauté” in M. GRIMALDI (ed.), Droit patrimonial de la famille, Parijs, Dalloz, 4e ed. 2011, (281) 296, nr. 145.44. 108 Art. 267, 1e en 2e lid CC luiden als volgt: “A défaut d'un règlement conventionnel par les époux, le juge, en prononçant le divorce, ordonne la liquidation et le partage de leurs intérêts patrimoniaux. Il statue sur les demandes de maintien dans l'indivision ou d'attribution préférentielle.” 109 Cass.Fr. 8 december 1971, D. 1972, somm., 124; R. LE GUIDEC, “Partage de la communauté” in M. GRIMALDI (ed.), Droit patrimonial de la famille, Parijs, Dalloz, 2011, (281) 294-295, nr. 145.42. 100
17
uitzondering op de regel van verdeling in natura, nu desgevallend een opleg verschuldigd is.110 § 2. Het Nederlandse recht: rechterlijke toewijzing of adiudicatio 31. In Nederland bestaat daarentegen geen wettelijk recht van toewijzing bij voorrang van het eigendomsrecht111 van de gezinswoning.112 Mochten echt- en deelgenoten het niet eens geraken113 over de verdeling van hun huwelijks- of andersoortige gemeenschap114, dan bepaalt de rechter op vordering van de meest gerede partij115 de wijze van verdeling of stelt hij zelf de verdeling vast “rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang” (art. 3:185, 1e lid NBW).116 Een beslissing ter zake van de verdeling is een nevenvoorziening in de zin van art. 827117 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter kan die reeds in de echtscheidingsbeschikking nemen.118 Hij is bij de vaststelling van de verdeling niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd. 119 Op die manier Cf. art. 1476, 2e lid in fine en 1542, 2e lid in fine CC; zie supra nr. 1. Wel m.b.t. de huurrechten, zie infra nr. 35. 112 A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 220-222, nr. 144; art. 1:101 NBW voorziet enkel een preferentieel toewijzingsrecht m.b.t. “de te zijnen gebruike strekkende kleren en kleinodiën, alsmede zijn beroeps- en bedrijfsmiddelen en de papieren en gedenkstukken tot zijn familie behorende”. 113 Partijen die voornemens zijn van de echt te scheiden kunnen de verdeling van de huwelijksgemeenschap of een andersoortige gemeenschap regelen bij echtscheidingsconvenant, zie HR 26 januari 1979, NJ 1980, 19, aangehaald door M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 242. 114 Zijn echtgenoten gehuwd geweest in enigerlei huwelijksgemeenschap, dan zijn op de ontbonden huwelijksgemeenschap de bepalingen van afdeling 3 van titel 7 Boek 1 en die van titel 7 Boek 3 van het Nederlands Burgerlijk Wetboek (hierna: “NBW”) van toepassing, met dien verstande dat de bepalingen van afdeling 1 slechts gelden voorzover daarvan in de tweede afdeling niet is afgeweken; zijn echtgenoten gerechtigd tot een niet-huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap, dan zijn op die gemeenschap de regels van de eerste en derde afdeling van titel 7 Boek 3 van toepassing; M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 231-232; 598 en 606; art. 3:185 maakt deel uit van de eerste afdeling van titel 7 Boek 3 NBW; vgl. J.M.A. WAAIJER, “Over de relatie tussen alimentatie en de verdeling van een ontbonden gemeenschap”, FJR 1983, (42) 43. 115 Elke deelgenoot kan te allen tijde de verdeling vorderen, zie art. 3:178, 1 e lid NBW; vgl. art. 815, 1e lid BW. 116 Cf. A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 209-210, nr. 137, volgens wie de redelijkheid en billijkheid de grondslag vormen voor een voorkeurrecht sensu lato; art. 3:185, 2e lid NBW bevat een niet-limitatieve opsomming van wijzen van verdeling, m.n. toedeling van een gedeelte van het goed aan ieder der deelgenoten (a), overbedeling van een of meer deelgenoten tegen vergoeding van de overwaarde (b) of verdeling van de netto-opbrengst van het goed of een gedeelte daarvan, nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht (c); zie voor twee andere (creatieve) wijzen van verdeling M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 246. 117 I.h.b. art. 827, 1e lid, b) Rv. 118 M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 596. 119 HR 12 oktober 2001, NJ 2003, 534; vgl. supra nr. 19. 110 111
18
voorziet het Nederlandse recht dus geen wettelijk preferentieel toewijzingsrecht120 bij echtscheiding, maar wel de mogelijkheid tot een rechterlijke verdeling of adiudicatio121, hetgeen niet gebonden is aan een welbepaald voorwerp122 en zowel slaat op gemeenschaps- als op onverdeelde goederen123. 32. Op grond van artikel 3:178, derde lid NBW kan de rechter124 voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot één of meermaals, telkens voor ten hoogste drie jaren, die vordering tot verdeling uitsluiten “indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van één of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend”. Het belang van die uitstelmogelijkheid blijkt met in het achterhoofd het verschuldigd zijn van de overbedelingsschuld, omdat het een oplossing biedt voor het geval de echtgenoot die de woning het meest nodig heeft, niet (en nooit125) tot de betaling ervan in staat is.126 Zo kan bijvoorbeeld de verdeling van de gezinswoning in het belang van de kinderen worden uitgesteld tot zij meerderjarig zijn.127 Afdeling 2. Buitenlandse inspiratiebronnen ter redding van het huurrecht op de gezinswoning § 1. Het Franse recht 1. De exclusieve toewijzing van het huurrecht
Althans niet m.b.t. de gezinswoning, zie supra voetnoot 112. GR. VAN DER BURGHT en J.E. DOEK, Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 12e ed. 2002, 255, nr. 411. 122 Vgl. supra nr. 2. 123 Vgl. supra nr. 4. Zie J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Afrekenen bij (echt)scheiding, Deventer, Kluwer, 1990, 129; A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 221, nr. 144 (en referenties in voetnoot 9): “Daar de eisen van de redelijkheid en billijkheid ook de verhouding tussen deelgenoten van de gemene boedel beheersen, kunnen deze voorschrijven dat een bepaald goed aan een der echtgenoten wordt toegewezen, omdat dit vanuit zakelijk of persoonlijk oogpunt voor hem of haar belangrijker is dan voor de andere echtgenoot.”; vgl. HR 12 december 2003, NJ 2004, 341. 124 Of de partijen, zie 3:178, 5e lid NBW; vgl. met art. 815, 2 e en 3e lid BW en art. 1873-3 CC; art. 815, 2e en 3e lid BW wordt echter niet van toepassing geacht op de conventionele onverdeeldheid, terwijl art. 1873-3 CC een algemene draagwijdte heeft, zie R. JANSEN, “Art. 815” in Erfenissen, Schenkingen en Testamenten, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (2011), (7) 22-23, nr. 17 en PH. MALAURIE en L. AYNES, Les biens, Parijs, Defrénois, 4e ed. 2010, 222, nr. 697. 125 Zal dat ooit wel het geval zijn, dan bestaat de mogelijkheid de betaling van de overbedelingsschuld – en niet de verdeling – uit te stellen, zie art. 3:178, 3e lid NBW. 126 In die zin M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 240. 127 Zie A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 220, nr. 144 en J.M.A. WAAIJER, “Over de relatie tussen alimentatie en de verdeling van een ontbonden gemeenschap”, FJR 1983, (42) 45; is het evenwel voor de ouders emotioneel niet beter vermogensrechtelijk af te rekenen? 120 121
19
33. Ook in Frankrijk eindigt de bescherming van de gehuurde gezinswoning krachtens artikel 215, derde lid CC (pas)128 met de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding.129 Het beperktere130 artikel 1751 CC131 dat bepaalt dat het huurrecht van een goed zonder professioneel of commercieel karakter, dat daadwerkelijk tot gezinswoning dient, van rechtswege toekomt aan beide echtgenoten132, kan evenwel ook na het huwelijk blijven doorwerken.133 Het tweede lid van artikel 1751 CC bepaalt met name dat in geval van echtscheiding het huurrecht door de echtscheidingsrechter kan worden toegewezen aan één van beide echtgenoten “en considération des intérêts sociaux et familiaux en cause”134. Die mogelijkheid tot toewijzing van het exclusieve recht op de huur na echtscheiding mits (schade)vergoeding135 bestaat, anders dan in het Belgische recht136, ongeacht het huwelijksvermogensstelsel137, niettegenstaande
