LIFEPAK 15-MONITOR / DEFIBRILLATOR ®
GEBRUIKSAANWIJZING
LIFEPAK 15-MONITOR/DEFIBRILLATOR ®
GEBRUIKSAANWIJZING
Belangrijke informatie Apparaatregistratie Registreer uw apparaat op www.physio-control.com. U wordt dan op de hoogte gehouden van toekomstige productupdates.
Tekstconventies In deze gebruiksaanwijzing worden speciale teksttekens (bijvoorbeeld HOOFDLETTERS zoals PATIËNT CONTROLEREN en SELECTIEWIEL) gebruikt om labels, schermberichten en stemmeldingen aan te geven.
Versiehistorie Deze handleiding beschrijft LIFEPAK 15-monitoren/defibrillatoren met softwarerevisie 3306808-001 of later.
LIFEPAK, LIFENET, QUIK-LOOK en QUIK-COMBO zijn gedeponeerde handelsmerken van Physio-Control, Inc. CODE SUMMARY, Shock Advisory System, CODE-STAT, DT EXPRESS, LIFEPAK CR, REDI-PAK, LIFEPAK EXPRESS, SunVue en cprMAX zijn handelsmerken van Physio-Control, Inc. Bluetooth is een gedeponeerd handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc. CADEX is een gedeponeerd handelsmerk van Cadex Electronics Inc. Microstream, CapnoLine en FilterLine zijn gedeponeerde handelsmerken van Oridion Systems Ltd. De capnografie van Oridion Medical in dit product valt onder een of meer van de volgende Amerikaanse patenten: 6.428.483; 6.997.880; 5.300.859; 6.437.316 en hun buitenlandse equivalenten. Aanvullende patenten aangevraagd. PC Card is een handelsmerk van de Personal Computer Memory Card International Association. Masimo, het Radical-logo, Rainbow en SET zijn gedeponeerde handelsmerken van Masimo Corporation. EDGE System Technology is een handelsmerk van Ludlow Technical Products. Formula 409 is een gedeponeerd handelsmerk van The Clorox Company. De specificaties kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. ©2007-2013 Physio-Control, Inc. Alle rechten voorbehouden. Publicatiedatum: 04/2013
MIN 3306222-102
INHOUD 1 Voorwoord Inleiding ........................................................................................................................1-3 Beoogd gebruik ...............................................................................................................1-4 Werkingsmodi .................................................................................................................1-5
2 Veiligheidsinformatie Termen ..........................................................................................................................2-3 Algemene gevaren en waarschuwingen ..............................................................................2-3
3 Elementaire oriëntering Vooraanzicht...................................................................................................................3-3 Achteraanzicht..............................................................................................................3-13 Batterijen .....................................................................................................................3-15 Hoofdscherm ................................................................................................................3-17 Alarmen .......................................................................................................................3-21 Opties ..........................................................................................................................3-24 Acties ..........................................................................................................................3-26
4 Bewaking ECG-bewaking ................................................................................................................4-3 Een 12-leads ECG verwerven..........................................................................................4-15 Bewaking SpO2, SpCO en SpMet....................................................................................4-27 Non-invasieve bloeddruk bewaken...................................................................................4-40 ETCO2-bewaking...........................................................................................................4-49 Invasieve druk bewaken .................................................................................................4-58 Continue temperatuur bewaken ......................................................................................4-66 Trends voor de levenstekenen en ST-segmenten ...............................................................4-71
5 Therapie Algemene waarschuwingen en waarschuwingsberichten bij therapie .....................................5-3 Plaatsing van therapie-elektroden en standaardpaddles.......................................................5-5 Automatische externe defibrillatie (AED) ...........................................................................5-7 Handmatige defibrillatie ................................................................................................5-23 Gesynchroniseerde cardioversieprocedure ........................................................................5-29 Non-invasieve pacing.....................................................................................................5-34 Procedures voor ECG-bewaking en therapie in de manuele modus bij kinderen....................5-42
6 Opties voor paddle-accessoires QUIK-COMBO-therapie-elektroden ...................................................................................6-3 Standaardpaddles ...........................................................................................................6-6 Steriliseerbare paddles voor interne defibrillatie ...............................................................6-10
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
iii
7 Gegevensbeheer Patiëntoverzichten en -verslagen.......................................................................................7-3 Geheugencapaciteit.......................................................................................................7-10 Actuele patiëntoverzichten beheren.................................................................................7-11 Gearchiveerde patiëntoverzichten beheren .......................................................................7-12
8 Gegevensoverdracht Informatie over de transmissie van patiëntoverzichten en -verslagen.....................................8-3 De monitor voorbereiden voor transmissie ..........................................................................8-4 Draadloze Bluetooth-communicatie gebruiken....................................................................8-5 Een directe verbinding gebruiken....................................................................................8-11 Verslagen zenden ..........................................................................................................8-13 Overwegingen bij de transmissie van gegevens .................................................................8-15 Tips voor het oplossen van problemen ............................................................................8-16
9 Stroomadapter Elementaire oriëntering....................................................................................................9-3 De stroomadapter gebruiken.............................................................................................9-6 Algemeen onderhoud .......................................................................................................9-9 Garantie .......................................................................................................................9-11
10 De apparatuur onderhouden Algemeen onderhoud en testen.......................................................................................10-3 Batterijonderhoud .......................................................................................................10-12 Het toestel reinigen .....................................................................................................10-16 Het toestel opslaan .....................................................................................................10-17 Papier laden ...............................................................................................................10-18 Algemene tips voor het oplossen van problemen .............................................................10-19 Service en reparatie ....................................................................................................10-24 Informatie over het recyclen van het product..................................................................10-25 Garantie .....................................................................................................................10-25 Accessoires ................................................................................................................10-26 Bijlage A: Specificaties en prestatie-eigenschappen Bijlage B: Schermberichten Bijlage C: Schokadviessysteem Bijlage D: Richtlijn elektromagnetische compatibiliteit Bijlage E: Symbolen
iv
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
1
VOORWOORD Dit hoofdstuk bevat een korte inleiding op de LIFEPAK®15-monitor/defibrillator en een beschrijving van het beoogde gebruik van dit product.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . bladzijde 1-3 Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-4 Werkingsmodi . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1-5
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
1-1
VOORWOORD
1
Inleiding De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is een compleet reactiesysteem voor acute hartzorg, ontworpen voor behandelingsprotocollen voor elementaire eerstehulpverlening (BLS – basic life support) en gespecialiseerde hulpverlening (ALS – advanced life support) aan patiënten. Deze gebruiksaanwijzing bevat informatie en procedures die betrekking hebben op alle functies van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Uw LIFEPAK 15-monitor/defibrillator heeft mogelijk niet al deze functies. In deze gebruiksaanwijzing wordt de bediening van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij gebruik van de standaardfabrieksinstellingen beschreven. U kunt de standaardfabrieksinstellingen voor alle Setupopties terugvinden in Tabel A-5 op bladzijde A-18. Afhankelijk van uw protocollen kan uw toestel zijn voorzien van andere standaardinstellingen. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie over het wijzigen van de standaardinstellingen.
BELANGRIJK! Sommige accessoires van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator zijn niet uitwisselbaar met accessoires die worden gebruikt met andere LIFEPAK-monitoren/defibrillatoren. Specifieke onverenigbaarheden van de accessoires komen in de desbetreffende gedeelten aan bod.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
1-3
Beoogd gebruik
Beoogd gebruik De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is bedoeld voor gebruik door getraind medisch personeel in situaties buiten en binnen de zorginstelling waarin eerste hulp wordt verleend binnen de omgevingscondities die worden gespecificeerd op bladzijde A-12. De LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator is bestemd voor gebruik tijdens vervoer over land, tenzij anders wordt aangegeven. Bewakings- en therapiefuncties mogen maar bij één patiënt tegelijk worden toegepast. Bewakingsen therapiefuncties in de manuele modus zijn bestemd voor toepassing bij volwassenen en kinderen. De automatische externe defibrillatiemodus is bedoeld voor gebruik op patiënten van acht jaar en ouder. Raadpleeg de afzonderlijke gedeelten hieronder voor meer informatie over het beoogde gebruik en informatie over de indicaties en contra-indicaties van de bewakings- en therapiefuncties.
1-4
• ECG-bewaking
Zie bladzijde 4-3
Standaardfunctie
• 12-lead elektrocardiografie
Zie bladzijde 4-15
Optioneel
• SpO2-, SpCO- en SpMet-bewaking
Zie bladzijde 4-27
Optioneel
• Non-invasieve bloeddrukbewaking
Zie bladzijde 4-40
Optioneel
• End-Tidal CO2-bewaking
Zie bladzijde 4-49
Optioneel
• Invasieve drukbewaking
Zie bladzijde 4-58
Optioneel
• Temperatuurbewaking
Zie bladzijde 4-66
Optioneel
• Trends voor de levenstekenen en ST-segmenten Zie bladzijde 4-71
Optioneel
• Automatische externe defibrillatie
Zie bladzijde 5-7
Standaardfunctie
• Handmatige defibrillatie
Zie bladzijde 5-23
Standaardfunctie
• Non-invasieve pacing
Zie bladzijde 5-34
Standaardfunctie
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
VOORWOORD
1
Werkingsmodi De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator beschikt over de volgende werkingsmodi: • AED mode – voor automatische ECG-analyse en een gesproken behandelingsprotocol voor patiënten met een hartstilstand. • Manuele modus – voor het uitvoeren van handmatige defibrillatie, gesynchroniseerde cardioversie, non-invasieve pacing, ECG-bewaking en bewaking van vitale functies. • Archiefmodus – voor toegang tot opgeslagen patiëntgegevens. • Setupmodus – voor het wijzigen van de standaardinstellingen van de gebruiksfuncties. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie. • Demomodus – voor gesimuleerde golflijnen en trendgrafieken voor demonstratiedoeleinden. • Servicemodus – hiermee kan bevoegd personeel diagnostische tests en kalibraties uitvoeren. Raadpleeg de cd met de servicehandleiding van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator voor meer informatie.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
1-5
2
VEILIGHEIDSINFORMATIE In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informatie om u te helpen bij het bedienen van de LIFEPAK 15monitor/defibrillator. U dient zichzelf vertrouwd te maken met al deze termen en waarschuwingen.
Termen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . bladzijde 2-3 Algemene gevaren en waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . 2-3
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
2-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
2
Termen De volgende termen worden in deze gebruiksaanwijzing of op de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator gebruikt: Gevaar: Onmiddellijk gevaar dat ernstig lichamelijk letsel of de dood tot gevolg heeft. Waarschuwing: Gevaren of onveilige praktijken die ernstig lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kunnen hebben. Opgelet: Gevaren of onveilige praktijken die minder ernstig lichamelijk letsel, productbeschadiging of materiële schade tot gevolg kunnen hebben.
Algemene gevaren en waarschuwingen Hieronder volgt een aantal algemene gevaren- en waarschuwingsberichten. Andere specifieke waarschuwingen en waarschuwingsberichten zijn waar nodig opgenomen in andere delen van deze gebruiksaanwijzing.
GEVAAR EXPLOSIEGEVAAR Gebruik deze defibrillator niet in de buurt van ontvlambare gassen of anesthetica.
WAARSCHUWINGEN GEVAAR VOOR SCHOKKEN OF BRAND GEVAAR VOOR SCHOKKEN De defibrillator dient een elektrische energiestoot van maximaal 360 joule toe. Indien deze elektrische energie niet naar behoren wordt gebruikt zoals beschreven in deze gebruiksaanwijzing, kan deze ernstig letsel of de dood veroorzaken. Dit toestel niet proberen te gebruiken tenzij u volkomen vertrouwd bent met deze gebruiksaanwijzing en de functie van alle bedieningsknoppen, waarschuwingslampjes, connectoren en accessoires. GEVAAR VOOR SCHOKKEN De defibrillator niet demonteren. Hij bevat geen door de gebruiker te onderhouden onderdelen en er kan zich gevaarlijke hoogspanning voordoen. Voor reparaties contact opnemen met bevoegd servicepersoneel.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
2-3
Algemene gevaren en waarschuwingen
WAARSCHUWINGEN (VERVOLG) GEVAAR VOOR SCHOKKEN OF BRAND Geen enkel deel van deze defibrillator in water of andere vloeistoffen onderdompelen. Zorg ervoor dat er geen vloeistoffen op het toestel of op accessoires daarvan terechtkomen. Gemorste vloeistoffen kunnen onnauwkeurigheden of storingen in de defibrillator en de accessoires veroorzaken. Niet schoonmaken met ketonen of andere ontvlambare middelen. Dit toestel of de accessoires daarvan niet autoclaveren of steriliseren, tenzij anderszins vermeld. KANS OP BRAND Ga voorzichtig te werk bij het gebruik van dit toestel in de buurt van zuurstofbronnen (zoals beademingsmaskers met zak en ventiel of ventilatorslangen). Zet de gasbron uit of verwijder de bron tijdens de defibrillatie uit de buurt van de patiënt.
KANS OP ELEKTRISCHE STORING KANS OP ELEKTRISCHE VERSTORING VAN DE WERKING VAN HET TOESTEL Apparatuur die in de onmiddellijke nabijheid werkt, kan sterke elektromagnetische storingen of radiofrequentiestoringen (RF-storingen) veroorzaken die de werking van dit toestel kunnen beïnvloeden. Als het nodig is apparatuur in de directe nabijheid te gebruiken, dient u het toestel te controleren op een normale werking in de configuratie waarmee het toestel gebruikt zal worden. RF-storingen kunnen leiden tot vervorming bij ECG’s, onjuiste status van ECG-leads, weigering om een schokbaar ritme waar te nemen, beëindiging van pacing of onjuiste metingen van levenstekenen. Gebruik dit toestel niet in de buurt van elektrocauters, diathermie-instrumenten of andere draagbare en mobiele RF-communicatieapparatuur. VHF-radio’s niet snel aan- en uitzetten. Zie Bijlage D voor aanbevolen afstanden tot de apparatuur. Neem contact op met de technische dienst van Physio-Control als u hulp nodig hebt. MOGELIJKE ELEKTRISCHE STORING Het gebruik van kabels, elektroden of accessoires die niet zijn gespecificeerd voor gebruik met deze defibrillator kan resulteren in verhoogde emissies of elektromagnetische of RF-storing die de prestaties van deze defibrillator of van apparatuur in de onmiddellijke nabijheid nadelig kunnen beïnvloeden. Gebruik uitsluitend onderdelen en accessoires die in deze gebruiksaanwijzing worden opgegeven. MOGELIJKE ELEKTRISCHE STORING Deze defibrillator kan elektromagnetische storing (EMI) veroorzaken, vooral tijdens opladen en energieoverdracht. EMI kan invloed uitoefenen op de werking van apparatuur die in de onmiddellijke aanwezigheid wordt gebruikt. Zo mogelijk de effecten van defibrillatorontladingen op andere apparatuur verifiëren alvorens de defibrillator in een noodgeval toe te passen.
2-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
VEILIGHEIDSINFORMATIE
2
WAARSCHUWINGEN (VERVOLG) KANS OP VERKEERDE WERKING VAN HET TOESTEL MOGELIJK VERKEERDE WERKING VAN HET TOESTEL Bij gebruik van kabels, elektroden, stroomadapters of batterijen van andere fabrikanten kan het toestel onjuist gaan werken en kan de veiligheidscertificatie ongeldig worden. Gebruik uitsluitend de accessoires die in deze gebruiksaanwijzing zijn opgegeven. MOGELIJK VERKEERDE WERKING VAN HET TOESTEL. Verandering van de standaardfabrieksinstellingen leidt tot verandering van het gedrag van het toestel. Wijzigingen in de standaardinstellingen mogen uitsluitend worden doorgevoerd door bevoegd personeel.
MOGELIJKE UITSCHAKELING VAN HET TOESTEL Zorg er altijd voor dat er een volledig opgeladen, naar behoren onderhouden reservebatterij voorhanden is. Vervang de batterij wanneer op het scherm een waarschuwing voor een bijna lege batterij wordt weergegeven.
VEILIGHEIDSRISICO EN KANS OP MATERIËLE SCHADE RISICO OP LETSEL OF BRANDWONDEN Monitoren, defibrillatoren en hun accessoires (waaronder elektroden en kabels) bevatten ferromagnetische materialen. Zoals bij alle ferromagnetische apparatuur het geval is, mogen deze producten niet worden gebruikt in de buurt van de sterke magnetische velden die door MRI-apparatuur worden veroorzaakt. De sterke magnetische velden die door een MRI-toestel worden veroorzaakt, oefenen een dusdanige kracht uit op het toestel dat dit kan leiden tot de dood of ernstig lichamelijk letsel van personen die zich tussen het toestel en het MRI-toestel bevinden. Deze magnetische aantrekkingskracht kan tevens de prestaties van de apparatuur beïnvloeden. Bovendien kunnen brandwonden op de huid ontstaan door verhitting van elektrisch geleidende materialen zoals patiëntgeleiders en pulse-oximetriesensoren. Neem voor meer informatie hierover contact op met de fabrikant van de MRI-apparatuur. RISICO OP BRANDWONDEN Een defect in de neutrale elektrodeaansluiting op chirurgische HF-apparatuur kan brandwonden bij de locatie van de lead of sensor en schade aan de monitor/ defibrillator veroorzaken. Pas geen patiëntgeleiders of sensoren toe bij het gebruik van hoogfrequente chirurgische (elektrocauterisatie)apparatuur.
Opmerking: De onderdelen van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator die tijdens normaal gebruik rechtstreeks of incidenteel in aanraking zouden kunnen komen met de patiënt of zorgverlener, zijn niet vervaardigd van materialen die latex als bewust toegevoegde component of verwachte onzuiverheid bevatten.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
2-5
3
ELEMENTAIRE ORIËNTERING Dit hoofdstuk bevat een algemeen overzicht van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator en de bedieningsknoppen, waarschuwingslampjes en connectoren daarvan.
Vooraanzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . bladzijde 3-3 Achteraanzicht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-13 Batterijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-15 Hoofdscherm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-17 Alarmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-21 Opties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-24 Acties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-26
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-1
ELEMENTAIRE ORIËNTERING
3
Vooraanzicht Afbeelding 3-1 toont de voorzijde van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. De voorzijde van het toestel wordt in de volgende paragrafen beschreven.
Aanbevolen dosis VF volw.: 200-300-360J
LIFEPAK 15-MONITOR/DEFIBRILLATOR CO2
SpO2
MONITOR/DEFIBRILLATOR NIBP
ECG
Self Test in progress... ©Physio-Control, Inc. 2008 All Rights Reserved 3207410-001
P1
P2
GEVAAR Ontploffingsgevaar. Niet gebruiken in aanwezigheid van ontvlambare gassen. WAARSCHUWING Gevaarlijke elektrische uitgangsstroom. Uitsluitend voor gebruik door bevoegd personeel.
Afbeelding 3-1 Vooraanzicht
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-3
Vooraanzicht
Gebied 1 Aanbevolen dosis VF volw.: 200-300-360J
AAN CPR ANALYSE AFL.
ENERG. KIEZEN
OPLADEN
MAAT
SYNC Afbeelding 3-2 Bedieningsknoppen gebied 1
3-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
ELEMENTAIRE ORIËNTERING
3
Tabel 3-1 Bedieningsknoppen gebied 1
BEDIENINGSKNOP
BESCHRIJVING
VOOR MEER INFORMATIE
Label VF-dosis
Door Physio-Control aanbevolen energiedosis voor ventriculaire fibrillatie (VF) bij volwassenen.
Zie Bifasische klinische overzichten op www.physio-control.com
1
AAN
Hiermee zet u het toestel AAN of UIT. De LED brandt wanneer het toestel AAN staat. Ingedrukt houden om het toestel uit te schakelen.
2
ENERG. KIEZEN
Hiermee verhoogt of verlaagt u het energieniveau in de manuele modus.
Zie bladzijde 5-23
3
OPLADEN
Hiermee wordt de defibrillator opgeladen in de manuele modus.
Zie bladzijde 5-23
Schokknop. Hiermee wordt de defibrillatorenergie ontladen naar de patiënt. De LED knippert wanneer het laden is voltooid.
Zie bladzijde 5-23
Lampje voor hulpstroom. De LED brandt wanneer de defibrillator is aangesloten op hulpwisselstroomof -gelijkstroomvoeding, ongeacht of de defibrillator in- of uitgeschakeld is.
Zie bladzijde 9-6
Lampje voor opladen. De LED brandt wanneer de geïnstalleerde batterijen volledig opgeladen zijn. De LED knippert wanneer een of beide batterijen worden opgeladen. De LED brandt niet als er geen batterijen geïnstalleerd zijn of als een batterij niet kan worden opgeladen.
Zie bladzijde 9-6
De LED voor service brandt om aan te geven dat er zich een situatie voordoet die de normale werking van de defibrillator hindert of kan hinderen.
Zie bladzijde 10-22
CPR
Hiermee bedient u de metronoom voor CPR. De LED brandt wanneer de metronoomfunctie actief is.
Zie bladzijde 5-26 Zie bladzijde 5-7
ANALYSE
Hiermee wordt het Shock Advisory System™ (AED mode) geactiveerd. De LED brandt wanneer AED bezig is het ECG te analyseren en knippert wanneer de gebruiker wordt gevraagd op ANALYSE te drukken.
AFL.
Hiermee wijzigt u de ECG-lead.
Zie bladzijde 4-4
MAAT
Hiermee wijzigt u de ECG-grootte.
Zie bladzijde 4-5
Hiermee wordt de gesynchroniseerde modus geactiveerd. De LED brandt wanneer de sync-mode actief is en knippert bij elke waargenomen QRS.
Zie bladzijde 5-29
SYNC
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-5
Vooraanzicht
Gebied 2
PACER FREQU STROOM PAUZE
Afbeelding 3-3 Bedieningsknoppen gebied 2
Tabel 3-2 Bedieningsknoppen gebied 2
BEDIENINGSKNOP
3-6
BESCHRIJVING
VOOR MEER INFORMATIE
PACER
Hiermee wordt de pacerfunctie geactiveerd. De LED brandt wanneer de functie is geactiveerd en knippert bij elke stroompulsatie.
Zie bladzijde 5-34
FREQU
Hiermee verhoogt of verlaagt u de pacingfrequentie.
Zie bladzijde 5-34
STROOM
Hiermee verhoogt of verlaagt u de pacingstroom.
Zie bladzijde 5-34
PAUZE
Hiermee vertraagt u de pacingfrequentie tijdelijk.
Zie bladzijde 5-34
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
ELEMENTAIRE ORIËNTERING
3
Gebied 3 NIBP ALARMS OPTIES GEBEURT.
HOOFDSCHERM
Selectiewiel
Afbeelding 3-4 Bedieningsknoppen gebied 3
Tabel 3-3 Bedieningsknoppen gebied 3
VOOR MEER INFORMATIE
BEDIENINGSKNOP
BESCHRIJVING
NIBP
Hiermee wordt de bloeddrukmeting gestart. De LED brandt wanneer er een bloeddrukmeting wordt uitgevoerd.
Zie bladzijde 4-40
ALARMS
Activeert alarmen en onderdrukt deze. De LED brandt wanneer de alarmen zijn ingeschakeld en knippert als er zich een alarmsituatie voordoet.
Zie bladzijde 3-21
OPTIES
Hiermee roept u optionele functies op.
Zie bladzijde 3-24
GEBEURT.
Hiermee roept u door de gebruiker gedefinieerde acties op.
Zie bladzijde 3-26
HOOFDSCHERM
Hiermee keert u terug naar het hoofdscherm.
Zie bladzijde 3-17
SELECTIEWIEL
Hiermee doorloopt en selecteert u scherm- of menu-items.
Zie bladzijde 3-19
Met de knop voor de weergavemodus kunt u schakelen tussen een kleurenscherm en een SunVue™-weergave met hoog contrast.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-7
Vooraanzicht
Gebied 4
12-AFL
ZENDEN GEHEUGEN
PRINTEN
Afbeelding 3-5 Bedieningsknoppen gebied 4
Tabel 3-4 Bedieningsknoppen gebied 4
3-8
BEDIENINGSKNOP
BESCHRIJVING
VOOR MEER INFORMATIE
12-AFL
Hiermee wordt de acquisitie van een 12-leads ECG gestart.
Zie bladzijde 4-15
ZENDEN
Met deze knop start u de verzending van patiëntgegevens.
Zie bladzijde 8-13
GEHEUGEN
Hiermee drukt u een CODE SUMMARY™-verslag van kritieke acties af.
Zie bladzijde 7-5
PRINTEN
Hiermee wordt de printer gestart en gestopt.
Zie bladzijde 7-11
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
ELEMENTAIRE ORIËNTERING
3
Gebied 5 CO2
Zie de waarschuwingen op bladzijde 2-4
CO2 SpO2/ SpCO/ SpMet
SpO2
NIBP
NIBP ECG
ECG P1
P2
P1
P2
Printer
Luidspreker
Contactdoos therapiekabel
Afbeelding 3-6 Connectoren, luidspreker en printer gebied 5
Tabel 3-5 Connectoren, luidspreker en printer gebied 5
LABEL
BESCHRIJVING
VOOR MEER INFORMATIE ®
CO2
Poort FilterLine -set
Zie bladzijde 4-49
SpO2/SpCO/SpMet
Poort sensorkabel
Zie bladzijde 4-27
NIBP
Poort pneumatische slang
Zie bladzijde 4-40
ECG
Groene, elektrisch geïsoleerde ECG-kabelpoort
Zie bladzijde 4-3
P1
Poort invasieve drukkabel
Zie bladzijde 4-58
P2
Poort invasieve drukkabel
Zie bladzijde 4-58
Luidspreker
Zendt toesteltonen en stemmeldingen uit
Printer
Klep voor printerpapier van 100 mm
Zie bladzijde 10-18
Contactdoos therapiekabel
Contactdoos voor de QUIK-COMBO®-therapiekabel en de kabel van (harde) standaardpaddles
Zie bladzijde 3-12
Opmerking: Als de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is geconfigureerd voor temperatuurbewaking, worden P1 en P2 vervangen door één poort met het etiket TEMP. Zie bladzijde 4-66 voor meer informatie over temperatuurbewaking.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-9
Vooraanzicht
Connectoren
CO2
CONNECTOR
CO2
SpO2/ SpCO/ SpMet
Aansluiten: Lijn de kabelconnector uit op de SpO2-poort en druk hem in totdat de connector op zijn plaats vastklikt. Loskoppelen: Druk de grijze knoppen aan beide zijden van de kabelconnector tegelijkertijd in en trek de connector uit de aansluiting. Aansluiten: Steek de connector van de NIBP-slang in de NIBP-poort.
ECG
NIBP
P1
Aansluiten: Open het klepje van de CO2-poort, steek de FilterLine-connector in de aansluiting en draai deze rechtsom totdat de connector stevig vastzit. Loskoppelen: Draai de FilterLine-connector tegen de klok in en trek de connector uit de aansluiting.
SpO2
NIBP
HANDELING
ECG
Loskoppelen: Druk de grendel links van de poort in en trek de slangconnector uit de aansluiting. Aansluiten: Lijn de groene ECG-connector uit op de ECG-poort; plaats de witte streep op de kabel aan de linkerkant. Steek de kabelconnector in de poort totdat de connector stevig vastzit. Loskoppelen: Trek de ECG-connector recht naar buiten.
P2
P1/P2
Aansluiten: Lijn de IP-kabelconnector (invasive pressure – invasieve druk) uit op poort P1 of P2; houd de opening op de connector naar boven. Steek de kabelconnector in de poort totdat de connector stevig vastzit. Loskoppelen: Pak de connector stevig vast en trek deze recht naar buiten.
Afbeelding 3-7 Connectoren voor configuratie van IP-bewaking
Opmerking: Als de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is geconfigureerd voor temperatuurbewaking, worden P1 en P2 vervangen door één poort met het etiket TEMP. Zie Afbeelding 3-8 op bladzijde 3-11 voor meer informatie.
3-10
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
ELEMENTAIRE ORIËNTERING
CONNECTOR
3
HANDELING
CO2
CO2
Loskoppelen: Draai de FilterLine-connector tegen de klok in en trek de connector uit de aansluiting.
SpO2
NIBP
Aansluiten: Open het klepje van de CO2-poort, steek de FilterLine-connector in de aansluiting en draai deze rechtsom totdat de connector stevig vastzit.
SpO2/ SpCO/ SpMet
Aansluiten: Lijn de kabelconnector uit op de SpO2-poort en druk hem in totdat de connector op zijn plaats vastklikt. Loskoppelen: Druk de grijze knoppen aan beide zijden van de kabelconnector tegelijkertijd in en trek de connector uit de aansluiting. Aansluiten: Steek de connector van de NIBP-slang in de NIBP-poort.
ECG
NIBP
TEMP
ECG
Loskoppelen: Druk de grendel links van de poort in en trek de slangconnector uit de aansluiting. Aansluiten: Lijn de groene ECG-connector uit op de ECG-poort; plaats de witte streep op de kabel aan de linkerkant. Steek de kabelconnector in de poort totdat de connector stevig vastzit. Loskoppelen: Trek de ECG-connector recht naar buiten.
TEMP
Aansluiten: Lijn de temperatuuradapterkabelconnector uit met de TEMP-poort. Steek de kabelconnector in de poort totdat de connector stevig vastzit. Loskoppelen: Pak de connector stevig vast en trek deze recht naar buiten.
Afbeelding 3-8 Connectoren voor configuratie van temperatuurbewaking
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-11
Vooraanzicht
De therapiekabel aansluiten en loskoppelen
WAARSCHUWING KANS OP BESCHADIGING VAN DE APPARATUUR ZODAT GEEN THERAPIE KAN WORDEN TOEGEDIEND Om de connector van de therapiekabel tegen beschadiging of besmetting te beschermen, moet de therapiekabel te allen tijde op de defibrillator aangesloten blijven. Inspecteer en test de therapiekabel dagelijks volgens de controlelijst voor de gebruiker achter in deze handleiding. Physio-Control adviseert de therapiekabels elke drie jaar te vervangen om de kans op defecten tijdens gebruik bij patiënten tot een minimum te beperken.
BELANGRIJK! De QUIK-COMBO-therapiekabel en de kabel van de (harde) standaardpaddles van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator hebben hetzelfde type connector en worden op dezelfde plaats op de defibrillator aangesloten. Deze therapiekabels zijn niet compatibel met andere LIFEPAK-defibrillatoren/monitoren. Een therapiekabel aansluiten op de defibrillator:
1. Lijn de connector van de therapiekabel uit op de contactdoos. 2. Schuif de therapiekabel totdat u de connector op zijn plaats voelt vergrendelen. U hoort dan ook een klik.
Afbeelding 3-9 Therapiekabel aansluiten
De therapiekabel loskoppelen van de defibrillator:
1. Druk de ontgrendelingsknop op de connector van de therapiekabel in. 2. Schuif de therapiekabel naar buiten.
Afbeelding 3-10 De therapiekabel loskoppelen
3-12
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3
ELEMENTAIRE ORIËNTERING
Achteraanzicht Testcontacten paddles
Paddleklemmen
Zie de waarschuwingen op bladzijde 4-49 Standaardpaddlehouders
CO2uitlaatpoort
Deksel USB-poort
1
2
Zie de waarschuwing op bladzijde 3-14 Systeemconnector Hulpstroomconnector Zie de waarschuwingen op bladzijde 10-12 en bladzijde 10-13
Batterijhouder 2
Batterijcontacten
Batterijhouder 1
Batterijpennen
Zie de waarschuwing op bladzijde 9-4 en bladzijde 10-12
Afbeelding 3-11 Achteraanzicht
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-13
Achteraanzicht
Tabel 3-6 Achteraanzicht
LABEL
BESCHRIJVING
VOOR MEER INFORMATIE
Batterijhouders, -pennen en -contacten
Elke houder bevat een lithium-ionbatterij. Twee pennen in elke houder zorgen voor de overdracht van de batterijspanning. De batterijcontacten zorgen voor de overdracht van informatie over de batterijstatus.
Zie bladzijde 10-12
CO2-uitlaatpoort
Deze is aangesloten op een spoelsysteem bij het bewaken van EtCO2 tijdens het gebruik van anesthetica.
Zie bladzijde 4-49
Standaardpaddlehouders, -klemmen en testcontacten
In de paddlehouders worden de standaard (harde) paddles opgeborgen. De klemmen zorgen ervoor dat de paddles stevig vast zitten en snel kunnen worden uitgenomen. Met de testcontacten kunnen volledige controles van defibrillatie met paddles worden uitgevoerd volgens de controlelijst voor de gebruiker.
Zie bladzijde 6-6 en de controlelijst voor de gebruiker achter
Deksel USB-poort
Beschermt de USB-poort tegen de omgeving.
Voor toekomstig gebruik
Systeemconnector
Hiermee kan het toestel worden aangesloten op een gateway of externe computer voor de transmissie van patiëntverslagen. Biedt tevens realtime ECG-uitvoer.
Zie bladzijde 7-3
Hulpstroomconnector
Wordt aangesloten op een optionele wisselstroomof gelijkstroomadapter. Maakt het gebruik van een hulpstroombron mogelijk.
Zie bladzijde 9-3
in deze handleiding.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR SCHOKKEN Indien u een patiënt bewaakt en de systeemconnector gebruikt, moet alle apparatuur die op de systeemconnector is aangesloten, op batterijvoeding werken of elektrisch geïsoleerd zijn van de netspanning volgens EN 60601-1. Indien hier twijfel over bestaat, moet de patiënt van de defibrillator worden losgemaakt voordat de systeemconnector wordt gebruikt. Gebruik alleen door Physio-Control aanbevolen kabels voor gegevenstransmissie. Neem voor nadere informatie contact op met de technische dienst van Physio-Control.
Opmerking: Koppel externe apparatuur los wanneer deze niet wordt gebruikt om te voorkomen dat de defibrillatorbatterij per ongeluk leeg raakt.
3-14
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
ELEMENTAIRE ORIËNTERING
3
Batterijen De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator werkt op batterijvoeding met twee lithium-ionbatterijen, of op hulpvoeding met behulp van de wisselstroomadapter of gelijkstroomadapter. Batterijen kunnen worden opgeladen in de Li-ionbatterijlader (station of mobiel), de REDI-CHARGE™batterijlader of in de monitor/defibrillator als deze op hulpvoeding is aangesloten.
Opmerking: Hoewel de monitor/defibrillator kan worden gebruikt met hulpvoeding zonder dat er batterijen geïnstalleerd zijn, dient er altijd ten minste één batterij geïnstalleerd te zijn. Als de voeding voor de monitor/defibrillator gedurende meer dan 30 seconden wegvalt, wordt er teruggeschakeld naar de door de gebruiker geconfigureerde standaardinstellingen en wordt er een nieuw patiëntoverzicht gestart.
BELANGRIJK! De lithium-ionbatterijen van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator zijn niet uitwisselbaar met batterijen die worden gebruikt in andere LIFEPAK-defibrillatoren. Inspecteer de batterijen regelmatig op beschadiging en lekkage. Recycle beschadigde of lekkende batterijen of gooi ze weg. Elke batterij beschikt over een brandstofmeter die de batterijlading bij benadering aangeeft. Druk op de grijze knop boven het batterijsymbool om de lading van de batterij te controleren voordat deze in de defibrillator wordt geïnstalleerd. De vier batterijlampjes die hier worden weergegeven, geven de lading bij benadering aan: respectievelijk meer dan 70%, meer dan 50%, meer dan 25% en 25% of minder.
Afbeelding 3-12 Batterijladingslampjes
Batterijwaarschuwingslampjes worden hieronder weergegeven. Een enkel knipperend lampje geeft aan dat de batterij bijna leeg is en moet worden opgeladen. Twee of meer knipperende lampjes geven aan dat de batterij defect is en moet worden geretourneerd aan uw bevoegde servicepersoneel.
Afbeelding 3-13 Batterijwaarschuwingslampjes
Opmerking: Oudere of vaak gebruikte batterijen verliezen hun laadcapaciteit. Als de brandstofmeter van een batterij direct na het opladen minder dan vier lampjes aangeeft, is de capaciteit van de batterij afgenomen. Wanneer op de brandstofmeter van de batterij na het opladen twee lampjes of minder branden, wil dat zeggen dat de batterij moet worden vervangen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-15
Batterijen
Een batterij installeren: 1. Verzeker u ervan dat de batterij volledig is opgeladen, tenzij de batterij in de monitor/defibrillator zal worden opgeladen met gebruikmaking van de stroomadapter. 2. Controleer de batterijpennen en -contacten in de batterijhouders op tekenen van beschadiging. 3. Lijn de batterij zodanig uit dat de batterijklem zich boven de pennen in de batterijhouder bevindt. 4. Plaats het uiteinde van de batterij tegenover de batterijklem in de batterijhouder. 5. Druk het uiteinde van de batterij met de klem stevig in de batterijhouder totdat deze op zijn plaats klikt. 6. Herhaal Stap 1 tot en met Stap 5 om de tweede batterij te plaatsen. Voor het verwijderen van de batterij drukt u de batterijklem naar binnen en kantelt u de batterij uit de batterijhouder.
WAARSCHUWING KANS OP VERMOGENSVERLIES TIJDENS DE BEHANDELING VAN EEN PATIËNT De batterijpennen in de defibrillator kunnen worden beschadigd indien batterijen vallen of met kracht in de houders worden geduwd. Inspecteer de pennen regelmatig op tekenen van beschadiging. Laat de batterijen te allen tijde in het toestel zitten, behalve wanneer het toestel uit bedrijf wordt genomen voor opslag.
Zie “Batterijonderhoud” op bladzijde 10-12 voor informatie over batterijonderhoud.
3-16
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
ELEMENTAIRE ORIËNTERING
3
Hoofdscherm Tijd
Alarmlimieten
Bluetooth-pictogram Batterij-indicator
Hartsymbool Alarmindicator
HR
150 50
Hartfrequentie SpO2/SpCO/ SpMet
SPO2
%
CO2
EtCO2
J
Energieselectie ECG-lead/grootte Kanaal 1
mmHg RF
ART
mmHg
Kanaal 2
IP1 CVP
mmHg
IP2
Kanaal 3 NIBP
mmHg
NIBP
Berichtengebied
Afbeelding 3-14 Hoofdscherm
Op het hoofdscherm worden ECG- en andere gegevens weergegeven. Wanneer op het toestel een bewakingskabel is aangesloten, wordt het bijbehorende bewakingsgebied op het scherm geactiveerd en worden de huidige patiëntwaarden voor die functie weergegeven. Als bijvoorbeeld een SpO2-kabel wordt aangesloten, wordt het SpO2-gebied op het scherm geactiveerd. SpO2-waarden voor de patiënt worden weergegeven nadat de patiënt is aangesloten. Wanneer de kabel wordt losgekoppeld, worden de SpO2-waarden van de patiënt vervangen door streepjes (--). De bewakingsfuncties kunnen niet worden geactiveerd met afzonderlijke bedieningsknoppen, met uitzondering van NIBP. Het bewakingsgebied van elk levensteken wordt weergegeven in dezelfde kleur als de bijbehorende golflijn. Dankzij deze kleuren kunnen golflijnen eenvoudiger worden gekoppeld aan de waarden van de levenstekenen. Als voor een functie geen golflijn wordt weergegeven, is het gebied van het levensteken grijs.
WAARSCHUWING ER WORDT GEEN VERANDERING IN HET ECG-RITME WAARGENOMEN Hartfrequentiemeters kunnen interne pacingpulsaties blijven tellen tijdens een hartstilstand en bij bepaalde aritmieën. Vertrouw niet uitsluitend op de alarmen van de hartfrequentiemeters. Houd pacemakerpatiënten goed in de gaten.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-17
Hoofdscherm
Tabel 3-7 Hoofdscherm
GEBIED
BESCHRIJVING
VOOR MEER INFORMATIE
Alarmlimieten
Limieten worden rechts naast de parameter weergegeven.
Zie bladzijde 3-21
Hartsymbool
Knippert bij waargenomen QRS-signalen.
Alarmindicator
Deze indicator geeft aan of alarmen zijn ingeschakeld of worden onderdrukt. De alarmen zijn uitgeschakeld wanneer de indicator niet wordt weergegeven.
Hartfrequentie
Het toestel detecteert en toont hartfrequenties tussen 20 en 300 slagen per minuut (bpm) nauwkeurig. Als de hartfrequentie van een patiënt lager is dan 20 bpm of hoger dan 300 bpm, of als pacing actief is, worden er streepjes (– – –) weergegeven. Als het ECG niet actief is, kan de SpO2- of NIBP-monitor de pulsatiefrequentie weergeven. Dit wordt aangeduid met PR (SPO2) of PR (NIBP).
SpO2/SpCO/SpMet
Het zuurstofsaturatieniveau wordt weergegeven als een percentage tussen 50 en 100. Een saturatie van minder dan 50% wordt weergegeven als <50%. Een fluctuerend staafdiagram geeft de sterkte van het pulsatiesignaal weer. Indien beschikbaar en geselecteerd wordt de SpCOof SpMet-waarde gedurende 10 seconden weergegeven als een percentage, waarna in het SpO2-gebied de SpO2-meting weer wordt weergegeven.
Zie bladzijde 4-27
EtCO2
Het niveau van End-tidal CO2 wordt weergegeven in mmHg, Vol% of kPa. De respiratiefrequentie (RF) wordt weergegeven in ademhalingen per minuut.
Zie bladzijde 4-49
IP1/IP2
Hier worden de systolische, diastolische en gemiddelde druk weergegeven in mmHg. Er zijn twee kanalen beschikbaar; standaardlabels zijn P1 en P2.
Zie bladzijde 4-58
Zie bladzijde 3-21
Door de gebruiker te selecteren labels zijn onder meer: • • • • • Temp
ART (arteriële druk) PA (pulmonale arteriële druk) CVP (centrale veneuze druk) ICP (intracraniale druk) LAP (linkeratriumdruk)
Geeft de temperatuur van de huid, de
Zie bladzijde 4-66
slokdarm, het rectum of de blaas weer.
3-18
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
ELEMENTAIRE ORIËNTERING
3
Tabel 3-7 Hoofdscherm (vervolg)
GEBIED
BESCHRIJVING
VOOR MEER INFORMATIE
NIBP
Hier worden de systolische, diastolische en gemiddelde arteriële druk (MAP) weergegeven in mmHg en de tijd tot de volgende BP, wanneer daarvoor een interval is ingesteld.
Zie bladzijde 4-40
Tijd
Actuele of verstreken tijd.
Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15monitor/defibrillator bij het toestel.
Bluetooth-pictogram
Hiermee wordt aangegeven dat het toestel geschikt is voor Bluetooth. De LED brandt wanneer een Bluetooth-verbinding tot stand is gebracht. Selecteer dit pictogram om het Bluetooth-setupmenu te openen.
Zie bladzijde 8-3
Batterij-indicator
Geeft aan dat er batterijen aanwezig zijn in houder 1 en 2, in hoeverre deze zijn opgeladen en welke batterij er in gebruik is.
Zie bladzijde 3-20
Energieselectie
Het geselecteerde energieniveau voor defibrillatie.
ECG-lead/-grootte
De lead en grootte voor het ECG.
Zie bladzijde 4-4
Kanaal 1
Geeft de primaire ECG-golflijn weer en is altijd zichtbaar.
Zie bladzijde 4-4
Kanaal 2
Geeft een extra golflijn, een voortzetting van het ECG van kanaal 1 (trapsgewijze ECG), of een trendgrafiek weer.
Zie bladzijde 4-34
Kanaal 3
Geeft een extra golflijn of een trendgrafiek weer.
Zie bladzijde 4-75
Berichtgebied
Hier worden maximaal twee regels met statusberichten weergegeven.
Zie Bijlage B
Navigeren op het hoofdscherm Gebruik het SELECTIEWIEL om in het hoofdscherm te navigeren. Wanneer u het SELECTIEWIEL draait, worden de afzonderlijke gebieden voor de levenstekenen en golflijnkanalen op het hoofdscherm gemarkeerd. Wanneer u een gebied voor een levensteken of een kanaal markeert en op het SELECTIEWIEL drukt, verschijnt er een menu. Draai het SELECTIEWIEL bijvoorbeeld zo dat kanaal 3 wordt gemarkeerd. Druk vervolgens op het SELECTIEWIEL. Het volgende menu verschijnt.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-19
Hoofdscherm
1. Draai het SELECTIEWIEL naar de gewenste instelling.
Kanaal 3 Golflijn
Geen CO2 SpO2 Trend
2. Druk op het SELECTIEWIEL om de instelling te selecteren.
Ook wanneer een menu wordt weergegeven, blijft het ECG altijd zichtbaar in kanaal 1. U kunt vanuit elk menuscherm naar het hoofdscherm terugkeren door op de knop HOOFDSCHERM te drukken. Draai het SELECTIEWIEL en druk het in om een optie in een menu te selecteren.
Batterijstatusindicatoren Op het hoofdscherm worden batterij-indicatoren weergegeven waarmee de volgende informatie wordt getoond over de batterijen die in de defibrillator zijn geïnstalleerd: • Aan- of afwezigheid van de batterij in de batterijhouder • Gebruikte batterij • Status van de batterijlading
BELANGRIJK! Controleer altijd de batterijlading en zorg ervoor dat de batterijen voldoende opgeladen zijn voor gebruik. Wanneer er twee batterijen zijn geïnstalleerd, gebruikt de defibrillator eerst de batterij met de minste lading. De batterij die in gebruik is, wordt aangegeven met een wit batterijnummer in een zwart vakje. Wanneer een batterij de status voor het vervangen van de batterij bereikt, schakelt de defibrillator automatisch over op de andere batterij. Wanneer alle batterijen leeg zijn, schakelt de defibrillator uit. Als u binnen 30 seconden een opgeladen batterij plaatst en het toestel weer inschakelt, behoudt de defibrillator de instellingen. In Tabel 3-8 wordt een beschrijving gegeven van de diverse batterijstatusindicatoren. Tabel 3-8 Batterijstatusindicatoren
INDICATOR
3-20
BETEKENIS
BESCHRIJVING
Actieve batterij
De defibrillator maakt gebruik van de batterij in houder 1. Het batterijstatuslampje geeft maximaal vier groene balkjes weer. Elk groen balkje staat voor circa 25% van de resterende lading. Drie groene balkjes geven bijvoorbeeld aan dat de batterij nog voor 75% is geladen.
Batterij bijna leeg
De batterij in houder 1 wordt gebruikt en is bijna leeg. Een geel balkje geeft aan dat er nog 5% tot 10% lading over is.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3
ELEMENTAIRE ORIËNTERING Tabel 3-8 Batterijstatusindicatoren (vervolg)
INDICATOR
BETEKENIS
BESCHRIJVING
Batterij nagenoeg leeg
De batterij in houder 1 wordt gebruikt en is nagenoeg leeg. Een rood knipperend balkje geeft aan dat er nog 0% tot 5% lading over is. De defibrillator schakelt alleen automatisch over op de andere batterij als die voldoende is opgeladen. Als voor beide batterijen rode balkjes worden weergegeven, klinkt de stemprompt VERVANG BATTERIJ.
Niet herkende batterij
De batterij in houder 2 is niet in gebruik. Communicatie met de batterij is mislukt of er is een batterij geïnstalleerd die niet van Physio-Control is. De batterij kan worden gebruikt als stroomvoorziening voor de defibrillator maar het laadniveau is onbekend en er worden geen berichten en meldingen weergegeven dat de batterij bijna leeg is.
Geen batterij geïnstalleerd of storing waargenomen
Er is geen batterij geïnstalleerd in houder 1 of er is een storing waargenomen in de batterij in houder 1 en het toestel gebruikt de batterij niet.
Opmerking: Wanneer de defibrillator op hulpvoeding werkt met behulp van een stroomadapter, geven de batterij-indicatoren de batterijlading aan, maar worden de houdernummers niet gemarkeerd. De berichten en meldingen BATTERIJ BIJNA LEEG en VERVANG BATTERIJ worden niet weergegeven als er hulpvoeding wordt gebruikt.
Opmerking: Oudere of veelgebruikte batterijen verliezen hun laadcapaciteit. Er is sprake van een verminderde capaciteit wanneer een volledig opgeladen batterij in de defibrillator wordt geplaatst en de batterijstatusindicator minder dan vier balkjes aangeeft. Wanneer een batterijstatuslampje slechts een of twee balkjes weergeeft nadat een volledig opgeladen batterij is geïnstalleerd, heeft de batterij slechts de helft van de normale gebruiksduur over en moet deze worden gerecycled.
Alarmen De alarmen van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator kunnen worden ingesteld op AAN of UIT wanneer de defibrillator is ingeschakeld. Raadpleeg voor meer informatie de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel. Wanneer de alarmen zijn ingesteld op AAN zijn de standaardlimieten ingesteld. De limieten verschijnen tijdelijk rechts van de actieve levenstekenen. Bekijk Tabel A-3 op bladzijde A-15 voor alle standaardalarmlimieten voor levenstekenen. Wanneer de alarmen zijn ingesteld op UIT, drukt u op ALARMS om de alarmen in te schakelen. Ongeacht of de alarmen zijn ingesteld op AAN of worden ingeschakeld door op ALARMS te drukken, de alarmen kunnen alleen worden uitgeschakeld door op AAN te drukken of het toestel uit te schakelen. De alarminstellingen worden automatisch hersteld als de stroom gedurende minder dan 30 seconden wegvalt, bijvoorbeeld vanwege een systeemreset of door het vervangen van de enige actieve batterij.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-21
Alarmen
Alarmen instellen Wanneer u op ALARMS drukt, wordt het volgende menu weergegeven:
Alarmen Snelle opzet Limieten Stilte VF/VT-alarm
Wijd 2 min Uit
Alarmen Snelle opzet Limieten Stilte VF/VT-alarm
Wijd Nauw
Selecteer SNELLE OPZET om het alarm voor alle actieve bewakingsfuncties te activeren. Met de Snelle opzet-limieten worden automatisch boven- en onderlimieten ingesteld op basis van de actuele levenstekenen van de patiënt. Als de hartfrequentie van een patiënt bijvoorbeeld 70 is, resulteert het selecteren van WIJD in een bovenlimiet van 110 en een onderlimiet van 45, en het selecteren van NAUW in een bovenlimiet van 100 en een onderlimiet van 50. De standaardinstelling is WIJD. Selecteer LIMIETEN om de alarmlimieten te wijzigen in WIJD of NAUW. Zie Tabel A-3 op bladzijde A-15. Selecteer STILTE om het akoestische alarm maximaal 15 minuten te onderdrukken. Als een alarmlimiet wordt overschreden terwijl het alarm is onderdrukt, knippert het levensteken waarvan de limiet is overschreden en verschijnt er een alarmbericht, maar klinkt de alarmtoon niet.
Opmerking: De weergave van de hartfrequentie en het bijbehorende alarm voor de hartfrequentie mogen niet worden beschouwd als een betrouwbare indicatie voor ventriculaire fibrillatie. Schakel het VF/VT-alarm in.
Alarmen Snelle opzet Limieten Stilte VF/VT-alarm
Wijd 2 min Uit
Selecteer VF/VT-ALARM om continue bewaking voor ventriculaire fibrillatie en ventriculaire tachycardie in de manuele modus in te schakelen. De indicator voor het VF/VT-alarm wordt weergegeven boven de primaire ECG-golflijn als het alarm is ingeschakeld. Wanneer het alarm is onderdrukt of is gepauzeerd, komt er een X door de indicator te staan. Selecteer nogmaals VF/VT om dit alarm uit te zetten.
Opmerking: Wanneer het VF/VT-ALARM is ingesteld op AAN, bent u beperkt tot het gebruik van de PADDLES-lead of lead II in kanaal 1. Zie “ECG-lead selecteren” op bladzijde 4-4.
Opmerking: Het VF/VT-alarm wordt gepauzeerd wanneer de metronoom actief is, de non-invasieve pacemaker aanstaat, of wanneer standaardpaddles zijn bevestigd en de lead PADDLES is geselecteerd. Het alarm wordt ook gepauzeerd wanneer de monitor/defibrillator bezig is met laden of geladen is.
3-22
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3
ELEMENTAIRE ORIËNTERING Alarmen beheren Het symbool van de alarmbel geeft aan wanneer alarmen zijn ingesteld op AAN of UIT . Alle alarmen die worden gestuurd door SNELLE OPZET hebben dezelfde prioriteit. Wanneer alarmen AAN staan en er een alarmlimiet wordt overschreden, klinkt er een toon en knippert het overtreden levensteken. Zo beheert u een alarm: 1. Druk op ALARMEN. Dit legt het alarm gedurende 2 minuten stil. 2. Stel de oorzaak van het alarm vast. 3. Beoordeel de geschiktheid van de ingestelde limieten (WIJD of NAUW). Indien de patiënt niet stabiel is, kunt u de alarmen eventueel maximaal 15 minuten stilleggen terwijl u met de patiënt bezig bent. SNELLE OPZET NIET opnieuw selecteren.
WAARSCHUWING MOGELIJKE WEIGERING OM EEN CONDITIE BUITEN BEREIK WAAR TE NEMEN Wanneer SNELLE OPZET nogmaals wordt geselecteerd, worden de alarmlimieten opnieuw ingesteld aan de hand van de actuele levenstekenen van de patiënt. Dit kan buiten het veilige bereik voor de patiënt zijn.
4. Zodra de patiënt stabiel is, kunt u zo nodig opnieuw SNELLE OPZET selecteren. Wanneer de alarmen AAN staan, kunt u ze maximaal 15 minuten tijdelijk stilleggen. Zo legt u alarmen tijdelijk stil: 1. Druk op ALARMEN. 2. Selecteer STILTE. 3. Selecteer een STILTE-duur van 2, 5, 10 of 15 minuten. Het bericht ALARMEN STILGEZET wordt weergegeven in het berichtengebied onder aan het hoofdscherm.
Opmerking: Wanneer u STILTE selecteert, wordt het VF/VT-alarm niet onderdrukt.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-23
Opties
Opties Druk op OPTIES om het menu Opties weer te geven. Draai het SELECTIEWIEL om de mogelijkheden te doorlopen. Druk op het SELECTIEWIEL om een keuze te maken.
Opties Patiënt... Pacing... Datum/Tijd... Alarmvolume...
Archieven... Afdrukken... Gebruikerstest
Tabel 3-9 Keuzes in het menu Opties
3-24
OPTIE
BESCHRIJVING
VOOR MEER INFORMATIE
Patiënt
Voer naam, ID, incident, leeftijd en geslacht van de patiënt in.
Zie “Patiëntgegevens invoeren” in de volgende paragraaf.
Pacing
Selecteer demand of non-demand pacing. Stel interne pacemakerdetectie in op AAN of UIT.
Zie bladzijde 5-34
Datum/Tijd
Stel de datum en tijd in. De veranderingen worden pas van kracht wanneer de voeding wordt uitgeschakeld en weer wordt ingeschakeld.
Alarmvolume
Stel het volume in voor alarmen, tonen, stemmeldingen en de metronoom voor CPR.
Archieven
Roep opgeslagen patiëntoverzichten op.
Zie bladzijde 7-12
Selecteer het verslag, het formaat, de modus en de snelheid van de printer voor het afdrukken van een actueel patiëntverslag.
Zie bladzijde 7-11
Afdrukken Gebruikerstest
Start de zelftest van het toestel.
Zie bladzijde 10-5
Zie de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator voor tijdweergaveopties.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
ELEMENTAIRE ORIËNTERING
3
Patiëntgegevens invoeren Patiëntgegevens invoeren: 1. Druk op OPTIES.
Opties Patiënt... Pacing... Datum/Tijd... Alarmvolume...
2. Gebruik het SELECTIEWIEL om PATIËNT te selecteren.
Archieven... Afdrukken... Gebruikerstest
3. Selecteer ACHTERNAAM, VOORNAAM, PATIËNT ID, INCIDENT, LEEFTIJD of GESLACHT. (In het voorbeeld is ACHTERNAAM geselecteerd.)
Opties/Patiënt Achternaam… Voornaam… Patiënt-ID… Incident… Leeftijd Geslacht Opties/Patiënt/Achternaam Achternaam: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _
A BCDEFGHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ Eind Eind Spatie Spatie Backspace Wissen 0123456789-
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
4. Draai het SELECTIEWIEL om de tekens en opdrachten te doorlopen. Druk op het SELECTIEWIEL om een keuze te maken. Het geselecteerde teken wordt weergegeven. 5. Herhaal Stap 4 totdat de naam volledig is. 6. Selecteer EINDE. Er zijn drie extra opdrachten beschikbaar: SPATIE – hiermee voegt u een spatie in. BACKSPACE – hiermee verwijdert u het laatste teken en zet u de cursor een plaats terug. WISSEN – hiermee verwijdert u alle tekens.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
3-25
Acties
Acties Gebruik het menu Acties om patiëntacties van commentaar te voorzien. Een geselecteerde actie komt voor in het gebeurt.log van het CODE SUMMARY™-verslag van kritieke acties. Acties kunnen worden aangepast in de setupmodus. Raadpleeg voor meer informatie de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel. Een actie selecteren: 1. Druk op GEBEURT. om het menu Acties weer te geven.
Acties Generisch Zuurstof IV Toegang Nitroglycerine Morfine Laatste annuleren Generisch
Intubatie CPR Epinefrine Atropine Lidocaïne Meer... 12:20:30
2. Draai het SELECTIEWIEL om de mogelijkheden te doorlopen. Druk het SELECTIEWIEL in om uw keuze te bevestigen. 3. Selecteer MEER om extra acties weer te geven.
Wanneer een actie wordt geselecteerd, worden de actie en het tijdstempel weergegeven in het berichtengebied in het hoofdscherm.
Opmerkingen: • Als u een actie markeert maar niet selecteert en er een menutime-out optreedt, worden in het gebeurt.log een generische actie en tijdsstempel opgenomen. • Als u een actie markeert maar niet selecteert en vervolgens op HOOFDSCHERM drukt, worden in het gebeurt.log een generische actie en tijdsstempel opgenomen. • Selecteer LAATSTE ANNULEREN om aan te geven dat er een onjuiste actie is geselecteerd. In het gebeurt.log worden dan de actie Laatste annuleren en een tijdsstempel opgenomen.
3-26
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4
BEWAKING In dit hoofdstuk worden de bewakingsfuncties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator beschreven.
ECG-bewaking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . bladzijde 4-3 Een 12-leads ECG verwerven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4-15 Bewaking SpO2, SpCO en SpMet. . . . . . . . . . . . . . . . . 4-27 Non-invasieve bloeddruk bewaken . . . . . . . . . . . . . . . . 4-40 ETCO2-bewaking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4-49 Invasieve druk bewaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4-58 Continue temperatuur bewaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4-66 Trends voor de levenstekenen en ST-segmenten . . . . . . 4-71
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-1
BEWAKING
4
ECG-bewaking Beoogd gebruik Het elektrocardiogram (ECG) is een opname van de elektrische activiteit van het hart. Met behulp van ECG-bewaking kunnen hartritmen of dysritmieën worden geïdentificeerd en geïnterpreteerd en kan de hartfrequentie worden berekend. Het ECG wordt verkregen door elektroden of paddles aan te brengen op de patiënt en biedt de mogelijkheid om de elektrische activiteit van het hart te bewaken en te registreren. ECG-bewaking is een hulpmiddel bij de beoordeling van een patiënt. Vertrouw niet alleen op de ECG-monitor, maar houd de patiënt continu in de gaten.
Waarschuwingen bij ECG-bewaking WAARSCHUWING MOGELIJK VERKEERDE INTERPRETATIE VAN ECG-GEGEVENS De frequentiereactie van het monitorscherm is uitsluitend bestemd voor elementaire identificatie van het ECG-ritme. Deze biedt niet de benodigde resolutie voor diagnostiek en interpretatie van ST-segmenten. Voor diagnostiek of interpretatie van ST-segmenten of voor het versterken van interne pacemakerpulsaties moet de meerleads ECG-kabel worden aangesloten. Vervolgens kunt u het ECG-ritme in de diagnostische frequentiereactie (DIAG) afdrukken of een 12-leads ECG verkrijgen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-3
ECG-bewaking
ECG-lead selecteren De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator biedt twee methoden voor het selecteren of wijzigen van de ECG-lead. De weergegeven ECG-afleiding selecteren of wijzigen met de knop AFL.: :
1. Druk op AFL.. Als op dit moment een ECG-lead op het hoofdscherm wordt weergegeven, verandert de lead in PADDLES. Als momenteel de lead PADDLES wordt weergegeven, verandert de lead in Lead II.
Lead Paddles I II III AVR AVL AVF II, CO2 I, II, III AVR, AVL, AVF
2. Terwijl het menu LEAD wordt weergegeven, drukt u nogmaals op AFL. of draait u het SELECTIEWIEL om de gewenste lead te selecteren. Opmerking: Als een of meer afIeidingensets vooraf zijn gedefinieerd voor kanaal 2 en 3, worden de leadsets weergegeven in het menu. De ECG-kabel die op het toestel is aangesloten, bijvoorbeeld voor 3 of 5 leads, is bepalend voor de leads die u kunt selecteren. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator bij het toestel voor informatie over het definiëren van leadsets.
De weergegeven ECG-lead selecteren of wijzigen met het SELECTIEWIEL: 1. Voor het primaire ECG markeert en selecteert u KANAAL 1 en vervolgens LEAD.
Kanaal 1
Lead Grootte
1.0
2. Draai het SELECTIEWIEL naar de gewenste ECG-lead. 3. Druk het SELECTIEWIEL in om de ECG-lead te selecteren. 4. Herhaal deze procedure om de weergegeven ECG-golflijnen te selecteren of te wijzigen voor kanaal 2 en 3.
Opmerking: Op het ECG worden streepjes weergegeven totdat de elektroden op de patiënt worden aangesloten.
Opmerking: Wanneer het VF/VT-ALARM is ingesteld op AAN, bent u beperkt tot PADDLES-lead of lead II in kanaal 1. Zie “Alarmen instellen” op bladzijde 3-22.
4-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
ECG-grootte wijzigen De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator biedt twee methoden voor het selecteren of wijzigen van de ECG-grootte. De weergegeven ECG-grootte selecteren of wijzigen met de knop MAAT: 1. Druk op MAAT. 2. Terwijl het menu GROOTTE wordt weergegeven, drukt u nogmaals op MAAT of draait u het SELECTIEWIEL om de gewenste grootte te selecteren.
Grootte
De weergegeven ECG-grootte selecteren of wijzigen met het SELECTIEWIEL: Kanaal 1
Lead Grootte
II 1.0
1. Voor het primaire ECG markeert en selecteert u KANAAL 1 en vervolgens GROOTTE. 2. Draai het SELECTIEWIEL naar de gewenste ECG-grootte. 3. Druk op het SELECTIEWIEL om de ECG-grootte te selecteren.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-5
ECG-bewaking
Het systolevolume instellen U kunt het volume van de systolepieptonen instellen door het SELECTIEWIEL te gebruiken om het HR-gebied op het hoofdscherm te markeren en te selecteren. Het volgende menu verschijnt: 1. Druk het SELECTIEWIEL in om QRS-VOLUME te selecteren.
HR
QRS-volume
2. Draai het SELECTIEWIEL naar het gewenste volume. 3. Druk op het SELECTIEWIEL om het volume in te stellen.
Opmerking: Steeds wanneer het toestel wordt uitgeschakeld, wordt het volume teruggezet op UIT.
Bewaking met paddle-accessoires Voor ECG-bewaking met paddles kunt u QUIK-COMBO-therapie-elektroden of standaard (harde) paddles gebruiken. Zie Hoofdstuk 6, “Opties voor paddle-accessoires”. voor meer informatie over paddle-accessoires.
Anterolaterale plaatsing Anterolaterale plaatsing is de enige plaatsing die mag worden gebruikt voor ECG-bewaking met paddle-accessoires. De therapie-elektroden of paddles aanbrengen: 1. Plaats ofwel de ♥-therapie-elektrode ofwel de APEX-paddle lateraal van de linkertepel van de patiënt in de midaxillaire lijn, met het midden van de elektrode zo mogelijk in de midaxillaire lijn (zie Afbeelding 4-1).
Sternum
Anterieur
Lateraal QUIK-COMBO-therapie-elektroden
Apex Standaardpaddles
Afbeelding 4-1 Anterolaterale plaatsing
4-6
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
2. Plaats de andere therapie-elektrode of de STERNUM-paddle op de rechterbovenkant van de romp van de patiënt, lateraal ten opzichte van het sternum en onder de clavicula, zoals wordt getoond in Afbeelding 4-1.
Speciale situaties voor de plaatsing van elektroden of paddles Bij het plaatsen van therapie-elektroden of standaardpaddles dient u rekening te houden met speciale vereisten in de volgende mogelijke situaties: Zwaarlijvige patiënten of patiënten met grote borsten Breng therapie-elektroden of standaardpaddles zo mogelijk op een vlak gebied op de borstkas aan. Indien huidplooien of borstweefsel een goede adhesie voorkomen, kan het nodig zijn huidplooien uit te spreiden om een vlak oppervlak te creëren. Magere patiënten Volg de contouren van de ribben en ruimtes bij het aanbrengen van de therapie-elektroden of standaardpaddles op de romp. Hierdoor beperkt u de luchtruimtes of -gaten onder de elektroden en zorgt u voor een goed contact met de huid. Patiënten met geïmplanteerde toestellen zoals pacemakers en defibrillatoren Plaats de therapie-elektroden of standaardpaddles zo mogelijk uit de buurt van geïmplanteerde toestellen.
