Den Haag, april 2005 Montessorischool Peutergroep Laan van Poot, Den Haag
Inhoudsopgave 1. Uitgangspunten 1.1 Voorbereide omgeving 1.2 Gevoelige periode 1.3 Zelfstandigheid 1.4 Discipline 1.5 Wellevendheid 1.6 Vertrouwen in ontwikkeling 1.7 Ouders en het montessorionderwijs
2. Hoofddoelstelling 2.1 Subdoelstellingen 2.2 Dagelijkse gang van zaken
3. Het Montessori-materiaal 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Eisen aan materiaal Zintuiglijke materialen Oefeningen voor dagelijks leven Huishoudelijke werkjes Werken met vormgevende materialen Werken met ongevormde materialen
4. Het spel 4.1 Fantasiehoek 4.2 Bouwhoek 4.3 Het bewegingsspel
5. Taalactiviteiten 5.1 Doelen 5.2 Leermiddelen
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
3 3 5 5 5 5 6 6
7 7 7
10 10 11 13 14 14 15
16 16 17 18
21 21 22
2
1. Uitgangspunten Het karakter van de peuterspeelzaal wordt bepaald door de opvoedkundige ideeën van Maria Montessori. Montessorionderwijs is kindvolgend onderwijs. Dat wil zeggen dat de ontwikkeling van het kind het uitgangspunt vormt. Het is de taak van de opvoeders om alle aspecten van de persoonlijke ontwikkeling van het kind te stimuleren. Het gaat niet alleen om het leren, maar ook om sociale omgang, emoties, creativiteit en expressie. Bij het speciaal door Maria Montessori ontwikkelde materiaal worden de zelfwerkzaamheid en het nemen van initiatieven gestimuleerd. De peuter krijgt de gelegenheid zelf te bepalen met welk werkje hij/zij (in het vervolg aangeduid met “hij”) aan de gang wil gaan en mag het ook in zijn /haar (in het vervolg aangeduid met “zijn”) eigen tempo afmaken. Bij het jonge kind is het leren kiezen van groot belang. Doordat in de groep kinderen van verschillende leeftijd bij elkaar zitten, leren de kinderen ook om te gaan en rekening te houden met kinderen van verschillende leeftijden en met verschillende mogelijkheden. De oudere peuters kunnen soms de jongere peuters al een beetje helpen. In het Montessori-onderwijs worden een aantal begrippen gebruikt die kenmerkend zijn voor de werkwijze. In onderstaande behandelen wij deze begrippen in het kort en lichten we ze toe aan de hand van enkele praktijkvoorbeelden.
1.1 Voorbereide omgeving Iedereen weet dat het jonge kind eindeloos kan vragen. Het is vanzelfsprekend dat een vragend en onderzoekend kind in een op die vragen voorbereide omgeving beter aan zijn trekken komt. Montessori herkende en ontwikkelde het begrip 'voorbereide omgeving'. Zij vond het belangrijk dat de kinderen in een voor hen voorbereide omgeving kwamen, waarin ze vrij konden leven en vrij indrukken en ervaringen konden opdoen. Het doel van de voorbereide omgeving is de kinderen onafhankelijk te maken van de volwassenen en hen te helpen zelfstandig te worden.
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
3
De constructie van een Montessori-peutergroep ziet er schematisch als volgt uit:
Accomodatie Voorbereide omgeving Materialen
peuter peuters
leidster
Een belangrijke taak van de leidsters is het inrichten van de voorbereide omgeving. De leidsters zijn zelf ook een onderdeel van deze omgeving. Zij zijn op de hoogte van de wijze waarop ze de kinderen het beste kunnen helpen bij hun ontwikkeling. Zij observeren en begeleiden de kinderen. Om zich zelfstandig in hun omgeving te kunnen bewegen is het nodig dat alles op het formaat van de kinderen is gemaakt: kapstokken, meubeltjes, kasten etc. De leidsters zorgen ervoor dat er aantrekkelijk materiaal in de kasten staat, dat aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de kinderen. Alle gebruiksvoorwerpen zien er verzorgd uit en worden zorgvuldig gebruikt. Alle spel- en leermaterialen in de peutergroep hebben een vaste plek waar het kind goed bij kan. De materialen liggen volgens een vast patroon in de kasten. Spullen worden nooit gestapeld. Hierdoor is het voor de peuter allemaal heel overzichtelijk. Het jonge kind heeft in het algemeen behoefte aan ordening, ook om de eigen gedachten "op een rij te zetten". Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
4
2.2 De montessori-peutergroep is er dus organisatorisch en qua inrichting op gericht dat de peuter zelf werkjes kan en wil kiezen. De leidsters houden bij wat het kind graag doet en geven individuele lesjes met het materiaal, zodat het kind zelfstandig verder kan.