M. LAMARCHE en J.-J. LEMOULAND, “Mariage (4° effets)” in P. RAYNAUD (ed.), Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, losbl., (2009), (1) 40, nr. 201. 129 G. CRÉMONT, “Le logement de la famille en période de crise”, JCP N 1999, 271, nr. 21 en verwijzingen naar rechtspraak in voetnoot 31; voor verwijzingen naar extra en meer recente rechtspraak, zie M. LAMARCHE en J.-J. LEMOULAND, “Mariage (4° effets)” in P. RAYNAUD (ed.), Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, losbl., (2009), (1) 40, nr. 201. 130 Enerzijds is het toepassingsgebied van art. 1751 CC beperkter dan dat van art. 215, 3 e lid CC, omdat enkel het huurrecht van een goed zonder professioneel of commercieel karakter dat daadwerkelijk dient tot gezinswoning wordt geviseerd (en niet het geheel van de rechten die de gezinswoning verzekeren). Anderzijds biedt art. 1751 CC een steviger bescherming, nu het voorziet in een ‘mede-huurderschap’ (na echtscheiding omzetbaar in een ‘enkel-huurderschap’) (waar art. 215, 3e lid CC enkel het gezamenlijk bestuur oplegt), zie B. VAREILLE, “Protection du logement de la famille” in M. GRIMALDI (ed.), Droit patrimonial de la famille 2011-2012, Parijs, Dalloz, 4e ed. 2011, (35) 45, nr. 113.50. 131 Art. 1751, 1e en 2e lid CC luiden als volgt: “Le droit au bail du local, sans caractère professionnel ou commercial, qui sert effectivement à l'habitation de deux époux est, quel que soit leur régime matrimonial et nonobstant toute convention contraire, et même si le bail a été conclu avant le mariage, réputé appartenir à l'un et à l'autre des époux. En cas de divorce ou de séparation de corps, ce droit pourra être attribué, en considération des intérêts sociaux et familiaux en cause, par la juridiction saisie de la demande en divorce ou en séparation de corps, à l'un des époux, sous réserve des droits à récompense ou à indemnité au profit de l'autre époux.” 132 Zo ontstaat een ‘medehuurderschap’ gekwalificeerd als een sui generis onverdeeldheid, zie voor die bijzondere aard B. VAREILLE, “Protection du logement de la famille” in M. GRIMALDI (ed.), Droit patrimonial de la famille 2011-2012, Parijs, Dalloz, 4e ed. 2011, (35) 46, nr. 113.61. 133 A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 215, nr. 141. 134 Zie dienaangaande C. COUTANT-LAPALUS, “Le sort du logement de la famille en cas de séparation du couple”, AJ Famille 2008, (364) 365. 135 Art. 1751, 2e lid in fine CC. 136 Vgl. supra nr. 24. 137 Zie uitdrukkelijk art. 1751, 1e lid CC; K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op crisismomenten binnen het huwelijk en de wettelijke samenwoning”, TPR 2003, (1563) 1625, nr. 108; B. VAREILLE, “Protection du logement de la famille” in M. GRIMALDI (ed.), Droit patrimonial de la famille 2011-2012, Parijs, Dalloz, 4e ed. 2011, (35) 46, nr. 113.54: “C’est en cela que l’article 1751 du Code civil se rapproche étroitement du régime primaire. Le texte est en effet une pièce du droit commun des baux.” 128
20
andersluidende
overeenkomst138
en
zelfs
wanneer
het
een
voorhuwelijkse
huurovereenkomst betreft139. 2. Het gedwongen huurrecht 34. Zowaar nog beschermenswaardiger wordt de gezinswoning wanneer er kinderen betrokken zijn; de Franse wetgever heeft dat goed begrepen. In de hypothese dat de gezinswoning een eigen goed is van één der echtgenoten140 kan de rechter overeenkomstig artikel 285-1, 1e lid CC141 een ‘bail forcé’142 of ‘gedwongen huur’ toestaan aan de echtgenoot (niet-eigenaar) die alleen of gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefent over één of meer van hun kinderen wanneer dat in het belang van die kinderen is en ze ook gewoonlijk in de gezinswoning verblijven. De rechter bepaalt de duur van de gedwongen huur en kan die hernieuwen totdat de jongste van de kinderen meerderjarig is (art. 285-1, 2e lid CC143). De rechten en plichten van huurder en verhuurder worden beheersd door het gemene huurrecht.144 Wel is bepaald dat de rechter bovenop de gemeenrechtelijke ontbindingsmogelijkheden de huur kan ontbinden wanneer nieuwe omstandigheden145 dat rechtvaardigen (art. 285-1, 3e lid CC146). § 2. Het Nederlandse recht: voortzettingsstelsel 35. We zagen dat naar Nederlands recht geen wettelijk voorkeurrecht bestaat ten aanzien van de toebedeling van het eigendomsrecht van de (gemeenschappelijke)
Zie uitdrukkelijk art. 1751, 1e lid CC; B. VAREILLE, “Protection du logement de la famille” in M. GRIMALDI (ed.), Droit patrimonial de la famille 2011-2012, Parijs, Dalloz, 4e ed. 2011, (35) 46, nr. 113.53. 139 Zie uitdrukkelijk art. 1751, 1e lid CC; B. VAREILLE, “Protection du logement de la famille” in M. GRIMALDI (ed.), Droit patrimonial de la famille 2011-2012, Parijs, Dalloz, 4e ed. 2011, (35) 46, nr. 113.53. 140 Niet een onverdeeld goed, zie CA Parijs 10 juli 1985, D. 1986, IR 109, noot A. BÉNABENT. 141 Art. 285-1 CC luidt als volgt: “Si le local servant de logement à la famille appartient en propre ou personnellement à l'un des époux, le juge peut le concéder à bail au conjoint qui exerce seul ou en commun l'autorité parentale sur un ou plusieurs de leurs enfants lorsque ceux-ci résident habituellement dans ce logement et que leur intérêt le commande. Le juge fixe la durée du bail et peut le renouveler jusqu'à la majorité du plus jeune des enfants. Le juge peut résilier le bail si des circonstances nouvelles le justifient.” 142 Zie hierover J. BEAUCHARD, “Du bail forcé du logement de la famille après divorce”, JCP N 1982, I, 63. 143 Zie supra voetnoot 141. 144 G. CREMONT, “Le logement de la famille en période de crise”, JCP N 1999, 271, nr. 25. 145 Zoals bv. een wijziging in ‘la garde’ over de kinderen of in de financiële situatie van de ex-echtgenoten. Omdat het doel is de bescherming van de kinderen door het behoud van hun vertrouwde levenskader, kan de verhuurder niet de ontbinding vragen omwille van het samenwonen van zijn ex-echtgenoot/huurder met een nieuwe partner in het betrokken goed, zie G. CRÉMONT, “Le logement de la famille en période de crise”, JCP N 1999, 271, nr. 25. 146 Zie supra voetnoot 141. 138
21
gezinswoning.147 Zo een voorkeurrecht bestaat wél ten aanzien van de huurrechten en dat los van de huwelijksvermogensrechtelijke kwalificatie van de gezinswoning148.149 Artikel 7:266, vijfde lid NBW150 bepaalt dat in geval van echtscheiding de rechter op verzoek van één der echtgenoten kan bepalen wie van de echtgenoten, wettelijke medehuurders151, huurder van de woonruimte zal zijn.152 De rechter bepaalt tevens de dag van ingang van de huur met die echtgenoot. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot.153 Eenmaal de rechterlijke beslissing is genomen, is die niet meer vatbaar voor wijziging.154 36. Eveneens ongeacht het huwelijksvermogensstelsel155 voorziet artikel 1:165 NBW nog een andere, zij het beperkte, beschermende maatregel. Op verzoek van een echtgenoot kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede156 toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning157 en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken 158 gedurende Zie supra nr. 31. A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 221, nr. 144. 149 Voor de voortzetting van de huurovereenkomst, zie M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 583-586. 150 Art. 7:266, 5e lid NBW luidt als volgt: “In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed of beëindiging van geregistreerd partnerschap kan de rechter op verzoek van een echtgenoot of geregistreerde partner bepalen wie van de echtgenoten of geregistreerde partners huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot of partner. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot of partner.” 151 Art. 7:266, 1e lid NBW maakt de echtgenoot van rechtswege medehuurder, zolang de woonruimte de echtgenoot tot hoofdverblijf strekt, ongeacht of de huurovereenkomst vóór dan wel na het aangaan van het huwelijk is gesloten; vgl. met art. 215, § 2 BW en art. 215, 3e lid CC. 152 Hetgeen een belangenafweging door de rechter veronderstelt, zie Hof Amsterdam 10 april 1986, KG 1986, 197; M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 586. 153 Zolang geen van beide echtgenoten een verzoek in de zin van art. 7:266, 5 e lid NBW indient, duurt het medehuurderschap voort, tenminste voor zover de medehuurder in het goed zijn hoofdverblijf houdt, zie M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 584. Die situatie veronderstelt dat de gezinswoning zich tot gescheiden bewoning leent en beide echtgenoten psychologisch zijn opgewassen tegen samenwonen met hun ex-partner. 154 M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 586; vgl. art. 285-1, 3e lid CC, supra nr. 34. 155 Hof ’s-Hertogenbosch 27 maart 1981, NJ 1981, 326. 156 Art. 1:165 NBW geldt ongeacht of het eigendomsrecht dan wel gebruiksrecht tot een ontbonden huwelijksgemeenschap of tot een eigen vermogen behoort, zie M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 580. 157 Voor de voortzetting van de bewoning, zie M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 579-581. 158 Voor de voortzetting van het gebruik van de inboedel, zie M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 581-582. 147 148
22
zes maanden na de inschrijving van de beschikking voort te zetten, mits redelijke vergoeding159 (art. 1:165, 1e lid NBW). HOOFDSTUK 3. DE PREFERENTIËLE TOEWIJZING DE LEGE FERENDA Afdeling 1. Wetsvoorstellen ter uitbreiding van de preferentiële toewijzing van de gezinswoning 37. De vraag naar een uitbreiding van het recht van preferentiële toewijzing kan op twee manieren worden begrepen. Vooreerst zou men kunnen pleiten voor een uitbreiding van het recht van preferentiële toewijzing naar de stelsels van (al dan niet zuivere) scheiding van goederen. Vervolgens zou men ook kunnen verdedigen dat het niet (langer) verantwoord is de toewijzing bij voorrang te beperken tot goederen die afhangen van de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap en zou men derhalve een uitbreiding naar de eigen (onverdeelde) goederen kunnen vooropstellen. Beide benaderingswijzen vonden hun weerspiegeling in een wetsvoorstel. § 1. Wetsvoorstel JEANMOYE 38. Een eerste, ouder, wetsvoorstel strekte ertoe ‘de mogelijkheid van toewijzing bij voorrang uit te breiden tot het geval van overlijden en echtscheiding van echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen’.160 De indiener beoogde chantage met openbare verkoop te voorkomen.161 Wanneer de echtgenoten gehuwd zijn onder een stelsel van scheiding van goederen, toch zeker wanneer het gaat om een zuivere scheiding van goederen, moet de onverdeelde gezinswoning in de huidige stand van de wetgeving en in het merendeel van de gevallen openbaar worden verkocht. Het goed gaat dan allicht naar de meest biedende echtgenoot162.163 Het zou dan de billijkheid zijn die maakt dat de mogelijkheid van preferentiële toewijzing op grond van artikel
