Dank voor de gelegenheid om bij het afsluiten van een UWV tijdperk – nl. dat met Annette aan het stuur – u toe te mogen spreken over een onderwerp wat haar en natuurlijk ook mij na aan het hart ligt: jonge mensen met een beperking en hun kansen op de arbeidsmarkt. Ik wil u langs 3 denklijnen mee nemen in de wereld van kansen en machten. Denklijn 1: het zijn net mensen! Denklijn 2: meedoen moet je leren door mee te doen! Denklijn 3: het is geen foto maar een film! Zoals in het echte leven zullen deze denklijnen elkaar kruisen en soms zelfs overlappen. De biografie van mijn verhaal loopt niet lineair maar scharrelt en meandert zoals de biografie van de meeste jongeren met een beperking vele klippen omzeilt en in sappige valleien vertoeft. Vanmiddag laat ik mij ondersteunen door foto’s van jongeren; foto’s die we in de afgelopen jaren van CrossOver hebben verzameld en die samen een kleurrijk beeld vormen van de levens die in mijn verhaal centraal staan. Denklijn 1: het zijn net mensen! Hannah zit vol leven; ze stuitert en bruist en vindt alles prachtig. Hongerig stort ze zich op alles wat ze tegenkomt en de warboel en ergernis die haar gedrag oproept stoort haar op geen enkele wijze. Carlijn woont in een zwarte wereld; 3 zelfdodingspogingen telt haar dossier en de donkere deken van haar leven rust zwaar op verleden en toekomst. Rachid is bijna klaar met zijn promotieonderzoek al treurt hij over zijn groeiend onvermogen zijn zelfstandigheid te behouden. Zijn afhankelijkheid neemt ernstig toe en dat maakt het vinden van een baan maar ook een partner niet eenvoudig. Teun kan heel goed gelukkig kijken maar vindt het niet prettig als zijn tanden worden gepoetst. Hij verblijft in een wereld waar wij geen toegang toe hebben. Is hij eenzaam? Fleur weet wat ze wil. Wel overwogen een studie gekozen en met een beetje lef de stage door gekomen. Nu alleen nog een werkgever die snapt dat je met een halfzijdige verlamming een uitstekende personeelsfunctionaris kunt zijn. Hans-Peter is op weg naar het dagactiviteitencentrum. Volgens zijn moeder kun je niet werken als je een spierziekte hebt en dat is hij wel met haar eens. Hij vindt het prettig bij haar thuis te wonen. Shivinder heeft een prachtige verzameling modeltreinen. Dag in dag uit is hij op zolder te vinden waar de computer gestuurde modelbaan groeit en bloeit. Zijn vader tolkt voor hem als hij toch met de buitenwereld moet communiceren. Reggie zit in de bak. Hij heeft zich voor de zoveelste keer laten gebruiken om drugs te vervoeren en snapt niet waarom de the Boss hem niet heeft beschermd.
Zo maar 8 jonge mensen. Die zo maar bij u om de hoek kunnen wonen, zo maar de kinderen van uw zus kunnen zijn of die zo maar uw toekomstige collega kunnen worden. Zoveel jongeren, zo veel verschillen. Is hun enige overeenkomst dat ze een dusdanige beperking hebben dat de Wajong vanzelfsprekend om de hoek komt zetten omdat het verwerven van inkomen uit arbeid er niet in zit? Of zijn er nog meer overeenkomsten die bijvoorbeeld niet aan hen persoonlijk hangen maar verbonden zijn aan de keuzes die we als samenleving hebben gemaakt? Delen ze misschien een context - een maatschappelijke opvatting en een mensbeeld waarmee ze worden geconfronteerd? En hoe denken zij over zichzelf? Wijkt dat af van hoe jongeren zonder beperking naar hen kijken en het leven ervaren? Recent was ik bij een bijeenkomst van BoaBorea met als thema vitaliteitmanagement. Verpakt als wenselijke sociale interventie waren de ARBO hoeders op zoek naar mogelijkheden om hun marktaandeel te vergroten. Het verbaast me dat bedrijfsartsen, trouwens de hele bedrijfsgezondheidszorg, zich zo spaarzaam bemoeit met het aan het werk krijgen en houden van jongeren met een beperking. Maar misschien moet ik me hierover niet verbazen maar het zien als een bewijs van het feit dat het hier geen persoonlijke medische kwestie betreft maar een sociale constructie. Dat het hier dus niet gaat om het feit dat Martijn blind is maar om het feit dat collega’s het eng vinden om een blinde op de werkvloer te hebben en dat een hond