Procedure voor ECG-bewaking met paddles Bewaken met behulp van standaardpaddles of therapie-elektroden: 1. Druk op AAN. 2. Maak de huid van de patiënt klaar: • Verwijder alle kleding van de borst van de patiënt. • Verwijder overtollig borsthaar zo veel mogelijk. Zorg dat u bij gebruik van een scheermes of scheerapparaat geen krasjes of sneden in de huid maakt. Voorkom zo veel mogelijk dat de elektroden op een niet-intacte huid worden geplaatst. • Reinig en droog zo nodig de huid. Eventuele medicatiepleisters of zalf op de borst van de patiënt verwijderen. • Veeg de huid stevig droog met een handdoek of gaasje. Hierdoor wordt de huid enigszins afgeschuurd en worden vet, vuil en andere resten verwijderd zodat de elektroden beter aan de huid zullen kleven. • Gebruik geen alcohol, benzoëtinctuur of deodorant om de huid klaar te maken.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-7
ECG-bewaking
3. Breng de standaardpaddles of therapie-elektroden aan in de anterolaterale positie. Controleer bij therapie-elektroden of de verpakking is verzegeld en of de uiterste gebruiksdatum niet is verstreken. Breng bij standaardpaddles geleidende gel aan over het gehele elektrodeoppervlak. 4. Sluit de therapie-elektroden op de therapiekabel aan. 5. Selecteer PADDLES-afleiding.
Bewaking met ECG-kabelaccessoires De volgende ECG-kabels, weergegeven in Afbeelding 4-2, zijn beschikbaar voor ECG-bewaking met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator: • 12-leads (een van beide typen) • 3-leads • 4-draads • 5-draads 12-leads kabel
12-leads kabel Hoofdkabel Verlengstuk extremiteiten
Hoofdkabel (4-draads)
Verlengstuk precordiale lead
Verlengstuk precordiale lead
3-leads kabel 5-draads kabel
Afbeelding 4-2 12-leads, 3-leads, 4-draads en 5-draads ECG-kabels
4-8
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
ECG-bewakingsprocedure ECG-bewaking uitvoeren: 1. Druk op AAN. 2. Sluit de ECG-kabel aan op de groene connector op de monitor. 3. Identificeer de juiste elektrodelocaties op de patiënt zoals getoond in Afbeelding 4-3.
RA/R
LA/L
RL/N
LL/F
AHA-labels RA Rechterarm LA Linkerarm *RL Rechterbeen LL Linkerbeen
IEC-labels R Rechts L Links N Negatief F Voet
*Opmerking: niet gebruikt voor 3-leads kabel.
Afbeelding 4-3 Elektrodenplaatsing van extremiteitenlead
4. Maak de huid van de patiënt klaar voor het aanbrengen van de elektroden: • Scheer overtollig haar op de locatie van de elektrode weg. • Maak een vette huid schoon met een alcoholdoekje. • Schuur de huid voorzichtig af om de bovenste laag dode huidcellen te verwijderen zodat er een betere geleiding van elektrische signalen is. • Zorg dat de elektroden niet boven pezen en grote spiermassa’s worden geplaatst. • Was en droog de huid. 5. Breng de ECG-elektroden aan: • Controleer of de verpakking is verzegeld en of de uiterste gebruiksdatum niet is verlopen. • Breng een elektrode aan op elk van de leaddraden. • Pak het lipje van de elektrode vast en trek de elektrode uit de verpakking. • Inspecteer de elektrodengel en controleer of deze intact is (als dit niet het geval is, werpt u de elektrode weg). • Houd de elektrode met beide handen strak. Breng de elektrode vlak op de huid aan. Spreid de tape gelijkmatig naar buiten uit. Druk niet op het midden van de elektrode. • Maak de klem van de hoofdkabel vast aan de kleding van de patiënt.
Opmerking: De kwaliteit van de elektrode is essentieel voor het verkrijgen van een nietvervormd ECG-signaal. Controleer altijd de datumcode op elektrodenverpakkingen op de uiterste gebruiksdatum voordat u de elektroden bij een patiënt gebruikt. Gebruik geen elektroden die verlopen zijn. Wegwerpelektroden zijn bestemd voor eenmalig gebruik. 6. Selecteer de gewenste ECG-lead op het scherm van de monitor.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-9
ECG-bewaking
7. Stel zo nodig de ECG-grootte bij voor nauwkeurige telling van de hartfrequentie. 8. Druk op PRINTEN om een ECG-afdruk te krijgen.
ECG-bewaking met behulp van precordiale leads De precordiale (borst-) leads (zie Tabel 4-1, “Kleurcodering van ECG-leads”) kunnen worden gebruikt voor bewaking met de 12-leadskabel of 5-draads kabel. ECG-bewaking met behulp van precordiale leads uitvoeren: 1. Plaats het precordiale-leadverlengstuk in de hoofdkabel zoals getoond in Afbeelding 4-2 op bladzijde 4-8. 2. Plaats de precordiale-leadelektroden op de borst zoals beschreven in de procedure voor het 12-leads ECG en zoals getoond in Afbeelding 4-5 op bladzijde 4-17.
Opmerking: Bij gebruik van een 5-draads kabel brengt u de extremiteitenleads aan zoals beschreven in “ECG-bewakingsprocedure” op bladzijde 4-9 en plaatst u de C-leadelektrode op de borst in de gewenste precordiale positie. De LIFEPAK 15-monitor markeert het ECG voor deze lead op het scherm en op de afdruk als V1 ongeacht de locatie van de C-leadelektrode. Leads los Als een elektrode of leaddraad losraakt tijdens de ECG-bewaking, laat de monitor een akoestisch alarm horen en wordt het bericht LEADS LOS weergegeven. Het ECG wordt een streepjeslijn. Het alarm en de berichten blijven aanhouden totdat de elektrode of leaddraad weer is aangebracht.
Kleurcodering voor ECG-leads De leaddraden en de drukelektroden voor de ECG-patiëntkabel hebben een kleurcodering volgens de normen van de American Heart Association (AHA) of de International Electrotechnical Commission (IEC), zoals vermeld in Tabel 4-1. Tabel 4-1 Kleurcodering van ECG-leads
LEADS
4-10
AHA-LABEL
AHA-KLEUR
IEC-LABEL
IEC-KLEUR
Extremiteitenleads
RA LA RL LL C
Wit Zwart Groen Rood Bruin
R L N F C
Rood Geel Zwart Groen Bruin
Precordiale leads
V1 V2 V3 V4 V5 V6
Rood Geel Groen Blauw Oranje Violet
C1 C2 C3 C4 C5 C6
Rood Geel Groen Bruin Zwart Violet
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4
BEWAKING Patiënten met interne pacemakers bewaken De functie voor detectie van de interne pacemaker van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator kan helpen bij het identificeren van interne pacemakerpulsaties op het afgedrukte ECG. Bij inschakeling gebruikt deze functie lead V4 om interne pacemakerpulsaties op te sporen. Als V4 niet beschikbaar is omdat deze niet is aangesloten of te veel ruis geeft, wordt lead II of de paddles-lead gebruikt. Als de functie voor detectie van de interne pacemaker is ingesteld op AAN, plaatst de LIFEPAK 15monitor/defibrillator een holle pijl op het afgedrukte ECG wanneer interne pacemakerpulsaties worden waargenomen. De patiënthistorie en andere gegevens van ECG-golflijnen zoals wijde QRS-complexen moeten worden gebruikt om de aanwezigheid van een interne pacemaker vast te stellen. Valse annotaties van deze pijl kunnen optreden als ECG-artefacten de interne pacemakerpulsaties imiteren. Als valse annotaties regelmatig voorkomen, kunt u de detectiefunctie uitschakelen met het menu OPTIES/PACING/INTERNE PACEMAKER (zie “Opties” op bladzijde 3-24). De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator maakt gewoonlijk geen gebruik van de pulsaties van interne pacemakers voor het berekenen van de hartfrequentie. Bij gebruik van therapieelektroden of standaardpaddles voor bewaking van de PADDLES-lead kan de monitor echter interne pacemakerpulsaties als QRS-complexen waarnemen, wat kan leiden tot een onnauwkeurige hartfrequentie. Pacemakerpulsaties met een grote amplitude kunnen de stroomkring voor de detector van het QRS-complex zodanig overladen dat er geen gestimuleerde QRS-complexen worden geteld. Om het opnemen in het ECG van grote unipolaire pacemakerpulsaties te minimaliseren, moeten de ECG-elektroden zodanig worden geplaatst dat de lijn tussen de positieve en negatieve elektroden loodrecht staat op de lijn tussen de pulsatiegenerator en het hart. Het is mogelijk dat de pulsaties met een kleinere amplitude van interne pacemakers niet duidelijk kunnen worden onderscheiden in de PADDLES-lead. De detectie en de zichtbaarheid van interne pacemakerpulsaties kan worden verbeterd door de functie voor detectie van de interne pacemakers in te schakelen in het menu OPTIES/PACING/INTERNE PACEMAKER of de ECG-kabel aan te sluiten, een ECG-lead te selecteren en het ECG af te drukken in de diagnostische frequentiereactie. Raadpleeg het setupmenu voor pacing in de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie over het configureren van de interne pacemakerdetectie.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-11
ECG-bewaking
Tips voor het oplossen van problemen Raadpleeg Tabel 4-2 voor hulp bij het oplossen van problemen als er tijdens de ECG-bewaking problemen optreden. Zie “Algemene tips voor het oplossen van problemen” op bladzijde 10-19 voor het oplossen van elementaire problemen, zoals het ontbreken van voeding. Tabel 4-2 Problemen met ECG-bewaking oplossen
4-12
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Een van deze berichten wordt weergegeven:
Therapie-elektroden niet aangesloten.
• Sluit de therapie-elektrode aan.
BEVESTIG ELEKTRODEN ECG-LEADS AANSLUITEN ECG-LEADS LOS XX LEADS LOS.
Een of meer ECG-elektroden losgeraakt.
• Sluit de ECG-elektrode aan.
ECG-kabel is niet aangesloten op de monitor.
• Sluit de ECG-kabel aan.
De elektrode maakt slecht contact met de huid.
• Verplaats de kabel of de leaddraden om te voorkomen dat de elektroden van de patiënt worden weggetrokken. • Maak de haak van de hoofdkabel vast aan de kleding van de patiënt. • Maak de huid klaar en breng nieuwe elektroden aan.
PACER werd ingedrukt. De monitor is automatisch overgeschakeld naar lead II, maar de ECG-leads zijn niet aangesloten.
• Sluit de ECG-leads aan en start pacing.
Gebroken leaddraad ECG-kabel.
• Selecteer een andere lead. • Selecteer de PADDLES-afleiding en gebruik standaardpaddles of therapie-elektroden voor ECG-bewaking. • Controleer de continuïteit van de ECG-kabel.
Scherm leeg en de LED AAN brandt.
Het scherm functioneert niet goed.
• Druk het ECG af op de recorder als back-up. • Neem contact op met bevoegd servicepersoneel voor reparatie.
Systolepieptonen niet hoorbaar of treden niet op bij elk QRS-complex.
Volume te laag.
• Stel het volume bij.
QRS-amplitude te klein voor detectie.
• Stel de ECG-grootte bij.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Tabel 4-2 Problemen met ECG-bewaking oplossen (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Weergegeven hartfrequentie (HR) verschilt van pulsatiefrequentie.
ECG-grootte te hoog of te laag ingesteld.
• Stel de ECG-grootte omhoog of omlaag bij.
Monitor detecteert de interne pacemakerpulsaties van de patiënt.
• Wijzig de monitorlead om de grootte van de interne pacemakerpulsaties te verkleinen.
De weergegeven hartfrequentie (HR) verschilt van het weergegeven ECG-golfcomplex.
ECG-grootte te hoog of te laag ingesteld.
• Stel de ECG-grootte omhoog of omlaag bij.
Monitor detecteert de interne pacemakerpulsaties van de patiënt.
• Wijzig de monitorlead om de grootte van de interne pacemakerpulsaties te verkleinen.
Op de monitor worden streepjes (---) in plaats van de hartfrequentie weergegeven.
Hartfrequentie is <20 bpm.
• Gebruik de ECG-afdruk om de hartfrequentie te berekenen.
Hartfrequentie is >300 bpm.
• Gebruik de ECG-afdruk om de hartfrequentie te berekenen.
Pacingfunctie is actief.
• Geen corrigerende handeling nodig.
De elektrode maakt slecht contact met de huid.
• Verplaats de kabel of de leaddraden om te voorkomen dat de elektroden van de patiënt worden weggetrokken. • Maak de haak van de hoofdkabel vast aan de kleding van de patiënt. • Maak de huid klaar en breng nieuwe elektroden aan.
Verouderde, gecorrodeerde of uitgedroogde elektroden.
• Controleer de uiterste gebruiksdatum op de elektrodenverpakkingen. • Gebruik uitsluitend elektroden van zilver/zilverchloride waarvan de uiterste gebruiksdatum niet is verstreken. Laat elektroden in de verzegelde verpakking totdat het tijd is ze te gebruiken.
Losse verbinding. Beschadigde kabel of connector/afleidingsdraad.
• Controleer de kabelverbindingen of sluit deze opnieuw aan. • Inspecteer ECG- en therapiekabels. Vervang deze indien ze beschadigd zijn. • Controleer de kabel met een simulator; vervang de kabel wanneer u een defect waarneemt.
Ruis vanwege HF-storing.
• Controleer op apparatuur (zoals radiozenders) die HF-storing veroorzaakt en verplaats deze of zet de voeding van het toestel uit.
Kwaliteit van ECG-signaal is slecht.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-13
ECG-bewaking
Tabel 4-2 Problemen met ECG-bewaking oplossen (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Verloop van basislijn (lage frequentie/artefact met hoge amplitude).
Huid niet goed klaargemaakt.
• Maak de huid klaar en breng nieuwe elektroden aan.
Slecht contact van elektrode met huid.
• Controleer of de elektroden een goede adhesie hebben.
Diagnostische frequentiereactie.
• Druk het ECG af in monitorfrequentiereactie.
Klein basislijnartefact (hoge frequentie/lage amplitude).
Huid niet goed klaargemaakt.
• Maak de huid klaar en breng nieuwe elektroden aan.
Isometrische spierspanning in armen/benen.
• Controleer of de extremiteiten op een steungevend oppervlak rusten. • Controleer of de elektroden goed vastkleven.
ECG-amplitude te klein.
De elektrode maakt slecht contact met de huid.
• Maak de huid klaar en breng nieuwe elektroden aan.
ECG-lead geselecteerd.
• Verhoog de ECG-versterking of wijzig de ECG-lead.
Conditie van de patiënt (bijvoorbeeld significant myocardiaal spierverlies of harttamponade).
• ECG-versterking verhogen of ECG-lead wijzigen.
Monitor geeft streepjeslijn weer zonder het ECGbericht LEADS LOS.
PADDLES-lead geselecteerd,
• Selecteer een van de extremiteitenof precordiale leads.
Monitor geeft een isoëlektrische (vlakke) lijn weer en PADDLES-lead is geselecteerd.
De testbelasting is aangesloten op de therapiekabel.
• Verwijder de testbelasting en sluit de therapie-elektroden aan op de kabel. • Sluit de ECG-kabel aan en selecteer een andere lead.
Interne pacemakerpulsaties moeilijk te zien.
Pacemakerpulsaties zijn erg klein.
• Schakel de interne pacemakerdetector in (zie “Patiënten met interne pacemakers bewaken” op bladzijde 4-11).
Monitor-frequentiereactie beperkt de zichtbaarheid.
• Sluit de ECG-kabel aan en selecteer een andere lead dan PADDLES. • Druk ECG af in diagnostische modus (zie bladzijde “Een actueel verslag afdrukken” op bladzijde 7-11).
maar patiënt aangesloten op ECG-kabel.
Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor algemene tips voor het oplossen van problemen.
4-14
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Een 12-leads ECG verwerven Beoogd gebruik Het 12-leads ECG biedt paramedici en eerstehulpartsen aanzienlijke voordelen boven de ECGgegevens van een enkele lead die gewoonlijk beschikbaar zijn bij medische noodhulp. Het 12-leads ECG biedt niet alleen een ECG van diagnostische kwaliteit voor gebruik bij de opsporing van een STEMI (ST-elevatie myocardinfarct), maar stelt eveneens een deskundige paramedicus in staat om het gebied van de myocardschade te bepalen, bijbehorende potentiële complicaties te anticiperen en dienovereenkomstige behandelingsstrategieën te implementeren. Bovendien biedt het 12-leads ECG een basislijn voor achtereenvolgende ECG-evaluaties. Voor patiënten met acuut coronair syndroom (ACS) bevelen de AHA en ERC transmissie van het 12-leads ECG naar de afdeling SEH (spoedeisende hulp) aan. Er is aangetoond dat, als het 12-leads ECG vanuit de pre-ziekenhuisomgeving wordt verzonden, dit de behandeling in het ziekenhuis met naar schatting 10 tot 60 minuten kan verkorten. Patiënten kunnen ook baat hebben bij triage en vervoer naar het meest geschikte ziekenhuis. De documentatie van voorbijgaande of intermitterende aritmieën en andere elektrofysiologische acties die optreden in de pre-ziekenhuisomgeving kan helpen bij de diagnose en beslissing over de behandeling bij de Spoedeisende Hulp.
Indicaties Het 12-leads elektrocardiogram wordt gebruikt voor het identificeren, diagnosticeren en behandelen van patiënten met hartproblemen en is nuttig voor de vroege opsporing en snelle behandeling van patiënten met een acuut STEMI (ST-elevatie-myocardinfarct).
Contra-indicaties Geen bekend.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-15
Een 12-leads ECG verwerven
Waarschuwing bij 12-leads ECG WAARSCHUWING MOGELIJK KAN GEEN DIAGNOSTISCH 12-LEADS ECG WORDEN VERKREGEN Als u eerder uitgepakte elektroden gebruikt of elektroden waarvan de uiterste gebruiksdatum is verstreken, kan de kwaliteit van het ECG-signaal verslechteren. Verwijder elektroden direct vóór gebruik uit een verzegelde verpakking en volg de procedure voor het aanbrengen van de elektroden.
Elektrodelocaties identificeren Voor het verkrijgen van een 12-leads ECG plaatst u de elektroden op de extremiteiten en op de borst (precordium), zoals beschreven in de volgende alinea.
Elektrodelocaties voor extremiteitenlead Bij de acquisitie van een 12-leads ECG, worden de elektroden voor extremiteitenlead gewoonlijk op de polsen en de enkels geplaatst, zoals getoond in Afbeelding 4-4. U kunt de elektroden voor de extremiteitenlead overal op de extremiteiten plaatsen. Plaats deze echter niet op de romp wanneer een 12-leads ECG wordt verkregen.
RA/R
LA/L
RL/N
AHA-labels RA Rechterarm LA Linkerarm RL Rechterbeen LL Linkerbeen
IEC-labels R Rechts L Links N Negatief F Voet
LL/F
Afbeelding 4-4 Elektrodenplaatsing van extremiteitenlead voor 12-leads ECG
4-16
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Elektrodeplaatsen voor precordiale afleidingen De zes precordiale (borst-) leads worden op specifieke locaties geplaatst zoals weergegeven en samengevat in Afbeelding 4-5. Een juiste plaatsing is belangrijk voor een nauwkeurige diagnose en moet als volgt worden geïdentificeerd: leads zijn V1 tot en met V6 voor AHA, of C1 tot en met C6 voor IEC. Zie “Kleurcodering van ECG-leads” op bladzijde 4-10 voor kleurcoderingen.
LEAD Hoek van Louis
LOCATIE
V1
C1
Vierde intercostale ruimte rechts van het sternum
V2
C2
Vierde intercostale ruimte links van het sternum
V3
C3
Direct tussen leads V2/C2 en V4/C4
V4
C4
Vijfde intercostale ruimte bij de midclaviculaire lijn
V5
C5
Gelijk met V4/C4 bij de linker anteroaxillaire lijn
V6
C6
Gelijk met V5/C5 bij de linker midaxillaire lijn
Afbeelding 4-5 Elektrodenplaatsing voor precordiale leads
Het vinden van de V1/C1-locatie (vierde intercostale ruimte) is van doorslaggevend belang omdat dit het referentiepunt is voor het vinden van de locatie van de overige V/C-leads. Zo vindt u de V1/C1-locatie: 1. Plaats uw vinger op de inkeping in de bovenkant van het sternum. 2. Beweeg uw vinger langzaam ongeveer 3,8 cm naar beneden totdat u een kleine horizontale rand of verhoging voelt. Dit is de hoek van Louis waar het manubrium zich bij de rest van het sternum voegt. 3. De tweede intercostale ruimte bevindt zich op de rechterzijde van de patiënt, lateraal van en net onder de hoek van Louis. 4. Beweeg uw vinger nog twee intercostale ruimten naar beneden tot de vierde intercostale ruimte, die de V1/C1-locatie is. 5. Zoek de andere locaties vanuit V1/C1 (zie Afbeelding 4-5). Andere belangrijke overwegingen: • Bij het plaatsen van elektroden op vrouwelijke of zwaarlijvige patiënten moeten leads V3-V6 en C3-C6 altijd onder de borst in plaats van op de borst worden geplaatst. • Gebruik nooit de tepels als referentiepunt voor het vinden van elektrodelocaties bij mannen of vrouwen, aangezien de locatie van de tepels aanzienlijk kan verschillen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-17
Een 12-leads ECG verwerven
Procedure voor 12-leads ECG Een 12-leads ECG verwerven: 1. Druk op AAN. 2. Plaats de leadverlengstukken in de hoofdkabel zoals getoond in Afbeelding 4-6. Hoofdkabel Verlengstuk extremiteiten Hoofdkabel (4-draads)
Beschermende flap (open) Verlengstuk precordiale lead Verlengstuk precordiale lead
Afbeelding 4-6 12-leads ECG-kabels
3. Steek de kabelconnector in de groene ECG-connector op de monitor. 4. Maak de huid van de patiënt klaar voor het aanbrengen van de elektroden (zie bladzijde 4-9). 5. Breng de ECG-elektroden aan (zie bladzijde 4-16). 6. Moedig de patiënt aan zich zo stil mogelijk te houden.
WAARSCHUWING MOGELIJK ONNAUWKEURIGE DIAGNOSE Als voor een 12-leads ECG de leeftijd en het geslacht niet worden ingevoerd, worden de interpretatiestatements gebaseerd op de standaardinstelling van een man van 50 jaar, hetgeen een onjuiste analyse voor de desbetreffende patiënt kan geven.
7. Druk op 12-AFL. Het menu 12-LEAD/LEEFTIJD verschijnt en u wordt gevraagd de leeftijd van de patiënt in te voeren. Gebruik het SELECTIEWIEL om de leeftijd te selecteren. Voer de leeftijd van de patiënt altijd in als deze 15 jaar of jonger is. Als u geen leeftijd invoert, wordt de standaardleeftijd van 50 jaar gebruikt voor het interpretatieve analyseprogramma. Deze leeftijd wordt dan geregistreerd op het verslag van het 12-leads ECG.
4-18
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
8. Het menu 12-LEAD/GESLACHT verschijnt en u wordt gevraagd het geslacht van de patiënt in te voeren. Gebruik het SELECTIEWIEL om het geslacht van de patiënt te selecteren. Als u geen geslacht invoert, wordt het standaardgegeven “man” gebruikt voor het interpretatieve analyseprogramma en wordt dit geregistreerd op het verslag van het 12-leads ECG. De monitor verwerft en analyseert het 12-leads ECG en drukt het automatisch af. Een conditie “ECG-leads los” voor een lead wordt op het verslag aangegeven met een streepjeslijn.
Opmerking: Als voor de patiëntleeftijd 15 jaar of jonger wordt ingevoerd, wordt het 12-leads ECG afgedrukt met een diagnostische frequentiereactie van 0,05–150 Hz, zelfs als 0,05–40 Hz is ingesteld als standaardafdrukinstelling.
Opmerking: Wanneer op 12-LEAD wordt gedrukt, wordt de detectie van interne pacemakers automatisch ingeschakeld, zelfs als de functie is ingesteld op UIT.
ECG-onderdrukking Als de monitor signaalruis detecteert tijdens het verwerven van gegevens (zoals beweging van de patiënt of een losgeraakte elektrode), verschijnt op het scherm het bericht: VERSTOORDE DATA – DRUK OP 12-LEAD. Het bericht blijft staan en verwerving van het 12-leads ECG wordt onderbroken totdat de ruis is opgeheven. Neem de juiste maatregelen om de signaalruis op te heffen. Dit bericht blijft op het scherm zolang signaalruis wordt gedetecteerd. Wanneer de signaalruis is opgeheven, gaat de monitor verder met het registreren van gegevens. Druk nogmaals op 12-AFL als u het bericht wilt onderdrukken en het 12-leads ECG ondanks de signaalruis wilt verwerven. Het 12-leads ECG wordt verworven en afgedrukt zonder interpretatiestatements. Verslagen van 12-leads ECG’s die op deze manier zijn verkregen, worden geannoteerd met de volgende melding: ECG-ONDERDRUKKING: DATAKWALITEIT BELET INTERPRETATIE. Als de signaalruis langer dan 30 seconden aanhoudt, stopt de verwerving van het 12-leads ECG. Op het scherm verschijnt EXCESSIEF GELUID – 12-LEAD GEANNULEERD. U moet dan op 12-LEAD drukken om de verwerving van het 12-afleidingen ECG opnieuw te starten.
Opmerking: Het bericht VERSTOORDE DATA kan optreden als direct na het aanbrengen van de ECG-elektroden op 12-AFL wordt gedrukt. Deze melding wordt gegeven vanwege de tijdelijke instabiliteit tussen de elektrodengel en de huid van de patiënt die niet zichtbaar is op het scherm van de ECG-monitor maar wordt waargenomen als verstoorde gegevens. Over het algemeen kunt u na het aanbrengen van de laatste elektrode het beste ten minste 30 seconden wachten voordat u op de knop 12-AFL drukt, zodat de elektrode/huid kan stabiliseren. Een goede voorbereiding van de huid verkort eveneens de stabilisatieduur.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-19
Een 12-leads ECG verwerven
Gecomputeriseerde ECG-analyse Gecomputeriseerde ECG-analysestatements worden automatisch afgedrukt op verslagen van 12-leads ECG´s. Het afdrukken van de interpretatiestatements is een Setupoptie en kan worden uitgeschakeld in de Setupmodus. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie over het wijzigen van setupopties. De interpretatiestatements die verband houden met myocardletsel, myocardinfarct en myocardiale ischemie zijn afgeleid van metingen die verricht zijn op een signaalgemiddelde slag (mediaanslag) die voor elk van de 12 leads is gevormd. De gecomputeriseerde ECG-analyse selecteert drie representatieve slagen uit de tien seconden gegevens voor elke lead en maakt een gemiddelde van de drie slagen om de mediaanslag voor die lead te berekenen. De ECG-analyse is altijd gebaseerd op ECG-gegevens die zijn verkregen met een frequentiereactie van 0,05–150 Hz. Het analyseprogramma wordt ingesteld op de leeftijd en het geslacht van de patiënt. Het interpretatiealgoritme voor 12-leads ECG’s dat door de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator wordt gebruikt, is het 12-leads ECG-analyseprogramma van de University of Glasgow. Neem contact op met uw vertegenwoordiger van Physio-Control voor meer informatie en een exemplaar van de Physio-Control Glasgow 12-Lead ECG Analysis Program Physician’s Guide.
WAARSCHUWING MOGELIJK ONJUISTE BEHANDELING MET REPERFUSIETHERAPIE Gecomputeriseerde interpretatiestatements voor ECG’s mogen niet worden gebruikt om een behandeling van de patiënt achterwege te laten of voor te schrijven zonder de ECG-gegevens te laten beoordelen door bevoegd medisch personeel. Alle interpretatiestatements van 12-leads ECG’s die door de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator worden geleverd, omvatten het afgedrukte bericht **NIET BEVESTIGD**. Bevestig interpretatiestatements altijd door ECG-gegevens nogmaals te controleren.
Verslagformaten afgedrukte 12-leads ECG’s Er zijn twee verslagformaten voor 12-leads ECG’s beschikbaar voor afdrukken: 3-kanaals of 4-kanaals. Bovendien kan elk van deze formaten worden afgedrukt in standaard- en Cabrera-stijl.
Het 3-kanaals formaat Op het 3-kanaals formaat worden voor elke lead 2,5 seconden aan gegevens afgedrukt. Afbeelding 4-7 is een voorbeeld van een verslag van een 12-leads ECG dat is afgedrukt in 3-kanaals formaat, standaardstijl. Afbeelding 4-8 is een voorbeeld van een verslag van een 12-leads ECG dat is afgedrukt in 3-kanaals formaat, Cabrera-stijl. Zoals u kunt zien, is de volgorde waarin de extremiteitenleads worden weergegeven, anders in de standaard- en cabrerastijl. Het standaardformaat voor het afdrukken van verslagen van 12-leads ECG’s is 3-kanaals standaard. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel
4-20
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
voor informatie over het wijzigen van het afdrukformaat voor verslagen van 12-leads ECG’s. U kunt ook op OPTIES drukken, AFDRUKKEN selecteren en vervolgens VERSLAG: 12-LEAD en daarna FORMAAT selecteren. 1mVreferentie
Patiënt- Type en nummer Standaardvan verslag meting ID
Naam:
Record-ID: Patiënt-ID: Incident: Leeftijd: 50
Lee, William
041495091422 528760224 BF382 Geslacht: M
12-lead 1
24 april 08 PR 0.170s QT/QTc P-QRS-T-assen aVR
HR 78 bpm
QRS 0.094s
Tijd/datum van 12-leads acquisitie Afwijkend ECG **Niet bevestigd** ***VOLDOET AAN ST-ELEVATIE MYOCARDINFARCT CRITERIA ***
Sinusritme Anteroseptale ST-elevatie, HOUD REKENING MET V1
Gecomputeriseerde ECG-analyse ACUUT INFARCT
V4
aVL
V2
V5
aVF
V3
V6
ECG- Frequentie- Printergrootte reactie snelheid
STJ-niveau
I II III aVR aVL aVF V1 V2 V3 V4 V5 V6
0.00 mm 0.00 mm -1.10 mm 0.00 mm 0.00 mm 0.00 mm 0.00 mm 1.80 mm 2.50 mm 2.76 mm 0.00 mm 0.00 mm
Toestel- Locatie- Software- Configura- Serienummer nummer versie tiecode nummer
Leadannotatie
Afbeelding 4-7 Voorbeeld van afgedrukt 3-kanaals standaardverslag van 12-leads ECG
Naam:
Lee, William 12-lead 1
Record-ID: Patiënt-ID: Incident: Leeftijd: 50 aVL
24 april 08 PR 0.170s QT/QTc Geslacht: M P-QRS-T-assen
HR 78 bpm
QRS 0.094s
Afwijkend ECG **Niet bevestigd** ***VOLDOET AAN ST-ELEVATIE MYOCARDINFARCT CRITERIA***
Sinusritme Anteroseptale ST-elevatie, HOUD REKENING MET V1
ACUUT INFARCT
V4
STJ-niveau
I II III
aVF
- aVR
V2
V5
V3
V6
aVR aVL aVF V1 V2 V3 V4 V5 V6
0.00 mm 0.00 mm -1.10 mm 0.00 mm 0.00 mm 0.00 mm 0.00 mm 1.80 mm 2.50 mm 2.76 mm 0.00 mm 0.00 mm
Afbeelding 4-8 Voorbeeld van afgedrukt 3-kanaals Cabrera-verslag van 12-leads ECG
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-21
Een 12-leads ECG verwerven
Het 4-kanaals formaat Afbeelding 4-9 en Afbeelding 4-10 zijn voorbeelden van 12-leads ECG-verslagen die zijn afgedrukt in 4-kanaalsformaat. Het 4-kanaalsformaat bestaat uit het mediaancomplex (of mediaanslag) die is afgeleid voor elk van de 12 leads en 10 seconden aan gegevens voor lead II.
Opmerking: De vaste markeringspunten in het 4-kanaalsformaat geven de meetintervallen aan die worden gebruikt voor de interpretatiestatements van het analyseprogramma. Deze markeringen maken deel uit van het analyseprogramma en kunnen niet worden uitgeschakeld. aVR
V4
V1
Lee, William 12-lead 1
Naam:
V2
aVL
aVF
V5
V3
STJ-niveau
I II III aVR aVL aVF
V6
HR 78 bpm
24 april 08 PR .168s QT/QTc Geslacht: M P-QRS-T-assen
Record-ID: Patiënt-ID: Incident: Leeftijd: 50
0.00 mm 0.00 mm -1.10 mm 0.00 mm 0.00 mm 0.00 mm
V1 V2 V3 V4 V5 V6
0.00 mm 1.80 mm 2.50 mm 2.76 mm 0.00 mm 0.00 mm
QRS 0.104s
Afwijkend ECG **Niet bevestigd** ***VOLDOET AAN ST-ELEVATIE MYOCARDINFARCT CRITERIA***
Sinusritme Anteroseptale ST-elevatie, HOUD REKENING MET ACUUT INFARCT
Vaste markeringspunten
Afbeelding 4-9 Voorbeeld van afgedrukt 4-kanaals standaardverslag van 12-leads ECG
aVL
V1
V4
Naam:
Lee, William
Record-ID: Patiënt-ID: Incident: Leeftijd: 50 aVF
V2
Geslacht: M
V3
HR 89 bpm QRS 0.104s
V5 STJ-niveau
-aVR
12-lead 1 24 april 08 PR .168s QT/QTc P-QRS-T-assen
V6
I II III aVR aVL aVF
0.00 mm 0.00 mm -1.10 mm 0.00 mm 0.00 mm 0.00 mm
V1 V2 V3 V4 V5 V6
0.00 mm 1.80 mm 2.50 mm 2.76 mm 0.00 mm 0.00 mm
Afwijkend ECG **Niet bevestigd** ***VOLDOET AAN ST-ELEVATIE MYOCARDINFARCT CRITERIA***
Sinusritme Anteroseptale ST-elevatie, HOUD REKENING MET ACUUT INFARCT
Afbeelding 4-10 Voorbeeld van afgedrukt 4-kanaals Cabrera-verslag van 12-leads ECG
4-22
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Frequentiereactie afgedrukte 12-leads ECG’s De 12-leads ECG kan in twee diagnostische frequentiereacties (of bandbreedten) worden afgedrukt: 0,05–40 Hz of 0,05–150 Hz. De frequentiereactie van 0,05–150 Hz is de standaardinstelling van de Association for the Advancement of Medical Instrumentation (AAMI) voor diagnostische ECG’s. De instelling 0,05–40 Hz behoudt de lage frequentielimiet die nodig is voor de diagnose van myocardiale ischemie en infarctvorming terwijl het hoge-frequentieartefact (vooral van spierspanning van de patiënt) wordt gereduceerd om de diagnostische afdruk stiller en leesbaarder te maken.
Opmerking: De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator verwerft ECG-gegevens en voert de interpretatieve analyse uit op basis van het volledige frequentiebereik van 0,05–150 Hz. De brandbreedte van 0,05–40 Hz heeft alleen invloed op de afgedrukte weergave van de ECG-gegevens. Het 12-leads ECG dat wordt afgedrukt met de instelling 0,05–40 Hz kan worden gebruikt voor het vaststellen van acute myocardiale ischemie en ST-segment elevatie myocardinfarct (STEMI) vast te stellen. Dit komt doordat de lage-frequentielimiet van 0,05 Hz niet afwijkt van de standaard diagnostische instelling van 0,05–150 Hz. De frequentie 0,05 Hz biedt een nauwkeurige weergave van laag-frequentiesignalen, namelijk het P- en ST-segment en T-toppen. De aan- of afwezigheid van ST-segmentafwijkingen die wijzen op myocardiale ischemie of infarctvorming worden nauwkeurig weergegeven. Bovendien blijven de criteria voor visuele analyse en interpretatie van hartritme en PR-, QRS- en QT-intervallen behouden, zoals bij hartmonitoren in ziekenhuizen met een maximale frequentie van 40 Hz. Bij sommige volwassen patiënten kan de amplitude (dat wil zeggen: het voltage) van de QRS echter worden gereduceerd wanneer 12-leads ECG’s worden afgedrukt met een maximale frequentie van 40 Hz in plaats van 150 Hz. Daarom dient deze instelling niet te worden gebruikt voor bepaalde diagnoses, die afhankelijk zijn van de R-curveamplitude (bijvoorbeeld ventriculaire hypertrofie). Bij pediatrische patiënten is dit effect op de R-curveamplitude vooral merkbaar omdat de QRS-duur bij kinderen over het algemeen zeer kort is. Aangezien reductie van de R-curveamplitude waarschijnlijker is bij pediatrische patiënten, wordt het 12-leads ECG automatisch afgedrukt bij 0,05–150 Hz, waarbij de limiet van 40 Hz wordt opgeheven wanneer voor de patiënt een leeftijd van 15 jaar of jonger is ingevoerd.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-23
Een 12-leads ECG verwerven
Tips voor het oplossen van problemen Tabel 4-3 Tips voor het oplossen van problemen met het 12-leads ECG
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Een van deze berichten wordt weergegeven:
Een of meer ECGelektroden losgeraakt.
• Controleer aansluitingen van ECG-elektroden.
ECG-kabel is niet aangesloten op de monitor.
• Controleer aansluitingen van ECG-kabel.
Slecht contact van elektrode met huid.
• Verplaats de kabel en/of de leaddraden om te voorkomen dat de elektroden van de patiënt worden weggetrokken. • Maak de haak van de hoofdkabel vast aan de kleding van de patiënt. • Maak de huid klaar en breng nieuwe elektroden aan.
Gebroken leaddraad.
• Selecteer een andere lead. • Selecteer de PADDLES-lead en gebruik standaardpaddles of therapie-elektroden voor ECG-bewaking. • Controleer de continuïteit van de ECG-kabel.
ECG-LEADS AANSLUITEN ECG-LEADS LOS XX LEADS LOS.
4-24
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Tabel 4-3 Tips voor het oplossen van problemen met het 12-leads ECG (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Signaal met ruis en/of bericht weergegeven:
Ruis in een andere lead dan de weergegeven lead.
• Druk nogmaals op 12-AFL om het bericht te onderdrukken. Bekijk de afdruk om te bepalen welke leads door ruis zijn beïnvloed. Vervang de desbetreffende elektroden en leaddraden of verplaats ze.
Slecht contact van elektrode met huid.
• Verplaats de kabel of de leaddraden om te voorkomen dat de elektroden van de patiënt worden weggetrokken. • Maak de haak van de hoofdkabel vast aan de kleding van de patiënt. • Maak de huid klaar en breng nieuwe elektroden aan.
Losse verbinding.
• Controleer de kabelverbindingen of sluit deze opnieuw aan.
Beweging van de patiënt.
• Moedig de patiënt aan om stil te liggen. • Ondersteun de extremiteiten van de patiënt.
Beweging van het voertuig.
• Stop het voertuig tijdens acquisitie van 12-leads ECG-gegevens.
Verouderde, gecorrodeerde of uitgedroogde elektroden.
• Controleer de uiterste gebruiksdatum op de elektrodenverpakkingen. • Gebruik uitsluitend elektroden van zilver/zilverchloride waarvan de uiterste gebruiksdatum niet is verstreken. Laat elektroden in de verzegelde verpakking totdat het tijd is ze te gebruiken.
HF-storing.
• Controleer op apparatuur (zoals radiozenders) die HF-storing veroorzaakt en verplaats deze of zet de voeding van het toestel uit.
Beschadigde kabel of connector/leaddraad.
• Inspecteer de hoofdkabel en verlengstukken. Vervang deze indien ze beschadigd zijn.
Gebruiker drukte op een andere functieknop (zoals PRINTEN) voordat de 12-leads ECG-reeks klaar was.
• Druk op 12-AFL om nog een 12-leads ECG te verkrijgen. Zorg dat er genoeg tijd is om de reeks te voltooien.
VERSTOORDE DATA – DRUK OP 12-LEAD.
De monitor voltooit de werkingsreeks van het 12-leads ECG niet.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-25
Een 12-leads ECG verwerven
Tabel 4-3 Tips voor het oplossen van problemen met het 12-leads ECG (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Signaal met ruis en weergegeven bericht:
Signaalruis gedurende meer dan 30 seconden.
• Druk op 12-AFL om nog een 12-leads ECG te verkrijgen.
Verloop van basislijn (lage frequentie/ artefact met hoge amplitude).
Huid niet goed klaargemaakt.
• Maak de huid klaar zoals beschreven op bladzijde 4-9 en breng nieuwe elektroden aan.
Slecht contact van elektrode met huid.
• Controleer of de elektroden een goede adhesie hebben.
Klein basislijnartefact (hoge frequentie/lage amplitude).
Huid niet goed klaargemaakt.
• Maak de huid klaar zoals beschreven op bladzijde 4-9 en breng nieuwe elektroden aan.
Isometrische spierspanning in armen/benen.
• Controleer of de extremiteiten op een steungevend oppervlak rusten. • Controleer of de elektroden een goede adhesie hebben.
EXCESSIEF GELUID - 12-LEAD GEANNULEERD.
Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor algemene tips voor het oplossen van problemen.
4-26
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Bewaking SpO2, SpCO en SpMet SpO2, SpCO™ en SpMet™ zijn optionele functies voor de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Wanneer alle drie de opties (SpO2, SpCO en SpMet) zijn geïnstalleerd, meet de pulse-oximeter de functionele zuurstofsaturatie (SpO2), de carboxyhemoglobineconcentratie (SpCO) en de methemoglobineconcentratie (SpMet) in het bloed.
BELANGRIJK! Er zijn sensoren voor uitsluitend SpO2 en combinatiesensoren voor SpO2, SpCO en SpMet beschikbaar voor gebruik. Masimo®-sensoren voor uitsluitend SpO2 met een rode connector zijn compatibel met de LIFEPAK 15-monitor. Masimo Rainbow™-sensoren zijn nodig voor SpCO-, SpMet- en SpO2-bewaking. Deze sensoren zijn niet compatibel met andere LIFEPAKdefibrillatoren/monitoren. Nellcor SpO2-sensoren kunnen worden gebruikt met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator, als de Masimo Red™ MNC-adapterkabel wordt gebruikt. Raadpleeg de website van Physio-Control voor een overzicht van de SpO2-sensoren en -aansluitkabels die bestemd zijn voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Lees de bij deze sensoren en aansluitkabels geleverde gebruiksaanwijzing zorgvuldig voor een volledige beschrijving, instructies, waarschuwingen, waarschuwingsberichten en specificaties. Neem voor het bestellen van sensoren en aansluitkabels contact op met uw vertegenwoordiger van Physio-Control of bestel online via store.physio-control.com.
Beoogd gebruik Een pulse-oximeter is een non-invasief toestel dat voortdurend de functionele zuurstofsaturatie (SpO2), de carboxyhemoglobineconcentratie (SpCO) en de methemoglobineconcentratie (SpMet) in het bloed meet. Continue bewaking van de SpO2 kan een vroege waarschuwing geven wanneer de zuurstofsaturatie afneemt en maakt snel ingrijpen door een clinicus mogelijk voordat de patiënt de latere tekenen van hypoxemie ontwikkelt. De bloedparameters SpCO en SpMet konden voorheen alleen worden vastgesteld op basis van invasieve bloedgasmonsters. Deze nieuwe technologie helpt bij het identificeren van de vaak verborgen condities carboxyhemoglobinemie (koolmonoxidevergiftiging) en methemoglobinemie (een aandoening waarbij de toevoer van zuurstof naar weefsel wordt belemmerd). Bloed bevat gewoonlijk lage niveaus van zowel SpCO als SpMet. Vroegtijdige waarneming van aanzienlijk hogere niveaus kan echter bijdragen aan een juiste diagnose en behandeling en kan de resultaten voor de patiënt verbeteren. Pulse-oximetrie is een hulpmiddel dat in aanvulling op de beoordeling van de patiënt kan worden gebruikt. De patiënt dient te allen tijde te worden beoordeeld. Vertrouw niet uitsluitend op de SpO2, SpCO en SpMet-metingen. Als een patiënt tekenen van zuurstofgebrek vertoont of het vermoeden van koolmonoxidevergiftiging of methemoglobinemie ontstaat, moeten bovendien bloedmonsters worden onderzocht met behulp van laboratoriuminstrumenten om een volledig inzicht in de toestand van de patiënt te krijgen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-27
Bewaking SpO2, SpCO en SpMet
Gebruik de pulse-oximeter niet om patiënten te bewaken in verband met apnoe of ter vervanging van een ECG-aritmieanalyse.
Indicaties Pulse-oximetrie wordt geïndiceerd voor gebruik bij patiënten die het risico lopen hypoxemie, carboxyhemoglobinemie of methemoglobinemie te ontwikkelen. SpO2-bewaking kan zowel worden gebruikt in omstandigheden zonder als omstandigheden met beweging en bij patiënten met goede en slechte perfusie. De nauwkeurigheden van SpCO SpMet zijn niet gevalideerd in omstandigheden met beweging of lage perfusie.
Contra-indicaties Geen bekend.
Waarschuwingen en waarschuwingsberichten bij SpO2, SpCO en SpMet WAARSCHUWINGEN GEVAAR VOOR SCHOKKEN EN BRANDWONDEN GEVAAR VOOR SCHOKKEN EN BRANDWONDEN Lees voorafgaand aan het gebruik deze gebruiksaanwijzing, de voorzorgsmaatregelen en de gebruiksinstructies voor de sensor en kabel zorgvuldig door. GEVAAR VOOR SCHOKKEN EN BRANDWONDEN Het gebruik van sensoren of kabels van andere fabrikanten kan tot verkeerde prestaties van de oximeter leiden en de certificeringen van de veiligheidsinstantie ongeldig maken. Gebruik uitsluitend sensoren en kabels die in deze gebruiksaanwijzing worden gespecificeerd.
KANS OP ONNAUWKEURIGE DRUKMETINGEN ONNAUWKEURIGE PULSE-OXIMETERWAARDEN Een beschadigde sensor of kabel niet gebruiken. Breng op geen enkele wijze wijzigingen aan in de sensor of kabel. Aanpassingen of wijzigingen kunnen de prestaties en/of nauwkeurigheid beïnvloeden. Nooit meer dan één verlengkabel gebruiken tussen de pulse-oximeter en de sensor. ONNAUWKEURIGE PULSE-OXIMETERWAARDEN Sensoren die aan omgevingslicht worden blootgesteld indien ze op onjuiste wijze op de patiënt worden aangebracht, kunnen onnauwkeurige verzadigingswaarden vertonen. Plaats de sensor goed op de patiënt en controleer regelmatig of de sensor goed is aangebracht om nauwkeurige waarden te waarborgen.
4-28
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
WAARSCHUWINGEN (VERVOLG) ONNAUWKEURIGE PULSE-OXIMETERWAARDEN Ernstige anemie, hypothermie, ernstige vasoconstrictie, carboxyhemoglobine, methemoglobine, intravasculaire kleurstoffen die de normale kleur van het bloed veranderen, een verhoogd bilirubinegehalte, overmatige beweging van de patiënt, veneuze pulsaties, elektrochirurgische storingen, blootstelling aan bestraling en plaatsing van de sensor op een extremiteit met een bloeddrukmanchet, intravasculaire lijn of extern aangebrachte kleurstof (bijvoorbeeld nagellak) kunnen de prestaties van de oximeter verstoren. De gebruiker moet door en door vertrouwd zijn met de werking van de oximeter alvorens deze te gebruiken. ONNAUWKEURIGE PULSE-OXIMETERWAARDEN De pulsaties van een intra-aortale ballonpomp kunnen samen met de pulsatiefrequentie worden weergegeven op het scherm van de oximeter. Controleer de pulsatiefrequentie van de patiënt met de hartfrequentie op het ECG.
MOGELIJK HUIDLETSEL Langdurig, continu gebruik van een sensor kan irritatie, blaarvorming of necrose van de huid als gevolg van druk veroorzaken. Controleer de locatie van de sensor regelmatig op basis van de toestand van de patiënt en het type sensor. Verplaats de sensor indien zich veranderingen in de huid voordoen. Gebruik geen tape om de sensor op zijn plaats te houden omdat hierdoor onnauwkeurige metingen of schade aan de sensor of de huid kunnen ontstaan.
GEVAAR VOOR BEKNELLING Plaats de patiëntkabels zorgvuldig om te voorkomen dat de patiënt erin verstrikt of bekneld raakt.
WAARSCHUWINGSBERICHTEN GEVAREN IN VERBAND MET DE APPARATUUR KANS OP APPARAATSCHADE Om schade aan de kabel te voorkomen, houdt u bij het aansluiten of loskoppelen altijd de connector vast in plaats van de kabel zelf. KANS OP APPARAATSCHADE Dompel sensoren of kabels niet onder en laat deze niet weken in enige vloeibare oplossing. Probeer ze niet te steriliseren.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-29
Bewaking SpO2, SpCO en SpMet
Geen geïmpliceerd gebruiksrecht Het bezit of de aanschaf van deze pulse-oximeter resulteert niet in een uitdrukkelijk of geïmpliceerd gebruiksrecht voor de pulse-oximeter met niet-goedgekeurde sensoren of kabels die, afzonderlijk of in combinatie met dit toestel, onderdeel zouden uitmaken van een of meer van de octrooien met betrekking tot dit toestel.
De werking van een pulse-oximeter Een pulse-oximetersensor stuurt licht door een vlezige locatie op het lichaam van de patiënt (meestal een vinger of teen). De sensor stuurt licht met specifieke golflengten van de zender naar de ontvangende detector zoals getoond in Afbeelding 4-11.
Kabel
Sensor (houdt LED’s en detector op hun plaats)
Lichtdiode Rood
Infrarood
Lichtontvangende detector
Afbeelding 4-11 De werking van een pulse-oximeter
De pulse-oximeter vertaalt de hoeveelheid licht die door de detector wordt ontvangen naar de verschillende zuurstofverzadigingsniveaus en geeft deze weer als SpO2-, SpCO- en SpMet-percentages. Normale waarden voor SpO2 liggen doorgaans tussen 95% en 100%. Normale waarden voor SpCO zijn doorgaans lager dan 9% (het hogere segment binnen het normale bereik wordt vaak waargenomen bij rokers). Normale waarden voor SpMet zijn gewoonlijk lager dan 2% en kunnen worden veroorzaakt door blootstelling aan bepaalde farmaceutica, waaronder plaatselijke verdovingsmiddelen en chemische stoffen zoals nitrieten.
Overwegingen bij SpO2, SpCO en SpMet-bewaking De kwaliteit van de SpO2-, SpCO- en SpMet-waarden hangt af van de juiste sensorgrootte en -plaatsing, een toereikende doorbloeding van de locatie van de sensor, en beperking van de beweging van de patiënt en blootstelling van de sensor aan omgevingslicht. Door een zeer lage perfusie op de locatie van de sensor kunnen de waarden bijvoorbeeld veel lager zijn dan de werkelijke zuurstofverzadiging van arterieel bloed. Methoden voor het testen van de nauwkeurigheid zijn op verzoek leverbaar door de plaatselijke vertegenwoordiger van Physio-Control.
4-30
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Gebruik de volgende criteria om de juiste pulse-oximetersensor te selecteren: • Grootte (volwassene, kind, peuter) en gewicht van de patiënt. • Perfusie tot de extremiteiten van de patiënt. • Activiteitsniveau van de patiënt. • Beschikbare toepassingslocaties op het lichaam van de patiënt. • Steriliteitsvereisten. • Verwachte duur van de bewaking. Zo helpt u zorgen voor een optimale prestatie: • Gebruik een droge sensor van geschikte grootte. • Kies een locatie met een goede perfusie. De ringvinger heeft de voorkeur. • Kies een locatie die de bewegingsvrijheid van de patiënt zo min mogelijk hindert, zoals de vinger van de niet-dominante hand. • Zorg ervoor dat het vlezige deel van de vinger de sensor volledig afdekt. • Houd de locatie van de sensor op hetzelfde niveau als het hart van de patiënt. • Breng de sensor aan volgens de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing die met de sensor is bijgeleverd. • Neem alle waarschuwingen en waarschuwingsberichten in acht die in de gebruiksaanwijzing van de sensor vermeld staan.
Aanbrengen van de sensor De sensor wordt bij voorkeur aangebracht op de ringvinger van de niet-dominante hand. De sensor plaatsen: 1. Plaats de sensor zodanig dat de kabel op de handrug van de patiënt ligt. 2. Plaats de vinger in de sensor tot de vingertop de “verhoogde stop” raakt. 3. De scharnierende klepjes van de sensor moeten opengaan om de greepdruk van de sensor gelijkmatig over de lengte van de vinger te verdelen. Controleer de opstelling van de sensor en ga na of deze correct gepositioneerd is. Het detectorvenster moet volledig bedekt zijn om nauwkeurige gegevens te verkrijgen. De sensoren zijn gevoelig voor licht. Indien er te veel omgevingslicht aanwezig is, moet dit worden uitgeschakeld of gedimd, moet de locatie van de sensor worden afgedekt met ondoorschijnend materiaal om het licht te blokkeren en moet de geschiktheid van de locatie van de sensor worden beoordeeld. Indien dit niet wordt gedaan, kunnen de metingen onnauwkeurig zijn.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-31
Bewaking SpO2, SpCO en SpMet
Overweeg de volgende mogelijke oplossingen indien overmatige beweging een probleem vormt tijdens SpCO/SpMet-bewaking: • Zorg dat de sensor goed vastzit en goed is uitgelijnd. • Gebruik een zelfklevende wegwerpsensor. • Verplaats de sensor zo mogelijk naar een minder actieve locatie.
Opmerking: Het te strak omwikkelen van de sensor of het gebruik van extra tape om de sensor op zijn plaats te houden kan leiden tot onnauwkeurige oximeterwaarden. Opmerking: De circulatie distaal van de sensorlocatie dient regelmatig te worden gecontroleerd. BELANGRIJK! Masimo Rainbow-sensoren zijn nodig voor SpCO- en SpMet-bewaking en zijn niet compatibel met andere LIFEPAK-defibrillatoren/monitoren.
Procedure voor bewaking met de oximeter De voeding van de pulse-oximeter wordt geregeld door de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Wanneer de defibrillator wordt aangezet, wordt de oximeter opgestart en wordt een kalibrering en zelftest uitgevoerd die circa 20 seconden duurt. Tijdens de kalibrering en zelftest worden op het scherm geen SpO2-, SpCO- of SpMet-gegevens weergegeven. Om het batterijvermogen te sparen, gaat de pulse-oximeter op de “slaapmodus” over wanneer hij niet wordt gebruikt. De slaapmodus wordt in werking gesteld binnen 10 seconden nadat de sensor is losgemaakt. Tijdens de slaapmodus worden op het scherm geen SpO2-, SpCO- of SpMetgegevens weergegeven. Wanneer er een sensor- of patiëntsignaal wordt waargenomen, voert de oximeter een zelftest uit en gaat het toestel terug naar de normale modus. De pulse-oximeter meet en toont SpO2-niveaus tussen 50 en 100%. SpO2-niveaus van minder dan 50% worden weergegeven als <50. Wanneer SpO2-niveaus tussen 70 en 100% liggen, zijn de metingen van de oximeter tot op 3 cijfers nauwkeurig. De pulse-oximeter meet en geeft SpCOmetingen weer binnen een bereik van 0–40% met een nauwkeurigheid tot op ±3 cijfers. De pulseoximeter meet en geeft SpMet-metingen weer binnen een bereik van 0–15% met een nauwkeurigheid tot op ±1 cijfer. SpO2 bewaken: 1. Druk op AAN. 2. Sluit de kabel van de pulse-oximeter aan op de monitor en sensor. 3. Breng de sensor aan op de patiënt. 4. Let op de fluctuatie op de pulsbalk. De amplitude van de pulsbalk geeft de relatieve signaalkwaliteit aan. 5. Controleer of de SpO2-meting wordt weergegeven en stabiel is. 6. Gebruik het SELECTIEWIEL om desgewenst het volume, de gevoeligheid en de gemiddelde tijd aan te passen.
4-32
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4
BEWAKING SpCO of SpMet bewaken: 1. Voer Stap 2 tot en met Stap 5 hierboven uit. 2. Controleer of er een SpCO/SpMet-sensor wordt gebruikt. Alleen Rainbow-sensoren zijn geschikt voor het meten van SpCO/SpMet. 3. Moedig de patiënt aan zich stil te houden. 4. Druk op PRINTEN als u snel over de SpCO- of SpMet-waarde wilt beschikken. Als op de afdruk streepjes (---) worden weergegeven in plaats van waarden voor SpCO of SpMet, moet u nog enkele seconden wachten voordat een meting kan worden geregistreerd. of SpCO of SpMet weergeven: • Gebruik het SELECTIEWIEL om het SpO2-gebied te selecteren. • Selecteer PARAMETER in het menu. • Selecteer SPCO of SPMET. De geselecteerde waarde wordt gedurende 10 seconden weergegeven.
Opmerking: SpCO- en SpMet-bewaking zijn niet bestemd voor gebruik in omstandigheden met beweging van de patiënt of lage perfusie.
SpCO/SpMet-advies Als de SpCO- of SpMet-meting boven de normale limieten ligt, hetgeen op een gevaarlijke hoeveelheid carboxyhemoglobine of methemoglobine duidt, wordt er een advies gegeven. Tijdens een advies: • De verhoogde SpCO- of SpMet-waarde wordt weergegeven in plaats van de SpO2-waarde. • De verhoogde waarde knippert en de alarmtoon klinkt. • In het berichtgebied wordt een van de volgende adviesberichten weergegeven: Advies: SpCO >10% Advies: SpMet >3%
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-33
Bewaking SpO2, SpCO en SpMet
De adviesmodus kan worden uitgeschakeld door op ALARMS te drukken. Het SpO2-gebied gaat terug naar de SpO2-meting. Het adviesbericht blijft op het scherm staan tot de verhoogde waarde terugkeert binnen de normale limieten of tot het toestel wordt uitgeschakeld.
WAARSCHUWING ONNAUWKEURIGE SPO2-METINGEN Carboxyhemoglobine en methemoglobine kunnen SpO2-metingen foutief verhogen. De hoeveelheid waarmee de SpO2-waarde wordt verhoogd, is ongeveer gelijk aan de aanwezige hoeveelheid carboxyhemoglobine of methemoglobine.
ONNAUWKEURIGE SPCO- EN SPMET-WAARDEN Zeer lage zuurstofverzadigingniveaus van arterieel bloed kunnen onnauwkeurige SpCOen SpMET-waarden veroorzaken.
Het plethysmografiecomplex Het plethysmografiecomplex kan worden weergegeven in kanaal 2 of 3. Het plethysmografiecomplex weergeven: 1. Draai het SELECTIEWIEL om de golflijn KANAAL 2 of 3 te markeren. 2. Druk op het SELECTIEWIEL. Het menu voor het betreffende kanaal verschijnt. 3. Selecteer achtereenvolgens GOLFLIJN en SPO2. De SpO2-golflijn wordt weergegeven in het geselecteerde kanaal. De golflijn past zichzelf automatisch aan voor een optimale weergave.
Volume Het pulsatietoonvolume instellen: SpO2_SpCo_SpMet
Parameter SpO2-volume Gevoeligheid Gemiddelde tijd
SpO2
1. Draai het SELECTIEWIEL om het SpO2gebied op het hoofdscherm te markeren. 2. Druk op het SELECTIEWIEL. 3. Markeer en selecteer SPO2-VOLUME.
Normaal 8 seconden
4. Draai het SELECTIEWIEL naar het gewenste volume. 5. Druk op het SELECTIEWIEL om het volume in te stellen.
4-34
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Gevoeligheid Met de gevoeligheidsinstelling kunt u de oximeter voor verschillende perfusiestatussen afstellen op NORMAAL of HOOG. De gevoeligheid instellen: 1. Markeer en selecteer het SpO2-gebied op het hoofdscherm. 2. Selecteer GEVOELIGHEID en kies dan NORMAAL of HOOG.
Opmerking: De gevoeligheid NORMAAL wordt aanbevolen voor de meeste patiënten. De gevoeligheidsinstelling HOOG maakt SpO2-bewaking mogelijk in gevallen van lage perfusie, zoals bij ernstige hypotensie in shocktoestand. Als de SpO2-gevoeligheid echter is ingesteld op HOOG, is het signaal gevoeliger voor artefacten. Bewaak de patiënt zorgvuldig tijdens het gebruik van de gevoeligheidsinstelling HOOG.
Gemiddelde tijd Met de gemiddelde tijd kunt u de tijdsperiode aanpassen die wordt gebruikt voor het bepalen van de gemiddelde SpO2-waarde. De gemiddelde tijd instellen: 1. Markeer en selecteer het SpO2-gebied op het hoofdscherm. 2. Selecteer GEMIDDELDE TIJD en kies dan een van de volgende opties: • 4 seconden • 8 seconden • 12 seconden • 16 seconden
Opmerking: Voor de meeste patiënten wordt een gemiddelde tijd van 8 seconden aanbevolen. Voor patiënten met snel veranderende SpO2-waarden wordt 4 seconden aanbevolen. Gebruik een tijdsperiode van 12 of 16 seconden als de prestaties van de pulse-oximeter worden beïnvloed door artefacten.
Pulsatiefrequentiebewaking Als ECG-bewaking niet actief is, kan de SpO2-sensor worden gebruikt voor het bewaken van de pulsatiefrequentie van de patiënt. De pulsatiefrequentiewaarde wordt aangegeven met PF (SPO2). Pulsatiefrequentiebewaking is een hulpmiddel dat als aanvulling op de beoordeling van de patiënt kan worden gebruikt. Houd de patiënt continu in de gaten. Controleer de pols handmatig als de patiënt tekenen van abnormale pulsatiefrequentie vertoont.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-35
Bewaking SpO2, SpCO en SpMet
Reinigen Pulse-oximetriesensoren kunnen zelfklevend (voor eenmalig gebruik bij één patiënt) of herbruikbaar zijn. De herbruikbare sensor en aansluitkabel reinigen: 1. Koppel de sensor en kabel los van de monitor. Inspecteer de kabel op beschadigingen. 2. Gebruik een schone, zachte, met 70% isopropylalcohol bevochtigde doek om de onderdelen schoon te wrijven. 3. Goed laten drogen voordat u de sensor aanbrengt op een patiënt of de kabel weer aansluit op de monitor.
Opmerking: Probeer ze niet te steriliseren. De onderdelen niet onderdompelen of laten weken in enige vloeibare oplossing. Zie “Het toestel reinigen” op bladzijde 10-16 voor informatie over het reinigen van het toestel.
Tips voor het oplossen van problemen Tabel 4-4 Tips voor het oplossen van problemen bij SpO2, SpCO en SpMet
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
De monitor meet een pulsatie, maar er is geen zuurstofsaturatie of pulsatiefrequentie.
Overmatige beweging van de patiënt.
• Houd de patiënt stil. • Controleer of de sensor goed vastzit. • Verplaats de sensor. • Gebruik een zelfklevende sensor.
De perfusie van de patiënt kan te laag zijn.
• Controleer de patiënt. • Verhoog de gevoeligheid.
Overmatige beweging van de patiënt.
• Houd de patiënt stil. • Controleer of de sensor goed vastzit. • Verplaats de sensor. • Gebruik een zelfklevende sensor. • Verhoog de gevoeligheid.
Een elektrochirurgische eenheid (ESU) kan het functioneren verstoren.
• Plaats de monitor zo ver mogelijk van de ESU vandaan. • Sluit de ESU en de monitor op verschillende circuits aan. • Plaats het aardingskussen van de ESU zo dicht mogelijk bij de chirurgielocatie.
De sensor kan vochtig zijn.
• Vervang de sensor.
SpO2 of pulsatiefrequentie verandert snel, pulsatiefrequentie is onregelmatig.
4-36
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Tabel 4-4 Tips voor het oplossen van problemen bij SpO2, SpCO en SpMet (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
SPO2: GEEN SENSOR WAARGENOMEN verschijnt.
De sensor is niet aangesloten op de patiënt of de kabel is losgeraakt van de monitor/ defibrillator.
• Controleer of de sensor en de kabel goed zijn aangesloten. • Controleer of de juiste sensor wordt gebruikt.
Sensor of kabel beschadigd.
• Vervang de beschadigde sensor of kabel.
Sensor is mogelijk te strak vastgezet.
• Plaats de sensor opnieuw. • Verplaats de sensor.
Patiënt heeft een hartstilstand of is in shock.
• Controleer de patiënt.
Het is mogelijk dat de oximeter een zelfkalibrering of een zelftest uitvoert.
• Wacht tot de oximeter klaar is. • Koppel de sensor los en sluit deze weer aan als binnen 30 seconden geen waarden worden weergegeven. Vervang de sensor als ook binnen de volgende 30 seconden geen waarden worden weergegeven.
Defibrillatieschok zojuist toegediend.
• Geen. Koppel de sensor los en sluit deze weer aan als binnen 30 seconden geen waarden worden weergegeven. Vervang de sensor als ook binnen de volgende 30 seconden geen waarden worden weergegeven.
Licht met een hoge intensiteit (zoals pulserend flitslicht) kan de prestaties beïnvloeden.
• Dek de sensor zo nodig af met ondoorschijnend materiaal.
Sensor of kabel beschadigd.
• Vervang de beschadigde sensor of kabel.
Elke meting, zelfs bij dezelfde patiënt, kan anders zijn.
• Bevestig de resultaten door drie metingen te doen: aan de ringvinger, aan de middelvinger en dan aan de wijsvinger. Neem het gemiddelde van de resultaten.
Er wordt geen SpO2-, SpCO- of SpMet-waarde (---) weergegeven.
Verschillende SpCO- of SpMetmetingen bij dezelfde patiënt.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-37
Bewaking SpO2, SpCO en SpMet
Tabel 4-4 Tips voor het oplossen van problemen bij SpO2, SpCO en SpMet (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
XXX verschijnt in plaats van
SpO2-module is defect. Interne kabel is defect.
• Schakel het toestel uit en weer in. • Neem contact op met bevoegd servicepersoneel als het probleem aanhoudt.
De sensor is losgeraakt van de patiënt of de kabel.
• Breng de sensor aan. • Controleer of de sensor goed vastzit.
