DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK KIEZEN VOOR GEZONDHEIDSWINST
GGD Gooi & Vechtstreek Afdeling GBBO Wendeline Thijs Edith Sikking 16 november 2010
Achtergrondrapport regionaal gezondheidsbeleid 2011-2014 “Kiezen voor gezondheidswinst” 1.
Inleiding ...................................................................................................... 5
2.
Kader vanuit het Rijksbeleid .............................................................................. 6 2.1
Wettelijke context van (publieke) gezondheid.................................................... 6
2.1.1. De Wet Publieke Gezondheid (WPG) .................................................................. 6 2.1.2
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).................................................. 7
2.1.3
De Zorgverzekeringswet (Zvw) ....................................................................... 8
2.1.4
Preventief jeugd(zorg): 5 gemeentelijke functies (Wet op de Jeugdzorg) ................... 8
2.1.5
Samengevat: het speelveld van de publieke gezondheid ........................................ 9
2.2
Rijksbeleid collectieve preventie.................................................................... 9
A. Beleidsperiode 2003 tot en met 2010..................................................................... 10 B. Beleidsperiode 2010 tot en met 2014..................................................................... 11 2.3 3.
Toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) .................................... 12 Uitvoering wettelijk vastgestelde taken in Gooi en Vechtstreek...................................14
3.1
Medische milieukunde (artikel 2 WPG) ............................................................ 14
3.2
Technische hygiënezorg (artikel 2 WPG) .......................................................... 14
3.3
Infectieziektebestrijding (artikel 6 WPG) ......................................................... 15
3.4
Forensische geneeskunde ............................................................................ 15
3.5
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (artikel 2 WPG) .................. 15
3.6
Bevolkingsonderzoeken............................................................................... 16
3.7 Jeugdgezondheidszorg (artikel 5 WPG) en projecten in het kader van de preventieve jeugdzorg ......................................................................................................... 16 3.7.1
Jeugdgezondheidszorg................................................................................ 16
3.7.2
Centra voor Jeugd en Gezin ......................................................................... 16
3.7.3
Verwijsindex ........................................................................................... 17
3.7.4
Opvoedondersteuning ................................................................................ 17
3.7.5
Eigen Kracht-conferenties (EK-c) ................................................................... 18
3.7.6
Triple P ................................................................................................. 18
3.7.7
RAAK..................................................................................................... 18
3.8
Zicht op de lokale gezondheidssituatie (epidemiologie) (artikel 2 WPG) .................... 19
3.9
Bewaken gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen (artikel 16 WPG) ............. 19
3.10
Preventieprogramma’s en voorlichting (artikel 2 WPG)......................................... 19
3.11
Openbare Geestelijke Gezondheidszorg en vangnettaken...................................... 19
3.11.1 Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) .................................................. 20 3.11.2 Vangnet & Advies...................................................................................... 20 3.11.3 Vangnet Jeugd ......................................................................................... 20
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
2
3.11.4 Tweede kansbeleid.................................................................................... 21 3.11.5 Nazorg voor ex-gedetineerden en veelplegers ................................................... 21 3.11.6 Ontwikkelen en uitvoeren OGGZ-monitor ......................................................... 21 4.
Terugblik beleidsperiode 2006-2010 ....................................................................22 4.1
Nota regionaal gezondheidsbeleid 2006-2010 .................................................... 22
4.2
Nota’s Lokaal gezondheidsbeleid 2007-2011...................................................... 23
5.
Regionaal gezondheidsbeleid doelgroep Jeugd........................................................25 5.1
Gezondheidssituatie van de jeugd Gooi en Vechtstreek ........................................ 25
5.1.1 Inleiding.................................................................................................... 25 5.1.2 Resultaten jeugdmonitor E-MOVO .................................................................... 25 5.1.3 Gegevens vanuit de JGZ registratie .................................................................. 27 5.2
Welke thema’s verdienen aandacht in de komende jaren?..................................... 27
5.3
Verkenning per thema van de mogelijkheden om gezondheidswinst te behalen ........... 28
5.3.1 Verminderen roken...................................................................................... 28 5.3.2 Verminderen schadelijk Alcoholgebruik ............................................................. 30 5.3.3 Stimuleren gezonde voeding en bewegen (overgewicht) ......................................... 31 5.3.4 Verminderen Suïcide .................................................................................... 33 5.4 6.
Richtinggevende uitgangspunten bij de aanpak van de thema’s .............................. 34 Regionaal gezondheidsbeleid doelgroep Volwassenen en Ouderen ................................36
6.1
Gezondheidssituatie Gooi en Vechtstreek Volwassenen en Ouderen ......................... 36
6.1.1 Inleiding.................................................................................................... 36 6.1.2
Resultaten gezondheidspeiling volwassenen en ouderen ....................................... 36
6.2
Welke thema’s verdienen aandacht in de komende jaren?..................................... 39
6.3
Verkenning per thema van de mogelijkheden om gezondheidswinst te behalen. .......... 40
6.3.1 Verminderen roken...................................................................................... 40 6.3.2 Verminderen schadelijk Alcoholgebruik ............................................................. 41 6.3.3 Stimuleren gezonde voeding en bewegen (overgewicht) ......................................... 43 6.3.4 Depressiepreventie en voorkomen eenzaamheid................................................... 44 6.3.5 (Voorkomen van) valongevallen ....................................................................... 46 6.3.6 Overbelaste mantelzorgers ............................................................................ 47 6.4
Richtinggevende uitgangspunten bij de aanpak van de thema’s .............................. 48
Literatuurlijst .......................................................................................................49 Bijlage 1
Indelingen en omschrijvingen van preventie .................................................50
Het brede terrein van preventie .............................................................................. 50 Preventie past niet in één hokje.............................................................................. 50 Uitgaven aan preventie betreffen vooral gezondheidsbescherming .................................... 51 Infectieziekten voeren de lijst van preventie-uitgaven aan.............................................. 51 Bijlage 2
De negen prestatievelden uit de WMO .........................................................52
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
3
Bijlage 3
Visie van het Platform Jeugd Gooi en Vechtstreek m.b.t. de preventieve jeugdzorg ..53
1. Kind/opvoeders centraal.................................................................................... 53 2. Sluitende keten............................................................................................... 53 3. Professionalisering ........................................................................................... 53 4. Verdichting en verbreding .................................................................................. 53 Hoofdcomponenten van de ideale preventieve jeugdzorgketen......................................... 54
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
4
1. Inleiding De nota Regionaal Gezondheidsbeleid 2011-2014 voor de Gooi en Vechtstreek bestaat uit twee delen: 1) het advies aan de Portefeuillehouders Gezondheidszorg inzake het toekomstig beleid en 2) het achtergrondrapport. Het achtergrondrapport ligt nu voor u. “Kiezen voor Gezondheidswinst” is de visie waarop het beleidsadvies is gebaseerd. Het advies gaat over de vraag wélke gezondheidsthema’s in de regio prioriteit verdienen vanuit het oogpunt van collectieve preventie en in regionaal verband. Het advies is tot stand gekomen op basis van de gegevens die verzameld zijn in het achtergrondrapport: het wettelijk kader/landelijk beleid, regionale epidemiologische gegevens, de tussenevaluatie van het regionaal/lokaal gezondheidsbeleid, de regionale conferenties jeugd en volwassenen/ouderen en de mogelijke speerpunten voor de jeugd, volwassenen en ouderen. Gemeenten kunnen dit rapport ook gebruiken voor hun eigen lokale nota gezondheidsbeleid. Het is te raadplegen via de website van de GGD. Beleidscyclus De nota Regionaal Gezondheidsbeleid biedt de gemeenten en GGD Gooi & Vechtstreek een actueel kader voor de openbare gezondheidszorg voor de komende jaren. Meer in het bijzonder verschaft de regionale nota de negen regiogemeenten (Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp en Wijdemeren) een kapstok voor hun lokale nota gezondheidsbeleid. De lokale nota wordt op basis van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) periodiek uitgebracht. De ontwikkeling van deze nota maakt deel uit van de beleidscyclus van de GGD en gemeenten in de Gooi en Vechtstreek, bestaande uit de volgende stappen: • de rijksoverheid (het ministerie van VWS) brengt elke vier jaar een preventienota uit waarin de landelijke prioriteiten worden aangegeven (gepland voor 20111); • eveneens om de vier jaar brengt de GGD Gooi & Vechtstreek de regionale gezondheidssituatie in kaart door het uitvoeren van gezondheidsenquêtes onder drie doelgroepen: jongeren, volwassenen en ouderen (2008 en 2009); • genoemde nota van de rijksoverheid, de resultaten van de gezondheidsenquêtes en de inbreng van samenwerkingspartners zijn de basis voor de nota Regionaal Gezondheidsbeleid (conferenties december 2009 en september 2010); • tenslotte stellen de afzonderlijke gemeenten hun lokale nota gezondheidsbeleid vast. Doel nota Regionaal Gezondheidsbeleid Met de nota Regionaal Gezondheidsbeleid wordt actuele (regionale) beleidsinformatie en advies gegeven en actief onder de aandacht gebracht van partijen die een rol (kunnen) spelen bij het regionaal en lokaal gezondheidsbeleid. De nota geeft aan welke gezondheidsonderwerpen de komende jaren van belang zijn en waar de gemeenten in samenwerking met de GGD en andere partijen op regionaal niveau aan kunnen werken. Juist deze onderwerpen kunnen door de gemeenten in de regio in samenwerking worden aangepakt, waardoor een krachtiger benadering mogelijk is dan wanneer elke gemeente dat afzonderlijk zou doen. Daarnaast formuleren gemeenten in hun nota lokaal gezondheidsbeleid, mede op basis van lokale cijfers en behoeften, welke lokale accenten/speerpunten ze aanvullend aan willen brengen of op willen pakken. Leeswijzer In de volgende hoofdstukken wordt de hierboven beschreven beleidscyclus op hoofdlijnen doorlopen. In hoofdstuk 2 wordt het algemene kader neergezet: welke aspecten van het landelijk gezondheidsbeleid zijn direct van belang voor het regionaal en lokaal gezondheidsbeleid? Hoofdstuk 3 beschrijft de uitvoering van de wettelijke taken in de regio Gooi en Vechtstreek. Hoofdstuk 4 biedt een korte terugblik op de beleidsperiode 2006-2010, zowel op regionaal als op lokaal niveau. Hoofdstuk 5 gaat in op het regionaal gezondheidsbeleid voor de doelgroep jeugd, hoofdstuk 6 op het gezondheidsbeleid voor volwassenen en ouderen. Beide hoofdstukken hebben dezelfde opzet: na een beschrijving van de gezondheidssituatie volgt een overzicht van de thema’s die de komende beleidsperiode aandacht verdienen. Daarna volgt een verkenning per thema van de mogelijkheden om gezondheidswinst te behalen. Tot slot zijn richtinggevende uitgangspunten beschreven bij de uitwerking/aanpak van de thema’s. 1
Aanvankelijk was de landelijke nota gepland voor medio 2010. Vanwege de val van het kabinet en de daarop volgende formatie van een nieuw kabinet is dit later geworden; op dit moment is er nog geen termijn bekend.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
5
2. Kader vanuit het Rijksbeleid Dit hoofdstuk schetst de kaders die vanuit het Rijksbeleid worden gesteld ten aanzien van het (regionale en lokale) gezondheidsbeleid: 2.1 de wettelijke context van en rondom Publieke Gezondheid; 2.2 het landelijke beleid op het gebied van collectieve preventie; 2.3 de kaders vanuit de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) rondom de uitvoering van de WPG
2.1
Wettelijke context van (publieke) gezondheid
2.1.1. De Wet Publieke Gezondheid (WPG) De WPG is op 1 december 2008 in werking getreden. Deze wet vervangt de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV, 1989), de Wet Infectieziektebestrijding en de Quarantainewet. De gemeentelijke taken zijn bijna onveranderd gebleven. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de WCPV zijn: (a) de invoering van internationale afspraken op het gebied van infectieziektebestrijding, (b) de jgz-digitalisering en (c) de aandacht voor ouderengezondheidszorg. Gemeenten zijn op basis van de Wet Publieke Gezondheid bestuurlijk verantwoordelijk voor de collectieve preventie in hun gemeente. Zij hebben de taak de gezondheid van hun inwoners te beschermen en te bevorderen, inclusief het voorkomen en vroegtijdig opsporen van ziekten. Zij hebben de taak de continuïteit en samenhang in de publieke gezondheidszorg te bevorderen én de afstemming daarvan te verzorgen met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. Hiertoe ontwikkelen gemeenten lokaal gezondheidsbeleid en voeren dat beleid uit. Gemeenten laten de wettelijke taken in de praktijk grotendeels uitvoeren door de GGD. De GGD is dan ook een belangrijke uitvoerder van de collectieve preventie in de regio. De uitvoeringstaken Jeugdgezondheidszorg en Infectieziektebestrijding zijn tamelijk precies omschreven in de WPG (artikel 5 en 6). De overige wettelijke taken zijn: epidemiologie, beleidsadvisering, bewaken gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen, preventieprogramma’s/gezondheidsbevordering, medische milieukunde, technische hygiënezorg, psychosociale hulp bij rampen. In 2008 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het amendement Kant, waardoor de taak ouderengezondheidszorg expliciet is opgenomen in de WPG (artikel 5a). Dit artikel is per 1 juli 2010 in werking getreden. Voor een deel ligt de uitvoering van de wettelijke taken vast. De gemeentelijke beleidsvrijheid is groter op het terrein van de bevorderingstaken (zie taken 6 en 7 in het schema hieronder). Hier gaat het vooral om de keuze voor gezondheidsthema’s en de wijze waarop deze worden aangepakt.
NOTA LOKAAL GEZONDHEIDSBELEID • 1ste lijnszorg • Cure/care • Patiënten/ consumenten • Mantelzorg • Verzekeraars
S Afstemming
medische milieukunde (artikel 2 WPG) technische hygiënezorg (artikel 2 WPG) psycho-sociale hulp bij rampen (artikel 2 WPG) infectieziektebestrijding (artikel 6 WPG) jeugdgezondheidszorg (artikel 5 WPG)
ouderengezondheidszorg (artikel 5a WPG) bevorderingstaken (artikel 2 WPG): zicht op lokale gezondheidssituatie bewaken van gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen preventieprogramma’s en voorlichting
S Preventie
• • • • • • • • • • • • •
Onderwijs Sociale Zaken Welzijn Ouderen Gehandicapten Jeugd Zorg Veiligheid Ruimtelijke ordening Openbare ruimte Verkeer Milieu Sport S Facetbeleid
In bovenstaand schema is de verantwoordelijkheid van gemeenten in beeld gebracht. In het middelste gedeelte van het schema staan taken (1 t/m 7). In de linker kolom wordt aangegeven dat DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
6
gemeenten krachtens de WPG bij de uitvoering van deze taken afstemming zoeken met andere actoren in de zorg. De rechter kolom geeft aan dat gestreefd wordt naar facetbeleid ofwel intersectoraal beleid, waarbij ook andere beleidssectoren worden betrokken. In de Wet Publieke Gezondheid is vastgelegd (artikel 13) dat de Minister elke vier jaar de landelijke prioriteiten en een landelijk programma op het gebied van de collectieve preventie vaststelt. De Gemeenteraad stelt vervolgens een nota lokaal gezondheidsbeleid vast, waarin wordt aangegeven hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke taken genoemd in artikel 2 (o.a. bevorderingstaken, medische milieukunde), 5 (jeugdgezondheidszorg, ouderengezondheidszorg) en 6 (infectieziektebestrijding) én aan de verplichting om advies te vragen aan de GGD voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheid (artikel 16). In september 2010 is de tweede tranche van de WPG door de Tweede Kamer aangenomen en doorgestuurd naar de Eerste Kamer. Wanneer deze wijzigingen in werking treden is nog niet bekend en zal per wijziging verschillen. De belangrijkste wijzigingen zijn: - samenhang met de Veiligheidsregio’s in verband met veiligheidsvraagstukken en infectieziekten (concreet: één directeur Publieke Gezondheid); - het verankeren en versterken van de preventiecyclus en het bevorderen van de uitvoering van de gemeentelijke nota gezondheidsbeleid. Juist op lokaal niveau kan naar samenwerking en het samengaan van belangen worden gezocht, gemeenten hebben daarbij een belangrijke regie- en aanjaagrol. Gemeenten geven in hun nota concreet aan (vergelijkbaar met de Wmo): de gemeentelijke doelstellingen, welke acties worden ondernomen en welke resultaten de gemeente wil bereiken. In de 2e tranche is ook opgenomen dat de termijn waarbinnen de lokale nota’s worden vastgesteld, wordt verruimd: “De gemeenteraad stelt binnen twee jaar na openbaarmaking van de landelijke nota een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid vast”. Het voorstel schept meer flexibiliteit voor de gemeenten, maar houdt vast aan de gedachte dat gemeenten de nationale speerpunten in acht nemen bij het formuleren van het beleid; - prenatale voorlichting aan aanstaande ouders als gemeentelijke taak.
2.1.2 De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) Naast de WPG hebben gemeenten nog een instrument in handen voor een doeltreffend publiek gezondheidsbeleid. Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk leven door iedereen en vooral door kwetsbare groepen (Wmo, sinds 2007) en het bevorderen en beschermen van (nog) gezonde burgers (WPG) liggen in elkaars verlengde. Overstijgend doel is het bevorderen van de kwaliteit van leven van burgers. Een goede gezondheid in zowel psychisch, sociaal als fysiek opzicht maakt deelname aan de maatschappij mogelijk. Andersom blijkt dat mensen die participeren in de maatschappij zich gezonder voelen. Kortom: hoe beter de gezondheid, hoe minder maatschappelijke ondersteuning hoeft te worden ingezet. Het belang van preventie wordt hiermee duidelijk aangetoond. Door de Wmo en WPG gedeelde doelgroepen zijn: jeugd, ouderen en groepen met een lage sociaal economische status. Vanuit de Wmo zijn gemeenten verplicht om burgers met beperkingen te compenseren, maar de wet schrijft niet voor hoe die ondersteuning eruit moet zien. Veel gemeenten zijn bezig met het ontwikkelen van algemeen toegankelijke of collectieve vormen van hulp en ondersteuning die burgers helpen te blijven meedoen. Zij stappen daarbij af van het denken in individuele voorzieningen. Dit proces staat bekend als ‘De Kanteling’. Met de Wmo is het voor gemeenten mogelijk om een samenhangend aanbod van activiteiten en voorzieningen te bieden, van het voorkomen dat mensen minder kunnen participeren (preventie) tot het verlenen van individuele voorzieningen (care). Binnen de prestatievelden gaat het om preventie, zorg, welzijn en wonen. Met de komst van de Wmo heeft de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) sinds 2007 een nieuwe wettelijke basis gekregen. Met name vanwege de raakvlakken met de maatschappelijke opvang en het verslavingszorgbeleid is besloten de OGGZ vanuit de toenmalige WCPV over te hevelen naar de Wmo, prestatieveld 8 (zie Bijlage 2). Sociaal kwetsbare personen en daklozen hebben vaak meervoudige problemen op meerdere leefgebieden. Een integrale benadering is noodzakelijk. In de Gooi en Vechtstreek wordt de OGGZ op structurele basis door de GGD gecoördineerd in opdracht van de gemeenten. DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
7
Naast de vele raakvlakken tussen de Wmo en de WPG zijn er ook verschillen. Collectieve preventie wordt ingezet vóórdat er sprake is van een probleem waarvoor hulp nodig is, men spreekt over een maatschappelijke hulpvraag. De taken binnen de WPG bevinden zich in het publieke domein en dienen het collectieve belang. De Wmo gaat eveneens uit van een maatschappelijke hulpvraag, maar tevens van concrete en individuele vragen van burgers die een probleem hebben. Verder worden enkele prestatievelden binnen de Wmo met name uitgevoerd door private partijen die onderhevig zijn aan marktwerking (bv. huishoudelijke hulp).
2.1.3 De Zorgverzekeringswet (Zvw) De Zorgverzekeringswet regelt de verzekerde zorg voor individuele verzekerden, dus alleen geïndiceerde preventie komt eventueel in aanmerking voor verzekering. De zorgverzekering heeft het karakter van een schadeverzekering, voor de vergoeding van kosten moet er in principe sprake zijn van opgetreden gezondheidschade. Het vergoeden van kosten ter preventie van schade past eigenlijk niet goed in dit principe. Echter, in 2007 concludeert het College Voor Zorgverzekeringen in het rapport ‘Van preventie verzekerd’ dat bij het bepalen van de te verzekeren zorg het vaak niet goed mogelijk is om onderscheid te maken tussen behandeling van een ziekte en behandeling van een hoog risico op ziekte. Daarom hoort dergelijke geïndiceerde preventie (die voldoet aan bepaalde voorwaarden) volgens het CVZ tot de verzekerde zorg in het basispakket, voorbeelden zijn ‘Stoppen met roken’ en de ‘Beweegkuur’. Het CVZ pleit voor meer toeleiding van risicogroepen naar de eerstelijn en meer verwijzing vanuit de eerstelijn naar preventief aanbod. De selectieve preventie (opsporen en toeleiden van hoog risicogroepen) behoort volgens het CVZ echter niet tot de basisverzekering. Vastgesteld zou moeten worden voor welke doelgroepen dit noodzakelijk is, wie dit verzorgt en vanuit welke middelen dit wordt gefinancierd. Juist op het terrein van deze selectieve preventie kan de verbinding tussen preventie en zorg tot stand komen, zowel vanuit de openbare gezondheidszorg als vanuit de eerste lijn.