op kantoor, ook al is het een geleidehond, absoluut niet kan. Of omdat Hans, de ‘mongool’ achter de counter van het bedrijfsrestaurant, de indruk vestigt dat het hier een sociale werkplaats is. Of omdat die autist van een Jolanda nooit eens gezellig mee doet bij de vrijdagmiddag borrel. Of omdat je beroerd wordt van dat gezeur over die lift, de breedte van de deur, het hooglaag bureau en die lekke banden van die rolstoel van Ingrid. Of over de jobcoach van Leila die zich bemoeit met het productieproces terwijl jij er al jarenlang staat en best wel weet hoe het moet. Ja, dat zijn natuurlijk problemen waar de bedrijfsarts zich niet mee kan bemoeien. Dan maar liever collectief het vitaliteitmanagement ingedoken want prutsen aan mensen is nog altijd lucratiever dan prutsen aan systemen. Het spijt me als hier enige zuurheid in doorklinkt. Maar als deze vanzelfsprekende actor in het realiseren van een gezonde bedrijfscultuur zich hier niet mee bezig houdt, wiens verantwoordelijkheid is het dan wel? Wie duwt zichzelf dan wel naar voren als probleemeigenaar? Jongeren horen of naar school te gaan of te werken. Dit uitgangspunt vind je terug in zowel de nieuwe wet ‘investeren in jongeren WIJ’ als de wet ‘werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten WAJONG’. Heldere taal en een uitgangspunt waar maar weinigen het mee oneens zullen zijn of die maar voor heel weinig jongeren niet van toepassing is. Maar ondanks deze heldere wetgevende taal blijkt de praktijk echter weerbarstiger. Volgens het CBS waren op 1 januari 2010 121k jongeren onder de 27 werkloos. Meer dan de helft van deze jongeren gaat niet naar school. Jongeren horen dus wel naar school te gaan of te werken, maar 5% van de jongeren doet dat op dit moment dus niet.
Deze jongeren kunnen wel wat hulp gebruiken en een groter aantal dan verwacht meldt zich dan ook bij UWV of gemeente voor ondersteuning naar werk. Het is goed nieuws dat dankzij deze inzet voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid er in het laatste kwartaal 2009 29k banen, leerwerkplekken en stages zijn gevonden voor jongeren. In de UWV Wajong-trajecten naar arbeid zien we echter dat investeren in jongeren niet altijd direct tot werk leidt: het plaatsingspercentage bleef vorig jaar steken op 43%. Kortom, te veel jongeren met een beperking lukt het nog niet om zelf of met hulp een plek te vinden op de arbeidsmarkt. Daar staat tegenover dat er sprake is van een groeiend aantal CAO’s met een bepaling over Wajongers. Sociale partners zijn trots op die afspraken maar tegelijkertijd ook behoorlijk handelingsverlegen. Want zo’n afspraak maken is prachtig maar hem in praktijk brengen is toch echt andere koek. Hoe krijgen die branches hun leden echt zo ver dat het personeelsbeleid verandert, welke positie zullen medezeggenschapsraden hierover gaan innemen en welke steun bieden de vakbonden? Maar ook zonder deze CAO’s is het aantal werkgevers dat Wajongers in dienst neemt groeiend. In toenemende mate doen ze dat vooral omdat ze er als onderneming mee gebaat zijn en niet primair omdat het fatsoenlijk is. Dat laatste mag natuurlijk ook maar als je het als ondernemer doet omdat je er baat bij hebt dan is de kans dat het ook duurzaam personeelsbeleid wordt aanzienlijk groter. Zoals in het SCP onderzoek ‘Een baanloos bestaan’ (Patricia van Echteld, SCP Den Haag 2010) nog eens uitgebreid uit de doeken wordt gedaan is onze samenleving qua opvattingen over arbeid veranderd. Voor bijna iedereen is deelnemen aan de arbeidsmarkt van belang; zowel voor het duurzaam verwerven van inkomen als ook voor het welbevinden is werken nastrevenswaardig. ‘Het verrichten van betaald werk vergroot het welbevinden van mensen. In dat opzicht ondersteunen de resultaten de argumentatie achter het activerend arbeidsmarktbeleid. De keerzijde van het activerend beleid is echter dat de achterblijvers, degenen die er niet in slagen aan het werk te komen, zich des te sterker bevestigd zien in hun nadelige situatie’. Dit geldt dus bij uitstek voor de jongeren waar ik het vanmiddag met u over heb.