Te veel omgevingslicht.
• Verwijder of blokkeer de lichtbron zo mogelijk. • Dek de sensor zo nodig af met ondoorschijnend materiaal.
Defecte sensor.
• Vervang de sensor.
De patiënt heeft een zwakke pols of een lage bloeddruk, of de sensor is niet goed geplaatst.
• Breng de sensor elders aan. • Controleer of de perfusie van de patiënt toereikend is voor de locatie van de sensor. • Controleer of de sensor goed vastzit en niet te strak zit. • Controleer of de sensor niet op een extremiteit met een bloeddrukmanchet of een infuuslijn zit. • Test de sensor op iemand anders.
Op het toestel is een sensor aangesloten die niet door Physio-Control is goedgekeurd.
• Controleer of de sensor door Physio-Control goedgekeurd is. • Als er een Nellcor-sensor wordt gebruikt, controleert u of deze op de monitor is aangesloten met de Masimo Red MNC-adapterkabel.
weergegeven.
Er is een sensor aangesloten op de patiënt en er wordt gezocht naar pulsatie.
• Wacht tot de oximeter klaar is.
SPO2: LAGE PERFUSIE wordt
Patiënt heeft een zwakke pols.
• Breng de sensor elders aan.
de SpO2-waarde.
SPO2: CONTROLEER SENSOR
wordt weergegeven.
SPO2: ONBEKENDE SENSOR wordt
weergegeven.
SPO2: POLSSLAG VINDEN wordt
weergegeven.
4-38
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Tabel 4-4 Tips voor het oplossen van problemen bij SpO2, SpCO en SpMet (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht SP02: SIGNAAL VAN SLECHTE KWALITEIT wordt
Een lage signaalkwaliteit kan invloed hebben op de nauwkeurigheid van de metingen.
• Controleer of de sensor en de kabel goed zijn aangesloten. • Verplaats de sensor naar een locatie met een betere perfusie.
SPCO: SIGNAAL VAN SLECHTE KWALITEIT wordt weergegeven.
Een lage signaalkwaliteit kan invloed hebben op de nauwkeurigheid van de metingen.
• Controleer of de sensor en de kabel goed zijn aangesloten. • Verplaats de sensor naar een locatie met een betere perfusie.
SPMET: SIGNAAL VAN SLECHTE KWALITEIT wordt weergegeven.
Een lage signaalkwaliteit kan invloed hebben op de nauwkeurigheid van de metingen.
• Controleer of de sensor en de kabel goed zijn aangesloten. • Verplaats de sensor naar een locatie met een betere perfusie.
SPCO/SPMET: SIGNAAL VAN SLECHTE KWALITEIT wordt
Een lage signaalkwaliteit kan invloed hebben op de nauwkeurigheid van de metingen.
• Controleer of de sensor en de kabel goed zijn aangesloten. • Verplaats de sensor naar een locatie met een betere perfusie.
Sensor voor uitsluitend SpO2 is gebruikt met een voor SpCO/ SpMet geschikt toestel.
• Geen nodig, of gebruik Rainbow-sensor voor het meten van SpCO of SpMet.
weergegeven.
weergegeven.
SPO2: SENSOR ONDERSTEUNT SPCO OF SPMET NIET wordt
weergegeven.
Opmerking: De meeste meldingen van Rainbow-sensoren (SpO2, SpCO en SpMet) worden weergegeven als SPO2: (BERICHT). Het bericht SIGNAAL VAN SLECHTE KWALITEIT geeft aan welke specifieke parameter in het geding is. Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor algemene tips voor het oplossen van problemen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-39
Non-invasieve bloeddruk bewaken
Non-invasieve bloeddruk bewaken Beoogd gebruik De LIFEPAK 15 non-invasieve bloeddrukmonitor (NIBP) meet de bloeddruk aan de hand van de oscillometrische meettechniek om de systolische, diastolische en gemiddelde arteriële druk en de pulsatiefrequentie te bepalen. De meting kan handmatig worden gedaan of worden ingesteld voor automatische herhaling na vastgestelde intervallen. De met dit toestel bepaalde bloeddrukmetingen zijn equivalent aan de waarden die door een getraind onderzoeker worden bepaald door middel van auscultatie met een manchet en stethoscoop, binnen de limieten voorgeschreven door de Amerikaanse nationale norm Electronic or automated sphygmomanometers (AAMI SP-10). NIBP is een hulpmiddel voor de beoordeling van een patiënt. Vertrouw niet alleen op de NIBP-monitor, maar houd de patiënt continu in de gaten.
Indicaties Non-invasieve bloeddrukbewaking is bestemd voor het waarnemen van hypertensie of hypotensie en het bewaken van bloeddruktrends in patiëntcondities zoals onder meer shock, acute dysritmie of ernstige verstoring van de vloeistofbalans.
Contra-indicaties Geen bekend.
4-40
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Waarschuwingen en waarschuwingsberichten NIBP-bewaking WAARSCHUWINGEN MOGELIJK VERLIES VAN INTRAVENEUZE TOEGANG EN ONJUISTE INFUUSSNELHEID Breng de bloeddrukmanchet niet aan op een extremiteit die wordt gebruikt voor een intraveneus infuus. Het intraveneuze infuus kan worden belemmerd door de bloeddrukmeting waarbij afklemming van de bloedstroom plaatsvindt.
MOGELIJKE BELEMMERING VAN CIRCULATIE Langdurig, continu gebruik van een bloeddrukmanchet kan de bloedstroom naar de extremiteit belemmeren. Controleer de circulatie regelmatig en maak de manchet los of verplaats deze als er veranderingen in de circulatie optreden.
KANS OP ONNAUWKEURIGE DRUKMETINGEN MOGELIJK ONJUISTE BLOEDDRUKWAARDEN Breng geen wijzigingen aan de pneumatische slang van de NIBP-monitor aan. Physio-Control kan de juiste werking van NIBP niet garanderen indien de slang gewijzigd is. Wijzigingen aan de pneumatische slang kunnen de garantie ongeldig maken. Vermijd compressie of restrictie van drukslangen. MOGELIJK ONJUISTE BLOEDDRUKWAARDEN Het gebruik van niet door Physio-Control aanbevolen NIBP-accessoires kan een onjuiste werking van het toestel tot gevolg hebben en kan de veiligheidscertificering teniet doen. Gebruik uitsluitend de accessoires die in deze gebruiksaanwijzing zijn opgegeven. MOGELIJK ONJUISTE ZUURSTOFSATURATIEWAARDEN Voer geen NIBP-meting uit op een extremiteit die wordt gebruikt voor bewaking van de zuurstofsaturatie. De meting van de zuurstofsaturatie wordt beïnvloed door de bloeddrukmeting als gevolg van de occlusie van de bloedstroom.
OPGELET BESCHADIGING VAN APPARATUUR Blaas een manchet niet op zonder dat deze om een extremiteit is geplaatst.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-41
Non-invasieve bloeddruk bewaken
Hoe NIBP-bewaking werkt De NIBP-monitor past de oscillometrische meettechniek toe. Met oscillometrie wordt de bloeddruk niet bepaald aan de hand van Korotkoff-tonen; deze techniek let op de wijzigingen in drukpulsaties die worden veroorzaakt door het door de arterie stromende bloed. De NIBP-monitor blaast de manchet om de arm van de patiënt zo ver op dat de arterie wordt afgeklemd en laat de manchet vervolgens stapsgewijs leeglopen. Wanneer bloed door de arterie begint te stromen, gaat de amplitude van de drukpulsaties in de manchet omhoog door de toegenomen bloedstroom. Naarmate de NIBP-monitor de druk verlaagt, bereiken de pulsaties een piekamplitude en vervolgens beginnen ze af te nemen. De toe- en afnemende amplitudewaarden vormen een curve die geanalyseerd wordt en waaruit de systolische druk, diastolische druk en gemiddelde arteriële druk (MAP) worden afgeleid. De monitor meet de pulsfrequentie door het aantal pulsaties per tijd te volgen. De monitor past artefactonderdrukkingstechnieken toe, zodat onder de meeste gebruiksomstandigheden nauwkeurige resultaten worden verkregen. Wanneer tijdens een meting bij een patiënt aritmie optreedt, kan de nauwkeurigheid van de opgenomen pulsatiefrequentie worden beïnvloed of kan het langer duren om een meting uit te voeren. Bij shock maakt de lage amplitude van de bloeddrukgolflijnen het moeilijk voor de monitor om de systolische en diastolische druk nauwkeurig te bepalen.
Overwegingen bij NIBP-bewaking Zoals bij alle non-invasieve oscillometrische bloeddrukmonitors zijn er klinische omstandigheden die de nauwkeurigheid van de verkregen metingen kunnen beïnvloeden. Dit zijn onder meer: • De fysiologische conditie van de patiënt. Shock kan bijvoorbeeld een bloeddrukgolflijn met een lage amplitude veroorzaken, zodat het moeilijk voor de monitor is om de systolische en diastolische druk nauwkeurig te bepalen. • De houding van de patiënt. • Beweging kan het meetproces verlengen, aangezien bewegingsartefacten in de gegevensstroom genegeerd moeten worden. Bewegingen die de meting beïnvloeden zijn bijvoorbeeld beweging van de patiënt, een attaque van de patiënt, stoten tegen de manchet en buigen van de extremiteit onder de manchet. • De aanwezigheid van andere medische toestellen. De monitor werkt niet goed als de patiënt op een hart-longmachine is aangesloten. • Wanneer bij de patiënt aritmie optreedt, kan de nauwkeurigheid van de pulsatiefrequentie worden beïnvloed of kan de benodigde tijd voor het voltooien van een NIBP-meting worden verlengd. Het toestel loopt automatisch leeg wanneer de bloeddruk niet binnen 120 seconden kan worden bepaald. • De bloeddruk en pulsatiefrequentie kunnen tussen de metingen sterk schommelen; de monitor kan de gebruiker niet waarschuwen als er tussen meetcycli veranderingen in de levenstekenen optreden.
4-42
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4
BEWAKING • Er kan verschil zijn tussen handmatige metingen en door de monitor opgenomen waarden als gevolg van het verschil in gevoeligheid tussen de twee methoden. De NIBP-monitor voldoet aan de norm ANSI/SP10 AAMI die vereist dat er een gemiddeld verschil van ±5 mmHg moet zijn, met een standaardafwijking van niet meer dan 8 mmHg, vergeleken met auscultatie. • Wanneer de NIBP-monitor tijdens defibrillatie wordt gebruikt, is de monitor niet beschikbaar wanneer de defibrillator wordt opgeladen. Na een schok wordt de monitor gereset en verschijnen er streepjes (– – –) in plaats van drukmetingen. Na de defibrillatie kunt u de bloeddrukmeting hervatten volgens “NIBP-bewakingsprocedure” op bladzijde 4-43. • Indien de bloeddrukmanchet om welke reden dan ook niet kan worden opgeblazen of overmatig ongemak voor de patiënt veroorzaakt, dient u de manchet van de arm te verwijderen of de buis uit de defibrillator te verwijderen.
Keuze van de manchet Voor een nauwkeurige meting van de bloeddruk is het gebruik van manchetten van het juiste ontwerp en de juiste grootte is van groot belang. De manchet moet goed om de extremiteit passen om de arterie af te sluiten. Bekijk de accessoirecatalogus voor de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator op store.physio-control.com voor een overzicht van de bloeddrukmanchetten die bestemd zijn voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator.
NIBP-bewakingsprocedure De monitor blaast een occlusieve manchet op en bepaalt de systolische en diastolische druk, de gemiddelde arteriële druk (MAP) en de pulsatiefrequentie. De drukmetingen worden geregistreerd in mmHg en de pulsatiefrequentie in slagen per minuut (bpm). Bloeddrukmetingen kunnen zowel eenmalig als met vastgestelde intervallen (door een timer geregeld) worden gedaan. De NIBP-monitor wordt gevoed door de defibrillator. Wanneer de defibrillator wordt aangezet, voert de NIBP-monitor een zelftest uit die ongeveer drie seconden duurt.
BELANGRIJK! De NIBP-poort en -slang op de LIFEPAK 15-monitor zijn niet compatibel of uitwisselbaar met de NIBP-slang die wordt gebruikt met andere LIFEPAK-monitoren/defibrillatoren. Veranderen van de begininflatiedruk De beginmanchetdruk moet ongeveer 30 mmHg hoger worden ingesteld dan de verwachte systolische druk van de patiënt. De fabrieksinstelling van de begininflatiedruk voor de eerste meting is 160 mmHg. Voor kinderen moet de beginmanchetdruk wellicht worden verlaagd. De instellingen voor begininflatie zijn 80, 100, 120, 140, 160 of 180 mmHg.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-43
Non-invasieve bloeddruk bewaken
Zorg dat de begindruk niet lager dan de systolische druk van de volwassen patiënt wordt. Hierdoor kan de manchet opnieuw worden opgeblazen, wat ongemak voor de patiënt veroorzaakt. Bij volgende metingen blaast de monitor de manchet op tot ongeveer 30 mmHg hoger dan de daarvoor bepaalde systolische druk. Ga als volgt te werk om een begindruk te kiezen: 1. Draai het SELECTIEWIEL om het NIBP-gebied te markeren.
NIBP
Beginnen Interval Begindruk
2. Druk op het SELECTIEWIEL. Het NIBP-menu verschijnt.
Uit 160 mmHg
3. Selecteer BEGINDRUK. 4. Draai het SELECTIEWIEL naar de gewenste druk. 5. Druk op het SELECTIEWIEL om de begindruk in te stellen.
Opmerking: De meetgegevens worden geregistreerd in het logboek voor de levenstekenen van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Zie Hoofdstuk 7, “Gegevensbeheer”. voor meer informatie over het logboek voor de levenstekenen en het gebruik ervan.
Handmatige enkele meting Het duurt gewoonlijk 40 seconden om een NIBP-meting te doen. Als de meting niet binnen 120 seconden wordt verkregen, loopt de manchet automatisch leeg. Een handmatige enkele meting verrichten: 1. Druk op AAN. 2. Selecteer een manchet van de juiste grootte. 3. Lijn de arteriemarkeringen op de manchet, indien aanwezig, op de juiste wijze uit en breng de manchet stevig om de extremiteit aan. 4. Sluit de slang aan op de manchet en op de NIBP-poort van de monitor. 5. Wijzig zo nodig de begininflatiedruk. 6. Plaats de extremiteit in een ontspannen en ondersteunde stand op ongeveer hetzelfde niveau als het hart van de patiënt. Vertel de patiënt dat de manchet wordt opgeblazen en dat dit de arm stevig samenknijpt; zijn/haar vingers kunnen gaan tintelen. 7. Druk op NIBP om de meting te starten en zorg dat de arm van de patiënt niet beweegt. Wanneer de meting is voltooid worden de systolische, diastolische en gemiddelde arteriële druk weergegeven. U kunt een meting annuleren door nogmaals op NIBP te drukken.
Opmerking: De NIBP-pulsatiefrequentie wordt ook weergegeven, tenzij de ECG-hartfrequentie of SpO2-pulsatiefrequentie is geactiveerd.
4-44
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Door timer geregelde meting Wanneer de timer daarvoor is ingesteld, voert de monitor herhaaldelijk metingen uit na vaste intervallen. Wanneer de metingen door de timer worden geregeld, wordt het interval gerekend vanaf het begin van de meting tot het begin van de volgende meting. De mogelijkheden zijn UIT (fabrieksinstelling), 2, 3, 5, 10, 15, 30 en 60 minuten. Als u tussen door de timer geregelde metingen handmatig een meting wilt uitvoeren, drukt u op NIBP. Het volgende interval wordt gerekend vanaf het begin van de handmatige meting.
Afteltimer – geeft de tijd tot de volgende meting weer
Systolische druk
Gemiddelde arteriële druk (MAP)
Diastolische druk
Afbeelding 4-12 NIBP-metingen en -timer
Door de timer geregelde metingen instellen: 1. Druk op AAN. 2. Selecteer een manchet van de juiste grootte. 3. Lijn de arteriemarkeringen op de manchet, indien aanwezig, op de juiste wijze uit en breng de manchet stevig om de extremiteit aan. 4. Sluit de slang op de manchet en op de NIBP-poort van de monitor aan. 5. Draai het SELECTIEWIEL om het NIBP-gebied te markeren. 6. Druk op het SELECTIEWIEL. Het NIBP-menu verschijnt. 7. Selecteer INTERVAL en kies dan het gewenste tijdsinterval. 8. Plaats de extremiteit in een ontspannen en ondersteunde stand op ongeveer hetzelfde niveau als het hart van de patiënt. Vertel de patiënt dat de manchet wordt opgeblazen en dat dit de arm stevig samenknijpt; zijn/haar vingers kunnen gaan tintelen. 9. Druk op NIBP om de meting te starten en zorg dat de arm van de patiënt niet beweegt. Wanneer de meting is voltooid worden de systolische, diastolische en gemiddelde arteriële druk weergegeven. De afteltimer geeft de tijd aan tot de volgende automatische NIBP-meting. U kunt een meting die wordt uitgevoerd annuleren door nogmaals op NIBP te drukken.
Opmerking: Als de druk in de manchet op enig moment hoger dan 290 mmHg is of als er een systeemstoring in de NIBP-module is, wordt de door de timer geregelde NIBP beëindigd. Om deze opnieuw te activeren, volgt u de procedure voor een door de timer geregelde meting.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-45
Non-invasieve bloeddruk bewaken
Reinigen De manchet en pneumatische slang reinigen: 1. Koppel de slang los van de manchet en de monitor. Gebruik een schone, zachte, met een kiemdodende oplossing bevochtigde doek om deze schoon te wrijven. 2. Controleer de slang op scheuren en knikken. Vervang de slang als deze beschadigd is. 3. Inspecteer de manchet op beschadiging of overmatige slijtage. Vervang de manchet als deze beschadigd is. 4. Laat beide onderdelen goed drogen voordat u de manchet aanbrengt op een patiënt of de slang weer aansluit op de monitor. Zie “Het toestel reinigen” op bladzijde 10-16 voor informatie over het reinigen van het toestel.
Tips voor het oplossen van problemen Tabel 4-5 Problemen met NIBP-bewaking oplossen
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht NIBP-LUCHTLEK verschijnt.
Manchet is te los aangebracht.
• Controleer of de manchet goed op de patiënt past. • Controleer of de verbinding manchet-monitor goed vastzit. • Controleer de manchet op lekken. Gebruik geen manchet die lek is.
Lek in pneumatisch systeem van manchet/monitor.
4-46
Het bericht NIBPSTROMINGSFOUT verschijnt.
Het pneumatische systeem handhaaft geen stabiele druk in de manchet.
• Laat de manchet leeglopen of verwijder deze. • Controleer de slang op lekken. • Vervang de manchet.
Het bericht NIBP-MISLUKTE verschijnt.
De monitor kan geen nuldrukreferentie vaststellen.
• Controleer de slang op een knik of blokkering. • Als dit bericht blijft verschijnen, moet u de monitor buiten gebruik stellen en servicepersoneel waarschuwen. Pas een andere methode toe om de bloeddruk van de patiënt te meten.
Het bericht NIBP-INITIALISEREN verschijnt.
NIBP is opgevraagd terwijl de NIBP-module nog geïnitialiseerd wordt.
• Wacht tot het bericht verdwijnt en vraag de NIBP op.
Het bericht NIBP-BEWEGING verschijnt.
De extremiteit van de patiënt heeft te veel bewogen en de monitor kan de meting niet nauwkeurig uitvoeren.
• Zorg dat de patiënt rustig ligt en dat de extremiteit ontspannen en ondersteund is. • Zorg dat de arm van de patiënt tijdens de NIBP-meting niet beweegt.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Tabel 4-5 Problemen met NIBP-bewaking oplossen (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht NIBP-OVERDRUK verschijnt.
De druk van de manchet is hoger dan 290 mmHg.
• Koppel de slang los of verwijder de manchet. • Druk de manchet niet snel leeg. • Als dit bericht blijft verschijnen, moet u de manchet uit gebruik nemen en servicepersoneel waarschuwen.
Het bericht NIBP TIME-OUT verschijnt.
De monitor heeft gedurende 120 seconden geen meting uitgevoerd.
• Controleer of de manchet goed op de patiënt past. • Controleer of de arteriemarkeringen op de manchet zijn uitgelijnd met de arterie. • Herhaal de meting. • Probeer een hogere begindruk. • Pas een andere methode toe om de bloeddruk van de patiënt te meten als dit bericht blijft verschijnen.
Het bericht NIBP-ZWAKKE POLS verschijnt.
De monitor heeft geen pulsaties waargenomen.
• Controleer de pulsaties distaal van de manchet. • Controleer of de manchet goed op de patiënt past. • Controleer of de arteriemarkeringen op de manchet zijn uitgelijnd met de arterie.
XXX verschijnt in plaats van
NIBP-module is defect. NIBP-module is niet correct gekalibreerd.
• Schakel het toestel uit en weer in. • Neem contact op met bevoegd servicepersoneel als het probleem aanhoudt.
Het bericht NIBP-CONTROLEER MANCHET verschijnt.
Manchet is niet aangesloten op de patiënt of op het toestel.
• Controleer of de manchet goed op de patiënt past. • Controleer of de arteriemarkeringen op de manchet zijn uitgelijnd met de arterie. • Controleer de slangverbinding tussen manchet en toestel.
Kan NIBP-slang niet aansluiten op het toestel.
De connector van de NIBPslang op de LIFEPAK 12 is niet compatibel met de NIBPpoort op de LIFEPAK 15.
• Zorg dat u over de juiste NIBPslang beschikt die compatibel is met de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator.
NIBP-metingen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-47
Non-invasieve bloeddruk bewaken
Tabel 4-5 Problemen met NIBP-bewaking oplossen (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Manchet loopt niet leeg.
Interne ventielen gaan niet open.
• Koppel de NIBP-slang los. • Verwijder de manchet van de patiënt.
Manchet kan niet worden opgeblazen.
Manchet is niet aangesloten op het toestel.
• Controleer de slangverbinding tussen toestel en manchet.
Lek in slang, manchet of connector.
• Vervang de NIBP-slang of manchet.
Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor algemene tips voor het oplossen van problemen.
4-48
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
ETCO2-bewaking Beoogd gebruik De End-tidal CO2-monitor (EtCO2) is een capnometrisch toestel dat door middel van non-dispersieve infraroodspectroscopie voortdurend de hoeveelheid CO2 tijdens elke ademhaling meet en de aanwezige hoeveelheid aan het einde van de uitademing (EtCO2) registreert. Het monster wordt genomen met de sidestream-methode; deze methode kan bij geïntubeerde of niet-geïntubeerde patiënten worden toegepast. De respiratiefrequentie wordt ook gemeten en weergegeven in ademhalingen per minuut (BPM). De EtCO2-monitor is een hulpmiddel bij de beoordeling van een patiënt. Vertrouw niet alleen op de EtCO2-monitor, maar houd de patiënt continu in de gaten.
Indicaties EtCO2-bewaking wordt gebruikt voor de detectie van trends in het niveau van uitgeademd CO2. Aan de hand hiervan wordt de effectiviteit van de ademhaling en de behandeling bij acute cardiopulmonale behandeling gecontroleerd, bijvoorbeeld om te bepalen of voldoende compressie wordt toegepast tijdens reanimatie of om snel te kunnen weten of een endotracheale tube goed geplaatst is.
Contra-indicaties Geen bekend.
Waarschuwingen bij EtCO2-bewaking WAARSCHUWINGEN BRANDGEVAAR BRANDGEVAAR Lees voorafgaand aan het gebruik deze gebruiksaanwijzing, de gebruiksinstructies voor de FilterLine®-slang en de voorzorgsmaatregelen zorgvuldig door. BRANDGEVAAR De FilterLine-slang kan in de aanwezigheid van O2 ontbranden bij directe blootstelling aan lasers, elektrochirurgische toestellen of grote hitte. Met voorzichtigheid gebruiken om ontbranding van de FilterLine-slang te voorkomen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-49
ETCO2-bewaking
WAARSCHUWINGEN (VERVOLG) BRANDGEVAAR Ontvlambare anesthetica vermengen zich met de lucht van de patiënt die door de capnometer wordt uitgestoten. Wanneer de EtCO2-monitor in aanwezigheid van ontvlambare gassen, zoals distikstofoxide of bepaalde andere anesthetica wordt gebruikt, moet de EtCO2-gasuitlaat op een spoelpomp worden aangesloten.
KANS OP ONNAUWKEURIGE DRUKMETINGEN MOGELIJK ONJUISTE BEOORDELING VAN PATIËNT De EtCO2-monitor is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel bij het beoordelen van patiënten en mag niet als diagnostische apnoemonitor worden gebruikt. Een apnoebericht verschijnt wanneer er 30 seconden lang geen geldige ademhaling is waargenomen en geeft de tijd aan die na de laatste geldige ademhaling is verlopen. Dit moet worden gebruikt in combinatie met klinische symptomen. MOGELIJK ONJUISTE CO2-METINGEN Bij het gebruik van CO2-accessoires van andere fabrikanten kan het toestel onjuist gaan werken en kunnen de veiligheidscertificeringen ongeldig worden. Gebruik uitsluitend de accessoires die in deze gebruiksaanwijzing zijn opgegeven.
GEVAREN VOOR DE GEZONDHEID GEVAAR VOOR BEKNELLING Leid de slang (FilterLine) van de patiënt zorgvuldig om te voorkomen dat de patiënt erin verstrikt of bekneld raakt. INFECTIEGEVAAR Microstream® CO2-accessoires mogen niet opnieuw worden gebruikt, gesteriliseerd of gereinigd, aangezien deze zijn bestemd voor eenmalig gebruik bij één patiënt.
De werking van capnografie Een EtCO2-sensor controleert continu de kooldioxide (CO2) die door de patiënt wordt in- en uitgeademd. De sensor past Microstream non-dispersieve infraroodspectroscopie (IR) toe om de concentratie van CO2-moleculen die infrarood licht absorberen, te meten. Het CO2 FilterLine-systeem brengt een monster van de uitgeademde gassen rechtstreeks van de patiënt naar de LIFEPAK 15-monitor voor meting van CO2. Door de lage monsterstroomsnelheid (50 ml/min) hopen zich minder vloeistof en secreties op en wordt verstopping voorkomen, waardoor de vorm van de CO2-golflijn behouden blijft. De CO2-sensor neemt een micromonster (15 microliter) af. Dit uiterst geringe volume maakt een snelle stijgtijd en nauwkeurige CO2-metingen mogelijk, zelfs bij een hoge respiratiefrequentie.
4-50
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
De Microbeam IR-bron belicht de monsternamecel en de referentiecel. Deze IR-lichtbron, waarop eigendomsrechten rusten, genereert uitsluitend de specifieke golflengten die karakteristiek zijn voor het CO2-absorptiespectrum. Daarom is geen compensatie nodig wanneer er verschillende concentraties van O2, anesthetica of waterdamp in de uitgeademde lucht aanwezig zijn. De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator kan worden ingesteld om de BTPS-capnografieconversiemethode (Body Temperature Pressure Saturated) te gebruiken. Deze optie corrigeert het verschil in temperatuur en vocht tussen de monsternamelocatie en de alveoli. De correctieformule is 0,97 x de gemeten EtCO2-waarde. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel.
Golflijnanalyse bij EtCO2-bewaking Waardevolle informatie betreffende expiratoir CO2 van de patiënt kan worden verkregen door bestudering en interpretatie van de golflijn.
De fasen van de golflijn Afbeelding 4-13 is een grafische weergave van een normale capnografisch golflijn. Er zijn vier fasen van de golflijn die moeten worden geanalyseerd. Het vlakke basislijnsegment I-II (respiratoire basislijn) stelt inspiratoir gas zonder CO2 voor. Deze waarde is gewoonlijk nul. Het II–III segment (expiratoire opgaande lijn), een steil omhooggaande lijn stelt uitademing voor van een mengsel van gassen in de dode ruimte en alveolaire gassen van acini met de kortste doorgangstijden. Fase III–IV (expiratoir plateau) stelt het alveolair plateau voor, gekenmerkt door uitademing van hoofdzakelijk alveolair gas. Punt IV is de end-tidalwaarde (EtCO2) die door de monitor wordt geregistreerd en weergegeven. Fase IV-V (inspiratoire neergaande lijn), een steil neergaande lijn, stelt de inhalatie van gassen die geen CO2bevatten, voor. Wijzigingen in het normale capnogram of de EtCO2-waarden worden veroorzaakt door wijzigingen in de stofwisseling, bloedsomloop, ventilatie of werking van de apparatuur.
IV
III I
V
II
Afbeelding 4-13 Fasen van de respiratiegolflijn
Respiratoire basislijn Verhoging van de basislijn van de golflijn (I–II segment) betekent meestal opnieuw inademen van CO2. Deze verhoging gaat gewoonlijk vergezeld van geleidelijke toename van de EtCO2-waarde. Opnieuw inademen van CO2 komt vaak voor in gevallen van een kunstmatig verhoogde dode ruimte en hypoventilatie. Plotselinge verhoging van zowel de basislijn als EtCO2-waarden duidt gewoonlijk op verontreiniging van de sensor.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-51
ETCO2-bewaking
Expiratoire opgaande lijn In de normale golflijn is de opgaande fase (II–III segment) gewoonlijk steil. Wanneer dit segment minder steil wordt, is de afgifte van CO2 van de longen aan de monsternamelocatie vertraagd. Deze vertraging kan fysiologische of mechanische redenen hebben, zoals bronchospasme, obstructie van het bovenste deel van de luchtweg of obstructie (knikken) van een endotracheale tube (ETT). Expiratoir plateau Het plateau van de golflijn, dat de rest van de uitademing voorstelt (segment III-IV), moet bijna horizontaal zijn. Het einde van het plateau geeft de EtCO2-waarde weer. Wanneer het expiratoire plateau oploopt, betekent dit dat de alveoli zich niet gelijkmatig ledigen. Dit patroon gelijkt op de geringere helling van de expiratoire opgaande lijn en kan voorkomen bij astma, chronische obstructieve longziekte (COPD), gedeeltelijke obstructie van het bovenste deel van de luchtweg of gedeeltelijke mechanische obstructie, zoals een gedeeltelijk geknikte ETT. Inspiratoire neergaande lijn De teruggang naar de basislijn (segment IV-V) is een bijna verticale lijn. Deze helling kan lang zijn en kan met de expiratoire fase worden gemengd in geval van lekkage in het uitademingsgedeelte van het ademhalingscircuit. De piek EtCO2-waarde (IV) wordt vaak niet bereikt. Wanneer u afgaat op de numerieke end-tidalwaarde zonder de ademhalingsgolflijn te beschouwen, kan de aanwezigheid van een lek verborgen blijven.
Procedure EtCO2-bewaking Wanneer de EtCO2-monitor geactiveerd is, wordt hij gevoed door de defibrillator. De LIFEPAK 15monitor/defibrillator activeert de EtCO2-monitor wanneer wordt waargenomen dat de FilterLine-set wordt aangesloten. Initialisatie, zelftest en opwarmen van de EtCO2-monitor nemen gewoonlijk minder dan 30 seconden in beslag, maar dit kan tot twee en een halve minuut duren.
OPGELET KANS OP APPARATUURSCHADE Wanneer een defect of ontbrekend klepje van de CO2-poort niet wordt vervangen, kan er water- of deeltjesverontreiniging van de interne CO2-sensor ontstaan. Hierdoor kan de CO2-module defect raken. EtCO2 bewaken: 1. Druk op AAN. 2. Selecteer de juiste EtCO2-accessoire voor de patiënt. 3. Open het klepje van de CO2-poort en steek de FilterLine-connector in de aansluiting. Draai deze connector rechtsom totdat deze stevig vastzit. 4. Controleer of het CO2-gebied wordt weergegeven. De EtCO2-monitor voert een automatische nulstelling uit als deel van de zelftest bij de initialisatie.
Opmerking: Als u een beademingssysteem gebruikt, mag de FilterLine-set pas op de patiënt/het beademingssysteem worden aangesloten wanneer de EtCO2-monitor de zelftest heeft voltooid en is opgewarmd.
4-52
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
5. Geef de CO2-golflijn weer in kanaal 2 of 3. 6. Sluit de CO2 FilterLine-set aan op de patiënt. 7. Controleer of de EtCO2-waarde en golflijn worden weergegeven. De monitor selecteert automatisch de schaal voor de beste weergave van de golflijn. U kunt de schaal desgewenst wijzigen volgens de beschrijving in de volgende paragraaf.
Opmerking: De FilterLine-set kan losraken bij de aansluiting op het toestel en nog steeds een EtCO2-waarde en CO2-golflijn hebben, maar deze kunnen dan ten onrechte te laag zijn. Zorg ervoor dat de FilterLine-aansluiting stevig vast zit.
Opmerking: De capnografiemodule voert zelfonderhoud uit tijdens het eerste uur van de bewaking en eenmaal per uur tijdens continue bewaking. Het zelfonderhoud omvat het “automatisch op nul zetten”. Zelfonderhoud wordt ook gestart wanneer de omgevingstemperatuur 8°C of meer verandert of de verschillen in de omgevingsdruk groter zijn dan 20 mmHg. De CO2-module neemt deze verandering waar en tracht de slang te spoelen. Om de berichten CO2 FILTERLIJN REINIGEN of CO2 FILTERLIJN-VERSTOPPING te wissen, dient u de FilterLine-slang te verwijderen en deze opnieuw op de monitor aan te sluiten.
CO2-weergave De volgende schalen zijn beschikbaar voor weergave van de CO2-golflijn. De LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator selecteert automatisch de schaal op basis van de gemeten EtCO2-waarde. U kunt de CO2-schaal wijzigen door het CO2-gebied te markeren en te selecteren met het SELECTIEWIEL en vervolgens de gewenste schaal te selecteren in het schaalmenu. • Autom. schaal (standaardinstelling) • 0–20 mmHg (0–4 Vol% of kPa) • 0–50 mmHg (0–7 Vol% of kPa) • 0–100 mmHg (0–14 Vol% of kPa) De CO2-golflijn wordt gecomprimeerd (weergegeven bij een sweepsnelheid van 12,5 mm/s) om meer gegevens te kunnen weergeven in het venster van 4 seconden. Er is een kleine vertraging tussen het tijdstip waarop de ademhaling plaatsvindt en wanneer deze wordt weergegeven op het scherm. Gegevens worden afgedrukt met 25 mm/s. Een continue afdruk kan desgewenst worden gewijzigd in 12,5 mm/s. De monitor geeft de maximale CO2-waarde van de afgelopen 20 seconden weer. Indien de EtCO2waarden toenemen, is de wijziging zichtbaar bij elke ademhaling. Als de waarden echter voortdurend afnemen, duurt het maximaal 20 seconden voordat een lagere numerieke waarde wordt weergegeven. Dat is de reden dat de EtCO2-waarde wellicht niet altijd overeenkomt met het niveau van de CO2-golflijn.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-53
ETCO2-bewaking
CO2-alarmen De EtCO2-monitor biedt: • Alarmen bij hoog en laag EtCO2, te regelen door het activeren van ALARMS (zie “Alarmen” op bladzijde 3-21) • FiCO2-alarm (inspiratoir CO2) (automatisch en niet instelbaar) • Apnoe-alarm (automatisch en niet instelbaar)
Opmerking: Het apnoe-alarm doet zich voor wanneer er gedurende 30 seconden geen ademhaling is waargenomen. Het bericht APNOE-ALARM verschijnt in het berichtgebied samen met de tijdsduur sinds de laatste gedetecteerde ademhaling.
CO2-detectie Er wordt een CO2-golflijn weergegeven wanneer CO2 wordt waargenomen. Er moet echter meer dan 3,5 mmHg CO2 worden gemeten voordat een numerieke waarde wordt weergegeven. De CO2-module zal echter pas een ademhaling herkennen als de CO2 ten minste 8 mmHg (1,0% of kPa) is. Pas als er geldige ademhalingen worden gedetecteerd, werkt het apnoe-alarm en wordt de respiratiefrequentie (RF) geteld. De RF vertegenwoordigt een gemiddelde van de laatste acht ademhalingen. Wanneer er geen CO2 wordt waargenomen in geval van een hartstilstand (de CO2-golflijn wordt bijvoorbeeld weergegeven met streepjes “---” of als een vlakke doorlopende lijn op of nabij nul), dienen verschillende factoren snel te worden geëvalueerd. Controleer op de volgende oorzaken: Problemen met de apparatuur • De FilterLine-set is losgekoppeld van de endotracheale tube (ETT). • Systeem is bezig met spoelen vanwege vloeistof in de patiënt-/sensoraansluiting van ET-toediening van medicatie. • Systeem wordt niet automatisch op nul gezet. • Er is een schok toegediend en het systeem wordt gereset. • Losse FilterLine-aansluiting op het toestel. Luchtweg functioneert niet • Onjuiste plaatsing van ETT • ETT losgeraakt • ETT-obstructie Fysiologische factoren
4-54
• Apnoe
• Verlies van perfusie
• Massieve longembolie
• Gebrekkige CPR
• Exsanguinatie
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Reinigen Accessoires voor CO2-bewaking zijn wegwerpaccessoires en zijn bestemd voor eenmalig gebruik bij één patiënt. FilterLine-sets mogen niet worden gereinigd en opnieuw gebruikt. Voer verontreinigd afval af volgens lokale protocollen. Zie “Het toestel reinigen” op bladzijde 10-16 voor informatie over het reinigen van het toestel.
Tips voor het oplossen van problemen Tabel 4-6 Problemen met EtCO2-bewaking oplossen
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht APNOE-ALARM verschijnt en de golflijn is een vlakke, doorlopende lijn op of nabij nul.
Geen ademhaling waargenomen gedurende 30 seconden na de laatste geldige ademhaling.
• Controleer de patiënt.
FilterLine-aansluiting op het toestel is los.
• Draai de FilterLineconnector rechtsom totdat deze stevig vast zit.
FilterLine-set is losgeraakt van de patiënt of ETT.
• Controleer de beademingsapparatuur (indien gebruikt) op lekken en losgeraakte slangen.
Het bericht CO2 FILTERLIJN LOS verschijnt en de golflijn ziet eruit als “---”.
De FilterLine-set is los of niet goed aangesloten op het toestel.
• Sluit de FilterLine-set aan op de poort op het toestel. • Draai de FilterLineconnector rechtsom totdat deze stevig vast zit.
Het bericht CO2 FILTERLIJN REINIGEN verschijnt en de
FilterLine-slang geknikt of verstopt met vloeistof, of snel hoogteverschil is opgetreden.
• Koppel de FilterLine-set en sluit deze opnieuw aan. • Draai de FilterLineconnector rechtsom totdat deze stevig vast zit.
Het bericht verschijnt nadat 30 seconden lang zonder succes geprobeerd is te spoelen.
• Koppel de FilterLine-set los en sluit deze opnieuw aan. • Vervang de FilterLine-set.
De FilterLine-set is geknikt of verstopt.
• Draai de FilterLineconnector rechtsom totdat deze stevig vast zit.
FilterLine-set aangesloten op het toestel tijdens initialisatie van module.
• Geen.
Defibrillatieschok toegediend.
• Geen. Systeem wordt binnen 20 seconden automatisch gereset.
golflijn is “---”.
Het bericht CO2 FILTERLIJNVERSTOPPING verschijnt en de golflijn is “---”.
Het bericht CO2 BEZIG MET INITIALISEREN verschijnt en de golflijn ziet eruit als “---”.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-55
ETCO2-bewaking
Tabel 4-6 Problemen met EtCO2-bewaking oplossen (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht AUTOMATISCH OP NUL ZETTEN verschijnt en de
De module voert zelfonderhoud uit.
• Geen.
Defibrillatieschok toegediend.
• Geen. Systeem wordt binnen 20 seconden automatisch gereset.
FilterLine-aansluiting op het toestel is los.
• Draai de FilterLineconnector rechtsom totdat deze stevig vast zit.
Een lek in de FilterLine-set.
• Controleer op lekken in de aansluitingen op de patiënt en verhelp deze zo nodig.
Een mechanisch geventileerde patiënt ademt spontaan of de patiënt spreekt.
• Geen handeling nodig.
Fysiologische oorzaak zoals COPD.
• Geen.
Gebrekkige beademing.
• Controleer het beademingsapparaat, verhoog de beademingsfrequentie/ bagging.
Er worden spalken aangebracht tijdens ademhaling.
• Ondersteunende maatregelen zoals pijnbestrijding.
Onjuiste kalibrering.
• Neem contact op met bevoegd servicepersoneel.
FilterLine-aansluiting op het toestel is los.
• Draai de FilterLineconnector rechtsom totdat deze stevig vast zit.
Fysiologische oorzaak.
• Zie Fysiologische factoren in “CO2-detectie” op bladzijde 4-54.
Hyperventilatie.
• Controleer het beademingsapparaat, verlaag de beademingsfrequentie/ bagging.
Onjuiste kalibrering.
• Neem contact op met bevoegd servicepersoneel.
golflijn is “---”.
EtCO2-waarden zijn onregelmatig.
EtCO2-waarden zijn consistent hoger of lager dan verwacht.
EtCO2-waarden zijn consistent lager dan verwacht.
4-56
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Tabel 4-6 Problemen met EtCO2-bewaking oplossen (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
CO2-golflijn blijft gedurende enkele seconden verhoogd.
Uitademing is verlengd vanwege bagging-techniek.
• Laat de beademingsballon bij uitademing volledig los. Controleer of de verhoogde basislijn terug gaat naar een normaal niveau.
Plotseling extreme verhoging van EtCO2.
Er is vloeistof in de CO2-module gekomen.
• Neem contact op met bevoegd servicepersoneel.
XXX wordt weergegeven in
CO2-module defect.
• Schakel het toestel uit en weer in. • Neem contact op met bevoegd servicepersoneel als het probleem aanhoudt.
Gemeten CO2 is minder dan 3,5 mmHg.
• Zie “CO2-detectie” op bladzijde 4-54.
plaats van de EtCO2-waarde.
Er is geen EtCO2-waarde en de CO2-golflijn is vlak.
Opmerking: U kunt voorkomen dat de FilterLine tijdens gebruik losraakt door de slang, wanneer u deze uit de verpakking haalt, met de hand recht te trekken voordat u deze aansluit op de patiënt of het toestel. Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor algemene tips voor het oplossen van problemen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-57
Invasieve druk bewaken
Invasieve druk bewaken Beoogd gebruik De LIFEPAK 15 invasieve drukmonitor (IP) is bedoeld voor het meten van arteriële, veneuze, intracraniale en andere fysiologische druk met behulp van een invasief kathetersysteem met een compatibele transducer. De IP-monitor is een hulpmiddel bij de beoordeling van een patiënt. Vertrouw niet alleen op de IP-monitor, maar houd de patiënt continu in de gaten.
Indicaties Invasieve drukbewaking is geïndiceerd voor gebruik bij patiënten bij wie een continue bewaking van fysiologische druk nodig is om snel veranderingen te kunnen beoordelen in de conditie van de patiënt en/of de reactie van de patiënt op de behandeling. Kan ook worden gebruikt als hulpmiddel bij het stellen van een medische diagnose.
Contra-indicaties Geen bekend.
Waarschuwingen bij IP-bewaking WAARSCHUWINGEN KANS OP ONNAUWKEURIGE DRUKMETINGEN MOGELIJK ONNAUWKEURIGE DRUKMETINGEN, LUCHTEMBOLIE, BLOEDVERLIES OF VERLIES VAN STERILITEIT Lees voorafgaand aan het gebruik deze gebruiksaanwijzing, de gebruiksinstructies voor transducer en infuusset en de voorzorgsmaatregelen zorgvuldig door. ONNAUWKEURIGE DRUKMETINGEN De drukmetingen moeten passen bij het klinische beeld van de patiënt. Als dit niet het geval is, controleert u of de stopkraan voor de nulbepaling op het nulreferentiepunt van de patiënt staat, zet u de transducer weer op nul en controleert u de transducer met een bekende of gekalibreerde druk. Controleer de manchetbloeddruk handmatig. ONNAUWKEURIGE DRUKMETINGEN Wijziging van de houding van de patiënt wijzigt het nulreferentiepunt. Zet de stopkraan van de transducer opnieuw op nul telkens wanneer de houding van de patiënt is gewijzigd.
4-58
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
WAARSCHUWINGEN (VERVOLG) GEVAREN VOOR DE GEZONDHEID MOGELIJKE LETALE ARITMIE Als de isoëlektrische barrière van de transducer wordt doorbroken, kan ventriculaire fibrillatie optreden. De isoëlektrische barrière in de transducer kan worden doorbroken als de transducer wordt beschadigd. Gebruik geen transducer die zichtbaar beschadigd is of die vloeistof lekt. VERHOOGDE INTRACRANIALE DRUK Gebruik geen continu spoeltoestel met transducers voor intracraniale bewaking.
IP-bewaking Er zijn twee kanalen beschikbaar voor invasieve drukbewaking, met standaardlabels P1 en P2 en de door de gebruiker te selecteren labels die worden weergegeven in Tabel 4-7. Tabel 4-7 IP-labels en beschrijvingen
LABEL
BESCHRIJVING
ART
Arteriële druk
PA
Pulmonale arteriële druk
CVP
Centraalveneuze druk
ICP
Intracraniale druk
LAP
Linkeratriumdruk
Wanneer de standaardlabels P1 en P2 worden gebruikt, worden in het IP-bewakingsgebied de systolische, diastolische en gemiddelde druk weergegeven. Wanneer de labels ICP, LAP of CVP worden gebruikt, toont het IP-bewakingsgebied een gemiddelde druk in een groot lettertype. De systolische en diastolische druk worden niet weergegeven.
ART-systolische druk Gemiddelde ART-druk
ART-diastolische druk Gemiddelde CVP-druk
Afbeelding 4-14 IP-labels
Aangezien druk in korte tijd kan veranderen, dienen de gegevens tijdens bewaking van levenstekenen regelmatig te worden gecontroleerd.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-59
Invasieve druk bewaken
Hoe IP-bewaking werkt IP-bewaking bestaat uit het converteren van vloeistofdruk naar een elektrisch signaal. De conversie wordt uitgevoerd met een druktransducer. De transducer wordt aangesloten op een interne drukkatheter bij de patiënt met behulp van een speciale combinatie van slangen, stopkranen, adapters, spoelkleppen en vloeistoffen, gewoonlijk een spoelsysteem genoemd. De transducer vertaalt de drukgolf in een elektrisch signaal. Een goedfunctionerend spoelsysteem is essentieel voor het verkrijgen van onvervormde golflijnen en nauwkeurige informatie. IP-bewaking is beschikbaar op kanaal 2 of 3. De IP-connector (6-pens type 3102A-14S-6S) is compatibel met industriële druktransducers (60601-2-34 en AAMI-BP22) met een gevoeligheid van 5μV/V/mmHg. De klant is verantwoordelijk voor het bepalen van de compatibiliteit van de transducers met de normen en met de monitor. De penlay-out van de IP-connector heeft de volgende configuratie, tegen de klok in vanaf 12 uur, gezien vanaf de voorkant van LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. A-pen = -signaal
B-pen = +opwekking
C-pen = +signaal
D-pen = -opwekking
E-pen = bescherming
F-pen = geen label
Er wordt een invasieve drukadapterkabel gebruikt om de transducer aan te sluiten op de monitor.
Overwegingen bij IP-bewaking Prepareer een spoelsysteem volgens de lokale protocollen. Plaats de transducer bij de flebostatische as van de patiënt (nulreferentieniveau). Om offsetfouten te vermijden moet een nulreferentie worden ingesteld voordat zinvolle drukmetingen kunnen worden verkregen. Dit doet u door de transducerstopkraan te openen voor lucht, zodat de atmosferische druk het referentiepunt wordt. De P1- of P2-connector en kanaal 2 of 3 kunnen worden gebruikt voor IP-bewaking. In deze instructies worden P1 en kanaal 2 gebruikt. IP bewaken: 1. Bereid het transducersysteem voor volgens de gebruiksaanwijzing die bij de transducer is geleverd, en volgens het plaatselijke protocol. 2. Druk op AAN. 3. Sluit de IP-kabel aan op de transducer en op poort P1 op de monitor. 4. Gebruik standaardlabel P1 of selecteer ART, PA, CVP, ICP of LAP. Selecteer het gebied P1 om het label te wijzigen. Selecteer P1 in het menu. Selecteer een label uit de lijst. 5. Gebruik het SELECTIEWIEL om op het hoofdscherm KANAAL 2 te markeren en te selecteren. Selecteer GOLFLIJN in het menu voor kanaal 2 en selecteer vervolgens het label dat voor de golflijn gewenst is.
4-60
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4
BEWAKING 6. Open de stopkraan van de transducer naar de lucht om de transducer op nul te zetten en verwijder de dop van de stopkraan. Selecteer het gebied P1. Selecteer NUL in het menu. Het bericht P1 OP NUL verschijnt wanneer het op nul zetten is voltooid en de drukwaarden worden weergegeven als nullen. 7. Sluit de stopkraan voor lucht. De drukgolflijn van de patiënt moet nu worden weergegeven. Er wordt automatisch een schaal geselecteerd om de druk weer te geven. Controleer of de drukamplitude overeenkomt met de digitale afdruk.
Opmerking: Als u een afsluiter plaatst op een open poort voordat u deze afsluit van de lucht, wordt er mogelijk een foutbericht weergegeven. U moet de transducer dan weer op nul zetten. Als drukalarmen gewenst zijn, stelt u de alarmen in nadat u een bevredigende golflijn hebt verkregen. Eventuele fout- of alarmberichten worden in het berichtgebied onder aan het scherm weergegeven. Zie “Alarmen” op bladzijde 3-21 voor meer informatie.
IP-schaalopties De IP-monitor kan een druk weergeven van –30 tot 300 mmHg. Na het op nul zetten van de transducerdruk selecteert de monitor automatisch een van de volgende schalen op basis van de gemeten druk bij de patiënt: • –30 tot 30 mmHg • 0 tot 60 mmHg • 0 tot 120 mmHg • 0 tot 150 mmHg • 0 tot 180 mmHg • 0 tot 300 mmHg U kunt een van deze schalen of de automatische schaal ook handmatig selecteren om de golflijn binnen het kanaal opnieuw bij te stellen. De schaal wijzigen: 1. Gebruik het SELECTIEWIEL om het gebied P1 te markeren en te selecteren. Het P1-menu verschijnt. 2. Selecteer SCHAAL in het menu en kies vervolgens een schaal in de lijst.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-61
Invasieve druk bewaken
Reinigen IP-transducers zijn wegwerpaccessoires en zijn bestemd voor eenmalig gebruik bij één patiënt. Transducers mogen niet gereinigd en opnieuw gebruikt worden. Voer verontreinigd afval af volgens lokale protocollen. IP-kabels zijn herbruikbaar en mogen worden gereinigd. De herbruikbare IP-kabel reinigen: 1. Koppel de kabel los van de monitor. 2. Gebruik een schone, zachte, met een kiemdodende oplossing bevochtigde doek om deze schoon te wrijven. 3. Goed laten drogen voordat u de kabel weer aansluit op de monitor. Zie “Het toestel reinigen” op bladzijde 10-16 voor informatie over het reinigen van het toestel.
Tips voor het oplossen van problemen De foutberichten in Tabel 4-8 gebruiken de tekst PX om een van de labels voor invasieve druk weer te geven: P1, P2 en de door de gebruiker te selecteren labels ART, PA, CVP, ICP en LAP. Tabel 4-8 Tips voor het oplossen van problemen bij IP-bewaking
4-62
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Waarde voor invasieve druk is leeg.
Er is geen transducer aangesloten.
• Sluit de transducer aan op de kabel en de kabel op de monitor.
Er verschijnt geen schaal naast het golflijn.
Er is geen nulreferentie vastgesteld.
• Zet de transducer op nul.
Het bericht PX NIET OP NUL verschijnt.
Er is geen nulreferentie vastgesteld.
• Zet de transducer op nul.
Het bericht PX NUL MISLUKT verschijnt.
Er is een niet-geslaagde poging gedaan om een nulreferentiewaarde in te stellen.
• Zorg dat de transducer openstaat voor lucht en probeer deze nogmaals op nul te zetten.
Getemperde golflijn.
Losse verbinding.
• Controleer het hele systeem op lekken. Maak alle aansluitingen stevig vast. Vervang defecte stopkranen.
Slang te lang of te buigzaam.
• Gebruik een korte, stugge slang met een grote diameter.
Trombusvorming, luchtbellen of bloed achtergebleven in de katheter na bloedafname.
• Gebruik een injectiespuit om lucht of deeltjes uit de katheter te halen en spoel het systeem.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Tabel 4-8 Tips voor het oplossen van problemen bij IP-bewaking (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Gebogen katheter, kathetertop tegen aderwand, vaatspasme.
• Plaats de katheter opnieuw. Bevestig de katheter aan de huid op de locatie waar deze is ingebracht.
Resonerende golflijn.
Slang te lang.
• Gebruik een korte, stugge slang met een grote diameter.
Geen golflijn. Geen drukmeting.
Transducer gesloten naar de patiënt.
• Controleer de patiënt. Controleer de positie van de stopkranen en de monitorsetup.
Defibrillatieschok zojuist toegediend.
• Geen
Niveau transducer is hoger dan het hart.
• Plaats de transducer opnieuw op de juiste hoogte.
Losse verbinding.
• Maak alle aansluitingen stevig vast.
Trombusvorming, luchtbellen of bloed in de katheter, buiging of vaatspasme.
• Gebruik een injectiespuit om lucht of deeltjes uit de katheter te halen en spoel het systeem.
Onjuiste nulreferentie.
• Open de stopkraan voor lucht en zet de transducer opnieuw op nul.
Defecte transducer.
• Vervang de transducer.
Niveau transducer is lager dan het hart.
• Plaats de transducer opnieuw op de juiste hoogte.
Onjuiste nulreferentie.
• Opnieuw op nul zetten.
Artefact door katheterbeweging.
• Wijzig de positie van de kathetertop. • Gebruik gemiddelde drukwaarden (gemiddelde druk wordt minder beïnvloed door extremen en geeft daarom dus een nauwkeurigere meting aan).
Drukzak lekt.
• Houd altijd een positieve druk in de spoelzak. • Verwijder de kleding om te controleren op externe knikken.
Gedeeltelijk gebogen of geblokkeerde katheter.
• Vervang de katheter als deze stolsels bevat.
Invasieve bloeddruk lager dan manchetbloeddruk.
Invasieve bloeddruk hoger dan manchetbloeddruk.
Systeem kan niet worden gespoeld.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-63
Invasieve druk bewaken
Tabel 4-8 Tips voor het oplossen van problemen bij IP-bewaking (vervolg)
4-64
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Systeem kan niet op nul worden gezet.
Stopkraan niet open voor lucht of defect.
• Controleer de positie van de stopkraan. Vervang defecte stopkranen.
Defecte transducer.
• Vervang de transducer.
Systeem is op nul gezet maar blijft aangeven dat een nulreferentie is vereist.
Stappen voor het op nul zetten van het systeem zijn in de verkeerde volgorde uitgevoerd.
• Sluit de stopkraan voor lucht voordat u een afsluiter op de poort plaatst.
Artefact door katheterbeweging pulmonale arterie.
Sterke beweging van de katheter. Beweging van de kathetertop in de ader versnelt de beweging van de vloeistof in de katheter; hierdoor ontstaat een artefact op de drukgolflijn en worden de metingen met 10–20 mmHg verhoogd.
• Wijzig de positie van de kathetertop. • Gebruik gemiddelde drukwaarden (gemiddelde druk wordt minder beïnvloed door extremen en geeft daarom dus een nauwkeurigere meting aan).
Meting van permanente pulmonale wigdruk (PWP) (meting wigdruk blijft doorgaan na leeglopen van de ballon).
Kathetertop bevat stolsels.
• Gebruik een injectiespuit om stolsels op te zuigen en spoel de kathetertop dan door.
Katheter distaal verplaatst in pulmonale arterie.
• Observeer PA-golflijn vóór het opblazen van de ballon. Afplatting van de golflijn kan wijzen op wiggedruk met de ballon niet opgeblazen. Laat de patiënt de Trendelenburgpositie aannemen of hoesten om de katheter van zijn plaats te krijgen. • Trek de katheter terug terwijl de ballon niet is opgeblazen totdat de juiste positie is bereikt. • Beperk de kans op voorwaartse verplaatsing van de katheter door deze stevig te bevestigen op de locatie waar hij is ingebracht.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Tabel 4-8 Tips voor het oplossen van problemen bij IP-bewaking (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Er kan geen PWP worden verkregen.
Slechte plaatsing van de kathetertop.
• Plaats de katheter opnieuw.
Lek in ballon. Ballon gescheurd.
• Vervang de katheter.
Te sterk opgeblazen.
• Blaas de ballon op met kleine hoeveelheden terwijl u het bereik observeert om te controleren op wiggedruk. Gebruik genoeg lucht voor wiggedruk. Gebruik niet meer dan het door de fabrikant aanbevolen volume.
Katheter distaal verplaatst in pulmonale arterie.
• Plaats de katheter opnieuw.
Progressieve elevatie van PWP.
Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor algemene tips voor het oplossen van problemen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-65
Continue temperatuur bewaken
Continue temperatuur bewaken Beoogd gebruik De LIFEPAK 15-temperatuurmonitor is bedoeld voor continue bewaking van de lichaamstemperatuur.
Indicaties Temperatuurbewaking is geïndiceerd voor gebruik bij patiënten bij wie continue bewaking van de lichaamstemperatuur nodig is.
Contra-indicaties Geen bekend.
Waarschuwingen met betrekking tot temperatuurbewaking WAARSCHUWINGEN KANS OP ONNAUWKEURIGE DRUKMETINGEN MOGELIJK ONJUISTE TEMPERATUURMETINGEN Gebruik van temperatuursondes of kabels die niet zijn goedgekeurd door Physio-Control kan onjuiste prestaties bij de temperatuurbewaking veroorzaken en certificeringen van veiligheidsinstanties ongeldig maken. Gebruik uitsluitend sondes en kabels die in deze gebruiksaanwijzing worden gespecificeerd. MOGELIJK ONJUISTE TEMPERATUURMETINGEN De temperatuursondes van de Measurement Specialties 4400-serie moeten worden gebruikt in combinatie met de adapterkabel die op de Physio-Control-website wordt vermeld. Wanneer connectorkabels van ander fabrikanten worden gebruikt, bestaat de kans dat het toestel niet goed werkt.
GEVAREN VOOR DE GEZONDHEID INFECTIEGEVAAR De temperatuursonde is een wegwerpsonde en is bedoeld voor gebruik bij slechts één patiënt. Temperatuursondes mogen niet worden gereinigd en niet opnieuw worden gebruikt. Voer verontreinigd afval af volgens lokale protocollen. GEVAAR VOOR BEKNELLING Plaats de temperatuursondekabel zorgvuldig om te voorkomen dat de patiënt erin verstrikt of bekneld raakt.
4-66
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
De werking van temperatuurbewaking De temperatuursonde bevat een thermistor die temperatuur omzet in elektrische weerstand. De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator meet de weerstand en zet deze om in graden Celsius of Fahrenheit. De nauwkeurigheid van de sonde is ±0,1°C.
Opmerking: De keuze tussen Celsius en Fahrenheit kan in de setupmodus worden gemaakt. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie. Het temperatuurgebied van het hoofdscherm blijft leeg tot er een temperatuurwaarde tussen 24,8 en 45,2°C wordt gedetecteerd. Wanneer er een temperatuurwaarde binnen dit bereik wordt gedetecteerd, wordt de waarde automatisch weergegeven. Nadat er een geldige lichaamstemperatuur tussen 31 en 41°C is gedetecteerd, bewaakt het toestel de temperatuurwaarde op mogelijke verplaatsing of losraking van de sensor. Als het toestel een temperatuur detecteert die buiten het geldige bereik voor de lichaamstemperatuur valt, wordt het bericht TEMP.: SENSOR CONTROLEREN weergegeven. Tabel 4-9 toont de schermberichten en temperatuurwaarden die voor elk temperatuurbereik worden weergegeven. Tabel 4-9 Temperatuurwaarden en berichten
TEMPERATUUR
BERICHT
WEERGAVE VAN TEMPERATUURWAARDE
Minder dan 24,8°C
TEMP.: SENSOR CONTROLEREN
Streepjes (---)
24,8 tot 30,9°C
TEMP.: SENSOR CONTROLEREN
Actuele temperatuurwaarde
31 tot 41°C
Geen bericht (geldig bereik)
Actuele temperatuurwaarde
41,1 tot 45,2°C
TEMP.: SENSOR CONTROLEREN
Actuele temperatuurwaarde
Meer dan 45,2°C
TEMP.: SENSOR CONTROLEREN
Streepjes (---)
Temperatuursonde losgeraakt
TEMP.: SENSOR CONTROLEREN
Streepjes (---)
Wanneer de temperatuurmonitor wordt ingesteld, wordt er altijd een nauwkeurigheidscontrole uitgevoerd: dit gebeurt periodiek ook tijdens bewaking van de temperatuur. Als de controle van de nauwkeurigheid van de temperatuur mislukt, wordt het bericht TEMP.: NAUWKEURIGHEID BUITEN LIMIETEN weergegeven en is de temperatuurwaarde “XXX”.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-67
Continue temperatuur bewaken
Apparatuur voor temperatuurbewaking De volgende accessoires zijn vereist voor temperatuurbewaking: • Temperatuuradapterkabel. • Measurement Specialties-wegwerptemperatuursonde uit de 4400-serie. U kunt de volgende sondetypen bij de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator gebruiken: – Oesophagaal/rectaal – Foley-katheter – Huid (opmerking: Measurement Specialties-huidtemperatuursonde 4499HD is goedgekeurd voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Measurement Specialtiesonderdeelnummer 4499 niet gebruiken.) Neem contact op met uw Physio-Control-vertegenwoordiger of bekijk de accessoirecatalogus voor de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator op www.physio-control.com voor een overzicht van de accessoires die bestemd zijn voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Lees de bij de sondes en connectorkabel geleverde gebruiksaanwijzing zorgvuldig door voor instructies voor plaatsing van de sensor, gebruiksinstructies, waarschuwingen, waarschuwingsberichten en specificaties.
BELANGRIJK! De bij de Measurement Specialties-temperatuursondes geleverde gebruiksaanwijzing verwijst naar een connectorkabel die niet compatibel is met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Gebruik alleen de adapterkabel die is goedgekeurd voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator.
Procedure voor temperatuurbewaking 1. Sluit de temperatuuradapterkabel aan op de TEMP-poort van de monitor/defibrillator. 2. Sluit de temperatuursonde aan op de temperatuuradapterkabel. 3. Sluit de temperatuursonde op de patiënt aan, zoals wordt beschreven in de gebruiksaanwijzing van de temperatuursonde. Opmerkingen: • Het temperatuurgebied op het scherm wordt pas geactiveerd wanneer de monitor/ defibrillator een temperatuur tussen 24,8 en 45,2°C detecteert. U kunt het gebied voor temperatuurbewaking handmatig activeren door het selectiewiel te gebruiken om het temperatuurgebied op het hoofdscherm te markeren en te selecteren. Selecteer AAN in het menu. • Na plaatsing op de locatie voor patiëntbewaking kan het 3 minuten duren voordat de temperatuursonde gestabiliseerd is.
4-68
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
4. Controleer of de temperatuurmeting wordt weergegeven en stabiel is. 5. Gebruik het standaardlabel TEMP of selecteer een van de door de gebruiker te selecteren labels uit Tabel 4-10. Selecteer het gebied TEMP om het label te wijzigen. Selecteer TEMP in het menu. Selecteer een label in de lijst. Tabel 4-10 TEMP-labels en beschrijvingen
LABEL
BESCHRIJVING
T-oesoph
Oesophagale temperatuur
T-naso
Nasofarangale temperatuur
T-blaas
Blaastemperatuur
T-rectaal
Rectale temperatuur
T-huid
Huidtemperatuur
Reinigen en afvoeren Temperatuursondes zijn wegwerpsondes en bedoeld voor gebruik bij slechts één patiënt. Temperatuursondes mogen niet worden gereinigd en niet opnieuw worden gebruikt. Voer verontreinigd afval af volgens lokale protocollen. Temperatuuradapterkabels zijn herbruikbaar en mogen worden gereinigd. De herbruikbare temperatuurkabel reinigen: 1. Koppel de kabel los van de monitor. 2. Gebruik een schone, zachte, met een kiemdodende oplossing bevochtigde doek om de kabel schoon te wrijven. Zie “Het toestel reinigen” op bladzijde 10-16 voor een overzicht van aanvaardbare reinigingsoplossingen. 3. Laat de kabel goed drogen voordat u deze weer aansluit op de monitor. Zie “Het toestel reinigen” op bladzijde 10-16 voor informatie over het reinigen van het toestel.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-69
Continue temperatuur bewaken
Tips voor het oplossen van problemen Tabel 4-11 Problemen met temperatuurbewaking oplossen
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht SENSOR CONTROLEREN verschijnt
Temperatuurwaarde buiten bereik.
• Verzeker u ervan dat de sonde goed geplaatst is.
Temperatuursonde is losgeraakt of verkeerd geplaatst.
• Verzeker u ervan dat de sonde goed geplaatst is.
Sonde niet aangesloten op kabel of kabel niet aangesloten op toestel.
• Controleer of de sonde en de kabel goed zijn aangesloten.
Kabel of sonde beschadigd.
• Vervang de beschadigde kabel of sonde.
Temperatuursonde is losgeraakt en de waarde is lager dan 31°C.
• Verzeker u ervan dat de sonde goed geplaatst is.
Temperatuursonde is losgeraakt en de waarde is hoger dan 41,0°C.
• Verzeker u ervan dat de sonde goed geplaatst is.
Het bericht TEMP.: NAUWKEURIGHEID BUITEN LIMIETEN wordt weergegeven en de waarde is XXX.