2.1.4 Preventief jeugd(zorg): 5 gemeentelijke functies (Wet op de Jeugdzorg) Het regionaal gezondheidsbeleid omvat ook de preventieve jeugdzorg2. Gemeenten hebben hierbij een belangrijke regierol. Niet alleen vanwege hun verantwoordelijkheid voor de Wet Publieke Gezondheid (en daarbinnen voor de Jeugdgezondheidszorg). Ook vanwege de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning en dan met name prestatieveld 2: “Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden.” Dit veld omvat 5 functies voor gemeenten op het gebied van opvoed-, opgroei- en gezinsondersteuning (zie ook Wet op de Jeugdzorg). Deze functies zijn als volgt omschreven: • informatie verstrekken aan ouders, kinderen en jeugdigen over opvoeden en opgroeien; • signaleren van problemen door instellingen als jeugdgezondheidszorg en onderwijs; • toegang tot het (gemeentelijk) hulpaanbod, beoordelen en toeleiden naar voorzieningen aan de hand van een 'sociale kaart' voor ouders, kinderen, jeugdigen en verwijzers; • pedagogische hulp (advisering en lichte hulpverlening), zoals maatschappelijk werk en coaching van jongeren; • coördineren van zorg in het gezin op lokaal niveau (gezinscoach). Een grote verantwoordelijkheid dus en ook een uitdaging voor gemeenten om daadwerkelijk sturing te geven aan de ontwikkeling van een goed preventief jeugdbeleid. Ketensamenwerking is bij de aanpak van groot belang. In de regio wordt door veel partijen al hard gewerkt om de samenwerking -van signalering tot en met nazorg- te focussen op een sluitende zorgketen. De komst van de Centra voor Jeugd en Gezin is daar een voorbeeld van. In 2011 moeten alle gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin hebben, zo heeft het kabinet in 2006 bepaald. Dit Centrum, een van de aanbevelingen vanuit Operatie Jong, dient een belangrijke schakel te worden in de preventie- en zorgketens rond jeugd van -9 maanden tot 23 jaar. Het krijgt een centrale taak m.b.t. opvoedondersteuning, signalering, toeleiding en zorgcoördinatie. Hier werken ook in onze regio de JGZ en het maatschappelijk werk als kernpartijen met tal van partners samen (BJZ, scholen, etc.) om de 5 functies op een laagdrempelige wijze aan te bieden. De invoering van de verwijsindex risicojongeren, het Digitaal Dossier JGZ, RAAK (aanpak kindermishandeling), Triple P (positief opvoeden) en een revisie van de opvoedondersteuning faciliteert deze zorgketen (zie ook Bijlage 3) 2
Met preventieve jeugdzorg wordt alle preventieve zorg rond de jeugd bedoeld, waaronder de JGZ.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
8
Naar aanleiding van de evaluatie op de Wet op de Jeugdzorg pleitte de voormalige minister van Jeugd en Gezin onder meer voor het overdragen van de verantwoordelijkheid van de vrijwillige (ambulante) jeugdzorg van provincie naar gemeenten. Ook stelt hij afschaffing van de indicatiestelling voor, waardoor het CJG zelf naar gespecialiseerde hulp kan verwijzen. Door alle vrijwillige zorg voor jeugd onder de aansturing van de gemeenten te brengen wordt tegelijkertijd een extra prikkel geboden om te investeren in preventie en vroeghulp. De winst is minder inzet in zwaardere en vaak duurdere trajecten. Een nieuw kabinet moet nog over dit voorstel besluiten. Maar op dit moment worden steeds sterkere geluiden gehoord om ook de curatieve jeugdzorg naar de gemeenten over te hevelen. Voorgaande ontwikkelingen zullen van invloed zijn op instellingen direct betrokken bij het CJG, zoals de JGZ. Voorgaande is vanuit de focus preventieve gezondheidszorg beschreven. Er zijn echter andere invalshoeken om problemen van jongeren te benaderen. Hierbij valt te denken aan werk, vrije tijd, veiligheid, schoolverzuim en dergelijke. De keuze om niet alle beleidsterreinen te beschrijven in deze nota is gemaakt uit praktische overwegingen. Er wordt echter naar gestreefd om in de (project)ontwikkeling en uitwerking van gezondheidsthema’s voor de jeugd een maximale verbinding te maken met activiteiten vanuit andere beleidsterreinen. Alleen samen is een sluitende keten voor de jeugd in de regio te realiseren.
2.1.5 Samengevat: het speelveld van de publieke gezondheid Duidelijk is dat er verschillende raakvlakken zijn tussen de wetten, oftewel publieke gezondheid, curatie en participatie. Een hoger doel is het bevorderen van de kwaliteit van leven, niet alleen van gezonde burgers maar ook die van patiënten. Ook de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is van belang. Conclusie is dat het van groot belang is dat de publieke gezondheid, curatie en participatie onderdelen zijn van de preventie-zorgketen. Het plaatje is als volgt: - Publieke gezondheid, gebaseerd op o.a. de WPG is vooral op de gezondheid georiënteerd waarbij de nadruk ligt op universele en selectieve preventie. De benadering is collectief, niet individueel. - Curatie, gebaseerd op de Zvw is vooral georiënteerd op het genezen van ziekten waarbij de nadruk ligt op geïndiceerde preventie en soms selectieve preventie (bv. diabetes zorgstandaard). De (hulp)vraag is individueel. - Participatie, gebaseerd op de Wmo is vooral maatschappelijk georiënteerd waarbij de nadruk ligt op zorggerelateerde preventie en soms universele en selectieve preventie. De (hulp)vraag kan zowel maatschappelijk als individueel zijn. De financiers van de uitvoering van de wetten zijn de gemeenten, zorgverzekeraars en het Rijk. De uitvoering van de Wmo en de WPG wordt gefinancierd door geld vanuit het Gemeentefonds. Gemeenten betalen dus zowel de collectieve preventie als de niet medische zorg en ondersteuning. Zorgverzekeraars betalen de kortdurende curatieve medische zorg. En het Rijk betaalt de zware en langdurige medische zorg via de AWBZ.
2.2
Rijksbeleid collectieve preventie
Het Ministerie van VWS stelt elke 4 jaar de landelijke prioriteiten voor het preventiebeleid vast. De prioriteiten in de landelijke nota zijn richtinggevend voor het lokale beleid. De lijnen worden uitgezet voor de activiteiten van alle betrokken partijen. De preventiecylus kan als volgt in beeld worden gebracht:
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
9
VTV 2010 Zorgen voor gezondheid
Rijksnota 2010
IGZ 2010 Staat van de gezondheids-zorg
Gemeentelijke nota’s 2011-2014
De beoogde wisselwerking tussen enerzijds de landelijke kaders en anderzijds het lokale speelveld krijgt vooral vorm via deze preventiecylus (zie ook paragraaf 2.1). In artikel 13 WPG staat dat de gemeenteraad de landelijke prioriteiten op het gebied van de collectieve preventie in acht dient te nemen bij het vaststellen van de lokale nota. In de Memorie van Toelichting staat dat deze prioriteiten zijn bedoeld als aangrijpingspunten om gemeenten effectiever beleid te kunnen laten voeren. Op basis van lokale epidemiologische gegevens (gezondheidsthema is in de gemeente minder relevant) of ander inzicht (zoals een inventarisatie van reeds bestaande beleidsinitiatieven), kunnen gemeenten gemotiveerd afwijken van deze prioriteiten. Dit sluit ook al aan bij de huidige beleidspraktijk.
A. Beleidsperiode 2003 tot en met 2010 In 2003 verschijnt de eerste landelijke preventienota ‘Langer Gezond Leven. Ook een kwestie van gezond gedrag’ (Ministerie van VWS, 2003). In 2007 volgt ‘Kiezen voor gezond leven’. Het bevorderen van een gezonde leefstijl is het hoofdthema van deze nota. De prioriteiten zijn: preventie van overgewicht, roken, alcoholgebruik, depressie en diabetes. Op basis van de lokale en regionale epidemiologische gegevens kunnen door gemeenten prioriteiten worden gesteld in het lokale en/of regionale beleid. Als vervolg op de landelijke preventienota is de kabinetsvisie 2007 verschenen: ”Gezond zijn, gezond blijven: een visie op preventie en gezondheid”. Centraal in de preventievisie staan vier lijnen: 1) het koesteren van gezondheidsbescherming en ziektepreventie en innovatie op deze terreinen; 2) een samenhangend en integraal gezondheidsbeleid; 3) preventie in de zorg; en 4) de modernisering van de bestuurlijke omgeving met het oog op betere samenwerking. In deze visie benadrukt het kabinet dat samenhang en verbinding tussen sectoren en beleidsterreinen én tussen partijen op elk niveau, cruciaal zijn om resultaat te boeken. Ook benadrukt het kabinet dat actie vooral plaats moet vinden in de directe leefomgeving; gemeenten spelen een centrale rol. Tegelijk moet gewerkt worden aan professionalisering met behulp van landelijke programma’s. Dit alles met de ambitie “Langer gezond leven”, met minder verschillen tussen groepen mensen. Nederland moet terug in de Europese top. Deze visie heeft anno 2010 nog niets aan betekenis ingeboet en vormt een uitstekende basis om het preventiebeleid verder vorm te geven. Inzetten op parallelle belangen Het kabinet roept al haar partners in preventie met parallelle belangen –binnen en vooral ook buiten de gezondheidssector- op om bij te dragen en mee te werken aan het realiseren van de agenda voor verandering en versterking van het preventiebeleid. In 2009 hebben de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, Onderwijsraad en Raad voor het Openbaar Bestuur een gezamenlijk advies uitgebracht over intersectoraal gezondheidsbeleid: ‘Buiten de gebaande paden’. In het advies ligt de focus op de bijdrage die onderwijs, arbeid en lokaal bestuur kunnen bieden: er worden concrete aanknopingspunten benoemd. De Raden concluderen dat juist buiten de gezondheidszorg nog veel kansen liggen om gezondheidswinst te behalen, met name bij de sociaal-economisch zwakkere groepen. De belangrijkste taak voor de overheid is om bij alle maatschappelijk actoren bewustwording en een gevoel van urgentie te creëren voor de gezondheidsbedreigingen. Wat is het belang dat de sector in kwestie heeft bij het inzetten van effectieve interventies? Op lokaal niveau nemen gemeenten de regie en dagen zij DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
10
partijen uit om buiten de gebaande paden te treden, en gezondheid mee te nemen in hun beleid, met het terugdringen van sociaal-economische verschillen als speerpunt. Daartoe is een heldere visie nodig op de mogelijkheden voor gezondheidswinst en moet samen met anderen programma’s ontwikkeld en uitgevoerd worden (ook zorgverzekeraars). In de Toekomstvisie op publieke gezondheid van de VNG (2009) is de aanbeveling opgenomen dat de gemeenten meer bestuurlijk lef en leiderschap tonen om de lokale kracht en regie te versterken. Een tweede aanbeveling is dat gemeenten de beleidsregie nemen en antwoord geven op de vraag welke problemen er aangepakt worden (de “wat”-vraag). Vervolgens is het aan de professionals (o.a. de GGD) om de vraag te beantwoorden welke interventies en activiteiten er nodig zijn om de vraagstukken aan te pakken (de “hoe”-vraag). Een laatste aanbeveling is dat gemeenten de beleidsruimten op basis van de WPG en de WMO meer met elkaar verbinden: “Beide wetten zijn gericht op eenzelfde continuüm van preventie tot care en in beiden staat de interactie tussen gedrag, omgeving en zorgvoorzieningen centraal. Gemeenten beschikken op deze terreinen over veel beïnvloedingsmogelijkheden. Aanbevolen wordt om op deze terreinen veel nadrukkelijker integraal beleid te voeren met daarbij maatschappelijke vraagstukken als vertrekpunt.”
B. Beleidsperiode 2010 tot en met 2014 Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) 2010: van gezond naar beter De VTV geeft een nadere analyse van de informatie over de gezondheid van Nederlanders en de inspanningen om die te bevorderen. Het gaat goed met de gezondheid in Nederland. We leven steeds langer en de trends in ongezond gedrag zijn niet uitsluitend ongunstig. Maar het moet beter, we zijn nog niet terug in de top van Europa. Het aantal mensen met een ongezonde leefstijl is nog steeds hoog. Ook de verschillen in gezondheid tussen laag en hoog opgeleide Nederlanders worden niet kleiner: laag opgeleiden vertonen vaak meerdere vormen van ongezond gedrag. Investeren in gezondheid loont, want een goede gezondheid levert ook veel op, zoals verbeteringen in arbeidsproductiviteit en maatschappelijke participatie. Bovenal laat deze verkenning zien dat we moeten blijven investeren in de gezondheid van burgers. Deze inzichten worden benut bij het opstellen van de volgende kabinetsnota over preventie, die in 2011 zal verschijnen. In de vorige eeuw hebben gezondheidsbescherming (primaire preventie op het gebied van hygiëne, drinkwater, huisvesting) en ziektepreventie (vaccinaties, screening op ziekten) een grote bijdrage geleverd aan de volksgezondheid. In de afgelopen jaren was het preventiebeleid sterk gericht op de leefstijl van mensen: gezondheidsbevordering en lokaal gezondheidsbeleid. De resultaten op deze terreinen zijn nog beperkt, mede omdat preventie een zaak is van lange adem. De daling van het aantal rokers geldt als een van de meest succesvolle voorbeelden. Dit voorbeeld onderstreept het belang van een samenhangend beleid op meerdere terreinen, variërend van wettelijke verboden, accijnzen en massamediale campagnes tot gecombineerde leefstijlinterventies voor mensen die al met klachten bij de huisarts bekend zijn. Van geïndiceerde en zorggerelateerde preventie zijn namelijk goede resultaten bekend. Voorgaande onderstreept het belang om deze maatregelen en hun samenhang gedurende een lange periode vol te houden. In de VTV wordt gepleit voor een benadering die meer rekening houdt met de maatschappelijke determinanten van gezondheid en ziekte en van beperkingen en participatie. Belangrijk is om het blikveld van preventie te verbreden en verder te kijken dan gezond gedrag. Preventie vraagt om veel meer aandacht voor de sociale en fysieke omgeving waarin mensen leven en werken, en daarmee om een samenhangend beleid op meerdere gebieden, zoals ook in het voorbeeld van roken is benoemd. Samenhangend beleid vraagt ook om een gezamenlijke aanpak. Het RIVM pleit daarom voor een maatschappelijk actieprogramma, waarin alle relevante partijen vertegenwoordigd zijn. Deze partijen hebben een gedeelde visie, die uitgewerkt wordt in heldere doelen en verantwoordelijkheden op nationaal en lokaal niveau. Landelijke nota gezondheidsbeleid 2011-2014 In 20113 verschijnt de nieuwe landelijke nota gezondheidsbeleid 2011-2014. Uitgangspunten bij de ontwikkeling van deze nota zijn onder andere: - de nota is onderdeel van de preventiecylus, zoals omschreven in de WPG; 3
Aanvankelijk was de landelijke nota gepland voor medio 2010. Vanwege de val van het kabinet en de daarop volgende formatie van een nieuw kabinet is dit later geworden; op dit moment is er nog geen termijn bekend.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
11
-
preventie is een zaak is van lange adem. De verwachting is dat de landelijke prioriteiten voor gezondheidsbevordering zullen gehandhaafd blijven; de nota moet bruikbaar zijn om gemeentelijke nota’s gezondheidsbeleid te ontwikkelen; voldoen aan politieke verplichtingen, zoals aandacht voor de ouderengezondheidszorg.
De Rijksnota zal, zoals het er nu naar uitziet ingaan op: - versterking van de afstemming centraal – lokaal (en vice versa) - rollen en verantwoordelijkheden van de partners (nationaal, lokaal en partners) - versterking van de preventiecyclus door het formuleren van concrete doelen en meetbare resultaten, ook op Rijksniveau (zie ook wetswijziging 2e tranche WPG) Preventieve ouderengezondheidszorg Op 1 juli 2010 is artikel 5a van de WPG in werking getreden. Hierin is de verantwoordelijkheid van gemeenten voor ouderengezondheidszorg vastgelegd. Het gaat om de volgende taken: (1) Het systematisch volgen en signaleren van de gezondheid van ouderen en gezondheidsbevorderende en bedreigende factoren; (2) het ramen van de behoeften aan zorg; (3) vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen als co-morbiditeit; (4) het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding; (5) het formuleren van maatregelen om gezondheidsbedreigingen te beïnvloeden. In 2009 is verkend op welke wijze gemeenten invulling kunnen geven aan dit artikel (o.a. quick scan van Vilans). Hierbij is ook de (functie van) Consultatiebureau voor ouderen (Cbo) aan de orde gekomen. In de brief van 15 oktober 2009 aan de Kamer worden de algemene kaders geschetst voor wat er van gemeenten wordt verwacht en welke rol het Rijk daarbij speelt. Het Rijk heeft gekozen om maximale beleidsvrijheid te geven aan de gemeenten, lokaal wordt bepaald hoe dit artikel wordt ingevuld. Het is ook belangrijk dat gemeenten ouderen zelf bij dit proces betrekken. Het Rijk heeft met name een regierol voor gemeenten op het oog. Er zijn voor ouderen al veel voorzieningen voor handen waar ook gebruik van gemaakt wordt; nieuw aanbod zal in zijn algemeenheid niet nodig zijn. Het gaat met name om dat de gemeenten de preventieve ouderenzorg koppelen aan bestaande voorzieningen binnen de Wmo en de AWBZ. Het gaat om het bundelen en verbinden van bestaande functies. Voor wat betreft het Cbo zegt de Minister dat het erom gaat de best passende vorm te vinden om in de lokale situatie de preventieve zorg voor ouderen vorm te geven. Het kan een Cbo zijn, maar dat is mede afhankelijk van de voorzieningen die er al zijn binnen een gemeente. Voor de invulling van het artikel stelt het Rijk geen extra financiële middelen beschikbaar. De VNG geeft aan dat samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten hard nodig is, maar dat het alleen succesvol kan zijn als er ook financiële prikkels zijn voor beide partijen om meer te investeren in preventieve maatregelen. De gemeenten profiteren immers niet van de financiële ‘winst’ van preventie.
2.3
Toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)
Op de WPG is de Kwaliteitswet Zorginstellingen van kracht, wat betekent dat gemeenten op dit terrein te maken hebben met regels, protocollen en toezicht door de IGZ. Het ligt voor de hand dat gemeenten in hun beleid in toenemende mate rekening houden met de bevindingen en criteria van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. In 2006 is de IGZ gestart met het invoeren van ‘gelaagd en gefaseerd toezicht’ op de openbare gezondheidszorg. De volgende ronde start in 2012, wat betekent dat de gevraagde informatie in 2011 wordt verzameld. Hiertoe heeft de Inspectie in november 2010 de herziene set van indicatoren gepubliceerd, zodat instellingen de mogelijkheid hebben om hun registraties aan te passen indien nodig. De IGZ concludeerde in verschillende rapportages (o.a. Staat van de gezondheidszorg 2005) dat de implementatie van de lokale nota’s op het terrein van de algemene bevorderingstaken tekort schiet: het gaat vaker om algemene intenties dan om het realiseren van concrete doelstellingen via een plan van aanpak. Om hierin verbetering te brengen wordt in de 2e tranche WPG voorgesteld om de lokale nota nader procesmatig te sturen naar analogie van de Wmo. In de recente "Staat voor de Gezondheidszorg" (maart 2010) constateert de IGZ dat er de afgelopen 5 jaar behoorlijk wat verbeteringen zijn opgetreden, zoals een toename van de bestuurlijke betrokkenheid bij het lokaal gezondheidsbeleid, maar dat er ook nog veel te verbeteren valt. Extra inzet op de leefstijlthema's roken, alcohol, overgewicht en depressie is nodig. Niet alleen via DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
12
beïnvloeding van gedrag, maar vooral ook door aandacht voor de sociale en fysieke omgeving, in samenhangend beleid tussen de betreffende beleidsterreinen. De kwaliteit van de gemeentelijke nota’s gezondheidsbeleid verdient verbetering, alsook de daadwerkelijke implementatie; deze krijgt maar mondjesmaat vorm. Het advies vragen van de GGD bij bestuurlijke beslissingen die gezondheidseffecten genereren, komt volgens de IGZ onvoldoende uit de verf. Tot slot worden de GGD-en geacht de gemeenten meer te ondersteunen bij hun lokaal gezondheidsbeleid. De Inspectie heeft vastgesteld dat GGD-en er goed in slagen inzicht te bieden in de gezondheidssituatie ter ondersteuning van het lokaal gezondheidsbeleid. De GGD-en hebben echter onvoldoende zicht op aantal, aard en bereik van de interventies gericht op de landelijke speerpunten. Uit onderzoek dat het RIVM voor de Inspectie heeft uitgevoerd blijkt dat maar een zeer beperkt aantal interventies uit de leeflijnen bewezen effectief is voor het bevorderen van gezond gedrag. De Inspectie beveelt aan om meer onderzoek te doen naar de effectiviteit van interventies en de bewezen effectieve interventies op te nemen in een nieuwe handleiding voor gemeenten.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
13
3. Uitvoering wettelijk vastgestelde taken in Gooi en Vechtstreek In dit hoofdstuk gaan we in op de wijze waarop in onze regio de wettelijk vastgestelde taken uit de WPG worden uitgevoerd. De meeste wettelijke taken zijn verankerd in het beleid en de organisatie van de GGD. Meer informatie is te vinden in het Beleidsplan en het Productenboek van de GGD en in de jaarverslagen. De WPG stelt dat gemeenten een GGD in stand houden die deskundig is op het gebied van de openbare gezondheidszorg en die zorg draagt voor de uitvoering en advisering van de in de WPG omschreven taken. Zoals in hoofdstuk 2 al is beschreven, verschillen deze taken in mate van beleidsvrijheid. Dit betekent niet, dat regionaal of gemeentelijk gezondheidsbeleid beperkt kan blijven tot de uitvoering van beleid door de GGD, en dat wordt ook nadrukkelijk in de WPG aangegeven. De gemeenten hebben een taak als regisseur en bijvoorbeeld in het verbinden van preventie en curatie.