Voor de ‘redelijke’ vergoeding, zie M.J.A. VAN MOURIK en L.C.A. VERSTAPPEN, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 582-583. 160 Wetsvoorstel (D. JEANMOYE) strekkende om de mogelijkheid van toewijzing bij voorrang uit te breiden tot het geval van overlijden en echtscheiding van echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen (hierna: “wetsvoorstel JEANMOYE”), Parl.St. Senaat 1998-99, nr. 1-1243/1. 161 Hand. Senaat 1998-99, 27 april 1999, nr. 1/265, 7712; vgl. verslag subcommissie, Hand. Senaat 19751976, nr. 683/2 (bijlage), 253. 162 Terwijl m.b.t. artikel 1447 BW het Hof van Cassatie heeft beslist dat de rechtbank de preferentiële toewijzing aan een echtgenoot niet mag doen afhangen van de voorwaarde dat die echtgenoot een prijs biedt die op zijn minst gelijk moet zijn aan de door de andere echtgenoot geboden prijs. Het organiseren van biedingen tussen echtgenoten is m.a.w. uitgesloten, zie Cass. 12 november 1998, AR C.97.0171.F. 163 Wetsvoorstel JEANYMOYE, Parl.St. Senaat 1998-99, nr. 1-1243/1, 6. 159
23
1447 BW ook moet openstaan voor echtgenoten gehuwd onder ‘het’ stelsel van scheiding van goederen. Bedoelde de indiener enkel het stelsel van zuivere scheiding van
goederen,
of
ook de
stelsels van
scheiding van
goederen
met
een
onverdeeldheidmaking van besparingen, vennootschap van aanwinsten of toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen? Om misbruik te voorkomen164 zou de voorgestelde uitbreiding enkel gelden wanneer de gezinswoning een ‘onverdeeld’ goed is van de echtgenoten.165 Opnieuw, bedoelde de indiener enkel een gezinswoning die 50% aan de ene echtgenoot en 50% aan de andere echtgenoot toebehoort, of ook een gezinswoning die voor meer dan de helft aan de ene echtgenoot toebehoort en slechts voor minder dan de helft aan de andere echtgenoot? 39. Gedurende de parlementaire behandeling werd er vooreerst op gewezen dat hetzelfde resultaat kan worden bekomen langs een gerechtelijke procedure, bijvoorbeeld wanneer in kort geding om dringende voorlopige maatregelen wordt verzocht.166 Het klopt dat indien één van de echtgenoten zijn plichten grovelijk verzuimt en/of indien de verstandhouding tussen de echtgenoten ernstig verstoord is (resp. art. 223, 1e en 2e lid BW) de vrederechter dringende voorlopige maatregelen kan bevelen betreffende de persoon en de goederen van de echtgenoten en van de kinderen. De maatregelen kunnen zowel het eigen als het gemeenschappelijk vermogen betreffen.167 Er wordt geen onderscheid gemaakt al naargelang de echtgenoten gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel dan wel met scheiding van goederen.168 Nu de opsomming in het vierde lid van artikel 223 BW niet-limitatief is, kan de rechter op grond van die bepaling ook het privatief gebruik van de (gehuurde)169 gezinswoning toewijzen aan één van beide echtgenoten.170 De wet vereist niet dat de echtelijke verstandhouding slechts voorlopig verstoord is; zelfs wanneer de gezinsontwrichting definitief lijkt, zijn
Hand. Senaat 1998-99, 27 april 1999, nr. 1/265, 7712. Wetsvoorstel JEANYMOYE, Parl.St. Senaat 1998-99, nr. 1-1243/1, 5-6. 166 Hand. Senaat 1998-99, 27 april 1999, nr. 1/265, 7711. 167 Zie thans uitdrukkelijk art. 223, 4e lid BW. 168 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 123, nr. 203. 169 K. TOBBACK en N. RAEMDONCK, “Art. 215 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2010), (16) 26-27, nr. 18 en K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op crisismomenten binnen het huwelijk en de wettelijke samenwoning”, TPR 2003, (1563) 1624, nr. 105. 170 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 134-137, nrs. 227-228. 164 165
24
dringende voorlopige maatregelen mogelijk.171 Is er reeds een echtscheidingsprocedure hangende, dan is de vrederechter niet langer bevoegd om dringende voorlopige maatregelen te nemen. Gaat het om een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, dan is het de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg die tussen de echtgenoten maatregelen kan nemen met een identiek172 (voorlopig) karakter (art. 1280 Ger.W.).173 Door de vrederechter bevolen dringende voorlopige maatregelen van onbepaalde duur houden op uitwerking te hebben vanaf dat er in het kader van de echtscheidingsprocedure voorlopige maatregelen over dezelfde materie werden bevolen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.174 (Dringende) voorlopige maatregelen m.b.t. de gezinswoning, bevolen op grond van de huwelijksband, vervallen evenwel op het ogenblik van het in kracht van gewijsde treden van het echtscheidingsvonnis.175 Het voornoemde bezwaar verwart maatregelen omtrent het betrekken
van
de
gezinswoning
die
maar
gelden
vóór
en
tijdens
de
echtscheidingsprocedure met de definitieve vermogensrechtelijke positie van het recht op de gezinswoning na echtscheiding.176 Een tweede bezwaar verwees naar de toen net (voor het eerst) versoepelde wijzigingsprocedure inzake huwelijksvermogensstelsels.177 Waren de parlementairen soms vergeten dat het huwelijkscontract een duurovereenkomst is die geacht wordt voor vele jaren te gelden? Tenslotte was er de vrees voor de niet altijd voorspelbare gevolgen van een kleine aanpassing aan het huwelijksgoederenrecht178, hetgeen allicht doorslaggevend was. Zodoende werd het wetsvoorstel verworpen. § 2. Wetsvoorstel TERWINGEN e.a. P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 13e ed. 2011, nr. 1492 en 1495. 172 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 123, nr. 204. 173 P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 13e ed. 2011, nr. 1496. 174 Het enkele feit van instelling van een echtscheidingsvordering is echter niet van aard om de uitvoerbaarheid van de dringende voorlopige maatregelen te belemmeren, zie Cass. 20 februari 2006, AR C.04.0292.N en P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 13e ed. 2011, nr. 1525. 175 P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 13e ed. 2011, nr. 1525. 176 Vgl. K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op crisismomenten binnen het huwelijk en de wettelijke samenwoning”, TPR 2003, (1563) 1624, nr. 105. 177 Hand. Senaat 1998-99, 27 april 1999, nr. 1/265, 7711. Zie de wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, BS 7 augustus 1998, 25356. 178 Hand. Senaat 1998-99, 27 april 1999, nr. 1/265, 7711. 171
25
40. Een tweede, recenter, wetsvoorstel strekt ‘tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat betreft de toewijzing bij voorrang en het vermogen dat als schenking wordt beschouwd’. 179 De indieners vertrekken vanuit de vaststelling dat het aantal huwelijken dat wordt voorafgegaan door een periode van ongehuwd samenwonen stijgt.180 Het recht van preferentiële toewijzing betreft klassiek enkel goederen die behoren tot het gemeenschappelijke vermogen.181 Een gezinswoning die in het verleden door beide echtgenoten werd aangekocht en niet werd ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen, valt daar niet onder. Vandaar beogen de indieners een uitbreiding van het toepassingsgebied van artikel 1447 BW tot de gezinswoning die aan beide echtgenoten toebehoort in ‘onverdeeldheid’182.183 Vervolgens stellen de indieners vast dat zelfs wanneer een voorhuwelijks onroerend goed zou worden ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen, het dan nog niet vanzelfsprekend is dat bij echtscheiding het recht van preferentiële toewijzing zal kunnen spelen ten voordele van één der echtgenoten. Immers, een meerderheidsstrekking neemt aan dat het ‘recht van terugname’184 ten voordele van de echtgenoot-inbrenger ex artikel 1455 BW voorrang heeft op de ‘toewijzing bij voorrang’ ex artikel 1447 BW.185 Gaat het om een Wetsvoorstel (R. TERWINGEN e.a.) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat betreft de toewijzing bij voorang en het vermogen dat als schenking wordt beschouwd (hierna: “wetsvoorstel TERWINGEN e.a.”), Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K0239/001. Voor een bespreking, zie S. SEYNS en B. VERDICKT, “Wetsvoorstellen” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, (125) 126-127, nr. 30. 180 Zie M. CORIJN (2006), Ongehuwd samenwonen in Vlaanderen anno 2003, www.cbgs.be, Uit het onderzoek, 31/3/2006. Het CBGS-survey onderzoek ‘Bevolking en Beleid in Vlaanderen’ 2003 toont aan dat één op vijf van de gehuwde paren ongehuwd heeft samengewoond vóór het huwelijk. Bovendien is er een snelle toename van het voorhuwelijks ongehuwd samenwonen naargelang de periode waarin men gehuwd is. Van de in 2003 gehuwden heeft al meer dan de helft een tijd ongehuwd samengewoond vóór het huwelijk. 181 Zie supra nr. 4. 182 Ook hier rijst de vraag of de indiener enkel een gezinswoning die 50% aan de ene echtgenoot en 50% aan de andere echtgenoot toebehoort bedoelde, of ook een gezinswoning die voor meer dan de helft aan de ene echtgenoot toebehoort en slechts voor minder dan de helft aan de andere echtgenoot; vgl. supra 38. 183 Wetsvoorstel TERWINGEN e.a., Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K0239/001, 5-6. 184 CASMAN stelt voor ook in de context van art. 1455 BW de term ‘toewijzing bij voorrang’ te gebruiken, zie H. CASMAN, “Toewijzing bij voorrang na inbreng” (noot onder Antwerpen 9 maart 2005), Not.Fisc.M. 2006, (226) 227, nr. 4. 185 H. CASMAN, “Toewijzing bij voorrang na inbreng” (noot onder Antwerpen 9 maart 2005), Not.Fisc.M. 2006, (226) 228-229, nr. 10 en verwijzingen in voetnoot 9 (rechtsleer) en 10 (rechtspraak); C.S.W., “Dossier nummer 6212: huwelijksvermogensrecht – vereffening-verdeling van gemeenschappelijk vermogen – terugname van ingebracht goed (art. 1455 BW) – voorrang tussen art. 1447 en art. 1455 BW”, Versl. CSW 1991-1992, Gilly, Duculot, (568) 572 en C. DE BUSSCHERE, “Vereffening van het ontbonden huwelijksvermogensstelsel. Artikel 1455 BW versus de artikelen 1446 en 1447 BW” (noot onder Gent 9 november 2006), T.Not. 2008, (198) 199, nr. 3 en verwijzingen in voetnoot 3 (rechtsleer) en 4 (rechtspraak). In de meerderheidsstrekking is het terugnamerecht een impliciete inbrengvoorwaarde, zodat dat recht aan de preferentiële toewijzing moet voorafgaan. Voor de verschillen tussen artikel 1455 enerzijds en artikel 1447 BW anderzijds, zie C. DE BUSSCHERE, “Vereffening van het ontbonden 179