Controle van de nauwkeurigheid van de temperatuur is mislukt.
• Schakel het toestel uit en weer in. • Neem contact op met bevoegd servicepersoneel als het probleem aanhoudt.
XXX verschijnt in plaats van de temperatuurmeting.
Temperatuurmodule is niet gekalibreerd.
• Schakel het toestel uit en weer in. • Neem contact op met bevoegd servicepersoneel als het probleem aanhoudt.
Temperatuurmodule defect.
• Schakel het toestel uit en weer in. • Neem contact op met bevoegd servicepersoneel als het probleem aanhoudt.
Begintemperatuur wordt pas automatisch weergegeven als het toestel een temperatuur tussen 24,8 en 45,2°C detecteert.
• Het kan 3 minuten duren voordat de sonde gestabiliseerd is. • Verzeker u ervan dat de sonde goed geplaatst is.
Temperatuursonde wordt niet gedetecteerd door het toestel.
• Controleer de verbindingen tussen sonde, adapterkabel en toestel. • Verzeker u ervan dat de sensor is goedgekeurd voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. • Neem contact op met bevoegd servicepersoneel.
en de waarde wordt weergegeven als “---”.
Het bericht SENSOR CONTROLEREN verschijnt terwijl de waarde wordt weergegeven.
Temperatuurgebied van het hoofdscherm is leeg.
4-70
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
Trends voor de levenstekenen en ST-segmenten Beoogd gebruik De functie voor trends van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator biedt de mogelijkheid om de metingen voor de levenstekenen (VS) en ST-segmenten van de patiënt over een periode van acht uur grafisch weer te geven en te registreren. De functie voor VS-trends is bedoeld voor gebruik bij patiënten bij wie de vitale functies continu moeten worden bewaakt gedurende een langere periode om veranderingen in de patiëntconditie op te sporen en de reactie van de patiënt op de behandeling te documenteren. Registratie van ST-trends is bedoeld voor gebruik bij patiënten bij wie het vermoeden bestaat van acute ischemische gebeurtenissen zoals instabiele angina, en bij patiënten die worden behandeld voor een acute ischemische gebeurtenis. De ST-segmentmeting wordt geïnitieerd met een 12-leads ECG en wordt afgeleid met behulp van het 12-leads ECG-analyseprogramma van de University of Glasgow.
Waarschuwingen bij VS- en ST-trends WAARSCHUWING ONNAUWKEURIGE INTERPRETATIE VAN DE PATIËNTSTATUS VS- en ST-grafieken zijn hulpmiddelen die ter aanvulling op de beoordeling van de patiënt gebruikt kunnen worden. Artefacten en ruis kunnen verkeerde gegevens opleveren. Zorg zoveel mogelijk voor een artefactvrije bewaking en houd de patiënt voortdurend in de gaten om de juistheid van de monitorgegevens te controleren.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-71
Trends voor de levenstekenen en ST-segmenten
Hoe VS-trends werken Elk actief levensteken kan gedurende 30 minuten en 1, 2, 4 en 8 uur grafisch worden weergegeven. De levenstekenen zijn HR, SpO2, SpCO, SpMet, CO2, temperatuur en RF, en de systolische, diastolische en gemiddelde druk. Elke 30 seconden worden gegevens opgenomen. Als er geen geldige gegevens beschikbaar zijn, wordt in de grafiek een spatie ingevuld. NIBP-waarden worden alleen uitgezet wanneer een NIBP-meting wordt verricht. VS-metingen worden niet gemiddeld of gefilterd. Er worden geen berichten of alarmen weergegeven op basis van de wijzigingen in VS-metingen.
Eerste ETCO2-meting
Meest recente ETCO2-meting
VS-label
Afbeelding 4-15 EtCO2-trendgrafiek
Systolische druk Diastolische druk VS-label
Afbeelding 4-16 Druktrendgrafiek
4-72
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BEWAKING
4
De werking van ST-trends ST-metingen kunnen gedurende 30 minuten en 1, 2, 4 en 8 uur grafisch worden weergegeven. De registratie van ST-trends wordt gestart door het afnemen van het eerste 12-leads ECG van de patiënt. Het ST J-punt (STJ) is het deel van het ST-segment dat wordt gemeten (zie Afbeelding 4-17). De STJ-meting wordt uitgezet in de ST-trendgrafiek (zie Afbeelding 4-18). STJ
Afbeelding 4-17 STJ-meting
Wanneer alle leads van de 12-leads ECG-kabel aan de patiënt zijn bevestigd, worden elke 30 seconden automatisch STJ-metingen verkregen. Als een van de leads los is of de ECG-gegevens teveel ruis bevatten, worden geen ST-metingen gedaan en is de grafiek voor deze tijdsperiode leeg. Als een STJ-meting in een lead met 1 mm (0,1 mV) of meer afwijkt van de initiële meting en de afwijking gedurende 2,5 minuten blijft bestaan, drukt de monitor automatisch nog een 12-leads ECG af. Handmatige verzoeken om 12-leads ECG’s hebben geen invloed op ST-trends of automatisch afdrukken.
De ST-trendgrafiek interpreteren Aan de hand van het eerste 12-leads ECG gaat de monitor na of er STJ-verplaatsingen zijn, negatief of positief, en welke lead de meeste STJ-verplaatsingen bevat. Wanneer AUTO is geselecteerd, wordt de lead met de meeste STJ-verplaatsingen weergegeven in de grafiek. De STJ wordt elke 30 seconden daarna gemeten. Afbeelding 4-18 is een voorbeeld van een ST-trendgrafiek. De verstreken tijd gaat van rechts naar links over het scherm. De meest recente STJ-meting wordt uiterst rechts weergegeven. Steeds wanneer een STJ-meting wordt gedaan, wordt deze vergeleken met de eerste of STJ- of basislijnmeting. De balken vertegenwoordigen de verandering in het STJ ten opzichte van de eerste meting.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-73
Trends voor de levenstekenen en ST-segmenten
Verhoging en dan verlaging in het STJ Lead Huidige STJ
Verandering in STJ
Afbeelding 4-18 ST-trendgrafiek
Deze ST-trendgrafiek geeft een voorstelling van de wijzigingen in het STJ van het eerste 12-leads ECG van een patiënt over een bewakingsperiode van 10 minuten. Het eerste ECG van de patiënt vertoonde geen ST-elevatie in geen enkele lead. De patiënt ontwikkelde vervolgens 3 mm elevatie in lead II. Deze wijziging in ST-elevatie wordt aangeduid met de verticale balkjes en hield ongeveer 5 minuten aan. (Elk verticaal balkje vertegenwoordigt een interval van 30 seconden). Na aanvang van de behandeling nam het ST af tot de huidige STJ-meting van 1,0 maar dit is nog steeds een verhoging ten opzichte van het initiële ECG. De annotatie (1,0/1,0) betekent dat de huidige STJ-meting 1,0 mm is verhoogd en vertegenwoordigt een wijziging van 1,0 mm ten opzichte van het initiële ECG. U kunt de waarde van de STJ-meting van het initiële 12-leads ECG bevestigen door de STJ-wijziging af te trekken van de huidige STJ-meting, bijvoorbeeld 1,0 – 1,0 = 0. U kunt de ST-grafiek van andere leads weergeven.
4-74
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4
BEWAKING Trendgrafieken weergeven en afdrukken De trendgrafiek voor actieve levenstekenen of ST-metingen kan worden weergegeven in kanaal 2 of 3. Het voorbeeld in Afbeelding 4-18 toont de trendgrafiek in kanaal 3. Er kunnen slechts twee trendgrafieken tegelijk worden weergegeven, maar het toestel verzamelt gegevens van alle waarden voor actieve levenstekenen. Trendgrafieken weergeven: 1. Draai het SELECTIEWIEL om kanaal 2 of 3 te markeren. Druk vervolgens op het SELECTIEWIEL om het kanaal te selecteren. Het menu voor het betreffende kanaal verschijnt. 2. Selecteer achtereenvolgens GOLFLIJN en TREND. 3. Selecteer BRON en vervolgens de gewenste VS of VT. 4. De fabrieksinstelling voor SCHAAL en BEREIK is AUTO. Wanneer AUTO wordt gebruikt, werkt de monitor de schaal automatisch bij zodat alle waarden worden weergegeven en alle gegevens vanaf het inschakelen tot nu zichtbaar zijn. Als u de schaal of het bereik wijzigt, zijn bepaalde gegevens mogelijk niet zichtbaar omdat deze buiten de schaal of het bereik vallen. 5. Druk op HOOFDSCHERM. De grafiek voor de geselecteerde VS of ST wordt in het kanaal weergegeven. Opmerking: voordat de ST-trends worden gestart, moet eerst een 12-leads ECG worden verkregen. Het initiële ECG zorgt voor de ST-basislijnmeting en zorgt ervoor dat de functie voor ST-trends wordt gestart. Trendgrafieken afdrukken: 1. Druk op OPTIES. Het menu Opties verschijnt. 2. Draai het SELECTIEWIEL en druk het vervolgens in om AFDRUKKEN te selecteren. 3. Selecteer VERSLAG en kies dan TRENDOVERZ. 4. Selecteer AFDRUKKEN. Het verslag met trendoverzichten bevat grafieken van alle actief bewaakte VS- en ST-trends.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
4-75
Trends voor de levenstekenen en ST-segmenten
Overwegingen bij VS- en ST-bewaking Overweeg het volgende voor de beste resultaten: • De mogelijkheid van de patiënt om mee te werken en ontspannen te blijven. Rusteloze patiënten kunnen fysiologische signalen met ruis produceren. Signalen met ruis kunnen leiden tot onnauwkeurig hoge of lage gegevensmetingen. • De kwaliteit van het fysiologische signaal. Als het ECG significante artefacten bevat, kan de HR verkeerde metingen hebben. 12-leads ECG’s met ruis moeten mogelijk worden genegeerd en er worden geen ST-metingen gedaan. • De verwachte tijdsduur van de bewaking. VS-grafieken van de patiënt die slechts gedurende korte tijd wordt bewaakt (bijvoorbeeld 15 minuten) bieden mogelijk onvoldoende gegevens om geleidelijke veranderingen in de conditie van de patiënt te identificeren. • Het ECG-ritme van de patiënt. Diagnose van ST-geassocieerde ischemie wordt verhinderd door bepaalde ECG-resultaten zoals linker bundeltak block en ventrikelpacing.
4-76
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5
THERAPIE In dit hoofdstuk wordt de therapie van de patiënt beschreven.
Algemene waarschuwingen en waarschuwingsberichten bij therapie . . . . . . . . bladzijde 5-3 Plaatsing van therapie-elektroden en standaardpaddles . . . 5-5 Automatische externe defibrillatie (AED) . . . . . . . . . . . . 5-7 Handmatige defibrillatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-23 Gesynchroniseerde cardioversieprocedure . . . . . . . . . . . 5-29 Non-invasieve pacing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5-34 Procedures voor ECG-bewaking en therapie in de manuele modus bij kinderen . . . . . . . . . . . . . . . . 5-42
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-1
THERAPIE
5
Algemene waarschuwingen en waarschuwingsberichten bij therapie WAARSCHUWINGEN GEVAAR VOOR SCHOKKEN GEVAAR VOOR SCHOKKEN De defibrillator dient een elektrische energiestoot van maximaal 360 joule toe. Wanneer de defibrillator ontlaadt, mogen de oppervlakken van de paddle-elektroden of wegwerp therapie-elektroden niet worden aangeraakt. GEVAAR VOOR SCHOKKEN Indien iemand de patiënt, het bed of geleidend materiaal dat tijdens defibrillatie contact met de patiënt maakt, aanraakt, kan de toegediende energie gedeeltelijk via die persoon worden ontladen. Zorg dat niemand contact maakt met de patiënt, het bed of ander geleidend materiaal voordat de defibrillator wordt ontladen. GEVAAR VOOR SCHOKKEN Ontlaad de defibrillator niet in de buitenlucht. Om een ongewenste lading te verwijderen, moet de energieselectie worden gewijzigd, deactiveer worden geselecteerd of de defibrillator worden uitgezet.
KANS OP BRANDWONDEN EN INEFFECTIEVE ENERGIETOEDIENING KANS OP BRAND, BRANDWONDEN EN INEFFECTIEVE ENERGIETOEDIENING Ontlaad standaardpaddles niet bovenop therapie-elektroden of ECG-elektroden. Zorg dat standaardpaddles (of therapie-elektroden) elkaar, ECG-elektroden, leaddraden, verbandmateriaal, transdermale patches enz. niet aanraken. Dergelijk contact kan elektrische lichtboogvorming en brandwonden op de huid van de patiënt tijdens defibrillatie veroorzaken en kan defibrillatie-energie van de hartspier wegleiden. KANS OP BRANDWONDEN OP DE HUID EN INEFFECTIEVE ENERGIETOEDIENING Bij gebruik van therapie-elektroden die uitgedroogd of beschadigd zijn, kunnen zich tijdens de defibrillatie elektrische lichtboogvorming en brandwonden op de huid van de patiënt voordoen. Gebruik geen therapie-elektroden die meer dan 24 uur uit de folieverpakking zijn verwijderd. Gebruik elektroden niet na de uiterste gebruiksdatum. Verzeker u ervan dat het kleefgedeelte van de elektrode onbeschadigd is. Vervang therapie-elektroden voor volwassenen na 50 schokken of therapie-elektroden voor kinderen na 25 schokken.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-3
Algemene waarschuwingen en waarschuwingsberichten bij therapie
WAARSCHUWINGEN (VERVOLG) KANS OP BRANDWONDEN OP DE HUID Tijdens defibrillatie of pacing kunnen luchtzakken tussen de huid en de therapieelektroden brandwonden op de huid van de patiënt veroorzaken. Breng de therapieelektroden zodanig aan dat de gehele elektrode aan de huid kleeft. Verplaats de elektroden niet wanneer ze eenmaal zijn aangebracht. Als de elektroden toch moeten worden verplaatst, gebruik dan een nieuwe set defibrillatie-elektroden. KANS OP BRANDWONDEN OP DE HUID Elektroden en kabels die niet zijn gespecificeerd voor gebruik met de LIFEPAK 15defibrillator, werken mogelijk niet goed en kunnen brandwonden veroorzaken. Gebruik alleen de elektroden en kabels die zijn gespecificeerd voor gebruik met de LIFEPAK 15-defibrillator.
KANS OP VERKEERDE WERKING VAN HET TOESTEL KANS OP UITSCHAKELING VAN DE DEFIBRILLATOR Vanwege het grote stroomverbruik dat nodig is voor het laden van de defibrillator kan de defibrillator een spanningsniveau bereiken waarbij hij zonder een indicatie Batterij bijna leeg uitgeschakeld wordt. Indien de defibrillator zonder waarschuwing uitgeschakeld wordt of indien er een waarschuwing wordt gegeven dat de batterij vervangen moet worden, moet de batterij onmiddellijk worden vervangen door een andere, volledig opgeladen batterij. KANS OP STORING VAN GEÏMPLANTEERDE ELEKTRISCHE TOESTELLEN Defibrillatie kan storing van geïmplanteerde toestellen veroorzaken. Plaats standaardpaddles of therapie-elektroden zo mogelijk uit de buurt van geïmplanteerde toestellen. Controleer de werking van het geïmplanteerde toestel na defibrillatie.
OPGELET KANS OP APPARAATSCHADE Voordat u deze defibrillator gaat gebruiken, dient u alle niet-defibrillatorbestendige apparatuur los te maken van de patiënt.
5-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
Plaatsing van therapie-elektroden en standaardpaddles De volgende alinea’s beschrijven de voorbereiding van de huid van de patiënt voor de plaatsing van therapie-elektroden en standaardpaddles, alsmede speciale plaatsingssituaties.
De huid van de patiënt voorbereiden Maak de huid van de patiënt klaar: • Verwijder alle kleding van de borst van de patiënt. • Verwijder overtollig borsthaar zo veel mogelijk. Zorg dat u bij gebruik van een scheermes of scheerapparaat geen krasjes of sneden in de huid maakt. Voorkom zo veel mogelijk dat de elektroden op een niet-intacte huid worden geplaatst. • Reinig en droog zo nodig de huid. Eventuele zalf op de borst van de patiënt verwijderen. • Veeg de huid stevig droog met een handdoek of gaasje. Hierdoor wordt de huid enigszins afgeschuurd en worden vet, vuil en andere resten verwijderd zodat de elektroden beter aan de huid zullen kleven. • Gebruik geen alcohol, benzoëtinctuur of deodorant om de huid klaar te maken.
Anterolaterale plaatsing Anterolaterale plaatsing wordt gebruikt voor ECG-bewaking, defibrillatie, gesynchroniseerde cardioversie en non-invasieve pacing. Anterolaterale plaatsing uitvoeren: 1. Plaats ofwel de ♥-therapie-elektrode ofwel de APEX-paddle lateraal van de linkertepel van de patiënt in de midaxillaire lijn, met het midden van de elektrode zo mogelijk in de midaxillaire lijn. Zie Afbeelding 5-1.
Sternum
Anterieur Lateraal
QUIK-COMBO-therapie-elektroden
Apex
Standaardpaddles
Afbeelding 5-1 Anterolaterale plaatsing
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-5
Plaatsing van therapie-elektroden en standaardpaddles
2. Plaats de andere therapie-elektrode of de STERNUM-paddle op de rechterbovenkant van de romp van de patiënt, lateraal ten opzichte van het sternum en onder de clavicula, zoals wordt getoond in Afbeelding 5-1.
Anteroposterieure plaatsing Anteroposterieur is een alternatieve positie voor non-invasieve pacing, handmatige defibrillatie en gesynchroniseerde cardioversie, maar niet voor ECG-bewaking of de AED mode. Het via elektroden in deze positie verkregen ECG-signaal is geen standaardlead. Anteroposterieure plaatsing uitvoeren: 1. Plaats ofwel de ♥ – ofwel de +-therapie-elektrode op het linkerprecordium, zoals getoond in Afbeelding 5-2. De bovenste rand van de elektrode moet zich onder de tepel bevinden. Vermijd, indien mogelijk, plaatsing boven de tepel, het middenrif of het benige uitsteeksel van het sternum. 2. Plaats de andere elektrode achter het hart in de regio infrascapularis, zoals getoond in Afbeelding 5-2. Voor het comfort van de patiënt moet de kabelaansluiting uit de buurt van de ruggengraat worden geplaatst. Plaats de elektrode niet op de benige uitsteeksels van de ruggengraat of scapula.
Anterieur
Posterieur
QUIK-COMBO-therapie-elektroden
Afbeelding 5-2 Anteroposterieure plaatsing
Speciale situaties voor de plaatsing van elektroden of paddles Bij het plaatsen van therapie-elektroden of standaardpaddles dient u rekening te houden met speciale vereisten in de volgende mogelijke situaties.
Gesynchroniseerde cardioversie Alternatieve plaatsingen voor cardioversie van atriumfibrilleren zijn onder meer: a) plaats de ♥-therapie-elektrode op het linkerprecordium en de andere elektrode op de rechter posterieure regio infrascapularis van de patiënt, of b) plaats de ♥-therapie-elektrode rechts van het sternum en de andere elektrode op de linker posterieure regio infrascapularis van de patiënt.
5-6
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
Zwaarlijvige patiënten of patiënten met grote borsten Breng therapie-elektroden of standaardpaddles zo mogelijk op een vlak gebied op de borstkas aan. Indien huidplooien of borstweefsel een goede adhesie voorkomen, kan het nodig zijn huidplooien uit te spreiden om een vlak oppervlak te creëren.
Magere patiënten Volg de contouren van de ribben en ruimtes bij het aanbrengen van de therapie-elektroden op de romp. Hierdoor beperkt u de luchtruimtes of -gaten onder de elektroden en zorgt u voor een goed contact met de huid.
Patiënten met geïmplanteerde toestellen Geïmplanteerde toestellen zoals hartdefibrillatoren, pacemakers of andere apparaten kunnen energie van een schok van een LIFEPAK 15-defibrillator absorberen of door de schok beschadigd raken. Plaats therapie-elektroden of standaardpaddles zo mogelijk in de standaardposities maar uit de buurt van het geïmplanteerde toestel vandaan. Behandel de patiënt net als alle andere patiënten die eerste hulp behoeven. Als defibrillatie niet slaagt, kan het nodig zijn een andere elektrodenplaatsing (anteroposterieur) te proberen.
Automatische externe defibrillatie (AED) Beoogd gebruik Wanneer de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator in de AED mode wordt gebruikt, werkt deze als een halfautomatische defibrillator die een gesproken behandelingsprotocol en ECG-analyse biedt en gebruikmaakt van een gepatenteerd Shock Advisory System™ (SAS, schokadviessysteem). Dit softwarealgoritme analyseert het elektrocardiografische (ECG) ritme van de patiënt en geeft aan of er wel of geen schokbaar ritme wordt gedetecteerd. In de AED mode is interventie van de gebruiker nodig om de patiënt te defibrilleren. De AED mode is bestemd voor gebruik door personeel dat door een arts of medisch directeur gemachtigd is en dat minstens over de volgende vaardigheden en opleiding beschikt: • Reanimatieopleiding • AED-opleiding equivalent aan de door de American Heart Association (AHA) of European Resuscitation Council (ERC) aanbevolen opleiding • Opleiding in het gebruik van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator in de AED mode
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-7
Automatische externe defibrillatie (AED)
Indicaties De AED mode mag uitsluitend worden gebruikt bij patiënten met een hart- en ademhalingsstilstand. De patiënt dient bewusteloos en pulsatieloos te zijn en mag niet normaal ademhalen voordat de defibrillator wordt gebruikt om het ECG-ritme van de patiënt te analyseren. In de AED mode is de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator niet bestemd voor gebruik bij kinderen die jonger zijn dan acht jaar.
Contra-indicaties Geen bekend.
AED-waarschuwingen WAARSCHUWINGEN KANS OP VERKEERDE INTERPRETATIE VAN GEGEVENS MOGELIJK VERKEERDE INTERPRETATIE VAN GEGEVENS Voer geen analyse uit in een bewegend voertuig. Bewegingsartefacten kunnen het ECG-signaal beïnvloeden en leiden tot een verkeerd bericht voor SCHOK of GEEN SCHOK GEADVISEERD. Indien beweging wordt waargenomen, kan dit de analyse vertragen. Stop het voertuig en blijf tijdens de analyse uit de buurt van de patiënt. MOGELIJK VERKEERDE INTERPRETATIE VAN ECG Plaats therapie-elektroden niet in de anteroposterieure positie wanneer deze defibrillator in de AED mode wordt gebruikt. Ten onrechte kan een beslissing worden geadviseerd om een SCHOK of GEEN SCHOK toe te dienen. Het schokadviesalgoritme vereist dat de elektroden in de anterolaterale (lead II) positie worden geplaatst. RISICO VOOR DE VEILIGHEID VAN KINDEREN Deze defibrillator is niet ontworpen of getest om in de AED mode ritmen van kinderen te interpreteren of energie toe te dienen op joule-instellingen die geschikt zijn voor kinderen jonger dan acht jaar.
AED mode Wanneer de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator wordt ingeschakeld, is het toestel ingesteld voor werking in de manuele modus (standaardfabrieksinstelling). Door de setupopties te wijzigen, kan het toestel zodanig worden ingesteld dat het opstart in de AED mode. U kunt de standaardfabrieksinstellingen voor de AED mode terugvinden in Tabel A-5 op bladzijde A-18. De energie-instellingen en andere AED-setupopties kunnen worden gewijzigd volgens het medisch protocol. Raadpleeg voor meer informatie de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel.
5-8
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
In de AED mode wordt het ECG continu weergegeven; toegang tot andere functies zoals OPTIES is in de AED mode echter niet toegestaan. De metronoom voor reanimatie klinkt automatisch tijdens reanimatietijden, maar kan alleen worden onderdrukt en weer ingeschakeld in de AED mode. Zie “CPR-tijd en metronoom” op bladzijde 5-14 voor meer informatie. U kunt het gesproken protocol van de AED mode afsluiten en naar de controlerende adviesmodus of de manuele modus gaan. Zie “Adviesmodusbewaking” op bladzijde 5-18 voor meer informatie over de controlerende adviesmodus. Afhankelijk van de manier waarop de defibrillator is ingesteld, is er rechtstreekse toegang tot de manuele modus, kan er een bevestiging of wachtwoord nodig zijn of is toegang mogelijk niet toegestaan. Het is van belang dat u voorafgaand aan het gebruik door en door vertrouwd bent met de instellingen en werking van de monitor/defibrillator.
AED-procedure De volgende beschrijvingen van AED-commando’s (spraak en tekst) zijn gebaseerd op de standaardfabrieksinstellingen voor de AED mode. De standaardinstellingen zijn conform de richtlijnen van de American Heart Association (AHA) en de European Resucitation Council (ERC) van 2005. Het wijzigen van de setupopties kan tot ander AED-gedrag leiden. De metronoom voor CPR klinkt automatisch tijdens CPR-tijd en kan alleen worden onderdrukt en weer ingeschakeld tijdens de AED mode. Automatische externe defibrillatie uitvoeren: 1. Controleer of de patiënt een hart- en ademhalingsstilstand heeft (de patiënt is buiten bewustzijn, pulsatieloos en haalt niet normaal adem). 2. Druk op AAN. 3. Maak de patiënt klaar voor de plaatsing van de elektroden (zie “De huid van de patiënt voorbereiden” op bladzijde 5-5).
AED mode Bevestig elektroden
De opdracht BEVESTIG ELEKTRODEN wordt gegeven totdat de patiënt aangesloten is op de AED. Plaats de patiënt zo mogelijk op een hard oppervlak uit de buurt van staand water.
4. Sluit de therapie-elektroden aan op de therapiekabel en bevestig de kabelaansluiting op de defibrillator. 5. Breng de therapie-elektroden aan op de borst van de patiënt in de anterolaterale positie (zie “Anterolaterale plaatsing” op bladzijde 5-5).
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-9
Automatische externe defibrillatie (AED)
De melding DRUK OP ANALYSE wordt gegeven wanneer de patiënt correct is aangesloten op de AED.
AED mode
Druk op ANALYSE
6. Druk op de knop ANALYSE om de analyse te starten. Staak de reanimatie.
WAARSCHUWING MOGELIJK VERKEERDE INTERPRETATIE VAN GEGEVENS Verplaats de AED niet tijdens de analyse. Beweging van de AED tijdens de analyse kan het ECG-signaal beïnvloeden en leiden tot een verkeerd bericht voor SCHOK of GEEN SCHOK GEADVISEERD. Raak de patiënt of de AED niet aan tijdens de analyse.
AED mode
De instructie ANALYSEERT NU—HOUD AFSTAND wordt weergegeven. Het SAS analyseert het ECG van de patiënt in circa 6 tot 9 seconden en geeft ofwel het advies SCHOK GEADVISEERD ofwel het advies GEEN SCHOK GEADVISEERD.
Analyseert nu – houd afstand
7. Blijf de berichten op het scherm en de stemprompts volgen die door de AED worden gegeven.
5-10
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5
THERAPIE Schok geadviseerd De volgende instructies worden gegeven wanneer een schok wordt geadviseerd: Als de AED een schokbaar ritme waarneemt, wordt de melding SCHOK GEADVISEERD gegeven. Het laden tot het ingestelde aantal Joules voor Schok 1 begint. Er wordt een laadbalk weergegeven en er klinkt een stijgende toon.
AED mode SCHOK GEADVISEERD! Laden tot 200J 200J
Druk selectiewiel in om te annuleren Wanneer het laden is voltooid, wordt de beschikbare energie weergegeven.
AED mode 200J beschikbaar Druk op SCHOKknop!
Het bericht HOUD AFSTAND, DRUK OP SCHOKKNOP! ( ) wordt weergegeven, gevolgd door een “klaar voor de schok”-toon. Houd iedereen uit de buurt van de patiënt, het bed of apparatuur die op de patiënt is aangesloten.
Druk selectiewiel in om te annuleren AED mode
Druk op (schok) om de energie aan de patiënt toe te dienen. Wanneer er op de knop (schok) wordt gedrukt, wordt het bericht GELEVERDE ENERGIE weergegeven, waarmee wordt aangegeven dat de energieoverdracht is voltooid.
Geleverde energie
AED mode
Opmerking: Als u niet binnen 60 seconden op de knop (schok) drukt, of het SELECTIEWIEL wordt ingedrukt om het laden af te breken, wordt de defibrillator gedeactiveerd en wordt de melding DESACTIVEREN weergegeven.
Desactiveren…
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-11
Automatische externe defibrillatie (AED)
AED mode
Reanimatie beginnen
1:46
AED mode
Nadat er een schok is toegediend, wordt de instructie REANIMATIE BEGINNEN gegeven. Gedurende de bij de setupoptie CPR-TIJD 1 opgegeven tijd worden een bericht en een afteltimer (in min:sec.) weergegeven. Opmerking: Uitsluitend tijdens CPR-intervallen geeft de metronoom voor CPR automatisch hoorbare “tikjes” en beademingsinstructies weer in de verhouding 30:2. Druk op CPR om het geluid van de metronoom uit te schakelen. Druk nogmaals op CPR om het geluid van de metronoom weer in te schakelen. Wanneer de afteltijd voor reanimatie afloopt, wordt de melding DRUK OP ANALYSE gegeven. Deze instructie wordt elke 20 seconden herhaald tot u op ANALYSE drukt.
Druk op ANALYSE
Geen schok geadviseerd De volgende instructies worden gegeven wanneer er geen schok wordt geadviseerd:
AED mode
Als de AED een niet-schokbaar ritme waarneemt, wordt de melding GEEN SCHOK GEADVISEERD gegeven. De defibrillator laadt niet op en er kan geen schok worden toegediend.
Geen schok geadviseerd
AED mode
Reanimatie beginnen
1:46
5-12
Na de melding GEEN SCHOK GEADVISEERD wordt de instructie REANIMATIE BEGINNEN gegeven. Gedurende de bij de setupoptie CPR-TIJD 2 opgegeven tijd worden een bericht en een afteltimer (in min:sec.) weergegeven. Opmerking: Uitsluitend tijdens CPR-intervallen geeft de metronoom voor CPR automatisch hoorbare “tikjes” en beademingsinstructies weer. Druk op CPR om het geluid van de metronoom uit te schakelen. Druk nogmaals op CPR om het geluid van de metronoom weer in te schakelen.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE AED mode
5
Wanneer de afteltijd voor reanimatie afloopt, wordt de melding DRUK OP ANALYSE gegeven. Deze instructie wordt elke 20 seconden herhaald tot u op ANALYSE drukt.
Druk op ANALYSE
De daaropvolgende analysen voor de berichtreeksen SCHOK GEADVISEERD en GEEN SCHOK GEADVISEERD zijn hetzelfde als hierboven beschreven. Het energieniveau voor schok 2, 3 en hoger is afhankelijk van de instelling van het ENERGIEPROTOCOL en de analysebeslissing. Wanneer na een schok de beslissing GEEN SCHOK GEADVISEERD volgt, neemt het energieniveau niet toe voor de volgende schok. Wanneer na een schok de beslissing SCHOK GEADVISEERD volgt, neemt het energieniveau toe voor de volgende schok.
Beweging waargenomen AED mode
Beweging waargenomen! Stop beweging!
Als de AED beweging waarneemt tijdens de ECG-analyse, wordt de melding BEWEGING WAARGENOMEN! STOP BEWEGING! gegeven, gevolgd door een waarschuwingstoon. De analyse wordt onderdrukt totdat de beweging stopt of gedurende maximaal 10 seconden. Nadat de beweging stopt of de 10 seconden zijn verstreken, wordt de analyse voortgezet en voltooid, ook als er nog steeds beweging wordt waargenomen. Zie Tabel 5-1 op bladzijde 5-20 voor mogelijke oorzaken van beweging en suggesties voor oplossingen.
Elektroden of therapiekabel los AED mode Bevestig elektroden
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Indien de therapie-elektroden niet zijn aangesloten, wordt de instructie BEVESTIG ELEKTRODEN gegeven totdat de patiënt is aangesloten.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-13
Automatische externe defibrillatie (AED)
AED mode Aansluitkabel
Indien de therapiekabel niet op de defibrillator is aangesloten, wordt het bericht AANSLUITKABEL weergegeven totdat de kabel is aangesloten.
Schokteller AED mode
De schokteller (x) geeft aan hoeveel schokken er aan de patiënt zijn toegediend. De schokteller wordt weer op nul gezet wanneer de AED langer dan 30 seconden is uitgeschakeld.
CPR-tijd en metronoom AED mode
Reanimatie beginnen
1:46
Tijdens gebruik zal de getoonde CPR-tijd op de afteltimer licht variëren door de metronoom. Als de metronoom voor CPR tijdens gebruik actief is, wordt de CPR-tijd aangepast om CPR-“tikjes” op een compressiecyclus te beëindigen. Hierdoor geeft de CPR-afteltimer een CPR-tijd weer die de geselecteerde seconden in de setupmodus benadert. Zelfs als de metronoom tijdens CPR-tijd uitgeschakeld of stil is, zal de weergegeven CPR-tijd licht afwijken van de ingestelde tijd in de setupmodus. Dit komt doordat de metronoom de “tikjes” en beademingsinstructies op de achtergrond bijhoudt, waardoor de CPR-tijd afloopt met compressies als de metronoom wordt geactiveerd.
5-14
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5
THERAPIE Overschakelen van de AED mode op de manuele modus Vanuit de AED mode kan de manuele modus rechtstreeks worden geopend, kan er een bevestiging of wachtwoord nodig zijn of is toegang mogelijk niet toegestaan. Als u van de AED mode wilt overschakelen op de manuele modus drukt u eenmaal op ENERG. KIEZEN. U kunt ook op PACER of op OPLADEN drukken om van de AED mode naar de manuele modus te gaan.
Opmerking: Als de metronoom actief is (met compressie-“tikjes” en beademingsinstructies) en u schakelt over van de AED mode naar de manuele modus, blijft de metronoom bij het activeren van de manuele modus actief. Afhankelijk van de manier waarop manuele toegang is ingesteld, gaat u als volgt verder naar de manuele modus: • AED/Direct – Geen beperkingen voor toegang tot de manuele modus. • AED/Bevestigd – Er wordt een bevestigingsscherm weergegeven. Selecteer JA om naar de manuele modus te gaan.
Manuele modus Naar manuele modus gaan? Ja
Nee
Selectiewiel indrukken om te bevestigen • AED/Wachtwoord – Er verschijnt een scherm waarop u een wachtwoord moet invullen:
Manuele modus Voer manuele moduswachtwoord in
Draai het SELECTIEWIEL en druk het in om het wachtwoord in te voeren. De code verandert in puntjes om het wachtwoord te beschermen en de defibrillator komt in de manuele modus te staan. U hebt drie pogingen om het juiste wachtwoord in te voeren. Na een mislukte poging wordt het bericht ONJUIST WACHTWOORD – PROBEER OPNIEUW weergegeven. Na drie mislukte pogingen wordt het bericht TOEGANG GEWEIGERD weergegeven en gaat de defibrillator terug naar de AED mode.
• Beperkt – Het bericht MANUELE MODUS AFGEZET wordt weergegeven, er klinkt een waarschuwingstoon en de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator gaat terug naar de AED mode. Het is belangrijk dat alle gebruikers van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator voorafgaand aan het gebruik door en door vertrouwd zijn met de monitor-/defibrillatorinstellingen en de werking ervan.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-15
Automatische externe defibrillatie (AED)
Speciale AED-setupopties De volgende beschrijvingen van AED-commando’s (spraak en tekst) hebben betrekking op speciale setupopties.
Initiële reanimatie – Eerst reanimeren Wanneer de optie INITIËLE REANIMATIE wordt ingesteld op EERST REANIMEREN, krijgt u de instructie REANIMATIE BEGINNEN zodra de AED is ingeschakeld en voordat er een analyse wordt uitgevoerd.
AED mode
De instructie REANIMATIE BEGINNEN wordt gegeven.
Reanimatie beginnen
1:46
AED mode
Reanimatie beginnen
1:46 Als u getuige was van de stilstand, Druk op ANALYSE
Na 3 seconden verschijnt er een afteltimer en wordt de melding ALS U GETUIGE WAS VAN DE STILSTAND, DRUK OP ANALYSE gegeven. Dit geeft u de mogelijkheid om de initiële reanimatie vroegtijdig te beëindigen en direct verder te gaan met analyse. Opmerking: Het besluit om de reanimatie vroegtijdig te beëindigen moet worden gebaseerd op uw protocol en op het feit of u getuige was van de stilstand.
• Als u getuige was van de stilstand, drukt u op ANALYSE. De reanimatieperiode wordt beëindigd en de melding ANALYSEERT NU – HOUD AFSTAND wordt weergegeven. • Als u geen getuige was van de stilstand, dient u reanimatie toe te passen en niet op ANALYSE te drukken. De afteltimer voor initiële reanimatie loopt door gedurende de periode die is opgegeven bij de setupoptie INIT. REANIMATIEDUUR, bijvoorbeeld 90 seconden. Wanneer de initiële CPR-tijd afloopt, wordt de melding DRUK OP ANALYSE gegeven.
Initiële reanimatie – Eerst analyseren Wanneer de optie INITIËLE REANIMATIE wordt ingesteld op EERST ANALYSEREN, wordt u gevraagd een analyse uit te voeren zodra de AED is ingeschakeld. U wordt gevraagd CPR toe te passen zodra de AED de analyse heeft voltooid. Als de elektroden niet op de patiënt zijn aangesloten, wordt de instructie BEVESTIG ELEKTRODEN gegeven voordat u wordt gevraagd een analyse uit te voeren.
5-16
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
Geen schok geadviseerd Als de AED een niet-schokbaar ritme waarneemt, wordt de melding REANIMATIE BEGINNEN gegeven.
AED mode
Gedurende de bij de setupoptie INIT. REANIMATIEDUUR opgegeven tijd worden een bericht en een afteltimer (in min:sec.) weergegeven.
Reanimatie beginnen
1:46 Wanneer de initiële reanimatietijd afloopt, wordt de instructie GEEN SCHOK GEADVISEERD gegeven, gevolgd door DRUK OP ANALYSE. Schok geadviseerd Als de AED een schokbaar ritme waarneemt, wordt de instructie REANIMATIE BEGINNEN gegeven, gevolgd door ALS U GETUIGE WAS VAN DE STILSTAND, DRUK OP ANALYSE.
AED mode
Reanimatie beginnen
1:46
Hiermee krijgt u de mogelijkheid om de initiële reanimatie vroegtijdig te beëindigen en direct verder te gaan met het toedienen van een schok. Opmerking: Het besluit om de reanimatie vroegtijdig te beëindigen moet worden gebaseerd op uw protocol en op het feit of u getuige was van de stilstand.
Als u getuige was van de stilstand, Druk op ANALYSE • Als u getuige was van de stilstand, drukt u op ANALYSE. Hiermee wordt de periode voor initiële reanimatie beëindigd en worden de instructies SCHOK GEADVISEERD en HOUD AFSTAND! DRUK OP SCHOKKNOP! ( ) gegeven. Ga verder conform uw AED-training om de schok toe te dienen. • Als u geen getuige was van de stilstand, dient u reanimatie toe te passen en niet op ANALYSE te drukken om de reanimatie vroegtijdig te beëindigen. De afteltimer voor initiële reanimatie loopt door gedurende de periode die is opgegeven bij de setupoptie INIT. REANIMATIEDUUR, bijvoorbeeld 90 seconden. Tegen het einde van de CPR-tijd laadt de defibrillator zich zonder geluid ter voorbereiding op de schok. CPR gaat door tot er een schok wordt toegediend. Wanneer de initiële reanimatietijd afloopt, worden de instructies SCHOK GEADVISEERD en HOUD AFSTAND! DRUK OP SCHOKKNOP! ( ) gegeven. Ga verder conform uw AED-training om een schok toe te dienen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-17
Automatische externe defibrillatie (AED)
CPR-tijd voor schok Wanneer de tijd voor REANIM. VÓÓR SCHOK op 15 seconden of meer wordt ingesteld, wordt u gevraagd reanimatie te starten zodra er een schokbaar ritme wordt waargenomen, voordat de schok wordt toegediend.
AED mode
Reanimatie beginnen
0:30
Zodra de analyse is voltooid, wordt de instructie REANIMATIE BEGINNEN gegeven. Gedurende de bij de setupoptie REANIM. VÓÓR SCHOK opgegeven tijd wordt een afteltimer (in min:sec.) weergegeven. De defibrillator laadt zich zonder geluid ter voorbereiding op de schok. Wanneer de reanimatietijd afloopt, worden de instructies SCHOK GEADVISEERD en HOUD AFSTAND! DRUK OP SCHOKKNOP! ( ) gegeven. Ga verder conform de AED-training om een schok toe te dienen.
Opmerking: De knop
(schok) is uitgeschakeld gedurende het interval van reanimatie vóór de schok, om te voorkomen dat er per ongeluk schokken worden toegediend terwijl de defibrillator wordt geladen en een eerstehulpverlener reanimatie toepast.
Adviesmodusbewaking Adviesmodusbewaking is een speciale manier om de AED mode in te stellen, die het mogelijk maakt alle bewakingsfuncties te gebruiken zonder dat het gesproken protocol van de AED mode wordt gestart wanneer het toestel wordt ingeschakeld. Het gesproken protocol van de AED mode kan desgewenst worden ingeschakeld door op ANALYSE te drukken. Bovendien kan de toegang tot therapieën in de manuele modus (handmatige defibrillatie, gesynchroniseerde cardioversie of pacing) voor onbevoegde gebruikers worden beperkt. Voordat het toestel na inschakeling in de controlerende adviesmodus staat, moeten bepaalde instelopties worden gewijzigd. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie. Wanneer de monitor is ingesteld voor de controlerende adviesmodus en wordt ingeschakeld, blijft het bericht ADVIESMODUS – CONTROLEREND in het berichtengebied in het hoofdscherm staan. Monitorfunctie zoals NIBP, SpO2 en 12-leads ECG kunnen eveneens worden gebruikt. In het bovenste ECG-diagram (kanaal 1) worden lead II en streepjes weergegeven tenzij of totdat de patiënt is aangesloten op de ECG-kabel. Indien de therapie-elektroden (pads) en de therapiekabel zijn aangesloten op de patiënt, drukt u op AFL om over te schakelen op PADDLES-lead en het ECG weer te geven.
5-18
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
In de controlerende adviesmodus zijn LEAD II en PADDLES-lead de enige ECG-bewakingsleads die zijn toegestaan op kanaal 1. Het continue patiëntsurveillancesysteem (CPSS) is actief en beoordeelt het ECG van de patiënt automatisch. Het CPSS controleert echter alleen op een mogelijk schokbaar ritme. Wanneer er een schokbaar ECG-ritme, zoals ventriculaire fibrillatie, wordt waargenomen, wordt de volgende instructie gegeven: PATIËNT CONTROLEREN. GEEN PULSATIE: DRUK OP ANALYSE. Voordat u op ANALYSE drukt, moet worden bevestigd of de patiënt een hartstilstand heeft. Bewegingsartefacten, een ECG met lage amplitude en andere oorzaken van een slecht ECG-signaal kunnen foutieve CPSS-waarschuwingen veroorzaken. Druk niet op ANALYSE als de patiënt geen hartstilstand heeft. Neem de oorzaak van de foutieve CPSS-waarschuwing weg. Druk op ANALYSE als de patiënt een hartstilstand heeft. Als u op ANALYSE drukt, schakelt de defibrillator over op de AED mode. De defibrillator start het gesproken AED-protocol en analyseert het ECG van de patiënt wanneer de therapie-elektroden op de patiënt worden aangebracht. Zie “Automatische externe defibrillatie (AED)” op bladzijde 5-7 voor meer informatie over het gedrag van de defibrillator in de AED mode.
Opmerking: Het CPSS controleert uitsluitend op schokbare ECG-ritmen. Als het ECG-ritme niet schokbaar is, bijvoorbeeld bij asystolie, worden er geen instructies gegeven. Gebruikers die niet zijn getraind om ECG-ritmen te interpreteren of uitsluitend zijn getraind in het gebruik van de AED mode, dienen bij het gebruik van deze speciale setupfunctie altijd op ANALYSE te drukken om de ECG-analyse en de AED-aanwijzingen te starten. Druk op AFL. om vanuit het gesproken AED-protocol terug te schakelen naar de controlerende adviesmodus. Zie “Overschakelen van de AED mode op de manuele modus” op bladzijde 5-15 voor informatie over het beperken van toegang tot de manuele modus voor onbevoegde gebruikers of bekijk de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-19
Automatische externe defibrillatie (AED)
Tips voor het oplossen van problemen Tabel 5-1 Tips voor het oplossen van problemen bij de AED mode
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht BEVESTIG ELEKTRODEN verschijnt.
De therapie-elektroden zijn niet aangesloten op de therapiekabel.
• Controleer of de elektroden zijn aangesloten.
Elektroden kleven niet naar behoren op de huid van de patiënt.
• Druk de elektroden stevig op de huid van de patiënt. • Reinig, scheer en droog de huid van de patiënt zoals aanbevolen. • Vervang de elektroden.
De elektroden zijn droog, beschadigd of verouderd.
• Breng nieuwe elektroden aan.
Therapiekabel beschadigd.
• Vervang de therapiekabel en voer dagelijks controles uit aan de hand van de controlelijst voor de gebruiker.
Therapiekabel is losgeraakt tijdens het laden.
• Sluit de kabel opnieuw aan en druk nogmaals op OPLADEN.
Therapiekabel beschadigd.
• Vervang de therapiekabel en voer dagelijks controles uit aan de hand van de controlelijst voor de gebruiker.
Beweging van de patiënt.
• Stop reanimatie tijdens analyse. • Wanneer de patiënt manueel wordt beademd, druk op ANALYSE na een volledige uitademing.
Beweging van de patiënt vanwege agonale ademhaling.
• Laat de analyse doorgaan tot deze is voltooid – de analyse wordt niet meer dan 10 seconden onderbroken vanwege bewegingswaarneming.
Elektrische/HF-storing.
• Verplaats handcommunicatietoestellen of andere verdachte toestellen zo mogelijk uit de buurt van de defibrillator.
Beweging van het voertuig.
• Stop het voertuig tijdens de analyse. • Verplaats de patiënt wanneer dit mogelijk is naar een stabiele plaats.
Het bericht AANSLUITKABEL verschijnt.
De berichten BEWEGING WAARGENOMEN en STOP BEWEGING verschijnen tijdens de analyse.
5-20
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
Tabel 5-1 Tips voor het oplossen van problemen bij de AED mode (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht DESACTIVEREN wordt weergegeven (energie gedumpt).
Er is niet binnen 60 seconden nadat de oplading voltooid is, (schok) gedrukt. op de knop
• Laad de defibrillator opnieuw op, indien gewenst.
SELECTIEWIEL ingedrukt.
• Laad de defibrillator opnieuw.
Therapie-elektroden of -kabel los.
• Sluit de elektrode of kabel opnieuw aan.
De volgende analyse na een schok was GEEN SCHOK
• Geen handeling nodig. De defibrillator escaleert geen energie wanneer na een schok de beslissing GEEN SCHOK GEADVISEERD wordt genomen.
Energie niet geëscaleerd.
GEADVISEERD.
De laadtijd tot 360 joule is meer dan 10 seconden.
Batterij is bijna leeg.
• Vervang de batterij door een volledig opgeladen batterij. • Sluit het toestel aan op hulpvoeding met behulp van de goedgekeurde stroomadapter.
De bedrijfstemperatuur is te laag.
• Verplaats de patiënt en het toestel zo nodig naar een warmere omgeving.
De instructie VERVANG BATTERIJ wordt gegeven.
Beide batterijen zijn nagenoeg leeg.
• Vervang onmiddellijk een of beide batterijen. • Sluit het toestel aan op hulpvoeding met behulp van de goedgekeurde stroomadapter.
De stemmeldingen klinken vaag of vervormd.
Batterijvoeding bijna opgebruikt.
• Vervang onmiddellijk een of beide batterijen. • Sluit het toestel aan op hulpvoeding met behulp van de goedgekeurde stroomadapter.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-21
Automatische externe defibrillatie (AED)
Tabel 5-1 Tips voor het oplossen van problemen bij de AED mode (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
De weergegeven reanimatietijd (minuten/ seconden) is anders dan verwacht.
Functie van de metronoom.
• Geen. De metronoom past de reanimatietijd aan om ervoor te zorgen dat de reanimatiecyclus eindigt met borstcompressies. (Zie bladzijde 5-14.)
Onjuiste setupoptie geselecteerd.
• Wijzig de setupoptie CPR-tijd. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator bij het toestel.
Op CPR gedrukt en de metronoom wordt niet geactiveerd.
In AED mode, niet in CPR-interval.
• Wacht op CPR-interval (hoorbare “tikjes”) om de metronoom uit te schakelen of te activeren.
Hoofdscherm is leeg maar de LED AAN brandt.
Het scherm functioneert niet goed.
• Druk op ANALYSE en volg de stemprompts om de patiënt te behandelen.
Het resultaat van de analyse is GEEN SCHOK GEADVISEERD en het ECG geeft een volkomen vlakke, isoëlektrische lijn weer.
De testbelasting is aangesloten op de therapiekabel.
• Verwijder de testbelasting en sluit de therapie-elektroden aan op de kabel.
Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor algemene tips voor het oplossen van problemen.
5-22
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5
THERAPIE
Handmatige defibrillatie De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator biedt de mogelijkheid voor handmatige defibrillatie met QUIKCOMBO-pacing/defibrillatie/ECG-elektroden voor volwassenen en kinderen, standaardpaddles voor volwassenen of paddles voor kinderen. Zie “Opties voor paddle-accessoires” op bladzijde 6-1 voor meer informatie. De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator kan intraoperatieve directe defibrillatie en gesynchroniseerde cardioversie leveren met het internepaddlesaccessoire dat is ontworpen voor gebruik met de LIFEPAK 15-defibrillator. Zie de gebruiksaanwijzing bij de interne paddles.
Beoogd gebruik Bij gebruik in de manuele modus werkt de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator als gelijkstroomdefibrillator die een korte, intense elektriciteitspulsatie aan de hartspier toedient. In de manuele modus is interpretatie van het ECG-ritme door de gebruiker en interactie met het toestel nodig om de patiënt te defibrilleren. Defibrillatie en gesynchroniseerde cardioversie in de manuele modus zijn bestemd voor gebruik door personeel dat door een arts of medisch directeur gemachtigd is en dat minstens over de volgende vaardigheden en opleiding beschikt: • Herkenning en behandeling van aritmieën • Gevorderde reanimatietraining equivalent aan de door de AHA of ERC aanbevolen opleiding • Opleiding in het gebruik van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator Defibrillatie is slechts één aspect van de medische zorg die is vereist voor het reanimeren van een patiënt met een schokbaar ECG-ritme. Afhankelijk van de situatie kunnen de volgende andere ondersteunende maatregelen worden genomen: • Cardiopulmonale reanimatie (CPR) • Toediening van extra zuurstof • Medicatie
Indicaties Handmatige defibrillatie is geïndiceerd voor het beëindigen van bepaalde mogelijk fatale aritmieën, zoals ventriculaire fibrillatie en symptomatische ventriculaire tachycardie. De afgifte van deze energie in de gesynchroniseerde modus is een methode voor het behandelen van atrium fibrilleren, atrium flutter, paroxysmale supraventriculaire tachycardieën en, bij betrekkelijk stabiele patiënten, ventriculaire tachycardieën.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-23
Handmatige defibrillatie
Contra-indicaties Defibrillatie is gecontra-indiceerd bij de behandeling van pulsatieloze elektrische activiteit (PEA) zoals idioventriculaire of ventriculaire escape-ritmen en bij de behandeling van asystolie.
Waarschuwingen met betrekking tot handmatige defibrillatie WAARSCHUWINGEN GEVAAR VOOR SCHOKKEN Geleidende gel (nat of droog) op de paddlehandgreep kan de elektrische energie doen ontladen via de gebruiker tijdens de defibrillatie. Reinig de oppervlakken van de paddle-elektroden, de handgrepen en de opslagplaats grondig na defibrillatie.
KANS OP BRANDWONDEN EN INEFFECTIEVE ENERGIETOEDIENING KANS OP BRAND, BRANDWONDEN EN INEFFECTIEVE ENERGIETOEDIENING Precordiale-leadelektroden en leaddraden kunnen invloed hebben op de plaatsing van standaardpaddles of therapie-elektroden. Verwijder voorafgaand aan de defibrillatie eventuele precordiale-leadelektroden en leaddraden. MOGELIJKE BRANDWONDEN EN INEFFECTIEVE ENERGIETOEDIENING Een gelbaan op de huid tussen de standaardpaddles zorgt ervoor dat de defibrillatorenergie een lichtboog veroorzaakt tussen de paddles en leidt de energie weg van de hartspier. Zorg dat er geen geleidende gelbaan (nat of droog) ontstaat tussen paddlelocaties. KANS OP BRANDWONDEN OP DE HUID VAN DE PATIËNT Tijdens defibrillatie kunnen luchtzakken tussen de huid en de standaardpaddles brandwonden op de huid van de patiënt veroorzaken. Bedek de volledige oppervlakken van de paddle-elektroden met nieuwe geleidende gel en gebruik 11,34 kg druk per paddle tijdens de ontlading. MOGELIJKE SCHADE AAN DE PADDLE EN BRANDWONDEN OP DE HUID VAN DE PATIËNT Als de defibrillator wordt ontladen terwijl de standaardpaddle-oppervlakken kortsluiting maken, kan dit leiden tot putjes of schade aan het oppervlak van de paddle-elektrode. Paddles met putjes of andere beschadigingen kunnen tijdens de defibrillatie brandwonden op de huid van de patiënt veroorzaken. Ontlaad de defibrillator uitsluitend zoals beschreven in deze gebruiksaanwijzing. RISICO OP ONJUISTE TOEDIENING VAN ENERGIE De defibrillator stelt de energie niet automatisch bij wanneer therapie-elektroden voor kinderen of standaardpaddles voor kinderen worden gebruikt. Selecteer handmatig de juiste energie voordat u de patiënt defibrilleert.
5-24
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5
THERAPIE Manuele modus Wanneer de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator wordt ingeschakeld, is het toestel ingesteld voor werking in de manuele modus (standaardfabrieksinstelling). Indien uw protocollen dit vereisen, kan de defibrillator zodanig worden ingesteld dat hij opstart in de AED mode (automatische externe defibrillator). Zie “Overschakelen van de AED mode op de manuele modus” op bladzijde 5-15 voor informatie over het overschakelen van de AED mode op de manuele modus.
Handmatige defibrillatieprocedure Handmatige defibrillatie uitvoeren: 1. Controleer of de patiënt een hart- en ademhalingsstilstand heeft (de patiënt is buiten bewustzijn, pulsatieloos en haalt niet normaal adem). 2. Druk op AAN. 3. Identificeer de elektrode- of paddlelocaties op de patiënt en maak de huid van de patiënt klaar. (Zie “De huid van de patiënt voorbereiden” op bladzijde 5-5.) Gebruik de anterolaterale of de anteroposterieure positie. 4. Sluit de therapie-elektroden aan op de therapiekabel en bevestig de kabelaansluiting op de defibrillator. 5. Breng de therapie-elektroden in anterolaterale of anteroposterieure positie op de patiënt aan. Bij gebruik van standaardpaddles moet er geleidende gel op de paddles worden aangebracht en moeten de paddles in de anterolaterale positie op de borst van de patiënt worden geplaatst. 6. Controleer of het gewenste energieniveau is geselecteerd, of druk op ENERG. KIEZEN of draai het SELECTIEWIEL om het gewenste energieniveau te selecteren. Draai het selectiewiel ENERG. KIEZEN op de (harde) standaardpaddles. 7. Druk op LADEN. Terwijl de defibrillator wordt geladen, verschijnt er een laadbalk en wordt er een belastingsveranderingstoon gegeven, hetgeen het ladingsenergieniveau aangeeft. Wanneer de defibrillator volledig is geladen, wordt op het scherm de beschikbare energie weergegeven. 8. Zorg dat alle personeel, inclusief de gebruiker, uit de buurt van de patiënt, de brancard, het bed en alle op de patiënt aangesloten apparatuur is. 9. Controleer of het ECG-ritme defibrillatie vereist. Bevestig de beschikbare energie. 10.Druk op de knop (schok) op de defibrillator of op de knoppen (schok) op de standaardpaddles om energie te ontladen naar de patiënt. Oefen bij standaardpaddles met beide paddles stevige druk uit op de borst van de patiënt en druk beide paddle-ontlaadknoppen tegelijkertijd in om energie naar de patiënt te ontladen. Bij het gebruik van standaardpaddles wordt de knop (schok) op het voorpaneel van de defibrillator om veiligheidsredenen geblokkeerd.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-25
Handmatige defibrillatie
Opmerking: Druk het SELECTIEWIEL in om te deactiveren (de lading te verwijderen). De defibrillator ontlaadt automatisch als de schokknoppen niet binnen 60 seconden worden ingedrukt of wanneer u de energiekeuze verandert nadat het opladen is begonnen.
Opmerking: Druk op PACER om defibrillatie te onderbreken en pacing te starten. De defibrillator wordt gedeactiveerd als deze is geladen. 11.Begin met reanimeren volgens uw protocol. U kunt op elk moment op CPR drukken om de metronoom te starten. 12.Controleer de patiënt en het ECG-ritme aan het einde van de CPR-periode. Als een extra schok nodig is, herhaal dan de procedure, te beginnen met Stap 6. Een geslaagde reanimatie houdt verband met de tijdsduur tussen de aanvang van een hartritme dat geen bloed circuleert (ventriculaire fibrillatie, pulsatieloze ventriculaire tachycardie) en defibrillatie. De fysiologische toestand van de patiënt kan invloed uitoefenen op de kans van slagen van de defibrillatie. Daarom is het niet-slagen in het reanimeren van een patiënt geen betrouwbare indicatie van de prestatie van de defibrillator. Patiënten vertonen vaak een spierreactie (zoals springen of spiertrekkingen) tijdens een energieoverdracht. De afwezigheid van een dergelijke reactie is geen betrouwbare indicatie van de werkelijke energietoediening of de prestatie van het toestel.
De metronoom voor CPR gebruiken Wanneer bij een hartstilstand CPR is vereist, geeft de metronoom voor CPR hoorbare instructies die de gebruiker helpen CPR toe te passen in het juiste tempo conform de richtlijnen van de American Heart Association en de European Resucitation Council van 2005.
Waarschuwingen van de metronoom voor reanimatie
WAARSCHUWING REANIMATIE TOEGEDIEND WANNEER DIT NIET NODIG IS De geluiden van de metronoom geven geen informatie over de conditie van de patiënt. Daar de status van de patiënt binnen korte tijd kan veranderen, dient de patiënt te allen tijde te worden beoordeeld. Voer geen CPR uit op een patiënt die reageert of normaal ademt.
Opmerking: De metronoom voor CPR is een hulpmiddel voor het aanhouden van het juiste tempo tijdens CPR. Beoordeel de patiënt voortdurend en pas alleen CPR toe wanneer dit vereist is. Pas CPR toe volgens uw training en protocollen.
5-26
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
Werking van de metronoom voor CPR De metronoom geeft hoorbare “tikjes” in een tempo van 100/minuut om de hulpverlener te helpen bij het uitvoeren van borstcompressies. De metronoom geeft tevens hoorbare beademingsinstructies (ofwel een toon of het commando “Beadem”) om de hulpverlener aan te geven wanneer de beademingen moeten worden uitgevoerd. De metronoom instrueert de hulpverlener CPR uit te voeren in de geselecteerde verhouding voor compressies en beademingen (C:V).
Overwegingen in verband met leeftijd en luchtweg De standaard C:V-verhouding voor de metronoom (in zowel de AED- als de manuele modus) is Volw. – niet geïntubeerd (30:2) omdat de meeste patiënten met een hartstilstand volwassenen zijn waarbij de luchtweg in eerste instantie niet veilig gesteld is. In de manuele modus kan de gebruiker de meest geschikte C:V-verhouding selecteren op basis van de leeftijd van de patiënt en de huidige status van de luchtweg. De keuze voor de leeftijd en luchtweg bepaalt de C:V-verhouding van het metronoomgeluid. De standaard C:V-verhoudingen worden weergegeven in Tabel 5-2. Tabel 5-2 Standaard C:V-verhoudingen voor leeftijd-luchtweg in manuele modus
LEEFTIJD-LUCHTWEG
C:V-VERHOUDING
Volw. – niet geïntubeerd*
30:2
Volw. – geïntubeerd**
10:1
Jongere – niet ge-intubeerd***
15:2
Jongere – ge-intubeerd
10:1
* Niet geïntubeerd = geen kunstmatige luchtweg aangebracht **Geïntubeerd = Kunstmatige luchtweg aangebracht ***Jongere = Kind van vóór de pubertijd
Opmerking: De selecties voor de verhouding voor compressies en beademingen kan worden ingesteld volgens de plaatselijke medische protocollen. Raadpleeg voor meer informatie de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-27
Handmatige defibrillatie
De metronoom in- en uitschakelen De metronoom voor CPR activeren in de manuele modus:
Metronoom voor CPR Volw. – niet geïntubeerd Volw. – geïntubeerd Jongere – niet ge-intubeerd Jongere – ge-intubeerd Metronoom stoppen
CPR: Volw. – niet geïntubeerd 30:2
1. Druk op CPR. Het menu van de metronoom voor CPR wordt weergegeven en de metronoom wordt geactiveerd met de standaardinstelling Volw. – niet geïntubeerd. 2. Gebruik het SELECTIEWIEL om de gewenste instelling voor leeftijd en luchtweg te markeren en te selecteren.
Wanneer de metronoom is ingeschakeld, wordt in het berichtengebied een melding weergegeven van de huidige selectie voor leeftijd en luchtweg.
Opmerking: Als het VF/VT-alarm is ingeschakeld, wordt dit gepauzeerd wanneer de metronoom actief is om valse VF/VT-alarmen te voorkomen. Indien andere alarmen voor levenstekenen worden geactiveerd wanneer de metronoom is ingeschakeld, worden alleen de visuele indicaties weergegeven. De alarmtoon wordt echter onderdrukt totdat de metronoom wordt uitgeschakeld. De metronoom geeft voortdurend “tikjes” en beademingsinstructies totdat hij wordt uitgeschakeld. De metronoom kan worden gestopt door de optie METRONOOM STOPPEN te selecteren in het menu Metronoom voor CPR. Wanneer de metronoom voor CPR AAN of UIT wordt gezet en wanneer de instelling voor leeftijd en luchtweg wordt gewijzigd, wordt er een actie geregistreerd in het CODE SUMMARY-actielogboek. Druk op OPTIES om het volume van de metronoom aan te passen, selecteer ALARMVOLUME en wijzig het VOLUME.
Opmerking: Als alle keuzes voor de leeftijd en luchtweg worden ingesteld op dezelfde C:V-verhouding (opties Volw. – niet geïntubeerd, Volw. – geïntubeerd, Jongere – niet geïntubeerd en Jongere – geïntubeerd bijvoorbeeld allemaal ingesteld op 10:1), geeft de metronoom voor CPR altijd “tikjes” en beademingsinstructies in de ingestelde verhouding voor zowel de AED mode als de manuele modus. In deze situatie verschijnt het menu Metronoom voor CPR niet als u op CPR drukt tijdens het gebruik. Met de knop CPR wordt de metronoom alleen in- en uitgeschakeld in de vaste C:V-verhouding.
5-28
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5
THERAPIE
Gesynchroniseerde cardioversieprocedure De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator kan zodanig worden ingesteld dat deze nadat een schok is toegediend in de sync-mode blijft of teruggaat naar de asynchrone modus. In de standaardfabrieksinstelling gaat het toestel na een schok terug naar de async-mode. Het is belangrijk dat u weet hoe uw defibrillator is ingesteld. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie over het wijzigen van setupopties. Gesynchroniseerde cardioversieprocedure uitvoeren: 1. Druk op AAN. 2. Sluit de ECG-patiëntkabel en de ECG-elektroden aan zoals eerder beschreven (zie “ECG-bewaking” op bladzijde 4-3). Wanneer standaardpaddles worden gebruikt voor cardioversie moeten de ECG-elektroden en -kabel worden gebruikt voor bewaking van het ECG. 3. Selecteer Lead II of de lead met de grootste amplitude van het QRS-complex (positief of negatief).
Opmerking: Om het ECG met therapie-elektroden te bewaken, plaatst u de elektroden in de anterolaterale positie en selecteert u de PADDLES-lead.
WAARSCHUWING MOGELIJKE LETALE ARITMIE Onjuiste synchronisatie kan leiden tot ventriculaire fibrillatie. Gebruik GEEN ECG van een andere monitor (slaving) om de ontlading van de monitor/defibrillator te synchroniseren. Bewaak het ECG van de patiënt altijd direct via de ECG-kabel of therapiekabel van de defibrillator. Bevestig de juiste plaatsing van de waarnemingsmarkering op het ECG.