3.1
Medische milieukunde (artikel 2 WPG)
Het werkveld medische milieukunde behelst de invloed van chemische en fysische factoren van het milieu op de gezondheid van de mens. In dit kader dienen de volgende taken te worden uitgevoerd: - signaleren van ongewenste milieu- en omgevingseffecten op gezondheid; - het adviseren over gezondheidsrisico’s die het milieu met zich mee kan brengen; - het beantwoorden van vragen van de bevolking; - het geven van voorlichting; - het doen van (kleinschalig) onderzoek. Gelet op het qua impact gunstige medisch milieukundig profiel van de regio is deze functie tot op heden op pragmatische wijze als volgt ingevuld: - invulling van de eerste lijnsfunctie met 0,1 fte door één van de artsen van de afdeling Algemene Gezondheidszorg (AGZ); - bij complexere zaken wordt een tweedelijns medisch milieukundige van de GGD Amsterdam ingeschakeld (overeenkomst met GGD Amsterdam); - de inhuur vanuit de GHOR van een Gezondheidskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen (GAGS) op bovenregionaal niveau (Noord-Holland, Flevoland en Utrecht). In het kader van een landelijke campagne wordt basisscholen de mogelijkheid geboden om een ééndaagse peiling te laten verrichten van de kwaliteit van het binnenmilieu. Dit project, dat in 2009 is gestart, wordt tot en met 2013 door een hiervoor opgeleide sociaal-verpleegkundige uitgevoerd met een subsidie van het Ministerie van VROM. Inmiddels is duidelijk geworden dat de GGD met de huidige invulling van de medisch milieukundige taak niet voldoet aan de eisen die landelijk worden gesteld: in het kader van een landelijk versterkingstraject is vastgesteld dat voor Gooi en Vechtstreek een basisformatie zou moeten worden aangehouden van 0,95 fte medische milieukundig medewerker. Het gevolg van het ontbreken hiervan is o.a. dat certificering van deze dienst onmogelijk is, terwijl dit door de Inspectie voor de Gezondheidszorg wel wordt geëist. Voorlopig kiest de GGD ervoor de huidige situatie te handhaven.
3.2
Technische hygiënezorg (artikel 2 WPG)
Technische hygiënezorg in de regio wordt uitgevoerd door medewerkers van de afdeling AGZ. Technische hygiënezorg betekent het bijhouden van een lijst van instellingen waar, gezien de aard van de doelgroep en de omstandigheden waaronder de activiteiten worden verricht, een verhoogd risico bestaat op ziekteverspreidende organismen (bijvoorbeeld legionella), het adviseren van deze instellingen over mogelijkheden op het gebied van bouw, inrichten en organisatie om deze risico’s te verkleinen, het signaleren van ongewenste situaties, het beantwoorden van vragen uit de bevolking en het geven van voorlichting. Concreet betekent dit controle van en advisering aan kindercentra, bordelen en piercing en tattooshops. Deze taak wordt uitgevoerd door gespecialiseerde verpleegkundigen. Kindercentra Het BIAK, Bureau Inspectie en Advisering Kinderopvang, stimuleert een optimaal klimaat in de kinderopvang. Hiertoe inspecteert en adviseert het BIAK de kindercentra: kinderdagverblijven, DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
14
buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en gastouderbureaus en -locaties. Met name de inspecties van de gastouderlocaties, zullen na 2010 (naar verwachting in Gooi en Vechtstreek bijna 600) voor een behoorlijke uitbreiding van de werkzaamheden zorgen.
3.3
Infectieziektebestrijding (artikel 6 WPG)
De afdeling Algemene Gezondheidszorg van GGD Gooi & Vechtstreek houdt zich onder meer bezig met het signaleren, voorkomen en bestrijden van infectieziekten. Infectieziektebestrijding bestaat uit algemene infectieziektebestrijding, bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa/hiv), uitvoering Sense (voorlichting over seksualiteit), de tuberculosebestrijding, bron- en contactopsporing bij vermoeden van epidemieën van infectieziekten, het beantwoorden van vragen uit de bevolking alsook het geven van voorlichting en begeleiding. Op de afdeling AGZ wordt ook een reizigersspreekuur gehouden, waar het adviseren en vaccineren van reizigers wordt uitgevoerd. Landelijk is vast komen te staan dat voor effectieve en kwalitatief verantwoorde infectieziektebestrijding landelijke aansturing nodig is en supra-regionale samenwerking tussen GGD’en. De landelijke aansturing gebeurt door het Landelijke Coördinatiecentrum Infectieziektebestrijding (LCI), inmiddels ondergebracht bij het RIVM. GGD Gooi & Vechtstreek werkt samen met de GGD’en in Noord-Holland en Flevoland, met de GGD Amsterdam als centrumGGD. Bij een wijziging van de Wet op de Veiligheidsregio is verantwoordelijkheid voor de bestrijding van een grootschalige infectieziekte-uitbraak bij de voorzitter van het veiligheidsbestuur gelegd. De betekenis van infectieziekten is in de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. Die toename startte met SARS en de Vogelgriep en kreeg in het voorjaar van 2009 een extra impuls met de vaccinatie van jonge meiden tegen HPV4. Daarna volgde de Mexicaanse griep die de gemoederen behoorlijk bezighield, zowel met betrekking tot de ernst van de ziekte als ten aanzien van het vaccinatiebeleid. Ten slotte was er de Q-koorts, die weliswaar voor onze regio minder aandacht vroeg, maar het belang van intersectorale samenwerking een extra impuls gaf.
3.4
Forensische geneeskunde
De wettelijke basis van de forensische geneeskunde is de Wet op de Lijkbezorging voor wat betreft lijkschouwen. Voor de arrestantenzorg en de letselbeschrijvingen is geen wettelijke verplichting. Voor haar forensisch geneeskundige taken heeft de GGD 24 uur per dag een arts paraat en beschikbaar. Eén van de taken van deze artsen is het vervullen van de functie van gemeentelijk lijkschouwer in gevallen waarin de behandelend arts geen verklaring van een natuurlijk overlijden kan afgeven. Ook als mensen door de politie dood worden aangetroffen, wordt de gemeentelijk lijkschouwer ingeschakeld. Als er sprake is van een seksueel en/of geweldsmisdrijf, kunnen onderzoek en bijstand van een arts gewenst zijn. Forensisch artsen verzorgen daarnaast medische hulp aan arrestanten op het politiebureau. In het kader van de forensisch geneeskundige taak hebben GGD-artsen tenslotte verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de meldingsprocedure euthanasie.
3.5
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (artikel 2 WPG)
De GHOR (Geneeskundige Hulpverlenings Organisatie in de Regio) opereert op het snijvlak van gezondheidszorg, veiligheid en openbaar bestuur. De GHOR coördineert activiteiten ter preparatie op opgeschaalde zorg, concreet vertaald in plannen, convenanten en overleggen voor afstemming. De Wet op de Veiligheidsregio (Wvr) stelt dat de GHOR is belast met de coördinatie, aansturing en regie van de geneeskundige hulpverlening, met de advisering van andere overheden en organisaties op het gebied van de geneeskundige hulpverlening en de directeur GHOR met de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening in opgeschaalde situatie. Daarnaast is het een wettelijke taak van de GGD om in ieder geval inzicht via onderzoek te verwerven in de gezondheidstoestand van degenen die door een ramp worden getroffen. De GHOR wordt uitgevoerd door een afdeling van de GGD, onder verantwoordelijkheid van het veiligheidsbestuur. In de 2e tranche van de WPG worden de functies directeur GHOR en directeur GGD in een directeur Publieke Gezondheid gekoppeld.
4
HPV betekent Humaan Papilloma Virus. Dit virus veroorzaakt baarmoederhalskanker.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
15
Binnen de GHOR is sprake van een aparte financieringsstroom vanuit de Wet op de Veiligheidsregio, maar ook van een gemeentelijke bijdrage.
3.6
Bevolkingsonderzoeken
Zoals in heel Nederland het geval is worden in de regio Gooi en Vechtstreek de bevolkingsonderzoeken borstkanker (vrouwen van 50 tot en met 75 jaar) en baarmoederhalskanker (vrouwen van 30 tot en met 60 jaar) uitgevoerd. De GGD heeft sinds 2008 geen functie meer in de organisatie van het baarmoederhalskankeronderzoek. Beide bevolkingsonderzoeken worden voor de Gooi en Vechtstreek georganiseerd door de stichting Bevolkingsonderzoek Midden-West. De huisartsen in de regio maken de eigenlijke uitstrijkjes.
3.7 Jeugdgezondheidszorg (artikel 5 WPG) en projecten in het kader van de preventieve jeugdzorg 3.7.1 Jeugdgezondheidszorg De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) heeft tot doel het bevorderen, beschermen en beveiligen van de gezondheid en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van jeugdigen van 0- 19 jaar, zowel individueel als op populatieniveau. De JGZ voert voor alle kinderen preventieve screeningen uit, zowel lichamelijk, geestelijk en sociaal-emotioneel en vervult daarmee een belangrijke rol in vroegsignalering van risico’s, korte interventies en doorverwijzing naar zwaardere of andere vormen van hulpverlening. Het basispakket van de JGZ bestaat uit een uniform- en een maatwerkdeel. Het uniforme deel omvat zorgactiviteiten voor álle kinderen in Nederland. Het maatwerkdeel richt zich op kinderen met een risico. Daarbij gaat het om voorlichting en korte interventies om het kind te helpen en evt. door te verwijzen. Van rijkswege is er ruimte gecreëerd voor een flexibele uitvoering van de contactmomenten. In dat kader is bij de GGD een nieuwe werkwijze (Triage) ingevoerd, waardoor er meer aandacht voor risicokinderen is. De JGZ neemt deel aan Zorg Advies Teams (ZAT’s) van het onderwijs en voert desgewenst de zorgcoördinatie uit. Daarnaast participeert de JGZ in de casusoverleggen van de Centra voor Jeugd en Gezin (zie 3.6.2). De JGZ heeft de afgelopen jaren te maken gekregen met landelijke ontwikkelingen, bijv. toenemende opvoedingsonzekerheid en de zware problematiek zoals kindermishandeling, die tegenwoordig meer in beeld is. Er is, weliswaar minder, nog steeds sprake van een versnipperde hulpverlening. De wachtlijsten in de jeugdzorg toonden/tonen aan dat er nog onvoldoende sprake was/is om in een vroeg stadium, dichtbij huis, passende preventie en hulp voor jeugdigen in te zetten. Deze signalen hebben de afgelopen jaren tot tal van vernieuwingen geleid, van belang voor het preventief jeugdbeleid, inclusief de Jeugdgezondheidszorg (zie DD JGZ en paragrafen 3.6.2 t/m 3.6.7.) Digitaal Dossier JGZ (DDJGZ) Op 1 juli 2010 is de digitaliseringsplicht voor de Jeugdgezondheidszorg van kracht geworden, hetgeen betekent werken met een Digitaal Dossier waarin informatie over de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen alsook over de gezinssituatie is opgenomen. De GGD startte het digitaliseringsproject na de zomer 2007 en sindsdien is veel bereikt. In september 2010 is, naast de 0-4 jarigenzorg, nu ook de schoolgezondheidszorg gestart met het registreren van de consulten in het DD JGZ. In de komende tijd wordt gewerkt aan de directe koppeling van de Verwijsindex in het DDJGZ en het Landelijk Schakelpunt (dient voor uitwisseling van de dossiers) en zullen in de loop van de projectperiode nog extra functionaliteiten (interventies, taken, activiteiten) worden toegevoegd.
3.7.2 Centra voor Jeugd en Gezin In 2011 moeten alle gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin hebben, zo heeft het kabinet in 2006 bepaald. Dit centrum, een van de aanbevelingen vanuit Operatie Jong, dient een belangrijke schakel te worden in de preventie- en zorgketens rond jeugd van -9 maanden tot 23 jaar. Het krijgt een centrale taak m.b.t. opvoedondersteuning, signalering, toeleiding en zorgcoördinatie. De JGZ vormt, samen met het maatschappelijk werk, de ruggengraat van het centrum. Sinds 2008 is in de Gooi en Vechtstreek een projectleider actief bij de ontwikkeling van de CJG’s. Gewerkt is aan het uitwerken van met name de functies signalering en zorgcoördinatie. Dit heeft DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
16
geresulteerd in werkwijzen, die door alle partijen worden gedragen. Deze werkwijzen en samenwerkingsafspraken zijn vastgelegd in een raamconvenant CJG. De afspraken zijn op 8 oktober 2009 door de 9 gemeenten en diverse organisaties werkzaam op het beleidsterrein jeugd ondertekend. Met deze afspraken is een koppeling gelegd met Bureau Jeugdzorg en de ZAT’s. Hiermee is een goede basis gelegd voor het CJG als netwerkorganisatie. Er is gewerkt aan het stimuleren van de regionale aanpak bij het ontwikkelen en implementeren van het CJG. De vormgeving van de front-offices is een lokale aangelegenheid. Ook voor de periode 2009-2010 is vanuit de provincie financiële ondersteuning geboden om verdere afspraken te maken over de CJG ontwikkeling in de regio. Eerste prioriteit was de implementatie van de afspraken uit het convenant, de aanstelling van drie procesregisseurs per januari 2010 en de invoering van de CJG casusoverleggen. De procesregisseurs hebben een centrale rol bij de inhoudelijk invoering van de werkwijzen rond signalering en zorgcoördinatie en het bewaken van de procesafspraken. Daarnaast is samen met gemeenten de mogelijkheden voor een digitaal CJG zowel voor ouders als jongeren verkend. Voorts is er samenwerking met o.a. Triple P, Raak en de Verwijsindex. Vanuit het CJG moeten deze werkwijzen, methoden en instrumenten ingebed en in onderlinge samenhang aangeboden worden. In 2010/2011 wordt gewerkt aan borging van het CJG. Hierbij gaat het met name om het beleggen van backoffice producten en diensten bij een organisatie (bij voorkeur in termen van prestatieafspraken) en het inrichten van een backoffice organisatie die kan inspelen op ontwikkelingen en behoeften vanuit de frontoffice. Het ontwikkelen en (laten) uitvoeren van een strategisch regionaal inrichtingsplan met aandacht voor o.a. aansturing van de implementatie van de werkwijzen, de interne en externe communicatie (incl. virtueel CJG), een strategisch plan voor de inrichting van de CJG’s (incl. incorporatie resultaten andere projecten) alsook het monitoren en bewaken van de voortgang. Het gaat nu dus om het daadwerkelijk inrichten van de CJG’s. Van Rijkswege moet iedere (combinatie van) gemeente(n) per 2011 een volledig CJG (front- en backoffice) hebben. Inmiddels hebben 4 CJG’s hun deuren geopend: Huizen, Hilversum, Naarden/Bussum en Muiden. Laren en Blaricum hebben een digitaal CJG, waar de andere gemeenten zich ook bij aan zullen sluiten; Wijdemeren en Weesp zullen in 2011 hun CJG openen. Het geplande aantal CJG’s in de regio zal gezien de bezuinigingen niet gehaald worden.
3.7.3 Verwijsindex Per 1 augustus 2010 dient de Verwijsindex in alle Nederlandse gemeenten operationeel te zijn. In de regio Gooi en Vechtstreek is eind 2008 gestart met de ontwikkeling en voorbereiding van de invoering van de Verwijsindex. Deze index brengt risicosignalen van professionals over jongeren in een vroeg stadium bij elkaar. Zo kunnen hulpverleners vervolgens eenvoudig contact met elkaar opnemen voor betere hulp aan de jongere. De Verwijsindex is een ICT-toepassing die ondersteunt dat instanties samenwerken in. Met dit digitale instrument wordt beoogd het signaleren van risico’s alsook de coördinatie van zorg te verbeteren. Focus lag in eerste instantie op risicokinderen, straks gaat de aandacht meer naar preventie. Het aantal meldingen in de regio Gooi en Vechtstreek is nog laag. Dit is overigens niet afwijkend van de rest van het land. Er zal in 2010/2011 extra aandacht worden geschonken aan het melden in de Verwijsindex.
3.7.4 Opvoedondersteuning Naar aanleiding van het advies van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) is de afgelopen jaren gewerkt aan het uitwerken van een basisvoorziening opvoedondersteuning. Een betere spreiding van het cursusaanbod over de regio en het aanbieden van basiscursussen voor specifieke doelgroepen maakten onderdeel uit van het advies. Inmiddels wordt aan ouders verspreid over de regio een divers aanbod van pedagogische ondersteuning geboden, zowel cursussen als spreekuren. Gepland waren spreekuren op 9 locaties in de regio, maar dit werden er uiteindelijk 6. De oorspronkelijke cursussen zijn inmiddels allemaal omgevormd naar de door het NJI aanbevolen standaards. Enige tijd geleden is de organisatie van de cursussen overgegaan van de Thuiszorg naar de GGD, waardoor regie en organisatie (en deels de uitvoering) in één hand zijn gekomen. Verder heeft scholing van medewerkers in Triple P plaatsgevonden en worden de ontwikkelingen met Raak gevolgd en zo nodig ingepast.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
17
Het project opvoedondersteuning eindigt per 31 december 2010. In 2010 is gewerkt aan de borging van de projectonderdelen: de opvoedspreekuren worden ondergebracht in de CJG’s (of dependances) en voor de cursussen wordt eind 2010 besloten of deze worden voortgezet en op welke wijze. In zijn algemeenheid wordt in dit kader door het NJI (mede n.a.v. startfoto RAAK) het hele aanbod van steun en hulp rond opvoeding en opgroeien onder de loep genomen. Hierbij is het van belang te komen tot afspraken over de implementatie van een regionaal pakket van algemene en preventieve tot en met geïndiceerde steun en hulp rond opvoeding en opgroeien: een pakket dat goed aansluit op de vraag van gebruikers (bijv. echtscheidingsproblematiek) en de samenleving en dat beantwoordt aan eisen van kwaliteit en effectiviteit.
3.7.5 Eigen Kracht-conferenties (EK-c) Met projectsubsidie van de Provincie Noord-Holland is begin 2010 in de regio een aandachtsfunctionaris aangesteld die bij alle organisaties en instellingen die met jeugd te maken hebben, de Eigen Kracht-conferentie5 onder de aandacht brengt. Dit moet leiden tot aanvragen voor een EK-c waarvoor er circa 30 beschikbaar zijn in deze regio. Er zijn kosteloos EK-c’s aan te vragen tot eind oktober 2011 (einddatum projectperiode). Na de kennismakingsronde volgt er een 2e ronde waarin nagegaan wordt op welke wijze de borging kan plaatsvinden.
3.7.6 Triple P Indertijd is door het Platform Jeugd de mening van instellingen gepeild over de wenselijkheid lichte opvoedhulp vanuit een specifiek inhoudelijk kader (Triple P) vorm te geven. De reactie was positief en subsidie werd bij de provincie voor 4 jaar verleend. Triple P is een evidence-based programma en versterkt de opvoedfunctie. Het heeft 5 interventieniveaus van informatie via de media tot intensieve gezinsinterventies. De invoering van Triple P geschiedt van januari 2008 tot januari 2012. De projectleider Triple P, aangesteld bij de GGD, reguleert de invoering. De projectleider informeert de partijen, zoekt draagvlak voor invoering bij nieuwe partijen, coördineert de trainingen, en draagt zorgt voor de registratie en monitoring van Triple P interventies. In 2008 vond een startconferentie plaats met alle betrokken partijen en is een convenant getekend tussen alle deelnemende instellingen van het CJG. Er heeft training van de medewerkers van het project opvoedondersteuning plaatsgevonden en er is draagvlak gecreëerd bij organisaties in de 2e ring rond het CJG. Voorts is een start gemaakt met de multi mediacampagne om het aanbod vanuit Triple P grotere bekendheid onder ouders en instellingen te geven. Tot slot is en wordt gewerkt aan het creëren van draagvlak voor invoering van Triple P voor organisaties na indicatie en 2e lijnsinstellingen t.b.v. invoer Triple P niveau 4 en 5 (intensievere opvoedondersteuning en modules voor specifieke doelgroepen). In de komende projectperiode worden nog tal van andere professionals getraind, zoals organisaties uit de 1e,2e en 3e ring rond het CJG. Vervolgens zal implementatie in deze organisaties plaatsvinden. Ook de mediastrategie wordt geïmplementeerd.
3.7.7 RAAK In het Actieplan aanpak kindermishandeling heeft minister Rouvoet destijds aangegeven de landelijke invoering van de RAAK-aanpak van kindermishandeling te willen realiseren. Vanaf 1 januari 2009 is gestart met de regionale implementatie. In 2011 dient de RAAK-aanpak landelijk dekkend te zijn ingevoerd. Centrumgemeente Hilversum heeft een voorstel gedaan om de RAAKaanpak ook in de regio Gooi en Vechtstreek te starten. Onderdeel van de aanpak is de aanstelling van een regionaal coördinator, ondergebracht bij de GGD. De opdracht is een sluitende aanpak van kindermishandeling te realiseren met als doel het voorkomen, signaleren en beperken van de schade van kindermishandeling. Dit zal gebeuren door invoeren van evidence based-methodieken en handelings- en meldcodes kindermishandeling. Alle relevante professionals worden hiervoor geschoold.
5 Een Eigen Kracht-conferentie geeft mensen de mogelijkheid om zelf, samen met familie, vrienden en andere bekenden, een plan te maken voor een oplossing of voor hulp. De kracht voor de oplossing komt vanuit de familie en alle belangrijke mensen daaromheen. Gemaakte plannen zijn leidend voor de hulpverlening.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
18
In het 1e kwartaal van 2009 is een startfoto gemaakt. Deze is gebaseerd op een inventarisatie van het aanbod aan preventieve hulp en de beschikbare protocollen rondom kindermishandeling. Uit de startfoto van RAAK bleek dat er in de Gooi en Vechtstreek sprake is van een onevenwichtig aanbod opvoeding- en gezinsondersteuning (zie 3.6.4). De gemeente Hilversum heeft het op zich genomen om samen met alle organisaties te komen tot een vraaggestuurd evenwichtig RAAK-proof aanbod voor de hele regio. Het uitgangspunt is dat iedere instelling die werkt met ouders en kinderen én meer dan twintig werknemers heeft, een aandachtsfunctionaris aanstelt. Hiermee wordt bereikt dat er binnen organisaties structurele aandacht is voor de Aanpak Kindermishandeling en er uitvoering wordt gegeven aan de Wet Meldcode. Deze zal per medio mei 2011 in werking treden en voor alle instellingen in het kader van de preventieve jeugdzorg gelden, alsook voor onderwijs en politie. Over zowel RAAK als de Wet Meldcode is en wordt in de regio voorlichting gegeven. Een werkgroep waaraan het ziekenhuis, de huisartsenpost, ASHG en Vangnet Jeugd deelnemen hebben een routekaart toepasbaar gemaakt voor de regio Gooi en Vechtstreek. Op dit moment wordt gekeken wat de mogelijkheden zijn van een digitaal handelingsprotocol: afspraken op het gebied van samenwerken bij kindermishandeling bundelen en overzichtelijk houden.