26
voorhuwelijks onverdeeld goed dat werd ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen, dan volstaat het dat de andere echtgenoot zich beroept op artikel 1455 BW. Daardoor zou de gezinswoning niet meer tot de postcommunautaire onverdeeldheid behoren en opnieuw het statuut aannemen van een onverdeeld eigen goed. 186 Bepaalde rechtsleer laat de voorrang afhangen van een afweging tussen het belang van de afkomst van het goed (art. 1455 BW) en de familiale belangen (art. 1447 BW). 187 Wanneer de gezinswoning afkomstig was uit het eigen vermogen van één van beide echtgenoten, dan zou het aannemelijk zijn dat het belang van de afkomst van het goed in het merendeel van de gevallen doorweegt. In de lijn met die afweging beogen de indieners het primaat van artikel 1455 BW evenwel uit te sluiten wanneer de gezinswoning afkomstig was uit de eigen vermogens van beide echtgenoten, het familiaal belang moet dan voorgaan op de afzonderlijke belangen van beide inbrengers/voormalige echtgenoten.188 Wederom wordt verwezen naar een uitgebreide toepassing van de preferentiële toewijzing als leidende tot het meest ‘billijke’ resultaat.189 Daarenboven zou een potentiële schending van het gelijkheidsbeginsel worden vermeden.190 Het wetsvoorstel is thans hangende in de Kamer. Het weze nog opgemerkt dat de notaris intussen iedere discussie over het primaat van artikel 1455 BW kan vermijden door bij de redactie van de inbrengclausule de nodige aandacht te besteden aan de voorwaarden waaronder die inbreng gebeurt: met of zonder verzaking aan het recht van terugname.191
huwelijksvermogensstelsel. Artikel 1455 BW versus de artikelen 1446 en 1447 BW” (noot onder Gent 9 november 2006), T.Not. 2008, (198) 200-201, nr. 7. 186 Wetsvoorstel TERWINGEN e.a., Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K0239/001, 6; gebaseerd op M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 26, nr. 22. 187 M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 26, voetnoot 26; J.-L. SNYERS, “De toewijzing van de preferentiële goederen” in W. PINTENS en F. BUYSSENS (eds.), Vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Maklu, 1993, (125) 142; zie ook H. CASMAN, “Toewijzing bij voorrang na inbreng” (noot onder Antwerpen 9 maart 2005), Not.Fisc.M. 2006, (226) 229, nr. 10 over de mogelijkheid tot stilzwijgende verzaking; vgl. Y.-H. LELEU, “L’attribution préférentielle du logement familal” in P. DELNOY, Y.-H. LELEU en E. VIEUJEAN (eds.), Le logement familial, Brussel, Story-Scientia, 1999, (209) 227, nr. 15 over de mogelijkheid tot doorbraak van de voorrang o.g.v. de volgorde van de handelingen. 188 Wetsvoorstel TERWINGEN e.a., Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K0239/001, 6. 189 Wetsvoorstel TERWINGEN e.a., Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K0239/001, 6 mét uitgebreide verwijzingen naar rechtsleer in voetnoot 6. 190 Wetsvoorstel R. TERWINGEN e.a., Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K0239/001, 6 en infra nr. 48. 191 H. CASMAN, “Toewijzing bij voorrang na inbreng” (noot onder Antwerpen 9 maart 2005), Not.Fisc.M. 2006, (226) 229, nr. 13; in dezelfde zin J.-L. SNYERS, “De toewijzing van de preferentiële goederen” in W. PINTENS en F. BUYSSENS (eds.), Vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Maklu, 1993, (125) 143, nr. 226. 27
41. In essentie gaat het dus steeds om de vraag naar een uitbreiding van het recht van preferentiële
toewijzing
tot
goederen
die
echtgenoten
aanhouden
in
een
gemeenrechtelijke onverdeeldheid. Eerder het statuut van het goed dan wel het huwelijksvermogensstelsel is dus aan de orde. In geen van beide wetsvoorstellen komt het huurrecht op de gezinswoning ter sprake. Afdeling 2. Rechtsvergelijkend pleidooi ter uitbreiding van de preferentiële toewijzing van de gezinswoning 42. Bepaalde
rechtspraak
nam
aan
dat
artikel
1447
BW
één
welbepaald
huwelijksvermogensstelsel overstijgt en veeleer behoort tot het primair stelsel, derwijze dat het recht van preferentiële toewijzing ook mogelijk zou moeten zijn zo de vroegere gezinswoning in onverdeeldheid aan de ex-echtgenoten toebehoort.192 Hoewel overruled door de rechtspraak van zowel het Hof van Cassatie als het Grondwettelijk Hof193, was (en is) die rechtspraak wel de aanleiding tot een pleidooi in de meerderheid van de rechtsleer tot een meer uitgebreide en – zo wordt gezegd – ook meer billijke toepassing van het recht van preferentiële toewijzing.194 43. Tot op heden geldt evenwel de klassieke leer, volgens dewelke enkel goederen die behoren tot het gemeenschappelijk vermogen, het voorwerp kunnen uitmaken van een toewijzing bij voorrang. De preferentiële toewijzing van een gezinswoning die zich in onverdeeldheid in de eigen vermogens van de echtgenoten bevindt, wordt
Gent 4 november 1994, AJT 1994-95, 483 met goedkeurende noot J. GERLO en Gent 11 maart 1996, RW 1997-98, 401, noot S. MOSSELMANS. 193 Zie supra voetnoot 54. 194 O.a. J. GERLO, “Recht van toewijzing bij voorrang en overgansrecht”, AJT 1994-95, 484, nr. 3; S. MOSSELMANS, “Het recht van preferentiële toewijzing overeenkomstig art. 1447 BW ten voordele van echtgenoten, vóór 28 september 1976 gehuwd onder een bedongen gemeenschapsstelsel”, RW 1997-98, (402) 404-405; S. MOSSELMANS, “Het toepasbare huwelijksvermogensrecht voor echtgenoten vóór 28 september 1976 gehuwd onder een bedongen gemeenschapsstelsel”, AJT 2000-01, (931) 935; K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen?”, TPR 2003, (1563) 1615-1616, nr. 87; A. VERBEKE, Knelpunten familiaal vermogensrecht 2003, Brussel, De Boeck en Larcier, 2003, 74, nr. 69 en i.h.b. voetnoot 90. Zie in dat verband ook: wetsontwerp van 14 maart 2002 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek (hierna: “wetsontwerp 1693”), Advies van de Raad van State, Parl.St. Kamer 50K1693/001, 14, infra voetnoot 215 en wetsontwerp 1693, Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door mevrouw DARDENNE, Amendement nummer 16, Parl.St. Kamer 50K1693/006, 25, infra voetnoot 214. 192
28
overeenkomstig die klassieke leer door – gezaghebbende – auteurs195 op grond van de plaatsing van artikel 1447 in het Burgerlijk Wetboek afgewezen.196 44. Net het feit dat de voorwaarde dat het goed, waarvan de preferentiële toewijzing wordt gevraagd, zich in het gemeenschappelijk vermogen dient te bevinden, niet is gebaseerd op de wettekst zelf, maar slecht op een interpretatie ingevolge de plaatsing in het wetboek197, maakt een nieuwe, teleologische, interpretatie mogelijk.198 45. Een auteur verdedigt die nieuwe, teleologische interpretatie welke inhoudt dat ook de preferentiële toewijzing gevraagd kan worden van een onverdeeld eigen goed, op een onderbouwde manier. Eerst wordt verwezen naar een aantal wettelijke bepalingen die in rechtspraak en rechtsleer een ander toepassingsgebied krijgen dan hun plaatsing in het wetboek zou doen vermoeden.199 Vervolgens wordt VAN GERVEN aangehaald, die in zijn Algemeen Deel schreef dat de met behulp van de grammaticale, de systematische en de wets- en rechtshistorische methodes gevonden interpretatie kan worden opzij geschoven, wanneer de gevonden interpretatie, ingevolge de sedert de uitvaardiging van de betrokken wettekst gewijzigde maatschappelijke verhoudingen200, tot onbillijke resultaten201 zou leiden of wanneer de wettekst, ingevolge maatschappelijke
M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 24, nr. 18 en verwijzingen aldaar in voetnoot 14 naar BAETEMAN, BOURSEAU, CASMAN, PIRSON en SIMON. PINTENS negeert de problematiek door zich te beperken tot het volgende: “De preferentiële toewijzing kan enkel worden gevraagd ten opzichte van gemeenschapsgoederen en niet ten opzichte van een eigen goed van de andere echtgenoot”, zie W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, 318, nr. 582. 196 Zie supra nr. 4. 197 K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 94, nr. 5. 198 M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 24-27, nrs. 19-24. 199 M.n. de artt. 915bis, § 2, 1401, 5° en 1464 BW, zie M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 24-25, nr. 20. 200 Zie supra nr. 40 over het verlaten van de traditionele volgorde ‘huwelijk – aankoop gezinswoning – kinderen’. 201 De meerderheid van de recente rechtsleer bepleit een meer uitgebreide interpretatie van de preferentiële toewijzing als leidende tot het meest billijke resultaat, zie supra voetnoot 194; cf. A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 209-210, nr. 137, volgens wie de redelijkheid en billijkheid de grondslag vormen voor een voorkeurrecht sensu lato; vgl. I. DE STEFANI, noot onder Rb. Leuven 4 december 2001, Div.Act. 2002, (103) 109, nr. 13. 195