4. Druk op SYNC. Wanneer Sync actief is, wordt de melding SYNC-MODE weergegeven in het berichtgebied.
Opmerking: Druk nogmaals op SYNC om de sync-mode uit te schakelen. 5. Let op het ECG-ritme. Controleer of er vlakbij het midden van elk QRS-complex een driehoekige waarnemingsmarkering ( ) verschijnt. Indien de waarnemingsmarkeringen niet verschijnen of op de verkeerde plaats worden weergegeven (bijvoorbeeld op de T-top), past u de ECG-GROOTTE aan of selecteert u een andere lead. (Het is normaal dat de plaats van de waarnemingsmarkering enigszins varieert bij elk QRS-complex.) 6. Sluit de therapie-elektroden aan op de therapiekabel en bevestig de kabelaansluiting op de defibrillator.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-29
Gesynchroniseerde cardioversieprocedure
7. Maak de huid van de patiënt klaar en breng de therapie-elektroden op de borst van de patiënt aan in de anterolaterale positie. (Zie “Plaatsing van therapie-elektroden en standaardpaddles” op bladzijde 5-5.) Bij gebruik van standaardpaddles moet er geleidende gel op de paddles worden aangebracht en moeten de paddles op de borst van de patiënt worden geplaatst. 8. Druk op ENERG. KIEZEN of draai het SELECTIEWIEL om het gewenste energieniveau te selecteren. Draai het selectiewiel ENERG. KIEZEN op de (harde) standaardpaddles. 9. Druk op OPLADEN. Terwijl de defibrillator wordt geladen, verschijnt er een laadbalk en wordt er een belastingsveranderingstoon gegeven, hetgeen het ladingsenergieniveau aangeeft. Wanneer de defibrillator volledig is geladen, wordt op het scherm de beschikbare energie weergegeven. 10.Zorg dat al het personeel, inclusief de gebruiker, uit de buurt van de patiënt, het bed, de brancard en alle op de patiënt aangesloten apparatuur blijft. 11.Bevestig het ECG-ritme. Bevestig de beschikbare energie. 12.Houd de knop (schok) op de defibrillator ingedrukt tot het bericht GELEVERDE ENERGIE wordt weergegeven op het scherm. Houd voor standaardpaddles beide knoppen (schok) op de paddles tegelijkertijd ingedrukt totdat het bericht GELEVERDE ENERGIE op het scherm wordt weergegeven. Laat de knoppen los. Bij het gebruik van standaardpaddles wordt de knop (schok) op het voorpaneel van de defibrillator om veiligheidsredenen geblokkeerd.
Opmerking: Druk het SELECTIEWIEL in om te deactiveren (een lading te verwijderen). De defibrillator ontlaadt automatisch als de schokknoppen niet binnen 60 seconden worden ingedrukt of wanneer u de energiekeuze verandert nadat het laden is begonnen. 13.Let op de patiënt en op het ECG-ritme. Herhaal de procedure zo nodig vanaf Stap 4.
5-30
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
Tips voor het oplossen van problemen Tabel 5-3 Tips voor het oplossen van problemen bij defibrillatie en gesynchroniseerde cardioversie
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
De laadtijd tot 360 joule is meer dan 10 seconden.
Batterij bijna leeg.
• Vervang de batterij door een volledig opgeladen batterij.
De bedrijfstemperatuur is te laag.
• Verplaats de patiënt en het toestel zo nodig naar een warmere omgeving.
Het toestel staat in de sync-mode en er worden geen QRS-complexen waargenomen.
• Stel de ECG-grootte in op optimale waarneming van QRS of schakel SYNC als het ritme VF-VT is.
SYNC per ongeluk ingedrukt en het ritme is VF/VT.
• Druk op SYNC om synchronisatie uit te schakelen. • Druk op de (schok)knoppen.
Het toestel staat in de sync-mode en de knoppen (schok) worden niet ingedrukt gehouden tot de volgende waargenomen QRS.
• Houd de knoppen (schok) ingedrukt totdat er een ontlading plaatsvindt of tot het volgende waargenomen QRS en het bericht GELEVERDE ENERGIE wordt weergegeven.
schokknoppen ingedrukt voordat de volle lading is bereikt.
• Wacht op een toon en een bericht dat een volledige lading aangeeft.
Standaardpaddles aangesloten (schok) op het en de knop voorpaneel van de defibrillator ingedrukt.
• Druk tegelijkertijd op de schokknoppen op de standaardpaddles om energie te ontladen.
Er zijn zestig seconden verstreken voordat op de schokknoppen is gedrukt na een volledige lading. Energie was intern verwijderd.
• Druk binnen 60 seconden na volledige oplading op de knoppen (schok).
De energieselectie is veranderd.
• Druk nogmaals op OPLADEN.
Therapiekabel is losgeraakt tijdens het laden.
• Sluit de kabel opnieuw aan en druk nogmaals op OPLADEN.
Therapiekabel beschadigd.
• Vervang de therapiekabel en voer dagelijks controles uit aan de hand van de controlelijst voor de gebruiker.
De energie wordt niet aan de patiënt toegediend wanneer de knoppen (schok) worden ingedrukt.
Het bericht AANSLUITKABEL verschijnt.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-31
Gesynchroniseerde cardioversieprocedure
Tabel 5-3 Tips voor het oplossen van problemen bij defibrillatie en gesynchroniseerde cardioversie (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht ENERGIESTORING wordt weergegeven (geselecteerde en beschikbare energie).
Defibrillator buiten kalibrering.
• Poging tot energieoverdracht. • Neem contact op met een bevoegde servicemonteur.
Het bericht DESACTIVEREN wordt weergegeven.
Er is niet binnen 60 seconden nadat de oplading voltooid is, (schok) gedrukt. op de knop
• Laad de defibrillator opnieuw, indien gewenst.
Energie geselecteerd nadat de lading is voltooid.
• Laad de defibrillator opnieuw op.
SELECTIEWIEL ingedrukt.
• Laad de defibrillator opnieuw.
PACER is ingedrukt.
• Laad het toestel desgewenst opnieuw of doe niets als pacing gewenst is.
Therapie-elektroden of -kabel los.
• Sluit de elektrode of kabel opnieuw aan.
Energie niet automatisch geëscaleerd conform energieprotocol.
ENERG. KIEZEN ingedrukt
• Blijf handmatig de energie selecteren voor het behandelen van de patiënt. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator bij het toestel voor informatie over het energieprotocol.
SYNC-mode kan niet worden geactiveerd.
PACER is ingeschakeld. Pacing
De patiënt “sprong” niet (geen spierreactie) tijdens de ontlading van de defibrillator.
5-32
en automatische protocol uitgeschakeld.
en Sync zijn afzonderlijke functies die niet tegelijkertijd mogen worden gebruikt.
• Staak het gebruik van pacing, indien dit voor de patiënt van toepassing is, en druk op SYNC.
ECG-elektroden niet aangesloten op de patiënt en standaardpaddles aangesloten op de defibrillator.
• Sluit de ECG-elektroden aan op de patiënt.
De spierreactie van de patiënt is variabel en hangt af van de conditie van de patiënt. Geen zichtbare reactie op defibrillatie houdt niet noodzakelijk in dat er geen ontlading heeft plaatsgevonden.
• Geen handeling nodig.
De testbelasting is aangesloten op de therapiekabel.
• Verwijder de testbelasting en sluit de therapie-elektroden aan op de kabel.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
Tabel 5-3 Tips voor het oplossen van problemen bij defibrillatie en gesynchroniseerde cardioversie (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht ABNORMALE ENERGIETOEVOER wordt
Ontlading naar de open lucht met standaardpaddles.
• Druk de paddles tijdens het ontladen stevig op de borst van de patiënt.
Standaardpaddles tegen elkaar geplaatst wanneer op de knop (schok) wordt gedrukt.
• Voer testontladingen uit volgens de controlelijst voor de gebruiker. • Zie “Waarschuwingen met betrekking tot handmatige defibrillatie” op bladzijde 5-24.
Impedantie van patiënt buiten bereik.
• Verhoog de energie of herhaal de schokken voor zover nodig is. • Overweeg wegwerptherapieelektroden te vervangen door nieuwe.
Interne fout opgetreden.
• Schok herhalen. • Voer CPR uit en haal zo nodig een andere defibrillator.
De therapie-elektroden zijn niet aangesloten op de therapiekabel.
• Controleer of de elektroden zijn aangesloten.
Elektroden kleven niet naar behoren op de huid van de patiënt.
• Druk de elektroden stevig op de huid van de patiënt. • Reinig, scheer en droog de huid van de patiënt zoals aanbevolen. • Breng nieuwe elektroden aan.
De elektroden zijn droog, beschadigd of verouderd.
• Breng nieuwe elektroden aan.
Therapiekabel beschadigd.
• Vervang de therapiekabel en voer dagelijks controles uit aan de hand van de controlelijst voor de gebruiker.
Beide batterijen zijn nagenoeg leeg.
• Vervang onmiddellijk een of beide batterijen. • Sluit het toestel aan op hulpvoeding met behulp van de goedgekeurde stroomadapter.
weergegeven en Schok XJ abnormaal wordt geannoteerd op de print.
Het bericht BEVESTIG ELEKTRODEN verschijnt.
De instructie VERVANG BATTERIJ wordt gegeven.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-33
Non-invasieve pacing
Tabel 5-3 Tips voor het oplossen van problemen bij defibrillatie en gesynchroniseerde cardioversie (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
De weergegeven reanimatietijd (minuten/ seconden) is anders dan verwacht.
Metronoom is ingeschakeld.
• Geen. De metronoom past de CPR-tijd aan om ervoor te zorgen dat de CPR-cyclus eindigt met borstcompressies.
Onjuiste setupoptie geselecteerd.
• Wijzig de setupoptie CPR-tijd. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator bij het toestel.
Het scherm functioneert niet goed.
• Druk de ECG-strook af om het ritme en andere actieve levenstekenen te beoordelen. • Druk zo nodig op ANALYSE en gebruik de AED mode.
Hoofdscherm is leeg maar de LED AAN brandt.
Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor algemene tips voor het oplossen van problemen.
Non-invasieve pacing De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator biedt non-invasieve pacing met QUIK-COMBO-pacing/ defibrillatie/ECG-elektroden voor volwassenen of kinderen. Zie Hoofdstuk 6, “Opties voor paddleaccessoires” voor meer informatie.
Beoogd gebruik Een non-invasieve pacemaker is een toestel dat het hart een elektrische stimulus toedient, wat hartdepolarisatie en myocardcontractie veroorzaakt. De energie wordt toegediend door middel van grote zelfklevende elektroden die op de borst zijn geplaatst. Naast non-invasieve pacing kunnen andere ondersteunende maatregelen noodzakelijk zijn. Non-invasieve pacing is bestemd voor gebruik door personeel dat door een arts of medisch directeur gemachtigd is en dat minstens over de volgende vaardigheden en opleiding beschikt: • Herkenning en behandeling van aritmieën • Gevorderde reanimatietraining equivalent aan de door de AHA of ERC aanbevolen opleiding • Opleiding in het gebruik van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-34
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
Indicaties Non-invasieve pacing is geïndiceerd voor patiënten met pulsatie en symptomatische bradycardie.
Contra-indicaties Non-invasieve pacing is gecontra-indiceerd voor de behandeling van ventriculaire fibrillatie en asystolie.
Waarschuwingen met betrekking tot non-invasieve pacing WAARSCHUWING MOGELIJK ONVERMOGEN OM PACING UIT TE VOEREN Het gebruik van combinatietherapie-elektroden van andere fabrikanten met dit toestel kan leiden tot een vermindering van de doeltreffendheid van pacing of het onvermogen pacing te verrichten, vanwege onaanvaardbaar hoge impedantieniveaus. Bovendien kunnen de veiligheidscertificeringen ongeldig worden. Gebruik uitsluitend de therapieelektroden die in deze gebruiksaanwijzing zijn opgegeven.
Demand en non-demand pacing. De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator kan worden gebruikt voor demand of non-demand pacing (asynchrone pacing of pacing met “vaste frequentie”). De demand modus wordt gebruikt voor de meeste patiënten. In de demand modus verhindert de LIFEPAK 15-pacemaker pacingoutput wanneer de eigen slagen van de patiënt worden waargenomen (intrinsieke QRS’en). In de demand modus genereert de pacemaker asynchroon pacingpulsaties als de ECG-GROOTTE te laag is ingesteld om de slagen van de patiënt waar te nemen of als een ECG-lead losraakt zodat er geen ECG-ritme aanwezig is. Dit houdt in dat de pacemaker pacingpulsaties voortbrengt op de geselecteerde frequentie, ongeacht het ECG-ritme van de patiënt. De non-demand modus kan worden geselecteerd als ruis of artefacten een juiste waarneming van QRS-complexen verhinderen. Druk op OPTIES om de non-demand modus te openen. Zie “Opties” op bladzijde 3-24 voor meer informatie.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-35
Non-invasieve pacing
Procedure voor non-invasieve pacing ECG-bewaking tijdens pacing wordt verricht met de ECG-elektroden en de patiënten-ECG-kabel. Therapie-elektroden kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt om het ECG-ritme te bewaken en pacingstroom te leveren. Breng de QUIK-COMBO-therapie-elektroden aan op de juiste plaatsen. Indien de elektroden op de verkeerde plaats worden aangebracht, kan dit een verschil in de stimulatiedrempel uitmaken. Als de elektroden bijvoorbeeld verkeerd om worden geplaatst, is wellicht meer pacingstroom nodig om hetzelfde effect te bereiken.
WAARSCHUWING MOGELIJKE ONDERBREKING VAN DE THERAPIE Observeer de patiënt continu terwijl de pacemaker in gebruik is. De reactie van de patiënt op de pacingtherapie (bijvoorbeeld de stimulatiedrempel) kan na verloop van tijd veranderen.
Non-invasieve pacing uitvoeren: 1. Druk op AAN. 2. Sluit de patiënten-ECG-kabel aan, breng de ECG-elektroden op de ECG-kabel en de patiënt aan en selecteer Lead I, II of III. Om het beste bewakingssignaal te verkrijgen moet gezorgd worden dat er voldoende ruimte is tussen de ECG-elektroden en de therapie-elektroden. 3. Identificeer de locaties van de QUIK-COMBO-therapie-elektroden op de patiënt. Gebruik de anterolaterale of de anteroposterieure positie en maak de huid van de patiënt klaar. (Zie “Plaatsing van therapie-elektroden en standaardpaddles” op bladzijde 5-5.) 4. Breng de therapie-elektroden aan op de huid van de patiënt. 5. Sluit de therapie-elektroden op de therapiekabel aan. 6. Druk op PACER.
WAARSCHUWING MOGELIJK NIET-EFFECTIEVE PACING De ECG-grootte moet zodanig worden aangepast dat de eigen slagen van de patiënt worden gedetecteerd. Indien de ECG-grootte te hoog of te laag wordt ingesteld, bestaat de mogelijkheid dat pacingpulsaties niet worden toegediend wanneer dat nodig is. Stel de ECG-grootte zodanig in dat de waarnemingsmarkeringen op de QRS-complexen van de patiënt worden geplaatst.
5-36
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
7. Let op het ECG-ritme. Controleer of er vlakbij het midden van elk QRS-complex een driehoekige waarnemingsmarkering ( ) verschijnt. Indien de waarnemingsmarkeringen niet verschijnen of op de verkeerde plaats worden weergegeven (bijvoorbeeld op de T-top), past u de ECG-GROOTTE aan of selecteert u een andere lead. (De plaats van de waarnemingsmarkering kan bij elk QRS-complex enigszins variëren.) 8. Druk op FREQU of draai het SELECTIEWIEL om de gewenste pacingfrequentie te selecteren. 9. Druk op STROOM of draai het SELECTIEWIEL om de stroom te verhogen totdat elektrische capture plaatsvindt. Elektrische capture wordt aangeduid door een wijd QRS-complex en een T-top na de pacingmarkering. Voor elke pacingprikkel die wordt toegediend, verschijnt een positieve pacingmarkering op de ECG-golflijn.
Opmerking: Tijdens non-invasieve pacing worden op het hoofdscherm streepjes (---), niet de hartfrequentie, weergegeven en zijn de alarmen voor hartfrequentie uitgeschakeld. 10.Palpeer de pulsatie van de patiënt of controleer de bloeddruk om te beoordelen of zich mechanische capture heeft voorgedaan. Indien de patiënt ongemak vertoont, kan sedatie of analgesie worden overwogen.
Opmerking: Om de frequentie of de stroom tijdens pacing te veranderen, drukt u op FREQU of STROOM. De knoppen FREQU en STROOM maken wijzigingen mogelijk in stappen van 10; met het SELECTIEWIEL kunnen wijzigingen worden doorgevoerd in stappen van 5.
Opmerking: Om pacing te onderbreken en het intrinsieke ritme van de patiënt te bekijken, houdt u PAUZE ingedrukt. Hierdoor stimuleert de pacer op 25% van de ingestelde frequentie. Laat PAUZE los om verder te gaan met pacing op de ingestelde frequentie. 11.Om pacing te stoppen, vermindert u de stroom tot nul of drukt u op PACER.
Opmerking: Druk op OPLADEN om te defibrilleren en non-invasieve pacing te staken. Pacing houdt automatisch op. Ga verder met defibrillatie. De fysiologische conditie van de patiënt kan invloed hebben op het vermoedelijke slagen van de pacing of op de spieractiviteit van het skelet. Het niet-slagen in het reanimeren van een patiënt is geen betrouwbare indicatie van de prestatie van de pacemaker. De spierreactie van de patiënt op pacing is eveneens geen betrouwbare indicatie van de afgegeven energie.
WAARSCHUWING KANS OP BRANDWONDEN OP DE HUID VAN DE PATIËNT Langdurige non-invasieve pacing kan irritatie en brandwonden op de huid van de patiënt veroorzaken, vooral bij hogere pacingstroomniveaus. Staak de non-invasieve pacing als de huid verbrandt en een andere pacingmethode beschikbaar is. Zie “QUIK-COMBO-therapie-elektroden” op bladzijde 6-3 voor aanvullende informatie over therapie-elektroden.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-37
Non-invasieve pacing
Als de monitor tijdens pacing ECG-LEADS LOS waarneemt, wordt de pacing automatisch overgeschakeld op non-demand en wordt deze voortgezet met een vaste frequentie totdat de ECG-lead opnieuw wordt aangesloten. Tijdens non-demand pacing dient de pacemaker pulsaties toe op de ingestelde pacingfrequentie, ongeacht de intrinsieke hartslagen die de patiënt kan hebben. De monitor blijft de pacingfrequentie (ppm) en de stroom (mA) weergeven. Om weer verder te gaan met Demand Pacing, sluit u de ECG-lead weer aan. Bewaak de patiënt tijdens pacing te allen tijde visueel: vertrouw niet op de waarschuwing ECG-LEADS LOS om veranderingen in de pacingfunctie waar te nemen. Controleer regelmatig op de juiste ECG-sensing, toediening van pacingpulsaties, elektrische capture en mechanische capture. Als de pacingelektroden losraken tijdens pacing, ziet u de berichten BEVESTIG ELEKTRODEN en PACING GESTOPT en hoort u een alarmsignaal. De pacingfrequentie wordt in stand gehouden en de stroom wordt op 0 mA teruggezet. Wanneer de pacingelektroden opnieuw worden aangesloten, wordt het alarmsignaal stilgelegd en verdwijnt het bericht BEVESTIG ELEKTRODEN. De stroom blijft op 0 mA totdat u de stroom handmatig verhoogt. Schakel de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator uit, pacing moet worden gestopt. Indien op de knop AAN wordt gedrukt wanneer PACER actief is, klinkt er een waarschuwingstoon en wordt het bericht PACING WORDT UITGEVOERD weergegeven.
Tips voor het oplossen van problemen Tabel 5-4 Tips voor het oplossen van problemen bij non-invasieve pacing
5-38
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het toestel werkt niet wanneer op PACER wordt gedrukt.
Stroom af.
• Controleer of de voeding AAN is.
Batterij bijna leeg.
• Vervang de batterij door een volledig opgeladen batterij.
De LED PACER brandt, maar de STROOM (mA) neemt niet toe.
Therapie-elektroden los.
• Controleer of er een bericht wordt weergegeven. • Inspecteer de aansluitingen van de therapiekabel en de elektroden.
De LED PACER brandt, de STROOM (mA) >0, maar pacingmarkeringen zijn afwezig (geen pacing).
Pacingfrequentie lager ingesteld dan de intrinsieke frequentie van de patiënt.
• Verhoog de PPM.
Oversensing van de pacer (ECG-artefact, ECG-grootte te hoog).
• Zorg voor een schoon ECG; verlaag de ECG-grootte. • Selecteer non-demand pacing.
Het monitorscherm laat vervorming zien tijdens pacing.
ECG-elektroden niet optimaal geplaatst ten opzichte van de pacingelektroden.
• Verplaats de elektroden uit de buurt van de pacingelektroden. • Selecteer een andere lead (I, II of III).
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
Tabel 5-4 Tips voor het oplossen van problemen bij non-invasieve pacing (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Pacing stopt spontaan.
PACER is uitgedrukt.
• Druk op PACER en verhoog de stroom.
Interne fout waargenomen. Servicebericht geeft een interne fout aan.
• Let op het servicewaarschuwingslampje. • Zet de voeding uit en weer aan en start pacing nogmaals. • Laat service verrichten door een bevoegd servicemonteur.
Therapie-elektrode los.
• Controleer of er een bericht wordt weergegeven. Controleer de aansluitingen van de pacingkabel en de elektroden.
OPLADEN is ingedrukt.
• Druk op PACER en verhoog de stroom indien pacing gewenst is. Ga anders verder met defibrillatie.
HF-storing.
• Verplaats de radioapparatuur uit de buurt van de pacemaker.
De hartfrequentie van de patiënt kan hoger zijn dan de ppm van de non-invasieve pacer.
• Geen handeling nodig.
De testbelasting is aangesloten op de therapiekabel.
• Verwijder de testbelasting en sluit de therapie-elektroden aan op de kabel.
De spierreactie van de patiënt is variabel en hangt af van de conditie van de patiënt. De spierreactie van de patiënt op pacing is geen betrouwbare indicatie van de afgegeven energie.
• Geen handeling nodig.
Capture vindt niet plaats bij de pacingprikkel.
De stroom (mA) is te laag ingesteld.
• Verhoog de pacingstroom. (Sedeer of dien analgesie toe indien dit nodig is.)
Het bericht AANSLUITKABEL of PACING GESTOPT wordt weergegeven.
Therapiekabel beschadigd.
• Vervang de therapiekabel en voer dagelijks controles uit aan de hand van de controlelijst voor de gebruiker.
Geen spierreactie op pacing.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-39
Non-invasieve pacing
Tabel 5-4 Tips voor het oplossen van problemen bij non-invasieve pacing (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht BEVESTIG ELEKTRODEN verschijnt.
De pacingkabel of elektrode is losgeraakt.
• Sluit deze opnieuw aan en stel de stroom in.
De elektroden kleven niet op de huid.
• Maak de huid klaar.
Therapiekabel beschadigd.
• Vervang de therapiekabel en voer dagelijks controles uit aan de hand van de controlelijst voor de gebruiker.
Elektroden verouderd.
• Vervang de elektroden en stel de stroom in.
CPR is ingedrukt.
• Druk op PACER om pacing te stoppen, indien van toepassing, en druk vervolgens op CPR.
Pacing stopt spontaan en het bericht PACER-FOUT verschijnt.
Interne fout waargenomen.
• Zet de voeding uit en weer aan en start pacing nogmaals. • Laat service verrichten door een bevoegd servicemonteur.
Intrinsieke QRScomplexen niet waargenomen tijdens pacing.
ECG-grootte te laag.
• Verhoog ECG-grootte of selecteer een andere lead.
Intrinsieke QRS-complexen vinden plaats tijdens de refractaire fase van de pacemaker.
• Stel de PPM in.
De hartfrequentie van de patiënt daalt onder de ingestelde pacingfrequentie.
• De juiste pacemakerfunctie; beoordeel de patiënt.
Tijdens standby-pacing raakt de ECG-lead los en pacing begint asynchroon.
• Sluit de ECG-lead opnieuw aan.
Interne fout waargenomen.
• Druk ECG af en bereken de pacingfrequentie.
Het bericht PACING WORDT UITGEVOERD wordt weergegeven.
Pacing start spontaan.
De ingestelde pacingfrequentie (ppm) en de gestimuleerde frequentie van het ECG blijken niet overeen te stemmen.
5-40
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
THERAPIE
5
Tabel 5-4 Tips voor het oplossen van problemen bij non-invasieve pacing (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Onjuiste sensing (bijvoorbeeld sensing op T-toppen).
QRS-complex te klein.
• Selecteer een andere lead.
T-top te groot.
• Stel de ECG-grootte bij.
SYNC-mode kan niet worden geactiveerd.
PACER is ingeschakeld. Pacing en
• Staak het gebruik van pacing, indien dit voor de patiënt van toepassing is, en druk op SYNC.
Defibrillator kan niet worden uitgeschakeld.
Pacemaker staat aan.
Sync zijn afzonderlijke functies die niet tegelijkertijd mogen worden gebruikt.
• Schakel PACER uit en houd AAN vervolgens gedurende minstens 2 seconden ingedrukt.
Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor algemene tips voor het oplossen van problemen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
5-41
Procedures voor ECG-bewaking en therapie in de manuele modus bij kinderen
Procedures voor ECG-bewaking en therapie in de manuele modus bij kinderen WAARSCHUWINGEN KANS OP BRANDWONDEN KANS OP BRANDWONDEN OP DE HUID VAN DE PATIËNT Gebruik geen QUIK-Combo-elektroden voor kinderen bij volwassenen of grotere kinderen. De toediening van defibrillatie-energie van ten minste 100 joule (doorgaans gebruikt bij volwassenen) via deze kleinere elektroden verhoogt het risico op brandwonden op de huid. KANS OP BRANDWONDEN OP DE HUID BIJ KINDEREN Non-invasieve pacing kan irritatie van en brandwonden op de huid van de patiënt veroorzaken, vooral bij hogere pacingstroomniveaus. Inspecteer de onderliggende huid van de ♥-elektrode regelmatig na 30 minuten continue pacing. De non-invasieve pacing dient gestaakt te worden indien zich brandwonden voordoen en er een andere pacingmethode beschikbaar is. Zodra de pacing wordt beëindigd, moeten de elektroden worden verwijderd of door nieuwe worden vervangen.
Bij kinderen volgt u de procedures voor ECG-bewaking, handmatige defibrillatie, gesynchroniseerde cardioversie en pacing met de volgende uitzonderingen: • Gebruik de juiste paddle-accessoire op basis van het gewicht van het kind. • Selecteer de juiste defibrillatie-energie voor het gewicht van het kind volgens de aanbevelingen van de American Heart Association (AHA) of het plaatselijke protocol. Bij gebruik van energieniveaus van ten minste 100 joule bestaat het risico op het veroorzaken van brandwonden. • Tijdens pacing inspecteert u regelmatig of de huid van de patiënt onder de hartelektrode tekenen van brandwonden vertoont.
Opmerking: De hoeveelheid pacingstroom die nodig is voor capture, is soortgelijk aan de pacingstroom die nodig is bij volwassenen. Zie Hoofdstuk 6, “Opties voor paddle-accessoires” voor meer informatie over paddles en elektroden voor kinderen.
5-42
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
6
OPTIES VOOR PADDLE-ACCESSOIRES Dit hoofdstuk bevat informatie over de opties voor paddle-accessoires die met de LIFEPAK 15monitor/defibrillator kunnen worden gebruikt.
QUIK-COMBO-therapie-elektroden . . . . . . . . . . bladzijde 6-3 Standaardpaddles . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-6 Steriliseerbare paddles voor interne defibrillatie . . . . . . 6-10
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
6-1
6
OPTIES VOOR PADDLE-ACCESSOIRES
QUIK-COMBO-therapie-elektroden QUIK-COMBO-therapie-elektroden van Physio-Control zijn van gel voorziene, zelfklevende therapieelektroden die worden gebruikt voor defibrillatie, gesynchroniseerde cardioversie, ECG-bewaking en pacing (zie Afbeelding 6-1).
Afbeelding 6-1 QUIK-COMBO-therapie-elektroden
Een set QUIK-COMBO-therapie-elektroden: • is een substituut voor standaardpaddles; • geeft een lead II-bewakingssignaal indien in de anterolaterale positie geplaatst; • herstelt het ECG-diagram op de monitor snel na defibrillatie. Zorg er altijd voor dat er een reserveset therapie-elektroden direct voorhanden is. Handel als volgt om te voorkomen dat therapie-elektroden beschadigd worden: • Open de elektrodenverpakking pas vlak voordat de elektroden worden gebruikt. • Trek de beschermlaag voorzichtig van de elektroden af, te beginnen bij het uiteinde van de kabelverbinding. • Knip de therapie-elektroden niet af. • De elektroden mogen niet worden samengedrukt, worden gevouwen of onder zware voorwerpen worden bewaard. • Bewaar de therapie-elektroden op een locatie waar de temperatuur tussen 15 en 35°C ligt. Bij continue blootstelling aan de hogere temperaturen binnen dit bereik wordt de levensduur van de elektroden bekort. Er zijn diverse typen QUIK-COMBO-therapie-elektroden verkrijgbaar, zoals wordt beschreven in Tabel 6-1.
BELANGRIJK! Pediatrische defibrillatie-elektroden met een beperkt energieniveau zijn niet compatibel met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
6-3
QUIK-COMBO-therapie-elektroden
Tabel 6-1 QUIK-COMBO-elektroden
TYPE
BESCHRIJVING
QUIK-COMBO
Elektroden met 61 cm-leaddraad, bestemd voor patiënten met een gewicht van 15 kg of meer
QUIK-COMBO RTS
Elektroden met een radiotransparante elektroden- en leaddraadset, bestemd voor patiënten met een gewicht van 15 kg of meer
QUIK-COMBO met REDI-PAK™-aansluitsysteem
Elektroden bestemd voor patiënten met een gewicht van 15 kg of meer, die het mogelijk maken de elektrodenset vooraf aan te sluiten op het toestel terwijl de houdbaarheid en integriteit van de elektroden behouden blijven
QUIK-COMBO RTS voor kinderen
Elektroden bestemd voor patiënten met een gewicht van 15 kg of minder
Therapie-elektroden aansluiten Zo sluit u QUIK-COMBO-therapie-elektroden aan op de QUIK-COMBO-therapiekabel: 1. Open het afdekklepje op de connector van de therapiekabel (zie Afbeelding 6-2). 2. Steek de connector van de QUIK-COMBO-elektrode in de connector van de therapiekabel door de pijlen op één lijn te brengen en de connectoren stevig tegen elkaar te drukken. Connector van QUIK-COMBOelektrode Connector van therapiekabel
Afbeelding 6-2 QUIK-COMBO-elektroden aansluiten op de therapiekabel
Therapie-elektroden vervangen en verwijderen Vervang QUIK-COMBO-elektroden voor volwassenen door nieuwe elektroden nadat een van de volgende situaties zich heeft voorgedaan: • 50 defibrillatieschokken • 24 uur op de huid van de patiënt • Na 8 uur continue pacing Vervang QUIK-COMBO-elektroden voor kinderen door nieuwe elektroden nadat een van de volgende situaties zich heeft voorgedaan: • 25 defibrillatieschokken • 24 uur op de huid van de patiënt • Na 8 uur continue pacing
6-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
6
OPTIES VOOR PADDLE-ACCESSOIRES QUIK-COMBO-therapie-elektroden van de patiënt verwijderen: 1. Trek de therapie-elektrode langzaam van de rand weg terwijl u de huid ondersteunt zoals getoond in afbeelding Afbeelding 6-3.
Afbeelding 6-3 Therapie-elektroden van de huid verwijderen
2. Maak de huid van de patiënt schoon en droog. 3. Wanneer er nieuwe elektroden worden aangebracht, moet de plaats van de elektroden enigszins worden gewijzigd om brandwonden op de huid te voorkomen. 4. Sluit het afdekklepje op de therapiekabelconnector wanneer de kabel niet in gebruik is.
Reinigen QUIK-COMBO-elektroden zijn niet steriel en kunnen niet worden gesteriliseerd. Het zijn wegwerpelektroden en kunnen slechts bij één patiënt worden gebruikt. De elektroden niet in een autoclaaf of met gas steriliseren, in vloeistof onderdompelen of met alcohol of oplosmiddelen reinigen. Neem de dagelijkse inspectie van de verpakking van de QUIK-COMBO-therapie-elektroden op in de testroutine van de defibrillator. Door een dagelijkse inspectie wordt voorkomen dat de therapieelektroden de uiterste gebruiksdatum op de verpakking overschrijden en wordt ervoor gezorgd dat de elektroden klaar zijn voor gebruik wanneer nodig. Raadpleeg de controlelijst voor de gebruiker achter in deze handleiding voor meer informatie over de dagelijkse inspectie en test.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
6-5
Standaardpaddles
Standaardpaddles Standaardpaddles voor volwassenen Standaardpaddles zijn harde handpaddles die kort op de borst van de patiënt worden gedrukt om het ECG te controleren of om defibrillatieschokken toe te dienen. In Afbeelding 6-4 worden de kenmerken van de standaardpaddles beschreven. (SCHOK) -KNOPPEN Hiermee wordt de defibrillator ontladen. Beide knoppen moeten tegelijk worden ingedrukt om energie toe te dienen.
ENERG. KIEZEN
PRINT
OPLADE
KNOP PRINTEN Hiermee wordt de printer geactiveerd. Deze knop werkt hetzelfde als de knop PRINTEN op het voorpaneel.
APEX
STERNUM
ENERGIEKEUZEWIEL Met de draaiknop wijzigt u de op het scherm weergegeven energieniveaus.
KNOP OPLADEN Hiermee wordt de defibrillator opgeladen. Het waarschuwingslampje OPLADEN naast de knop knippert als het toestel wordt opgeladen en brandt continu wanneer het toestel volledig is opgeladen.
Afbeelding 6-4 Standaardpaddles
Een standaardpaddleset: • Kan worden gebruikt in plaats van QUIK-COMBO-therapie-elektroden. • Geeft een lead II-bewakingssignaal indien in de anterolaterale positie geplaatst. • Wordt gebruikt voor defibrillatie, gesynchroniseerde cardioversie en QUIK-LOOK® ECG-controles. Schade aan de standaardpaddles voorkomen: • Voorzichtig behandelen om schade aan de oppervlakken van de paddles te voorkomen. • Opslaan in de paddlehouders op het toestel om het elektrodeoppervlak te beschermen. • Na elk gebruik ingedroogde of vochtige gel van het elektrodeoppervlak verwijderen.
6-6
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
6
OPTIES VOOR PADDLE-ACCESSOIRES De standaardpaddles reinigen Handel als volgt na elk gebruik: 1. Wrijf de standaardpaddle-elektroden, handgrepen, paddlehouders, kabels en de connector schoon met een mild desinfecteermiddel of een oplossing van zeep en water. De onderdelen niet onderdompelen en niet laten weken. 2. Droog ze goed af. 3. Onderzoek de oppervlakken van de elektroden, handgrepen, kabels en connectors op tekenen van beschadiging of slijtage. • Kabels die tekenen van slijtage zoals losse kabelaansluitingen, blootliggende draden of corrosie van de kabelconnector vertonen, moeten onmiddellijk uit gebruik worden genomen. • Paddles met ruwe of bekraste elektroden moeten onmiddellijk buiten werking worden gesteld.
Opmerking: Standaardpaddles zijn niet steriel en kunnen niet worden gesteriliseerd. Niet in een autoclaaf of met gas steriliseren, in vloeistof onderdompelen of met alcohol of oplosmiddelen reinigen. De standaardpaddles testen Neem het inspecteren en testen van de standaardpaddles op in de testroutine van de defibrillator. Dagelijkse inspectie en tests zorgen ervoor dat de standaardpaddles in goede gebruiksconditie zijn en klaar zijn om te worden gebruikt wanneer nodig. Raadpleeg de controlelijst voor de gebruiker achter in deze handleiding voor meer informatie over de dagelijkse inspectie en test.
Paddles voor kinderen Paddles voor kinderen worden op paddles voor volwassenen geschoven (zie Afbeelding 6-5). Paddles voor kinderen moeten worden gebruikt bij patiënten met een gewicht van minder dan 10 kg of bij patiënten van wie de borstgrootte niet geschikt is voor de harde paddles voor volwassenen.
Afbeelding 6-5 Paddles voor kinderen
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
6-7
Standaardpaddles
Gebruik de bedieningsknoppen op de paddles voor volwassenen voor het selecteren van de energie en het opladen. Elke paddleaansluiting voor kinderen heeft een metalen veerplaat met een contact erop dat de defibrillatie-energie overbrengt van de paddle-elektrode voor volwassenen naar de paddle voor kinderen. Dit contact van massief cadmium-zilver veroorzaakt geen krassen op de paddle-elektrode voor volwassenen.
Opmerking: Inspecteer de veerplaten en de contacten regelmatig om te zorgen dat ze schoon en intact zijn.
Paddles voor kinderen aanbrengen De paddles voor kinderen bevestigen: 1. Schuif de paddles op schone paddles voor volwassenen. Begin daarbij aan de voorkant van de paddle voor volwassenen (zie Afbeelding 6-6). 2. Schuif de paddles voor kinderen op hun plaats. U voelt dan dat ze zich vergrendelen.
Opmerking: Gebruik geen geleidende gel tussen paddles voor volwassenen en die voor kinderen. Paddle voor kinderen Paddle voor volwassenen
Afbeelding 6-6 Een paddle voor kinderen aansluiten
Paddles voor kinderen verwijderen De paddles voor kinderen verwijderen: 1. Druk het lipje op de achterkant in. 2. Schuif de paddle voor kinderen eraf (zie Afbeelding 6-7).
1
2
Afbeelding 6-7 Een paddle voor kinderen verwijderen
6-8
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
6
OPTIES VOOR PADDLE-ACCESSOIRES Paddles voor kinderen plaatsen Paddles voor volwassenen worden aanbevolen indien deze volledig op de borst van het kind passen. Zorg dat er ten minste 2,5 cm ruimte tussen de paddles is. Bij kinderen met zeer kleine borstkasjes kunnen paddles voor kinderen te groot zijn om in de anterolaterale positie te plaatsen. In dit geval plaatst u paddles in de anteroposterieure positie. Door de paddles tegen de borst en rug te houden wordt de patiënt op zijn of haar zij ondersteund. Gebruik de paddles voor kinderen niet bij volwassenen of oudere kinderen. Indien de energie die voor volwassenen wordt aanbevolen, door dit betrekkelijk kleine elektrodeoppervlak wordt toegediend, wordt het risico op brandwonden op de huid vergroot. Anterolaterale plaatsing De standaardplaatsing van paddles voor kinderen omvat (zie Afbeelding 6-8): • De STERNUM-paddle rechtsboven op de romp van de patiënt, lateraal van het sternum en onder de clavicula. • De APEX-paddle lateraal ten opzichte van de linkertepel van de patiënt in de midaxillaire lijn, met het midden van de paddle zo mogelijk in de midaxillaire lijn.
Sternum Apex
Afbeelding 6-8 Anterolaterale positie van de paddle
Anteroposterieure plaatsing Plaats de STERNUM-paddle anterieur over het linkerprecordium en de APEX-paddle posterieur achter het hart in de regio infrascapularis (zie Afbeelding 6-9).
Apex Sternum
Afbeelding 6-9 Anteroposterieure positie van de paddle
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
6-9
Steriliseerbare paddles voor interne defibrillatie
Paddles voor kinderen reinigen Bescherm de paddles afzonderlijk voor en na het reinigen om schade aan het oppervlak ervan te vermijden. Ga na elk gebruik als volgt te werk: 1. Veeg of spoel de paddle-elektroden, kabelconnector, paddlehandgrepen en kabels af met water en een milde zeep of desinfecteermiddel. Gebruik daarbij een vochtige spons, handdoek of borstel. Dompel de onderdelen niet onder en laat ze niet weken. 2. Droog ze goed af. 3. Onderzoek de oppervlakken van de paddles, de connector, handgrepen en kabels op tekenen van beschadiging of slijtage. • Kabels die tekenen van slijtage zoals losse kabelaansluitingen, blootliggende draden of corrosie van de kabelconnector vertonen, mogen niet langer worden gebruikt. • Paddles met ruwe of bekraste elektroden moeten onmiddellijk buiten werking worden gesteld.
Steriliseerbare paddles voor interne defibrillatie Interne paddles van Physio-Control zijn specifiek ontworpen voor hartdefibrillatie bij open borstkas.
Afbeelding 6-10 Steriliseerbare paddles voor interne defibrillatie
De interne paddles zijn verkrijgbaar in verschillende grootten. Neem contact op met de vertegenwoordiger van Physio-Control voor het bestellen van interne paddles. Raadpleeg de handleiding die bij de interne paddles is geleverd voor uitgebreide Informatie over het gebruik van interne paddles voor hartdefibrillatie bij een open borstkas.
6-10
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
7
GEGEVENSBEHEER In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator actuele en opgeslagen patiëntoverzichten kunt beheren.
Patiëntoverzichten en -verslagen . . . . . . . . . . . bladzijde 7-3 Geheugencapaciteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7-10 Actuele patiëntoverzichten beheren . . . . . . . . . . . . . . . 7-11 Gearchiveerde patiëntoverzichten beheren . . . . . . . . . . 7-12
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
7-1
7
GEGEVENSBEHEER
Patiëntoverzichten en -verslagen Wanneer u de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator inschakelt, wordt er een nieuw patiëntoverzicht gecreëerd, voorzien van de actuele datum en tijd. Alle acties en bijbehorende golflijnen worden digitaal in het patiëntoverzicht opgeslagen als verslagen die u kunt afdrukken, verzenden of downloaden naar het LIFENET®-systeem of naar producten voor post-event beoordeling van gegevens zoals CODE-STAT™- of DT EXPRESS™-software. Zie “Een actueel verslag afdrukken” op bladzijde 7-11 voor informatie over het afdrukken van een verslag. Zie Hoofdstuk 8, “Gegevensoverdracht” voor informatie over het verzenden of downloaden van een verslag. Wanneer u het toestel uitschakelt, wordt het actuele patiëntoverzicht opgeslagen in het archief. U kunt patiëntoverzichten die in het archief zijn opgeslagen, ook afdrukken, verzenden, downloaden of wissen. Druk op OPTIES en selecteer dan ARCHIEVEN om de archieven te openen. Wanneer u de archief mode oproept, wordt de patiëntbewaking beëindigd en wordt het actuele patiëntoverzicht opgeslagen en gesloten. Zet het toestel uit om de archief mode af te sluiten. Zie “Gearchiveerde patiëntoverzichten beheren” op bladzijde 7-12 voor meer informatie.
Soorten verslagen De verslagen die in een patiëntoverzicht beschikbaar zijn, zijn afhankelijk van de functies in het toestel en de manier waarop het toestel is ingesteld. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie over het instellen van het toestel. Tabel 7-1 geeft een overzicht van de verschillende soorten verslagen die er binnen een patiëntoverzicht kunnen zijn en hoe deze kunnen worden geopend. Tabel 7-1 Soorten verslagen
SOORT VERSLAG
BESCHRIJVING
AFDRUKKEN VAN MONITOR
VERZENDEN
Verslag 12leads ECG
Diagnostisch verslag van het 12-leads ECG. Zie “Verslagformaten afgedrukte 12-leads ECG’s” op bladzijde 4-20 voor meer informatie.
X
X1
CODE SUMMARY™verslag van kritieke acties
Bevat patiëntgegevens, logboek voor acties en levenstekenen en golflijnen die met de acties gepaard gaan (bijvoorbeeld defibrillatie). Zie “CODE SUMMARY-verslag” op bladzijde 7-5 voor meer informatie.
X
X
Samenvatting levenstekenen
Bevat patiëntgegevens en logboek voor acties en levenstekenen.
X
X
Trendoverzicht
Bevat patiëntgegevens, een logboek en grafieken voor levenstekenen.
X
X
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
7-3
Patiëntoverzichten en -verslagen
Tabel 7-1 Soorten verslagen (vervolg)
SOORT VERSLAG
1
2
AFDRUKKEN VAN MONITOR
BESCHRIJVING
VERZENDEN
Snapshotverslag
Bevat patiëntinformatie en 8 seconden aan golflijngegevens, vastgelegd op het tijdstip van transmissie.
X
Continu verslag2
Geeft realtime golflijngegevens, verkregen wanneer het toestel wordt ingeschakeld en de elektroden zijn aangesloten of wanneer andere golfvormgegevens in kanaal 2 of 3 worden weergegeven. Uitsluitend voor post-event beoordeling met CODE-STAT- of DT EXPRESS-software.
X
De transmissie van een verslag van een 12-leads ECG omvat automatisch de transmissie van de samenvatting van de levenstekenen. Voor het verkrijgen van analytische reanimatiegegevens met CODE-STAT-software moet het ECG van de patiënt worden bewaakt met behulp van de lead PADDLES in kanaal 1.
Opmerking: Alle verslagen die worden verzonden naar het LIFENET-systeem bevatten de volgende gegevens: • Batterijstatus • Stroomadapterstatus • Informatie over het gebruik van het toestel • Configuratie-instellingen voor fabricage • Resultaten van de zelftest om 3:00
7-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSBEHEER
7
CODE SUMMARY-verslag De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator slaat automatisch een CODE SUMMARY-verslag op als onderdeel van het patiëntoverzicht voor elke patiënt. Het CODE SUMMARY-verslag kan zodanig worden ingesteld dat dit altijd wordt afgedrukt in een bepaalde indeling. De beschikbare formaten worden weergegeven in Tabel 7-2. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie over het instellen van CODE SUMMARY-instellingen. Druk op GEHEUGEN om een CODE SUMMARY-verslag te genereren. Als u het afdrukken van een CODE SUMMARY-verslag onderbreekt, wordt bij het hervatten van het afdrukken het gehele CODE SUMMARY-verslag opnieuw afgedrukt. Onmiddellijk na de laatste golflijnactie wordt “Codesamenvatting compleet” afgedrukt. Tabel 7-2 Formaten CODE SUMMARY
FORMAAT
KENMERKEN
Formaat Lang
• • • • •
Inleiding Logboek voor acties/levenstekenen Geval-golfcomplexen Verslagen van 12-leads ECG’s Trendoverzicht
Formaat Midden
• • • •
Inleiding Logboek voor acties/levenstekenen Geval-golfcomplexen Trendoverzicht
Formaat Kort
• Inleiding • Logboek voor acties/levenstekenen • Trendoverzicht
Opmerking: Wanneer CODE SUMMARY-verslagen worden verzonden, gebeurt dit altijd in het lange formaat. Verzonden CODE SUMMARY-verslagen bevatten geen trendoverzicht.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
7-5
Patiëntoverzichten en -verslagen
Een CODE SUMMARY-verslag bevat altijd de inleiding en het logboek voor acties/levenstekenen. Zie Afbeelding 7-1 voor een voorbeeld. Logboek voor acties/levenstekenen
Inleiding Naam: Record-ID: Patiënt-ID: Incident: Leeftijd: 50
Lee, William
Tijd
Actie Stroom aan Beginritme Levenstekenen
Geslacht: M
van kritieke gebeurtenissen 24 april 07 Stroom aan: Toestel: Locatie: Totaal aantal schokken: Totale tijd gepaced: Totaal aantal 12-leads: Verstreken tijd: OPMERKINGEN:
HR SpO2•PF SpCO SpMet EtCO2(mmHg)•RF
NIBP•PF
P1
P2
ART NIBP Pacing 1 gestart Pacing 2 gezet Intubatie Levenstekenen Pacing 3 gestopt HR-alarm Levenstekenen
CVP
CPR: niet geïntubeerd 30:2 Metronoom UIT Schok 1 200 J Schok 2 200J Schok 3 360J
Afbeelding 7-1 CODE SUMMARY-verslag
Inleiding De inleiding bestaat uit informatie over de patiënt (naam, patiënt-ID, leeftijd en geslacht) en informatie over het toestel (datum, tijd en therapie), zoals wordt getoond in Afbeelding 7-1. De defibrillator voert automatisch een unieke identificatie in het ID-veld in voor elk patiëntoverzicht. Deze identificatie bestaat uit de datum en de tijd waarop de defibrillator is aangezet. Met het incidentveld kunt u maximaal 14 alfanumerieke tekens invoeren om het toestel aan andere documenten zoals een EMS run-verslag te koppelen.
7-6
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSBEHEER
7
Logboek voor acties/levenstekenen De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator documenteert acties en levenstekenen in chronologische volgorde. Acties zijn handelingen van de gebruiker of van het toestel met betrekking tot bewaking, pacing, AED-therapie of gegevenstransmissie. Waarden voor elk levensteken worden automatisch elke 5 minuten ingevoerd in het logboek en bij elke actie. Afbeelding 7-2 bevat een overzicht van de acties die in het gebeurt.log kunnen voorkomen. Afbeelding 7-2 Mogelijke items in het gebeurtenislogboek
Bewaking
Door gebruiker gestart
• • • • • • • • • •
• • • • • • •
Patiënt controleren Beginritme Vervang batterij 12-lead NIBP Alarmacties IP-labelwijziging Levenstekenen 5-dr. aan/uit SpCO/SpMet-advies
AED • • • • • •
Bevestig elektroden Beweging Analyse Analyse gestopt Schok geadviseerd Geen schok geadviseerd
Metronoom voor CPR
Actie Alarmen aan/uit Afdrukken VF/VT-alarm aan/uit Sync aan/uit Snapshot Detectie interne pacemaker aan/uit
Pacing • • • • •
Gestart Ingesteld Gewijzigd Gestopt Gepauzeerd
Transmissie • Transmissie voltooid • Transmissie mislukt • Transmissie geannuleerd
• Aan/uit • Leeftijd-luchtweg gewijzigd
Geheugenstatus
Defibrillatie
• Geen geheugen voor golfcomplex (geheugen bijna vol) • Geen geheugen voor gebeurtenis (geheugen vol)
• • • •
Manuele modus Energie gedumpt Schok X, XXX J Schok X, abnormaal
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
7-7
Patiëntoverzichten en -verslagen
Golfcomplexgebeurtenissen Therapie en andere geselecteerde soorten acties worden niet alleen opgenomen in het gebeurt.log, gegevens over golflijnacties worden ook afgedrukt in het “lange” en “midden” CODE SUMMARYverslag. De golflijnacties en de kenmerken van golflijngegevens worden beschreven in Tabel 7-3. Tabel 7-3 Golflijnacties
NAAM VAN ACTIE
GOLFLIJNGEGEVENS (INDIEN VASTGELEGD)
BEGINRITME
8 seconden nadat leads zijn aangesloten.
PATIËNT CONTROLEREN
8 seconden vóór melding.
SCHOK of GEEN SCHOK GEADVISEERD
2–3 segmenten geanalyseerd ECG. Elk segment is 2,7 seconden.
ANALYSEREN X GESTOPT
8 seconden gegevens vóór beëindiging van analyse.
SCHOK X
3 seconden vóór schok en 5 seconden na schok.
PACING X GESTART
8 seconden vóór verhoging van stroom van 0.
PACING X GEZET
8 seconden nadat ppm en mA 10 seconden lang stabiel zijn.
PACING X VERANDERD
8 seconden nadat de pacingfrequentie, stroom of modus is gewijzigd.
PACING X GESTOPT
3 seconden vóórdat pacingstroom nul is en 5 seconden daarna.
PACING X GEPAUZEERD
Eerste 8 seconden wanneer op PAUZE wordt gedrukt.
ALARM*
3 seconden vóór overschrijding parameter en 5 seconden daarna.
ACTIE*
3 seconden vóór selectie van actie en 5 seconden daarna.
AFDRUKKEN
3 seconden vóór drukken op PRINTEN en 5 seconden daarna.
12-LEAD
10 seconden nadat op 12-LEAD wordt gedrukt.
SNAPSHOT
3 seconden vóór en 5 seconden nadat SNAPSHOT is verzocht.
LEVENSTEKENEN
3 seconden vóór en 5 seconden nadat levenstekenen zijn verkregen.
*Voor het inkorten van het CODE SUMMARY-verslag kan het opslaan van golflijngegevens bij deze acties worden ingesteld op UIT (raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel).
Golflijnacties worden voorafgegaan door een koptekst met de volgende informatie: • Patiëntgegevens
• Levenstekenen
• Naam van actie
• Informatie over de configuratie van het toestel
• Therapiegegevens* *De patiëntimpedantie (in ohm) wordt weergegeven in schokverslagen wanneer wegwerpdefibrillatie-elektroden worden gebruikt. Deze impedantie wordt net voor de schok gemeten en wordt gebruikt om de spanningscompensatie te bepalen.
Afbeelding 7-3 toont vier voorbeelden van golflijnacties zoals deze kunnen voorkomen in het CODE SUMMARY-verslag.
7-8
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSBEHEER
7
Actie Analyse Naam: Record-ID: Patiënt-ID: Incident: Leeftijd: 50
Segment 1
Lee, William
Schokbaar
Segment 2
Niet schokbaar
Segment 3
Schokbaar
Geslacht: M 24 april 2007
Analyse 1 Schok geadviseerd HR
Actie Schok Naam:
Lee, William
Voor de schok
Schok
Na schok
Combo Elektroden Sync aan
Record-ID: Patiënt-ID: Incident: Leeftijd: 50 Geslacht: M 24 april 2007
Schok 1 200 J Impedantie HR SpO2•PF SpCO SpMet EtCO2 (mmHg)•RF IP1 IP2
Actie Patiënt controleren Naam: Record-ID: Patiënt-ID: Incident: Leeftijd: 50
Patiënt controleren
Lee, William
Geslacht: M 24 april 2007
Patiënt controleren HR SpO2•PF SpCO SpMet EtCO2(mmHg)•RF IP1 IP2
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
aVR
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
7-9
Geheugencapaciteit
Actie Pacing Naam:
Lee, William
Pacing 6 gestopt
Record-ID: Patiënt-ID: Incident: Leeftijd: 50 Geslacht: M 24 april 2007
Pacing 6 gestopt PF SpO2•PF SpCO SpMet EtCO2(mmHg)•RF IP1 IP2
Afbeelding 7-3 Voorbeelden van afdrukken van golflijnacties
Geheugencapaciteit De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bewaart gegevens van twee of meer patiënten wanneer u de voeding uitschakelt of de batterijen verwijdert. Het aantal patiëntverslagen dat de LIFEPAK 15monitor/defibrillator kan opslaan, hangt af van diverse factoren, waaronder het aantal golflijnen dat wordt weergegeven, de duur van elk gebruik en het type therapie. De totale capaciteit bedraagt 360 minuten continu-ECG, 90 minuten continue gegevens uit alle kanalen of 400 afzonderlijke golflijnacties. De maximale geheugencapaciteit voor een enkele patiënt bedraagt maximaal 200 verslagen van enkele golflijnen en 90 minuten continu-ECG. Wanneer de defibrillator de grenzen van zijn geheugencapaciteit bereikt, wist de defibrillator een geheel patiëntoverzicht volgens een prioriteit “eerst in, eerst uit” om plaats te maken voor een nieuw patiëntoverzicht. Gewiste patiëntoverzichten kunnen niet worden teruggehaald.
7-10
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
7
GEGEVENSBEHEER
Actuele patiëntoverzichten beheren Aan een actueel patiëntoverzicht kunnen specifieke patiëntgegevens worden toegevoegd. Zie “Patiëntgegevens invoeren” op bladzijde 3-25 voor meer informatie.
Een actueel verslag afdrukken Een actueel verslag afdrukken: 1. Druk op OPTIES. Het menu Opties verschijnt.
Opties Patiënt... Pacing... Datum/Tijd... Alarmvolume...
2. Selecteer AFDRUKKEN. Het menu Opties/ Afdrukken verschijnt.
Archieven... Afdrukken... Gebruikerstest...
Opties/Afdrukken Afdrukken Verslag Formaat Modus Snelheid
Codesamenvatting... 3-kanaals Monitor 25 mm/sec
3. Als de instellingen VERSLAG, FORMAAT en MODUS correct zijn, selecteert u AFDRUKKEN om het verslag af te drukken. Voer anders de gewenste wijzigingen door. Selecteer een VERSLAG: • CODESAMENVATTING OVERZICHT • TRENDOVERZ. • LEVENSTEKENEN • 12-LEAD
Opmerking: Een vinkje naast een 12-leads verslag geeft aan dat het verslag eerder is afgedrukt. Selecteer een FORMAAT (alleen voor 12-leads ECG): • 3-KANAALS • 4-KANAALS
Selecteer een MODUS voor het wijzigen van de frequentiereactie van ECG-verslagen: • MONITOR • DIAGNOSTISCH (12-leads verslagen worden
altijd afgedrukt in de diagnostische modus)
Selecteer de optie SNELHEID in dit menu om de snelheid van de continue afdruk te wijzigen wanneer er op de knop PRINTEN wordt gedrukt. Deze optie voor de SNELHEID heeft geen invloed op verslagen die vanuit dit menu worden afgedrukt. De beschikbare afdruksnelheden voor de knop PRINTEN zijn: • 12,5 MM/SEC • 25 MM/SEC
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
7-11
Gearchiveerde patiëntoverzichten beheren
Gearchiveerde patiëntoverzichten beheren Wanneer u de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator uitschakelt, wordt het actuele patiëntverslag opgeslagen in het archief. Gearchiveerde patiëntoverzichten kunnen worden afgedrukt, bewerkt, verwijderd of gedownload. Zie Hoofdstuk 8, “Gegevensoverdracht” voor informatie over het downloaden naar CODE-STAT-software. Het is tevens mogelijk afzonderlijke verslagen vanuit een gearchiveerd patiëntoverzicht te verzenden. Zie Hoofdstuk 8, “Gegevensoverdracht” voor informatie over het verzenden van een gearchiveerd verslag.
Opmerking: Wanneer u naar de archief mode gaat, wordt de patiëntbewaking beëindigd (bijvoorbeeld geen ECG, geen alarmen) en wordt het actuele patiëntoverzicht opgeslagen en afgesloten.
De archief mode openen De archief mode openen:
Opties Patiënt... Pacing... Datum/Tijd... Alarmvolume...
1. Druk op OPTIES. Het menu Opties verschijnt.
Archieven... Afdrukken... Gebruikerstest...
Opties/Archieven Naar patiëntdossiers gaan? Huidige patiëntrapport wordt gesloten
Ja
Nee
2. Selecteer ARCHIEVEN. Het menu Opties/ Archieven verschijnt.
3. Selecteer JA. Het toestel komt in de archief mode en het menu Opties/Archieven wordt weergegeven. Opmerking: Het toestel kan zodanig zijn ingesteld dat er een wachtwoord moet worden ingevoerd om de archief mode te openen.
Selectiewiel indrukken om te bevestigen
Opmerking: Schakel het toestel uit om de archief mode af te sluiten.
7-12
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSBEHEER
Een gearchiveerd verslag kan worden verzonden, afgedrukt, bewerkt of verwijderd. Zie Hoofdstuk 8, “Gegevensoverdracht” voor informatie over het verzenden van een gearchiveerd verslag.
Opties/Archieven Gegevens zenden...
Bewerken…
Afdrukken...
Wissen…
7
Uitschakelen om archief mode af te sluiten
Gearchiveerde patiëntverslagen afdrukken Gearchiveerde patiëntverslagen afdrukken: Opties/Archieven Gegevens zenden...
Bewerken…
Afdrukken...
Wissen…
1. Selecteer in de archief mode de optie AFDRUKKEN. Het menu Opties/Archieven/ Afdrukken wordt weergegeven en de huidige patiënt wordt getoond.
Uitschakelen om archief mode af te sluiten
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
7-13
Gearchiveerde patiëntoverzichten beheren
2. Als de instellingen PATIËNT, VERSLAG en FORMAAT correct zijn, gaat u naar Stap 6.
Opties/Archieven/Afdrukken Afdrukken Patiënt
LEE, WILLIAM
Verslag
Codesamenvatting overzicht
Formaat
3-kanaals
Annuleren
3. Als u een andere patiënt wilt selecteren, kiest u PATIËNT en selecteert u vervolgens de gewenste patiënt in de lijst. 4. Als u een ander verslag wilt selecteren, kiest u VERSLAG en selecteert u vervolgens een van de volgende verslagen: • • • •
CODESAMENVATTING OVERZICHT TRENDOVERZ. LEVENSTEKENEN 12-LEAD
5. Als u een ander formaat wilt selecteren, kiest u FORMAAT en selecteert u vervolgens een van de volgende formaten (alleen voor 12-leads ECG): • 3-KANAALS • 4-KANAALS
6. Selecteer AFDRUKKEN. Het gearchiveerde verslag wordt afgedrukt.
Gearchiveerde patiëntoverzichten bewerken Gearchiveerde patiëntoverzichten bewerken: Opties/Archieven Gegevens zenden...
Bewerken…
Afdrukken...
Wissen…
1. Selecteer de optie BEWERKEN in de archief mode. Het menu Opties/Archieven/Bewerk verschijnt.
Uitschakelen om archief mode af te sluiten
7-14
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSBEHEER
2. Selecteer PATIËNT.
Opties/Archieven/Bewerk Patiënt
031006122424
Achternaam
LEE
Voornaam
WILLIAM
Patiënt-ID
528760004
Incident
BF412
Leeftijd
56
Geslacht
Mannelijk
7
3. Voeg de noodzakelijke patiëntinformatie toe. Alleen lege velden kunnen worden bewerkt. 4. Druk op HOOFDSCHERM en schakel vervolgens het toestel uit.
Gearchiveerde patiëntoverzichten verwijderen Gearchiveerde patiëntoverzichten verwijderen: Opties/Archieven Gegevens zenden...
Bewerken…
Afdrukken...
Wissen…
1. Selecteer de optie WISSEN in de archief mode. Het menu Opties/Archieven/Wissen verschijnt.
Uitschakelen om archief mode af te sluiten
Opties/Archieven/Wissen Wissen Patiënt Tenietdoen
WILLIAM, LEE
2. Selecteer WISSEN om het weergegeven patiëntoverzicht permanent te verwijderen. 3. Selecteer PATIËNT als u een lijst met alle patiëntoverzichten wilt zien. De patiëntenlijst wordt weergegeven. Selecteer het patiëntoverzicht dat u wilt verwijderen. 4. Als u het verwijderen ongedaan wilt maken, selecteert u onmiddellijk TENIETDOEN. Als u verder gaat met andere bewerkingen met het toestel, kunt u het verwijderen niet meer ongedaan maken. 5. Druk op HOOFDSCHERM en schakel vervolgens het toestel uit.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
7-15
8
GEGEVENSOVERDRACHT In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u patiëntoverzichten en -verslagen kunt verzenden vanaf de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator.
Informatie over de transmissie van patiëntoverzichten en -verslagen . . . . . . . . . . . bladzijde 8-3 De monitor voorbereiden voor transmissie . . . . . . . . . . . . 8-4 Draadloze Bluetooth-communicatie gebruiken . . . . . . . . . 8-5 Een directe verbinding gebruiken. . . . . . . . . . . . . . . . . 8-11 Verslagen zenden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8-13 Overwegingen bij de transmissie van gegevens . . . . . . . 8-15 Tips voor het oplossen van problemen . . . . . . . . . . . . . 8-16
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
8-1
GEGEVENSOVERDRACHT
8
Informatie over de transmissie van patiëntoverzichten en -verslagen U kunt actuele en opgeslagen gegevens van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator verzenden naar het LIFENET®-systeem of naar producten voor post-event beoordeling van gegevens, zoals CODESTAT™- of DT EXPRESS™-software. De LIFEPAK 15-monitor kan patiëntverslagen met de volgende methoden verzenden: • Draadloze Bluetooth®-verbinding – Als de Bluetooth-functie op de LIFEPAK 15-monitor is geïnstalleerd en ingeschakeld, kunt u gegevens verzenden via een draadloze verbinding. • Rechtstreekse kabelverbinding – U kunt een speciale kabel gebruiken om tussen de LIFEPAK 15monitor en een pc of gateway een rechtstreekse verbinding te maken en gegevens te verzenden via deze vaste verbinding. In Afbeelding 8-1 ziet u een overzicht van het proces van de gegevenstransmissie. Transmissie via draadloze verbinding
Transmissie via draadloze of kabelverbinding
LIFENETsysteem
Gateway
LIFEPAK 15monitor Transmissie via draadloze of kabelverbinding
CODE-STAT/DT EXPRESSsoftware
Afbeelding 8-1 Gegevens verzenden vanaf de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
Zie de helpdocumentatie bij het LIFENET-systeem of neem contact op met uw vertegenwoordiger van Physio-Control voor meer informatie over het configureren van uw LIFEPAK 15-monitor voor uitwisseling van gegevens met het LIFENET-systeem.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
8-3
De monitor voorbereiden voor transmissie
De monitor voorbereiden voor transmissie Voordat gegevenstransmissie kan plaatsvinden via een draadloze of directe verbinding, moeten de transmissielocaties en uitvoerpoorten worden gedefinieerd in de setupmodus van de LIFEPAK 15monitor. Selecteer een uitvoerpoort voor elke transmissielocatie: • Stel voor draadloze transmissie de UITVOERPOORT in op BLUETOOTH DRAADLOOS. • Stel bij een directe verbinding de UITVOERPOORT in op DIRECTE AANSLUITING. • Stel de UITVOERPOORT in op BEIDE als gegevens gewoonlijk worden overgedragen via een Bluetoothverbinding maar u een directe verbinding nodig hebt als back-up. (Als u de UITVOERPOORT instelt op BEIDE, moet u ervoor zorgen dat de LED Bluetooth niet brandt wanneer u gegevens probeert te verzenden via een rechtstreekse verbinding. Het toestel verzendt geen gegevens via de rechtstreekse verbinding als er een draadloze verbinding beschikbaar is.) Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie.