3.8
Zicht op de lokale gezondheidssituatie (epidemiologie) (artikel 2 WPG)
De gemeenten zijn in het kader van de WPG verplicht om elke vier jaar, voorafgaand aan het maken van een nota gezondheidsbeleid, gegevens te verzamelen en te analyseren. Dit dient op landelijk uniforme wijze te gebeuren. GGD Gooi & Vechtstreek voert in dit kader gezondheidspeilingen uit onder jeugd, volwassenen en ouderen. De uitkomsten van deze peilingen zijn de basis voor het kiezen van speerpunten voor het regionaal en gemeentelijk gezondheidsbeleid: omvang en ernst van de problematiek en ontwikkeling daarvan in de loop der jaren (toe- of afname). In de Gooi en Vechtstreek worden in de periode 2011 – 2014, passend in de beleidscyclus, de volgende gezondheidspeilingen gehouden: volwassenen (2012), ouderen (2012) en jeugd (2013).
3.9 Bewaken gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen (artikel 16 WPG) Het gaat hier om de advisering aan gemeenten over beslissingen op alle beleidsterreinen die (mede) van invloed zijn op de gezondheid. Te denken valt aan uiteenlopende zaken als de invulling van het ouderen- en jeugdbeleid, het inrichten van de fysieke omgeving, het ontwikkelen van nieuwbouw, het realiseren van levensloopbestendige wijken, het creëren van voorzieningen zoals wijkcentra, sportvelden, zwembaden, fietspaden, etc. De WPG schrijft voor dat gemeenten, alvorens een besluit te nemen dat belangrijke gevolgen heeft voor de gezondheid, advies moeten vragen aan de GGD. Zoals ook de Inspectie in 2010 in haar rapport concludeert, gebeurt dit laatste tot nog toe in zeer beperkte mate.
3.10 Preventieprogramma’s en voorlichting (artikel 2 WPG) Op het terrein van gezondheidsbevordering is sprake van beleidsruimte binnen de kaders die door het Rijk zijn aangegeven. De nota Regionaal Gezondheidsbeleid geeft invulling aan deze beleidsruimte. De gemeenten dienen de landelijke speerpunten in acht te nemen (zie hoofdstuk 2.2). Aan de hand van de lokale epidemiologische gegevens kan hier zo nodig gemotiveerd vanaf worden geweken.
3.11 Openbare Geestelijke Gezondheidszorg en vangnettaken Een veel gebruikte definitie van OGGZ is ‘alle activiteiten op het terrein van de geestelijke volksgezondheid die worden uitgevoerd niet op geleide van een vrijwillige, individuele hulpvraag’ (Nationale Raad voor de Volksgezondheid, 1991). De OGGZ werkt zowel individueel (directe, permanente beschikbare hulpverlening) als collectief (gericht op risicogroepen). Het bereiken en begeleiden van kwetsbare groepen in de regio Gooi en Vechtstreek is één van de speerpunten van de GGD, in samenwerking met diverse partners. Dit speerpunt heeft zijn wettelijke basis sinds 2007 in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De kern van de OGGZ is het bevorderen van samenwerking en ketenvorming ten behoeve van kwetsbare groepen. De samenwerking op het terrein van de OGGZ wordt steeds breder: GGZ, welzijn, politie, maatschappelijk werk, JGZ, scholen en Platform Jeugd. De OGGZ draagt zorg voor signalering en DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
19
beleidsadvisering via diverse stuurgroepen, het Platform Maatschappelijke Zorg, het Platform Jeugd, het ambtelijk en bestuurlijk WWZ en het Regionaal College. Ook de participatie in het CJG is van belang. Het zo veel mogelijk regionaal oppakken van de OGGZ problematiek maakt het maken van afspraken makkelijker dan als deze lokaal zou worden opgepakt. De regionale beleidsvoornemens op het brede terrein van de OGGZ, die de diverse samenwerkingspartners aangaan, zijn vastgelegd in het Stedelijk Kompas en in het Beleidsplan “Voorkomen en aanpakken van multiproblemsituaties 2008 – 2011, maatschappelijke zorg Gooi en Vechtstreek” (Movisie, 2007). Deze ambities zijn leidend voor de invulling van de Wmo prestatievelden 7, 8 en 9 in alle negen gemeenten. Of deze beleidsvoornemens gerealiseerd kunnen worden is de vraag, omdat de financiën een groot punt van zorg zijn binnen het werkveld OGGZ. Het Rijk stelt immers structureel minder geld beschikbaar voor de maatschappelijke opvang (brede doeluitkering), de gemeenten zullen minder geld ontvangen in het gemeentefonds én de middelen voor de Wmo nemen voor een aantal gemeenten in de regio af. Hieronder worden de belangrijkste onderdelen van de OGGZ benoemd, die onderling nauw verbonden zijn (integrale aanpak, outreachend en laagdrempelig).
3.11.1
Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG)
Het ASHG, dat is gestart in 2003, is inmiddels structureel ingebed in de regio. In 2009 heeft het ASHG bijna 1300 meldingen (nieuwe trajecten) ontvangen, waarbij 1855 personen betrokken zijn geweest. Met subsidie van de Provincie is in 2008 een impuls gegeven aan de aanpak van ouderenmishandeling in de regio, waarna deze aanpak is geïntegreerd in het ASHG. Met ingang van 1 april 2009 wordt de Wet Tijdelijk Huisverbod uitgevoerd. Het ASHG heeft in samenwerking met de betrokken organisaties een draaiboek ontwikkeld: welke instelling moet wanneer wat doen. In 2009 zijn ca. 60 huisverboden opgelegd in de regio. De Wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling wordt per mei 2011 van kracht. Hierin wordt de verplichting geregeld voor een meldcode voor huiselijk geweld, eergerelateerd geweld, kindermishandeling en vrouwelijke genitale verminking, alsmede het meldrecht en een meldpunt huiselijk geweld. De regering wil voor het instellen van de meldpunten aansluiten bij de infrastructuur van de ASHG’s. De rol en werkwijze van het ASHG zullen veranderen, omdat de meldpunten ook daadwerkelijk actie moeten ondernemen naar aanleiding van een melding. Het ASHG zal hierop moeten anticiperen.
3.11.2
Vangnet & Advies
Dit is het samenwerkingsverband van GGD, Symfora, RIBW, Versa Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) en Jellinek Mentrum voor hulp aan mensen die zichzelf verwaarlozen en/of overlast veroorzaken maar die zelf niet om hulp vragen (bemoeizorg voor zorgwekkende zorgmissers of mijders). De GGD is coördinator en ook uitvoerende partij binnen het samenwerkingsverband. In de loop der jaren is Vangnet & Advies versterkt, door uitbreiding van de personele capaciteit, aansluiting bij het ASHG en het Tweede Kansbeleid en (enige tijd later) Vangnet Jeugd en tenslotte structurele inzet van de expertise van de Sociaal Raadslieden. In de komende jaren zal Vangnet en Advies zich blijven doorontwikkelen, vooral met betrekking tot de evidence based methodieken.
3.11.3
Vangnet Jeugd
Vangnet Jeugd is een regionale voorziening met als doel voor kinderen en jongeren, die in een risicovolle situatie verkeren en in hun ontwikkeling worden bedreigd, kansen te creëren om zich zo veilig mogelijk te kunnen ontwikkelen (in de breedste zin van het woord). Vangnet Jeugd biedt daartoe bemoeizorg en zorgcoördinatie aan risicogezinnen/ jeugdigen in de leeftijd van -9 maanden tot 23 jaar, die de zorg missen of mijden. Vangnet Jeugd is aangehaakt bij Vangnet en Advies, sector OGGZ van de GGD. Sinds 1 januari 2010 zijn het Centraal Meld Punt (CMP) en Vangnet Jeugd in naam geïntegreerd tot één Vangnet Jeugd voor jeugdigen van -9 maanden tot 23 jaar. Snelle signalering, screening, outreachend werken, bemoeizorg en toeleiding naar specialistische zorg zijn uitgangspunten. In september 2010 werd het einde van de integratieperiode tussen CMP en Vangnet Jeugd gevierd met een officiële opening van Vangnet Jeugd. Bij deze gelegenheid werd eveneens het Convenant Vangnet Jeugd ondertekend door samenwerkingspartners uit de regio op het gebied van (jeugd)zorg, welzijn, onderwijs, justitie en gemeenten. DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
20
Vangnet Jeugd heeft een plek in het opschalingsmodel in de CJG’s en is betrokken bij de Verwijsindex. De voorziening is hiermee tevens regionaal verankerd. De provincie heeft aangekondigd haar subsidie aan Vangnet Jeugd in de komende drie jaar af te zullen bouwen tot 0. Naast de bijdrage vanuit de provincie blijft Vangnet Jeugd ook deels afhankelijk van subsidie vanuit de gemeenten. Vanwege de aangekondigde bezuinigingen bij de gemeenten staat ook deze bijdrage onder druk. In 2010 en 2011 dient derhalve gezocht te worden naar bronnen van structurele financiering. In de komende jaren zal onder andere de werkwijze en samenwerking van Vangnet Jeugd binnen de CJG’s en het Veiligheidshuis, alsmede het signaleren in de Verwijsindex door Vangnet Jeugd verder worden uitgewerkt en geïmplementeerd. Vanuit de samenwerking in het Veiligheidshuis zullen mogelijk nieuwe doelgroepen voor Vangnet Jeugd ontstaan, zoals jeugdige veelplegers of ex-gedetineerden tot 23 jaar zonder nazorg.
3.11.4
Tweede kansbeleid
In 2005 is het Tweede Kansbeleid als project gestart vanuit de woningcorporaties, het RIBW en Vangnet & Advies. Een evaluatie in 2008 wijst uit dat er ruim 50% minder huisuitzettingen zijn. Het Tweede kans beleid is dan ook omgevormd van project naar een regulier aanbod. De coördinator is in dienst van de GGD, met financiële middelen van de corporaties. Eind 2009 zijn de samenwerkingsafspraken met betrokken instellingen opnieuw vastgelegd in een convenant.
3.11.5
Nazorg voor ex-gedetineerden en veelplegers
De Nazorg voor ex-gedetineerden en veelplegers is een indicator van de toetsing door de IGZ. Daarom heeft de OGGZ dit thema onlangs op de agenda gezet in samenwerking met de gemeente Hilversum. Het is de bedoeling om een stuur- of werkgroep te formeren om dit thema uit te werken.
3.11.6
Ontwikkelen en uitvoeren OGGZ-monitor
OGGZ monitor: In de afgelopen jaren is nog geen prioriteit gegeven aan het speerpunt om een monitor te ontwikkelen om inzicht te krijgen in de omvang en aard van de OGGZ-doelgroepen.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
21
4. Terugblik beleidsperiode 2006-2010 4.1
Nota regionaal gezondheidsbeleid 2006-2010
Medio 2009 heeft de GGD een tussentijdse evaluatie uitgevoerd van de Nota Regionaal gezondheidsbeleid 2006 - 2010. Uit deze evaluatie blijkt dat het merendeel van de ruim 30 voorgenomen activiteiten volgens planning verlopen en dat zij worden voortgezet voor de resterende beleidsperiode. De samenwerking tussen de partijen betrokken bij de projecten is op hoofdlijnen goed, zeker gezien de hoeveelheid nieuwe ontwikkelingen en daarmee samengaande (extra) activiteiten die op gemeenten en instellingen af zijn gekomen en nog steeds komen. Naast de voorgenomen activiteiten is een aantal extra activiteiten of projecten uitgevoerd, met als reden een wettelijke verplichting en/of extra hiervoor geoormerkte middelen. Dit zijn: Jeugdwijzer Gooi, RAAK, Tweede Kansbeleid, Aanpak Ouderenmishandeling, Wet Tijdelijk Huisverbod en Binnenmilieu scholen. Een aantal activiteiten was wel gepland, maar niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd: a. Preventie riskant genotmiddelengebruik volwassenen, vanwege prioriteit aan de jeugd; b. Preventie overgewicht en bewegingsarmoede voor volwassenen en ouderen, ook vanwege prioriteit aan de jeugd; c. Valpreventie ouderen, vanwege beperkte personele capaciteit. d. Diabetes volwassenen, ook vanwege beperkte personele capaciteit; e. Eenzaamheid en depressie, vanwege gebrek aan prioriteit bij gemeenten is de regionale aanpak nog niet geïmplementeerd. Alleen gemeente Bussum is van start gegaan in 2007. f. Pesten jeugd, niet nodig omdat dit door scholen is opgepakt; g. OGGZ-monitor, hier is geen prioriteit aan gegeven; h. Gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen, vanwege beperkte personele capaciteit. In de tussenevaluatie is geconstateerd dat in deze beleidsperiode de aandacht vrijwel volledig gericht is geweest op jeugd. Er is veel ontwikkeld en uitgevoerd t.b.v. versterking van de preventieen zorgketen van deze doelgroep. Deze prioritering was mede ingegeven door landelijk beleid en/of wettelijke regelingen. Voor de nieuwe beleidsperiode zal opnieuw overwogen worden welke doelgroepen prioriteit verdienen. Dit ook tegen het licht van de toenemende vergrijzing van de regio en de Wet Publieke Gezondheid, waarin ouderen expliciet als doelgroep wordt genoemd. De tussenevaluatie leidde tot de volgende aanbevelingen, die deels betrekking hebben op de aanpak van de uitvoering van de vastgestelde speerpunten en regionale projecten: 1. Beter een paar speerpunten goed uitvoeren, dan veel speerpunten minder goed. Ook binnen de projecten dient in dit kader voldoende aandacht te zijn voor afbakening. 2. Zoveel mogelijk volgen van landelijke speerpunten en interventies, zodat beter gebruik kan worden gemaakt van (rijks)subsidie, landelijk ontwikkelde instrumenten en ondersteuningsinstituten. 3. Het benoemen van lokale regisseurs bij gemeenten met inzet van uren, met name in het geval er sprake is van integraal werken op lokaal niveau. 4. Aandacht voor structurele inbedding na de projectperiode is van groot belang en dient al in het projectvoorstel opgenomen te worden in de werkzaamheden en budgettering. 5. Bij de start van een project moet een projectplan worden vastgesteld (al dan niet bevestigd in een convenant) waarin naast de reguliere zaken expliciet aandacht is voor onder andere: inzet, taken en verantwoordelijkheden van een ieder met een reële begroting (o.a. inzet uren); duidelijkheid rond beslissingsbevoegdheden; heldere prestatie-indicatoren; (tussen)evaluatiemomenten; borging van het project. Om de betrokkenheid bij het project te vergroten en de implementatie in de eigen gemeente/instelling te bevorderen, is het zinvol om managers van instellingen en bestuurders van gemeenten een actieve rol te geven. 6. De inzet van medewerkers (o.a. voor scholing), georganiseerd vanuit verschillende projecten, moet op elkaar worden afgestemd ten einde overbelasting van het personeel te voorkomen. Ook moet ervoor gewaakt worden dat het primaire proces in gevaar komt.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
22
4.2
Nota’s Lokaal gezondheidsbeleid 2007-2011
Deze paragraaf gaat over de evaluatie van de huidige nota’s lokaal gezondheidsbeleid (2007-2011). Deze nota zou volgens de regelgeving in de 2e helft van 2007 moeten zijn vastgesteld. Voor de evaluatie is aan alle negen regiogemeenten gevraagd een schema in te vullen. Twee gemeenten verschaften alleen een globaal beeld, de andere zeven hebben het schema in meer of mindere mate ingevuld. De wijze waarop de antwoorden zijn ingevuld, is echter zeer verschillend en daarom moeilijk met elkaar te vergelijken. Uit de ingevulde vragenlijst zijn enkele grote lijnen te destilleren: - bijna alle gemeenten hebben hun nota in 2007, conform de landelijke richtlijn, vastgesteld; één gemeente in 2008; -
door alle gemeenten is vanuit de optiek van zowel het regionaal als lokaal gezondheidsbeleid meegedaan aan de twee regionale programma’s, n.l. Samen aan de Slag tegen riskant alcoholgebruik jeugd en Gooi in Beweging inzake overgewicht en bewegingsarmoede. Het meedoen omvat het in meer of mindere mate leveren van een bijdrage aan project- of werkgroepen. Daarnaast zorgen met name de beleidsmedewerkers gezondheidszorg, maar ook andere beleidsmedewerkers, ervoor dat hetgeen regionaal besloten en ontwikkeld is, op lokaal niveau wordt uitgevoerd. Ten behoeve van deze twee programma’s zijn geen extra uren ingezet, wel is sprake van inzet van reguliere uren van de betrokken ambtenaren. Alle regiogemeenten willen ook de komende beleidsperiode aandacht schenken aan voornoemde thema’s;
-
naast voornoemde speerpunten heeft een zestal gemeenten (Weesp, Muiden, Hilversum, Wijdemeren, Blaricum en Laren) aandacht besteed aan eenzaamheidsbestrijding, met name door uitvoering van huisbezoeken aan ouderen door de aldaar opererende welzijnsstichting. De meeste gemeenten hebben hiervoor zelf extra geld uitgetrokken, één gemeenten heeft hiertoe van de provincie geld ontvangen. Een aantal zegt dit project te willen continueren in de volgende beleidsperiode;
-
één gemeente (Bussum) heeft in het kader van het lokaal gezondheidsbeleid een depressiepreventieproject (m.m.v. Symfora en GGD) uitgevoerd, m.n. een inventarisatie van de aanbodzijde. Het vervolgproject wordt ingepast in de doorontwikkeling van de Wmo.
-
aan valpreventie wordt door één gemeente (Huizen) aandacht geschonken (o.a. via huisbezoeken en Galm/Scala); deze gemeente wil hier ook mee doorgaan;
-
de gemeenten Blaricum en Laren hebben een project uitgevoerd inzake Vroegsignalering Risicojeugd met extra uren en extra budget. Signalering, informatievoorziening en helder afstemming tussen organisaties op zowel beleids- als uitvoeringsniveau zijn daarbij van belang. Het project zal in de volgende beleidsperiode worden gecontinueerd;
-
de relatie met de eerstelijnszorg in brede zin heeft in Naarden/Bussum en in Hilversum aandacht gekregen. In deze gemeenten ligt er een visie op de eerstelijnszorg (Hilversum oktober 2010). In Naarden en Bussum zijn om de 2 jaar gesprekken gevoerd met eerste lijners o.a. over de gewenste wijkgerichte samenwerkingsvormen (bv integrale gezondheidscentra). Nu moet de eerste lijnszorg dit voort zetten. Hier zijn echter nog geen stappen ingezet. In Laren en Blaricum is men bezig om ingang bij de eerste lijn te zoeken en deze te verbinden met de lokale welzijnsstichting. In deze en andere gemeenten is in meer of mindere mate ook contact gelegd met de eerste lijn in het kader van de vormgeving van het Centrum voor Jeugd en Gezin. De indruk bestaat dat de contacten met de eerste lijn zich bij de meeste gemeenten nog in een beginstadium bevinden. In hoeverre de verbinding tussen preventie en curatie plaatsvindt is nog onduidelijk (Wet Publieke Gezondheid).
-
slechts twee gemeenten (Laren en Blaricum) zeggen expliciet aandacht te hebben voor gezondheidseffecten van bestuurlijke beslissingen, met name door deelname aan overleggen en daarbij evt. raakvlakken te benoemen. Dit betekent echter niet dat de GGD hiervoor is geraadpleegd, een wettelijke verplichting. Dit deden de gemeenten Muiden en Bussum tot nu
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
23
toe wel één keer, resp. bij plannen rond de Bloemendalerpolder en over het Vrijwilligersbeleid. In beide gevallen is een advies geschreven.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
24
5. Regionaal gezondheidsbeleid doelgroep Jeugd 5.1
Gezondheidssituatie van de jeugd Gooi en Vechtstreek
5.1.1 Inleiding Bij de concrete invulling van het regionaal en gemeentelijk gezondheidsbeleid speelt de actuele gezondheidssituatie in de regio een belangrijke rol. In deze paragraaf gaan we in op de resultaten van E-MOVO, de Elektronische Monitor en Voorlichting onder de middelbare scholieren. In het schooljaar 2009/2010 is E-MOVO uitgevoerd (net als in schooljaar 2005/2006). Leerlingen uit klas twee en vier van het regulier voortgezet onderwijs vulden op school via internet een vragenlijst in over hun gezondheid en leefstijl. Doelen van het project E-MOVO zijn (1) het verzamelen van gegevens over de leefstijl en gezondheid van leerlingen en de factoren die daarop van invloed zijn ten behoeve van schoolgezondheidsbeleid, lokaal en regionaal jeugd(gezondheids)beleid, (2) het monitoren van de gezondheid van leerlingen en (3) het geven van voorlichting (op maat) aan leerlingen op basis van de ingevulde gegevens. Na het invullen van de vragenlijst krijgen de leerlingen een persoonlijk gezondheidsprofiel met voorlichting op maat (de voorlichtingsadviezen zijn gebaseerd op de individueel ingevulde enquête).Het project E-MOVO is tegelijkertijd en met identieke vragen uitgevoerd door alle GGD-en in Noord-Holland.