Denklijn 2: Meedoen leer je door mee te doen Ik heb me als kind niet gestoord aan het ‘hé dikke’ of ‘hallo manke’. Zo ging het en ik speelde dat spel net zo hard mee richting anderen die afweken. Wat me wel opbrak was, dat ik op school en in de buurt wel erg uniek bleek. Ik kon me met niemand identificeren. Niemand van de kinderen, de onderwijzers, de ouders was zo kreupel en lag zo vaak in het ziekenhuis… In de schoolboekjes kwamen geen manke kindertjes voor, de prille televisie kwam niet verder dan bedelen voor de slechtbedeelden en de net opkomende jeugdbladen waren één grote tentoonstelling van jong, gezond en veelbelovend. Ik vraag me nu ook af of ik me wel had willen associëren met andere ‘kindjes met makke’. Dat had ik helemaal niet geleerd, dat had toch niets met mij te maken. Was ik dan beter af geweest in een school vol andere gehandicapte kindjes? Ik denk het niet. Nu groeide ik toch min of meer onbelemmerd net als anderen op. Een klasje ‘ander onderwijs’ had toch ook geen positief zelfbeeld opgeleverd. Hooguit bevestigd dat ik inderdaad anders was. Zonder dat die uniciteit als prettig en nastrevenswaardig zou worden gezien. Ik wilde zo graag meedoen aan wat gebruikelijk was, aan wat zo hoorde. Ik was gewoon dat meisje dat niet kon lopen en vaak in het gips zat. Al het sleutelen aan mijn lijf was gewoon een onderdeel van mijn leven en werd gek genoeg niet in relatie met mijn beperking gebracht. Het zou jaren duren voordat ik in staat was dat waardesysteem los te laten. Het zou jaren duren voordat ik stopte mezelf te ontkennen en begon mijn ‘zijn’ als waardevol te zien; mijn manier van leven als een respectvol leven te beschouwen. Overigens vraag ik me tegenwoordig wel af of ze wel helpen, al die tv programma’s zoals Down met Johnny of Expedition Unlimited of Je zal het maar hebben. Worden jongeren hier nu sterker van of zijn die programma’s er vooral voor anderen zodat ze kunnen zien wat mensen ondanks of wellicht zelfs dankzij hun beperking allemaal doen? In samenwerking met ZonMw doet op ons verzoek professor Jo Hermanns onderzoek naar de mate waarin aandacht wordt besteed aan toekomstige maatschappelijke participatie van jongeren met een beperking. Hij heeft tot zijn verbazing moeten vaststellen dat er relatief weinig onderzoek is dat specifiek kijkt naar die maatschappelijke participatie van deze kinderen. En dit type onderzoek ontbreekt vrijwel geheel voor kinderen met psychische of gedragsproblemen. Het schaarse onderzoek wat er is wijst er op de eerste plaats op dat kinderen met vrijwel alle vormen van een beperking bedreigd zijn in het meedoen in de samenleving. Daar waar inclusie wordt nagestreefd – met name in het onderwijs – blijkt dát de ontwikkelingskansen van kinderen te vergroten terwijl negatieve effecten op andere kinderen niet worden gevonden. Daar waar exclusie plaatsvindt, zoals het verwijzen van kinderen met problemen naar gespecialiseerde zorg, bescherming of het strafrecht, blijken de ontwikkelingskansen van kinderen met een beperking te verkleinen. Zo stelt Hermanns: ‘Als kinderen terecht komen in het circuit van speciale zorg, betekent dit vaak dat zij vanaf dat moment op belangrijke levensdomeinen niet meer of nog maar heel moeilijk kunnen meedoen aan het gewone leven. En dit terwijl hun beperkingen het meedoen