1.2 Gevoelige periode Elk kind kent 'gevoelige perioden', waarin het extra ontvankelijk is voor bepaalde indrukken uit zijn omgeving. Heel duidelijk vinden we dit terug bij een kind dat zijn moedertaal leert: het kind kan er niet genoeg van krijgen de woordjes die het net geleerd heeft, te herhalen. In zijn emotionele, sociale en verstandelijke ontwikkeling kent het kind meer van dergelijke gevoelige perioden, zoals alleen maar willen puzzelen (soms zelfs steeds dezelfde puzzel), of elke dag alleen maar willen knippen. Ook het alleen maar willen spelen met anderen in de fantasie- en bouwhoek is een goed voorbeeld van een gevoelige periode voor de sociale ontwikkeling. In het montessorionderwijs is het mogelijk de kinderen “leerstof” aan te bieden op die momenten dat ze daar het meest aan toe zijn.
1.3 Zelfstandigheid Een slogan van het montessorionderwijs is; “ Help mij het zelf te doen”. Deze kreet geeft tevens weer wat de taak van de volwassenen is. Volgens Maria Montessori; “het kind helpen zo zelfstandig mogelijk zijn leventje te leiden”. Laat het kind zelf doen wat het zelf kan, zoals, jas aantrekken, naar de w.c. gaan, handen wassen, neus snuiten e.d. De volwassenen moeten er natuurlijk wel rekening mee houden dat het tempo van een peuter over het algemeen een stuk minder hoog ligt dan hun eigen tempo.
1.4 Discipline Het is niet zo dat een kind op een montessori-peutergroep maar mag doen wat het wil. De sociale omgang met elkaar gebiedt "het vrij werken in gebondenheid". De kinderen moeten zich houden aan de regels van de peutergroep en ze moeten ook leren omgaan met de beperkingen die het samen spelen en leren in groepen met zich meebrengen. Zo mogen er altijd maar twee peuters tegelijk kleien of bij de zandbak spelen. Van veel (montessori)materialen is er maar één exemplaar, zodat kinderen leren wachten op iets waar ze graag mee willen spelen.
1.5 Wellevendheid Zijn hele leven lang zal het kind met anderen omgaan. Het moet dan ook leren hoe de Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
5
omgangsmanieren van zijn cultuur zijn. In dat verband proberen wij de peuters dan ook elementaire aspecten van wellevendheid bij te brengen. Want als je weet hoe je je moet gedragen, geeft dat een gevoel van vrijheid in de omgang met anderen. Uitgangspunt hierbij is wederzijds respect: van het ene kind voor het andere kind, maar ook van volwassenen voor kinderen en andersom. Een voorbeeld van deze wellevendheid op onze peutergroep is het begroeten van elkaar, zowel bij binnenkomst als bij het afscheid nemen. Zo weten de leidsters ook wie er allemaal (nog) zijn en voor de peuters is er een duidelijk begin en eind.
1.6 Vertrouwen in ontwikkeling In de montessoriwerkwijze gaan we ervan uit dat het kind geboren wordt met een bepaald pakketje aan mogelijkheden. Het kind heeft van nature een innerlijke drang zich te ontwikkelen. Een positieve benadering en vertrouwen in de mogelijkheden van het kind zijn de beste basis voor een goede ontwikkeling. Een kind krijgt de kans om zélf te willen zélf iets tot stand te brengen en de positieve ervaringen die het kind dan opdoet, leveren een bijdrage aan zijn gevoel. voor eigenwaarde.
1.7 Ouders en het montessorionderwijs Ouders die hun kind naar een montessori-peutergroep laten gaan, zijn meestal ook geïnteresseerd in de opvattingen van Maria Montessori en de manier waarop daar in de peutergroep gestalte aan wordt gegeven. Voor de peuter zelf is het prettig als de opvoeding thuis niet te sterk afwijkt van de opvoeding op school. Mede om die reden is een goed contact tussen ouders en leidsters erg belangrijk. In de peutergroep is dan ook gekozen voor een variabele inlooptijd, zodat ouders hun peuter nog even kunnen zien 'werken', of een praatje kunnen maken met een leidster. Ook door het houden van ouderavonden menen wij tegemoet te komen aan de belangstelling en behoefte aan informatie van ouders. Op initiatief van de leidsters worden alle ouders in de periode dat hun kind op de peutergroep zit twee maal uitgenodigd voor een gesprek over de ontwikkeling van hun kind. Dit gesprek wordt gevoerd aan de hand van een checklist. De gegevens hiervoor halen de leidsters uit observaties van het kind. Deze observaties zijn een wezenlijk onderdeel van het montessorionderwijs. Bij plaatsing op de peutergroep ontvangen alle ouders een informatieboekje waarin de in het kort de filosofie van Maria Montessori en de gang van zaken in de peutergroep staat beschreven. Plaatsing in de peutergroep is alleen mogelijk voor peuters die ingeschreven zijn op de montessori-basisschool, die aan onze peutergroep verbonden is.