5.1.2 Resultaten jeugdmonitor E-MOVO Hieronder geven we een kort overzicht van de resultaten, met vooral aandacht voor de onderwerpen die ‘eruit springen’ en die speerpunt zijn in het Rijksbeleid. Een meer volledig beeld van de uitkomsten is te vinden in het eindrapport van E-MOVO6 en de bijbehorende factsheet. Indien mogelijk wordt er een vergelijking gemaakt met de resultaten uit 2005. Uit deze nieuwste jeugdmonitor blijkt dat het over het algemeen goed gaat met de tweede- en vierdeklassers uit de regio Gooi en Vechtstreek. Vergeleken met vier jaar geleden is er op de meeste onderwerpen een positieve ontwikkeling of stabiele trend zichtbaar. Het meest in het oog springend is de daling van het alcoholgebruik van 63% naar 54%. Minder gunstig is dat roken juist lijkt te zijn toegenomen en dat meer leerlingen niet voldoen aan de Nationale Norm voor Gezond Bewegen (hoewel het lidmaatschap van de sportvereniging is toegenomen). Ook laat E-MOVO zien dat, net als in de volwassenen- en ouderenpopulatie, de gezondheidsrisico’s vaak groter zijn bij mensen met een lagere sociaal economische status. Uit de resultaten blijkt dat vmbo leerlingen op veel onderwerpen duidelijk afwijken van havo/vwo leerlingen. Ook allochtone jongeren (jongeren van niet-Nederlandse herkomst) hebben relatief vaker (gezondheids)problemen. Alleen wat betreft alcoholgebruik hebben zij een gezondere leefstijl. Ervaren gezondheid en ziekteverzuim Leerlingen zijn over het algemeen tevreden met hun gezondheid: 82% noemt de eigen gezondheid heel goed of goed en 15% zegt ‘gaat wel’. Drie procent van alle leerlingen noemt zijn/haar gezondheid niet zo best of slecht. In de laatste vier weken was 44% van de leerlingen minimaal één schooldag thuis door ziekte: 26% 1 á 2 schooldagen en 18% drie schooldagen of langer. Ziekten, allergieën en ongevallen Van alle leerlingen heeft 41% minimaal één chronische aandoening: 27% heeft er één en 14% heeft er twee of meer. Migraine/regelmatige hoofdpijn, astma/bronchitis en eczeem komen het meeste voor. Ruim een derde van de leerlingen heeft één of meerdere allergieën: vooral hooikoorts, allergie voor huisstof/huismijt, voor bepaalde huisdieren en voor bepaald voedsel. Een derde van alle leerlingen heeft de afgelopen drie maanden een ongeval gehad: 22% één keer, 6% twee keer en 5% meer dan twee keer. Dit zijn met name sportongevallen.
6
M.B. van Acker. Gezondheid, welzijn en leefstijl van leerlingen in de regio Gooi en Vechtstreek 2009/2010. Resultaten van het E-MOVO onderzoek onder tweede- en vierdeklassers van het voortgezet onderwijs. GGD Gooi & Vechtstreek, juni 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
25
Psychische en psychosociale gezondheid Wat betreft de psychische gezondheid blijkt dat volgens de MHI-5 (Mental Health Index) 13% “licht ongezond” is, 3% “matig ongezond” en 2% “ernstig ongezond”. Dit is vergelijkbaar met 2005. Gemeten met de SDQ (the Strengths and Difficulties Questionnaire) is er bij 8% van de leerlingen duidelijk sprake van psychosociale problematiek. Meisjes kampen vaker met emotionele problemen en jongens hebben vaker gedragsproblemen en problemen op het gebied van pro-sociaal gedrag (=hulp bieden, vriendelijk zijn, delen e.d.). Vmbo-leerlingen hebben op alle gebieden, behalve voor emotionele problemen, vaker problemen dan havo/vwo leerlingen. Pesten In de afgelopen drie maanden is 7% van alle leerlingen af en toe gepest en 6% regelmatig (een paar keer per maand of vaker); met name tweedeklas meisjes op het vmbo worden regelmatig gepest. Leerlingen die (wel eens of regelmatig) gepest worden, hebben het minder vaak naar hun zin op school en voelen zich psychisch minder gezond. Ruim een vijfde van de leerlingen pest zelf. Jongens van 4 vmbo-t pesten het vaakst. Mishandeling en ongewenste seksuele ervaringen Zes procent is ooit lichamelijk mishandeld, 20% is ooit geestelijk mishandeld en 7% heeft een ongewenste seksuele ervaring. Meestal is er hierbij een andere jongere (al dan niet van school) in het spel. In 2005 waren de percentages respectievelijk: 7%, 17% en 5%. Suïcidegedachten Van alle leerlingen heeft 17% in de laatste 12 maanden wel eens serieus aan suïcide gedacht: 12% een enkele keer, 4% af en toe en 2% (heel) vaak. Drie procent heeft een suïcidepoging ondernomen. Relatief vaak zijn dit meisjes, vierdeklassers en vmbo leerlingen. Voeding Een op de zes leerlingen (16%; 2005: 18%) ontbijt minder dan vijf dagen per week en gaat dus minstens één dag per week zonder ontbijt naar school: dit zijn met name vierdeklas meisjes op het vmbo. Van hen ontbijt ruim een derde minder dan vijf dagen per week. Ook allochtone leerlingen ontbijten duidelijk minder vaak. Van alle leerlingen ontbijt 7% (bijna) nooit (in 2005 ook 7%). Ruim de helft van de leerlingen eet niet dagelijks groente en niet dagelijks fruit. Ook in 2005 was dat zo. Als we kijken naar de norm om minimaal twee stuks fruit per dag te eten, voldoen ruim acht op de tien leerlingen (84%) niet aan deze norm. Tien procent van alle leerlingen eet (bijna) nooit fruit (2005: 9%). Zowel gebruik van groente als het fruitgebruik ligt ver beneden de aanbevolen hoeveelheid. Bewegen Regionaal gezien is iets meer dan de helft (54%) van de leerlingen op maximaal vier dagen per week minstens één uur lichamelijk actief, een derde (32%) is op vijf of zes dagen lichamelijk actief en 14% op zeven dagen. Daarmee voldoet slechts één op de zeven leerlingen aan de Nationale Norm voor Gezond Bewegen. Dat is lager dan het Nederlandse percentage (27%) en lager dan in 2005 (22%). Wanneer alle uren die leerlingen bewegen bij elkaar worden opgeteld, beweegt gemiddeld 65% van alle jongeren zeven uur of meer per week. Deze leerlingen roken minder, drinken minder zwaar alcohol, zijn minder dagen ziek thuis, hebben een betere subjectieve gezondheid en zijn psychisch vaker gezond vergeleken met leerlingen die minder bewegen. Ruim driekwart van alle leerlingen is lid van een sportvereniging, wat duidelijk meer is dan in 2005. Hoe hoger de opleiding, hoe actiever de leefstijl. Bijna negen op de tien leerlingen fietsen of lopen iedere schooldag naar school. Slechts 6% doet dat nooit, dit zijn met name vmbo-bkg leerlingen. Roken Van alle leerlingen heeft 43% ooit gerookt, rookt 15% minstens eenmaal per week en rookt 10% dagelijks. Dit laatste percentage is hoger dan het landelijke cijfer (7% rookt dagelijks) en is hoger dan in 2005 (12% rookte minstens iedere week en 9% rookte dagelijks). Meisjes en vmbo leerlingen roken vaker dan jongens en havo/vwo leerlingen. Vergeleken met 2005 wordt er nu ook meer gerookt in de pauze op school (was 12% en is nu 15%).
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
26
Alcohol Ruim de helft van de leerlingen heeft wel eens alcohol gedronken. Jongens en meisjes drinken over het algemeen even vaak en even veel. Vergeleken met 2005 is de gemiddelde beginleeftijd gestegen van 12.3 naar 12.8 jaar. Door de vierdeklassers wordt veel alcohol gedronken: 47% (2005: 52%) heeft recent minstens één keer binge gedronken (=vijf of meer drankjes bij één gelegenheid). Bij de tweedeklassers was dat 11% (2005: 18%). Onder vmbo leerlingen komt binge drinken vaker voor dan onder havo/vwo leerlingen. Juist deze laatste groep drinkt vaker alcohol en zegt ook vaker aangeschoten of dronken te zijn geweest. Tien procent van alle leerlingen drinkt op doordeweekse dagen (2005: 13%) en meestal één of twee glazen. Zeven procent van alle leerlingen gebruikt zowel alcohol als drugs op één avond. Roken en fors alcoholgebruik gaan hand in hand. Het alcoholgebruik is vergeleken met 2005 behoorlijk verminderd, vooral onder leerlingen jonger dan 16 jaar. Toch heeft nog een derde van hen recent minimaal eenmaal alcohol gedronken. De tolerantie van ouders voor het op jonge leeftijd alcohol drinken is ten opzichte van 2005 aanzienlijk afgenomen (16% keurt het goed versus 43% in 2005). Leerlingen, met name meisjes, drinken vaker stiekem dan in 2005. Drugs Bijna een vijfde van de leerlingen heeft ooit wel eens hasj of wiet gebruikt (vergelijkbaar met 2005), relatief vaak jongens en vierdeklassers. Negen procent heeft recent softdrugs gebruikt (2005 vergelijkbaar). Bijna een derde heeft wel eens softdrugs aangeboden gekregen (net als in 2005). Leerlingen die cannabis gebruiken roken vaker en drinken vaker fors (binge). Twee procent heeft ooit harddrugs (XTC, cocaïne, amfetaminen, heroïne en/of LSD) gebruikt en minder dan 1% gebruikte in de afgelopen vier weken. Dit is lager dan landelijk. Relaties en seksualiteit Van alle deelnemers is een vijfde al eens met iemand naar bed geweest. Dit is meer dan in 2005. Hoe lager de opleiding des te hoger het percentage leerlingen dat al eens met iemand geslachtsgemeenschap heeft gehad. Allochtone leerlingen hebben vaker ervaring dan autochtone. De helft van de leerlingen met seksuele ervaring heeft geslachtsgemeenschap gehad met één persoon, 18% met twee, 12% met drie verschillende personen en 20% met minimaal vier verschillende personen. Bijna de helft van de leerlingen met ervaring heeft niet altijd een condoom gebruikt. Vierdeklas meisjes lopen het hoogste risico op een seksueel overdraagbare aandoening, omdat ze niet altijd veilig vrijen. Van alle leerlingen met ervaring schat 40% het eigen risico op soa verkeerd in: zij denken geen risico te lopen, terwijl dat risico wél aanwezig is.
5.1.3 Gegevens vanuit de JGZ registratie Voor het onderwerp overgewicht (matig overgewicht en obesitas) beschikken we over gegevens uit de registratie van de afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GGD Gooi & Vechtstreek. In schooljaar 2009/2010 is in totaal bij 7.0% van de kinderen matig overgewicht vastgesteld en bij 1.4% obesitas (tezamen 8.4%). Dit is gemeten tijdens onderzoeken in groep2 en groep 7 van het basisonderwijs en klas 2 van het Voortgezet Onderwijs. Landelijke cijfers, gebaseerd op de vijfde landelijke groeistudie van TNO, zijn voor de autochtone kinderen in Nederland als volgt: 14% matig overgewicht en 2% obesitas (samen 16% overgewicht). Bij Turkse en Marokkaanse kinderen ligt het percentage overgewicht veel hoger. Uit deze vijfde groeistudie blijkt verder dat er na 160 jaar een einde is gekomen aan de toename in lengtegroei bij kinderen van Nederlandse afkomst. De jeugd groeit vooral in de breedte maar niet in de lengte. Het positieve effect van welvaart op de lengte wordt vervangen door een negatief effect op het gewicht. Ook dit gaat op voor de jeugd in de regio Gooi en Vechtstreek. Met onze cijfers blijven we onder het landelijk gemiddelde, maar het percentage overgewicht stijgt door de jaren heen.
5.2
Welke thema’s verdienen aandacht in de komende jaren?
In deze pagraaf beschrijven we welke thema’s de komende jaren aandacht voor de jeugd verdienen. Deze selectie van thema’s is gebaseerd op verschillende bronnen: het Rijksbeleid, de gezondheidspeilingen van de GGD en de conferentie van september 2010, de tussentijdse evaluatie
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
27
van de nota regionaal gezondheidsbeleid en de korte evaluatie van de lokale nota’s gezondheidsbeleid van de gemeenten. Het Rijksbeleid geeft aan dat het van groot belang is om te blijven investeren in de gezondheid van mensen. Er is nog veel gezondheidswinst te behalen, vooral bij sociaal-economisch zwakkere groepen. De prioriteiten in het landelijk beleid (vaststelling in 2011) zullen, ook wat de jeugd betreft, hetzelfde blijven als in de afgelopen jaren: preventie van overgewicht, roken, alcoholgebruik, depressie, diabetes. Daarnaast is er een thema dat wettelijk verplicht is: het bewaken van gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen (artikel 16 WPG). Deze landelijke speerpunten zijn op hun merites beoordeeld voor de regio Gooi en Vechtstreek aan de hand van de uitkomsten van de gezondheidspeilingen. Daarbij zijn de volgende criteria gehanteerd: - omvang en de ernst van het gezondheidsthema (ook gevolgen voor welzijn en gezondheid van betrokkenen, kwaliteit van leven); - toename van de problematiek ten opzichte van eerdere jaren; - beïnvloedbaarheid van het probleem, o.a. zijn er evidence-based interventies voorhanden; - voornamelijk passend binnen de collectieve preventie. Conclusie thema’s die aandacht verdienen Samengevat zijn de thema’s die in de komende jaren aandacht verdienen in de regio Gooi en Vechtstreek voor de doelgroep jeugd: a. Roken b. Riskant alcoholgebruik c. Overgewicht en bewegingsarmoede d. Suïcide e. Het bewaken van gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen m.b.t. jeugd
5.3 Verkenning per thema van de mogelijkheden om gezondheidswinst te behalen Hieronder wordt voor bovengenoemde thema’s a tot en met d, per thema beschreven: - Aard en omvang van de problematiek (situatie en ernst, rijksbeleid)? - Wat zijn de aangrijpingspunten voor verandering en gezondheidswinst7? - Wat is de gewenste aanpak van dit thema in de regio? - Welke effectieve interventies zijn bekend (Bron: I-database CGL)? Deze verkenning per thema is de basis voor het advies inzake de keuze voor speerpunten in de komende beleidsperiode. Immers, door deze verkenning uit te voeren wordt duidelijk wat de ernst van de problematiek is, wat de kansen en mogelijkheden zijn voor het behalen van gezondheidswinst en welke concrete interventies door het Centrum Gezond Leven positief worden beoordeeld. Pas wanneer op basis van het advies door het Portefeuillehoudersoverleg Gezondheidszorg is besloten welke thema’s daadwerkelijk als regionale speerpunten worden benoemd, vindt een nadere uitwerking plaats in een project- of programmavoorstel.
5.3.1 Verminderen roken Situatie Gooi en Vechtstreek
Ernst/ziektelast
Jeugd (2e en 4e VO): 15% rookt minstens één keer per week. 10 % rookt dagelijks, hoger dan landelijk ( 7%). Meer vmbo-ers dan havo/vwo-leerlingen, meer meisjes dan jongens (EMOVO, 2010). Landelijk: aandeel jongeren dat nog nooit gerookt heeft neemt de afgelopen jaren toe en met het toenemen van de leeftijd neemt roken toe. Er zijn meer rokers onder laag opgeleiden dan onder hoog opgeleiden, verschil neemt toe (hoger opgeleiden doen meer –succesvolle- stoppogingen). Aan roken gerelateerde ziekten, zoals longkanker, COPD en hart- en vaatziekten. Rookverslaving. Grotere kans op blowen. Hoesten en kortademigheid. Meeroken.
7
Bron: M. van den Berg en C.G. Schoemaker. Effecten van preventie, Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 Van gezond naar beter. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2010. DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
28
Rijksbeleid
Aangrijpingspunten voor verandering en gezondheidswinst8
Daling van 28% rokers in 2005 naar 20% in 2010 (incl. jeugd). Drie pijlers van beleid: - voorkómen dat mensen gaan roken (instroom verkleinen) - stimuleren en ondersteunen van rokers om te stoppen (uitstroom vergroten) - beschermen van niet-rokers tegen tabaksrook (minder meeroken) Vier typen instrumenten: wet- en regelgeving, prijsmaatregelen, voorlichting en informatie, ondersteuning bij het stoppen. Rookpreventie levert op langere termijn gezondheidswinst op. Beleidsmaatregelen gericht op omgeving zijn effectief: - Rookverboden en accijnsverhogingen dragen bij aan een dalende trend - Beperkingen en verboden voor reclame zijn relatief effectief Collectieve preventie heeft invloed op determinanten van rookgedrag: - Massamediale campagnes, zoals campagnes van Stivoro, hebben onbekend effect op de rookprevalentie (omdat zij vaak samengaan met andere maatregelen zoals accijnsverhoging). - Massamediale campagnes lijken effect te hebben op de attitude ten opzichte van roken, niet op het rookgedrag zelf. - Kortdurende schoolprogramma’s leiden tot uitstel, niet tot afstel. Langere interventies of herhaalinterventies zijn nodig. Individuele preventie verhoogt de stopkans via ondersteuning bij stoppen: - Individuele stop-met-roken-ondersteuning verhoogt de stopkans (combinatie gedrag en waar nodig medicijnen), ook bij lage SES. Maximale ondersteuning kan bij 1 op de 5 rokers tot een succesvolle stoppoging leiden. Met ingang van 1-12011 wordt stopondersteuning opgenomen in het basispakket van de verzekering. - Vergoeding van deze ondersteuning en gebruik van internet verhogen het bereik.
Gewenste aanpak van het thema in de regio
Gegevens uit I- Database http://www.loketg ezondleven.nl/idatabase/zoeken/ Default.aspx
Uit onderzoek blijkt dat voorlichting alleen weinig zin heeft. Daarom is het belangrijk dat er aandacht besteed wordt aan een combinatie van wet en regelgeving, prijsmaatregelen, voorlichting en informatie en ondersteuning bij het stoppen. Juist deze integrale aanpak biedt de meeste kans op effect. Extra aandacht is gewenst voor vmbo-leerlingen. Voorlichting op scholen heeft vooral zin als ook ouders hierbij betrokken worden. Hieronder staan beoordeelde interventies: goed beschreven of goed onderbouwd (d.d. oktober 2010). Zoeken op thema “roken” en daarbinnen verschillende leeftijdsgroepen. Interventie Rookvrij opgroeien Lespakket ik (r)ook niet Leefstijl Actie Tegengif De gezonde school en genotmiddelen
Vorm van preventie universeel/selectief, massamediaal/consult educatie educatie educatie
12-18, algemeen publiek
Universeel, educatie
24-uur-niet-rokenactie
18-99, lage ses
selectief, massamedia
Unity (18-35)
18-35, algemeen publiek univ/selectief, info/advies 18-99, algemeen publiek, Selectief, individueel, verslaafden massamedia
De stopsite 8
Doelgroep 0-4 jaar, algemeen publiek, ouders/opvoeders 10-12, lage ses, algemeen 4-18, algemeen publiek, ouders/opvoeders 12-14, algemeen publiek, lage ses
Bron: Effecten van preventie, Deelrapport van de VTV 2010 Van gezond naar beter. Rivm, 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
29
Rookvrij! Ook jij?
16-99, lage ses, algemeen, verslaafden
selectief, groepstraining
5.3.2 Verminderen schadelijk Alcoholgebruik Situatie Gooi en Vechtstreek
Ernst/ziektelast
Rijksbeleid
Aangrijpingspunt voor verandering en gezondheidswinst9
Jeugd: 54% van de jeugd heeft wel eens alcohol gedronken; dit “ooit gebruik” was in 2005 63%, een duidelijke afname dus. Het actueel gebruik ligt nu op 43%, terwijl dat in 2005 nog op 54% lag. Ook de startleeftijd is toegenomen van 12.3 naar 12.8 jaar. Er zijn verschillen in alcoholgebruik naar schooltype, zo drinken havo/vwoleerlingen vaker dan vmbo-leerlingen, die op hun beurt weer aangeven meer ‘binge” (5 of meer drankjes per keer) te drinken. Landelijk: Alcoholconsumptie en overmatig alcoholgebruik zijn in Nederland al jaren stabiel. Zwaar alcoholgebruik komt meer voor bij jongeren met een lage opleiding dan bij degenen met een hoge opleiding (i.t.t. ‘gewoon’ alcoholgebruik). Alcoholconsumptie verhoogt de kans op verschillende ziekten, waaronder leveraandoeningen, verschillende vormen van kanker en hart- en vaatziekten. Alcoholverslaving en –afhankelijkheid. Problematisch en overmatig alcoholgebruik. Concentratieverlies, kans op hersenschade, verkeersdoden, onveilige seks, letsel, geweld, overlast, ziekteverzuim. Doel is voorkomen van schadelijk alcoholgebruik. Concreet: het gebruik van alcohol bij jongeren in 2010 terugbrengen naar het niveau van 1992. Beleidsmaatregelen t.a.v. jongeren: (school)voorlichting, beperken van de beschikbaarheid, ge- en verboden en reclamebeperking. Alcoholpreventie leidt tot gezondheidswinst én tot afname van maatschappelijke gevolgen. Beleidsmaatregelen gericht op omgeving zijn effectief: • Accijnzen, leeftijdsgrenzen, reclameverboden dringen het alcoholgebruik terug, maar niet zonder voldoende handhaving. Collectieve preventie heeft effect op determinanten van riskant alcoholgebruik: • Voorlichting (massamediaal) vooral inzetten ter ondersteuning van beleidsmaatregelen en om de drempel te verlagen om hulp te zoeken wanneer jongeren minder willen gaan drinken. Wel effecten op kennis en houding, niet op gebruik. Collectieve preventie gericht op gedrag heeft beperkt effect: • Voorlichting (massamediaal en op school) vooral inzetten ter ondersteuning van beleidsmaatregelen en om de drempel te verlagen om hulp te zoeken wanneer ze minder willen gaan drinken. Wel effecten op kennis en houding, niet op gebruik. • Effecten van schoolprogramma’s op alcoholgebruik niet overtuigend aangetoond. De combinatie van leerling- en ouderinterventies verhoogt de effectiviteit in het reduceren van drankgebruik (de Gezonde School). Individuele preventie gericht op probleemdrinkers is effectief: • Kortdurende ondersteunende interventies door de huisarts zijn effectief in de reductie van drankgebruik bij overmatige drinkers, maar hebben een laag bereik. • Een actiever beleid m.b.t. vroege opsporing in de eerstelijnszorg (herkennen en preventief behandelen) zal het aanbod en gebruik verhogen. • Meer bekendheid over de mogelijkheden tot vergoeding kan het bereik verhogen: preventieve behandeling van overmatig alcoholgebruik behoort al tot het basispakket van de zorgverzekering.