van henzelf en hun gezin toch al bemoeilijkt. Ze komen vaak terecht in speciale groepen van de kinderopvang, peuterspeelzaal, speciale basisonderwijs, speciaal onderwijs, komen thuis te zitten van school, gaan wonen in instituties, hebben nauwelijks doorsnee leeftijdgenootjes als vrienden, doen niet mee aan reguliere activiteiten van sport- en vrije tijdsclubs, hebben geen vakantiebaantjes. Eenmaal in het zorgcircuit beland is het terugstromen naar het reguliere circuit erg moeilijk geworden wat bijvoorbeeld duidelijk wordt uit de geringe terugstroom van leerlingen van het speciaal basis onderwijs naar het reguliere basisonderwijs of de sterk stijgende cijfers van de toekenning van Wajonguitkeringen’. Het onderzoek zal later dit jaar worden gepubliceerd en vormt de basis voor de beslissing of er een onderzoekprogramma bij ZonMw rond dit thema zal komen. In deze zelfde lijn zal CrossOver samen met het Emma Kinderziekenhuis dit najaar, tijdens de jaarvergadering van de Vereniging van Kindergeneeskunde, een mini symposium organiseren over de relatie tussen maatschappelijke participatie en kindergeneeskunde. De ervaringen van professor Hugo Heymans binnen het Emma Kinderziekenhuis en de onderzoeken die daaraan zijn gekoppeld m.b.t. de psychosociale ontwikkeling van chronisch zieke jongeren zal dan uitgebreid aan de orde komen. We willen kinderartsen inzicht verschaffen in de effecten van hun handelen op de participatiekansen van de jongeren die zij in behandeling hebben. Voor Heymans hebben deze inzichten er o.a. toe geleid dat hij zich is gaan inzetten om het ‘echte leven’ binnen te halen in het Emma zoals het uitzendbureau Emma@Work. Daarmee is het voor een aantal chronisch zieke jongeren mogelijk geworden vakantiewerk te doen en tegenwoordig ook een reguliere baan te vinden. Ook de bemoeienis van het Emma met de schoolcarrière van ‘hun’ kinderen begint zijn vruchten af te werpen.
Denklijn 3: Het is geen foto maar een film. Maar goed, nu eerst datgene wat Annet met haar vertrek mede teweeg gaat brengen: “Door de vergrijzing en ontgroening van de bevolking worden jongeren schaars. De grijze druk neemt forst toe. Al kort na 2010 is een versnelling in de toename van het aantal ouderen te verwachten. Vanaf dat moment bereiken de eerste babyboomers van de naoorlogse geboortegeneratie de leeftijd van 65 jaar. Rond 2040 bereikt de vergrijzing haar hoogtepunt. De grijze druk zal dan 43% zijn: bijna 1 op 2. Na 2040 neemt de grijze druk enkele procentpunten af, omdat de naoorlogse generatie dan overleden zal zijn, maar blijft zij structureel. Ook al gaan ouderen langer doorwerken, dan nog zullen jongeren in de toekomst de sociale voorzieningen voor steeds meer ouderen moet opbrengen. Dit vooruitzicht staat in schril contrast met de mate waarin jongeren in Nederland meepraten en meebeslissen over de toekomstige inrichting van de samenleving.” Aldus Ton Wilthagen in zijn recente bundel opiniestukken en columns Over de arbeidsmarkt gesproken, Voorstellen voor vernieuwing en verandering (Celsusboeken 2010 Tilburg). Boeiend aan deze constatering van Wilthagen is enerzijds dat bij die 43% nog niet zijn opgeteld al die jonge mensen die, als de huidige praktijk zich voortzet, toegevoegd moeten worden aan dit zgn. grijze bestand terwijl ze verre van grijs zijn en derhalve dus nóg langer zullen drukken op het verdienvermogen van de samenleving dan alleen veroorzaakt door die grijze druk. En anderzijds dat bij het betrekken van jongeren bij de toekomstige inrichting van de samenleving de kids met een beperking opnieuw buiten de boot lijken te vallen omdat zij opnieuw niet als coproducent van de samenleving worden beschouwd maar slechts als consument van het uitkerings- en voorzieningenpakket. Annette, jij zei het laatst nog op een UWV dag over de Wajong: jongeren met een beperking zijn de mooiste doelgroep om mee te werken. Je kunt bij hen echt het verschil maken. Wat jij doet, maakt verschil in een jong leven. Verschillen die relevant zijn voor de kansen om mee te doen op school, in werk en in de maatschappij. Als Wilthagen gelijk heeft, en voorlopig heb ik nog geen steekhoudende argumenten gehoord die het tegendeel beweren, hoe krijgen we dit dan veranderd? Kan bijvoorbeeld het UWV er voor zorgen dat jongeren – en in dit geval jongeren met een beperking – meepraten en meebeslissen over de toekomstige inrichting van de samenleving en in het bijzonder de arbeidsmarkt?