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
6
2. Hoofddoelstelling Het kind is in staat zelfstandig te handelen en denken binnen zijn eigen mogelijkheden
2.1 Subdoelstellingen - het kind heeft sociale vaardigheden ontwikkeld - het kind heeft motorische vaardigheden ontwikkeld, zowel op het gebied van de fijne als van de grove motoriek - de verbale vaardigheden van het kind zijn zodanig ontwikkeld dat het zijn bedoelingen (goed) onder woorden kan brengen, zowel tegen een volwassene als tegen een ander kind - het kind voelt zich verantwoordelijk voor materiaal waarmee het werkt en speelt - het kind kan omgaan met schoolregels - het kind kan zichzelf aan- en uitkleden - het kind kan zelfstandig een werkje kiezen - het kind kan zelfstandig een werkje beëindigen en op de juiste plaats in de kast terug zetten
Dagelijkse gang van zaken Er zijn twee peutergroepen, elk met maximaal 15 peuters. Deze zijn tussen de tweeëneenhalf en vier jaar oud. Een groep komt op de maandag- en donderdagochtend. De andere groep komt op dinsdag- en vrijdagochtend De woensdaggroep is een samenstelling van drie jarige peuters uit de andere twee groepen, die dan een dagje extra naar de peutergroep komen. Hier wordt ook iets meer voorbereid op de overgang van de peuter naar de basisschool. Zo doen ze bijvoorbeeld ook taakjes en gaan ze op een vast moment naar de gymzaal. Iedere groep wordt begeleid door twee vaste gediplomeerde leidsters. De ochtend begint altijd met een kringgesprekje. Daarna kiezen de peuters met welk werkje zij gaan beginnen. Zij kunnen hierbij kiezen uit: - werken met (montessori)materiaal - spelen in de bouwhoek - spelen in de fantasiehoek - tekenen op het krijtbord - knutselen - klimmen en glijden in het klimrek - spelen aan de zand- of watertafel - lezen in de leeshoek Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
7
Regelmatig werken we vanuit een thema, maar ook dan kunnen de kinderen daarbinnen vrij kiezen. Voorlezen, vertellen en/of zingen zijn vaste onderdelen van de ochtend. Verder gaan we regelmatig naar de gymzaal van de basisschool, waar we gymoefeningetjes en kringspelletjes doen. Ook kunnen de kinderen hier goed spelen met ballen en hoepels. In de loop van de ochtend eten en drinken we gezamenlijk aan tafel het meegebrachte fruit en drinken op. Na het eten en drinken gaan de kinderen buiten spelen, waarbij zij fietsjes, auto's, poppenwagens, rolschaatsen, skippyballen en in de zomer een zand- en waterbak ter beschikking hebben. Omdat het voor de kinderen prettig is als zij zo zelfstandig mogelijk zijn en dat ook een doelstelling van de montessorimethode is, is het prettig als de peuters gemakkelijk zittende kleding aanhebben, die zij goed zelf aan en uit kunnen doen, zodat zij bijv. zelfstandig naar het peutertoilet kunnen. Iedere peuter heeft op de peutergroep zijn eigen gymschoentjes. Brengen en halen Het brengen van het kind is een belangrijk moment van de dag. Het kind moet afscheid nemen van vertrouwde personen. Dat kan voor sommige kinderen erg moeilijk zijn. De belofte dat hij later weer wordt opgehaald stelt het kind niet altijd gerust en het is voor jonge kinderen niet altijd te begrijpen. Het is belangrijk dat het kind weet dat de ouder vertrekt en dat dit niet onopgemerkt gebeurt. Anders voelt het kind zich helemaal in de steek gelaten. De leidsters zingen een liedje (abrikoos deksel op de doos, een appel en een peer, tot straks maar weer) een teken dat het tijd is voor de ouders om afscheid te nemen van hun peuter. De leidster zal het kind, dat het hier moeilijk mee heeft, opvangen als de ouder afscheid neemt. Ze gaat bijvoorbeeld samen met het kind zwaaien. En eventueel troosten, het verdriet wordt niet weggestopt, maar mag er zijn. Net als het brengen is het halen een belangrijk moment. Het kind kan blij zijn dat het zijn ouder weer ziet en hem blij in zijn armen vliegen. Soms is het kind echter zo in zijn spel verdiept, dat het lijkt alsof het hem weinig doet. Het wordt misschien zelfs boos als de opvoeder aanstalten maakt om naar huis te gaan.
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
8
Speelgoed van thuis De ervaring heeft geleerd dat kinderen het moeilijk vinden om hun eigen speelgoed, dat ze van huis meenemen, te delen met andere kinderen. Daar ontstaat bijna altijd een conflict over. Daarom wordt verzocht om het kind geen speelgoed mee te laten nemen naar de speelzaal. In het bijzonder kettingen en keycoards omdat deze ook gevaarlijke situaties kunnen opleveren. (Dit geldt overigens ook voor een speentje) Het gebeurt echter toch wel eens dat een kind iets meeneemt. De leidsters vragen in dat geval de peuter het speelgoed op de vensterbank bij het raam te leggen. Voor een peuter die net nieuw is in de groep kan een knuffeltje van thuis juist wat troost bieden, deze mag de peuter dan natuurlijk bij zich houden. Veiligheid en hygiëne Uiteraard is een optimale veiligheid en hygiëne van groot belang. Een ongezond leefklimaat werkt nu eenmaal besmettingen in de hand. Begrippen als voorbeeldgedrag, verantwoordelijkheid dragen voor de eigen gezondheid en mentaliteit spelen hierbij een grote rol. Met betrekking tot hygiëne zijn de algemene aandachtspunten: het schoonhouden van de vloer, het regelmatig schoonmaken van speelgoed, het schoonmaken van het aankleedkussen na iedere verschoning van een kind, het schoonhouden van de toiletten en ga zo maar door. De leidsters wassen regelmatig hun handen, in ieder geval na iedere verschoning. Voor wat betreft de veiligheid verwijzen we naar de ingevulde RI&E map (Risico Inventarisatie & Evaluatie).