8-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSOVERDRACHT
8
Draadloze Bluetooth-communicatie gebruiken Bluetooth-technologie is een technologie voor draadloze communicatie over korte afstanden die als optie beschikbaar is op de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Wanneer Bluetooth-technologie is geïnstalleerd, verschijnt het Bluetooth-pictogram op hoofdscherm. Zie Afbeelding 8-2. Zie www.physio-control.com voor meer informatie over ondersteunde Bluetooth-technologieën. Een Bluetooth-verbinding tussen de LIFEPAK 15-monitor en een doeltoestel wordt altijd tot stand gebracht vanaf de LIFEPAK 15-monitor. Bluetooth-pictogram
HR
150 50 SP02
J
%
CO2
mmHg
ART
mmHg
CVP
mmHg
NIBP
mmHg
Afbeelding 8-2 Bluetooth-pictogram op het hoofdscherm
Het Bluetooth-pictogram toont de status van de draadloze connectiviteit van het toestel. Tabel 8-1 Bluetooth-status
BLUETOOTHPICTOGRAM
BESCHRIJVING De LED Bluetooth brandt als de Bluetooth-functie op het toestel is ingeschakeld en als dit toestel is verbonden met een ander Bluetooth-toestel. Het Bluetooth-pictogram wordt weergegeven maar de LED brandt niet als de Bluetooth-functie op het toestel is ingeschakeld maar dit toestel op dat moment niet is verbonden met een ander Bluetooth-toestel. Er wordt een rode X weergegeven als de Bluetooth-functie op dit toestel is geïnstalleerd maar draadloze communicatie momenteel is ingesteld op UIT of er een defect in de Bluetooth-functie is. Zie Tabel 8-3 op bladzijde 8-16.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
8-5
Draadloze Bluetooth-communicatie gebruiken
Voorbereiden voor een draadloze transmissie Voordat u vanaf de LIFEPAK 15-monitor draadloze transmissies kunt uitvoeren, moet u de monitor en het doeltoestel voorbereiden voor communicatie. Het doeltoestel moet: • geschikt zijn voor Bluetooth, ingeschakeld en waarneembaar zijn; • zijn voorzien van de toepassing LIFENET PC Gateway of de rapportagesoftware voor patiëntenzorg CODE-STAT of DT EXPRESS en deze software moet worden uitgevoerd; • een COM-poort voor Bluetooth hebben die is geconfigureerd voor inkomende gegevens; • een reeds bestaande “roepnaam” hebben. De LIFEPAK 15-monitor moet: • een definitie voor minstens een transmissielocatie bevatten waarvoor de UITVOERPOORT is ingesteld op BLUETOOTH DRAADLOOS; • een Bluetooth-wachtwoord hebben dat overeenkomt met het wachtwoord in het doeltoestel, indien voor het doeltoestel een wachtwoord is vereist; • FILTER ZOEKEN op AAN hebben staan wanneer de Physio Service Class wordt gebruikt. Zie “Bluetooth-zoekfilter” verderop in dit hoofdstuk voor meer informatie over de Physio Service Class.
Bluetooth-wachtwoorden De LIFEPAK 15-monitor is voorzien van een Bluetooth-wachtwoord dat u definieert. Voor het verzenden van gegevens van de LIFEPAK 15-monitor naar een headless gateway (een toestel zonder gebruikersinterface) moet het Bluetooth-wachtwoord dat u op de LIFEPAK 15monitor invoert overeenkomen met het Bluetooth-wachtwoord dat vooraf in de gateway is geconfigureerd. Raadpleeg de documentatie bij de gateway of vraag uw systeembeheerder of onderhoudsmonteur voor informatie over het Bluetooth-wachtwoord in de headless gateway. Voor verzending van gegevens van de LIFEPAK 15-monitor naar een pc moet in de LIFEPAK 15monitor een Bluetooth-wachtwoord worden ingesteld en moet dat wachtwoord op de pc worden ingevoerd wanneer daar om wordt gevraagd.
8-6
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSOVERDRACHT
8
Bluetooth-zoekfilter Een LIFEPAK 15-monitor die geschikt is voor Bluetooth kan binnen het bereik vele verschillende Bluetooth-toestellen waarnemen. Om u te helpen onbelangrijke toestellen uit te filteren en het specifieke doeltoestel waarnaar u wilt verzenden te zoeken, heeft Physio-Control de Physio Service Class (PSC) ontwikkeld. De PSC is een prefix die u kunt toevoegen aan de “roepnaam” van uw doeltoestellen. Wanneer u het FILTER ZOEKEN in de LIFEPAK 15-monitor vervolgens instelt op AAN worden alleen doeltoestellen met het prefix PSC in hun naam weergegeven in de lijst met gevonden toestellen (indien deze ingeschakeld en waarneembaar zijn). De verschillende PSC-prefixen komen overeen met de werkingsmodi van de LIFEPAK 15-monitor. Tabel 8-2 is een overzicht van de verschillende werkingsmodi van de LIFEPAK 15-monitor en de Service Class en naamprefix die in elke modus waarneembaar is. Wanneer de LIFEPAK 15-monitor bijvoorbeeld in de archief mode staat en het filter is ingeschakeld, kan het apparaat toestellen waarnemen waarvan de naam begint met A_ of B_. Tabel 8-2 Prefixen voor de Physio Service Class
MODUS VAN DE LIFEPAK 15-MONITOR/ DEFIBRILLATOR
SERVICE CLASS
NAAMPREFIX
De LIFEPAK 15-monitor moet in archief mode staan Archief
A_
De LIFEPAK 15-monitor kan in de AED mode, manuele modus of archief mode staan
Zowel Cardiac Care als Archief
B_
De LIFEPAK 15-monitor kan in de AED mode of de manuele modus staan
Cardiac Care
C_
Raadpleeg de documentatie bij de desbetreffende toestellen voor informatie over het configureren van de “roepnaam” van uw doeltoestellen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
8-7
Draadloze Bluetooth-communicatie gebruiken
Setup Bluetooth Gebruik het menu Setup Bluetooth om de LIFEPAK 15-monitor in te stellen voor transmissie via Bluetooth. Het menu Setup Bluetooth openen:
Setup Bluetooth Bevestig Filter zoeken Wachtwoord… Draadloos Loskoppelen
(Niet verbonden) Aan 0000 Aan
Apparaat-ID LIFEPAK 15: LP151234
1. Draai het SELECTIEWIEL in het HOOFDSCHERM zo dat het Bluetooth-pictogram wordt gemarkeerd. 2. Druk op het SELECTIEWIEL. Het menu Setup Bluetooth wordt weergegeven. 3. Stel het FILTER ZOEKEN in op AAN als u alleen toestellen wilt vinden die de PSC in hun “roepnaam” hebben. Stel het FILTER ZOEKEN anders in op UIT. 4. Stel een Bluetooth-wachtwoord in. • Voer voor verzending naar een headless gateway het wachtwoord in dat vooraf in de gateway is geconfigureerd. • Voor verzending naar een pc moet u mogelijk een wachtwoord invoeren of de verbinding accepteren. 5. Zorg ervoor dat DRAADLOOS is ingesteld op AAN.
Opmerking: De standaardinstelling voor DRAADLOOS is AAN en de standaardinstelling voor FILTER ZOEKEN is UIT. Gebruik de instelling DRAADLOOS om het draadloze signaal uit te schakelen wanneer de LIFEPAK 15-monitor wordt gebruikt in een omgeving waarin transmissie niet wenselijk is.
Een Bluetooth-verbinding tot stand brengen U moet de “roepnaam” weten van het doeltoestel waarmee u verbinding wilt maken. Een Bluetooth-verbinding tot stand brengen:
Setup Bluetooth Bevestig Filter zoeken Wachtwoord… Draadloos Loskoppelen
(Niet verbonden) Apparaten zoeken... 0000 Aan
Apparaat-ID LIFEPAK 15: LP151234
8-8
1. Gebruik het SELECTIEWIEL op de LIFEPAK 15-monitor om het Bluetooth-pictogram te selecteren en het menu Setup Bluetooth te openen. 2. Selecteer BEVESTIG en vervolgens APPARATEN ZOEKEN. Eventuele bestaande verbindingen worden hierdoor verbroken. Opmerking: Als de LIFEPAK 15-monitor is ingesteld op DRAADLOOS UIT verandert
de draadloze status in DRAADLOOS AAN.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSOVERDRACHT Selecteer Stoppen als apparaat wordt getoond C_EMS123 C_EMS345 B_HOSPITAL1 B_HOSPITAL2 C_EMS456 C_EMS789
C_HOSPITAL3
Stoppen
Setup Bluetooth Bevestig Filter zoeken Wachtwoord… Draadloos Loskoppelen
(Niet verbonden) Apparaten zoeken... C_EMS123 C_EMS345 B_HOSPITAL1 B_HOSPITAL2 C_EMS456
8
• Het menu Apparaten zoeken wordt weergegeven. De monitor begint te zoeken naar Bluetooth-toestellen die zich in het gebied bevinden en die aan de criteria van het zoekfilter voldoen. • De toestellen worden weergegeven in de volgorde waarin ze worden gevonden. Het meest recent gevonden toestel verschijnt boven aan de lijst. 3. Wanneer het gewenste toestel wordt weergegeven, drukt u op het SELECTIEWIEL om STOPPEN te selecteren en de zoekopdracht te beëindigen. U gaat terug naar het menu Setup Bluetooth. 4. Gebruik het SELECTIEWIEL om door de lijst te bladeren en het gewenste toestel te selecteren. 5. Als u verbinding maakt met een pc, wordt u mogelijk gevraagd de verbinding te accepteren. Voer desgevraagd het wachtwoord in en accepteer dan de verbinding. Wanneer de verbinding tot stand is gebracht, klinkt er een waarschuwingstoon, gaat de LED Bluetooth op het hoofdscherm branden en wordt kort de melding VERBONDEN MET (TOESTELNAAM) weergegeven in het berichtengebied.
Nadat de Bluetooth-verbinding tot stand is gebracht, bent u klaar om patiëntgegevens te verzenden. Ga door naar “Verslagen zenden” op bladzijde 8-13.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
8-9
Draadloze Bluetooth-communicatie gebruiken
Een Bluetooth-verbinding opnieuw tot stand brengen De LIFEPAK 15-monitor bewaart de laatste twee toestellen waarmee verbinding is gemaakt in het geheugen, doch beperkt tot een per modus – een voor hartzorg (AED- of manuele modus) en een voor de archief mode. Wanneer de LIFEPAK 15-monitor wordt ingeschakeld en de functie Draadloos is ingesteld op DRAADLOOS AAN, zoekt de monitor automatisch naar het toestel waarmee voor het laatst verbinding is gemaakt. Als het toestel waarmee voor het laatst in die modus verbinding is gemaakt wordt ingeschakeld en zich binnen het bereik bevindt, wordt automatisch een verbinding tot stand gebracht. Wanneer een verbinding tot stand is gebracht, brandt de LED Bluetooth en verschijnt VERBONDEN MET (TOESTELNAAM) in het berichtgebied.
Opmerking: Als in de setupmodus STANDAARDINST. RESETTEN wordt geselecteerd, wordt het Bluetooth-wachtwoord niet gereset. Verbindingen met de toestellen waarmee voor het laatst verbinding werd gemaakt, worden echter wel gereset (verbroken). Gebruik APPARATEN ZOEKEN om een verbinding opnieuw tot stand te brengen.
Een Bluetooth-verbinding beëindigen Wanneer de LED Bluetooth brandt, is de LIFEPAK 15-monitor draadloos verbonden met een ander Bluetooth-toestel. Een Bluetooth-verbinding beëindigen: 1. Gebruik het SELECTIEWIEL om het Bluetooth-pictogram te selecteren en het menu Setup Bluetooth te openen. 2. Selecteer LOSKOPPELEN. De Bluetooth-verbinding wordt beëindigd en wordt niet bewaard als het toestel waarmee voor het laatst verbinding is gemaakt.
8-10
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSOVERDRACHT
8
Een directe verbinding gebruiken Er kan een speciale kabel worden gebruikt om een directe verbinding tot stand te brengen tussen de LIFEPAK 15-monitor en een gateway of pc. Afbeelding 8-3 toont de aansluitingen op de apparatuur waarmee verslagen via een directe kabelverbinding rechtstreeks kunnen worden verzonden naar een computer.
Systeemconnector
2
1
Kabel voor LIFEPAK-monitor naar pc
Computer
Afbeelding 8-3 Gegevenstransmissie via een directe verbinding
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
8-11
Een directe verbinding gebruiken
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR SCHOKKEN Indien u een patiënt bewaakt en de systeemconnector gebruikt, moet alle apparatuur die op de systeemconnector is aangesloten, op batterijvoeding werken of elektrisch geïsoleerd zijn van de netspanning volgens EN 60601-1. Indien hier twijfel over bestaat, moet de patiënt van de defibrillator worden losgekoppeld voordat de systeemconnector wordt gebruikt. Gebruik alleen door Physio-Control aanbevolen kabels voor gegevenstransmissie. Neem voor nadere informatie contact op met de technische dienst van Physio-Control.
KANS OP VERKEERDE WERKING VAN HET TOESTEL RF-communicatieapparatuur zoals mobiele telefoons, modems en radio’s kunnen interfereren met de prestaties van de monitor/defibrillator. Als de monitor/defibrillator in de nabijheid van RF-communicatieapparatuur wordt gebruikt, dient u rekening te houden met de aanbevolen separatieafstanden uit Tabel D-4 op bladzijde D-4. Bepaalde RF-communicatieapparatuur kan worden gebruikt op kortere afstanden dan de afstanden die worden aanbevolen in Tabel D-4. Als de separatieafstand korter is dan de aanbevolen afstand, mag u alleen apparatuur gebruiken die door Physio-Control wordt aanbevolen en dient u te controleren of de monitor/defibrillator normaal werkt. Een directe verbinding tot stand brengen: 1. Plaats de pc of LIFENET-gateway binnen het bereik van de LIFEPAK 15-monitor.
Opmerking: Als u een LIFENET-gateway (modem) in de draagtas bewaart, mag u de modem alleen in het zijvak bewaren. Bewaar LIFENET-gateways niet in het achtervak. 2. Configureer een COM-poort op de pc voor inkomende gegevens. 3. Sluit de kabel aan op de systeemconnector van de monitor en op de pc. 4. Bij gebruik van CODE-STAT- of DT EXPRESS-software opent u de downloadwizard op de pc en selecteert u de LIFEPAK 15-monitor. Nadat de directe verbinding tot stand is gebracht, bent u klaar om patiëntgegevens te verzenden. Ga door naar “Verslagen zenden” op bladzijde 8-13.
8-12
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSOVERDRACHT
8
Verslagen zenden Nadat een draadloze verbinding tot stand is gebracht, kunt u patiëntoverzichten en verslagen verzenden. Alle patiëntverslagen kunnen tijdens bewaking van de patiënt (manuele of AED mode) onvertraagd worden verzonden. Verslagen kunnen ook post-event worden verzonden (archief mode).
Een actueel patiëntverslag verzenden Een actueel patiëntverslag verzenden: 1. Druk op ZENDEN. Het menu Zenden verschijnt.
Zend Zenden Verslag Locatie Annuleren...
2. Gebruik het SELECTIEWIEL om het gewenste VERSLAG en zo nodig de LOCATIE te selecteren.
Levenstekenen Alg. Med. Centr.
3. Selecteer ZENDEN. Het patiëntverslag wordt verzonden. De status van de transmissie wordt weergegeven in het berichtengebied.
Een gearchiveerd patiëntverslag verzenden Wanneer u de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator uitschakelt, wordt het actuele patiëntverslag opgeslagen in het archief. Zie Hoofdstuk 7, “Gegevensbeheer” voor informatie over toegang tot de archief mode. Een gearchiveerd patiëntverslag verzenden: Opties/Archieven Gegevens zenden...
Bewerken…
Afdrukken...
Wissen…
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
1. In het menu Opties/Archieven selecteert u GEGEVENS ZENDEN. Het menu Opties/ Archieven/Gegevens zenden wordt weergegeven.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
8-13
Verslagen zenden
2. Ga door naar Stap 7 als de instellingen PATIËNT, VERSLAG en LOCATIE juist zijn.
Opties/Archieven/Gegevens zenden Zenden Patiënt
Alle patiënten
Verslag
Alle
Locatie
Geen
Verbinding...
(Niet verbonden)
Annuleren...
3. Als u verslagen voor een bepaalde patiënt wilt verzenden, selecteert u PATIËNT. Er wordt een lijst met patiënten weergegeven.
Opties/Archieven/Gegevens zenden ALLE PATIËNTEN 031008192742 LEE, WILLIAM 031008105740 JARRE, DORA OAKEY, GARY JONES, CONRAD 030908064823 WYNDE, GUSTAV 030808062723 030808031524 030708164503 030708093523 030708061542
10 MAART 08 19:27:42 10 MAART 08 12:15:17 10 MAART 08 10:57:40 09 MAART 08 22:15:21 09 MAART 08 15:27:20 09 MAART 08 10:09:09 09 MAART 08 06:48:23 08 MAART 08 21:45:21 08 MAART 08 06:27:23 08 MAART 08 03:15:24 07 MAART 08 16:45:03 07 MAART 08 09:35:23 07 MAART 08 06:15:42
4. Selecteer de patiënt.
5. Als u een bepaald verslag wilt verzenden, selecteert u VERSLAG en selecteert u vervolgens het verslag.
Opties/Archieven/Gegevens zenden Zenden Patiënt Verslag
Alle
Locatie
Codesamenvatting overzicht
Verbinding...
Trendoverz.
Annuleren...
Levenstekenen
6. U kunt een transmissielocatie selecteren door LOCATIE te selecteren en vervolgens de locatie te kiezen. Zorg ervoor dat u een locatie opgeeft waarvan de UITVOERPOORT is geconfigureerd voor de transmissiemethode die u gebruikt. 7. Voor transmissie via een draadloze verbinding selecteert u VERBINDING en gaat u door met het tot stand brengen van een Bluetoothverbinding. Zie “Een Bluetooth-verbinding tot stand brengen” op bladzijde 8-8 voor meer informatie. 8. Selecteer ZENDEN. Het patiëntverslag wordt verzonden. De status van de transmissie wordt weergegeven in het berichtengebied.
8-14
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSOVERDRACHT
8
Verslag transmissiestatus Wanneer u een verslag probeert te verzenden, wordt na voltooiing van de transmissiepoging automatisch een transmissierapport afgedrukt. In het transmissierapport worden de datum en tijd van de transmissiepoging en de eindstatus van de transmissie aangegeven.
Een transmissie annuleren U kunt een transmissie die wordt uitgevoerd, annuleren. Een transmissie kan worden geannuleerd door ANNULEREN te selecteren in het menu Zenden als u een actueel verslag verzendt, of door ANNULEREN te selecteren in het menu Opties/Archieven/Gegevens zenden als u een gearchiveerd verslag verzendt.
Overwegingen bij de transmissie van gegevens Bij het overwegen van behandelingsprotocollen waarbij patiëntgegevens worden verzonden, dient u rekening te houden met mogelijke beperkingen. Een geslaagde transmissie is afhankelijk van toegang tot openbare of privé netwerkdiensten die al dan niet altijd beschikbaar kunnen zijn. Dit geldt vooral voor draadloze communicatie, die door vele factoren wordt beïnvloed, zoals: • geografie • locatie • weer • het aantal draadloze toestellen binnen het gebied In het behandelingsprotocol moet altijd rekening worden gehouden met het feit dat de gegevenstransmissie niet altijd kan worden gegarandeerd met draadloze communicatie. Uw behandelingsprotocol moet contingentieplannen omvatten voor onderbroken transmissie van gegevens. Test de transmissiefunctie van het toestel regelmatig om er zeker van te zijn dat het toestel en de verzendaccessoires klaar zijn voor gebruik.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
8-15
Tips voor het oplossen van problemen
Tips voor het oplossen van problemen Tabel 8-3 Tips voor het oplossen van problemen bij gegevenstransmissie
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Er staat een rood kruis door het Bluetoothpictogram op de LIFEPAK 15-monitor.
DRAADLOOS is ingesteld op UIT
• Stel DRAADLOOS in op AAN. • Als de rode X blijft staan, kan de Bluetooth-module in de LIFEPAK 15-monitor defect zijn. Neem contact op met een bevoegd servicemedewerker.
DRAADLOOS is in de setupopties ingesteld op UIT, dus de standaardinstelling voor DRAADLOOS is daarom steeds UIT wanneer de LIFEPAK 15-monitor wordt ingeschakeld.
• Wijzig de Setup-optie DRAADLOOS. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel. • Als de rode X blijft staan, kan de Bluetooth-module in de LIFEPAK 15-monitor defect zijn. Neem contact op met een bevoegd servicemedewerker.
Bluetooth-module in de LIFEPAK 15-monitor kan defect zijn.
• Neem contact op met een bevoegd servicemedewerker.
Doeltoestel staat uit of kan niet communiceren met de LIFEPAK 15-monitor.
• Controleer of het doeltoestel aan staat en waarneembaar is. • Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het doeltoestel.
Bluetooth-module in de LIFEPAK 15-monitor kan defect zijn.
• Neem contact op met een bevoegd servicemedewerker als andere maatregelen voor het oplossen van problemen mislukken.
De LIFEPAK 15-monitor maakt niet automatisch verbinding met het laatst verbonden toestel.
Het doeltoestel staat uit of kan niet communiceren met de LIFEPAK 15-monitor.
• Controleer of het doeltoestel aan staat en waarneembaar is.
De laatste verbinding met het doeltoestel kan zijn gemaakt terwijl de LIFEPAK 15-monitor in een andere modus stond.
• Controleer of de UITVOERPOORT is ingesteld op BLUETOOTH DRAADLOOS. • Selecteer APPARATEN ZOEKEN en breng een nieuwe verbinding tot stand.
Toestel maakt geen verbinding met het laatst verbonden toestel nadat DRAADLOOS wordt ingesteld op AAN.
Het Bluetooth-menu wordt weergegeven waardoor toestellen niet kunnen worden waargenomen.
• Druk op HOOFDSCHERM om het menu af te sluiten en laat de LIFEPAK 15-monitor het laatst verbonden toestel zoeken.
De LED Bluetooth brandt niet.
8-16
in het menu Setup Bluetooth.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSOVERDRACHT
8
Tabel 8-3 Tips voor het oplossen van problemen bij gegevenstransmissie (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht KAN GEEN VERBINDING KRIJGEN
De LIFEPAK 15-monitor kan geen draadloze verbinding tot stand brengen. Op het doeltoestel is de benodigde softwaretoepassing mogelijk niet geïnstalleerd of het doeltoestel kan geen gegevens accepteren.
• Controleer of het doeltoestel klaar is om transmissies te ontvangen. • Probeer opnieuw te verzenden.
Filter zoeken kan zijn ingeschakeld en doeltoestel heeft mogelijk geen PSC-prefix.
• Controleer of het doeltoestel aan staat en waarneembaar is. • Bevestig de “roepnaam” van het doeltoestel. • Stel het FILTER ZOEKEN in op UIT en selecteer vervolgens nogmaals APPARATEN ZOEKEN.
Doeltoestel functioneert niet.
• Controleer of het doeltoestel aan staat en waarneembaar is. • Bevestig de “roepnaam” van het doeltoestel. • Neem contact op met de serviceafdeling voor het doeltoestel als het bericht nog steeds wordt weergegeven.
Bluetooth-module in de LIFEPAK 15-monitor kan defect zijn.
• Neem contact op met een bevoegd servicemedewerker.
Op het doeltoestel is geen software voor post-event beoordeling geïnstalleerd.
• Installeer CODE-STAT- of DT EXPRESS-software voor post-event beoordeling op het doeltoestel.
De software voor post-event beoordeling op het doeltoestel is niet geopend en geactiveerd.
• Zorg ervoor dat op het doeltoestel de wizard voor toestelcommunicatie of downloaden wordt uitgevoerd.
De COM-poort op het doeltoestel is niet geconfigureerd voor inkomende gegevens.
• Configureer de COM-poort op het doeltoestel.
De LIFEPAK 15-monitor is niet geselecteerd in de downloadwizard op het doeltoestel.
• Open de downloadwizard op het doeltoestel en selecteer de LIFEPAK 15-monitor.
verschijnt.
Kan een bepaald Bluetooth-toestel niet vinden of het bericht BLUETOOTH-APPARAAT NIET GEVONDEN verschijnt.
Kan gegevens voor post-event beoordeling niet verzenden via rechtstreekse of Bluetooth-verbinding.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
8-17
Tips voor het oplossen van problemen
Tabel 8-3 Tips voor het oplossen van problemen bij gegevenstransmissie (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht BLUETOOTH NIET BESCHIKBAAR verschijnt.
Bluetooth-module in de LIFEPAK 15-monitor reageert niet.
• Schakel de LIFEPAK 15-monitor uit en weer in. • Als het bericht nog steeds wordt weergegeven, kan de Bluetooth-module defect zijn. Neem contact op met een bevoegd servicemedewerker.
Het bericht BLUETOOTHAPPARAAT NIET GEVONDEN
Het Bluetooth-toestel kan niet worden gevonden.
• Controleer of het doeltoestel klaar is om transmissies te ontvangen. • Stel het FILTER ZOEKEN in op UIT en selecteer vervolgens nogmaals APPARATEN ZOEKEN.
Waarneming van Bluetooth-naam mislukt of verlopen voordat de toestelnaam kon worden opgehaald.
• Controleer de naam van het doeltoestel. • Controleer of het doeltoestel klaar is om transmissies te ontvangen. • Probeer opnieuw te verzenden.
In de LIFEPAK 15-monitor zijn geen transmissielocaties ingesteld.
• Definieer transmissielocaties. Elke locatienaam moet exact overeenkomen met de naam van het doeltoestel. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15monitor/defibrillator bij het toestel.
Namen van transmissielocaties in het LIFENET-systeem komen niet overeen met de locatienamen in de LIFEPAK 15-monitor.
• Controleer de locatienamen in het LIFENET-systeem.
Mobiele communicatie werkt niet tussen de gateway en de transmissielocaties.
• Gebruik een alternatieve methode voor het overdragen van patiëntgegevens.
verschijnt.
Het bericht ONBEKEND APPARAAT wordt weergegeven.
Kan geen gegevens verzenden via een gateway met een functionerende directe of Bluetooth-verbinding.
8-18
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
GEGEVENSOVERDRACHT
8
Tabel 8-3 Tips voor het oplossen van problemen bij gegevenstransmissie (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Het bericht VERZENDEN NIET MOGELIJK verschijnt.
De LIFEPAK 15-monitor kan geen verbinding maken met de geselecteerde toestelnaam.
• Controleer of het doeltoestel klaar is om transmissies te ontvangen. • Controleer de instelling van het doeltoestel. • Probeer opnieuw te verzenden.
De uitvoerpoort op de LIFEPAK 15-monitor is niet geconfigureerd voor de transmissiemethode die u gebruikt.
• Zorg ervoor dat de UITVOERPOORT van de transmissielocatie is geconfigureerd voor het soort transmissie dat u probeert. • Probeer opnieuw te verzenden.
Het doeltoestel kan geen verbinding maken of kan geen verbinding maken binnen een time-outinterval.
• Controleer of het doeltoestel klaar is om transmissies te ontvangen. • Controleer de instelling van het doeltoestel. • Probeer opnieuw te verzenden.
Het doeltoestel vraagt u de inkomende gegevens te “accepteren”.
• Controleer het doeltoestel voor een verzoek om de verbinding te accepteren voordat verbinding kan worden gemaakt. • Voer het wachtwoord in wanneer daar om wordt gevraagd. • Indien mogelijk deze optie instellen op “Altijd toestaan”. • Probeer opnieuw te verzenden.
Directe verbinding is onderbroken.
• Controleer de kabelverbindingen. • Probeer opnieuw te verzenden.
Het bericht TRANSMISSIE MISLUKT verschijnt.
Het computerprogramma is niet klaar of is niet beschikbaar voor ontvangst van de transmissie.
• Controleer of op het doeltoestel de vereiste software wordt uitgevoerd. • Probeer opnieuw te verzenden.
Het bericht DIRECTE VERBINDING VERBROKEN
Directe verbinding is onderbroken.
• Controleer de kabelverbindingen tussen de LIFEPAK 15-monitor en de gateway of pc. • Probeer opnieuw te verzenden.
De verbinding met het Bluetoothdoeltoestel is onderbroken.
• Controleer of het doeltoestel klaar is om transmissies te ontvangen. • Probeer de gegevens opnieuw te verzenden.
Gebruiker van de LIFEPAK 15monitor heeft de overdracht geannuleerd.
• Probeer de gegevens opnieuw te verzenden indien de annulering onterecht was.
verschijnt. Het bericht BLUETOOTHVERBINDING VERBROKEN verschijnt. Het bericht TRANSMISSIE GEANNULEERD verschijnt.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
8-19
9
STROOMADAPTER In dit hoofdstuk worden de wisselstroomadapter en de gelijkstroomadapter beschreven.
Elementaire oriëntering. . . . . . . . . . . . . . . . . . bladzijde 9-3 De stroomadapter gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9-6 Algemeen onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9-9 Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9-11
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
9-1
STROOMADAPTER
9
Elementaire oriëntering De wisselstroomadapter en gelijkstroomadapter zijn optionele accessoires die uitsluitend mogen worden gebruikt met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Deze stroomadapters: • leveren stroom om de monitor/defibrillator met of zonder geïnstalleerde batterijen te voeden; • leveren stroom om de in de monitor/defibrillator geïnstalleerde batterijen op te laden. De wisselstroomadapter werkt met netspanning van 120 of 240 V AC. De gelijkstroomadapter werkt met een spanning van 12 V DC. Geïnstalleerde batterijen worden opgeladen wanneer de stroomadapter is aangesloten op de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Om het opladen van batterijen te helpen beheren en onderhouden, moet de stroomadapter zoveel mogelijk op de defibrillator aangesloten blijven. Zie “Batterijonderhoud” op bladzijde 10-12 voor meer informatie over het onderhoud van batterijen.
Opmerking: Hoewel de monitor/defibrillator kan worden gebruikt met hulpvoeding zonder dat er batterijen geïnstalleerd zijn, dient er altijd ten minste één batterij geïnstalleerd te zijn.
Opmerking: Als de voeding voor de monitor/defibrillator gedurende meer dan 30 seconden wegvalt, wordt er teruggeschakeld naar de door de gebruiker geconfigureerde standaardinstellingen en wordt er een nieuw patiëntoverzicht gestart. Er is een optionele uitgangsverlengkabel verkrijgbaar. De uitgangsverlengkabel is uitgerust met een breekconnector zodat een snelle verplaatsing zo nodig mogelijk is. Zie “Uitgangsverlengkabel met breekconnector” op bladzijde 9-8 voor meer informatie over de onderbrekingsfunctie.
BELANGRIJK! Dagelijkse inspectie en tests zorgen ervoor dat de stroomadapter in goede gebruiksconditie is en klaar is om te worden gebruikt wanneer dat nodig is. Zie de controlelijst voor de gebruiker van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator achter in deze handleiding. Lees de bij de stroomadapter geleverde gebruiksaanwijzing voor volledige instructies, waarschuwingen, waarschuwingsberichten en specificaties zorgvuldig door.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
9-3
Elementaire oriëntering
WAARSCHUWINGEN KANS OP VERMOGENSVERLIES KANS OP VERMOGENSVERLIES TIJDENS DE BEHANDELING VAN EEN PATIËNT Physio-Control heeft geen informatie over de prestatie of doeltreffendheid van de LIFEPAK-monitoren/defibrillatoren indien deze worden gebruikt met stroomadapters van andere fabrikanten. Bij het gebruik van stroomadapters van andere fabrikanten kan het toestel onjuist gaan werken en kunnen de veiligheidscertificeringen ongeldig worden. Gebruik alleen stroomadapters die zijn voorzien van het hier weergegeven LIFEPAK 15-toestelsymbool. KANS OP VERMOGENSVERLIES TIJDENS DE BEHANDELING VAN EEN PATIËNT Gebruik de LIKEPAK 12-stroomadapter niet met de LIFEPAK15-monitor/defibrillator. Gebruik alleen stroomadapters die zijn voorzien van het LIFEPAK 15-toestelsymbool. KANS OP VERMOGENSVERLIES TIJDENS DE BEHANDELING VAN EEN PATIËNT Als de monitor/defibrillator wordt gebruikt in omgevingen waar eerste hulp wordt verleend en batterijvoeding nodig is, moeten de geïnstalleerde batterijen volledig opgeladen worden gehouden. Laat de stroomadapter zoveel mogelijk aangesloten op een voedingsbron om het laadniveau in stand te houden. KANS OP VERMOGENSVERLIES TIJDENS DE BEHANDELING VAN EEN PATIËNT Sluit niet meer dan één uitgangsverlengkabel aan tussen de stroomadapter en de defibrillator. De hieruit voortvloeiende spanningsval verhindert mogelijk het opladen van de batterijen door de stroomadapter of het bedienen van de defibrillator. Sluit de stroomadapter rechtstreeks aan op de defibrillator of gebruik slechts één verlengkabel.
GEVAAR VOOR SCHOKKEN Het gebruik van een ander netsnoer dan het snoer dat bij de stroomadapter wordt geleverd, kan te veel lekstroom tot gevolg hebben. Gebruik uitsluitend het netsnoer dat wordt gespecificeerd voor gebruik met de stroomadapter.
9-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
STROOMADAPTER
9
WAARSCHUWINGEN (VERVOLG) MOGELIJKE PRESTATIEVERMINDERING Physio-Control heeft geen informatie over de prestaties of de doeltreffendheid van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator wanneer de stroomadapter wordt gebruikt met een stroomomzetter. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker te controleren of de monitor/defibrillator correct werkt als deze wordt gebruikt met een stroomomzetter.
MOGELIJK HUIDLETSEL Bij langdurig gebruik kan de stroomadapter warm worden. Langdurig contact tussen onbedekte huid en een warme stroomadapter kan leiden tot huidirritatie of brandwonden. Wanneer een warme stroomadapter in aanraking komt met een patiënt, dient de gebruiker ervoor te zorgen dat de huid van de patiënt voldoende wordt beschermd.
Afbeelding 9-1 Wisselstroomadapter
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
9-5
De stroomadapter gebruiken
De stroomadapter gebruiken Deze paragraaf bevat informatie over het gebruik van de wisselstroom- en gelijkstroomadapters die met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator kunnen worden gebruikt.
De wisselstroomadapter gebruiken De wisselstroomadapter gebruiken: 1. Sluit het wisselstroomnetsnoer aan op de stroomadapter en een geaard wisselstroomstopcontact. 2. Verzeker u ervan dat de groene LED-strook brandt. 3. Sluit de stroomadapteruitgangskabel aan op de stroomadapter. 4. Sluit het groene uiteinde van de stroomadapteruitgangskabel aan op de hulpstroomconnector aan de achterzijde van de monitor/defibrillator. 5. Verzeker u ervan dat de LED voor HULPSTROOM op de defibrillator brandt. 6. Als er ten minste één batterij in het toestel geïnstalleerd is, dient u te controleren of het waarschuwingslampje voor OPLADEN brandt of knippert. Het gedrag van het waarschuwingslampje wordt weergegeven in Tabel 9-1. Tabel 9-1 Gedrag van het waarschuwingslampje voor opladen
9-6
WAARSCHUWINGSLAMPJE
BESCHRIJVING
Ononderbroken groen
Geïnstalleerde batterijen zijn volledig opgeladen.
Groen knipperend
Een of beide geïnstalleerde batterijen worden opgeladen.
Uit
Er zijn geen batterijen geïnstalleerd of een batterij kan niet worden opgeladen.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
9
STROOMADAPTER 7. Druk op de knop AAN van de monitor/defibrillator.
Stroomadapteruitgangskabel
LED-strook
Afbeelding 9-2 Wisselstroomadapter bij LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
De gelijkstroomadapter gebruiken De gelijkstroomadapter gebruiken: 1. Sluit het gelijkstroomnetsnoer aan op de stroomadapter en op gelijkstroomvoeding van 12 V DC. 2. Verzeker u ervan dat de groene LED-strook brandt. 3. Sluit de stroomadapteruitgangskabel aan op de stroomadapter. 4. Sluit het groene uiteinde van de stroomadapteruitgangskabel aan op de hulpstroomconnector aan de achterzijde van de monitor/defibrillator. 5. Verzeker u ervan dat de LED voor HULPSTROOM op de defibrillator brandt. 6. Als er ten minste één batterij in het toestel geïnstalleerd is, dient u te controleren of het waarschuwingslampje voor OPLADEN brandt of knippert. Het gedrag van het waarschuwingslampje wordt weergegeven in Tabel 9-2. Tabel 9-2 Gedrag van het waarschuwingslampje voor opladen
WAARSCHUWINGSLAMPJE
BESCHRIJVING
Ononderbroken groen
Geïnstalleerde batterijen zijn volledig opgeladen.
Groen knipperend
Een of beide geïnstalleerde batterijen worden opgeladen.
Uit
Er zijn geen batterijen geïnstalleerd of een batterij kan niet worden opgeladen.
7. Druk op de knop AAN van de defibrillator.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
9-7
De stroomadapter gebruiken
Uitgangsverlengkabel met breekconnector Indien gewenst, mag tussen de stroomadapter en de stroomadapteruitgangskabel één optionele uitgangsverlengkabel worden aangesloten. De uitgangsverlengkabel is uitgerust met een breekconnector die uit elkaar kan worden getrokken zonder handmatig aan de borgring te draaien. Met de breekconnector kunt u de monitor/defibrillator snel van de stroomadapter loskoppelen zonder de kabels of connectoren te beschadigen. Om de onderbrekingsfunctie te kunnen gebruiken, moeten de stroomadapter en de uitgangsverlengkabel worden bevestigd zoals wordt beschreven in de gebruiksaanwijzing van de stroomadapter. De breekconnector is dusdanig ontworpen dat deze bestand is tegen regelmatige onderbrekingen. Om de levensduur van de connector te verlengen, dient u deze echter zo mogelijk handmatig los te koppelen. Neem voor het bestellen van de uitgangsverlengkabel contact op met uw vertegenwoordiger van Physio-Control of bestel online via store.physio-control.com.
BELANGRIJK! Gebruik niet meer dan een uitgangsverlengkabel. Breekconnector
Uitgangsverlengkabel
Stroomadapteruitgangskabel
Afbeelding 9-3 Uitgangsverlengkabel met breekconnector
9-8
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
STROOMADAPTER
9
Algemeen onderhoud Onderhoud en service De stroomadapter bevat geen onderdelen waarop onderhoud moet worden uitgevoerd. Als de stroomadapter niet correct werkt, neemt u contact met uw plaatselijke vertegenwoordiger van Physio-Control voor hulp.
Reinigen WAARSCHUWING ELEKTRISCHE SCHOKKEN MOGELIJK Koppel de stroomadapter los van de voedingsbron voor het reinigen.
OPGELET KANS OP APPARAATSCHADE Maak geen enkel deel van de stroomadapter of de accessoires schoon met fenolverbindingen. Gebruik geen schurende of ontvlambare reinigingsmiddelen. Probeer dit toestel of de accessoires niet te steriliseren tenzij anders vermeld in de gebruiksaanwijzing van de accessoires.
De stroomadapter reinigen: 1. Koppel de stroomadapter los als deze is aangesloten op een hulpstroombron. 2. Reinig de stroomadapter, het netsnoer en de kabels met een vochtige spons of doek. Gebruik uitsluitend de reinigingsmiddelen die hieronder worden vermeld: • Quaternaire ammoniumverbindingen • Isopropylalcohol • Perazijnzuuroplossingen (peroxyazijnzuuroplossingen) • Natriumdichloorisocyanuraat (NaDCC) • Chloorbleekmiddel (verdunning 1:10)
Opmerking: Maak de connectorpoorten zorgvuldig schoon. Zorg ervoor dat er geen reinigingsvloeistoffen door de buitenste oppervlakken van het toestel dringen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
9-9
Algemeen onderhoud
Tips voor het oplossen van problemen Tabel 9-3 Tips voor het oplossen van problemen met de stroomadapter
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
VOEDINGS-LED op de stroomadapter brandt niet.
Netsnoer niet aangesloten op stroomadapter of voedingsbron.
• Sluit het netsnoer aan.
Defecte stroomadapter of defect netsnoer.
• Vervang de defecte accessoires door een werkende stroomadapter en een werkend netsnoer.
Doorgebrande zekering of stroomonderbreker in gebouw.
• Neem contact op met bevoegd servicepersoneel.
Stroomadapter is niet goed aangesloten op hulpstroombron of monitor/defibrillator.
• Verzeker u ervan dat de stroomadapter goed is aangesloten.
Defecte stroomadapter of kabels.
• Vervang de defecte accessoires door een werkende stroomadapter en kabels.
Stroomadapter is niet goed aangesloten op hulpstroombron of monitor/defibrillator.
• Verzeker u ervan dat de stroomadapter goed is aangesloten.
Batterij is niet goed in de batterijhouder geplaatst.
• Verzeker u ervan dat de batterij goed in de batterijhouder is geplaatst.
Batterij kan niet worden opgeladen met de stroomadapter omdat batterijlading te laag is.
• Laad de batterij op in een vaste, mobiele of REDI-CHARGEbatterijlader, indien beschikbaar. • Vervang de batterij.
Geen batterijen geplaatst.
• Plaats ten minste één batterij.
Defecte batterij.
• Stel de batterij buiten bedrijf en vervang deze door een werkende batterij.
Niet herkende batterij.
• Gebruik uitsluitend batterijen die zijn goedgekeurd voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator.
HULPSTROOM-LED op monitor/defibrillator brandt niet.
LED voor OPLADEN op monitor/defibrillator brandt niet.
Niet-compatibele stroomadapter • Gebruik uitsluitend een stroomadapter aangesloten op de monitor/ die is goedgekeurd voor gebruik met defibrillator. de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator.
9-10
Defecte stroomadapter of kabels.
• Vervang de defecte accessoires door een werkende stroomadapter en kabels.
Monitor/defibrillator kan de geïnstalleerde batterij niet herkennen.
• Neem contact op met bevoegd servicepersoneel.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
STROOMADAPTER
9
Garantie Zie de garantievoorwaarden die bij de stroomadapter zijn geleverd. Neem voor kopieën contact op met de plaatselijke vertegenwoordiger van Physio-Control.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
9-11
10
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN Dit hoofdstuk beschrijft het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan, het testen van en het oplossen van problemen met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator en geselecteerde accessoires. Zie de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende accessoires voor aanvullende informatie.
Algemeen onderhoud en testen . . . . . . . . . . . bladzijde 10-3 Batterijonderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10-12 Het toestel reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10-16 Het toestel opslaan. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10-16 Papier laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10-18 Algemene tips voor het oplossen van problemen . . . . . 10-19 Service en reparatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10-24 Informatie over het recyclen van het product. . . . . . . . 10-25 Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10-25 Accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10-26
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-1
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN
10
Algemeen onderhoud en testen Periodiek onderhoud en testen van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator en accessoires is belangrijk om eventuele elektrische en mechanische defecten te helpen voorkomen en te detecteren. Als bij het testen blijkt dat er een eventueel defect is met de defibrillator of accessoires, raadpleeg dan “Algemene tips voor het oplossen van problemen” op bladzijde 10-19. Stel de LIFEPAK 15monitor/defibrillator onmiddellijk buiten gebruik als het defect niet kan worden opgelost en neem contact op met een bevoegde servicemonteur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzingen van de accessoires voor informatie over het testen van de accessoires. U kunt het toestel zodanig configureren dat een bericht ONDERHOUD LATEN VERRICHTEN op het scherm wordt weergegeven met geselecteerde tussenpozen (3, 6 of 12 maanden), om u eraan te herinneren dat de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator een onderhoudsbeurt nodig heeft. De fabrieksinstelling is UIT maar deze kan worden ingeschakeld door servicepersoneel. Achter in deze handleiding vindt u een controlelijst voor de gebruiker. U kunt deze controlelijst kopiëren en gebruiken voor het inspecteren en testen van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Een dagelijkse inspectie en test worden aanbevolen.
Onderhouds- en testschema In Tabel 10-1 ziet u het aanbevolen onderhouds- en testschema. Dit schema kan worden gebruikt in combinatie met het interne kwaliteitwaarborgingsprogramma van het ziekenhuis, de kliniek of de afdeling Spoedeisende hulp waar de defibrillator wordt gebruikt. Om zeker te zijn van een juiste werking van de monitor-/defibrillatorfuncties, dient u de stroomadapter dagelijks te inspecteren en te testen, zoals wordt beschreven in de controlelijst voor de gebruiker. Kabels en paddles vormen een kritiek onderdeel van de therapietoediening en zijn aan slijtage onderhevig. U wordt aangeraden de therapiekabel dagelijks te testen volgens de aanwijzingen in de controlelijst voor de gebruiker. De testbelasting wordt met het toestel meegeleverd en is nodig voor het testen van de QUIK-COMBO-kabel. Physio-Control adviseert de therapiekabels elke drie jaar te vervangen om de kans op defecten tijdens gebruik bij patiënten tot een minimum te beperken. De 12-leads ECG-kabel is een kritiek onderdeel voor diagnose en is aan slijtage onderhevig. Inspecteer de 12-leadskabel volgens de instructies in de controlelijst voor de gebruiker en test hem zoals wordt beschreven in “Controle van de ECG-patiëntkabel” op bladzijde 10-6. Aanvullend periodiek preventief onderhoud en testen, zoals elektrische veiligheidstests, prestatieinspecties en de vereiste kalibrering, moeten regelmatig door bevoegde servicemonteurs worden verricht. Zie de servicehandleiding van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator voor gedetailleerde onderhoudsaanbevelingen voor elke functie.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-3
Algemeen onderhoud en testen
Tabel 10-1 Aanbevolen onderhoudsschema voor klinisch personeel
HANDELING
DAGELIJKS
NA GEBRUIK
Controlelijst voor de gebruiker invullen. Omvat controle van de QUIK-COMBOtherapiekabel, controle van de bewaking met standaardpaddles en de gebruikerstest.
X
Defibrillator inspecteren
X
X
Controleren of alle benodigdheden en benodigde accessoires aanwezig zijn (bijvoorbeeld volledig opgeladen batterijen, gel, elektroden, ECG-papier).
X
X
WANNEER NODIG
6 MAANDEN
12 MAANDEN
X
Functietests: Controle van de ECG-patiëntkabel
X
Controle van gesynchroniseerde cardioversie met standaardpaddles
X
Controle van therapiekabelbewaking en gesynchroniseerde cardioversie
X
Controle van pacing met therapiekabel
X
Defibrillator reinigen
X
Preventief onderhoud en testen
X X
Zelftests Telkens wanneer de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator wordt ingeschakeld, worden er interne zelftests uitgevoerd om te controleren of de interne elektrische componenten en schakelingen naar behoren functioneren. De defibrillator slaat de resultaten van alle door de gebruiker gestarte zelftests op in een testlogboek. Wanneer de defibrillator is ingeschakeld en er een probleem wordt waargenomen dat onmiddellijk service vereist, zoals een defecte oplaadeenheid, gaat de LED Service branden. Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor meer informatie.
10-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN
10
Automatische tests De defibrillator voert dagelijks om 03:00 uur een automatische zelftest uit, wanneer het toestel niet in gebruik is. Tijdens de automatische zelftest schakelt de defibrillator zichzelf kort in (LED AAN gaat branden) en voert deze de volgende taken uit: • Voert een zelftest uit. • Slaat het resultaat van de zelftest op in het testlogboek. • Drukt de resultaten van de zelftest af. • Verzendt de zelftestresultaten als de optie RESULTATEN VERZENDEN is ingeschakeld. (Verzending kan maximaal 4 minuten duren.) • Schakelt zichzelf uit. Als de defibrillator tijdens een automatische test een probleem waarneemt, wordt het defect geregistreerd in een afgedrukt testverslag. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15 -monitor/defibrillator bij het toestel voor informatie over het inschakelen van de optie RESULTATEN VERZENDEN. De automatische zelftest wordt niet uitgevoerd als de defibrillator om 03:00 uur al is ingeschakeld of als er geen stroom beschikbaar is. Als de defibrillator handmatig wordt ingeschakeld terwijl er een zelftest wordt uitgevoerd, wordt de zelftest gestopt en wordt de defibrillator normaal ingeschakeld. Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor meer informatie.
Gebruikerstest De gebruikerstest is een functietest van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. De gebruikerstest mag uitsluitend als test worden uitgevoerd en niet terwijl de defibrillator voor een patiënt wordt gebruikt. Voer de gebruikerstest uit als onderdeel van de dagelijkse controles aan de hand van de controlelijst voor de gebruiker.
Opmerking: Voor het uitvoeren van de gebruikerstest moet de defibrillator in de manuele modus staan. Als u buiten de dagelijkse controles aan de hand van de controlelijst voor de gebruiker om een gebruikerstest wilt uitvoeren: 1. Druk op AAN om de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator in te schakelen. 2. Druk op OPTIES. Het menu Opties verschijnt. 3. Selecteer GEBRUIKERSTEST. De defibrillator voert de volgende taken uit: • Zelftests voor het controleren van het toestel. • Laadt op tot 10 joule en ontlaadt intern (deze energie is niet beschikbaar bij de therapieconnector). • Drukt een verslag Geslaagd/Niet geslaagd af.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-5
Algemeen onderhoud en testen
Als de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator tijdens de gebruikerstest een fout waarneemt, gaat de LED voor service branden en geeft het afgedrukte verslag aan dat de test niet is geslaagd. Stel de defibrillator buiten gebruik en neem contact op met een bevoegde servicemonteur. Schakel de voeding uit en dan weer in als u de gebruikerstest moet onderbreken. De test stopt en de defibrillator werkt normaal. Er wordt geen verslag Geslaagd/Niet geslaagd afgedrukt.
Opmerking: Gedurende de gebruikerstest zijn alle bedieningsknoppen op het voorpaneel (behalve AAN) en op de standaardpaddles uitgeschakeld. Het routinetesten van de defibrillator verbruikt
batterijvermogen; onderhoud alle batterijen zoals beschreven in “Waarschuwingen met betrekking tot de batterijen” op bladzijde 10-12.
Opmerking: De laatste 40 resultaten van gebruikerstests en automatische tests worden met alle verslagen naar het CODE-STAT Suite-gegevensbeheersysteem gezonden. Opmerking: Het is belangrijk om inzicht te hebben in de werking van de defibrillator. Raadpleeg de functietests in dit hoofdstuk voor aanbevolen procedures om te zorgen dat het personeel vertrouwd is met de normale werking van de defibrillator. De functietests kunnen verschillen overeenkomstig uw lokale protocollen. Als u de defibrillator wilt testen door de functietests uit te voeren, hebt u een simulator nodig. Zie Tabel 10-2 op bladzijde 10-19 voor het oplossen van problemen met de werking van het toestel.
Gebruikerstest voor de standaardpaddles Voer de gebruikerstest voor de standaardpaddles uit als onderdeel van de dagelijkse controles aan de hand van de controlelijst voor de gebruiker achter in deze handleiding.
Functietests De volgende functiecontroles worden geboden om het personeel te helpen vertrouwd te raken met de normale bedieningsprocedures en om problemen in de werking van de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator op te lossen.
Opmerking: Als binnen uw organisatie elektronische patiëntenverslagen van het toestel worden gedownload voor post-event beoordeling, kunt u overwegen om als patiëntnaam “TEST” in te voeren’ om de functietests met de simulator te kunnen onderscheiden van het werkelijke gebruik bij patiënten.
Controle van de ECG-patiëntkabel Benodigde apparatuur: • LIFEPAK 15-monitor/defibrillator • Volledig opgeladen batterijen of stroomadapter aangesloten op een betrouwbare voedingsbron • ECG-patiëntkabel (3-leads, 12-leads of 5-draads) • 3- of 12-leads simulator
10-6
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN De ECG-patiëntkabel controleren: 1. Druk op AAN. 2. Sluit de ECG-kabel aan op de defibrillator. 3. Sluit alle kabelleads op de simulator aan. 4. Zet de simulator aan en selecteer een ritme. 5. Controleer of Lead II is geselecteerd. 6. Controleer na een paar seconden of het scherm een ritme weergeeft en of er geen bericht LEADS LOS of SERVICE verschijnt. 7. Druk voor een 12-leads kabel op 12-AFL en wacht op de afdruk. Controleer of er voor elke lead een ritme wordt afgedrukt.
Controle van gesynchroniseerde cardioversie met standaardpaddles
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR SCHOKKEN De defibrillator dient een elektrische energiestoot van maximaal 360 joule toe. Indien deze elektrische energie niet naar behoren wordt ontladen zoals beschreven in deze test, kan deze lichamelijk letsel of de dood veroorzaken. Probeer deze test niet te verrichten tenzij u bevoegd bent (door opleiding en ervaring) en door en door vertrouwd bent met deze gebruiksaanwijzing.
Benodigde apparatuur: • LIFEPAK 15-monitor/defibrillator • Standaardpaddles • Controletoestel voor defibrillator • ECG-patiëntkabel • 3-leads of 12-leads simulator • Volledig opgeladen batterijen of stroomadapter aangesloten op een betrouwbare voedingsbron Gesynchroniseerde cardioversie met standaardpaddles controleren: 1. Druk op AAN. 2. Sluit de ECG-kabel aan op de monitor en de patiëntsimulator. 3. Zet de simulator aan en selecteer een willekeurig ritme behalve asystolie of ventriculaire fibrillatie. 4. Selecteer Lead II.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-7
Algemeen onderhoud en testen
5. Druk op SYNC. Controleer of de LED SYNC gaat branden. Stel de ECG-grootte bij totdat de waarnemingsmarkeringen op de QRS-complexen verschijnen. Controleer of de LED SYNC uit knippert bij elk gedetecteerd QRS-complex en of de hartfrequentie wordt weergegeven. 6. Selecteer 100 JOULE. 7. Druk op OPLADEN en controleer of de toon die een volledige lading aangeeft, binnen ten hoogste 10 seconden wordt gegeven. 8. Neem de standaardpaddles uit de paddlehouders en plaats ze op de platen van het controletoestel voor de defibrillator.
Opmerking: Het is niet de bedoeling dat deze test wordt uitgevoerd terwijl de paddles in de houders staan. Door ontlading van 100 joule in de paddlehouders kan de defibrillator beschadigd raken. 9. Druk op de knop APEX vervolgens weer los.
(schok), controleer of de defibrillator niet ontlaadt en laat de knop
10.Druk op de knop STERNUM knop vervolgens weer los.
(schok), controleer of de defibrillator niet ontlaadt en laat de
11.Druk op PRINTEN.
WAARSCHUWING KANS OP BESCHADIGING VAN DE PADDLES EN BRANDWONDEN BIJ DE PATIËNT Druk de paddles tijdens het ontladen stevig op de platen van het controletoestel om boogvorming en de vorming van kuiltjes op de paddleoppervlakken te voorkomen. Paddles met kuiltjes of andere beschadigingen kunnen tijdens de defibrillatie brandwonden op de huid van de patiënt veroorzaken.
12.Oefen met beide paddles stevige druk uit op de platen van het controletoestel voor de defibrillator en houd tegelijkertijd beide knoppen (schok) ingedrukt terwijl u op het scherm let. 13.Controleer of de defibrillator ontlaadt bij het volgende waargenomen QRS-complex. 14.Druk nogmaals op PRINTEN om de printer te stoppen. 15.Controleer of de defibrillator weer op de asynchrone modus overgaat (de waarnemingsmarkeringen worden niet meer weergegeven en de LED SYNC is uit).
Opmerking: Het is mogelijk dat de defibrillator is ingesteld om na de ontlading in de sync-mode te blijven.
10-8
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN 16.Controleer of de printer de tijd, datum, Sync AAN, waarnemingsmarkeringen voor energietoediening, geselecteerde energie, geen waarnemingsmarkeringen na schok 1 en Sync AF op de ECG-strook registreert. 17.Schakel de defibrillator uit.
Opmerking: Als een van de berichten AANSLUITKABEL of PADDLES LEADS LOS, of enig ander waarschuwingsbericht wordt weergegeven, vervangt u de paddles door nieuwe exemplaren en herhaalt u de test. Als het probleem niet kan worden opgelost, stelt u het toestel direct buiten gebruik en neemt u contact op met een bevoegde servicemedewerker.
Controle van therapiekabelbewaking en gesynchroniseerde cardioversie
OPGELET KANS OP BESCHADIGING VAN DE SIMULATOR Ontlaad niet meer dan 30 schokken binnen een uur of 10 schokken binnen een periode van vijf minuten en stimuleer niet continu in een Physio-Control-simulator. De simulatoren kunnen oververhit raken.
Benodigde apparatuur: • LIFEPAK 15-monitor/defibrillator • QUIK-COMBO therapiekabel • ECG-patiëntkabel • 3-leads of 12-leads patiëntsimulator met QUIK-COMBO-connector • Volledig opgeladen batterijen of stroomadapter aangesloten op een betrouwbare voedingsbron Therapiekabelbewaking en gesynchroniseerde cardioversie controleren: 1. Druk op AAN. 2. Sluit de ECG-kabel aan op de defibrillator en de simulator. 3. Sluit de therapiekabel op de simulator aan. 4. Zet de simulator aan en selecteer een willekeurig ritme behalve asystolie of ventriculaire fibrillatie. 5. Selecteer de PADDLES-afleiding. 6. Controleer of op het scherm een ECG wordt weergegeven en of er geen bericht PADDLES LEADS LOS verschijnt.
Opmerking: Als streepjeslijnen, artefacten (onregelmatige signaalruis) of een waarschuwingsbericht op het scherm worden weergegeven, vervangt u de therapiekabel en herhaalt u de test. Als het probleem niet kan worden opgelost, stelt u de defibrillator direct buiten gebruik en neemt u contact op met een bevoegde serviceverlener.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-9
Algemeen onderhoud en testen
7. Selecteer Lead II. 8. Druk op SYNC. Controleer of de LED SYNC gaat branden en de melding Sync-mode wordt weergegeven. Stel de ECG-grootte bij totdat er waarnemingsmarkeringen op de QRS-complexen verschijnen. Controleer of de LED SYNC uit knippert bij elk gedetecteerd QRS-complex en of de hartfrequentie wordt weergegeven. 9. Selecteer 50 JOULE. 10.Druk op OPLADEN. 11.Druk op PRINTEN.
WAARSCHUWING GEVAAR VOOR SCHOKKEN Tijdens defibrillatiecontroles passeert de ontladen energie de kabelconnectoren. Zet de kabelconnectors stevig vast op de simulator.
12.Nadat de toon wordt gegeven die een volledige lading aanduidt, houdt u terwijl u op het hoofdsscherm let.
(schok) ingedrukt
13.Controleer of de defibrillator ontlaadt bij het volgende waargenomen QRS-complex. 14.Druk nogmaals op PRINTEN om de printer te stoppen. 15.Controleer of de defibrillator weer op de asynchrone modus overgaat (de waarnemingsmarkeringen worden niet meer weergegeven en de LED SYNC is uit).
Opmerking: Het is mogelijk dat de defibrillator is ingesteld om na de ontlading in de sync-mode te blijven. 16.Selecteer de PADDLES-lead. 17.Ontkoppel de therapiekabel van de simulator. Controleer of het bericht PADDLES-LEADS LOS verschijnt en of er een akoestisch alarmsignaal wordt gegeven. 18.Controleer of de printer de tijd, datum, Sync AAN, waarnemingsmarkeringen voor energietoediening, geselecteerde energie, geen waarnemingsmarkeringen na schok 1 en Sync AF op de ECG-strook registreert. 19.Schakel de defibrillator uit.
10-10
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN Controle van pacing met therapiekabel Benodigde apparatuur: • LIFEPAK 15-monitor/defibrillator • QUIK-COMBO therapiekabel • ECG-patiëntkabel • 3-leads of 12-leads patiëntsimulator met QUIK-COMBO-connector • Volledig opgeladen batterijen of stroomadapter aangesloten op een betrouwbare voedingsbron Pacing met de therapiekabel controleren: 1. Druk op AAN. 2. Sluit de QUIK-COMBO-therapiekabel aan op de simulator. 3. Schakel de simulator in en selecteer BRADY. 4. Sluit de ECG-kabel aan op de defibrillator en de simulator. 5. Selecteer Lead II. 6. Druk op PACER. 7. Controleer of er waarnemingsmarkeringen verschijnen bij elk QRS-complex. Indien er geen waarnemingsmarkeringen verschijnen of indien deze elders op het ECG verschijnen, drukt u op de SELECTOR bij de golflijn van kanaal 1 en past u de ECG-grootte aan in het menu. 8. Controleer of het menu FREQU verschijnt. 9. Druk op STROOM en verhoog de stroom tot 80 mA. 10.Let op of u op het scherm geslaagde complexen ziet. Controleer of de LED PACER knippert bij elke geleverde pacingpulsatie. 11.Ontkoppel de QUIK-COMBO-therapiekabel van de simulator. Controleer of de pacemaker ophoudt met pacing, het bericht BEVESTIG ELEKTRODEN wordt weergegeven en er een alarmsignaal hoorbaar is. 12.Sluit de QUIK-COMBO-therapiekabel weer op de simulator aan. Controleer of het akoestische alarmsignaal ophoudt, het bericht PACING GESTOPT wordt weergegeven en dat de stroom 0 mA bedraagt. 13.Wacht ongeveer 30 seconden en controleer of er een akoestisch alarmsignaal wordt gegeven. 14.Verhoog de stroom tot 80 mA. Controleer of het akoestische alarmsignaal ophoudt. 15.Druk op OPLADEN. Controleer of de LED PACER uitgaat en of de hartfrequentie en beschikbare energie worden weergegeven.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-11
Batterijonderhoud
Batterijonderhoud Deze paragraaf bevat informatie over de lithium-ionbatterijen van Physio-Control die speciaal zijn ontworpen voor gebruik in de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Lithium-ionbatterijen vergen weinig onderhoud en vereisen geen geplande cycli van opladen-leegtrekken om de levensduur te verlengen.
BELANGRIJK! De lithium-ionbatterijen, batterijladers, stroomadapters en snoeren van de LIFEPAK 15monitor/defibrillator zijn niet uitwisselbaar met batterijen, batterijladers, stroomadapters en snoeren die voor andere LIFEPAK-defibrillatoren worden gebruikt.
Waarschuwingen met betrekking tot de batterijen WAARSCHUWINGEN KANS OP BRAND, EXPLOSIE EN BRANDWONDEN De batterij mag niet worden gedemonteerd, doorboord, samengeperst, verwarmd tot boven 100°C of verbrand.
KANS OP VERMOGENSVERLIES KANS OP VERMOGENSVERLIES EN VERTRAGING VAN DE THERAPIE TIJDENS BEHANDELING VAN DE PATIËNT Bij gebruik van een niet naar behoren onderhouden batterij om de defibrillator van voeding te voorzien kan zonder waarschuwing energieverlies optreden. Gebruik de speciale batterijlader van Physio-Control voor het opladen van de batterijen. RISICO OP VERMOGENSVERLIES TIJDENS DE BEHANDELING VAN EEN PATIËNT Physio-Control heeft geen informatie over de prestatie of doeltreffendheid van de LIFEPAK-monitoren/defibrillatoren indien deze worden gebruikt met batterijen, batterijladers of stroomadapters van andere fabrikanten. Bij gebruik van batterijen, batterijladers of stroomadapters van andere fabrikanten kan het toestel onjuist gaan werken en kunnen de veiligheidscertificeringen ongeldig worden. Gebruik uitsluitend LIFEPAK 15-monitor/defibrillatorbatterijen van Physio-Control (onderdeelnr. 3206735) en de bijbehorende batterijlader of stroomadapter voor de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator van Physio-Control. KANS OP VERMOGENSVERLIES TIJDENS DE BEHANDELING VAN EEN PATIËNT De batterijpennen in de defibrillator kunnen worden beschadigd indien batterijen vallen of met kracht in de houders worden geduwd. Inspecteer de pennen regelmatig op tekenen van beschadiging. Laat de batterijen te allen tijde in het toestel zitten, behalve wanneer het toestel uit bedrijf wordt genomen voor opslag.
10-12
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN
10
OPGELET KANS OP APPARAATSCHADE Wanneer de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator voor een langere periode wordt opgeslagen, moet de batterij uit het toestel worden verwijderd.
Nieuwe batterijen ontvangen Nieuwe batterijen zijn bij levering niet volledig opgeladen. Laad elke nieuwe batterij op voor gebruik. Batterijen kunnen worden opgeladen met de volgende toestellen: • Lithium-ionbatterijlaadstation voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator • Mobiele lithium-ionbatterijlader voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator • REDI-CHARGE-batterijlader • Wisselstroomadapter voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator • Gelijkstroomadapter voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
Batterijen opslaan Li-ionbatterijen ondergaan een proces van zelfontlading tijdens opslag. Houd u aan het volgende als u de batterij opslaat: • De label met de tekst Opladen voor gebruik, waarmee wordt aangegeven dat de batterij nog niet is opgeladen, mag niet worden verwijderd. • Bewaar batterijen bij temperaturen tussen 20°C en 25°C. • Laad de batterij binnen één jaar na ontvangst volledig op. Laad de batterij daarna eens per jaar volledig op.
WAARSCHUWING RISICO OP VERMOGENSVERLIES TIJDENS DE BEHANDELING VAN EEN PATIËNT Opgeslagen batterijen verliezen hun lading. Indien een opgeslagen batterij vóór gebruik niet wordt opgeladen, kan zonder enige waarschuwing vermogensverlies van het toestel optreden. Laad een opgeslagen batterij altijd op alvorens deze voor actief gebruik in te schakelen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-13
Batterijonderhoud
Batterijen opladen • Laad batterijen op voor gebruik. Batterijen kunnen worden opgeladen in een batterijlader of in de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator, als deze met behulp van een stroomadapter voor de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is aangesloten op een hulpstroombron. • Inspecteer batterijen op schade en lekkage. Als een batterij beschadigd is of lekt, dient u de batterij af te voeren en een nieuwe batterij te gebruiken. • Verwijder het etiket met de tekst Opladen voor gebruik van nieuwe batterijen voordat u batterijen in de lader of in de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator plaatst. • De brandstofmeter van de batterij werkt pas als de batterij is opgeladen. Zie “Batterijen” op bladzijde 3-15 voor meer informatie over de brandstofmeter. • Zie de gebruiksaanwijzing bij de batterijlader of Hoofdstuk 9 van deze handleiding voor meer informatie over het opladen van batterijen als u de stroomadapter gebruikt.