29
wijzigingen, zijn doel zou missen202.203 Aan beide voorwaarden voor een teleologische interpratie is in casu voldaan. 46. Bijkomend argument voor een dergelijke nieuwe interpretatie, die de preferentiële toewijzing ook mogelijk zou maken met betrekking tot een onverdeelde gezinswoning, biedt de oude cassatierechtspraak naar aanleiding van het overgangsrecht en de vraag naar de toepasselijkheid van het nieuwe recht van preferentiële toewijzing op echtgenoten gehuwd vóór 28 september 1976 en wiens huwelijksvermogensstelsel werd/wordt ontbonden na 27 september 1977.204 Met name wordt in het arrest van 21 september 1979 overwogen “dat het recht zich bij voorrang de in artikel 1446 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij voormelde wet, bepaalde goederen te doen toewijzen een bijzondere wijze is van uitoefening van het recht om uit onverdeeldheid te treden, dat in artikel 815 van het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd; dat dit recht voortvloeit uit het recht van medeëigendom van de betrokken partijen en ontstaat op hetzelfde ogenblik als de ontbinding van het huwelijk bij de overschrijving van het vonnis dat de echtscheiding toestaat”.205 Als het recht van preferentiële toewijzing een bijzondere wijze van uitoefening van het recht om uitonverdeeldheid te treden ex artikel 815 BW is, dat zijn oorsprong vindt in het recht van mede-eigendom, dan zou de toepassing van artikel 1447 BW206 niet beperkt mogen worden tot de gezinswoning die zich in het gemeenschappelijk vermogen bevindt, maar zich tevens moeten uitstrekken tot de gezinswoning die echtgenoten in een gemeenrechtelijke onverdeeldheid aanhouden. 47. In de rechtsleer is reeds op het problematisch karakter gewezen van de koppeling die in de klassieke leer wordt gemaakt tussen de bescherming207 en het wettelijk stelsel; Cf. gevaar op uitholling van de preferentiële toewijzing door vast te houden aan het beperkte toepassingsgebied van de klassieke leer; vgl. Wetsvoorstel TERWINGEN e.a., Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K0239/001, 6. 203 Zie M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 25-27, nrs. 21-24 met verwijzing in voetnoot 21 naar W. VAN GERVEN, Algemeen deel in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, E. Story-Scientia, 1987, 60, nr. 19 die zijn dubbel voorbehoud samenvat als volgt: “wijziging in de relevante maatschappelijke omstandigheden sedert de totstandkoming van de wet én, ten gevolge daarvan, te voorziene onbillijkheid of on‘doel’matigheid”. 204 Zonder dat evenwel een verklaring van onmiddellijke onderwerping aan het nieuwe wettelijke stelsel werd afgelegd, zie art. 1, 2°, 2e lid (overgangsbepalingen) van de wet van 14 juli 1976. 205 Cass. 21 september 1979, RW 1979-80, 2648, noot H. CASMAN; G. BAETEMAN, C. ENGELS en J. GERLO, “Overzicht van rechtspraak 1976-1981. Huwelijksvermogensrecht”, TPR 1982, (977) 1069, nr. 124 en G. BAETEMAN, “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, (335) 377, nr. 48. 206 Hoewel het arrest van 21 september 1979 handelde over art. 1446 BW bestaat er geen reden om dezelfde redenering niet toe te passen m.b.t. art. 1447 BW. 207 Van de gezinswoning, maar hier ook: van de echtgenoot die slachtoffer werd van partnergeweld. 202
30
dat naar aanleiding van de wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijke samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek208.209 Burgerrechtelijk voorziet die wet vooreerst in de toewijzing van het genot van de gezinswoning aan de echtgenoot (of wettelijk samenwonende partner) die het slachtoffer werd van partnergeweld bij wege van (dringende) voorlopige maatregel, behoudens uitzonderlijke omstandigheden (resp. wijziging van de artt. 223 en 1479 BW en art. 1280 Ger.W.).210 Die regeling geldt voor wat betreft de gehuwden ongeacht hun huwelijksvermogensstelsel en ongeacht het eigendomsstatuut van de woning.211 Op het niveau van het primair stelsel worden alle echtgenoten (en wettelijk samenwonenden) derhalve op gelijke wijze beschermd. Het burgerrechtelijk luik van de wet van 28 januari 2003 voorziet daarnaast in een tweede lid voor artikel 1447 BW: behoudens uitzonderlijke omstandigheden moet het verzoek tot preferentiële toewijzing worden ingewilligd dat uitgaat van de echtgenoot die het slachtoffer is van een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek of van een poging tot een feit als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, wanneer de andere echtgenoot uit dien hoofde is veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing.212 Door de nieuwe regeling in te voegen in het reeds bestaande artikel 1447 BW, waarvan het toepassingsgebied is beperkt tot echtgenoten, gehuwd onder een gemeenschapsstelsel, is het verzoek tot preferentiële en definitieve toewijzing van de gezinswoning in geval van
partnergeweld
eveneens
beperkt
tot
echtgenoten
gehuwd
onder
een
BS 12 februari 2003, 7022. K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen?”, TPR 2003, (1563) 1614-1615, nr. 86; vgl. A. VERBEKE, Knelpunten familiaal vermogensrecht 2003, Brussel, De Boeck en Larcier, 2003, 74, nr. 69, i.h.b. voetnoot 90 en 75 ev., nr. 73 ev. 210 G. VERSCHELDEN, “Preferentiële toewijzing van de gezinswoning aan het slachtoffer van partnergeweld”, TVW 2003, (143) 143-144. 211 H. VANBOCKRIJCK, “De Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 Sw”, EJ 2003, (86) 88, nr. 10. 212 G. VERSCHELDEN, “Preferentiële toewijzing van de gezinswoning aan het slachtoffer van partnergeweld”, TVW 2003, (143) 144-145. Zie ook supra nr. 19. 208 209
31
gemeenschapsstelsel.213 In tegenstelling tot de regeling inzake de voorlopige toewijzing, worden op het niveau van het secundair stelsel enkel de echtgenoten gehuwd onder een gemeenschapsstelsel beschermd. Gedurende de parlementaire voorbereiding werd door meerdere parlementsleden214 en de Raad van State215 gewezen op het onwenselijk karakter van die beperking. Toch werd de regeling niet uitgebreid, eens met verwijzing naar het definitief karakter van de toewijzing216 of de invoeging in artikel 1447 BW met beperkt toepassingsgebied217, dan weer uit terughoudendheid voor de mogelijke implicaties op het globaal evenwicht van het huwelijksvermogensrecht218. Bepaalde rechtsleer ontwaart hier, mijns inziens terecht, een potentiële schending van het gelijkheidsbeginsel.219 Gelet op de doelstelling van de wet, het bij voorkeur toekennen van de gezinswoning aan het slachtoffer van echtelijke gewelddaden,220 wordt door het koppelen van de toepasselijkheid ervan aan het gekozen huwelijksvermogensstelsel een onverantwoord verschil in behandeling gecreëerd. 48. En dat is niet de enige potentiële schending van het gelijkheidsbeginsel die dreigt. Wat te denken van het verschil in behandeling:
H. VANBOCKRIJCK, “De Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 Sw”, EJ 2003, (86) 90-91, nr. 23. 214 Wetsontwerp 1693, Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door Mevrouw DARDENNE, Amendement nummer 16, Parl.St. Kamer 50K1693/001, 25 dat ertoe strekt het voordeel van de toewijzing van de gezinswoning uit te breiden tot ontbindingen van huwelijken die gesloten zijn onder een ander dan het wettelijk huwelijksvermogensstelsel. De vertegenwoordiger van de minister antwoordt dat “de voorgestelde uitbreiding kan overwogen worden, maar dat alle implicaties dan moeten onderzocht worden. Dat is niet mogelijk in het kader van het voorliggende wetsontwerp.”; zie in dezelfde zin wetsontwerp 1693, Parl.St. Kamer 50K1693/001, 7, 8, 10, toegelicht p. 17 als volgt: “aangezien de regels inzake preferentiële toewijzing bij de verdeling waarin het Burgerlijk Wetboek voorziet alleen gelden voor de echtgenoten die zijn gehuwd onder het stelsel van gemeenschap van goederen, kon het wetsontwerp alleen een regeling bieden voor die gevallen”. 215 Wetsontwerp 1693, Advies van de Raad van State, Parl.St. Kamer 50K1693/001, 14 m.b.t. het ontworpen art. 1447, 2e lid BW: “Volgens de ontworpen tekst en de memorie van toelichting, geldt deze tekst alleen voor de ontbinding van het wettelijk huwelijksvermogensstelsel en niet voor de ontbinding van andere huwelijksvermogensstelsels. De Raad van State vraagt zich af waarom die andere stelsels uitgesloten worden. […] Dat de werkingssfeer van deze bepaling beperkter is dan die van de ontworpen artikelen 223, derde lid en 1280, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek, houdt verband met de omstandigheid dat de toewijzing van de gezinswoning waarin het ontworpen artikel 1447, tweede lid, voorziet, definitief van aard is.” 216 Zie infra voetnoot 215. 217 Zie infra voetnoot 214. 218 Zie infra voetnoot 214. 219 K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen?”, TPR 2003, (1563) 1615, nr. 86; die in voetnoot 235 verwijzen naar A. VERBEKE, Knelpunten familiaal vermogensrecht 2003, Brussel, De Boeck en Larcier, 2003, 75 ev., nr. 73 ev. 220 Wetsontwerp 1693, Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer 50K1693/001, 6. 213