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
9
3. Het Montessori-materiaal Een van de meest in het oog springende kenmerken van een montessori-peutergroep is de aanwezigheid van specifiek montessori-materiaal. Doordat de peuters met dit materiaal werken, worden hun zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid bevorderd. De peuter moet leren zelf te kiezen, het materiaal klaar te leggen en zelfstandig met het materiaal te gaan werken. Hierbij leert het kind "indelen en overzien". Voor de peuters is het erg prettig om al op de peutergroep met montessori-materiaal in aanraking te komen, omdat hierdoor de overgang naar de montessori-basisschool veel soepeler verloopt. Een belangrijke plaats neemt het montessori-materiaal voor de zintuiglijke ontwikkeling in. Door activiteiten met dit materiaal wordt de motoriek van de peuter geoefend en verfijnd, waardoor coördinatie van de bewegingen ontstaat.
3.1 Eisen aan materiaal Het montessori-materiaal moet voldoen aan de volgende eisen: - het materiaal bevat de "controle van de fout", d.w.z. dat het kind zelf zijn fout ontdekt doordat aan het eind van de oefening blijkt dat er iets niet past. - elk materiaal bevat een specifieke eigenschap, die er a.h.w. uitspringt, bijv. het materiaal voor de gehoorontwikkeling bestaat uit voorwerpen van dezelfde vorm en kleur, alleen de klanken verschillen zodat hierop de aandacht wordt gevestigd - dit noemt Montessori de "isolatie van de eigenschap" . - het materiaal is beperkt in zijn "hoeveelheid. Van elk materiaal is er slechts één exemplaar in de peuterspeelzaal aanwezig, waardoor kinderen op elkaar leren wachten en met elkaar leren samenwerken. - het materiaal ziet er "aantrekkelijk" uit en lokt door glans, kleur en harmonische vorm het kind om er mee te gaan werken. Montessori noemt dit de "stem der dingen". - het materiaal wekt de "aandacht en interesse" en kan die vasthouden, waardoor de peuter langere tijd zelfstandig kan werken met hetzelfde materiaal. - het materiaal biedt tevens verschillende mogelijkheden om te variëren, bijv. geheugenlesjes, namenlesjes of groepsactiviteiten.
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
10
3.2 Zintuigelijke materialen In onze peutergroep zijn de volgende zintuigelijke montessori-materialen aanwezig: cilinderblokken doel: - het ontwikkelen van de visuele waarneming op het gebied van afmetings verschilIen indirect doel: - voorbereiding voor het schrijven door training van de grijpspieren van de vingers - inzicht krijgen in het vormen van reeksen gekleurde cilinders doel: - het leren waarnemen van afmetingsverschillen - inzicht krijgen in afmetingen en verhoudingen door het vergelijken en combineren van de reeksen indirect doel: - het leren beheersen van de beweging - het gevoel krijgen voor reeksen roze toren doel: - het leren waarnemen van afmetings verschillen indirect doel: - de ontwikkeling van de motoriek door oefening van de grijpspieren en de doelgerichte beweging - het gevoel krijgen voor reeksen bruine trap doel: - het leren waarnemen van afmetings verschillen indirect doel: - de ontwikkeling van de motoriek door oefening van de grijpspieren - het gevoel krijgen voor reeksen
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
11
rode stokken doel: - het leren waarnemen van afmetings verschillen indirect doel: - de ontwikkeling van de motoriek van het gehele lichaam - het gevoel krijgen voor reeksen - een zintuiglijke voorbereiding voor de rekenstokken tweeterm doel: - het leren opbouwen van kubussen indirect doel: - de oefening van het ruimtelijk inzicht kleurspoelen doel: - het leren onderscheiden van kleuren - het zoeken van gelijken uit contrasten indirect doel: - de ontwikkeling van de motoriek van de hand gehoorkokers doel: - differentiatie van de waarneming op het gebied van geluidsverschillen indirect doel: - oefening van de motoriek en het auditief geheugen geometrische lichamen doel: - de ontwikkeling van de stereognostische zin indirect doel: - het kind opmerkzaam maken op de geometrische vormen in zijn omgeving
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
12
kast met geometrische figuren doel: - het onderscheiden en herkennen van, meetkundige figuren indirect doel: - de ontwikkeling van de motoriek van de hand - voorbereiding voor het tekenen en schrijven - de ontwikkeling van het visueel geheugen
3.3 Oefeningen voor dagelijks leven Naast het zintuiglijk materiaal zijn voor een montessori-peutergroep ook kenmerkend: De oefeningen voor het dagelijks leven. Doelen: - Tegemoet komen aan de bewegingsdrang, de behoefte aan motorische activiteit - Bevordering van de verfijning en coördinatie van de bewegingen - Aankweken van de zorg voor de omgeving en het zich verantwoordelijk voelen voor de orde in de omgeving. Dit hangt samen met de innerlijke ordening en de sociale vorming Bij de oefeningen voor het dagelijks leven onderscheiden we drie soorten, nl.: - oefeningen voor de zorg voor jezelf, bijv: - de aankleedrekken (hiermee kunnen allerlei soorten sluitingen geoefend worden, zoals knopen, ritssluiting, gespen en veters) - handen wassen - neus snuiten - oefeningen voor de zorg voor de omgeving, bijv: - stof afnemen - zand of afval opvegen - ramen zemen - oefeningen voor de zorg voor de ander, bijv: - troosten - excuses maken - groeten bij komen en weggaan
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
13
3.4 Huishoudelijke werkjes Typerend voor een montessori-peutergroep is verder nog de aanwezigheid van veel huishoudelijke werkjes. Voorbeelden hiervan zijn: - schenkwerkje - schepwerkje - zeefwerkje - schroeven en moeren - potjes met draaideksels - sorteerwerkjes in doosjes of zakjes - voelzakjes
3.5 Werken met vormgevende materialen Doelen: - ervaring opdoen met de eigenschappen van de materialen - kennismaking met de techniek en de gereedschappen. - kennismaking met de beeldelementen: kleur, lijn, ruimte, structuur, ritme, vorm. Voor de verschillende technieken en materialen worden in onderstaande de leerinhouden genoemd. Tekenen: - Lijn, vorm - Hanteren potlood Schilderen:
- Lijn, vorm, kleur, structuur - Het leren omgaan met een kwast - Verticaal en horizontaal werken
Plakken:
- Vorm, kleur - De techniek van het lijmen in het platte vlak - Het ruimtelijk construeren .