9
Bron: Effecten van preventie, Deelrapport van de VTV 2010 Van gezond naar beter. Rivm, 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
30
Gewenste aanpak van het thema in de regio
Gegevens uit I- Database http://www.loketg ezondleven.nl/idatabase/zoeken/ Default.aspx
• Het lijkt erop dat internetinterventies laagdrempelig zijn en kunnen leiden tot tijdelijke vermindering van drankgebruik. Tot nu toe zijn nog geen blijvende effecten aangetoond. Integrale aanpak is noodzakelijk. Dit betekent interventies gericht op diverse settings waar jeugd aanwezig is en alcohol kan drinken. De meeste effectiviteit ten aanzien van verminderen riskant alcoholgebruik door de jeugd komt door maatregelen gericht op beperking van de beschikbaarheid en de handhaving. Wel dient hierbij in ogenschouw te worden genomen dat voor het invoeren of intensiveren van deze maatregelen publiek draagvlak noodzakelijk is. Beïnvloeding van maatschappelijk en individuele normen is hierbinnen van groot belang (voorlichting op scholen en betrekken ouders). Hieronder staan beoordeelde interventies: goed beschreven of goed onderbouwd (d.d. oktober 2010). Zoeken op thema “alcohol” en daarbinnen verschillende leeftijdsgroepen. Interventie Leefstijl Alcoholmatiging jeugd in de Achterhoek De Gezonde School en Genotmiddelen Preventie alcoholgebruik scholieren
Doelgroep Vorm van preventie 4-18 jaar, algemeen publiek, ouders/opvoeders educatie 10-19, jongeren en ouders universeel, integraal 12-18, algemeen publiek
universeel, educatie
12-16, algemeen publiek, ouders
universeel, ouder- en leerlinginterventie
Moti-4
12-24, algemeen publiek
geïndiceerd, zorggericht
Minder drinken
18-99, algemeen publiek
Homeparty Barcode- omgaan met alcohol drugs in horeca
25-55, ouders, lage ses
geïndiceerd, internet selectief, opvoedondersteuning
16-26, uitgaanders
selectief, cursus horeca
Unity
18-35, algemeen publiek
univ/selectief, info/advies
5.3.3 Stimuleren gezonde voeding en bewegen (overgewicht) Situatie Gooi en Vechtstreek
Ernst/ziektelast Rijksbeleid
Jeugd: 16% van de leerlingen geeft aan minder dan 5 dagen per week te ontbijten (18% in 2005). Net als in 2005 eet 50% van de leerlingen onvoldoende groente en fruit. Slechts 14% van de leerlingen beweegt conform de Nationale Norm voor Gezond Bewegen, minder dan in 2005. Hoe hoger de opleiding hoe actiever de leefstijl. In 2009/2010 is 7% matig overgewicht en 1.4% obesitas (groep2, en 7 BO en klas 2 VO) Landelijk: Overgewicht is in de afgelopen decennia gestegen, maar lijkt te stabiliseren. Jongeren met een lage opleiding hebben veel vaker overgewicht dan mensen met een hoge opleiding. Voor obesitas gelden nog grotere verschillen. Overgewicht en bewegingsarmoede hebben een relatie met veel andere gezondheidsthema’s, zoals eenzaamheid, gepest worden, depressie, diabetes. Doel is dat het percentage jeugdigen met overgewicht daalt (t.o.v. 2005). Het beleid is gericht op het voorkomen van overgewicht en het tegengaan van een verdere toename. Het beleid gaat ervan uit dat de gezonde keuze de eigen verantwoordelijkheid is van de burgers: ‘De taak van de overheid ligt in het objectief informeren van de burgers, het faciliteren van maatregelen om de omgeving gezonder te maken en het optimaliseren van de
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
31
Aangrijpingspunt voor verandering en gezondheidswinst10
preventiemogelijkheden via de gezondheidszorg.’ Het gaat om het stimuleren van gezonde voeding en inzet van sport en bewegen. Meer bewegen en gezonder eten leveren uiteindelijk forse gezondheidswinst op. Een verandering in beweeg- of voedingsgedrag heeft niet automatisch ook een effect op gewicht. Voldoende beweging en een gezonde voeding hebben, naast effecten op overgewichtgerelateerde ziekten, ook effecten op andere ziekten, zoals bepaalde soorten kanker. Overgewicht is hiermee een ander en complexer volksgezondheidsprobleem dan bijvoorbeeld roken of alcoholgebruik. Deze zijn immers veel directer aan ongezond gedrag gekoppeld. Beleidsmaatregelen gericht op omgeving: • Wetgeving (reclameverbod) en prijsmaatregelen (accijnzen) leiden tot een gezonder voeding- en beweegpatroon, maar worden nauwelijks ingezet. • Een omgeving die ‘beweegvriendelijk’ is en een gezond voedingsaanbod heeft, lijkt tot positieve gedragsveranderingen te leiden. Ook de sociale omgeving (voorbeeldrol ouders) is van groot belang. • Voor veranderingen in de omgeving is een integrale aanpak noodzakelijk, waarbij verschillende partijen samenwerken en hun activiteiten afstemmen. Een integrale aanpak lijkt ook nodig om de veelheid aan initiatieven te stroomlijnen naar een samenhangend aanbod op lokaal niveau. Zonder een goede afstemming en samenhang op lokaal niveau zullen effectieve interventies nooit langdurig en op grote schaal geïmplementeerd kunnen worden. Collectieve preventie gericht op gedrag: • Collectieve preventie (beweegprogramma, educatie) leidt tot kortdurende verbeteringen in voedings- en beweegpatroon. • Effecten van collectieve preventie op overgewicht zijn nauwelijks aangetoond. • Over gedragseffecten op de lange termijn is weinig bekend, maar langdurige gecombineerde interventies lijken hiervoor noodzakelijk. • Gezien de moeilijkheid blijvend substantieel af te vallen lijkt het zinvol om preventie te richten op het voorkómen van overgewicht.
Gewenste aanpak van het thema in de regio voor jeugd
Gegevens uit I- Database http://www.loketg 10
Individuele preventie • Individuele preventie voor mensen met overgewicht heeft op de korte termijn effect. De gecombineerde leefstijlinterventie richt zich op bewegen, voeding en gedrag (bv. Beweegkuur). De bewijskracht voor deze vorm van individuele preventie is groter dan voor collectieve preventiemaatregelen. • Langetermijneffecten van individuele preventie zijn nog vrijwel niet bekend. • De geestelijke gezondheidszorg zou een grotere rol kunnen spelen in preventie van obesitas, door gedragstherapie te bieden aan mensen met overgewicht. Een integrale aanpak op lokaal niveau, die zich richt op het stimuleren van bewegen en gezond eten, is noodzakelijk. Deze integrale aanpak is nodig om de veelheid aan initiatieven te stroomlijnen naar een samenhangend aanbod op lokaal niveau. Zonder een goede afstemming en samenhang op lokaal niveau zullen effectieve interventies nooit langdurig en op grote schaal geïmplementeerd kunnen worden. De integrale lokale aanpak ‘Jongeren Op Gezond Gewicht’ zal de komende jaren uitgewerkt worden. Bij de integrale aanpak moeten diverse spelers betrokken zijn op het terrein van sport, welzijn, volksgezondheid, onderwijs en de inrichting van de fysieke omgeving. Ouders moeten daar niet bij worden vergeten. Het voorkómen van overgewicht en het stimuleren van bewegen is erg belangrijk omdat bewegen ook een middel is voor de aanpak van veel andere gezondheidsthema’s zoals eenzaamheid, depressie, diabetes, valongevallen. Extra aandacht is gewenst voor de doelgroep met een lage SES. Hieronder staan beoordeelde interventies: goed beschreven of goed onderbouwd (d.d. oktober 2010). Zoeken op thema “overgewicht” en daarbinnen verschillende leeftijdsgroepen.
Bron: Effecten van preventie, Deelrapport van de VTV 2010 Van gezond naar beter. Rivm, 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
32
ezondleven.nl/idatabase/zoeken/ Default.aspx
Interventie Overbruggingsplan voor kinderen met overgewicht B Slim, beweeg meer eet gezond
Doelgroep
Vorm van preventie Geïndiceerd, selectief, individueel jgz
Familie Lekkerbek
0-18 jaar, algemeen publiek 0-12, lage ses, kinderen en ouders 0-4, allochtonen, lage ses 0-13, dagopvang, buitenschoolse opvang
Jump In
4-12, leerlingen, lage ses Voorlichting, cursus, advies
Weet & Beweeg De gezonde schoolkantine
6-18, met overgewicht 11-20, voortgezet onderwijs
Geïndiceerd, selectief
Lekker Fit
Universeel, lesmethode
Alle leerlingen actief Scoren voor gezondheid
4-12, leerlingen 8-24, inactieve leerlingen 8-12, leerlingen en ouders, lage ses
Ik eet het beter
9-12, algemeen publiek
Universeel, educatie
Kids in Balance
8-12, kinderen en ouders Universeel, ondersteuning
Schoolgruiten
4-14, leerlingen
Universeel, educatie
Ga voor gezond
4-12, leerlingen
Universeel, educatie
Cursus Evenwicht
9-12, kinderen, ouders
Geïndiceerd, educatie
Real Fit
13-18, jongeren
Selectief, geïndiceerd
Krachtvoer Gezonde Hap & stap vierdaagse Communities in Beweging, actieve leefstijl
12-14, vmbo, lage ses
Universeel, educatie
8-12, basisschool
Selectief, educatie
8-99, o.a. lage ses
Een integrale aanpak
16-65, werkenden
Universeel, campagne
18-99, lage ses
Cursus
18-70, algemeen publiek
Universeel, internet
Beweegkriebels
Balansdag op het Werk Goede voeding hoeft niet veel te kosten Gezond Gewicht Assistent
Integrale aanpak Universeel, cursus, voorlichting Universeel, themaweek
Universeel
Voorlichting, cursus Universeel, educatie
5.3.4 Verminderen Suïcide Situatie Gooi en Vechtstreek
Jeugd (2e en 4e VO): van alle leerlingen zegt 17% in de afgelopen 12 maanden er wel eens serieus over gedacht te hebben om zelfmoord te plegen. Meer meisjes dan jongens, meer vmbo-ers dan havo/vwo-ers en meer allochtone leerlingen dan autochtone. 97 kinderen in de regio melden het afgelopen jaar daadwerkelijk een poging te hebben ondernomen (3%). Landelijk: Nederland vertoont internationaal gezien een relatief laag suïcidecijfer, iets meer dan 1% van alle sterfgevallen. Onder de jeugd komt suïcide nauwelijks voor in tegenstelling tot suïcidegedachten: 11.2% van de jongeren (welke leeftijdsgroep dit betreft is niet bekend) denkt aan suïcide (2008, CBS). Nederlandse jongeren doen wel vaker pogingen en hebben vaker gedachten dan andere leeftijdsgroepen (VWS, Beleidsagenda, 2010)
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
33
Ernst/ziektelast
Rijksbeleid
Aangrijpingspunten voor verandering en gezondheidswinst12
Gewenste aanpak van het thema in de regio Gegevens uit I- Database
5.4
Leerlingen met suïcidegedachten zijn vaker psychisch ongezond. Leerlingen met suïcidegedachten drinken relatief vaak (en veel) alcohol en roken vaker. Ook is er een relatie met gepest worden. In het algemeen kan worden gezegd dat ca 80% van de suïcidaliteit het meest voorkomt in combinatie met depressie, middelengebruik, persoonlijkheidsstoornissen, schizofrenie en met gedragsstoornissen. Ondanks het relatief lage suïcidecijfer is de maatschappelijke betekenis van suïcide groot. De sterfgevallen zijn in theorie vermijdbaar en vinden plaats op relatief jonge leeftijd. Aan de sterfgevallen is bovendien meestal geestelijk lijden vooraf gegaan. Suïcide kan tevens een zware psychische belasting vormen voor de omgeving (Trimbos, 2010).11 De Minister van VWS streeft naar 5% minder suïcidegevallen per jaar. Hiervoor is een beleidsagenda (2010) opgesteld met een breed pakket aan maatregelen. Zo wordt er een instrument ontwikkeld dat de mate van suicide onder jongeren kan bepalen, moeten verantwoordelijken voor hulp protocollen herzien en er wordt een nieuwe hulplijn met internetsite en crisishulpverlening en doorverwijzing naar huisarts opgezet. Suïcide vraagt aparte aandacht, ook indien depressiepreventie beschikbaar is. Aanbod is nog steeds versnipperd. De bewezen effectieve interventies die rechtstreeks suïcidaliteit beïnvloeden zijn beperkt. Van een aantal interventies gericht op beschermende of risicofactoren, is niet wetenschappelijk bewezen dat ze effectief zijn voor tegengaan suïcide. Medicijnen en psychotherapie: diverse middelen en vormen zijn effectief, maar afhankelijk van specifieke doelgroep; Universele preventie: gericht op algemene publiek: het gebruik of juist niet gebruik van de media kan zinvol zijn. Beperking van de middelen waarmee suïcide worden gepleegd en alcohol en drugs kan een effectieve maatregel zijn; Geïndiceerde preventie: op specifieke doelgroepen, zoals begeleide zelfhulp interventies via internet kunnen effectief zijn. Interventies gericht op gedragsen emotionele vaardigheden en bijv. lotgenotencontacten kunnen een bijdrage leveren. nazorg t.b.v terugvalpreventie: dit ontbreekt nog vaak in ziekenhuizen. Ketenzorg bij suïcidaliteit en voorlichting moeten hier verandering in aanbrengen (Trimbos, 2010) Suïcidepreventie moet ingebed worden in een breder kader van signalering, preventie en behandeling van psychische problemen en overmatig alcoholgebruik. Extra aandacht in dat kader dus voor vroegtijdig signaleren van jeugd met psychosociale problematiek, vooral door de JGZ, scholen, verenigingen en huisartsen (Verwijsindex). Ketensamenwerking. Geen interventies
Richtinggevende uitgangspunten bij de aanpak van de thema’s
Onderstaande richtinggevende uitgangspunten zijn gebaseerd op het landelijk beleid en de regionale en lokale ervaringen. 1.
11 12
Gemeenten hebben de regierol op de gezondheidsthema’s: wat is het doel en de doelgroep, welke resultaten moeten worden behaald? Welke partners zijn er nodig om deze resultaten te behalen en wat kan ieders rol zijn om daaraan bij te dragen (op zoek gaan naar parallelle belangen). Het benoemen van lokale regisseurs bij gemeenten met inzet van uren is van groot belang. Ook de verbinding en samenwerking met het regionale programma wonen-welzijn-zorg van de gemeenten is noodzakelijk;
Factsheet Preventie van suicidaliteit, factsheet, Trimbos, 2010
Bron: Effecten van preventie, Deelrapport van de VTV 2010 Van gezond naar beter. Rivm, 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
34
2.
De gezondheidsthema’s dienen integraal benaderd te worden. De meeste gezondheidswinst is te behalen door intersectoraal te werken en ook sectoren buiten de gezondheidszorg (bijvoorbeeld onderwijs, werk, fysieke en sociale omgeving) een rol te laten spelen bij de aanpak van gezondheidsthema’s. Het is belangrijk om in te zetten op een combinatie van voorlichting/interventies en beleidsmaatregelen, omdat dit het meest succesvol blijkt te zijn. De activiteiten dienen zo dicht mogelijk bij de burgers, binnen de meest geëigende setting, te worden uitgevoerd. Voor de jeugd is dat bijv. school/sport/uitgaansleven;
3.
Durf te kiezen voor de lage SES (d.w.z. lager opleidingsniveau) als belangrijke doelgroep. Bij deze groep is de meeste gezondheidswinst te behalen, omdat vaak sprake is van clustering van ongezond gedrag;
4.
Inzetten op het verbinden van preventie en curatie, de verbinding leggen tussen collectieve gezondheidszorg en de eerste lijn;
5.
Zo veel mogelijk inzetten van kansrijke of evidence-based activiteiten en interventies, d.w.z. dat onderzoeken de effectiviteit van de interventies reeds hebben aangetoond. Hulpmiddel daarbij is de I-database van het Centrum Gezond Leven;
6.
De aanpak van de speerpunten moet haalbaar en uitvoerbaar zijn (concreet, met voldoende middelen en capaciteit). Zie ook de aanbevelingen die zijn gedaan in de tussentijdse evaluatie van de nota Regionaal Gezondheidsbeleid 2006-2010;
7.
De speerpuntactiviteiten dienen zo goed mogelijk te (kunnen) worden ingebed in de reguliere/structurele activiteiten van gemeenten en instellingen (structurele aanpak);
8.
Een aanbeveling van de IGZ is dat GGD-en een duidelijker rol hebben in de ondersteuning van de gemeenten. GGD-en zouden vooral meer inzicht moeten hebben in de interventies die al in de regio worden uitgevoerd op de speerpunten van het landelijk beleid (aantal, bereik e.d.)
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
35
6. Regionaal gezondheidsbeleid doelgroep Volwassenen en Ouderen 6.1
Gezondheidssituatie Gooi en Vechtstreek Volwassenen en Ouderen
6.1.1 Inleiding Bij de concrete invulling van het regionaal en gemeentelijk gezondheidsbeleid speelt de actuele gezondheidssituatie in de regio een belangrijke rol. Deze paragraaf gaat in op de resultaten van de Gezondheidspeilingen onder volwassenen en ouderen. De belangrijkste doelen van een gezondheidspeiling zijn: 1. het verkrijgen van inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking om regionaal en lokaal preventief gezondheidsbeleid te kunnen ontwikkelen en/of bij te stellen; 2. het verkrijgen van inzicht in trends in de gezondheid en de leefstijl door het verzamelen van informatie door de jaren heen. In 2008 zijn twee gezondheidsenquêtes gehouden, ieder onder 6.700 zelfstandig wonende inwoners van de negen gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek: de ‘Gezondheidspeiling Volwassenen 200813’ (voorjaar 2008) en de ‘Gezondheidspeiling Senioren 200814’ (najaar 2008). De geënquêteerde personen zijn per toeval gekozen door middel van een steekproef uit het bevolkingsregister. De respons bedroeg 46% bij de volwassenen (19 t/m 64 jaar) en 77% bij de senioren (65plus).