Batterijen vervangen Physio-Control raadt aan de batterijen ongeveer elke twee jaar te vervangen. Goed onderhouden batterijen kunnen langer mee gaan. Een batterij heeft het einde van zijn gebruiksduur bereikt als één of meer van de volgende omstandigheden zich voordoen: • De batterijbehuizing is fysiek beschadigd, bijvoorbeeld door scheurtjes of een afgebroken klem. • De batterij lekt. • De batterijlader geeft een STORING aan. • De brandstofmeter van de batterij geeft na een volledige opslagcyclus twee LED’s (balkjes) of minder aan. Voer gebruikte batterijen onmiddellijk af. Houd batterijen uit de buurt van kinderen.
10-14
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN
10
Batterijen recyclen Om aandacht te vestigen op het recyclen van batterijen staat op Physio-Control-batterijen één van de volgende symbolen:
Wanneer een Physio-Control batterij het einde van zijn gebruiksduur heeft bereikt, dient hij als volgt te worden gerecycled:
Recyclen van batterijen in de Verenigde Staten Recycle batterijen door met Physio-Control deel te nemen aan een nationaal recyclingprogramma. Neem contact op met uw vertegenwoordiger van Physio-Control voor verzendinstructies en een verzendverpakking. Retourneer uw batterijen niet naar het hoofdkantoor van Physio-Control in Redmond in de Amerikaanse staat Washington, tenzij u daarvoor instructies hebt ontvangen.
Recyclen van batterijen buiten de Verenigde Staten Recycle batterijen met inachtneming van landelijke en plaatselijke voorschriften. Neem voor hulp contact op met uw plaatselijke vertegenwoordiger van Physio-Control.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-15
Het toestel reinigen
Het toestel reinigen OPGELET KANS OP APPARAATSCHADE Geen enkel onderdeel van dit toestel of de bijbehorende accessoires mag worden gereinigd met bleekmiddel, een bleekmiddelverdunning of fenolverbindingen. Gebruik geen schurende of ontvlambare reinigingsmiddelen. Probeer dit toestel of de accessoires niet te steriliseren tenzij anders vermeld in de gebruiksaanwijzing van de accessoires.
Reinig de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator, therapie- en ECG-kabels en batterijen met een vochtige spons of doek. Gebruik uitsluitend de reinigingsmiddelen die hieronder zijn vermeld: • Quaternaire ammoniumverbindingen • Isopropylalcohol • Perazijnzuuroplossingen (peroxyazijnzuuroplossingen)
Opmerking: Maak de connectorpoorten zorgvuldig schoon. Laat reinigingsvloeistoffen niet binnendringen in de buitenste oppervlakken van het toestel. Reinig de draagtas als volgt en zoals beschreven op het instructielabel: • Met de hand wassen met een milde zeep of reinigingsmiddel en water. Een borsteltje kan handig zijn voor het verwijderen van sterk vervuilde plekken. Reinigingsmiddelen zoals Formula 409® zijn handig bij vet, olie en andere hardnekkige vlekken. Bekijk het hoofdstuk over bewaking voor informatie over het reinigen van de herbruikbare bewakingssensoren en -kabels.
10-16
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN
10
Het toestel opslaan Neem de volgende richtlijnen in acht als u de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator buiten gebruik wilt stellen en gedurende een langere periode wilt opslaan: • Verwijder de batterijen. • Sla de defibrillator en de batterijen op bij kamertemperatuur. Raadpleeg het gedeelte over omgeving in Tabel A-1 voor meer informatie over opslag- en gebruikspecificaties. Als u de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator weer in gebruik wilt nemen, doet u het volgende: • Voltooi de taken in de controlelijst voor de gebruiker achter in deze handleiding. Als u de controlelijst voor de gebruiker niet kunt vinden, kunt u een exemplaar downloaden van www.physio-control.com. • Overweeg het toestel te laten onderhouden door een bevoegde servicemonteur.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-17
Papier laden
Papier laden Controleer de hoeveelheid papier in de printer als onderdeel van de dagelijkse controles volgens de controlelijst voor de gebruiker achter in deze handleiding.
OPGELET MOGELIJKE PRINTERSTORING Het gebruik van papier van ander fabrikaat kan leiden tot een onjuiste werking van de printer of beschadiging van de printkop. Gebruik alleen printerpapier van Physio-Control.
De printer is uitgerust met een “papier op”-sensor om de printkop van de printer te beschermen. De sensor zet de printer automatisch uit als het papier op is of de printerklep open staat. Papier laden: 1. Licht de grendel van de printerklep op om de klep los te maken (zie Afbeelding 10-1). 2. Trek de printerklep naar buiten. 3. Verwijder de lege papierspoel, indien aanwezig. 4. Plaats een nieuwe rol papier met de kant met de grafiek naar boven gericht. Zorg dat het uiteinde van het papier naar buiten uitsteekt zodat het blootligt wanneer de printerklep wordt gesloten. 5. Sluit de printerklep en duw de grendel naar beneden totdat de klep dicht klikt.
1 4 2
5
3
Afbeelding 10-1 Papier laden
10-18
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN
10
Algemene tips voor het oplossen van problemen Raadpleeg de tips voor het oplossen van problemen in Tabel 10-2 als tijdens het gebruik of het testen van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator een probleem wordt waargenomen. Stel de LIFEPAK 15monitor/defibrillator buiten gebruik en neem contact op met een bevoegde servicemonteur voor service en reparatie als het probleem niet kan worden opgelost. Tabel 10-2 Algemene tips voor het oplossen van problemen
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Geen voeding wanneer de monitor/defibrillator AAN wordt gezet.
Lage batterijspanning.
• Vervang de batterij door een volledig opgeladen, naar behoren onderhouden batterij.
Een batterijconnectorpen zit los, is bedekt met een vreemde stof of is beschadigd.
• Verwijder de batterij en inspecteer de pennen. Maak ze schoon indien er een vreemde stof aanwezig is. Neem voor vervanging contact op met een bevoegde servicemonteur indien de pennen verbogen of gebarsten zijn of loszitten.
Stroomadapter niet goed aangesloten op hulpstroombron.
• Verzeker u ervan dat de stroomadapter goed is aangesloten op de hulpvoeding.
Stroomadapter niet goed aangesloten op monitor/ defibrillator.
• Verzeker u ervan dat de stroomadapter goed is aangesloten op de monitor/ defibrillator.
Defecte stroomadapter of kabels.
• Vervang de defecte accessoires door een werkende stroomadapter en kabels.
Defecte batterij.
• Stel de batterij buiten bedrijf en vervang deze door een werkende batterij.
Het opstarten van het toestel is mislukt.
• Houd AAN ingedrukt tot de LED uitgaat (~5 seconden). Druk vervolgens op AAN om het toestel weer in te schakelen.
LED AAN brandt, maar het scherm is leeg en het toestel werkt niet.
• Schakelt het toestel niet uit, verwijder dan de beide batterijen en ontkoppel de stroomadapter, indien van toepassing. Plaats de batterijen daarna weer terug, sluit de stroomadapter weer aan en druk op AAN om het toestel weer in te schakelen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-19
Algemene tips voor het oplossen van problemen
Tabel 10-2 Algemene tips voor het oplossen van problemen (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Led voor HULPVOEDING brandt niet.
Stroomadapter niet goed aangesloten op hulpstroombron.
• Verzeker u ervan dat de stroomadapter goed is aangesloten op de hulpvoeding.
Stroomadapter niet goed aangesloten op monitor/ defibrillator.
• Verzeker u ervan dat de stroomadapter goed is aangesloten op de monitor/ defibrillator.
Defecte stroomadapter of kabels.
• Vervang de defecte accessoires door een werkende stroomadapter en kabels.
Stroomadapter niet goed aangesloten op hulpvoeding of monitor/defibrillator.
• Verzeker u ervan dat de stroomadapter goed is aangesloten.
Batterij niet goed in batterijhouder geplaatst.
• Verzeker u ervan dat de batterij goed in de batterijhouder geplaatst.
Batterij kan niet worden opgeladen met de stroomadapter omdat batterijlading te laag is.
• Laad de batterij op in een vaste, mobiele of REDI-CHARGEbatterijlader, indien beschikbaar. • Vervang batterij.
Geen batterijen geplaatst.
• Plaats ten minste één batterij.
Defecte batterij.
• Stel de batterij buiten bedrijf en vervang deze door een werkende batterij.
Niet herkende batterij.
• Gebruik alleen een batterij die is goedgekeurd voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator.
Niet-compatibele stroomadapter aangesloten op de monitor/defibrillator.
• Gebruik alleen een stroomadapter die is goedgekeurd voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator.
Defecte stroomadapter of kabels.
• Vervangen door werkende stroomadapter en kabels.
Monitor/defibrillator kan de geïnstalleerde batterij niet herkennen.
• Neem contact op met bevoegd servicepersoneel.
Defecte batterij.
• Stel de batterij buiten bedrijf en vervang deze door een werkende batterij.
Defecte stroomadapter.
• Vervang de defecte accessoires door een werkende stroomadapter en kabels.
Toestel kan batterij of batterijen niet opladen.
• Neem contact op met bevoegd servicepersoneel.
LED voor OPLADEN op monitor/defibrillator brandt niet.
De melding KAN BATTERIJ NIET OPLADEN verschijnt.
10-20
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN
10
Tabel 10-2 Algemene tips voor het oplossen van problemen (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Brandstofmeter op batterij brandt niet.
Sterk ontladen batterij.
• Laad de batterij op in een vaste, mobiele of REDI-CHARGE-batterijlader.
Defecte batterij.
• Vervang de batterij.
Hoog stroomverbruik.
• Druk onmiddellijk op AAN om het toestel weer in te schakelen.
Batterijvoeding bijna opgebruikt.
• Vervang de batterij onmiddellijk. • Druk op AAN om het toestel weer in te schakelen.
RF-apparatuur te dicht bij defibrillator.
• Plaats de RF-apparatuur verder van de defibrillator. Zie “Separatieafstanden” op bladzijde D-4. • Druk op AAN om het toestel weer in te schakelen.
Mobiele apparatuur te dicht bij geïnstalleerde batterij.
• Verplaats de mobiele apparatuur uit de buurt van de geïnstalleerde batterij. • Druk op AAN om het toestel weer in te schakelen. • Als het toestel niet wordt ingeschakeld, vervangt u de batterij.
LIFENET-gateway (modem) te dicht bij geïnstalleerde batterij.
• Bewaar de modem in het zijvak van de defibrillator. Plaats de modem niet in het achtervak. • Druk op AAN om het toestel weer in te schakelen. • Als het toestel niet wordt ingeschakeld, vervangt u de batterij.
Toestel kan niet worden uitgeschakeld.
AAN werd niet lang genoeg
• Houd de knop AAN gedurende minstens twee seconden ingedrukt.
De monitor/defibrillator werkt wel, maar het scherm is leeg.
De bedrijfstemperatuur is te laag of te hoog.
• Gebruik de defibrillator binnen het opgegeven kamertemperatuurbereik.
Het scherm werkt niet naar behoren.
• Druk de ECG-strook af om het ritme en andere actieve levenstekenen te beoordelen. • Druk zo nodig op ANALYSE en gebruik de AED mode. • Neem contact op met een bevoegde servicemonteur.
Toestel schakelt onverwachts uit.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
ingedrukt gehouden om het toestel uit te schakelen.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-21
Algemene tips voor het oplossen van problemen
Tabel 10-2 Algemene tips voor het oplossen van problemen (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
De monitor/defibrillator werkt wel, maar het scherm is niet leesbaar.
Scherm staat in direct zonlicht.
• Verander het scherm van kleur naar zwart-wit. • Verplaats het toestel of scherm het af. • Druk ECG-strook af om het ritme en andere actieve levenstekenen te beoordelen. • Druk zo nodig op ANALYSE en gebruik de AED mode.
Het bericht PRINTER CONTROLEREN wordt
Het printerpapier loopt vast, schuift weg of wordt verkeerd ingevoerd.
• Installeer het papier opnieuw. • Neem contact op met een bevoegde servicemonteur als het probleem aanhoudt.
Het printerpapier is op.
• Voeg nieuw papier toe.
De zelftest van de defibrillator geeft een servicemelding.
• Blijf de defibrillator of pacemaker gebruiken indien dit nodig is. • Zet het toestel uit en weer aan. Hiermee wordt een nieuwe “patiënt” gecreëerd. Stel het toestel buiten werking als de LED Service niet uitgaat. • Meld het branden van de LED Service aan een bevoegde servicemonteur. • Haal zo nodig een andere defibrillator.
weergegeven.
De LED Service gaat branden.
Problemen bij de ECG-bewaking.
• Zie “Tips voor het oplossen van problemen” op bladzijde 4-12.
Problemen bij de AED-bediening.
• Zie “Tips voor het oplossen van problemen” op bladzijde 5-20.
Problemen bij defibrillatie/ gesynchroniseerde cardioversie.
• Zie “Tips voor het oplossen van problemen” op bladzijde 5-31.
Problemen bij pacing.
• Zie “Tips voor het oplossen van problemen” op bladzijde 5-38.
De weergegeven tijd is niet juist.
De tijd is verkeerd ingesteld.
• Verander de tijdinstelling. Zie “Opties” op bladzijde 3-24.
De op het verslag afgedrukte datum is niet juist.
De datum is verkeerd ingesteld.
• Verander de datuminstelling. Zie “Opties” op bladzijde 3-24.
De weergegeven berichten zijn nauwelijks zichtbaar of knipperen.
Batterijvoeding bijna opgebruikt. Buiten het temperatuurbereik.
• Vervang de batterij onmiddellijk. • Sluit het toestel aan op hulpvoeding met behulp van de goedgekeurde stroomadapter.
10-22
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN
10
Tabel 10-2 Algemene tips voor het oplossen van problemen (vervolg)
OBSERVATIE
MOGELIJKE OORZAAK
CORRIGERENDE HANDELING
Laag luidsprekervolume.
Vocht in de openingen in de afdekplaat van de luidspreker.
• Veeg het vocht van de afdekplaat van de luidspreker af en laat het toestel drogen.
Het bericht ONDERHOUD LATEN VERRICHTEN wordt
De melding voor onderhoud is zodanig ingesteld dat deze met geselecteerde interval wordt weergegeven in de servicemodus.
• Blijf het toestel indien nodig gebruiken. • Neem contact op met het servicepersoneel voor het uitvoeren van routineonderhoud. • Neem contact op met de technische dienst van Physio-Control voor instructies over het opnieuw instellen of uitschakelen van deze melding.
weergegeven.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-23
Service en reparatie
Service en reparatie WAARSCHUWINGEN GEVAAR VOOR SCHOKKEN Demonteer de defibrillator niet. Hij bevat geen door de gebruiker te onderhouden onderdelen en er kan zich gevaarlijke hoogspanning voordoen. Neem voor reparatie contact op met een bevoegde servicemonteur.
MOGELIJK NIET-EFFECTIEVE AFGIFTE VAN ENERGIE De servicemodus dient uitsluitend voor bevoegd personeel. Verkeerd gebruik van de servicemodus kan de configuratie en de energieniveaus veranderen. Neem contact op met een bevoegde servicemonteur voor hulp of informatie over de configuratie van het toestel.
Neem contact op met een bevoegde servicemonteur indien de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator onderhoud behoeft, zoals wordt aangegeven bij testen, bij oplossen van problemen of door een servicebericht. Wanneer u Physio-Control belt voor serviceondersteuning, geeft u het model- en serienummer op en beschrijft u uw bevindingen. Indien het toestel naar een servicekantoor of de fabriek moet worden verzonden, verpakt u het toestel zo mogelijk in de oorspronkelijke verpakking of in beschermende verpakking om beschadiging tijdens de verzending te voorkomen. De cd met de servicehandleiding van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator geeft technische informatie ter ondersteuning van de service en reparatie door een bevoegde servicemonteur.
10-24
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN
Informatie over het recyclen van het product Recycle het toestel aan het einde van zijn gebruiksduur.
Hulp bij het recyclen Het toestel moet gerecycled worden met inachtneming van landelijke en plaatselijke voorschriften. Neem voor hulp contact op met uw plaatselijke vertegenwoordiger van Physio-Control.
Voorbereiding Het toestel moet schoon en vrij van verontreinigingen zijn voordat het wordt gerecycled.
Recyclen van wegwerpelektroden Na gebruik van wegwerpelektroden volgt u de plaatselijke klinische procedures voor het recyclen.
Verpakking De verpakking moet gerecycled worden met inachtneming van landelijke en plaatselijke voorschriften.
Garantie Zie de garantievoorwaarden bij het product. Neem voor kopieën contact op met de plaatselijke vertegenwoordiger van Physio-Control. Het gebruik van defibrillatie-elektroden, adaptertoestellen of andere onderdelen en benodigdheden van andere bronnen dan Physio-Control verdient geen aanbeveling. Physio-Control heeft geen informatie over de prestaties of doeltreffendheid van de LIFEPAK-defibrillatoren indien ze worden gebruikt in combinatie met defibrillatie-elektroden of andere onderdelen en benodigdheden van andere bronnen. Indien het defect raken van het toestel kan worden toegeschreven aan defibrillatieelektroden of andere onderdelen of benodigdheden die niet door Physio-Control zijn vervaardigd, kan dit de garantie doen vervallen.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-25
Accessoires
Accessoires Tabel 10-3 geeft een overzicht van de accessoires die beschikbaar zijn voor de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator. Neem voor bestellingen contact op met uw vertegenwoordiger van Physio-Control of bestel online via store.physio-control.com.
Opmerking: De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator en de accessoires die zijn bestemd voor rechtstreeks of onregelmatig contact met de patiënt, bevatten geen latex. Tabel 10-3 Accessoires voor de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
CATEGORIE
BETREFFENDE ACCESSOIRE
Voeding
Lithium-ionbatterij Lithium-ionbatterijlaadstation Mobiele lithium-ionbatterijlader REDI-CHARGE-batterijlader Wisselstroomadapter voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator Gelijkstroomadapter voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator Stroomadapteruitgangsverlengkabel Aanbouwset voor stroomadapter
Therapie
QUIK-COMBO-pacing/defibrillatie/ECG-elektroden QUIK-COMBO RTS-pacing/defibrillatie/ECG-elektroden QUIK-COMBO RTS pacing/defibrillatie/ECG-elektroden voor kinderen QUIK-COMBO pacing/defibrillatie/ECG-elektroden met REDI-PAK aansluitsysteem QUIK-COMBO-therapiekabel Standaardpaddles Paddles voor kinderen Interne paddles Adapterkabel voor interne paddles
Bewaking: ECG
3-leads ECG-kabel 5-draads ECG-kabel 12-leads ECG-kabel (inclusief 4-draads hoofdkabel en precordiale leadverbinding)
SpO2 – Masimo
Patiëntverlengkabels Red™ LNOP® en LNCS™ Herbruikbare LNOP- en LNCS-sensoren LNOP- en LNCS-wegwerpsensoren Monstersets LNOP- en LNCS-wegwerpsensoren
10-26
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
DE APPARATUUR ONDERHOUDEN
10
Tabel 10-3 Accessoires voor de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
CATEGORIE SpO2 – Nellcor
BETREFFENDE ACCESSOIRE Masimo Red™ MNC-patiëntkabel (voor gebruik met Nellcor-sensoren) Nellcor D-20-, D-25-, I-20- en N-25-wegwerpsensoren Oximax™ Max-A-, Max-I-, Max-N-, Max-P- en Max-R-wegwerpsensoren Herbruikbare Oximax DS-100A-sensor
SpCO en SpMet
Rainbow-patiëntverlengkabels Herbruikbare Rainbow-sensoren Rainbow-wegwerpsensoren Rainbow-lichtbeschermkappen
NIBP
NIBP-bloeddrukmanchet NIBP-slangen
EtCO2
EtCO2 FilterLine-sets EtCO2 Smart CapnoLine-lijnen
Temperatuur
Measurement Specialties-wegwerptemperatuursondes: 4491 oesophagaal/ rectaal, 4499HD huid – sterk diëlektrisch, 4464 Foley 14Fr, 4466 Foley 16Fr, 4468 Foley 18Fr Temperatuursondeadapterkabel
Overige accessoires
Draadloos modem/gateway LIFEPAK-monitor-naar-pc-kabel (seriële communicatiekabel) Configuratieprogramma op pc Testbelasting
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
10-27
A
BIJLAGE A
SPECIFICATIES EN PRESTATIE-EIGENSCHAPPEN Deze bijlage bevat informatie over de specificaties en prestatie-eigenschappen van de LIFEPAK 15monitor/defibrillator en de batterijen voor de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Ook worden hier de alarmboven- en onderlimieten, de prestatie-eigenschappen van de alarmen en de standaardfabrieksinstellingen beschreven.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
A
Specificaties en prestatie-eigenschappen In Tabel A-1 wordt een lijst gegeven met specificaties voor de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator. Tabel A-2 biedt een overzicht van de specificaties voor de batterijen van de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator. In Tabel A-3 wordt een overzicht gegeven van de alarmboven- en onderlimieten wanneer op de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator de wijde of nauwe alarminstelling is geselecteerd. In Tabel A-4 worden de prestatie-eigenschappen van de alarmen beschreven. Tabel A-5 geeft een lijst met de standaardfabrieksinstellingen voor de setupopties van de LIFEPAK 15monitor/defibrillator. Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING
Alle specificaties zijn geldig bij 20°C tenzij anders vermeld.
ALGEMEEN Classificatie
Monitor/defibrillator—batterijvoeding en klasse II (conform EN 60601-1) Toegepaste onderdelen—ECG, invasieve druk en temperatuur zijn patiëntverbindingen van type CF. Therapie, CO2, SpO2 en NIBP zijn patiëntverbindingen van type BF (conform EN 60601-1).
Modi
AED mode – voor automatische ECG-analyse en een gesproken behandelingsprotocol voor patiënten met een hartstilstand. Handmatige modus – voor het uitvoeren van handmatige defibrillatie, gesynchroniseerde cardioversie, niet-invasieve pacing, ECG-bewaking en bewaking voor vitale functies. Archiefmodus – voor toegang tot opgeslagen patiëntgegevens. Setupmodus – voor het wijzigen van de standaardinstellingen van de gebruiksfuncties. Servicemodus – hiermee kan bevoegd personeel diagnostische tests en kalibraties uitvoeren. Demomodus – voor gesimuleerde golflijnen en trendgrafieken voor demonstratiedoeleinden.
Zelftest
Wanneer het toestel wordt ingeschakeld, wordt er een zelftest uitgevoerd waarmee de interne elektrische onderdelen en schakelingen worden gecontroleerd. Wanneer er een fout wordt waargenomen, gaat er een servicewaarschuwingslampje branden. Het toestel voert ook dagelijks een automatische zelftest uit. De resultaten daarvan worden afgedrukt en opgeslagen in het logboek van het toestel. Resultaten van automatische tests kunnen worden verzonden. Raadpleeg de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel voor meer informatie.
Continu patiëntsurveillancesysteem (CPSS)
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
In de adviesmodus controleert het CPSS het patiënt-ECG via QUIKCOMBO®-elektroden of lead II op een mogelijk schokbaar ritme.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A-1
Specificaties en prestatie-eigenschappen
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING
Stemprompts
Manuele modus: gebruikt voor geselecteerde meldingen (instelbaar AAN/UIT) AED mode: gebruikt voor het volledige AED-protocol
Analoge ECG-uitvoer
Uitvoer: 1 V/mV Frequentiereactie: 0,67 tot 32 Hz (maar 2,5 tot 25 Hz voor paddles-ECG en 1,3 tot 23 Hz voor 1 tot 30 Hz monitorfrequentiereactie)
Scherpfilter
50 of 60 Hz
VOEDING Batterijen
Oplaadbare lithium-ionbatterij Mogelijkheid voor twee batterijen met automatische omschakeling Indicatie en bericht Batterij bijna leeg: indicatie van de meter voor een bijna lege batterij en een bericht Batterij bijna leeg in het statusgebied voor elke batterij. Indicatie en bericht Vervang batterij: indicatie van de meter voor het vervangen van de batterij, audiotonen en bericht Vervang batterij in het statusgebied voor elke batterij. Wanneer de indicatie Vervang batterij verschijnt, schakelt het toestel automatisch over op de tweede batterij. Wanneer beide batterijen de status voor het vervangen van een batterij bereiken, wordt de gebruiker middels een stemmelding geïnstrueerd om de batterij te vervangen. Bereik van de ingangsspanning ligt tussen +8,8 en +12,6 V DC
Capaciteit van de batterij Voor twee nieuwe, volledig opgeladen batterijen, 20°C: Capaciteit voor uitschakeling is: Bewaking (minuten)
Pacing (minuten)
Defibrillatie (ontladingen van 360 J)
Gebruikelijk
360
340
420
Minimum
340
320
400
Bedrijfsmodus
Capaciteit bij bijna lege batterij is: Gebruikelijk Minimum Wisselstroomadapter
21
20
30
12
10
6
Wissel- en gelijkstroomadapter Bereik van inkomende voeding is 100–240 V AC, 50/60 Hz, 1,4–0,6 A Uitgangsspanning is 12 V DC Voldoet aan de limiet UL 60601-1 van 300 microampère voor aardlekstroom bij installatie binnen een éénfasecircuit van 240 V AC met middentap.
Gelijkstroomadapter
Gelijkstroom-gelijkstroomadapter Bereik van inkomende voeding is 11 tot 17,6 V DC, 15 A Uitgangsspanning is 12 V DC
A-2
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
A
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING Gedrag van het toestel bij gebruik van de stroomadapter
Lampje voor hulpstroom op de defibrillator gaat branden bij aansluiting op hulpstroom. Lampje voor opladen gaat branden als de batterijen volledig opgeladen zijn en knippert als een of beide batterijen worden opgeladen. Batterijstatusindicatoren op de display geven het batterijlaadniveau aan, maar het houdernummer wordt niet gemarkeerd omdat de batterij niet in gebruik is. De berichten en meldingen Batterij bijna leeg en Vervang batterij worden niet weergegeven.
FYSIEKE GEGEVENS Gewicht
Basismodel monitor/defibrillator met nieuwe rol papier en twee geïnstalleerde batterijen: 8,6 kg Monitor/defibrillator met alle voorzieningen met nieuwe rol papier en twee geïnstalleerde batterijen: 9,1 kg Lithium-ionbatterij: < 0,60 kg Accessoiretas en schouderband: 1,77 kg (Harde) standaardpaddles: 0,95 kg
Hoogte
31,7 cm
Breedte
40,1 cm
Diepte
23,1 cm
DISPLAY Afmetingen (actief weergavevenster)
212 mm diagonaal; 171 mm breed x 128 mm hoog
Displaytype
Lcd-kleurenscherm van 640 x 480 met achtergrondverlichting Door gebruiker te selecteren weergavemodus (kleur of SunVue™ hoog contrast) Geeft gedurende minimaal 5 seconden een ECG en alfanumerieke tekens voor waarden, gebruiksinstructies of aanwijzingen weer Geeft maximaal drie golflijnen weer Displaysweepsnelheid van golflijn: 25 mm/s voor ECG, SpO2, IP en 12,5 mm/s voor CO2
GEGEVENSBEHEER Het toestel zorgt voor vastlegging en opslag van patiëntgegevens, acties (inclusief golflijnen en annotaties) en opnamen van continue golflijnen en patiëntimpedantie in het interne geheugen. De gebruiker kan verslagen selecteren en afdrukken, en de opgeslagen informatie via ondersteunde communicatiemethoden overbrengen. Soorten verslagen
Drie formaattypen CODE SUMMARY™-overzicht van kritieke acties: kort, midden en lang 12-lead ECG met STEMI-statements Continue golflijn (alleen overdracht) Trendoverzicht Samenvatting levenstekenen Snapshot
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A-3
Specificaties en prestatie-eigenschappen
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP Geheugencapaciteit
BESCHRIJVING De totale capaciteit bedraagt 360 minuten continu-ECG, 90 minuten continue gegevens uit alle kanalen of 400 afzonderlijke golflijnacties. De maximale geheugencapaciteit voor een enkele patiënt bedraagt maximaal 200 verslagen van enkele golflijnen en 90 minuten continu-ECG.
COMMUNICATIE Het toestel kan gegevens overbrengen via vaste of draadloze verbindingen. Dit toestel voldoet aan deel 15 van de FCC-voorschriften en bij de bediening ervan moet rekening worden gehouden met de volgende twee zaken: (1) dit toestel mag geen schadelijke interferentie veroorzaken, en (2) dit toestel moet alle ontvangen interferentie accepteren, inclusief interferentie die een ongewenste werking tot gevolg kan hebben. Seriële poort
RS232-communicatie +12 V beschikbaar
Bluetooth®-technologie
Bluetooth-technologie maakt draadloze communicatie over korte afstanden met andere Bluetooth-toestellen mogelijk.
MONITOR ECG
Het ECG wordt bewaakt via diverse kabelindelingen. Een 3-draads kabel wordt gebruikt voor de bewaking van 3-leads ECG’s. Een 5-draads kabel wordt gebruikt voor de bewaking van 7-leads ECG’s. Een 10-draads kabel wordt gebruikt voor het verkrijgen van 12-leads ECG’s. Wanneer de borstkaselektroden worden verwijderd, fungeert de 10-draads kabel als een 4-draads kabel. Standaardpaddles of QUIK-COMBO-pacing/ defibrillatie/ECG-elektroden worden gebruikt voor bewaking via de paddledraden.
Frequentiereactie
Monitor – 0,5 tot 40 Hz of 1 tot 30 Hz Paddles – 2,5 tot 30 Hz Diagnostisch 12-leads ECG – 0,05 tot 150 Hz
Leadselectie
Lead I, II en III (3-draads ECG-kabel) Lead I, II, III, AVR, AVL en AVF simultaan verkregen (4-draads ECG-kabel) Lead I, II, III, AVR, AVL, AVF en C simultaan verkregen (5-draads ECG-kabel) Lead I, II, III, AVR, AVL, AVF, V1, V2, V3, V4, V5 en V6 simultaan verkregen (10-draads ECG-kabel)
ECG-grootte
4, 3, 2,5, 2, 1,5, 1, 0,5, 0,25 cm/mV (vast op 1 cm/mV voor 12-leads)
Weergave hartfrequentie
20–300 bpm digitaal display Nauwkeurigheid:
±4% of ±3 bpm, als dit groter is
Waarnemingsbereik QRS Duur: 40 tot 120 ms Amplitude: 0,5 tot 5,0 mV Onderdrukking van tweelingsignalen (CMRR)
A-4
ECG-leads: 90 dB bij 50/60 Hz
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
A
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING
SpO2/SpCO/SpMet Sensoren
Masimo®-sensoren waaronder Rainbow™-sensoren Nellcor®-sensoren bij gebruik met de Masimo Red™ MNC-adapter
SpO2 Weergegeven saturatiebereik
“<50” voor niveaus onder 50%; 50 tot 100%
Nauwkeurigheid saturatie 70–100% (0–69% niet gespecificeerd) Volwassenen/kinderen
±2 cijfers (zonder beweging) ±3 cijfers (met beweging)
Dynamische signaalsterkte staafgrafiek Pulsatietoon wanneer SpO2-pulsaties worden waargenomen Gemiddelde Door gebruiker te selecteren: 4, 8, 12 of bijwerkingssnelheid SpO2 16 seconden SpO2-gevoeligheid
Door gebruiker te selecteren: normaal, hoog
SpO2-meting
Functionele SpO2-waarden worden weergegeven en opgeslagen
Pulsatiefrequentiebereik 25 tot 240 bpm Nauwkeurigheid van pulsatiefrequentie Volwassenen/kinderen
±3 cijfers (zonder beweging) ±5 cijfers (met beweging)
Optionele SpO2-golflijnweergave met automatische versterkingsregeling SpCO™ Weergavebereik SpCO-concentratie
0 tot 40%
Nauwkeurigheid SpCO
±3 cijfers
SpMet™ Saturatiebereik SpMet
0 tot 15,0%
Weergaveresolutie SpMet 0,1 tot 10% Nauwkeurigheid SpMet
±1 cijfer
NIBP Bloeddruk
Bereik systolische druk: 30 tot 255 mmHg Bereik diastolische druk: 15 tot 220 mmHg Bereik van gemiddelde arteriële druk: 20 tot 235 mmHg Eenheden: mmHg Nauwkeurigheid van bloeddruk: ±5 mmHg Tijd bloeddrukmeting: 20 seconden, normale meting (exclusief tijd voor opblazen manchet)
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A-5
Specificaties en prestatie-eigenschappen
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING
Pulsatiefrequentie
Pulsatiefrequentiebereik: 30 tot 240 pulsaties per minuut Nauwkeurigheid van pulsatiefrequentie: ±2 pulsaties per minuut of ±2%, als dit groter is
Functies
Beginmanchetdruk: door gebruiker te selecteren, 80 tot 180 mmHg Tijdsinterval automatische metingen: door gebruiker te selecteren
Automatisch leeglopen van manchet
Te hoge druk: als de manchetdruk 290 mmHg overschrijdt Te lange tijd: als de meettijd 120 seconden overschrijdt
CO2 CO2-bereik
0 tot 99 mmHg (0 tot 13,2 kPa) Eenheden: mmHg, % of kPa
Nauwkeurigheid CO2
Partiële CO2-druk op zeeniveau:
Nauwkeurigheid:
(0–80 bpm)* 0 tot 38 mmHg (0 tot 5,1 kPa)
(>80 bpm)*
±2 mmHg (0,27 kPa)
39 tot 99 mmHg (5,2 tot 13,2 kPa)
±5% van de meting + 0,08% voor elke 1 mmHg (0,13 kPa) boven 38 mmHg (5,1 kPa)
0 tot 18 mmHg (0 tot 2,4 kPa)
±2 mmHg (0,27 kPa)
19 tot 99 mmHg (2,55 tot 13,3 kPa)
±4 mmHg (0,54 kPa) of ±12% van de meting, als dit hoger is
*Bij RF >60 bpm moet voor het bereiken van de opgegeven CO2-nauwkeurigheid de Microstream® FilterLine® H-set voor kleine kinderen worden gebruikt. Nauwkeurigheid respiratiefrequentie
0 tot 70 bpm: ±1 bpm 71 tot 99 bpm: ±2 bpm
Bereik respiratiefrequentie
0 tot 99 ademhalingen/minuut
Stijgtijd
190 ms
Reactietijd
3,3 seconden (inclusief vertragingstijd en stijgtijd)
Initialisatietijd
30 seconden (gewoonlijk), 10–180 seconden
Omgevingsdruk
Automatisch intern gecompenseerd
Optioneel weergegeven golflijn
CO2-druk
Schaalfactoren
Automatische schaal, 0–20 mmHg (0–4 Vol%), 0–50 mmHg (0–7 Vol%), 0–100 mmHg (0–14 Vol%)
INVASIEVE DRUK
A-6
Transducertype
Weerstandsbrug spanningsmeter
Transducergevoeligheid
5V/V/mmHg
Opwekkingsvoltage
5 V DC
Connector
Electro Shield CXS 3102A 14S-6S
Bandbreedte
Digitaal gefilterd, gelijkstroom tot 30 Hz (<–3db)
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
A
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING
Nulverloop
1 mmHg/uur zonder transducerverloop
Nulinstelling
±150 mmHg inclusief transduceroffset
Numerieke nauwkeurigheid
±1 mmHg of 2% van de meting, als dit groter is, plus transducerafwijking
Drukbereik
–30 tot 300 mmHg, in zes door de gebruiker te selecteren bereiken
Scherm voor invasieve druk
Weergave: IP-golflijn en numerieke waarden Eenheden: mmHg Labels: P1 of P2, ART, PA, CVP, ICP, LAP (door gebruiker te selecteren)
Certificatie
Compatibel met IEC 60601-2-34 en IEC 60601-2-49 bij gebruik van Sentra Medical Devices-transducerkit met onderdeelnummer IBP P 40000 (www.sentramedical.com)
TEMPERATUUR Sensoren
Oesophagale/rectale temperatuursondes uit de Measurement Specialties 4400-serie, Foley-kathetertemperatuursondes en 4499HD-huidtemperatuursonde
Weergegeven bereik
24,8 tot 45,2°C
Resolutie
0,1°C
Nauwkeurigheid
±0,2°C
Labels
Temp, T-oesoph, T-naso, T-blaas, T-rectaal, T-huid
Bijwerkingssnelheid
Minstens elke 10 seconden
Adapterkabel
Gebruik alleen Physio-Control onderdeelnummer 3303935
Kabellengte
1,5 of 3 m
TREND Tijdschaal
Automatisch, 30 minuten, 1, 2, 4 of 8 uur
Duur
Maximaal 8 uur
ST
Na de initiële analyse van het 12-leads ECG wordt de ECG-lead met de grootste ST-verplaatsing automatisch geselecteerd en als trend weergegeven.
Weergave
Keuze uit HF, PF (SpO2), PF (NIBP), SpO2(%), SpCO(%), SpMet(%), CO2 (EtCO2/FiCO2), RF (CO2), NIBP, IP1, IP2, TEMP, ST
ALARMEN Snelle opzet
Activeert alarmen voor alle actieve levenstekenen
VF/VT-alarm
Activeert continue CPSS-bewaking in de manuele modus
Apnoe-alarm
Gaat af wanneer er 30 seconden zijn verstreken sinds de laatste gedetecteerde respiratie
Alarmlimietbereik hartfrequentie
Bovenlimiet, 100–250 bpm; onderlimiet, 30–150 bpm
INTERPRETATIEALGORITME
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
12-leads interpretatie-algoritme: 12-leads ECG-analyseprogramma van de University of Glasgow, inclusief AMI- en STEMI-statements
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A-7
Specificaties en prestatie-eigenschappen
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING
PRINTER Drukt een continue strook van de weergegeven patiëntinformatie en -verslagen af Papiergrootte
100 mm
Afdruksnelheid
25 mm/s of 12,5 mm/s Optionele tijdbasis van 50 mm/s voor 12-leads ECG-verslagen
Vertraging
8 seconden
Automatische afdruk
Golflijnacties worden automatisch afgedrukt
Frequentiereactie
Diagnostisch – 0,05 tot 150 Hz of 0,05 tot 40 Hz Monitor – 0,67 tot 40 Hz of 1 tot 30 Hz
DEFIBRILLATOR Oplaadtijd (conform EN 60601-2-4) Alleen voor gebruik met wisselstroom: Maximumtijd van opladen tot gereed voor de schok (manuele modus): Spanning
Oplaadtijd
90–240 V AC (nominaal):
360 J binnen 10 seconden
Maximumtijd van begin van analyse tot gereed voor de schok (AED mode): Spanning
Oplaadtijd
90–240 V AC (nominaal)
360 J binnen 30 seconden
Maximumtijd van inschakelen van de defibrillator tot gereed voor de schok (manuele modus): Spanning
Oplaadtijd
90–240 V AC (nominaal)
360 J binnen 25 seconden
Maximumtijd van inschakelen van de defibrillator tot gereed voor de schok (AED mode): Spanning
Oplaadtijd
90–240 V AC (nominaal)
360 J binnen 40 seconden
Alleen voor gebruik met gelijkstroom: Maximumtijd van opladen tot gereed voor de schok (manuele modus): Spanning
Oplaadtijd
11–17,6 V DC (nominaal)
360 J binnen 10 seconden
Maximumtijd van begin van analyse tot gereed voor de schok (AED mode):
A-8
Spanning
Oplaadtijd
11–17,6 V DC (nominaal)
360 J binnen 30 seconden
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
A
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING Maximumtijd van inschakelen van de defibrillator tot gereed voor de schok (manuele modus): Spanning
Oplaadtijd
11–17,6 V DC (nominaal)
360 J binnen 25 seconden
Maximumtijd van inschakelen van de defibrillator tot gereed voor de schok (AED mode): Spanning
Oplaadtijd
11–17,6 V DC (nominaal)
360 J binnen 40 seconden
Alleen voor gebruik met batterijen: Maximumtijd van opladen tot gereed voor de schok (manuele modus): Batterijstatus
Oplaadtijd
Volledig opgeladen
200 J binnen 7 seconden, nominaal
Volledig opgeladen, gevolgd door 360 J binnen 10 seconden 15 schokken met volledige energie Volledig opgeladen
360 J binnen 10 seconden
Maximumtijd van begin van analyse tot gereed voor de schok (AED mode): Batterijstatus
Oplaadtijd
Volledig opgeladen
200 J binnen 15 seconden, nominaal
Volledig opgeladen, gevolgd door 360 J binnen 30 seconden 15 schokken met volledige energie Volledig opgeladen
360 J binnen 30 seconden
Maximumtijd van inschakelen van de defibrillator tot gereed voor de schok (manuele modus): Batterijstatus
Oplaadtijd
Volledig opgeladen, gevolgd door 360 J binnen 25 seconden 15 schokken met volledige energie Maximumtijd van inschakelen van de defibrillator tot gereed voor de schok (AED mode): Batterijstatus
Oplaadtijd
Volledig opgeladen, gevolgd door 360 J binnen 40 seconden 15 schokken met volledige energie Manuele modus Energiekeuze
2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 15, 20, 30, 50, 70, 100, 125, 150, 175, 200, 225, 250, 275, 300, 325 en 360 joule
Synchrone cardioversie
De maximale tijdsvertraging tussen de synchronisatiepuls en de afgifte van energie is, als de uitvoer eenmaal geactiveerd is, niet meer dan 60 ms. Deze tijdsvertraging wordt gemeten vanaf de piek van de QRS tot de piek van de defibrillatorgolflijn.
Waarneming paddlesdraad los
Het overgangspunt waarop het toestel van de veronderstelling dat de QUIK-COMBO-elektroden goed op de patiënt zijn aangesloten overgaat naar de veronderstelling dat de elektroden niet zijn aangesloten, is 300±50 .
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A-9
Specificaties en prestatie-eigenschappen
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING
Bifasische golflijn
Bifasisch afgevlakt exponentieel De volgende specificaties gelden van 25 tot 200 , tenzij anders aangegeven: Nauwkeurigheid van energie: ±1 joule of 10% van instelling als dat meer is, in 50 ±2 joule of 15% van instelling als dat meer is, in 25–175 . Spanningscompensatie: actief wanneer wegwerptherapie-elektroden zijn aangesloten. Energie-uitvoer binnen ±5% of ±1 joule, als dat meer is, van 50 -waarde, beperkt tot de beschikbare energie die resulteert in de toediening van 360 joule in 50
Golflijnvorm en gemeten parameters
I1 I2
T1
I3
T2
I4
Bifasische golflijn Patiëntimpedantie () 25 50 75 100 125 150 175
A-10
Duur fase 1 (ms) Min Max 5,1 6,0 6,8 7,9 7,6 9,4 8,7 10,6 9,5 11,2 10,1 11,9 10,6 12,5
Duur fase 2 (ms) Min Max 3,2 4,2 4,4 5,5 4,9 6,5 5,6 7,3 6,2 7,7 6,6 8,2 6,9 8,6
Helling (%) Max Min 69,9 85,2 57,0 74,7 49,3 67,6 43,0 62,2 39,0 56,6 36,8 52,6 33,8 49,3
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
A
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING De toegekende energie-uitvoer is de nominale toegediende energie op basis van de energie-instelling en de patiëntimpedantie, zoals gedefinieerd in de volgende grafiek.
R ate dToegekende E n e rg y Oenergie-uitvoer u tp u t 37 5 360 J * 35 0
E n e rg y (J
Geselecteerde energie (J)
3 25 J * 32 5 30 0 J *
30 0
275 J *
27 5
25 0 J * 25 0 2 25 J *
22 5
200 J *
20 0
17 5 J *
17 5
1 50 J *
15 0 12 5 25
50
75
100
1 25
150
175
(ohm) PPatiëntimpedantie a tie nt Im pe da nc e ( ohm s) * Geselecteerde energie-instelling
Paddle-opties
QUIK-COMBO-pacing/defibrillatie/ECG-elektroden (standaard) Standaardpaddles (optioneel)
Kabellengte
2,4 m lange QUIK-COMBO-kabel (exclusief elektrode-eenheid) Het schokadviessysteem (SAS) is een ECG-analysesysteem dat de gebruiker meldt of het algoritme een schokbaar of een niet-schokbaar ECG-ritme waarneemt. Het SAS verwerft uitsluitend een ECG via therapie-elektroden.
AED mode
Bifasische uitvoerenergie Opeenvolgende energieniveaus van 150–360 joule met hetzelfde of een hoger energieniveau voor elke opeenvolgende schok cprMAX™-technologie
In de AED mode zorgt de cprMAX-technologie ervoor dat de tijd dat een patiënt wordt gereanimeerd, wordt gemaximaliseerd, met als algemene doelstelling het overlevingspercentage van patiënten die met AED worden behandeld, te verbeteren.
Setupopties: Autoanalyse Initiële reanimatie
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Maakt automatische analyse mogelijk. Opties zijn UIT, NA 1E SCHOK Biedt de mogelijkheid de gebruiker te vragen gedurende een bepaalde tijd reanimatie toe te passen voordat andere handelingen worden verricht. Opties zijn UIT, EERST ANALYSEREN, EERST REANIMEREN
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A-11
Specificaties en prestatie-eigenschappen
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP Init. Reanimatieduur
BESCHRIJVING Tijdsinterval voor initiële reanimatie. Opties zijn 15, 30, 45, 60, 90, 120 en 180 seconden
CPR voor schok
Biedt de mogelijkheid de gebruiker te vragen reanimatie toe te passen terwijl het toestel bezig is met laden. Opties zijn UIT, 15, 30 seconden
Pulsatiecontrole
Biedt de mogelijkheid de gebruiker te vragen op verschillende momenten de pulsatie te controleren. Opties zijn ALTIJD, NA 2E GEEN SCHOKADVIES, NA ELK GEEN SCHOKADVIES, NOOIT
Opeenv. schokken
Biedt de mogelijkheid voor reanimatie na 3 achtereenvolgende schokken of na een enkele schok. Opties zijn UIT, AAN
CPR-tijd 1 of 2
Door gebruiker te selecteren tijden voor reanimatie. Opties zijn 15, 30, 45, 60, 90, 120, 180 seconden en 30 minuten
PACER Pacingmodus
Demand of non-demand Frequentie en standaardstroomsterkten
Pacingfrequentie
40 tot 170 ppm
Nauwkeurigheid van de frequentie
±1,5% over het gehele bereik
Uitgangsgolflijn
Monofasische, afgevlakte, exponentiële stroompulsatie (20±1,5 ms)
Uitgangsstroom
0 tot 200 mA Pauze: pacingpulsatiefrequentie gereduceerd met een factor 4 wanneer geactiveerd
Refractaire fase
180 tot 280 ms (als functie van de frequentie)
OMGEVINGSEISEN – Toestel voldoet aan de functievereisten gedurende blootstelling aan de volgende omgevingen, tenzij anders vermeld. Temperatuur tijdens gebruik
0 tot 45°C –20°C gedurende 1 uur na opslag bij kamertemperatuur –60°C gedurende 1 uur na opslag bij kamertemperatuur
Temperatuur bij opslag
–20 tot 65°C behalve therapie-elektroden en batterijen
Relatieve vochtigheid, in werking
5 tot 95% niet-condenserend NIBP: 15 tot 95% niet-condenserend
Relatieve 10 tot 95% niet-condenserend luchtvochtigheid, opslag Atmosferische druk, in werking
–382 tot 4.572 m NIBP: –152 tot 3.048 m
Waterbestendigheid, in werking
IP44 (stof- en spatwaterdichtheid) conform IEC 529 en EN 1789 (zonder accessoires, maar inclusief de 12-leads ECG-kabel, harde paddles en batterijset)
Trilling
MIL-STD-810E methode 514.4 Propellervliegtuig – categorie 4 (afbeelding 514.4-7 spectrum a) Helikopter – categorie 6 (3,75 Grms) Grondvoertuig – categorie 8 (3,14 Grms) EN 1789: sinusvormige zwaai, 1 octaaf/min, 10–150 Hz, ±0,15 mm/2 g
A-12
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
A
Tabel A-1 Specificaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING
Schok (vallen)
5 vallen aan weerszijden van een hoogte van 18 cm op een stalen oppervlak EN 1789: val van 75 cm op elk van de 6 zijden
Schok (functioneel)
Voldoet aan de eisen voor schokken volgens IEC 60068-2-27 en MIL-STD-810E 3 schokken per zijde bij 40 g, 6 ms halve sinuspulsaties
Stoten
1.000 stoten bij 15 g met pulsduur van 6 ms
Inslag, buiten bedrijf
EN 60601-1 inslag van 0,5 + 0,05 joule UL 60601-1 UL inslag van 6,78 Nm met stalen bal van 5 cm doorsnede Voldoet aan IEC62262-beschermingsniveau IK 04
EMC
IEC 60601-1-2:2001 Medische apparatuur – Algemene veiligheidsvereisten – Secundaire norm: vereisten en tests voor elektromagnetische compatibiliteit. EN 60601-2-4:2003: (clausule 36) Specifieke vereisten voor de veiligheid van hartdefibrillatoren en hartdefibrillatormonitoren.
Reinigen
20 maal reinigen met de volgende middelen: quaternair ammonium, isopropylalcohol, waterstofperoxide
Bestandheid tegen chemicaliën
60 uur blootstelling aan de aangegeven chemicaliën: Betadine (10% povidonjoodoplossing) Koffie, cola Dextrose (5% glucoseoplossing) Elektrodengel/-pasta (98% water, 2% carbopol 940) HCL (0,5% oplossing, pH=1) Isopropylalcohol NaCl-oplossing (0,9% oplossing) Cosmetische verkleuring van de kortsluitingsbalk in de paddlehouder wordt toegestaan na blootstelling aan HCL (0,5% oplossing).
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A-13
Specificaties en prestatie-eigenschappen
Tabel A-2 Batterijspecificaties
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING
Batterijtype
Lithium-ion
Gewicht
< 0,60 kg
Laadtijd (met volledig ontladen batterij)
4 uur en 15 minuten (normaal)
Batterijlampjes
Elke batterij beschikt over een brandstofmeter die het laadniveau bij benadering aangeeft. Een brandstofmeter waarbij na het laden twee of minder LED’s branden geeft aan dat de batterij moet worden vervangen.
Temperatuurbereik tijdens opladen
5 tot 45°C
Temperatuurbereik tijdens bedrijf
0 tot 45°C
Temperatuurbereik tijdens kortdurende -20° tot 60°C opslag (<1 week) Temperatuurbereik tijdens langdurige opslag 20° tot 25°C (>1 week) Bereik luchtvochtigheid in werking en bij 5 tot 95% relatieve luchtvochtigheid, niet-condenserend opslag
A-14
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A
BIJLAGE Tabel A-3 Alarmlimieten
LEVENSTEKEN VS-WAARDE WIJDE LIMIETEN* (VS – VITAL PATIËNT LAAG HOOG SIGN) Hartfrequentie <60 -20 +35
NAUWE LIMIETEN*
LIMIETBEREIK
STANDAARDLIMIET
LAAG
HOOG
LAAG
LAAG
-10
+25
30–150 100–250 50
150
(HR – Heart Rate)
50
90–100
85
100
30
245
50
200
12
210
20
150
70/9,2
15/2,0
50/6,6
60–79
-25
+40
-20
+30
80–104
-30
+40
-30
+30
(bpm)
>105
-35
+45
-25
+25
SpO2
>90
-5
+3
-5
+3
(%)
<90
-5
+3
-5
+3
<90
-20
+35
-10
+25
90–114
-20
+35
-10
+25
115–140
-25
+35
-10
+20
>140
-25
+35
-10
+20
Diastolische bloeddruk (mmHg)
<65
-15
+25
-10
+25
65–90
-15
+15
-15
+10
>90
-15
+15
-15
+10
EtCO2 (mmHg/%)
>40/5,3
-10/-1,3 +15/+2,0 -10/-1,3 +15/+2,0 5/0,7
≤40/5,3
-10/-1,3 +15/+2,0 -10/-1,3 +15/+2,0
Pulsatiefrequentie (PR – Pulse Rate)
Systolische bloeddruk (mmHg)
Inspiratoir CO2 — (mmHg/%)
HOOG
HOOG
n.v.t.
+5/+0,7
n.v.t.
+3/+0,4
n.v.t.
0/0–10/ 1,3
—
8/1,1
<15
–8
+8
-4
+4
5–15
10–60
5
30
≥15
-15
+15
-8
+8
–6
+12
-4
+6
10
100
10
40
-8
+16
-6
+8
-12
+16
-8
+10
<5
-4
+12
-4
+8
0
50
0
18
5–13
-4
+16
-6
+6
>13
-6
+16
-6
+6
CVP (mmHg)
≥9
-10
+10
-5
+5
0
25
0
15
ICP, LAP (mmHg)
<15
-6
+6
-4
+4
0
40
0
18
≥15
-6
+8
-4
+6
≥31
-3
+3
-1
+1
31
41
35
39
Respiratiefrequentie (RF)
<15 Systolische PA 15–35 (mmHg) >35 Diastolische PA (mmHg)
Temperatuur (°C)
* De getallen zijn ± van VS-waarde van de patiënt wanneer de alarmen zijn ingeschakeld. ** Standaardlimieten worden vastgesteld wanneer de alarmen zijn ingesteld op AAN.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A-15
Specificaties en prestatie-eigenschappen
Tabel A-4 Prestatie-eigenschappen van de alarmen
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING
Alarmtijd hartfrequentie
Met een tachycardie van 1 mV, 206 bpm, bedroeg de gemiddelde detectietijd 4,6 seconden. Voor een testsignaal dat tweemaal zo klein was, was het gemiddelde 4,1 seconden. In dit geval werd de gevoeligheid van het toestel verhoogd tot 5mV/cm. Voor een testsignaal dat tweemaal zo groot was, was het gemiddelde 3,1 seconden. Met een tachycardie van 2 mV, 195 bpm, bedroeg de gemiddelde detectietijd 2,5 seconden. Voor een testsignaal dat tweemaal zo klein was, was het gemiddelde 2,2 seconden. In dit geval werd de gevoeligheid van het toestel verhoogd tot 5mV/cm. Voor een testsignaal dat tweemaal zo groot was, was het gemiddelde 1,5 seconden.
Akoestische alarmen
Dit is een zelfstandig functionerend toestel. Alle alarmtonen worden intern door de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator geproduceerd. Het volume van de alarmtonen varieert van 45 tot 85 dB. Overschrijdingen worden aangegeven met tonen, stemmeldingen en visuele indicaties. Alarmmanifestaties doen zich voor binnen 1 seconde nadat een weergegeven parameter zijn alarmlimiet overtreedt. Er is voorzien in een door de gebruiker te selecteren instelling van het alarmvolume. Deze instelling laat het alarmvolume geen nulniveau bereiken. SAS-tonen versterken de SAS-berichten die op het productdisplay worden weergegeven.
A-16
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A
BIJLAGE Tabel A-4 Prestatie-eigenschappen van de alarmen (vervolg)
EIGENSCHAP
BESCHRIJVING Hieronder worden de toontoewijzingen voor elk type alarm geïdentificeerd: • De prioriteit 1-toon wordt gebruikt om de gebruiker te wijzen op de mogelijkheid van overlijden. Deze toon is een wisselend signaal van 440 en 880 Hz met een inschakelduur van 50% en een schakelfrequentie van 4 Hz. Deze toon heeft een volume van 70±5 dB (A) zoals gemeten op een afstand van 1 meter van het display. • De prioriteit 2-toon (toon van het Snelle opzet-alarm) wordt gebruikt om de gebruiker te waarschuwen dat zich een mogelijk levensbedreigende situatie voordoet. Dit is een continue toon van 698 Hz. Deze toon heeft een volume dat lager is dan de prioriteit 1-toon. • De prioriteit 3-toon wordt gebruikt om de gebruiker te waarschuwen dat zich een abnormale situatie voordoet. Drie geluidssignalen op 1.046 Hz die elk 100 ms duren met een stilte van 150 ms tussen het eerste en het tweede en tussen het tweede en het derde geluidssignaal, gevolgd door een stilte van 200 ms. Deze toon heeft een volume dat lager is dan de prioriteit 2-toon. • Prioriteit 3-tonen worden onderscheiden in enkele en herhalende typen: voor een enkele toon wordt de reeks van 3 geluidssignalen slechts eenmaal gegeven. Voor een herhalende toon wordt de reeks van 3 geluidssignalen eens in de 20 seconden gegeven. • De prioriteit 4-toon is één enkele toon tussen 500 en 1.500 Hz. Deze toon heeft een volume dat lager is dan de prioriteit 3-toon. Specifieke eigenschappen zijn: – Toon voor QRS en volume-instelling – duur van 100 ms en frequentie van 1.397 Hz – duur van 4 ms en frequentie van 1.319 Hz. De waarschuwingstoon bestaat uit één groep van twee tonen die voorafgaan aan stemmeldingen en die de aandacht vestigen op de display. De specifieke eigenschappen bestaan uit: • • • •
Visuele alarmen
Vierkante top van 1.000 Hz, duur van 100 ms. Stilte, duur 100 ms. Stilte, duur 140 msec (indien voorafgaand aan stemprompt). Stemprompt, wanneer gebruikt.
Alarmen worden visueel aangegeven door: • De overtreden parameter knippert in omgekeerde weergave met een bericht in het berichtgebied van het display. • Deze visuele indicaties blijven op het display staan totdat het alarm is gecorrigeerd. Visuele indicaties van alarmsignalen worden voortdurend gegeven, zelfs wanneer de tonen zijn stilgelegd.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A-17
Specificaties en prestatie-eigenschappen
Tabel A-5 Setupopties standaardfabrieksinstellingen
MENU Algemeen
MENU/ITEM
STANDAARDFABRIEKSINSTELLINGEN
Taal
(Landgebonden)
Codesamenvatting overzicht Lang Trendoverz.
Uit
Locatienummer
000
Autolog
“LP15” + laatste 4 cijfers van het serienummer, bijvoorbeeld LP151234 Aan
Lijnfilter
60 Hz
Timeout-snelheid
30 seconden
Sync na schokken
Uit
Apparaat-ID
Manuele modus
AED mode
Metronoom voor reanimatie
Pads-standaard
200 (joule)
Energieprotocol
Inactief
Interne standaard
10 (joule)
Stemprompts
Aan
Schoktoon
Aan
Manuele toegang
Manueel/Direct
Stel wachtwoord in
0000
Energieprotocol
200–300–360
Autoanalyse
Uit
Bewegingswaarneming
Aan
Pulsatiecontrole
Nooit
CPR
CPR-tijd 1
Metronoom
120 seconden
CPR-tijd 2
120 seconden
Initiële reanimatie
Uit
Init. Reanimatieduur
120 seconden
Reanim. vóór schok
Uit
Aan
Volw. – niet geïntubeerd
30:2
Volw. – geïntubeerd
10:1
Jongere – niet ge-intubeerd 15:2 Pacing
A-18
Jongere – ge-intubeerd
10:1
Snelheid
60 ppm
Stroom
0 mA
Modus
Demand
Interne pacemaker
Detectie uit
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
A
Tabel A-5 Setupopties standaardfabrieksinstellingen (vervolg)
MENU Bewaking
MENU/ITEM Kanalen Set 1
Doorlopende data SpO2-toon CO2 NIBP Temperatuur Trends 12-lead
Autom. verzenden Automatische afdruk Afdruksnelheid Interpretatie Formaat
Acties
Acties blz. 1
Acties blz. 2
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
STANDAARDFABRIEKSINSTELLINGEN Standaardset Kanaal 1 Kanaal 2 Kanaal 3 ECG-kanaal 1 Uit Eenheden BTPS Begindruk Interval Eenheden Aan Uit Aan 25 mm/s Aan 3-kanaal Standaard Actie 2 Actie 3 Actie 4 Actie 5 Actie 6 Actie 7 Actie 8 Actie 9 Actie 10 Actie 11 Actie 12 Actie 13 Actie 14 Actie 15 Actie 16 Actie 17 Actie 18 Actie 19 Actie 20 Actie 21 Actie 22
Set 1 ECG-lead II Geen Geen
mmHg Uit 160 mmHg Uit Celsius
Zuurstof IV Toegang Nitroglycerine Morfine Laatste annuleren Intubatie CPR Epinefrine Atropine Lidocaïne ASA Heparine Thrombolyticum Glucose Naloxon Transport Adenosine Vasopressine Amiodarone Dopamine Bicarbonaat
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
A-19
Specificaties en prestatie-eigenschappen
Tabel A-5 Setupopties standaardfabrieksinstellingen (vervolg)
MENU Alarmen
Printer
MENU/ITEM Volume Alarmen VF/VT-alarm Automatische afdruk
ECG-modus Monitor-modus Diagnostische modus Alarm-golfcomplexen Geval-golfcomplexen Golfcomplex levenstekens Transmissie
Locaties Standaardlocatie Standaardrapport Draadloos Filter zoeken
Klok
Datum/Tijd Klokmodus Zomertijd Tijdzone
A-20
Zelftest
Resultaten verzenden
Service
Interval voor onderhoudsmelding
STANDAARDFABRIEKSINSTELLINGEN 5 Uit Uit Defibrillatie Aan Pacing Uit Patiënt controleren Uit SAS Uit Patiëntalarmen Uit Acties Uit Beginritme Uit Monitor 1–30 Hz 0,05–40 Hz Aan Aan Uit Locatie 1/Uitvoerpoort/Directe aansluiting Geen 12-lead Aan Aan Huidige datum/tijd PST Realtime Uit Geen Uit Uit
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
B
BIJLAGE B
SCHERMBERICHTEN In deze bijlage worden de schermberichten beschreven die tijdens het gebruik op de LIFEPAK 15monitor/defibrillator kunnen worden weergegeven.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
B
Tabel B-1 Samenvatting schermberichten
BERICHT
BESCHRIJVING
12-LEAD ANALYSEREN
De gegevens voor het 12-leads ECG-verslag worden geanalyseerd.
12-LEAD ECG NIET TE VERKRIJGEN Er is een 12-leads ECG opgevraagd maar de benodigde gegevens zijn niet beschikbaar. 12-LEAD VERWERVEN
De monitor is bezig gegevens voor een 12-leads ECG-verslag te verkrijgen.
AANSLUITKABEL
De therapiekabel niet is aangesloten wanneer u op LADEN, PACER of ANALYSE drukt.
ABNORMALE ENERGIETOEVOER
Er is een ontlading opgetreden toen tussen de paddles kortsluiting ontstond, toen de harde paddles onvoldoende contact maakten met de patiënt of in de lucht zijn ontladen, of de impedantie van de patiënt valt buiten het bereik. Het bericht kan ook verschijnen bij bepaalde soorten interne fouten.
ADVIES: SPCO >10%
SpCO-adviesalarm geactiveerd. SpCO-waarde is groter dan 10%.
ADVIES: SPMET >3%
SpMet-adviesalarm geactiveerd. SpMet-waarde is groter dan 3%.
ADVIESMODUS – CONTROLEREND
Het toestel bewaakt het ECG van de patiënt op een schokbaar ritme.
ALARMEN STILGEZET
De alarmen zijn onderdrukt. U hoort regelmatig een waarschuwingstoon met het statusbericht ALARMEN STILGEZET om u eraan te herinneren dat alarmen zijn stilgezet.
ALS U GETUIGE WAS VAN DE STILSTAND, DRUK OP ANALYSE
Bericht Initiële CPR na de aanwijzing CPR BEGINNEN om de gebruiker eraan te herinneren om direct een schok toe te dienen als de gebruiker getuige was van de stilstand.
ANALYSEERT NU – HOUD AFSTAND De AED is bezig het ECG-ritme van de patiënt te analyseren. APNOE-ALARM
Gedurende 30 seconden is geen geldige ademhaling waargenomen.
APPARAAT ZOEKEN BEËINDIGEN
Het zoeken naar een Bluetooth-toestel is gestopt.
APPARAATNAMEN OPHALEN
Het toestel haalt de namen van beschikbare Bluetoothtoestellen op.
APPARATEN ZOEKEN
Het toestel probeert beschikbare Bluetooth-toestellen te vinden.
AUTO-NIBP GEANNULEERD
Het automatisch starten van NIBP-metingen is geannuleerd.
BATTERIJ X BIJNA LEEG
De aangegeven batterij is bijna ontladen.
BEVESTIG ELEKTRODEN
Therapie-elektroden zijn niet aangesloten.
BEWEGING WAARGENOMEN!/STOP BEWEGING!
Tijdens de ECG-analyse is beweging waargenomen.
BLUETOOTH NIET BESCHIKBAAR
Het doelapparaat kan niet worden gevonden of er kan geen verbinding mee worden gemaakt.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
B-1
Schermberichten
Tabel B-1 Samenvatting schermberichten (vervolg)
B-2
BERICHT
BESCHRIJVING
BLUETOOTH-APPARAAT NIET GEVONDEN
Het Bluetooth-toestel is niet waargenomen.
BLUETOOTH-VERBINDING VERBROKEN
De communicatie met het Bluetooth-toestel is onderbroken.
CO2 AUTOMATISCH OP NUL ZETTEN
De EtCO2-monitor voert automatisch een nulpuntkalibrering uit.
CO2 BEZIG MET INITIALISEREN
De EtCO2-monitor voert een zelfcontrole uit.
CO2-FILTERLIJN LOS
DE EtCO2-filterlijn is los of niet goed aangesloten op het toestel.
CO2-FILTERLIJN REINIGEN
De EtCO2-filterlijn is geknikt of verstopt met vloeistof.
CO2-FILTERLIJN-VERSTOPPING
De EtCO2-filterlijn is geknikt of verstopt of de luchtwegadapter is verstopt; het bericht verschijnt na 30 seconden vergeefse reiniging.
CPR: JONGERE – GE-INTUBEERD X:Y
Een optie voor de metronoom voor CPR. De patiënt is een jongere (vóór de pubertijd) waarbij een canule is geplaatst. De aangegeven verhouding tussen compressies en beademingen wordt gebruikt.