Scheuren:
- Vorm, kleur - Techniek van het scheuren - Verkennen van eigenschappen van het materiaal
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
14
Krijt:
- Lijn, vorm, kleur - Hanteren krijt op papier en op het bord
Knippen:
- Vorm, lijn - Gebruik van schaar
Stempelen:
- Ritme, kleur, vorm - Open vormen op papier en op stof
Timmeren:
- Structuur, vorm, ritme - Hanteren hamer
3.6 Werken met ongevormde materialen Doelen: - tactiele ervaringen opdoen - ontdekken van het proces van het vormen - kennismaken met de beeldelementen: ruimte, vorm, lijn, structuur Klei:
- Vorm, structuur, ruimte, lijn - Plat en ruimtelijk vormgeven materiaal - Uithollen en opbouwen uit delen
Papier maché:
- Vorm, structuur, ruimte, lijn - Plat en ruimtelijk vormgeven aan het materiaal
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
15
4. Het spel Spel is uitermate belangrijk voor de totaliteit van de ontwikkeling en heeft invloed op de motorische, sociale en cognitieve kwaliteiten. Door spel komt de fantasie tot ontwikkeling. Peuters verkennen in het spelen zichzelf: wat kan ik, wat durf ik. Door te spelen krijgen ze alle kans om hun mogelijkheden uit te breiden en hun grenzen te verleggen. Spelen bevordert voorts de zelfstandigheid. Kinderen nemen zelf initiatieven, maken zelf plannetjes en vinden zelf oplossingen voor problemen. Kinderen spelen met elkaar en reageren op elkaar. Er zijn interacties waarbij taal gebruikt wordt en die het denken stimuleren. Een sociaal aspect is dat kinderen in het rollenspel voortdurend rekening moeten houden met hun rol in relatie tot anderen.
4.1 Fantasiehoek De fantasiehoek is de aangewezen plaats voor het vrije rollenspel. Door de manier waarop de peutergroep is gebouwd, is de plek voor de fantasiehoek goed af te scheiden van de rest van de activiteiten, zodat de peuters zonder gestoord te worden en zonder anderen te storen, kunnen spelen. Maria Montessori vond het heel belangrijk dat kinderen zich spontaan kunnen uiten en daarin niet belemmerd worden door de omgeving. Ook voor de fantasiehoek geldt het montessori-principe: zorg voor beperking van het materiaal. Bij de inrichting is er rekening gehouden met de belangstelling en de ontwikkelingsbehoeften van de peuters. Er is gevarieerd en stimulerend materiaal aanwezig, dat er goed verzorgd uitziet en de peuters uitdaagt tot fantasiespel. De basis inrichting bestaat uit neutrale elementen, die in ieder spel gebruikt kunnen worden en waarmee de peuters verschillende spelsituaties kunnen creëren. De basiselementen zijn: - zacht kussen - een kleine matras - deken - plaid - tafel - stoeltje - bankje Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
16
Al het meubilair is op peuterformaat. De tafel en het bankje zijn identiek. Alleen door een andere manier van neerzetten, wordt het een tafeltje of een bankje. Ook het stoeltje kan een (klein) tafeltje worden. Behalve de basiselementen zijn er nog attributen aanwezig, die de peuters ondersteunen en stimuleren bij hun rollenspel. Van deze spullen is niet altijd alles tegelijkertijd aanwezig, afhankelijk van het “thema” (b.v. ziekenhuis, postkantoor, winkel). Hiermee wordt gezorgd voor enige variatie. Mogelijke attributen zijn: - fornuis - kookspullen (pannetjes, houten lepels, houten fruit) - serviesje - plastic bestek - poppenwieg (met toebehoren) - poppen en knuffels (beperkte hoeveelheid) - poppenkleertjes - ledikantje (met toebehoren) - strijkplank - strijkijzer - telefoon - verkleedspullen - dokterskoffer met inhoud - tasjes - winkeltje - winkelwagen - kassa De fantasiehoek heeft min of meer vaste, overzichtelijke opbergplaatsen: een open kast met planken, haakjes aan de wand en enkele mandjes voor losse spullen.