6.1.2 Resultaten gezondheidspeiling volwassenen en ouderen Hieronder geven we een kort overzicht van de resultaten, met vooral aandacht voor de onderwerpen die ‘eruit springen’ en die speerpunt zijn in het Rijksbeleid. Een meer volledig beeld van de uitkomsten is te vinden in de eindrapporten van de peilingen en de bijbehorende factsheets. Op bepaalde onderwerpen laat de regio Gooi en Vechtstreek een gunstig beeld zien vergeleken met het landelijke gemiddelde. Dit hangt waarschijnlijk samen met de gemiddeld hogere opleiding en de daarmee samenhangende sociaal-economische status (SES) van de inwoners. In het algemeen blijkt dat mensen met een hogere SES gezonder zijn dan mensen met een lagere SES15. Ervaren gezondheid en chronische ziekten Van de volwassenen vindt gemiddeld 9% de eigen gezondheid “matig” of “slecht”, ongeveer gelijk aan 2004 en gelijk aan de rest van Nederland. Van de senioren vindt gemiddeld een kwart de eigen gezondheid “matig” of “slecht”. Dit beeld is wat positiever dan in 2004. In het algemeen zijn vrouwen wat minder tevreden met hun gezondheid dan mannen. De ervaren gezondheid hangt samen met het opleidingsniveau en met het inkomen: hoe lager, hoe slechter de subjectieve gezondheid. Ook in 2004 was dit zo. In onze regio heeft 41% van de volwassenen minimaal één chronische aandoening. De top 5 luidt: hoge bloeddruk (11%), migraine (11%), ernstige aandoening van de rug (9%), ernstige aandoening van de nek of schouder (9%) en gewrichtsslijtage van heupen of knieën (8%). Ook in 2004 stonden bovengenoemde ziekten in de top 5. Diabetes onder volwassenen: 4% (2004: 2%). Van de senioren heeft gemiddeld 78% tenminste één chronische aandoening. Dit is ongeveer gelijk aan 2004. De meest voorkomende aandoeningen bij ouderen zijn gewrichtsslijtage (34%), hoge bloeddruk (32%), ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (16%), incontinentie (14%), diabetes (13%) en osteoporose (13%). Zowel voor volwassenen als voor ouderen geldt dat laag opgeleiden vaker één of meerdere chronische aandoeningen hebben. 13 M.B. van Acker. Gezondheidspeiling Volwassenen 2008. Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 19 tot 65 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek. GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009. 14 M.B. van Acker, S.Y.M. Mérelle en R.I. Overberg. Gezondheidspeiling Senioren 2008. Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 65 jaar en ouder in de regio Gooi en Vechtstreek. GGD Gooi & Vechtstreek, oktober 2009. 15 Over het algemeen wordt het opleidingsniveau als beste indicator gezien om in epidemiologisch onderzoek de sociaal economische status (SES) te bepalen. Onder een laag opleidingsniveau wordt verstaan: geen opleiding, lager onderwijs, lager beroepsonderwijs of middelbaar algemeen voortgezet onderwijs. Een midden opleidingsniveau omvat: middelbaar beroepsonderwijs, beroepsbegeleidend onderwijs of hoger algemeen en voorbereidend onderwijs. Onder een hoog opleidingsniveau wordt verstaan: hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
36
Overgewicht Van de volwassenen is 42% te zwaar: 33% heeft matig overgewicht en 9% heeft ernstig overgewicht (obesitas). Dit is een toename van 3% ten opzichte van 2004. In Nederland is een duidelijke trend zichtbaar in de toename van overgewicht. Overgewicht hangt samen met veel andere gezondheidsthema’s zoals hart- en vaatziekten, diabetes en eenzaamheid. Ten opzichte van Nederlandse cijfers zit regio Gooi en Vechtstreek aan de lage kant, maar wijkt er niet significant van af. Van de volwassenen in de regio Gooi en Vechtstreek zijn met name mannen in de leeftijd van 50 tot en met 64 jaar vaak te zwaar: 47% heeft matig overgewicht en 13% is obese, dit komt samen neer op zes van de tien volwassen mannen. Van de senioren heeft 40% matig overgewicht en 11% obesitas. Dit is iets gunstiger dan het Nederlandse cijfer en nagenoeg gelijk aan 2004. Mensen van 85 jaar of ouder zijn beduidend slanker dan mensen jonger dan 85 jaar. Overgewicht onder volwassenen komt het meest voor in Weesp (47%) en het minst in Laren (34%), bij de senioren is er geen verschil tussen de gemeenten. Overgewicht komt op alle leeftijden vaker voor bij mensen met lage opleiding dan bij mensen met een hoge opleiding. Van de volwassenen heeft 1,7% ondergewicht en van de ouderen 4% (vooral 85+, namelijk 8%). Lichamelijke activiteit Zowel bij volwassenen als bij ouderen bewegen minimaal vier op de tien mensen te weinig. In de winter wordt er nog minder bewogen (46% beweegt voldoende; dit is alleen gevraagd aan de senioren). Volwassenen wandelen graag, maar ook fietsen en tuinieren wordt veel gedaan. Populaire sporten bij volwassenen zijn: fitness, tennis, zwemmen, hardlopen, golf, squash en hockey. Bij de senioren bewegen 85plussers het minst. Roken Van de volwassenen rookt 25% (5% lager dan in 2004) en van de senioren rookt 13% (2% lager dan in 2004). Bij de volwassenen roken vooral jonge mannen en de lage SES-groepen. Bij de senioren roken ook meer mannen, maar steeds minder naarmate de leeftijd vordert. Hoog en laag opgeleide senioren roken even vaak, maar hoog opgeleiden roken vaker pijp. Deze resultaten komen overeen met de algemene trend in Nederland; het aantal rokers is door voorlichting en wet- en regelgeving afgenomen. Alcoholgebruik Alcoholgebruik hangt samen met ongeveer zestig verschillende aandoeningen. Het heeft negatieve effecten op bijna alle organen van het menselijk lichaam. Bij een klein aantal aandoeningen kan het drinken van één tot enkele glazen alcohol per dag een risicoverlagend effect hebben. Bij het thema alcohol is gevraagd naar het gebruik (óf men alcohol drinkt), de frequentie (hoe vaak) en de hoeveelheid (zwaar/excessief drinken). Deze begrippen moeten goed worden onderscheiden. Van de volwassenen in Gooi en Vechtstreek drinkt 88% (wel eens) alcohol. Dat is iets minder dan in 2004 (91%). Elf procent van de volwassenen is een “zware” drinker (2004: 14%). Zwaar drinken komt het meest voor in de jongste leeftijdsgroep: bijna een kwart van de mannen in de leeftijd van 19 tot en met 34 jaar is een zware drinker. In Laren, Naarden en Blaricum wordt relatief vaak alcohol gedronken. De meeste zware drinkers komen voor onder de respondenten uit Weesp (17%). Bij de senioren is het beeld als volgt: 74% drinkt (wel eens) alcohol. Dit is lager dan in 2004 (82%). Van de senioren die wel eens alcohol drinken, is 5% een excessieve drinker en 2% een zeer excessieve drinker; deze percentages zijn zo goed als gelijk gebleven ten opzichte van 2004 (toen respectievelijk 6% en 2%). Van de mannen drinkt 12% excessief en van de vrouwen 3%, en juist alleenstaande mannen drinken relatief vaak (zeer) excessief. In Blaricum (83%) en Laren (81%) drinken senioren relatief vaak alcohol. Wat betreft het (zeer) excessief drinken zijn er geen significante verschillen tussen de gemeenten. Psychische gezondheid algemeen De algemene gemoedstoestand is bij 83% van de volwassenen en 70% van de senioren over het algemeen ‘opgewekt’. Zes procent van de volwassenen en 11% van de senioren zegt zich meestal somber te voelen. Lager en midden opgeleiden zijn vaker somber dan hoog opgeleiden.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
37
Depressie en eenzaamheid Gemeten met de K10 (een schaal voor angst en depressie) heeft 29% van de volwassenen een matig risico en 4% een hoog risico op een angststoornis of depressie; bij de senioren is dat respectievelijk 21% en 3%. Bij vrouwen komt dit vaker voor dan bij mannen en bij laag opgeleiden meer dan bij hoog opgeleiden. Van de volwassenen zijn drie van de tien (31%) matig tot (zeer) ernstig eenzaam: 26% matig en 5% (zeer) ernstig. Van de senioren zijn dat er vier van de tien: 35% matig en 6% (zeer) ernstig eenzaam. Voor zowel de volwassenen als de senioren waren de percentages in 2004 hoger. Deze resultaten komen overeen met de landelijk licht dalende trend. Eenzaamheid komt vaker voor onder laag opgeleiden, alleenstaanden en alleenstaande ouders. Het ontbreken van een goede gezondheid en gebrek aan geld hangen samen met zowel sociale als emotionele eenzaamheid. Eenzaamheid hangt sterk samen met het vóórkomen van depressiviteit. Bij de volwassenen werd ernstige eenzaamheid het meest gerapporteerd in Weesp (7%) en het minst in Wijdemeren (2%). Bij de senioren is er geen verschil tussen de gemeenten. Mantelzorg Bijna één van de vijf volwassenen (18%) heeft in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven en 12% van de senioren. Mantelzorg is een belangrijk onderwerp, aangezien met name ouderen daardoor langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Goede mantelzorgondersteuning kan voorkómen dat mantelzorgers uitvallen. Van de volwassen mantelzorgers voelt zich 13% tamelijk zwaar tot overbelast, van de 65+ mantelzorgers bijna een kwart (23%). De intensiteit van de mantelzorg en de mate van belasting hangen duidelijk samen: hoe meer uren mantelzorg wordt gegeven, hoe vaker men zich zwaar belast tot overbelast voelt. Zwaar belaste mantelzorgers zijn vaker depressief en voelen zich minder gezond. Dit geldt bij zowel de volwassenen als de senioren. Huiselijk geweld en ouderenmishandeling Acht procent van de volwassenen is “ooit” in het leven slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Vijf procent van de 65plussers heeft “ooit” te maken gehad met ouderenmishandeling. Ook in Noord-Holland wordt gesteld dat één op de twintig thuiswonende ouderen slachtoffer is van mishandeling16. In alle gemeenten zijn de percentages ongeveer gelijk. Ouderenmishandeling heeft vele gezichten. Uit de resultaten van de Seniorenpeiling blijkt dat verbale agressie, financieel misbruik en fysieke agressie het meest voorkomen. Het kan gaan om moedwillige opzet, maar ook om ontspoorde zorg. Het kan gebeuren bij zowel een mantelzorger als bij een beroepskracht. De verwachting is dat ouderenmishandeling verder toeneemt. Door dubbele vergrijzing (meer ouderen en hogere leeftijd) zal het beroep op mantelzorg en op professionele ouderenzorg groeien en het risico op ontspoorde zorg toenemen. Valincidenten Gemiddeld is bijna eendere (31%) van alle senioren afgelopen jaar minimaal 1 keer gevallen, vooral in of om de woning. Dit is exact gelijk aan 2004 en voor alle gemeenten hetzelfde. Met het ouder worden wordt ook het risico om te vallen groter. Van de vrouwen van 85+ is ruim de helft gevallen. Een valongeval vormt een grote bedreiging voor de zelfredzaamheid van 65plussers, met name voor mensen met osteoporose. De oorzaak van een val kan liggen in de persoon zelf (duizeligheid, slecht kunnen zien), maar ook aan de omgeving (gladde vloer, los kleedje, te hoge kasten etc). Bijna de helft (48%) loopt bij de val letsel op, vooral vrouwen en 85plussers. Meestal gaat het om een kneuzing of bloeduitstorting, maar één van de tien senioren loopt bij de val een botbreuk of heupfractuur op. Ouderen die slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken, zijn in het afgelopen jaar vaker gevallen dan mensen die deze middelen niet hebben gebruikt. Tevens hebben senioren die gevallen zijn vaker een hersenbloeding of TIA gehad. Levensverwachting In Nederland is de gemiddelde levensverwachting 80,1 jaar (77,9 jaar voor mannen en 82,2 jaar voor vrouwen). In de Gooi en Vechtstreek is de levensverwachting 81,0 jaar (78,7 jaar voor mannen en 83,1 jaar voor vrouwen) 17. Lager opgeleiden overlijden 6 tot 7 jaar jonger dan geschoolde
16 17
http://www.primo-nh.nl/index.php?id=6811 http://www.rivm.nl/vtv/object_map/o3382n21465.html
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
38
Nederlanders. Het verschil in levensverwachting zónder lichamelijk beperkingen tussen hoog- en laag opgeleide mensen is met 14 jaar zelfs nog veel groter18.
6.2
Welke thema’s verdienen aandacht in de komende jaren?
In deze pagraaf beschrijven we welke thema’s de komende jaren aandacht voor de jeugd verdienen. Deze selectie van thema’s is gebaseerd op verschillende bronnen: het Rijksbeleid, de gezondheidspeilingen van de GGD en de conferentie december 2009, de tussentijdse evaluatie van de nota regionaal gezondheidsbeleid en de korte evaluatie van de lokale nota’s gezondheidsbeleid van de gemeenten. Rijskbeleid Het Rijksbeleid geeft aan dat het van groot belang is om te blijven investeren in de gezondheid van mensen. Er is nog veel gezondheidswinst te behalen, vooral bij sociaal-economisch zwakkere groepen. De prioriteiten in het landelijk beleid zullen hetzelfde blijven als in de afgelopen jaren: preventie van overgewicht, roken, alcoholgebruik, depressie, diabetes. Daarnaast zijn er een doelgroep en een thema, waarvan wettelijk is bepaald dat deze aandacht verdienen: - Gemeenten hebben met ingang van 1 juli 2010 de verantwoordelijkheid gekregen voor de preventieve ouderengezondheidszorg. Het Rijk geeft gemeenten grote lokale beleidsvrijheid, waarbij toetsing plaatsvindt door de Gemeenteraad en monitoring plaatsvindt door de inspectie Gezondheidszorg. Het Rijk heeft met name een regierol voor gemeenten op het oog. Er zijn voor ouderen al veel voorzieningen voor handen waar ook gebruik van gemaakt wordt; nieuw aanbod zal in zijn algemeenheid niet nodig zijn. Het gaat om het bundelen en verbinden van bestaande functies. Het is ook belangrijk dat gemeenten ouderen zelf bij dit proces betrekken. - Daarnaast is er een thema dat wettelijk verplicht is: het bewaken van gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen (artikel 16 WPG). Werkconferentie Op 9 december 2009 heeft de werkconferentie Regionaal gezondheidsbeleid volwassenen en ouderen plaatsgevonden. Aan de conferentie hebben 55 vertegenwoordigers van gemeenten, zorgen welzijnsinstellingen deelgenomen. Doel van de conferentie was om gezamenlijk te komen tot een aantal speerpunten voor beleid voor de periode 2011-2014. De belangrijkste basis hiervoor zijn de gegevens van de gezondheidssituatie in de Gooi en Vechtstreek. Deze zijn op de werkconferentie aangevuld met signalen uit de praktijk van de gemeenten en de instellingen in de regio. Tijdens de werkconferentie zijn presentaties verzorgd door het Rivm en het ministerie van VWS, waarbij is ingegaan op landelijk onderzoek en landelijk beleid en ontwikkelingen. Vervolgens heeft de GGD de resultaten gepresenteerd van de gezondheidspeilingen onder volwassenen en ouderen (zie ook paragraaf 6.1). Deze informatie was belangrijke input voor de discussies in de vier werkgroepen. Deze werkgroepen hebben ieder een keuze gemaakt voor maximaal vijf speerpunten, aan de hand van de volgende vooraf opgestelde criteria: - omvang en de ernst van het gezondheidsthema (ook gevolgen voor welzijn en gezondheid van betrokkenen, kwaliteit van leven); - toename van de problematiek ten opzichte van eerdere jaren; - beïnvloedbaarheid van het probleem, o.a. zijn er evidence-based interventies voorhanden; - passend binnen de collectieve preventie; - landelijk speerpunt, passend in het landelijk beleidskader. Na de discussie in de werkgroepen zijn de prioriteiten van de vier werkgroepen naast elkaar gelegd, zodat is gekomen tot vijf gezamenlijke speerpunten. De geselecteerde speerpunten zijn: 1. Gebrek aan beweging en overgewicht 2. Riskant alcoholgebruik 3. Depressie 4. Eenzaamheid 5. Overbelaste mantelzorgers Alle vijf de speerpunten zijn geselecteerd voor zowel de doelgroep volwassenen als ouderen. 18
F.van der Lucht en J.J. Polder. Van Gezond naar Beter, Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
39
Extra thema’s voortkomend uit peilingen gezondheidssituatie Er zijn twee thema’s die wel als belangrijk punt naar voren komt uit de gezondheidspeilingen van de GGD, maar niet zijn geselecteerd tijdens de werkconferentie. roken, omdat de cijfers hoog zijn en er veel gezondheidswinst op is te behalen valincidenten bij ouderen, omdat de cijfers hoog zijn en vallen grote gevolgen heeft voor de kwaliteit van leven bij ouderen en invloed heeft op de andere gezondheidsthema’s. Deze thema’s moeten gezien de omvang en ernst worden opgenomen in de lijst van thema’s die aandacht verdienen. Conclusie thema’s die aandacht verdienen Samengevat zijn de thema’s die in de komende jaren aandacht verdienen in de regio Gooi en Vechtstreek voor de doelgroepen volwassenen en ouderen: a. roken b. riskant alcoholgebruik c. overgewicht en bewegingsarmoede d. depressie, angst en eenzaamheid e. valincidenten (ouderen) f. overbelaste mantelzorgers g. het bewaken van gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen
6.3 Verkenning per thema van de mogelijkheden om gezondheidswinst te behalen. Hieronder wordt voor bovengenoemde thema’s a tot en met f, per thema beschreven: • Aard en omvang van de problematiek (situatie en ernst, rijksbeleid)? • Wat zijn de aangrijpingspunten voor verandering en gezondheidswinst19? • Wat is de gewenste aanpak van dit thema in de regio? • Welke effectieve interventies zijn bekend (Bron: I-database CGL)? Deze verkenning per thema is de basis voor het advies inzake de keuze voor speerpunten in de komende beleidsperiode. Immers, door deze verkenning uit te voeren wordt duidelijk wat de ernst van de problematiek is, wat de kansen en mogelijkheden zijn voor het behalen van gezondheidswinst en welke concrete interventies door het Centrum Gezond Leven positief worden beoordeeld. Pas wanneer op basis van het advies door het portefeuillehoudersoverleg is besloten welke thema’s daadwerkelijk als regionale speerpunten worden benoemd, vindt een nadere uitwerking plaats in een project- of programmavoorstel.
6.3.1 Verminderen roken Situatie Gooi en Vechtstreek
Ernst/ziektelast Rijksbeleid
Verkenning aangrijpingspunten
Volwassenen: 15% (20% in 2004) rookt, vooral jonge mannen en lage SES Ouderen: 13% (15% in 2004) rookt, vooral mannen, hoog opgeleiden vaker pijp Landelijk: meer rokers onder laag opgeleiden dan onder hoog opgeleiden, verschil neemt toe (hoger opgeleiden doen meer –succesvolle- stoppogingen). Aan roken gerelateerde ziekten, zoals longkanker, COPD en hart- en vaatziekten. Rookverslaving, hoesten en kortademigheid. Meeroken. Daling van 28% rokers in 2005 naar 20% in 2010. Drie pijlers van beleid: - voorkómen dat mensen gaan roken (instroom verkleinen) - stimuleren en ondersteunen van rokers om te stoppen (uitstroom vergroten) - beschermen van niet-rokers tegen tabaksrook (minder meeroken) Vier typen instrumenten: wet en regelgeving, prijsmaatregelen, voorlichting en informatie, ondersteuning bij het stoppen. Rookpreventie levert op langere termijn gezondheidswinst op.
19
Bron: M. van den Berg en C.G. Schoemaker. Effecten van preventie, Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 Van gezond naar beter. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
40
voor verandering en gezondheidswinst20
Beleidsmaatregelen gericht op omgeving zijn effectief: - Rookverboden en accijnsverhogingen dragen bij aan een dalende trend - Beperkingen en verboden voor reclame zijn relatief effectief Collectieve preventie heeft invloed op determinanten van rookgedrag: - Massamediale campagnes, zoals campagnes van Stivoro, hebben onbekend effect op de rookprevalentie (omdat zij vaak samengaan met andere maatregelen zoals accijnsverhoging). - Massamediale campagnes lijken effect te hebben op de attitude ten opzichte van roken, niet op het rookgedrag zelf. Individuele preventie verhoogt de stopkans via ondersteuning bij stoppen: - Individuele stop-met-roken-ondersteuning verhoogt de stopkans (combinatie gedrag en waar nodig medicijnen), ook bij lage SES. Maximale ondersteuning kan bij 1 op de 5 rokers tot een succesvolle stoppoging leiden. Met ingang van 1-12011 wordt stopondersteuning opgenomen in het basispakket van de verzekering. - Vergoeding van deze ondersteuning en gebruik van internet verhogen het bereik.
Gewenste aanpak van het thema in de regio Gegevens uit I- Database http://www.loketg ezondleven.nl/idatabase/zoeken/ Default.aspx
Uit onderzoek blijkt dat voorlichting alleen weinig zin heeft. Daarom is het belangrijk dat er aandacht besteed wordt aan een combinatie van wet en regelgeving, prijsmaatregelen, voorlichting en informatie en ondersteuning bij het stoppen. Juist deze integrale aanpak biedt de meeste kans op effect. Extra aandacht is gewenst voor de doelgroep met een lage SES. Hieronder staan beoordeelde interventies: goed beschreven of goed onderbouwd (d.d. oktober 2010). Zoeken op thema “roken” en daarbinnen verschillende leeftijdsgroepen. Interventie
Doelgroep
Vorm van preventie
24-uur-niet-rokenactie
18-99, lage ses
selectief, massamedia
Unity (18-35)
18-35, algemeen publiek 18-99, algemeen publiek, verslaafden 16-99, lage ses, algemeen, verslaafden
univ/selectief, info/advies Selectief, individueel, massamedia
De stopsite Rookvrij! Ook jij?
selectief, groepstraining
6.3.2 Verminderen schadelijk Alcoholgebruik Situatie Gooi en Vechtstreek
Volwassenen: - 88% drinkt wel eens alcohol (2004: 88%). van de respondenten is 14% een overmatige21 drinker (2004: 18%) en is 11% een zware drinker (was 14% in 2004), vooral lager opgeleiden en de jongste leeftijdsgroep. Zwaar drinken komt meest voor bij mannen van 19 t/m 34 jaar: bijna een kwart. Hoe hoger de opleiding hoe hoger het % gebruikers van alcohol; lager opgeleiden drinken echter vaker overmatig en zwaar. Ouderen: - 74% drinkt wel eens alcohol (2004: 82%). Van de ouderen die alcohol drinken, drinkt ruim 7% (zeer) excessief22 (was 7,5% in 2004)
20
Bron: Effecten van preventie, Deelrapport van de VTV 2010 Van gezond naar beter. Rivm, 2010. Onder “overmatig alcoholgebruik” wordt verstaan: voor mannen meer dan 21 glazen per week en voor vrouwen meer dan 14 glazen per week (‘gewoontedrinkers’ met een hoge consumptie). Onder “zwaar drinken”wordt verstaan: minimaal 1x per week 6 glazen alcoholische drank op één dag (dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen). (Bron: Gezondheidspeiling volwassenen 2008, pag 66). 22 Excessieve drinkers drinken 4-5 glazen/dag op 5 of meer dagen in de week óf 6 of meer glazen op 3-4 dagen in de week en zeer excessieve drinkers gebruiken 6 of meer glazen per dag op 5 of meer dagen in de week (Bron: Gezondheidspeiling senioren 2008, pag 90). 21
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
41
- 12% van de mannen drinkt excessief (vooral alleenstaanden), 3% van de vrouwen.
Ernst/ziektelast
Rijksbeleid
Aangrijpingspunt voor verandering en gezondheidswinst23
Landelijk: Alcoholconsumptie en overmatig alcoholgebruik zijn in Nederland al jaren stabiel. Zwaar alcoholgebruik komt meer voor bij mensen met een lage opleiding dan bij mensen met een hoge opleiding (i.t.t. ‘gewoon’ alcoholgebruik). Alcoholconsumptie verhoogt de kans op verschillende ziekten, waaronder leveraandoeningen, verschillende vormen van kanker en hart- en vaatziekten. Alcoholverslaving en –afhankelijkheid. Problematisch en overmatig alcoholgebruik. Maatschappelijke gevolgen: verkeersdoden, letsel, geweld, overlast, ziekteverzuim. Doel is voorkomen van schadelijk alcoholgebruik. Concreet: het aantal volwassen probleemdrinkers terugbrengen van 10,3% in 2005 naar 7,5% in 2010. Beleidsmaatregelen t.a.v. volwassenen: voorlichting, kortdurende preventieve interventies, maatregelen tegen rijden onder invloed en (lichte) prijsprikkels. In 2007 zijn aanvullende beleidsmaatregelen voorgesteld: meer regulering van de aanbodzijde (o.a. verkooppunten, openingstijden), wettelijk beperking op alcoholreclame, meer toezicht, maatregelen om rijden onder invloed tegen te gaan, meer kortdurende interventies voor mensen met beginnende alcoholproblemen. Alcoholpreventie leidt tot gezondheidswinst én tot afname van maatschappelijke gevolgen. Beleidsmaatregelen gericht op omgeving zijn effectief: • Accijnzen, leeftijdsgrenzen, reclameverboden dringen het alcoholgebruik terug, maar niet zonder voldoende handhaving Collectieve preventie heeft effect op determinanten van riskant alcoholgebruik: • Voorlichting (massamediaal) vooral inzetten ter ondersteuning van beleidsmaatregelen en om de drempel te verlagen om hulp te zoeken wanneer men minder wil gaan drinken. Wel effecten op kennis en houding, niet op gebruik. Individuele preventie gericht op probleemdrinkers is effectief: • Kortdurende ondersteunende interventies door de huisarts zijn effectief in de reductie van drankgebruik bij overmatige drinkers, maar hebben een laag bereik. • Een actiever beleid m.b.t. vroege opsporing in de eerstelijnszorg (herkennen en preventief behandelen) zal het aanbod en gebruik verhogen. • Meer bekendheid over de mogelijkheden tot vergoeding kan het bereik verhogen: preventieve behandeling van overmatig alcoholgebruik behoort al tot het basispakket van de zorgverzekering. • Het lijkt erop dat internetinterventies laagdrempelig zijn en kunnen leiden tot tijdelijke vermindering van drankgebruik. Tot nu toe zijn nog geen blijvende effecten aangetoond.