CPR: JONGERE – NIET GE-INTUBEERD X:Y
Een optie voor de metronoom voor CPR. De patiënt is een jongere (vóór de pubertijd) waarbij geen canule is geplaatst. De aangegeven verhouding tussen compressies en beademingen wordt gebruikt.
CPR: VOLW. – GEÏNTUBEERD X:Y
Een optie voor de metronoom voor CPR. De patiënt is een volwassene waarbij een canule is geplaatst. De aangegeven verhouding tussen compressies en beademingen wordt gebruikt.
CPR: VOLW. – NIET GEÏNTUBEERD X:Y
Een optie voor de metronoom voor CPR. De patiënt is een volwassene waarbij geen canule is geplaatst. De aangegeven verhouding tussen compressies en beademingen wordt gebruikt.
DESACTIVEREN...
De energielading wordt intern verwijderd.
DEMAND
De pacemaker staat in de Demand-modus.
DEMOMODUS
Het toestel staat in de demomodus en er worden gesimuleerde patiëntgegevens weergegeven.
DIRECTE VERBINDING VERBROKEN
Communicatie via de directe verbinding is onderbroken.
DRUK OP ANALYSE
Druk op ANALYSE om de ECG-analyse te starten.
DRUK OP SCHOKKNOP!
De defibrillator is in Sync-mode, volledig geladen en klaar om therapie toe te dienen.
DRUK OP SCHOKKNOP!
De defibrillator is volledig geladen en klaar om therapie toe te dienen.
DRUK SELECTIEWIEL IN OM TE ANNULEREN
De defibrillator is aan het laden of is geladen. Het toestel kan worden gedeactiveerd door het selectiewiel in te drukken.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
B
Tabel B-1 Samenvatting schermberichten (vervolg)
BERICHT
BESCHRIJVING
ECG-KABEL LOS
Er wordt een afdruk gemaakt en de ECG-kabel wordt verwijderd.
ECG-LEADS AANSLUITEN
ECG-elektroden of -leads zijn niet aangesloten.
ECG-LEADS GEBRUIKEN
De sync-mode is geprobeerd maar de ECG-elektroden zijn niet aangesloten op de patiënt, PADDLES-lead wordt weergegeven en er zijn standaardpaddles aangesloten op de defibrillator.
ECG-LEADS LOS
Meerdere ECG-elektroden zijn niet aangesloten.
ENERGIESTORING
De vergelijking tussen opgeslagen en geselecteerde energie valt buiten de tolerantie.
EXCESSIEF GELUID – 12-LEAD GEANNULEERD
Gedurende langer dan 30 seconden wordt ruis waargenomen die te sterk is om een 12-leads ECG-verslag te registreren.
GEBRUIKERSTEST GAANDE
GEBRUIKERSTEST geselecteerd in het menu OPTIES en test wordt
uitgevoerd. GEBRUIKERSTEST GEPASSEERD
Er is een geslaagde gebruikerstest uitgevoerd.
GEBRUIKERSTEST MISLUKTE
Niet-geslaagde gebruikerstest.
GEEN LOCATIES OPGEGEVEN
Het toestel probeert gegevens te verzenden via een Bluetoothverbinding maar er zijn geen gekoppelde bestemmingen gedefinieerd.
GEEN PULSATIE, DRUK OP ANALYSE
Na een CPR-interval, als voor PULSATIECONTROLE een andere Setup-optie is geselecteerd dan NOOIT.
GEEN SCHOK GEADVISEERD
De defibrillator heeft geen schokbaar ritme waargenomen.
GELEVERDE ENERGIE
De energietransmissie is voltooid.
GEPAUZEERD
De knop pacing GEPAUZEERD is ingedrukt en wordt vastgehouden. De pulsaties worden toegediend op een lagere frequentie terwijl de instellingen MA en PPM in stand worden gehouden.
HOUD AFSTAND/DRUK OP SCHOKKNOP
Geeft u de opdracht op afstand te blijven en op te drukken.
INDIEN GEEN PULSATIE, REANIMATIE BEGINNEN
Na toediening van een schok of de aanwijzing GEEN SCHOK GEADVISEERD als voor PULSATIECONTROLE een andere Setup-optie is geselecteerd dan NOOIT.
KAN BATTERIJ 1 NIET OPLADEN
Het toestel kan de batterij in batterijhouder 1 niet opladen.
KAN BATTERIJ 2 NIET OPLADEN
Het toestel kan de batterij in batterijhouder 2 niet opladen.
KAN BATTERIJEN NIET OPLADEN
Beide batterijen zijn geplaatst, maar het toestel kan geen van beide opladen.
KAN GEEN VERBINDING KRIJGEN
Er kan geen verbinding worden gemaakt met het Bluetoothtoestel.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
(schok)
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
B-3
Schermberichten
Tabel B-1 Samenvatting schermberichten (vervolg)
B-4
BERICHT
BESCHRIJVING
KAN NIET LADEN
OPLADEN is ingedrukt en de synchronisatiebron voor gesynchroniseerde cardioversie ontbreekt, de therapiekabel is niet aangesloten of er zijn geen QUIK-COMBO elektroden aangesloten op de therapiekabel.
LA-LEAD LOS
ECG-elektrode “LA” is losgeraakt.
LAATST VERBONDEN MET
Als Bluetooth-connectiviteit is geïnstalleerd en dit toestel eerder verbinding heeft gemaakt met een doeltoestel, wordt de naam van het doeltoestel weergegeven na deze melding.
LADEN TOT XXX J
Dit bericht verschijnt wanneer OPLADEN wordt ingedrukt op het voorpaneel of op de standaardpaddles.
LL-LEAD LOS
ECG-elektrode “LL” is losgeraakt.
MANUELE MODUS AFGEZET
Toegang tot de manuele modus vanuit de AED mode is beperkt.
NAAR MANUELE MODUS GAAN?
Een van de knoppen voor de manuele modus werd ingedrukt en het bevestigingsscherm zal worden weergegeven.
NIBP TIME-OUT
De NIBP-monitor heeft gedurende 120 seconden geen meting uitgevoerd.
NIBP-BEWEGING
De extremiteit van de patiënt heeft te veel bewogen, zodat de NIBP-monitor de meting niet nauwkeurig kon voltooien.
NIBP-CONTROLEER MANCHET
NIBP-manchet is niet aangesloten op de patiënt of op het toestel.
NIBP-INITIALISEREN
NIBP is opgevraagd terwijl de NIBP-module nog geïnitialiseerd wordt.
NIBP-LUCHTLEK
NIBP-manchet te los of lek in manchet/pneumatisch monitorsysteem.
NIBP-MISLUKTE
De NIBP-monitor kan geen nuldrukreferentie realiseren.
NIBP-OVERDRUK
De druk van de NIBP-manchet is hoger dan 290 mmHg.
NIBP-STROMINGSFOUT
Het pneumatische NIBP-systeem handhaaft geen stabiele manchetdruk.
NIBP-ZWAKKE POLS
De monitor heeft geen pulsaties waargenomen.
NON-DEMAND
De pacemaker staat in de Non-demandmodus (asynchrone modus).
ONBEKEND APPARAAT
Bluetooth-verbinding mislukt of verlopen voordat de naam van het doeltoestel kon worden opgehaald.
ONDERHOUD LATEN VERRICHTEN
Herinneringsbericht dat verschijnt met de in de servicemodus ingestelde interval. Het bericht blijft verschijnen totdat een reset wordt uitgevoerd of totdat het wordt uitgeschakeld.
ONJUIST WACHTWOORD – PROBEER OPNIEUW
Er is een incorrect wachtwoord ingevoerd.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
B
Tabel B-1 Samenvatting schermberichten (vervolg)
BERICHT
BESCHRIJVING
ONTVANGST SNAPSHOT
Er is een snapshotverslag van de actuele levenstekenen opgevraagd.
PACER-FOUT
Interne fout waargenomen tijdens pacing.
PACING GESTOPT
Pacing is gestopt – bijvoorbeeld vanwege het losraken van therapie-elektroden.
PACING WORDT UITGEVOERD
De gevraagde handeling is niet beschikbaar omdat momenteel pacing wordt uitgevoerd door het toestel.
PADDLEKNOPPEN INGEDR. HOUDEN VOOR SCHOK!
De defibrillator is in Sync-mode, volledig geladen en klaar om therapie toe te dienen terwijl er harde paddles zijn aangesloten.
PATIËNT CONTROLEREN!
Er is een mogelijk schokbaar ECG-ritme waargenomen terwijl het VF/VT-alarm aanstaat.
PATIËNT CONTROLEREN. GEEN PULSATIE, DRUK OP ANALYSE
Er is een mogelijk schokbaar ECG-ritme waargenomen tijdens het gebruik van adviesmodusbewaking.
POGING TOT VERZENDEN
Het toestel probeert een transmissieverzoek te verwerken.
PRIMAIR NAAR LEAD-II AAN HET OVERSCHAKELEN
Pacing is ingeschakeld terwijl PADDLES de primaire lead is.
PRIMAIR NAAR PADDLES AAN HET OVERSCHAKELEN
Het toestel was ingesteld op Lead II toen ANALYSE werd ingedrukt. PADDLES wordt de primaire lead.
PRINTER CONTROLEREN
De printerklep is open, er zit geen papier in de printer of er is een andere printerstoring.
PULSATIE CONTROLEREN
AED-prompt na elke standaardopeenvolging van 3 schokken of na het bericht GEEN SCHOK GEADVISEERD.
PX NIET OP NUL
Transducer is aangesloten of wordt opnieuw aangesloten en is niet op nul gezet.
PX NUL MISLUKT
De druktransducer kon niet op nul worden gezet.
PX NULSTELLING
De monitor stelt een nulreferentie vast.
PX OP NUL
De transducer is op nul gezet.
PX TRANSDUCER NIET WAARGENOMEN
IP-transducer is losgekoppeld van de monitor/defibrillator.
RA-LEAD LOS
ECG-elektrode “RA” is losgeraakt.
REANIMATIE BEGINNEN
Geeft u de opdracht te starten met reanimatie.
SCHOK GEADVISEERD!
De defibrillator heeft het ECG-ritme van de patiënt geanalyseerd en een schokbaar ECG-ritme waargenomen.
SELECTEER DUBBELFASIGE ENERGIE/XXX J
ENERG. KIEZEN werd ingedrukt op het voorpaneel of op de
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
standaardpaddles.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
B-5
Schermberichten
Tabel B-1 Samenvatting schermberichten (vervolg)
B-6
BERICHT
BESCHRIJVING
SLUIT DE BORSTLEADS AAN
Er is een 12-leads ECG-analyse opgevraagd en er zijn geen precordiale leads verbonden met de patiënt.
SPCO: SIGNAAL VAN SLECHTE KWALITEIT
Het toestel ontvangt onvoldoende gegevens van de sensor.
SPMET: SIGNAAL VAN SLECHTE KWALITEIT
Het toestel ontvangt onvoldoende gegevens van de sensor.
SPO2: CONTROLEER SENSOR
De verbinding tussen de SpO2-sensor en het toestel of de patiënt moet worden gecontroleerd.
SPO2: GEEN SENSOR WAARGENOMEN
Een sensor is losgekoppeld van de monitor.
SPO2: LAGE PERFUSIE
Patiënt heeft een zwakke pols.
SPO2: ONBEKENDE SENSOR
Op het toestel is een sensor aangesloten die niet door Physio-Control is goedgekeurd.
SPO2: POLSSLAG VINDEN
Er is een sensor aangesloten op de patiënt en er wordt gezocht naar pulsatie.
SPO2: SENSOR ONDERSTEUNT SPCO OF SPMET NIET
De gebruikte sensor meet alleen SpO2.
SPO2: SIGNAAL VAN SLECHTE KWALITEIT
Het toestel ontvangt onvoldoende gegevens van sensor.
STROOMONDERBREKING
De vergelijking tussen afgegeven en geselecteerde pacingstroom valt buiten de tolerantie.
SYNC-MODE
Het toestel staat momenteel in de Sync-mode.
TEMP.: NAUWKEURIGHEID BUITEN LIMIETEN
Controle van de nauwkeurigheid van de temperatuur is mislukt.
TEMP.: SENSOR CONTROLEREN
Het toestel ontvangt onvoldoende gegevens van de sensor.
TOEGANG GEWEIGERD
Er is drie maal achter elkaar een incorrect wachtwoord ingevoerd in een poging de manuele modus te openen.
TRANSMISSIE GEANNULEERD
De gegevenstransmissie is geannuleerd.
TRANSMISSIE MISLUKT
De gegevenstransmissie is niet geslaagd.
TRANSMISSIE VOLBRACHT
De gegevenstransmissie is geslaagd.
VERBINDING MAKEN MET
Het toestel brengt een verbinding met een ander Bluetoothtoestel tot stand. Dit bericht wordt gevolgd door de naam van het doeltoestel.
VERBONDEN MET
Het toestel is door middel van Bluetooth-technologie verbonden met een ander Bluetooth-toestel. Dit bericht wordt gevolg door de naam van het verbonden toestel.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
B
Tabel B-1 Samenvatting schermberichten (vervolg)
BERICHT
BESCHRIJVING
VERSTOORDE DATA! DRUK OP 12-LEAD
De monitor heeft tijdens het verkrijgen van gegevens extreme signaalstoring waargenomen. Druk op 12-AFL om het bericht te onderdrukken en een 12-afleidingen ECG te verkrijgen met ruis.
VERVANG BATTERIJ X
Uitvallen van voeding door de batterij in houder X dreigt.
VERZENDEN NAAR
Er is een verbinding tot stand gebracht met en het opgevraagde verslag wordt verzonden.
VERZENDEN NIET MOGELIJK
Het verzenden van gegevens is niet mogelijk.
VX-LEADS LOS
ECG-elektrode zoals “V1” is losgeraakt.
X APPARATEN GEVONDEN
Hiermee wordt het aantal gevonden Bluetooth-toestellen aangegeven.
XX-LEADS LOS
ECG-elektrode zoals “RA” is losgeraakt.
XX% VERZONDEN
Hiermee wordt aangegeven welk percentage van de transmissie is voltooid.
ZELFTEST GAANDE...
Na inschakeling voert het toestel een zelftest uit.
ZELFTEST GESLAAGD
Het toestel heeft de interne test doorlopen en is nu klaar voor gebruik.
ZELFTEST GESLAAGD. VERZENDEN...
Het toestel heeft de interne test doorlopen en is bezig met het verzenden van testresultaten.
ZELFTEST MISLUKT
Het toestel heeft een interne fout waargenomen. Stel het toestel buiten gebruik.
ZELFTEST MISLUKT. VERZENDEN...
Het toestel heeft een interne fout waargenomen en is bezig met het verzenden van testresultaten. Stel het toestel buiten bedrijf als de transmissie voltooid is.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
B-7
C
BIJLAGE C
SCHOKADVIESSYSTEEM Deze bijlage beschrijft de elementaire werking van het schokadviesalgoritme (SAS, Shock Advisory System™).
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
C
Overzicht van het schokadviessysteem Het schokadviessysteem (SAS) is een ECG-analysesysteem dat is ingebouwd in de bifasische LIFEPAK 15-monitor/defibrillator en dat de gebruiker adviseert of het een schokbaar of nietschokbaar ritme waarneemt. Dit systeem stelt personen die niet getraind zijn om ECG-ritmes te interpreteren, in staat om mogelijk levensreddende therapie te geven aan slachtoffers van ventriculaire fibrillatie of pulsatieloze ventriculaire tachycardieën. Het schokadviessysteem heeft de volgende voorzieningen: • Bepaling van elektrodecontact • Geautomatiseerde interpretatie van het ECG • Gebruikersbediening van schoktherapie • Continu patiëntsurveillancesysteem (CPSS) • Bewegingswaarneming Het schokadviessysteem is actief wanneer de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator als automatische externe defibrillator (AED) wordt gebruikt. Tijdens de bewaking kan CPSS worden geactiveerd. Wanneer de gebruiker op de knop (schok) drukt, past de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator de schoktherapie op de patiënt toe.
Bepaling van elektrodecontact Het schokadviessysteem meet de transthoracale impedantie van de patiënt via de therapie-elektroden. Indien de basislijnimpedantie hoger is dan een maximumlimiet, bepaalt het dat de elektroden niet voldoende contact met de patiënt hebben of niet naar behoren op de AED zijn aangesloten. Wanneer dit het geval is, worden de ECG-analyse en schoktoediening onderdrukt. De AED adviseert de gebruiker om de elektroden aan te sluiten wanneer de elektroden onvoldoende contact maken.
Geautomatiseerde interpretatie van het ECG Het schokadviessysteem beveelt een schok aan indien het de volgende zaken waarneemt: • Ventriculaire fibrillatie – bij een piek-tot-piek amplitude van ten minste 0,08 mV. • Ventriculaire tachycardie – gedefinieerd als het hebben van een hartfrequentie van ten minste 120 slagen per minuut, een QRS-breedte van ten minste 0,16 seconden en geen klaarblijkelijke P-curven.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
C-1
Schokadviessysteem
Pacemakerpulsaties kunnen een terecht schokadvies verhinderen, ongeacht het onderliggende ritme van de patiënt. Het schokadviessysteem beveelt geen schok aan voor alle andere ECG-ritmes inclusief asystolie, pulsatieloze elektrische activiteit, idioventriculaire ritmes, bradycardie, supraventriculaire tachycardieën, atriumfibrilleren en -flutter, hartblok, premature ventriculaire complexen en normale sinusritmes. Deze ritmes worden specifiek vermeld in de AHA-aanbevelingen. Nadat het besluit SCHOK GEADVISEERD is genomen, stopt het schokadviessysteem met het analyseren van het ECG.
Prestaties van het schokadviessysteem De ECG-analyse door het schokadviessysteem in de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator werd getest door ECG-golflijnen uit de database van Physio-Control af te spelen door de connector van de elektrode. Voor elke test-ECG werd de beslissing SCHOK of GEEN SCHOK van het schokadviessysteem geregistreerd en vergeleken met de ritmeclassificatie en de door klinische deskundigen aanbevolen behandeling. Een verslag met testresultaten is op aanvraag verkrijgbaar.
SAS-testset De SAS-testset bestaat uit 989 ECG-monsters die zijn opgenomen tijdens het gebruik van de LIFEPAK 5-defibrillator voordat deze in het ziekenhuis werden gebruikt. De ECG’s werden geregistreerd met op de LIFEPAK 5-defibrillator aangesloten cassettebandrecorders. Bepaalde ECG-segmenten werden opgenomen en het ECG-ritme werd geclassificeerd door klinische deskundigen. De SAS-testset bevat de volgende ECG-monsters: • 168 stuks grove ventriculaire fibrillatie (VF) – (piek-tot-piek amplitude van ≥200 μV) • 29 stuks fijne ventriculaire fibrillatie – (piek-tot-piek amplitude van <200 en ≥80 μV) • 65 stuks schokbare ventriculaire tachycardie (VT) (HR >120 bpm, QRS-duur ≥160 ms, geen duidelijke P-curven, patiënt pulsatieloos volgens paramedici) • 43 stuks asystolie (piek-tot-piek amplitude van <80 μV) • 144 stuks normaal sinusritme (NSR) (sinusritme, hartfrequentie 60–100 bpm) • 531 stuks andere georganiseerde ritmes (omvat alle ritmes m.u.v. de in de andere categorieën genoemde ritmes) • 2 stuks overgangsritmes (binnen het monster gaat een niet-schokbaar ritme over in een schokbaar ritme of andersom) • 5 stuks schokbare ritmes met pacemakerartefact (het pacemakerartefact wordt over de tijd verspreid door filtering in de LIFEPAK 5-defibrillator) • 2 stuks niet-schokbare ritmes met pacemakerartefact (het pacemakerartefact wordt over de tijd verspreid door filtering in de LIFEPAK 5-defibrillator)
C-2
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
C
Tabel C-1 Algemene SAS-prestaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
ALGEMENE SAS-PRESTATIES Gevoeligheid
>90%
Specificiteit
>95%
Positieve predictieve waarde
>90%
Foutief positief percentage
<5%
Tabel C-2 SAS-prestaties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator per ritmecategorie
RITMEKLASSE
Schokbaar: Grof VF
ECG-TEST1 MONSTER GROOTTE
PRESTATIEDOEL
GEOBSERVEERDE PRESTATIE
168
>90% gevoeligheid
De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator voldoet aan de vereisten van de AAMI2 DF80 en de aanbevelingen van de AHA3.
65
>75% gevoeligheid
De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator voldoet aan de vereisten van de AAMI DF80 en de aanbevelingen van de AHA.
Schokbaar: VT
Niet schokbaar: NSR
144
>99% specificiteit voor NSR (AHA)
De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator voldoet aan de aanbevelingen van de AHA.
Niet schokbaar: asystolie
43
>95% specificiteit
De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator voldoet aan de vereisten van de AAMI DF80 en de aanbevelingen van de AHA.
Niet schokbaar: alle andere ritmes
531
>95% specificiteit
De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator voldoet aan de vereisten van de AAMI DF80 en de aanbevelingen van de AHA.
Alleen verslag
>75% gevoeligheid
Tussenliggend: fijne VF
29
Elk monster wordt 10 maal asynchroon verwerkt. Association for the Advancement of Medical Instrumentation. DF80: 2003 Medical electrical equipment-Part2-4, Section 6.8.3 aa) 3) essential performance data of the rhythm recognition detector. Arlington, VA: AAMI, 2004. 3 Automatic External Defibrillators for Public Access Defibrillation: Recommendations for Specifying and Reporting Arrhythmia Analysis Algorithm Performance, Incorporating New Waveforms, and Enhancing Safety. American Heart Association (AHA) Task Force on Automatic External Defibrillation, Subcommittee on AED Safety and Efficacy. Circulation, 1997: Vol. 95: 1677-1682. VF = ventriculaire fibrillatie VT = ventriculaire tachycardie NSR = normaal sinusritme 1 2
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
C-3
Schokadviessysteem
Gebruikersbediening van schoktherapie Het schokadviessysteem zorgt voor automatische lading van de AED wanneer het de aanwezigheid van een schokbaar ritme waarneemt. Wanneer een schok wordt geadviseerd, drukt de gebruiker de SCHOK-knop in om de energie aan de patiënt toe te dienen.
Continu patiëntsurveillance-systeem Het continue patiëntsurveillance-systeem (CPSS) bewaakt het ECG-ritme van de patiënt automatisch op een mogelijk schokbaar ritme terwijl de elektroden zijn aangesloten en de AED aanstaat. Het CPSS is niet actief tijdens de ECG-analyse of wanneer de AED in een CPR-cyclus is.
Bewegingswaarneming Het schokadviessysteem neemt beweging van de patiënt waar onafhankelijk van de ECG-analyse. In de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is een bewegingswaarnemer ingebouwd. BEWEGINGSWAARNEMING kan worden ingesteld op AAN of UIT. Raadpleeg voor meer informatie de setupopties van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator bij het toestel. Een aantal activiteiten kan beweging veroorzaken, waaronder CPR, beweging van de hulpverlener, beweging van de patiënt en sommige inwendige pacemakers. Indien variaties in het transthoracale impedantiesignaal een maximumlimiet te boven gaan, bepaalt het schokadviessysteem dat er een of andere beweging van de patiënt aanwezig is. Als beweging wordt waargenomen, wordt de ECG-analyse geblokkeerd. De gebruiker wordt geadviseerd middels een weergegeven bericht, een gesproken commando of een akoestische waarschuwingstoon. Als er na 10 seconden nog steeds beweging wordt waargenomen, wordt het bewegingsalarm gestopt en wordt de analyse voortgezet en voltooid. Hiermee wordt de vertraging van therapie beperkt in situaties waarin het wellicht niet mogelijk is om de beweging te stoppen. De hulpverlener dient de bron van beweging echter zo mogelijk te verwijderen om de kans op artefacten in het ECG tot een minimum te beperken. Er zijn twee redenen waarom de ECG-analyse kan worden geblokkeerd als het bewegingsalarm optreedt. In die gevallen dient de hulpverlener de bron van beweging zo mogelijk te verwijderen: 1. Dergelijke beweging kan een artefact in het ECG-signaal veroorzaken. Dit artefact kan tot gevolg hebben dat een niet-schokbaar ECG-ritme op een schokbaar ritme lijkt. Zo kan een borstkascompressie tijdens een asystolie lijken op een schokbare ventriculaire tachycardie. Een artefact kan ook tot gevolg hebben dat een schokbaar ECG-ritme op een niet-schokbaar ritme lijkt. Zo kan een borstkascompressie tijdens een ventriculaire fibrillatie lijken op een georganiseerd en dus niet-schokbaar ritme. 2. De beweging kan worden veroorzaakt door de handelingen van de hulpverlener. Om het risico te verkleinen dat een hulpverlener per ongeluk een schok toegediend krijgt, geeft de bewegingswaarschuwing de hulpverlener een melding om zich van de patiënt te verwijderen. Hierdoor stopt de beweging en gaat de ECG-analyse verder.
C-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
D
BIJLAGE D
RICHTLIJN ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT Deze bijlage bevat richtlijnen en de verklaring van de fabrikant inzake elektromagnetische compatibiliteit.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
D
Richtlijn elektromagnetische compatibiliteit Elektromagnetische emissies Tabel D-1 Richtlijn en verklaring van de fabrikant – Elektromagnetische emissie De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is bestemd voor gebruik in de hieronder gespecificeerde elektromagnetische omgeving. De klant of gebruiker van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator dient ervoor te zorgen dat het toestel in een dergelijke omgeving wordt gebruikt.
Emissietest RF-emissies
Naleving Groep 1
De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator gebruikt RF-energie alleen voor interne functies. Daarom is de RF-emissie zeer laag en veroorzaken deze waarschijnlijk geen storingen in elektronische apparatuur in de directe omgeving.
Klasse B
De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is geschikt voor gebruik in alle omgevingen, waaronder woonhuizen en daar waar het toestel direct kan worden aangesloten op het openbare laagspanningsnet dat woningen van stroom voorziet.
CISPR 11
RF-emissies CISPR 11 Harmonische emissies
Elektromagnetische omgeving – Richtlijn
Niet van toepassing
IEC 61000-3-2 Spanningsschommelingen/spanningsflikkering
Niet van toepassing
IEC 61000-3-3
Essentiële prestatie De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator zorgt voor veilige en effectieve prestaties van de functies voor defibrillatietherapie en patiëntbewaking bij gebruik binnen de elektromagnetische omgeving die wordt gespecificeerd in Tabel D-2 tot en met Tabel D-4.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
D-1
Richtlijn elektromagnetische compatibiliteit
Elektromagnetische immuniteit Tabel D-2 Richtlijn en verklaring van de fabrikant – Elektromagnetische immuniteit De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is bestemd voor gebruik in de hieronder gespecificeerde elektromagnetische omgeving. De klant of gebruiker van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator dient ervoor te zorgen dat het toestel in een dergelijke omgeving wordt gebruikt.
Immuniteitstest Elektrostatische ontlading
Testniveau IEC 60601
Nalevingsniveau
±6 kV bij contact
±6 kV bij contact
±8 kV in lucht
±8 kV in lucht
Elektrische snelle overgang/burst
±2 kV voor voedingskabels
Niet van toepassing
IEC 61000-4-4
±1 kV voor ingangs-/ uitgangskabels
IEC 61000-4-2
Overspanning IEC 61000-4-5
±1 kV lijn(en) naar lijn(en)
±1 kV voor ingangs-/ uitgangskabels Niet van toepassing
±2 kV lijn(en) naar aarde Kortstondige spanningsdalingen, korte onderbrekingen en spanningswisselingen op ingangskabels van de stroomvoorziening IEC 61000-4-11
Niet van <5% UT (>95% daling in UT) toepassing gedurende 0,5 cycli 40% UT (60% daling in UT) gedurende 5 cycli 70% UT (30% daling in UT) gedurende 25 cycli <5% UT (>95% daling in UT) gedurende 5 sec
Magnetisch veld (50/60 Hz) netfrequentie IEC 61000-4-8
3 A/m
3 A/m
Elektromagnetische omgeving – Richtlijn Vloeren moeten van hout, beton of keramische tegels gemaakt zijn. Als vloeren met synthetisch materiaal zijn bedekt, moet de relatieve vochtigheid ten minste 30% zijn. De kwaliteit van de hoofdstroomvoorziening moet die van een commerciële of ziekenhuisomgeving zijn.
De kwaliteit van de hoofdstroomvoorziening moet die van een commerciële of ziekenhuisomgeving zijn. De kwaliteit van de hoofdstroomvoorziening moet die van een commerciële of ziekenhuisomgeving zijn. Indien de gebruiker de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator continu wil gebruiken tijdens onderbrekingen van de hoofdstroomvoorziening, raden wij aan de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator van stroom te voorzien middels een ononderbreekbare voeding of accu.
De magnetische velden van de netfrequentie moeten van een niveau zijn dat gebruikelijk is voor een commerciële of ziekenhuisomgeving.
Opmerking: UT is het wisselstroomvoltage vóór toepassing van het testniveau.
D-2
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
D
BIJLAGE Tabel D-3 Richtlijn en verklaring van de fabrikant – Elektromagnetische immuniteit De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is bestemd voor gebruik in de hieronder gespecificeerde elektromagnetische omgeving. De klant of gebruiker van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator dient ervoor te zorgen dat het toestel in een dergelijke omgeving wordt gebruikt.
Immuniteitstest
Testniveau IEC 60601
Nalevingsniveau
Elektromagnetische omgeving – Richtlijn Draagbare en mobiele RF-communicatieapparatuur mag niet dichter bij een willekeurig deel van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator, inclusief bekabeling, worden gebruikt dan de aanbevolen separatieafstand volgens de berekening die van toepassing is voor de frequentie van de zender. Aanbevolen separatieafstand
Geleide RF
3 Vrms
3 Vrms
d = 1,2 P
10 Vrms
d = 1,2 P
10 V/m
d = 1,2 P
80 MHz tot 800 MHz
d = 2,3 P
800 MHz tot 2,5 GHz
IEC 61000-4-6 150 kHz tot 80 MHz buiten ISM-bandena 10 Vrms 150 kHz tot 80 MHz binnen ISM-bandena Uitgestraalde RF
10 V/m
80 MHz tot IEC 61000-4-3 2,5 GHz
Waarbij P het maximale nominale uitgangsvermogen van de zender is in watt (W) volgens de fabrikant van de zender, en d de aanbevolen separatieafstand is in meter (m).b Veldsterkten van vaste RF-zenders, zoals deze zijn vastgesteld door een elektromagnetisch locatieonderzoek,c dienen lager te zijn dan het nalevingsniveau binnen elk frequentiebereik.d Storingen kunnen optreden in de buurt van apparatuur die is gemarkeerd met het volgende symbool:
Opmerking: Bij 80 MHz en 800 MHz is het hogere frequentiebereik van toepassing. Opmerking: Deze richtlijnen zijn mogelijk niet op alle situaties van toepassing. Elektromagnetische propagatie wordt beïnvloed door absorptie en reflectie van structuren, objecten en personen. a
b
De ISM-banden (Industrial, Scientific, Medical) tussen 150 kHz en 80 MHz zijn 6,765 MHz tot 6,795 MHz; 13,553 MHz tot 13,567 MHz; 26,957 MHz tot 27,283 MHz en 40,66 MHz tot 40,70 MHz. De nalevingsniveaus binnen de ISM-frequentiebanden tussen 150 kHz en 80 MHz en binnen het frequentiebereik van 80 MHz tot 2,5 GHz zijn bedoeld om de waarschijnlijkheid dat mobiele/draagbare communicatieapparatuur storingen veroorzaakt indien deze per ongeluk in de nabijheid van patiënten wordt gebracht, te verkleinen. Om deze reden wordt bij het berekenen van de aanbevolen separatieafstand voor zenders binnen deze frequentiegebieden een aanvullende factor van 10/3 toegepast.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
D-3
Richtlijn elektromagnetische compatibiliteit
c
d
Veldsterkten van vaste zenders, zoals basisstations voor zendertelefoons (draagbaar/draadloos) en landmobiele radio’s, amateurradio’s, AM- en FM-radio-uitzendingen en tv-uitzendingen, kunnen theoretisch gezien niet nauwkeurig worden voorspeld. Een elektromagnetisch locatieonderzoek dient te worden overwogen om de elektromagnetische omgeving van vaste RF-zenders te beoordelen. Indien de gemeten veldsterkte op de plaats waarop de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator wordt gebruikt het bovengenoemde RF-nalevingsniveau overschrijdt, moet de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator worden geobserveerd om te controleren of de werking normaal is. Indien een abnormale werking wordt waargenomen, kunnen aanvullende maatregelen, zoals het draaien of verplaatsen van de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator, noodzakelijk zijn. Binnen het frequentiebereik van 150 kHz tot 80 MHz moet de veldsterkte lager zijn dan 3 V/m.
Separatieafstanden Tabel D-4 Aanbevolen separatieafstanden tussen draagbare en mobiele RF-communicatieapparatuur en de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator De LIFEPAK 15-monitor/defibrillator is bedoeld voor gebruik in een elektromagnetische omgeving waarin uitgestraalde RF-storingen worden beheerst. De klant of gebruiker van de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator kan elektromagnetische storingen helpen te voorkomen door een minimale afstand aan te houden tussen draagbare en mobiele RF-communicatieapparatuur (zenders) en de LIFEPAK 15monitor/defibrillator, zoals hier wordt aanbevolen, volgens het maximale uitgangsvermogen van de communicatieapparatuur.
Separatieafstand volgens de zenderfrequentie in meter (m) Maximaal nominaal uitgangsvermogen van zender W
150 kHz tot 80 MHz buiten ISM-banden
150 kHz tot 80 MHz binnen ISM-banden
80 MHz tot 800 MHz
800 MHz tot 2,5 GHz
d = 1,2 P
d = 1,2 P
d = 1,2 P
d = 2,3 P
0,01
0,12
0,12
0,12
0,23
0,1
0,38
0,38
0,38
0,73
1
1,2
1,2
1,2
2,3
10
3,8
3,8
3,8
7,3
100
12
12
12
23
Voor zenders met een maximaal nominaal uitgangsvermogen dat hierboven niet is genoemd, kan de aanbevolen separatieafstand d in meter (m) worden bepaald aan de hand van de berekening die van toepassing is op de frequentie van de zender, waarbij P het maximale nominale uitgangsvermogen van de zender is in watt (W) volgens de fabrikant van de zender. Opmerking: Bij 80 MHz en 800 MHz is de separatieafstand voor het hogere frequentiebereik van toepassing. Opmerking: De ISM-banden (Industrial, Scientific and Medical) tussen 150 kHz en 80 MHz zijn 6,765 MHz tot 6,795 MHz; 13,553 MHz tot 13,567 MHz; 26,957 MHz tot 27,283 MHz; en 40,66 MHz tot 40,7 0 MHz. Opmerking: Bij het berekenen van de aanbevolen separatieafstand voor zenders binnen deze frequentiegebieden wordt een aanvullende factor van 10/3 toegepast binnen de ISM-frequentiebanden tussen 150 kHz en 80 MHz en binnen het frequentiebereik van 80 MHz tot 2,5 GHz. Dit wordt gedaan om de waarschijnlijkheid dat mobiele/ draagbare communicatieapparatuur storingen veroorzaakt indien deze per ongeluk in de nabijheid van patiënten wordt gebracht, te verkleinen. Opmerking: Deze richtlijnen zijn mogelijk niet op alle situaties van toepassing. Elektromagnetische voortplanting wordt beïnvloed door absorptie en reflectie van structuren, objecten en personen.
D-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
E
SYMBOLEN Deze bijlage bevat informatie over de symbolen die worden gebruikt in deze gebruiksaanwijzing of op de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator, de accessoires daarvan, de verpakking of het trainingsmateriaal.
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
E
Symbolen De symbolen in Tabel E-1 komen voor in deze gebruiksaanwijzing of op de LIFEPAK 15-monitor/ defibrillator, de accessoires daarvan, de verpakking of trainingsmateriaal. Tabel E-1 Symbolen
SYMBOOL
BESCHRIJVING
Toestel of gebruikersinterface
Opgelet, bijbehorende documenten raadplegen Alarm aan Alarm uit VF/VT-alarm aan VF/VT-alarm is aan maar wordt onderdrukt of is gepauzeerd Batterij in houder, volledig opgeladen. Raadpleeg “Batterijstatusindicatoren” op bladzijde 3-20 voor een beschrijving van alle batterijlampjes. Hartfrequentie/pulsatiefrequentie, waarschuwingslampje Bluetooth-technologie voor draadloze communicatie
(x)
Schokaantal (x) op het scherm Schokknop op het voorpaneel of op de harde paddles Lampje voor hulpstroom Lampje voor opladen Servicewaarschuwingslampje Groter/meer dan Kleiner/minder dan
J
Joule
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
E-1
Symbolen
Tabel E-1 Symbolen (vervolg)
SYMBOOL
BESCHRIJVING Knop weergavemodus Knop hoofdscherm CO2-afvoer
CO2 Ingang/uitgang Defibrillatiebestendige patiëntverbinding type CF Tegen defibrillatie beschermde patiëntverbinding type BF Voer dit product niet af via ongescheiden afvalverwerking. Houd u aan de plaatselijk geldende milieuvoorschriften voor afvalverwerking. Raadpleeg www.physio-control.com/recycling voor instructies over de juiste verwerking van dit product. Markering voor conformiteit met de toepasselijke Europese richtlijnen Certificering van de Canadian Standards Association voor Canada en de Verenigde Staten
YYYY
Productiedatum. Datum kan voor, achter of onder het symbool worden weergegeven. Bevoegde vertegenwoordiger in de EU
MIN of
PN
Identificatienummer van de fabrikant (onderdeelnummer)
SN
Serienummer
REF
Bestelnummer
Rx Only of Rx Only Uitsluitend op medisch voorschrift !USA
CAT
Alleen voor de Verenigde Staten Catalogusnummer Fabrikant
E-2
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
E
Tabel E-1 Symbolen (vervolg)
SYMBOOL N13571
BESCHRIJVING Geeft aan dat een product voldoet aan de toepasselijke ACA-normen Pluspool Minpool Zekering Batterij Statisch gevoelig toestel. Statische ontlading kan schade veroorzaken.
Verslagen
Bifasische defibrillatieschok
Pacingpijl, non-invasieve pacing
Pacingpijl, waarneming interne pacing QRS-waarnemingsmarkering Actiemarkering Accessoires
Markering voor conformiteit met de toepasselijke Europese richtlijnen Erkend merkteken van onderdelen voor de Verenigde Staten Erkend merkteken van onderdelen voor Canada en de Verenigde Staten Voldoet aan de voorschriften van de Federal Communications Commission (VS) Patiëntverbinding type BF
LOT YYWW IP44
Partijnummer (batchcode). YY (jaar) en WW (week) van productie. IP-codering (Ingress Protection – bescherming tegen binnendringen van vloeistoffen) voor behuizing conform IEC 60529
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
E-3
Symbolen
Tabel E-1 Symbolen (vervolg)
SYMBOOL
BESCHRIJVING Waarschuwing, hoogspanning
of
OPGELET – BRANDGEVAAR De batterij niet demonteren, verwarmen boven 100°C of verbranden OPGELET – BRANDGEVAAR De batterij niet samenpersen, doorboren of demonteren Weergegeven uiterste gebruiksdatum: jjjj-mm-dd of jjjj-mm
Uitsluitend voor gebruik binnenshuis
Het artikel bevat geen latex
Loodvrij
Op de juiste wijze afvoeren
35°C 50°C
95°F 122°F
15°C 0°C
59°F 32°F
Koel en droog bewaren (0° tot 50°C).
Uitsluitend voor eenmalig gebruik
2 elektroden in 1 pakket
10 verpakkingen in 1 grootverpakking
5 grootverpakkingen in 1 omdoos
De huid van de patiënt scheren
De huid van de patiënt reinigen
E-4
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
BIJLAGE
E
Tabel E-1 Symbolen (vervolg)
SYMBOOL
BESCHRIJVING Behandeling
Hier afscheuren
Elektrode stevig op de huid van de patiënt drukken
De QUIK-COMBO-kabel aansluiten
Beschermlaag voorzichtig van de elektrode aftrekken
Deze QUIK-COMBO-elektrode voor kinderen niet gebruiken op LIFEPAK 500-, LIFEPAK 1000-, LIFEPAK CR® Plus- of LIFEPAK EXPRESS®-defibrillatoren
Voor gebruik bij volwassenen
Niet voor gebruik bij volwassenen
Voor gebruik bij kinderen tot 15 kg
Niet voor gebruik bij kinderen onder de 15 kg
Verwijder label van batterij
Laad de batterij
Batterij in de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator plaatsen
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
E-5
Symbolen
Tabel E-1 Symbolen (vervolg)
SYMBOOL
BESCHRIJVING Oplaadbare batterijset
Wissel- en gelijkstroomadapter
Gelijkstroom-gelijkstroomadapter
Voor gebruik met de LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
Voedingsingang
Voedingsuitgang Gelijkspanning Wisselspanning Transportdoos
Deze zijde boven Kwetsbaar/breekbaar Voorzichtig behandelen Tegen water beschermen
De aanbevolen opslagtemperatuur is -20° tot 60°C
Bereik relatieve luchtvochtigheid 10 tot 95% of
E-6
Dit artikel recyclen
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
INDEX Numerieke waarden 12-leads ECG 4-8 Acute myocardiale ischemie vaststellen met 4-23 Beoogd gebruik 4-15 Elektrodelocaties voor precordiale lead 4-17 Elektrodenplaatsing van extremiteitenlead 4-16 Frequentiereactie 4-23 Kabel 4-8 Onderdrukking signaalruis in 4-19 STEMI vaststellen met 4-23 Tips voor het oplossen van problemen 4-24 Vaste markeringspunten 4-22 Verslagformaten 4-21 Verwerven 4-15 3-leads kabel 4-8 4-draads kabel 4-8 5-draads kabel 4-8
A Accessoires 10-26 Actiemarkering E-3 Acuut coronair syndroom (ACS) 4-15 Adviesmodusbewaking 5-18 AED mode 5-7 Bedieningsknoppen 3-5 Beoogd gebruik 5-7 Procedure 5-9 Speciale AED-Setupopties 5-16 Tips voor het oplossen van problemen 5-20 Afdrukken Actueel patiëntverslag 7-11 Gearchiveerde verslagen 7-13 Alarmen 3-21, 3-22 Beheren 3-23 Instelling 3-22 Limieten 3-22, A-15 Menu 3-22 Snelle opzet 3-22 Tijdelijk stilleggen 3-23 Toon 3-22 Alarmen beheren 3-23 Alarmen instellen 3-22 Algemene tips voor het oplossen van problemen 10-19
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
American Heart Association 5-7, 5-9, 5-26 Analyseprogramma voor 12-leads ECG’s van de University of Glasgow 4-20, 4-71 Analyseverslag 7-9 Anterolaterale plaatsing voor bewaking 4-6 Anterolaterale plaatsing voor therapie 5-5 Archief mode 7-12 Artefactonderdrukkingstechnieken bij NIBP 4-42 Association for the Advancement of Medical Instrumentation (AAMI) 4-23 Automatische externe defibrillatie (zie AED mode) Automatische test 10-5
B Batterijen Brandstofmeter 3-15 Installeren 3-15 Nieuwe ontvangen 10-13 Onderhouden 10-12 Opslaan 10-13 Recyclen 10-15 Specificaties A-14 Vervangen 10-14 Verwijderen 3-15 Batterijen installeren 3-15 Batterijen opslaan 10-13 Batterijen vervangen 10-14 Batterijen verwijderen 3-15 Batterijhouders 3-13 Batterijladingslampje 3-15 Bericht Onderhoud laten verrichten 10-3 Berichten, scherm B-1 Bewaking Advies 5-18 ECG 4-3 ECG bij kinderen 5-42 ECG met behulp van precordiale leads 4-10 EtCO2 4-49 Interne pacemaker, patiënt met 4-11 Invasieve druk (IP) 4-58 NIBP 4-43
Paddles-lead, gebruiken voor 4-7 Plaatsing van elektroden, speciale situaties 4-7 SpCO 4-30 SpMet 4-30 SpO2 4-30 Temperatuur 4-66 Trends in levenstekenen 4-71 Trends in ST-segmenten 4-71 Bluetooth-technologie Filter zoeken 8-7 Pictogram 8-5 Setup 8-8 Wachtwoord 8-6 Brandstofmeter, batterij 3-15
C Canadian Standards Association E-2 Capnografie 4-50 Carboxyhemoglobineconcentratie (zie SpCO) Carboxyhemoglobinemie 4-27 CO2 Alarmen 4-54 Detectie 4-54 FilterLine-set 4-50 Schaalopties 4-53 CODE SUMMARY 7-5 Analyseverslag 7-9 Golflijnacties 7-8 Inleiding 7-6 Logboek voor acties/ levenstekenen 7-7 Pacingverslag 7-10 Schokverslag 7-9 Verslag patiënt controleren 7-9 Verslag van kritieke acties 7-5 Continu patiëntsurveillancesysteem (CPSS) C-1 Controles, functie ECG-patiëntkabel 10-6 Paddles 10-7 Therapiekabel 10-4 cprMAX A-11
D De gelijkstroomadapter gebruiken 9-7 De wisselstroomadapter gebruiken 9-6
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
Index-1
INDEX
Defibrillatie AED mode Beoogd gebruik 5-7 Procedure 5-9 Tips voor het oplossen van problemen 5-20 Bedieningsknoppen 3-5 Manuele modus Beoogd gebruik 5-23 Procedure 5-25 Tips voor het oplossen van problemen 5-31 Deksel USB-poort 3-13
Golflijnanalyse 4-51 Tips voor het oplossen van problemen 4-55 European Resuscitation Council 5-7, 5-9, 5-26
F FilterLine-set 4-50 Frequentiereactie 4-23 Functietests 10-6 Functionele zuurstofsaturatie (zie SpO2)
H
E
G
ECG 12-leads (zie Numerieke waarden) Beoogd gebruik 4-3 Bewaking met precordiale leads 4-10 Bewakingsprocedure 4-7 Elektroden aanbrengen 4-9 Grootte wijzigen 4-5 Kabel controleren 10-4 Kabels 4-8 Lead selecteren 4-4 Systolevolume instellen 4-6 Tips voor het oplossen van problemen 4-12 Verslagformaten 4-21 Elektroden Aanbrengen 4-9 Locaties voor precordiale leads 4-17 Plaatsing van extremiteitenlead 4-9 Plaatsing, speciale situaties 5-6 QUIK-COMBO 6-3 Vervangen 6-4 Verwijderen 6-4 Elektrodenplaatsing van extremiteitenlead 4-9 Elementaire oriëntering 3-1 End-tidal CO2 (zie EtCO2) EtCO2 Beoogd gebruik 4-49 Bewaking 4-49 Capnografie 4-50 CO2-alarmen 4-54 CO2-detectie 4-54 CO2-schaalopties 4-53
Garantie 10-25 Gearchiveerde overzichten 7-12 Bewerken 7-14 Openen 7-12 Verwijderen 7-15 Gearchiveerde overzichten bewerken 7-14 Gearchiveerde overzichten verwijderen 7-15 Gearchiveerde verslagen Afdrukken 7-13 Gebruikerstest 10-5 Gecomputeriseerde ECGanalyse 4-23 Gegevens zenden 8-3 Gegevenstransmissie 8-3 Actueel patiëntoverzicht 8-13 Bluetooth-pictogram 8-5 Bluetooth-wachtwoord 8-6 Bluetooth-zoekfilter 8-7 Directe verbinding 8-11 Draadloos 8-5 Gearchiveerd patiëntoverzicht 8-13 Problemen oplossen 8-16 Transmissielocaties 8-4 Geheugencapaciteit 7-10 Geïmplanteerde defibrillatoren 4-7 Geïmplanteerde pacemakers 4-7, 4-11 Gemiddelde tijd, SpO2 4-35 Gepland onderhoud 10-3 Gesynchroniseerde cardioversie 5-29 Beoogd gebruik 5-23 Procedure 5-29
Index-2
Tips voor het oplossen van problemen 5-31 Glasgow 12-Lead ECG Analysis Program Physician’s Guide 4-20 Golflijnacties 7-8 Analyseverslag 7-9 Pacingverslag 7-10 Schokverslag 7-9 Verslag patiënt controleren 7-9 Golflijnacties in het CODE SUMMARYverslag 7-8 Golflijnanalyse voor EtCO2 4-51
Harde paddles (zie Paddles) Hartfrequentie/pulsatiefrequentie, waarschuwingslampje E-1 Hoofdscherm 3-17 Hypoxemie 4-27
I Inleiding, CODE SUMMARY 7-6 Invasieve druk Bewaking 4-58 Nulreferentie 4-60 Spoelsysteem 4-60 Tips voor het oplossen van problemen 4-62 Transducer gebruiken voor het meten van 4-58 Transducer, reinigen 4-62 Invoeren patiëntgegevens 3-25
K Kabel controleren 10-4 Keuze van de manchet voor NIBP 4-43 Kinderen ECG-bewaking 5-42 Therapie 5-42 Kleurcodes voor ECG-leads 4-10
L Laden papier 10-18 Leadsets, configureren 4-4 Levenstekenen Logboek 7-7 Trends weergeven in 4-75
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
INDEX
LIFEPAK 15-monitor/defibrillator Beoogd gebruik 1-4 Elementaire oriëntering 3-1 Modi 1-5, A-1 Preventief onderhoud 10-3 Specificaties A-1 Standaardfabrieksinstellingen A-1 8 Testen 10-4 Limieten voor alarmen A-15 Logboek voor acties/ levenstekenen 7-7
M Manuele modus 5-23 Bedieningsknoppen 3-5 Beoogd gebruik 5-23 Metronoom voor CPR 5-28 Overschakelen van AED mode 5-15 Procedure 5-25 Tips voor het oplossen van problemen 5-31 Menu Acties 3-26 Alarmen 3-22 Opties 3-24 Opties/Patiënt 3-25 Menu Acties 3-26 Menu Opties 3-24 Methemoglobineconcentratie (zie SpMet) Methemoglobinemie 4-27 Metronoom 5-12, 5-26, 5-28 en CPR-tijd 5-14 Selectie leeftijd en luchtweg 5-27 Verhouding voor compressies en beademingen 5-27 Metronoom voor CPR 5-12, 5-26, 5-28 en CPR-tijd 5-14 Selectie leeftijd en luchtweg 5-27 Verhouding voor compressies en beademingen 5-27 Microstream IR-spectroscopie 4-50
N NIBP Accessoires reinigen 4-46
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Artefactonderdrukkingstechnieken 4-42 Beoogd gebruik 4-40 Keuze van de manchet 4-43 Oscillometrische meettechniek 4-42 Procedure 4-43 Tips voor het oplossen van problemen 4-46 Non-invasieve pacing 5-34 Beoogd gebruik 5-34 Procedure 5-36 Tips voor het oplossen van problemen 5-38 Nulreferentie voor IP 4-60
O Onderdrukking ECG-signaalruis 4-19 Onderhoudsschema 10-3 Oscillometrische meettechniek 4-42
P Pacemakers, bewaken van patiënten met 4-7, 4-11 Pacing 5-34 QRS-complex 5-37 Tips voor het oplossen van problemen 5-38 Verslag 7-10 Pacingpijl Interne pacing E-3 Non-invasieve pacing E-3 Paddles 6-6 Anterolaterale plaatsing voor bewaking 4-6 Apex, plaatsing 4-6 Bewaking met leads 4-7 Controle 10-7 ECG-bewakingsprocedure 4-7 Gebruikerstest 10-6 Intern 6-10 KinderAanbrengen 6-8 Verwijderen 6-8 Klem 3-13 Overwegingen bij speciale plaatsingssituaties 4-7 Reinigen 6-7 Sternum, plaatsing 4-7 Testcontact 3-13
Testen 6-7 Voor kinderen 6-7 Gebruiken 6-9 Reinigen 6-10 Paddles voor interne defibrillatie 6-10 Paddles voor kinderen (zie Paddles) Paddles voor kinderen verwijderen 6-8 Paddles voor volwassenen (zie Paddles) Papier, laden 10-18 Patiëntenverslag Actueel, afdrukken 7-11 Gearchiveerd Afdrukken 7-13 Bewerken 7-14 Openen 7-12 Verwijderen 7-15 Patiëntgegevens, invoeren 3-25 Patiëntoverzicht 7-3 Physio Service Class 8-7 Plaatsing van de apexpaddle 4-6, 5-5 Plaatsing van de sternumpaddle 4-7, 5-6 Plethysmografiecomplex 4-34 Precordiale leads Bewaking met 4-10 Elektrodelocaties 4-17 Kleurcodes 4-10 Preventief onderhoud 10-3 Productspecificaties A-1 Pulse-oximeter 4-27, 4-30 Pulse-oximetersensoren, reinigen 4-36
Q QRS-complex 5-29, 5-37, 10-10, 10-11 en interne pacemaker 4-11 QUIK-COMBO-elektroden 6-3
R Recyclen Batterijen 10-15 Product 10-25 Reinigen IP-transducers 4-62 NIBP-accessoires 4-46 Paddles 6-7 Paddles voor kinderen 6-10 Pulse-oximetersensoren 4-36
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
Index-3
INDEX
Toestel 9-9, 10-16 Reparatie 10-24
S SAS C-1 Bewegingswaarneming C-4 Impedantie elektrodecontact C-1 Prestaties C-2 Schokaanbeveling C-1 Testset C-2 Schermberichten B-1 Schokadviessysteem (SAS, Shock Advisory System) C-1 Schokteller 5-14 Schokverslag 7-9 Selectiewiel 3-7 Service en reparatie 10-24 Setupopties Speciale AED- 5-16 Standaardfabrieksinstellingen A-1 8 Shock Advisory System (SAS, schokadviessysteem) 5-7 Snelle opzet (alarmen), instellen 3-22 Sonde Temperatuur 4-68 Soorten verslagen 7-3 SpCO 4-30 Advies 4-33 Beoogd gebruik 4-27 Procedure 4-33 Tips voor het oplossen van problemen 4-36 Speciale AED-Setupopties 5-16 Specificaties A-1 SpMet 4-30 Advies 4-33 Beoogd gebruik 4-27 Procedure 4-33 Tips voor het oplossen van problemen 4-36 SpO2 4-30 Beoogd gebruik 4-27 Gemiddelde tijd 4-35 Gevoeligheid aanpassen 4-35 Golflijn 4-34 Procedure 4-32 Pulsatietoonvolume instellen 4-34 Tips voor het oplossen van problemen 4-36 Spoelsysteem voor IP 4-60
Index-4
ST J-punt (STJ) 4-73 Standaardfabrieksinstellingen A-18 Standaardpaddles (zie Paddles) STEMI (ST-elevatie myocardinfarct) 4-23 Steriliseerbare paddles voor interne defibrillatie 6-10 Stroomadapter 9-3 Elementaire oriëntering 9-3 Garantie 9-11 Gelijkstroom, gebruik 9-7 Onderhoud en service 9-9 Problemen oplossen 9-10 Wisselstroom, gebruik 9-6 Systeemconnector 3-13 Systolevolume, instellen 4-6
T Temperatuur Beoogd gebruik 4-66 Bewaking 4-66 Sonde 4-68 Sonde, reinigen en afvoeren 4-69 Tips voor het oplossen van problemen 4-70 Test Automatisch 10-5 Gebruiker 10-5 Zelf 10-4 Testen Paddles 6-7 Preventief 10-3 Schema 10-3 Therapie 5-3 AED mode 5-7 Gesynchroniseerde cardioversie 5-29 Kabel controleren 10-4 Kinderen 5-42 Manuele modus 5-23 Non-invasieve pacing 5-34 Plaatsing van elektroden en paddles 5-5 Therapiekabel aansluiten 3-12 Tips voor het oplossen van problemen 12-leads ECG 4-24 AED mode 5-20 Algemeen 10-19 Defibrillatie en gesynchroniseerde cardioversie 5-31 ECG-bewaking 4-12
EtCO2 4-55 Invasieve druk 4-62 NIBP 4-46 Non-invasieve pacing 5-38 SpCO 4-36 SpMet 4-36 SpO2 4-36 Stroomadapter 9-10 Temperatuur 4-70 Toon 3-22 Transducer, gebruiken voor het bewaken van de invasieve druk 4-58 Transmissie Verslag 8-15 Trendgrafieken 4-75 Trends in ST-segmenten 4-71 Trends, waarnemen in levenstekenen en ST-segmenten 4-71
U Uitvoerpoorten, configureren 8-4
V Vaste markeringspunten 4-22 Veiligheid Gevaar 2-3 Informatie 2-1 Opgelet 2-3 Symbolen E-1 Termen 2-3 Waarschuwing 2-3 Ventriculaire fibrillatie C-1 Ventriculaire tachycardie C-1 Verslag patiënt controleren 7-9 Verslagen, ECG-formaten 4-21 VF/VT-alarm, in-/uitschakelen 3-22 Volume, instellen voor systole 4-6 Voorbereiding van de huid 5-5
W Waarnemingsmarkering R-curve E-3 Werkingsmodi AED mode 1-5, 5-7, A-1 Archief mode 1-5, 7-12, A-1 Demomodus 1-5 Manuele modus 1-5, 5-23, A-1 Servicemodus 1-5 Setupmodus 1-5
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
INDEX
Z Zelftest 10-4
©2007-2013 Physio-Control, Inc.
Gebruiksaanwijzing LIFEPAK 15-monitor/defibrillator
Index-5
LIFEPAK®15 Monitor/Defibrillator Controlelijst voor de gebruiker Deze controlelijst wordt aanbevolen voor het inspecteren en testen van deze monitor/defibrillator. Een dagelijkse inspectie en test worden aanbevolen. Dit formulier mag worden gekopieerd. Serienr. toestel:______________________________
Locatie:_____________________________________
Aanbevolen corrigerende handeling
Instructie
Datum Paraaf ✔ elk vakje na voltooiing
1. Inspecteer de fysieke toestand op: Vreemde stoffen
Reinig het toestel.
Beschadigingen of barsten
Neem contact op met een bevoegde servicemonteur.
2. Controleer het netsnoer op: Gebroken, loszittende of versleten batterijpennen Neem contact op met een bevoegde servicemonteur. Beschadigde of lekkende batterij
Voer de batterij af of recycle deze.
Reservebatterij beschikbaar
Zorg voor een volledig opgeladen batterij.
Schade aan de stroomadapter en de aansluitkabels Neem contact op met een bevoegde servicemonteur. 3. Inspecteer ECG-kabel en kabelpoort op: Barstende, beschadigde, gebroken of verbogen onderdelen of pennen
Vervang de ECG-kabel. Neem contact op met een bevoegde servicemonteur als de poort beschadigd is.
4. Controleer therapie- en ECG-elektroden op: Uiterste gebruiksdatum
Vervang indien deze datum is bereikt.
Reserve-elektroden beschikbaar
Zorg voor reserve-elektroden.
Beschadigd of geopend pakket
Verwijder en vervang elektroden.
5. Koppel het toestel los van de stroomadapter (indien u die gebruikt) terwijl batterijen in het toestel zijn geplaatst, druk op AAN en kijk of er sprake is van: Zelftestberichten en led’s kortstondig oplichten Indien afwezig neemt u contact op met en u een pieptoon hoort uit de luidspreker. een bevoegd servicemonteur. Er twee volledig opgeladen batterijen geplaatst zijn Het servicewaarschuwingslampje (
)
Vervang de bijna lege batterij of laad de geïnstalleerde batterij op met behulp van de stroomadapter. Indien dit brandt, neemt u contact op met een bevoegde servicemonteur.
6. Sluit de stroomadapter, terwijl de batterijen in het toestel zijn geplaatst, opnieuw aan op het toestel en controleer of: (Als u geen stroomadapter gebruikt, ga dan naar Stap 7.) De led-strook van de stroomadapter brandt. De hulpstroom-led op het toestel brandt De batterijlaadstatus-led op het toestel brandt of knippert
Indien ze niet branden, controleert u de verbindingen. Neem contact op met een bevoegde servicemonteur als het probleem aanhoudt. Indien ze niet branden, controleert u de batterijen. Neem contact op met een bevoegde servicemonteur als het probleem aanhoudt.
7. Voer de QUIK-COMBO® therapiekabelcontrole uit in Manuele modus:* (Als deze kabel niet wordt gebruikt voor de defibrillator, ga naar Stap 8.) Vervang de QUIK-COMBO-therapiekabel. a. Koppel de kabel los en controleer deze op barsten, beschadiging, gebroken of verbogen onderdelen of pennen. b. Sluit de therapiekabel aan op de defibrillator Indien een van de berichten BEVESTIG ELEKTRODEN, en de testlading. PADDLES LEADS LOS, AANSLUITKABEL, of ABNORMALE ENERGIETOEVOER verschijnt, vervang dan de c. Druk op AFL. Selecteer PADDLES. therapiekabel en herhaal de controle. d. Selecteer 200 JOULE en druk op OPLADEN. Als het probleem zich blijft voordoen, stelt e. Druk op (schok)-knop. u de defibrillator buiten gebruik en neemt u contact op met een bevoegde servicemonteur. f. Controleer of het bericht GELEVERDE ENERGIE verschijnt.
Als dit bericht niet verschijnt, vervang dan de therapiekabel en herhaal de test.
Aanbevolen corrigerende handeling
Instructie g. Verwijder de testbelasting van de kabel en controleer of PADDLES-LEADS LOS verschijnt.**
Datum Paraaf
Indien afwezig neemt u contact op met een bevoegd servicemonteur.
8. Voer een standaardcontrole uit van de (harde) paddles in de manuele modus.* (Als deze harde paddles niet worden gebruikt voor de defibrillator, ga naar Stap 9.) a. Koppel de kabel los en controleer deze op Vervang de paddles. barsten, beschadiging, gebroken of verbogen onderdelen of pennen. b.Sluit de paddles aan op de defibrillator. c. Controleer het oppervlak van de paddles op Vervang de paddles of reinig ze. krassen en resten opgedroogde of nog natte gel. d.Druk op AFL. Selecteer PADDLES. e. Draai op de paddles de knop ENERG. KIEZEN op 10 JOULE. f. Druk, met de paddles in de paddlehouders, op de knop OPLADEN op de paddle. g. Druk op niet meer dan één (schok)-knop en laat los. Controleer of er geen energie werd ontladen. h. Druk op de andere (schok)-knop en laat los. Controleer of er geen energie werd ontladen. i. Druk op beide (schok)-knoppen en controleer of het bericht ABNORMALE ENERGIETOEVOER verschijnt.
j. Verwijder de paddles van de paddlehouders en controleer of er artefacten verschijnen op het scherm. k. Plaats de paddle-oppervlakken tegen elkaar en controleer of er een vlakke lijn verschijnt op het scherm. l. Plaats de paddles zorgvuldig terug in de paddlehouders.
Als de energieselectie niet wijzigt of het opladen niet plaatsvindt, zorg dan voor reserve-paddles en herhaal de test. Als het probleem zich blijft voordoen, stelt u de defibrillator buiten gebruik en neemt u contact op met een bevoegde servicemonteur. Als er energie wordt ontladen met de druk op één knop, zorg dan voor reserve-paddles en herhaal de test. Als dit bericht niet verschijnt, zorg dan voor reservepaddles en herhaal de test. Als het probleem zich blijft voordoen, stelt u de defibrillator buiten gebruik en neemt u contact op met een bevoegde servicemonteur. Als dit niet het geval is, zorg dan voor reservepaddles en herhaal de test. Als het probleem zich blijft voordoen, stelt u de defibrillator buiten gebruik en neemt u contact op met een bevoegde servicemonteur.
9. Voer een gebruikerstest uit als de resultaten van de autotest van 03:00 uur niet beschikbaar zijn: a. Druk op OPTIES. Als de gebruikerstest mislukt, stelt u de b. Selecteer GEBRUIKERSTEST in het menu. defibrillator buiten gebruik en neemt u contact c. Controleer of de testresultaten zijn afgedrukt. op met een bevoegde servicemonteur. 10. Controleer de ECG-printer op: Voldoende papiervoorraad
Voeg papier toe, indien nodig.
Mogelijkheid tot afdrukken
Indien de printer niet werkt, neemt u contact op met een bevoegde servicemonteur.
11. Als u een draadloze verbinding gebruikt, is de transmissietestmethode als volgt: a. Een Bluetooth-verbinding tot stand brengen. b. Voer een verzendtest uit.
Indien de printer niet werkt, neemt u contact op met een bevoegde servicemonteur.
12. Schakel de defibrillator uit. (Houd AAN gedurende maximaal 2 seconden ingedrukt.) 13. Controleer of het toestel veilig is opgeborgen, gemonteerd of geplaatst. * De defibrillator dient elektrische energie van maximaal 360 joule toe. Indien deze elektrische energie niet naar behoren wordt ontladen, kan dat lichamelijk letsel of de dood veroorzaken. Voer deze test alleen uit als u ertoe bevoegd bent door opleiding en ervaring. ** Indien het verwijderen van de testlading niet lukt, kan dit bij gebruik bij patiënten leiden tot een vertraging van de therapie.
© 2007-2013 Physio-Control, Inc., Redmond, WA
04/2013
LIFEPAK 15- MONITOR/DEFIBRILLATOR GEBRUIKSAANWIJZING
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met uw plaatselijke vertegenwoordiger van Physio-Control of ga naar www.physio-control.com.
Physio-Control, Inc. 11811 Willows Road NE P. O. Box 97006 Redmond, WA 98073-9706 VS Tel. 425.867.4000 Fax 425.867.4121 www.physio-control.com
Physio-Control, Inc., 11811 Willows Road NE, Redmond, WA 98052 USA Physio-Control Operations Netherlands B.V., Keizersgracht 125-127, 1015 CJ Amsterdam
©2007-2013 Physio-Control, Inc. Alle rechten voorbehouden. De specificaties kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. Publicatiedatum: 04/2013
3306222-102