32
-
tussen een onverdeeldheid van een gezinswoning na echtscheiding tussen echtgenoten, gehuwd onder een gemeenschapsstelsel, ingevolge een aankoop vóór het huwelijk en een onverdeeldheid van een gezinswoning na echtscheiding tussen echtgenoten gehuwd onder een gemeenschapsstelsel ingevolge een aankoop tijdens het huwelijk;221
-
tussen echtgenoten gehuwd na de inwerkingtreding van de wet van 1976 onder een gemeenschapsstelsel en echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen?222
Ook hier wordt gelet op de doelstelling van artikel 1447 BW, de bescherming van de vertrouwde leefomgeving bij echtscheiding, door het koppelen van de toepasselijkheid van het recht van preferentiële toewijzing aan het gekozen huwelijksvermogensstelsel, een onverantwoord verschil in behandeling gecreëerd. Verwijzen naar de eigen verantwoordelijkheid van de echtgenoten voor wat betreft het gekozen huwelijksvermogensstelsel is overigens te simplistisch, aangezien daarbij overwegingen kunnen spelen die helemaal geen betrekking hebben op de gezinswoning, zo bijvoorbeeld wanneer één van de echtgenoten een zelfstandig beroep uitoefent en gelet op de beroepsaansprakelijkheid gekozen wordt voor een stelsel van scheiding der goederen. Voornoemde
dreigingen
van
non-conformiteit
met
het
grondwettelijk
gelijkheidsbeginsel nopen tot een wetswijziging, een louter ruime interpretatie volstaat immers niet met het oog op de rechtszekerheid. 49. Het hangende wetsvoorstel TERWINGEN e.a. verdient dan ook bijval.223 Er wordt terecht voor gekozen het recht van preferentiële toewijzing uit te breiden van de gemeenschappelijke gezinswoning tot de gezinswoning waarvan beide echtgenoten samen onverdeeld eigenaar zijn in gevolge een aankoop die dateert van vóór het Zie Wetsvoorstel R. TERWINGEN e.a., Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K0239/001, 6 en M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 28, nrs. 25 en 26. 222 Zie M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, (18) 29, nr. 27; contra F. BUYSSENS, “Wettelijke samenwoning: het recht is geen zaak van billijkheid”, T.Fam. 2009, (65) 66 die stelt dat “geen enkele auteur” (het standpunt van DE CLERCQ wordt hierbij over het hoofd gezien) dat een discriminatie vindt, “omdat dat nu eenmaal eigen is aan het gekozen stelsel en omdat iedereen in de praktijk weet dat men in een stelsel van scheiding van goederen perfect een conventioneel voorkeurrecht kan bedingen”. 223 Zie supra nr. 40. 221
33
huwelijk. Wel is nog nader te specifiëren wat precies wordt verstaan onder ‘onverdeeldheid’. 50. Daarenboven mogen de echtgenoten die een gezinswoning huren niet onbezonnen buiten beschouwing worden gelaten. De Franse en Nederlandse wetgever hebben de problematische situatie van de echtgenoot-medehuurder reeds erkend, en hebben buiten het huwelijksvermogensrecht om de nodige maatregelen getroffen. Valt een huurrecht onder het toepassingsgebied van artikel 1751 CC, dan heeft in geval van echtscheiding elk van beide echtgenoten het recht de exclusieve toewijzing van het huurrecht te vorderen. Zodoende wordt het wettelijk ‘medehuurderschap’ omgezet in een ‘enkel-huurderschap’; wie voortaan uitsluitend huurder is, bepaalt de rechter “en considération des intérêts sociaux et familiaux en cause” (art. 1751, 2e lid CC).224 Ook in het Nederlandse recht kan de rechter, wederom los van het huwelijksvermogensrecht, bij echtscheiding op verzoek van één echtgenoot bepalen wie van hen huurder van de woonruimte zal zijn (art. 7:266, 5e lid NBW).225 Naar Belgisch recht is de mogelijkheid tot redding van de gehuurde gezinswoning vooralsnog geconditioneerd door de huwelijksvermogensrechtelijke kwalificatie van het huurrecht. 226 Een analoge toepassing van het recht van preferentiële toewijzing op de gehuurde gezinswoning is mijns inziens verdedigbaar, maar veronderstelt wel een wettelijke verankering.227 51. Tot nu toe werd enkel de uitbreiding van het bestaande artikel 1447 BW verdedigd, zodat het plaatsingsargument zou kunnen blijven spelen. Enkel de ruime, nieuwe interpretatie kan dan worden aangevoerd om het recht van preferentiële toewijzing los te koppelen van het wettelijk stelsel. Nog beter zou het daarom zijn het recht van preferentiële toewijzing op te nemen bij de bepalingen van het primair stelsel.228 Vermits ongeacht het huwelijksvermogensstelsel de bescherming van de gezinswoning Zie supra nr. 33. Zie supra nr. 35. 226 Zie supra nr. 24. 227 Zie supra nr. 25; voor een voorstel in die zin, naar Frans model: verslag subcommissie, Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2 (bijlage), 252. 228 In die zin J. GERLO, “Recht van toewijzing bij voorrang en overgansrecht”, AJT 1994-95, 484, nr. 3; S. MOSSELMANS, “Het recht van preferentiële toewijzing overeenkomstig art. 1447 BW ten voordele van echtgenoten, vóór 28 september 1976 gehuwd onder een bedongen gemeenschapsstelsel”, RW 1997-98, (402) 404-405; S. MOSSELMANS, “Het toepasbare huwelijksvermogensrecht voor echtgenoten vóór 28 september 1976 gehuwd onder een bedongen gemeenschapsstelsel”, AJT 2000-01, (931) 935; K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen?”, TPR 2003, (1563) 1615-1616, nr. 87 en 1629, nr. 118; A. VERBEKE, Knelpunten familiaal vermogensrecht 2003, Brussel, De Boeck en Larcier, 2003, 74, nr. 69 en i.h.b. voetnoot 90; contra I. DE STEFANI, noot onder Rb. Leuven 4 december 2001, Div.Act. 2002, (103) 109, nr. 12. 224 225
34
ex artikel 215 BW onverkort geldt, is er geen reden om voor de daarmee in het verlengde liggende bescherming van het recht op preferentiële toewijzing wel te differentiëren al naargelang het toepasselijke huwelijksvermogensstelsel. Dat is zeker zo met in het achterhoofd de legistieke doelstelling van de preferentiële toewijzing, met name het verzekeren van het levenskader van het gezin. Die doelstelling houdt geen verband met het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van het goed. 229 Het strookt dan ook niet dat het recht van preferentiële toewijzing werd ingeschreven in de bepalingen met betrekking tot de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen.230 Vraag blijft dan of het wenselijk is om de preferentiële toewijzing ook mogelijk te maken met betrekking tot een goed dat uitsluitend eigendom is van de andere echtgenoot.231 52. De nodige inspiratie kan de wetgever halen in het Franse recht232, dat voorziet in een ruimere wettelijke regeling inzake preferentiële toewijzing. In Frankrijk geldt de toewijzing bij voorrang immers ongeacht het huwelijksvermogensstelsel, voor zover het gaat om een gemeenschappelijke (art. 1476 juncto art. 831-2 CC) dan wel onverdeelde (art. 1542 juncto art. 831-2 CC) gezinswoning.233 Een overstap naar een rechterlijke toewijzing of adiudicatio naar Nederlands model zou de facto op hetzelfde neerkomen, maar lijkt vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid dan weer minder aangewezen.234 53. Het radicale karakter van de voorgestelde uitbreiding dient genuanceerd, daar vermogensrechtelijk wordt vastgehouden aan een strikt gelijke behandeling van beide (ex-)echtgenoten. Dat betekent concreet dat diegene die aanspraak maakt op het recht van preferentiële toewijzing (en ook voldoet aan de voorwaarden van artikel 1447 BW, in essentie: doet blijken van een overwegend belang) nog steeds de middelen moet hebben om het aandeel van de ander in de gezinswoning ‘over te kopen’.235 Wel is het zo
Vgl. Frankrijk, waar er sprake is van een “véritable statut civil du logement familial”, zie M. BARRE-PEPIN en C. COUTANT-LAPALUS, Logement et famille: des droits en question, Parijs, Dalloz, 2005, 161. 230 Vgl. K. VANHOVE en C. CASTELEIN, “Tijd om te verhuizen?”, TPR 2003, (1563) 1614, nr. 85. 231 Verdedigd door J. GERLO, “Recht van toewijzing bij voorrang en overgangsrecht”, AJT 1994-95, 484, nr. 3, voetnoot 9. M.i. zou de notaris echtgenoten die niet vallen onder het (beperkte) toepassingsgebied van artikel 1447 BW moeten wijzen op de mogelijkheid conventioneel in een recht van prefentiële toewijzing te voorzien. Bij gebreke aan curatieve middelen, wordt de preventie immers van levensbelang. 232 Vgl. verslag subcommissie, Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2 (bijlage), 246-247. 233 Zie supra nr. 28. 234 Zie supra nr. 31. 235 Vgl. verslag subcommissie, Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2 (bijlage), 248: “In feite wordt aan de (langstlevende) echtgenoot een voorkeurrecht toegekend om te kopen.” 229
35
dat overeenkomstig artikel 1447, vierde lid BW de rechter de datum bepaalt waarop de eventuele opleg opeisbaar wordt, hetgeen een eventueel uitstel van betaling insluit.236 54. Mocht de Belgische wetgever niet bereid zijn tot een uitbreiding naar Frans model, dan zou toch minstens zoals in Nederland een rechterlijke – te onderscheiden van een conventionele237 – mogelijkheid van uitstel van uitonverdeeldheidtreding moeten worden voorzien.238 Dat voor de gevallen waarin het recht van preferentiële toewijzing geen redding biedt aan de (ex-)echtgenoot, niet omwille van een gebrek aan overwegend belang, maar gelet op de financiële implicaties ervan.