4.2 Bouwhoek In de bouwhoek kunnen de peuters spelen en bouwen met grote blokken. Hierbij ligt het accent bij de jongste peuters op bewegen: ze sjouwen, verplaatsen, grijpen, stapelen of leggen blokken achter elkaar. Het gaat hen om de handeling zelf; het bewegend bezig zijn geeft plezier en leidt tot voortdurende herhaling. Peuters vinden het ook fijn om te kunnen laten zien hoe sterk ze zijn, want het materiaal is zwaar en doet een beroep op hun kracht. Op deze manier verkennen de kinderen het materiaal terdege. Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
17
De oudere peuters spelen op een andere manier met het materiaal. Ze maken eenvoudige bouwwerkjes en gebruiken daarbij soms ander speelmateriaal (auto's, diertjes), dat ook in de bouwhoek staat. Dit materiaal wordt regelmatig afgewisseld. Mogelijkheden zijn: - autootjes - garage - boerderij - diertjes - poppetjes - verschillende poppenhuisjes In een andere hoek in de peutergroep kunnen de peuters bouwen en spelen met duplo (ook de duplotrein), lego of nopper. Dit materiaal is nooit tegelijkertijd aanwezig. In de bouwhoeken komt het sociale aspect sterk naar voren. De peuters bouwen en spelen vaak met meerdere kinderen, waardoor zij rekening met elkaar moeten houden. Ze leren om bouwwerken van anderen niet kapot te maken en om elkaar te helpen (bijv. bij het in elkaar zetten van een treinbaan). Bij samenwerking vindt er overleg plaats: wat gaan we bouwen, hoe gaan we bouwen. Ze laten dingen aan elkaar zien en stimuleren elkaar in hun fantasiespel. Ook in de bouw- en fantasiehoek worden de peuters gestimuleerd de gebruikte spullen weer zelf op te ruimen. In de regel komt het er op neer dat de peuters aan het eind van de ochtend, vóór het buitenspelen, gezamenlijk alle spulletjes weer op hun vaste plek zetten.
4.3 Het bewegingsspel Peuters bewegen graag en veel. Ze doen dit uit zichzelf omdat ze daar behoefte aan hebben. Gezonde, zich normaal ontwikkelende peuters hoeven niet gestimuleerd worden om te bewegen. Ze moeten echter wel de gelegenheid krijgen om te bewegen. De motorische ontwikkeling die een kind doormaakt, verloopt volgens een vaste volgorde: zitten - kruipen - staan - lopen - klimmen. Deze steeds groter wordende lichaamsbeheersing komt voornamelijk tot stand door rijping. Een bepaalde fase in de lichamelijke ontwikkeling kan pas bereikt worden, als het zenuwstelsel van het kind voldoende gerijpt is. Lichaamsoefeningen doen met een kind waar zijn zenuwstelsel nog niet op berekend is, heeft weinig zin. Het oefenen van lichaamsbewegingen waar het kind wel aan toe is, heeft wel degelijk een functie. Het is hierbij voornamelijk belangrijk dat het kind de gelegenheid krijgt Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
18
om te oefenen: een kind dat kan klimmen, moet vaak de kans krijgen te klimmen. Op die manier wordt het zenuw- en spierstelsel actief gehouden. Of kinderen zich langzaam of snel ontwikkelen zit vooral in het verschil in aanleg. Het is belangrijk om veel verschillende bewegingssituaties aan te bieden. Dus niet alleen gelegenheid om te rennen en te springen, maar ook om te klimmen, schommelen, glijden, rollen en balanceren. Bewegen is voor peuters een vorm van spelen. Bovendien houden ze ervan om veel te herhalen. Al spelend en bewegend onderzoeken peuters hun mogelijkheden en verleggen zij hun grenzen. Leidsters kunnen het kind hierbij helpen door nieuwe elementen aan een situatie toe te voegen. Ook bewegingsliedjes zijn van grote waarde. Door veel bewegen verbetert de coördinatie. Het kind wordt handig en verwerft zich een goed evenwicht. Hierdoor groeit ook het zelfvertrouwen van het kind. Vooral bij angstige kinderen is het belangrijk dat ze bij het bewegen succeservaringen hebben. Hieruit ontwikkelt zich zelfvertrouwen en in een later stadium plezier in bewegen. Het bewegingsspel is dus een factor bij het tot stand komen van een evenwichtige ontwikkeling en persoonlijkheidsgroei. In de peutergroep zelf kunnen de peuters klimmen en glijden in het klimrek. Ook maken we soms een hindernisbaan en doen we regelmatig kringspelletjes. Iedere dag gaan de peuters het laatste half uur van de ochtend naar buiten, waar ze kunnen rennen, fietsen, klimmen, glijden en springen. Naast