De foto die wij vandaag maken stemt wellicht minder vrolijk dan verwacht maar het filmscenario wat we samen maken doet dat wel. Om een happy end te realiseren lijken de volgende ingrediënten een voorwaarde: 1. Professionals die hun vak verstaan en – zoals Jos van der Lans dat laatst stelde – het vertrouwen verdienen van de samenleving. Niet de regels en controlesystemen zijn bepalend maar vertrouwen in eigen functioneren en vooral in dat van anderen. We sturen meer op hoofdlijnen en accepteren dat er dingen mis kunnen gaan en focussen op het doel dat we dan kunnen bereiken. Dan is het vanzelfsprekend wel nodig dat we investeren in deze nieuwe professionals zodat in hun basisopleiding veel kennis en vaardigheden wordt opgedaan om straks ook jongeren met een beperking op hun kracht en mogelijkheden bij te staan. 2. Door jongeren met een beperking eerst en vooral gewoon jongere te laten zijn. Jongeren die net zo goed als anderen niet altijd even gemotiveerd zijn, niet datgene doen met hun talent dat er volgens ouders of leerkrachten wel in zit, eens een verkeerde studiekeuze maken, naast school ook tijd hebben voor leuke dingen, activiteiten mogen proberen waarvan op voorhand niet helemaal duidelijk is of ze genoeg talent hebben voor die richting. Net als voor jongeren zonder beperking is het helemaal niet raar na je studie in een ander beroep terecht te komen dan waarvoor je bent opgeleid – nietwaar? 3. We worden creatief en wachten niet af. Werkgevers ontwikkelen personeelsbeleid waar jongeren met een beperking vanzelf inpassen en strekken de hand uit naar het onderwijs in de buurt – zowel regulier als speciaal - en naar het SW bedrijf in de regio om afspraken rondom werkervaring voor jongeren met een beperking te maken. Overheid en semi-overheid kopen alleen nog in bij ondernemers die een dergelijk personeelsbeleid hebben. 4. We investeren in een inclusieve samenleving en nemen ‘het verschil’ als uitgangspunt. Verscheidenheid en verschil is een voorwaarde voor ontwikkeling. De frietsnijder wordt als denk- en werkmodel afgeschaft en vervangen door generieke regelgeving die uitgaat van meervoudige inclusie. Bij het organiseren van ondersteunende arrangementen nemen we de biografie als logische denklijn. 5. Jongeren – dus ook jongeren met een beperking – worden serieus genomen als de dragers van morgen. Onderwijs, zorg en ondersteuning vormen samen dé investeringsagenda van de toekomst. Empowerment programma’s zorgen er voor dat ook jongeren met een beperking en hun ouders zichzelf als waardevolle deelnemers aan onze samenleving zien. Meepraten en meebeslissen over de toekomst van Nederland wordt de normaalste zaak van de wereld.
En hoe gaat het dan met de kids? Hannah is aan het werk in een verzorgingshuis waar ze de activiteitenbegeleidster een handje helpt – die wordt wel vrolijk van haar enthousiasme. Carlijn zit op school en zoekt naar voldoende reden om te blijven bestaan. Rachid heeft helaas nog steeds geen verkering maar wel een parttime baan als universitair docent. Teun kijkt nog steeds gelukkig maar blijft een hekel aan tandenpoetsen houden. Hans-Peter woont zelfstandig in een Fokuswoning en zoekt uit wat hij wil worden. Shivinder runt naast zijn modelbaan een website voor modelbaanbouwers. Reggie is uit de bak en terug naar de Antillen. Daar zit hij weer op school. En Annette, die wordt een vrouw ‘in ruste’ en gaat fietsen in het verre oosten! Dank u wel voor uw aandacht en Annette dank je wel voor je inspiratie.
Amsterdam, 17 juni 2010