K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 112, nr. 34; vgl. art. 1446 BW waarin niet wordt vermeld dat de rechter de datum bepaalt waarop de opleg opeisbaar wordt, hetgeen impliceert dat behoudens andersluidend akkoord met de erfgenamen de opleg direct moet betaald worden, zie K. BOONE, “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 112, nr. 35. 237 Voor de vraag naar de toepasselijkheid van art. 815 BW op de conventionele onverdeeldheid, zie R. JANSEN, “Art. 815” in Erfenissen, Schenkingen en Testamenten, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (2011), (7) 22-29, nrs. 16-30. 238 Zie supra nr. 32. 236
36
TEN UITGELEIDE De relevantie van het besproken onderwerp zou eenvoudigweg in vraag gesteld kunnen worden door te verwijzen naar de eigen verantwoordelijkheid van de echtgenoten bij het (laten) redigeren van hun huwelijkscontract, een conventioneel voorkeurrecht is immers steeds mogelijk. Alleen, wanneer ze dat niet doen en het misgaat, ontstaan situaties die de meerderheid van de recente rechtsleer er net toe brengen te pleiten voor een verruimde toepassing van het recht van prefentiële toewijzing. Dat pleidooi ‘ter redding van de gezinswoning bij echtscheiding’ vond intussen ook zijn weerslag in meerdere wetsvoorstellen. Argumenten van rechtsonzekerheid, discriminatie en onbillijkheid worden aangevoerd ter ondersteuning. Het recht is evenwel geen zaak van billijkheid, maar van regels en afspraken. Op dat stuk is de Belgische wetgever, in tegenstelling tot de Franse en Nederlandse, tekort geschoten. Er bestaat geen objectieve reden om het recht van preferentiële toewijzing afhankelijk te maken van het toepasselijke huwelijksvermogensstelsel. Evenmin bestaat een reden om te diversifiëren al naargelang het statuut van de gezinswoning. Eerder dan te wijzen op de preventief te voorziene remediëringsmogelijkheden, zou een vangnet moeten worden gecreëerd. Mijns inziens dient de wetgever dan ook het werk, waarop reeds gewezen in de parlementaire voorbereiding van de wet van 14 juli 1976, af te maken, om zo te komen tot een ‘primair’ recht van preferentiële toewijzing van de (al dan niet gehuurde) gezinswoning bij echtscheiding.
37
BIBLIOGRAFIE Het Belgische recht Wetgeving Wetgeving sensu stricto -
Wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, BS 18 september 1976, 11697.
-
Wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, BS 7 augustus 1998, 25356.
-
Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijke samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek, BS 12 februari 2003, 7022. Parlementaire voorbereiding
-
Ontwerp van wet tot vervanging van Titel V van Boek III van het Burgerlijk Wetboek “Huwelijkscontract en wederzijdse rechten van de echtgenoten”, Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heer HAMBYE, Hand. Senaat 19751976, nr. 683/2, 147 p.
-
Ontwerp van wet tot vervanging van Titel V van Boek III van het Burgerlijk Wetboek “Huwelijkscontract en wederzijdse rechten van de echtgenoten”, Verslag namens de subcommissie voor de justitie uitgebracht door de heren BAERT, CALEWAERT, HAMBYE en VAN LAEYS, Hand. Senaat 1975-1976, nr. 683/2 (bijlage), 375 p.
-
Wetsvoorstel (D. JEANMOYE) strekkende om de mogelijkheid van toewijzing bij voorrang uit te breiden tot het geval van overlijden en echtscheiding van echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen, Parl.St. Senaat 1998-99, nr. 1-1243/1, 7 p.
-
Hand. Senaat 1998-99, 27 april 1999, nr. 1/265, 7691-7728.
-
Wetsontwerp van 14 maart 2002 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek, Parl.St. Kamer 2001-02, 50K1693/001, 19 p. 38
-
Wetsontwerp van 14 maart 2002 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek, Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door mevrouw
DARDENNE,
Amendement
nummer
16,
Parl.St.
Kamer
2001-02,
50K1693/006, 35 p. -
Wetsvoorstel (R. TERWINGEN e.a.) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat betreft de toewijzing bij voorang en het vermogen dat als schenking wordt beschouwd, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K0239/001, 9 p. Rechtsleer Boeken
-
BROUWERS, S., Echtscheiding door onderlinge toestemming, Gent, Larcier, 2010, 383 p.
-
GERLO, J., Huwelijksvermogensrecht, Brugge, die Keure, 5e ed. 2004, XVI+344 p.
-
PINTENS, W., Echtscheiding door onderlinge toestemming, Antwerpen, Kluwer, 1982, XXIX+377 p.
-
PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J. en VANWINCKELEN, K., Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2e ed. 2010, LIV+1345 p.
-
RAUCENT, L., Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 374 p.
-
SENAEVE, P., Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 13e ed. 2011, 700 p.
-
TILLEMAN, B., CLAEYS, I. en COUDRON, C. (eds.), Dading in APR, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, XXXVI+563 p.
-
VANDEBEEK, N., Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Mechelen, Kluwer, 2007, XIX+565 p.
-
VERBEKE, A., Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, XXIV+499 p.
-
VERBEKE, A., Knelpunten familiaal vermogensrecht 2003, Brussel, De Boeck en Larcier, 2003, IX+109 p.
Bijdragen in verzamelwerken
39
-
BOONE, K., “Art. 1447” in Personen- en Familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), 89-114.
-
CASMAN, H. en VAN LOOK, M., “Art. 1445-1449” in Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (1997), III.20.
-
CASMAN, H., “L’attribution préférentielle” in RAUCENT, L. (ed.), Quinze années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Academia, 1991, 105-123.
-
C.S.W., “Dossier nummer 6212: huwelijksvermogensrecht – vereffening-verdeling van gemeenschappelijk vermogen – terugname van ingebracht goed (art. 1455 BW) – voorrang tussen art. 1447 en art. 1455 BW”, Versl. CSW 1991-1992, Gilly, Duculot, 568-572.
-
DE GAVRE, J., “Considérations actualisées quant au champ d’application de l’article 1453 du Code civil” in Liber Amicorum Prof.Dr. G. BAETEMAN, Antwerpen, Kluwer, 1997, 67-79.
-
DU MONGH, J., “Aspecten van materiële vereffening en verdeling in een gemeenschapsstelsel” in VERSCHELDEN, G. (ed.), Echtscheiding 2009-2010, Kluwer, Mechelen, 2010, 296-313.
-
JANSEN, R. “Art. 815” in Erfenissen, Schenkingen en Testamenten, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (2011), 7-44.
-
LELEU, Y.-H., “L’attribution préférentielle du logement familial” in DELNOY, P., LELEU, Y.H. en VIEUJEAN, E. (eds.), Le logement familial, Brussel, Story-Scientia, 1999, 209-238.
-
Répertoire pratique du droit belge, Compl. VI, Brussel, Bruylant, 1983, v° Régimes matrimoniaux.
-
SEYNS, S. en VERDICKT, B., “Wetsvoorstellen” in PINTENS, W. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, 125-135.
-
SNYERS, J.-L., “De toewijzing van de preferentiële goederen” in PINTENS, W. en BUYSSENS, F. (eds.), Vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Maklu, 1993, 125-143.
-
TOBBACK, K. en RAEMDONCK, N., “Art. 215 BW” in Personen- en Familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (2010), 16-67.
40
-
VAN GERVEN, W., Algemeen deel in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, E. StoryScientia, 1987, VI+519p.
-
VERBEKE, A., “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een ‘warme uitsluiting’” in KFBN (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Kluwer, Antwerpen, 1995, 81-191.
Overzichten van rechtspraak -
BAETEMAN, G., ENGELS, C. en GERLO, J., “Overzicht van rechtspraak 1976-1981. Huwelijksvermogensrecht”, TPR 1982, 977-1092.
-
LELEU, Y-H., “Régimes Matrimoniaux. Examen de jurisprudence 1982-1996”, RCJB 1998, deel 2, 249-355.
Tijdschriftartikels en noten -
AERTS, C., “Fiscale aspecten van de EOT-overeenkomst”, Not.Fisc.M. 2007, 191-201.
-
BAETEMAN, G., “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, 335-381.
-
BOURSEAU, R., “L’attribution préférentielle des articles 1446 et 1447 du Code civil”, RNB 2007, 438-462.
-
BUYSSENS, F., “Wettelijke samenwoning: het recht is geen zaak van billijkheid”, T.Fam. 2009, 65-66.
-
CASMAN, H., “Toewijzing bij voorrang na inbreng” (noot onder Antwerpen 9 maart 2005), Not.Fisc.M. 2006, 226-229.
-
DE BUSSCHERE, C., “Vereffening van het ontbonden huwelijksvermogensstelsel. Artikel 1455 BW versus de artikelen 1446 en 1447 BW” (noot onder Gent 9 november 2006), T.Not. 2008, 198-201.
-
DE CLERCQ, M., “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?” (noot onder Antwerpen 12 mei 2004), T.Not. 2007, 18-29.
-
DE STEFANI, I., noot onder Rb. Leuven 4 december 2001, Div.Act. 2002, 103-111.
-
DE WILDE-D’ESTMAEL, E., noot onder Luik 26 februari 1999, Div.Act. 1999, 76-77.