deze mogelijkheden om te bewegen, hebben we ook regelmatig de beschikking over de gymzaal van de basisschool. De kinderen van de woensdaggroep gaan iedere week een half uur naar de gymzaal en met de andere groepen gaan we minimaal één keer per maand. In de gymzaal hebben de peuters de ruimte om te bewegen. Ook hebben ze daar de beschikking over veel verschillend groot en klein materiaal. Ook hier kiezen de kinderen zelf van welk materiaal ze gebruik willen maken. De leidster biedt verschillende materialen aan in een veilige omgeving en de peuter kiest naar behoefte. Tot het grote materiaal behoren: - Matten Matten dagen uit om te springen, rollen, kruipen, rennen en slepen. - Banken Banken zijn geschikt om op te lopen (evenwicht), over te kruipen, overheen te stappen of kruipen en vanaf te springen. - Klimrek In het klimrek kan geklommen worden. De leidster moet het kind wel kunnen
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
19
vastpakken. De peuters mogen dus niet helemaal tot boven in het klimrek klimmen. - Verschillende klimelementen Deze klimelementen, zoals planken en ladders, kunnen aan het grote klimrek bevestigd worden. Dit materiaal biedt andere mogelijkheden om te klimmen. - Touwen Met de touwen kunnen de peuter schommelen. Tot het kleine materiaal behoren: - Hoepels Hoepels lokken uit tot rollen, tollen en springen. - Ballen Met een bal kun je: rollen, gooien, schoppen, stuiten en mikken. In plaats van een bal kun je voor peuters ook heel goed een ballon gebruiken. - Pittenzakjes Ook met pittenzakjes kun je heel goed gooien en mikken. Het dragen van pittenzakjes op de hand, rug, schouder of voet is voor peuters goed en leuk om te doen. - Werpringen Werpringen zijn goed te gebruiken om te rollen, gooien of stapelen. Bewegen op muziek is voor peuters een heel goede activiteit. Muziek stimuleert ze enorm om te bewegen. Het nodigt kinderen uit om te dansen en te springen en bewegingen te maken. Klappen en zingen kunnen de bewegingen goed ondersteunen. Dikwijls maken we gebruik van speelliedjes, waarbij de peuters de gezongen tekst uitvoeren. Ook is het leuk om de peuters te laten bewegen naar aanleiding van een boek of een verhaal. Het verhaal moet wel goed bekend zijn voor de peuters, maar dan is het een heel goede manier om de kinderen het verhaal ook echt te laten beleven.
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
20
5. Taalactiviteiten Over het algemeen komen de peuters voor het eerst op de peutergroep als ze twee en een half jaar zijn. Het taalontwikkelingsniveau kan per kind aanzienlijk verschillen. Terwijl de ene peuter al goed in staat is een gesprekje te voeren, een ruime woordenschat bezit en ook weinig moeite heeft met de uitspraak van de Nederlandse klanken, is de andere peuter nauwelijks in staat een verstaanbare twee-woordzin te uiten. Tussen deze twee uitersten zitten natuurlijk vele gradaties. Alle peuters zijn in ieder geval nog bezig met het elementaire taalverwervingsproces. De peuter leert nog veel door te imiteren wat hij hoort en hoeft nog niet gecorrigeerd te worden. Correcties begrijpen vereist een abstractieniveau dat peuters (nog) niet hebben. Door peuters te zeggen dat ze iets fout doen wordt eerder hun zelfvertrouwen ondermijnd en durven praten is juist een belangrijk aspect bij de taalontwikkeling. Herhaling in goed Nederlands van hetgeen gezegd is, is echter wel een goed middel om een peuter in zijn taalontwikkeling verder te helpen. Het is ook van belang dat de leidster zich bewust is van haar eigen taalgebruik en zelf goede, voor de kinderen begrijpelijke zinnen maakt, een zorgvuldige woordkeus heeft en de standaarduitspraak van het Nederlands beheerst. Het is de taak van de leidster het kind te helpen bij zijn verdere taalontwikkeling, zowel op het gebied van de woordenschat, als de uitspraak, als de zinsbouw. Naast aandacht voor de grammaticale aspecten is ook de communicatieve functie van taal een zeer belangrijk aspect van de taalontwikkeling, dat zeker aandacht moet krijgen. De peuters moeten de gelegenheid krijgen met elkaar en met volwassenen te praten (actieve taalbeheersing). Ook het luisteren naar elkaar en naar volwassenen kan op de peutergroep goed geoefend worden (passieve taalbeheersing).