-
GERLO, J., “Recht van toewijzing bij voorrang en overgangsrecht” (noot onder Gent 4 november 1994), AJT 1994-95, 484.
-
LOGGHE, F., “Nut van het overnamebeding op schatting in een huwelijkscontract bij een eventueel echtscheiding”, T.Not. 1999, 287-292. 41
-
MOSSELMANS, S., “Het recht van preferentiële toewijzing overeenkomstig art. 1447 BW ten voordele van echtgenoten, vóór 28 september 1976 gehuwd onder een bedongen gemeenschapsstelsel”, RW 1997-98, 402-405.
-
MOSSELMANS, S., “Het toepasbare huwelijksvermogensrecht voor echtgenoten vóór 28 september 1976 gehuwd onder een bedongen gemeenschapsstelsel”, AJT 2000-01, 931-937.
-
SENAEVE, P., “De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht – Deel I. De echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting”, T.Fam. 2007, 103-137.
-
VAN BAEL, J., “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen met een toegevoegd ‘intern gemeenschappelijk vermogen’. Ceci n’est pas un régime matrimonial”, T.Not. 2010, 224-248.
-
VANBOCKRIJCK, H., “De Wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 Sw”, EJ 2003, 86-92.
-
VANHOVE, K. en CASTELEIN, C., “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op
crisismomenten
binnen het
huwelijk en
de
wettelijke
samenwoning”, TPR 2003, 1563-1631. -
VERSCHELDEN, G., “Preferentiële toewijzing van de gezinswoning aan het slachtoffer van partnergeweld”, TVW 2003, 143-145.
-
VERSCHELDEN, G., “De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht – Deel II. De echtscheiding door onderlinge toestemming – De scheiding van tafel en bed – De huwelijksvoordelen”, T.Fam. 2007, 138-162.
-
VERSCHELDEN, G., “Het recht van toewijzing bij voorrang (bestaat niet) na echtscheiding door onderlinge toestemming” (noot onder Gent 15 mei 2008), NJW 2009, 368.
-
WEYTS, L., “De preferentiële toewijzing is eerst werk voor de notaris en dan voor de rechter” (noot onder Rb. Mechelen 13 februari 2008), T.Not. 2009, 150-151.
-
WYLLEMAN, A., “Onwil, vertraging en misverstand in de procedure tot gerechtelijke verdeling na echtscheiding”, AJT 1995-96, 207-224.
Rechtspraak
42
-
Rb. Brussel 29 maart 1912, Pas. 1913, III, 281, aangehaald door PINTENS, W., Echtscheiding door onderlinge toestemming, Antwerpen, Kluwer, 1982, 171, voetnoot 90.
-
Rb. Brussel 12 september 1989, RW 1989-90, 545 (weergave).
-
Rb. Brussel 25 juni 1991, T.Not. 1993, 118.
-
Rb. Brussel 30 maart 1998, T.Not. 1998, 463.
-
Rb. Dendermonde 5 februari 1981, Rec.gén.enr.not. 1981, 416, nr. 22673.
-
Rb. Luik 28 februari 1994, RTDF 1996, 82, noot DE PAGE, PH.
-
Rb. Mechelen 9 januari 1996, EJ 1997, 43, noot SNYERS, J.-L.
-
Rb. Mechelen 13 februari 2008, T.Not. 2009, 148, noot WEYTS, L.
-
Rb. Nijvel 24 juni 1997, RNB 1997, 543.
-
Antwerpen 4 januari 1989, AR 2920/86, onuitg., geciteerd door CASMAN, H., “Aantekeningen bij artikel 1447 BW en de toewijzing bij voorrang na echtscheiding”, RTDF 1990, (115) 123, voetnoot 18.
-
Antwerpen 18 mei 1999, RW 1999-00, 682.
-
Antwerpen 14 januari 2003, onuitg., aangehaald door BOONE, K., “Art. 1447” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl., (2003), (89) 99, voetnoot 5.
-
Antwerpen 12 november 2003, NJW 2004, 340, noot W., B.
-
Antwerpen 19 december 2007, T.Not. 2009, 144.
-
Bergen 3 mei 1995, JT 1996, 52.
-
Bergen 19 mei 1998, JT 1998, 619.
-
Brussel 10 januari 1986, RTDF 1988, 149, noot RENCHON, J.-L.
-
Brussel 17 december 1986, RNB 1991, 298, noot DE PAGE, PH.
-
Brussel 24 maart 1987, RNB 1991, 296.
-
Brussel 17 november 1987, RTDF 1988, 158.
-
Brussel 4 juni 1992, RW 1992-93, 261.
-
Brussel 6 september 1995, Div.Act. 1996, 140.
-
Brussel 3 oktober 2000, AJT 2000-01, 929, noot MOSSELMANS, S.
-
Brussel 14 december 2006, RTDF 2007, 1271, noot RENCHON J.-L.
-
Gent 4 november 1994, AJT 1994-95, 483, noot GERLO, J.
-
Gent 11 maart 1996, RW 1997-98, 401, noot MOSSELMANS, S.
-
Gent 15 mei 2008, NJW 2009, 367, noot VERSCHELDEN, G. 43
-
Luik 4 maart 1996, RTDF 1998, 111.
-
Luik 8 maart 1999, RNB 2000, 496.
-
Luik 8 februari 2000, JT 2000, 402.
-
Luik 13 juni 2001, JT 2001, 633.
De arresten van het Hof van Cassatie vanaf 1990 zijn terug te vinden op http://jure.juridat.just.fgov.be, eveneens te bereiken via de website van het Hof (www.cass.be) en de algemene databank Juridat (www.juridat.be). -
Cass. 21 september 1979, RW 1979-80, 2648, noot CASMAN, H.
-
Cass. 15 mei 1998, AR C.97.0098.F.
-
Cass. 12 november 1998, AR C.97.0171.F.
-
Cass. 8 juni 2000, AR C.96.0168.N.
-
Cass. 5 februari 2004, AR C.01.0587.N.
-
Cass. 20 februari 2006, AR C.04.0292.N.
Alle arresten van het Grondwettelijk Hof en het Arbitragehof zijn te vinden op www.grondwettelijkhof.be. -
GwH 22 januari 2003, nr. 7/2003.
-
GwH 22 juli 2003, nr. 109/2003.
-
GwH 24 september 2003, nr. 122/2003.
Het Franse recht Wetgeving -
Loi n° 2001-1135 du 3 décembre 2001 relative aux droits du conjoint survivant et des enfants adultérins et modernisant diverses dispositions de droit successoral, JO 4 décembre 2001, 19279. Rechtsleer Boeken
-
BARRE-PEPIN, M. en COUTANT-LAPALUS, C., Logement et famille: des droits en question, Parijs, Dalloz, 2005, 354 p.
-
MALAURIE, PH. en AYNES, L., Les biens, Parijs, Defrénois, 4e ed. 2010, X+405 p. 44
Bijdragen in verzamelwerken -
LAMARCHE, M. en LEMOULAND, J.-J., “Mariage (4° effets)” in RAYNAUD, P. (ed.), Répertoire de droit civil, Parijs, Dalloz, losbl., (2009), 1-63.
-
LE GUIDEC, R., “Partage de la communauté” in GRIMALDI, M. (ed.), Droit patrimonial de la famille, Parijs, Dalloz, 4e ed. 2011, 290-301.
-
VAREILLE, B., “Protection du logement de la famille” in GRIMALDI, M. (ed.), Droit patrimonial de la famille 2011-2012, Parijs, Dalloz, 4e ed. 2011, 35-48. Tijdschriftartikels en noten
-
BEAUCHARD, J., “Du bail forcé du logement de la famille après divorce”, JCP N 1982, I, 63.
-
COUTANT-LAPALUS, C., “Le sort du logement de la famille en cas de séparation du couple”, AJ Famille 2008, 364-367.
-
CREMONT, G., “Le logement de la famille en période de crise”, JCP N 1999, 271. Rechtspraak
-
CA Parijs 10 juli 1985, D. 1986, IR 109, noot BÉNABENT, A.
-
Nancy 5 april 1979, JCP 1980, IV, 178.
-
Cass.Fr. 14 mei 1969, D 1969, 577, met noot RETON; opm. NERSON, RJDC 1970, 744748, aangehaald door CASMAN, H. en VAN LOOK, M., “Art. 1445-1449” in Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (1997), III. 20.-7.
-
Cass.Fr. 8 december 1971, D. 1972, somm., 124.
-
Cass.Fr. 9 februari 1985, Rec.gén.enr.not. 1987, nr. 23455, aangehaald door CASMAN, H. en VAN LOOK, M., “Art. 1445-1449” in Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (1997), III. 20.-7.
-
Cass.Fr. 7 juni 1988, D. 1989, 141, noot BRETON, A.
Het Nederlandse recht Rechtsleer Boeken 45
-
VAN DER BURGHT, GR. en DOEK, J.E., Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 12e ed. 2002, XXXIII+755 p.
-
VAN DUIJVENDIJK-BRAND, J., Afrekenen bij (echt)scheiding, Deventer, Kluwer, 1990, XIV+276 p.
-
VAN
MOURIK, M.J.A. en VERSTAPPEN, L.C.A., Handboek Nederlands vermogensrecht bij
scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, XXX+824 p. Tijdschriftartikels en noten -
WAAIJER, J.M.A., “Over de relatie tussen alimentatie en de verdeling van een ontbonden gemeenschap”, FJR 1983, 42-51. Rechtspraak
-
Hof Amsterdam 10 april 1986, KG 1986, 197.
-
Hof ’s-Hertogenbosch 27 maart 1981, NJ 1981, 326.
-
HR 26 januari 1979, NJ 1980, 19, aangehaald door VAN MOURIK, M.J.A. en VERSTAPPEN, L.C.A., Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer, Kluwer, 4e ed. 2006, 242.
-
HR 12 oktober 2001, NJ 2003, 534.
-
HR 12 december 2003, NJ 2004, 341.
46