5.1 Doelen Hoofddoelen: - het kind kan zich goed en begrijpelijk uitdrukken zowel tegen volwassenen als tegen kinderen - het kind kan luisteren naar anderen - het kind kan een eenvoudig gesprekje voeren Subdoelen: - woordenschat van de peuter neemt toe - de peuter beheerst de standaarduitspraak van de verschillende Nederlandse spraakklanken - het kind kan zich uitdrukken in goede volledige enkelvoudige zinnen - de peuter kan naar een eenvoudig verhaal luisteren en dit begrijpen Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
21
5.2
Leermiddelen
De leidster Doordat de leidster praat met de peuters, hun lesjes geeft enz. krijgen de peuters vrij veel taaluitingen van de leidster te horen. Hierdoor levert zij (dikwijls onbewust) een zeer belangrijke bijdrage aan de taalontwikkeling, zowel op grammaticaal als op communicatief gebied. Montessori-materiaal Met al het in de peuterspeelzaal aanwezige montessori-materiaal zijn namenlesjes te geven. Deze lesjes zijn voornamelijk gericht op het vergroten van de woordenschat. Zo worden bijvoorbeeld bij de cilinderblokken de volgende begrippen geleerd: hoog - laag; dik - dun; groot - klein; diep - ondiep; smal - breed en de vergrotende en overtreffende trappen hiervan.Ieder montessori-materiaal heeft zo zijn eigen mogelijkheden om de woordenschat van de peuter te vergroten. Overig ontwikkelingsmateriaal Veel ander materiaal in de peutergroep kan ook weer voornamelijk voor het vergroten van de woordenschat een belangrijk hulpmiddel zijn. Bij puzzels, lotto's, memorieplaatjes, foto's, tekeningen en sorteerwerkjes kunnen de afbeeldingen of voorwerpen worden benoemd. Rollenspel In de fantasie- en bouwhoek komt vooral het communicatieve aspect van de taal aan bod. De peuters spelen 'vadertje en moedertje' of doktert je, koken voor elkaar en moeten met elkaar overleggen over te bouwen torens. Dit eist heel veel van hun communicatieve vaardigheden, maar is er tegelijkertijd een heel goede oefening voor. De leidster kan hier ook weer een goede voorbeeldfunctie hebben door zelf mee te spelen. Het doen van suggesties is niet effectief genoeg. Tijdens het spelen moet zij vooral richting geven aan de communicatie. Kringgesprek Ook met peuters kunnen kringgesprekjes gehouden worden. Ze moeten natuurlijk niet te lang duren, omdat de concentratieboog van een peuter nog maar heel kort is. Ook willen veel peuters graag zelf vertellen. Voor het leren luisteren naar elkaar is het kringgesprek echter een heel goede oefening. De peuters zitten zo dat ze elkaar goed kunnen zien en dat bevordert de aandacht. Het spreken in de kring eist en oefent weer andere vaardigheden. Voor veel peuters is het moeilijk om te praten als alle ogen op je zijn gericht. Bovendien moet je in de kring Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
22
luid en duidelijk praten. De peuter richt zich met zijn verhaal ook vrijwel altijd tot de leidster, maar het is al een heel belangrijke stap als hij in de kring durft te praten. De peuter die (te) zacht praat kan door de leidster geholpen worden, doordat zij de mededeling herhaalt. Voor het zelfvertrouwen van de peuter is het belangrijk dat er door de leidster geen corrigerende opmerkingen worden gemaakt. Voorlezen Bij het voorlezen wordt meestal gebruik gemaakt van prentenboeken. 'Kale' verhalen zijn vaak nog te abstract voor de peuter. Hij kan zich daardoor minder gemakkelijk in het verhaal verplaatsen, waardoor ook het participeren moeilijker wordt. Door voorlezen komt de peuter, mits het goede boeken zijn die aansluiten bij zijn belevingswereld, in aanraking met een andere taal dan die van de leidster. Met name de woordnuancering, de beeldende kracht en de ritmiek van de taal kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het zich ontwikkelende taalgebruik van de peuter. Voor peuters is het steeds opnieuw voorlezen van hetzelfde boek heerlijk. Ze kunnen een verhaal over het algemeen ook niet in één keer begrijpen. Voor de taalontwikkeling is het echter ook belangrijk dat er regelmatig nieuwe boeken voorgelezen worden. Nieuwe boeken brengen weer nieuwe woorden en nieuwe thema's, waardoor naast de woordenschat ook de kennis van de wereld vergroot wordt. Voorlezen is ook vaak een (eerste) kennismaking met de literatuur. Liedjes en opzegversies Ook voor opzegversjes en liedjes geldt dat zij door hun ritmiek, taalspel en rijm een belangrijke eigen bijdrage leveren aan de taalontwikkeling. Ze liggen vaak gemakkelijk in het gehoor en worden daarom ook snel en gemakkelijk onthouden. Voor beide geldt dat ze niet te lang mogen zijn en moeten aansluiten bij de belevingswereld van de peuter. Vooral liedjes en opzegversjes die gaan over concrete zaken en waarbij bewegingen kunnen worden gemaakt, sluiten goed aan bij het denkniveau en de belangstelling van de peuter. Voor de liedjes geldt bovendien dat ze melodisch niet te ingewikkeld mogen zijn. Bij de opzegversjes moet voorkomen worden dat er een dreun ontstaat bij het opzeggen. De beleving en ontwikkeling van de specifieke taalgevoeligheid moeten voorop staan. De Mediatheek Met enige regelmaat bezoeken wij steeds met een groepje peuters de mediatheek in de basisschool. Daar lenen we dan boeken en lezen we in de speciale leeshoek de peuters voor. Zo raken de peuters al vroeg vertrouwd met de mediatheek en het principe van boeken lenen. Ook komen er af en toe kinderen van de basisschool de peuters voorlezen uit mediatheekboeken. Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
23
Montessori Peutergroep, Laan van Poot Pedagogisch Beleidsplan
24