Gewenste aanpak van het thema in de regio voor volwassenen en ouderen
Gegevens uit I- Database 23
Integrale aanpak is noodzakelijk. Dit betekent interventies gericht op het individu en de sociale en fysieke omgeving. De meeste effectiviteit ten aanzien van verminderen riskant alcoholgebruik komt door maatregelen gericht op beperking van de beschikbaarheid en uitoefenen (sociale) controle. Wel dient hierbij in ogenschouw te worden genomen dat voor het invoeren of intensiveren van deze maatregelen publiek draagvlak noodzakelijk is. Beïnvloeding van maatschappelijk en individuele normen is hierbinnen van groot belang. Extra aandacht is gewenst voor de doelgroep met een lage SES. Hieronder staan beoordeelde interventies: goed beschreven of goed onderbouwd (d.d. oktober 2010). Zoeken op thema “alcohol” en daarbinnen verschillende leeftijdsgroepen.
Bron: Effecten van preventie, Deelrapport van de VTV 2010 Van gezond naar beter. Rivm, 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
42
http://www.loketg ezondleven.nl/idatabase/zoeken/ Default.asp x
Interventie
Doelgroep
Vorm van preventie
Minder drinken
18-99, algemeen publiek
Homeparty Barcode- omgaan met alcohol drugs in horeca
25-55, ouders, lage ses
geïndiceerd, internet selectief, opvoedondersteuning
16-26, uitgaanders
selectief, cursus horeca
Unity
18-35, algemeen publiek
univ/selectief, info/advies
6.3.3 Stimuleren gezonde voeding en bewegen (overgewicht) Situatie Gooi en Vechtstreek
Ernst/ziektelast Rijksbeleid
Aangrijpingspunt voor verandering en gezondheidswinst24
Volwassenen: - 42% van de volwassenen beweegt te weinig (was 40% in 2004), vooral mannen. Vijftigplussers en midden opgeleiden voldoen het vaakst aan de norm. - 33% heeft matig overgewicht en 9% heeft ernstig overgewicht, totaal 42% (was 39% in 2004). Vooral mannen tussen 50 en 64 jaar (47% matig overgewicht en 13% obese). Mensen met een lagere opleiding hebben vaker overgewicht dan mensen met een hogere opleiding. Weesp kent het meest overgewicht, Laren het minst. Ouderen: - In de winter beweegt 54% van de ouderen te weinig (was 49% in 2004, maar niet helemaal goed vergelijkbaar vanwege andere vraagstelling in 2004). In de zomer beweegt vier van de tien ouderen te weinig. - 41% heeft matig overgewicht en 11% heeft ernstig overgewicht, totaal 51% (was 50% in 2004). Mensen van 85 jaar hebben minder overgewicht dan mensen jonger dan 85. Er zijn geen verschillen tussen gemeenten. Overgewicht en diabetes staan duidelijk met elkaar in verband. Landelijk: Overgewicht is in de afgelopen decennia gestegen, maar lijkt te stabiliseren. Mensen met een lage opleiding hebben veel vaker overgewicht dan mensen met een hoge opleiding (54% tegenover 33%). Voor obesitas gelden nog grotere verschillen (18% tegenover 7%). Overgewicht en bewegingsarmoede heeft een relatie met veel andere gezondheidsthema’s, zoals eenzaamheid, depressie, diabetes, hart- en vaatziekten, artrose, valincidenten, maatschappelijke participatie. Doel is dat het percentage volwassenen met overgewicht niet stijgt (t.o.v. 2005). Het beleid is gericht op het voorkomen van overgewicht en het tegengaan van een verdere toename. Het beleid gaat ervan uit dat de gezonde keuze de eigen verantwoordelijkheid is van de burgers: ‘De taak van de overheid ligt in het objectief informeren van de burgers, het faciliteren van maatregelen om de omgeving gezonder te maken en het optimaliseren van de preventiemogelijkheden via de gezondheidszorg.’ Het gaat om het stimuleren van gezonde voeding en inzet van sport en bewegen. Meer bewegen en gezonder eten leveren uiteindelijk forse gezondheidswinst op. Een verandering in beweeg- of voedingsgedrag heeft niet automatisch ook een effect op gewicht. Voldoende beweging en een gezonde voeding hebben, naast effecten op overgewichtgerelateerde ziekten, ook effecten op andere ziekten, zoals bepaalde soorten kanker. Overgewicht is hiermee een ander en complexer volksgezondheidsprobleem dan bijvoorbeeld roken of alcoholgebruik. Deze zijn immers veel directer aan ongezond gedrag gekoppeld. Beleidsmaatregelen gericht op omgeving: • Wetgeving (reclameverbod) en prijsmaatregelen (accijnzen) leiden tot een gezonder voeding- en beweegpatroon, maar worden nauwelijks ingezet. • Een omgeving die ‘beweegvriendelijk’ is en een gezond voedingsaanbod heeft,
24
Bron: Effecten van preventie, Deelrapport van de VTV 2010 Van gezond naar beter. Rivm, 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
43
lijkt tot positieve gedragsveranderingen te leiden. Ook de sociale omgeving (voorbeeldrol ouders) is van groot belang. • Voor veranderingen in de omgeving is een integrale aanpak noodzakelijk, waarbij verschillende partijen samenwerken en hun activiteiten afstemmen. Een integrale aanpak lijkt ook nodig om de veelheid aan initiatieven te stroomlijnen naar een samenhangend aanbod op lokaal niveau. Zonder een goede afstemming en samenhang op lokaal niveau zullen effectieve interventies nooit langdurig en op grote schaal geïmplementeerd kunnen worden. Collectieve preventie gericht op gedrag: • Collectieve preventie (beweegprogramma, educatie) leidt tot kortdurende verbeteringen in voedings- en beweegpatroon. • Effecten van collectieve preventie op overgewicht zijn nauwelijks aangetoond. • Over gedragseffecten op de lange termijn is weinig bekend, maar langdurige gecombineerde interventies lijken hiervoor noodzakelijk. • Gezien de moeilijkheid blijvend substantieel af te vallen lijkt het zinvol om preventie te richten op het voorkómen van overgewicht. Individuele preventie • Individuele preventie voor mensen met overgewicht heeft op de korte termijn effect. De gecombineerde leefstijlinterventie richt zich op bewegen, voeding en gedrag (bv. Beweegkuur). De bewijskracht voor deze vorm van individuele preventie is groter dan voor collectieve preventiemaatregelen. • Langetermijneffecten van individuele preventie zijn nog vrijwel niet bekend. • De geestelijke gezondheidszorg zou een grotere rol kunnen spelen in preventie van obesitas, door gedragstherapie te bieden aan mensen met overgewicht. Gewenste aanpak van het thema in de regio voor volwassenen en ouderen
Gegevens uit I- Database http://www.loketg ezondleven.nl/idatabase/zoeken/ Default.aspx
Een integrale aanpak op lokaal niveau, die zich richt op het stimuleren van bewegen en gezond eten, is noodzakelijk. Deze integrale aanpak is nodig om de veelheid aan initiatieven te stroomlijnen naar een samenhangend aanbod op lokaal niveau. Zonder een goede afstemming en samenhang op lokaal niveau zullen effectieve interventies nooit langdurig en op grote schaal geïmplementeerd kunnen worden. Bij de integrale aanpak moeten diverse spelers betrokken zijn op het terrein van sport, welzijn, volksgezondheid, onderwijs en de inrichting van de fysieke omgeving. Het voorkómen van overgewicht en het stimuleren van bewegen is erg belangrijk omdat bewegen ook een middel is voor de aanpak van veel andere gezondheidsthema’s zoals eenzaamheid, depressie, diabetes, valongevallen. Extra aandacht is gewenst voor de doelgroep met een lage SES. Hieronder staan beoordeelde interventies: goed beschreven of goed onderbouwd (d.d. oktober 2010). Zoeken op thema “gewicht of voeding of lichamelijke activiteit/gewicht” en daarbinnen verschillende leeftijdsgroepen. Interventie Communities in Beweging, actieve leefstijl Gezond Gewicht Assistent Balansdag op het Werk Goede voeding hoeft niet veel te kosten
Doelgroep
Vorm van preventie
8-99, o.a. lage ses Een aanpak 18-70, algemeen publiek universeel, internet 16-65, werkenden
universeel, campagne
18-99, lage ses
cursus
6.3.4 Depressiepreventie en voorkomen eenzaamheid Situatie Gooi en Vechtstreek
Volwassenen: - 26% voelt zich matig eenzaam en 5% voelt zich (zeer) ernstig eenzaam, totaal
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
44
31% (was 38% in 2004). Komt vaker voor onder laag opgeleiden, alleenstaanden en alleenstaande ouders. Ernstige eenzaamheid het meest in Weesp en het minst in Wijdemeren. - 29% heeft een matig risico op een angststoornis of depressie en 4% een hoog risico, vooral de leeftijdsgroep 19 t/m 34 jaar (niet gemeten in 2004). Het komt voor alle leeftijdsgroepen vaker voor bij laag opgeleiden, vrouwen, weduwen, alleenstaande ouders, gescheiden mensen, mensen die aangeven moeite te hebben met rondkomen, arbeidsongeschikten en werklozen. Ouderen: - 35% voelt zich matig eenzaam en 6% voelt zich (zeer) ernstig eenzaam, totaal 40% (was 49% in 2004). Eenzaamheid komt vaker voor onder laag opgeleiden en alleenstaanden. Er is geen significant verschil tussen de gemeenten. - 21% heeft een matig risico en 3% een hoog risico, vooral de 85plussers (niet gemeten in 2004). Het komt vaker voor bij vrouwen en laag opgeleiden. Landelijk: Het aantal mensen met depressie lijkt in Nederland al jaren stabiel. Depressie komt vaker voor bij mensen met een laag opleidingsniveau en een laag inkomen. Depressie komt twee maal zo veel voor bij vrouwen als bij mannen. Bij ouderen komen vaak meerdere determinanten voor depressie samen, zoals chronische ziekte, verlies van de partner en eenzaamheid. Doelgroepen met een sterk verhoogd risico op depressie zijn o.a. mantelzorgers. Ernst/ziektelast
Rijksbeleid
Aangrijpingspunt voor verandering en gezondheidswinst25
Depressie heeft een grote impact op de volksgezondheid. Depressie is een stoornis die veel voorkomt en gepaard gaat met een forse ziektelast. Het is een vaak langdurige en terugkerende aandoening. De economische kosten van depressie in de leeftijdsgroep 18-65 bedragen jaarlijks ca. 1,3 miljard (gezondheidszorg en verminderde arbeidsproductie). Het ontbreken van een goede gezondheid en een gebrek aan geld hangen sterk samen met eenzaamheid. Eenzaamheid hangt sterk samen met het vóórkomen van depressiviteit. Doelstelling is: ‘meer mensen krijgen preventieve hulp tegen depressies’. Het bereik van preventieve interventies dient vergroot te worden. Hiertoe is het Partnership Depressie Preventie (PDP) opgericht. Het PDP richt zich op 3 deelgebieden: lokaal beleid (agenderen en invullen beleid), voorlichting en bewustwording (programma ‘Mentaal Vitaal’), en signaleren en verwijzen (deskundigheidsbevordering professionals). Het hebben van ernstige depressieklachten (subklinische depressie, enkele symptomen) is een van de belangrijkste voorspellers van het ontwikkelen van een depressie. Vanuit preventieperspectief is dit van groot belang. Integrale aanpak staat centraal Integraal gezondheidsbeleid, dat zich tegelijkertijd richt op verschillende determinanten van depressie, biedt goede mogelijkheden voor depressiepreventie. In de praktijk is er een clustering van risicofactoren voor depressie in bepaalde wijken en bevolkingsgroepen. Voor de doelgroep ouderen is de geïntegreerde aanpak depressiepreventie (IAD) ontwikkeld. Met deze aanpak kunnen gemeenten in een of meerdere wijken een samenhangende aanpak ontwikkelen om depressie bij ouderen te voorkomen. Vroegherkenning, preventie bij risicogroepen en beleid gericht op versterking van de sociale omgeving zijn speerpunten van de aanpak. Een proefimplementatie van de aanpak heeft inmiddels in vier regio’s plaatsgevonden. Collectieve preventie heeft effect op determinanten van depressie • Collectieve preventie heeft vooral effecten op determinanten van depressie, zoals vaardigheden om met stress of eenzaamheid om te gaan en zelfwaardering te versterken. Het is niet bekend of zij ook effect hebben op depressieklachten. • Publiekscampagnes hebben vooral effect op kennis en bewustwording en
25
Bron: Effecten van preventie, Deelrapport van de VTV 2010 Van gezond naar beter. Rivm, 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
45
moeten dus worden ingebed in de integrale aanpak. • Groepscursussen voor ouderen leiden tot vaardigheden om met stress of eenzaamheid om te gaan en zelfwaardering te versterken (levenskunst). • Bewegingsinterventies voor ouderen hebben gunstig effect op lichamelijke gezondheid (dit is ook een determinant van depressie). Individuele preventie: • Geïndiceerde preventie kan depressieklachten verminderen • Zelfhulpinterventies die gebruik maken van internet bieden de mogelijkheid het bereik te vergroten. Zij blijken aantrekkelijk voor een brede doelgroep, waarschijnlijk omdat ze flexibel en anoniem zijn. Helderheid over vergoeding en aanbieding via internet leidt tot toename bereik. • Terugvalpreventie is een zeer effectieve manier om het langetermijneffect van de behandeling van depressie te vergroten. Gewenste aanpak van het thema in de regio voor volwassenen en ouderen
Gegevens uit I- Database
http://www.loketg ezondleven.nl/idatabase/zoeken/ Default.aspx
Eenzaamheid en depressie hangen sterk met elkaar samen. In de praktijk is er een clustering van risicofactoren voor depressie in bepaalde wijken en bevolkingsgroepen. Een geïntegreerd preventiebeleid, dat zich tegelijkertijd op verschillende determinanten richt, heeft de voorkeur. Dit houdt in dat er ook in andere beleidsterreinen dan volksgezondheid, zoals welzijn, huisvesting, veiligheid en jeugd, beleid wordt gevoerd dat leidt tot een vermindering van omgevingsgebonden determinanten van depressie. Belangrijk is om in te zetten op beschermende factoren (empowerment, versterking van de sociale omgeving, bewegen, vroegherkenning) voor het voorkómen van depressie. Voor de doelgroep volwassenen is er winst te behalen op economisch terrein (ziekteverzuim) en bij de groep mantelzorgers. Voor de doelgroep ouderen is een gestandaardiseerde geïntegreerde aanpak beschikbaar (IAD). Extra aandacht is gewenst voor de doelgroep met een lage SES. Hieronder staan beoordeelde interventies: goed beschreven of goed onderbouwd (d.d. oktober 2010). Zoeken op thema “eenzaamheid of depressie of angst” en daarbinnen verschillende leeftijdsgroepen. Interventie
Doelgroep
Kleur je leven
18-99, algemeen publiek geïndiceerd, internet
Vorm van preventie
In de put, uit de put
18-55, algemeen publiek geïndiceerd, cursus
Psychiatrie in de familie Omgaan met mensen met een depressie
18-99, familie, ouders
zorggericht, cursus
18-99, familie, ouders
selectief, cursus
In de put, uit de put 55+ Zicht op Evenwicht
55-99, algemeen publiek geïndiceerd, cursus geind/selec/zorg, 55-99, algemeen publiek cursus
Actor
50-99, eenzame ouderen Selectief,geïndiceerd
Geen paniek! 18-65, algemeen publiek geïndiceerd, cursus Gespannen of angstig? Zelf aan de slag! 18-99, algemeen publiek geïndiceerd, zelfhulp
6.3.5 (Voorkomen van) valongevallen Situatie Gooi en Vechtstreek
Omvang problematiek senioren: 31% is in het afgelopen jaar minimaal 1 keer gevallen (gelijk aan 2004); bij de 85 plussers (vooral vrouwen) is dit 52%. Dit gebeurt met name in of om de woning; ouderen die slaap- en kalmeringsmiddelen gebruiken zijn vaker gevallen. Ook hebben zij vaker een beroerte, hersenbloeding of tia gehad.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
46
Ernst/ziektelast
Rijksbeleid Gewenste aanpak van het thema in de regio
Gegevens uit I- Database http://www.loketg ezondleven.nl/idatabase/zoeken/ Default.aspx
er zijn geen verschillen tussen de gemeenten Valongeval is een grote bedreiging voor de zelfredzaamheid van 65 plussers, met name voor mensen met osteoperose. Bijna de helft (48%) loopt bij de val letsel op, vooral vrouwen en 85 plussers. Meestal gaat het om een bloeduitstorting of kneuzing, maar eén van de tien loopt een botbreuk of heupfractuur op. Het voorkomen van valongevallen is geen speerpunt van het Rijk vanuit de WPG/ collectieve preventie. In de Quick scan die in het advies is beschreven in het kader van preventieve ouderengezondheidszorg wordt ook het aanbod en gebruik van valpreventie in kaart gebracht (overlappingen, leemtes). Vooralsnog is er dan ook geen aanvulling nodig voor wat betreft de gewenste aanpak in de regio. Eerst moeten de resultaten van de Quick scan beschikbaar zijn. Hieronder staan beoordeelde interventies: goed beschreven of goed onderbouwd (d.d. oktober 2010). Zoeken op thema “valpreventie” en daarbinnen verschillende leeftijdsgroepen. In Balans
65-99, algemeen publiek
training
Halt U Valt
65-99, algemeen publiek
Zicht op evenwicht
55-99, 45-99, lage ses, allochtone ouderen
Persoonlijk contact Selectief, geïndiceerd, zorggericht
Bewegen Valt goed
Universeel
6.3.6 Overbelaste mantelzorgers Situatie Gooi en Vechtstreek
Ernst/ziektelast
Rijksbeleid
Gewenste aanpak van het thema in de regio
Uit de gezondheidspeilingen van de GGD blijkt dat bijna één van de vijf volwassenen (18%) in het afgelopen jaar mantelzorg heeft gegeven en 12% van de senioren. Van de volwassen mantelzorgers voelt zich 13% tamelijk zwaar tot overbelast, van de 65+ mantelzorgers bijna een kwart (23%). De intensiteit van de mantelzorg en de mate van belasting hangen duidelijk samen: hoe meer uren mantelzorg wordt gegeven, hoe vaker men zich zwaar belast tot overbelast voelt. Zwaar belaste mantelzorgers zijn vaker depressief en voelen zich minder gezond. Dit geldt bij zowel de volwassenen als de senioren. Dit kan gevolgen hebben voor de maatschappelijke participatie van mantelzorgers, zowel in het arbeidsproces als in het veld daarbuiten. Ook kan het gevolgen hebben voor de zorgkosten. Mantelzorgondersteuning heeft haar wettelijk kader in de Wmo (prestatieveld 4). Dit betekent dat gemeenten hiervoor met ingang van 2007 verantwoordelijk zijn geworden. In de regio Gooi en Vechtstreek geeft het Steunpunt Mantelzorg (onderdeel van Versa) onder andere voorlichting en ondersteuning aan mantelzorgers. Hoewel het wettelijk kader van mantelzorg ligt in de Wmo, zijn er duidelijke relaties met gezondheidsbeleid. Mantelzorgers die zich niet overbelast voelen, zijn zelf gezonder en kunnen het geven van mantelzorg daardoor langer volhouden. Goede mantelzorgondersteuning kan voorkómen dat mantelzorgers uitvallen. De problematiek van overbelaste mantelzorgers snijdt daarom aan twee kanten: gezondheidszorg en participatie. Mantelzorgondersteuning is een belangrijk thema vanuit gezondheidsperspectief. Het primaat voor de aanpak ligt in eerste instantie bij de Wmo/wwz. Mantelzorgondersteuning is als prestatieveld in de Wmo benoemd. Omdat het thema niet als speerpunt is benoemd in het Rijksbeleid rondom collectieve preventie, hoeft dit thema niet opgepakt vanuit het perspectief van Regionaal gezondheidsbeleid. Het moet wel worden opgepakt vanuit de Wmo.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
47
6.4
Richtinggevende uitgangspunten bij de aanpak van de thema’s
Deze richtinggevende uitgangspunten zijn gebaseerd op het landelijk beleid en de regionale en lokale ervaringen. 1. Gemeenten hebben de regierol op de gezondheidsthema’s: wat is het doel, welke resultaten moeten worden behaald? Welke partners zijn er nodig om deze resultaten te behalen en wat kan ieders rol zijn om daaraan bij te dragen (op zoek gaan naar paralelle belangen). Het benoemen van lokale regisseurs bij gemeenten met inzet van uren is van groot belang. Ook de verbinding en samenwerking met het regionale programma wonen-welzijn-zorg van de gemeenten is noodzakelijk; 2. De gezondheidsthema’s dienen integraal benaderd te worden. De meeste gezondheidswinst is te behalen door intersectoraal te werken en ook sectoren buiten de gezondheidszorg (bijvoorbeeld werk, onderwijs, fysieke en sociale omgeving) een rol te laten spelen bij de aanpak van gezondheidsthema’s. Het is belangrijk om in te zetten op een combinatie van voorlichting/interventies en beleidsmaatregelen, omdat dit het meest succesvol blijkt te zijn. De activiteiten dienen zo dicht mogelijk bij de burgers, binnen de meest geëigende setting, te worden uitgevoerd. Voor de jeugd is dat bijvoorbeeld school/sport/uitgaansleven en voor ouderen de buurt/wijk; 3. Durf te kiezen voor de lage SES (d.w.z. lager opleidingsniveau) als belangrijke doelgroep. Bij deze groep is de meeste gezondheidswinst te behalen, omdat vaak sprake is van clustering van ongezond gedrag; 4. Inzetten op het verbinden van preventie en curatie, de verbinding leggen tussen collectieve gezondheidszorg en de eerste lijn; 5. Zo veel mogelijk inzetten van kansrijke of evidence-based activiteiten en interventies, d.w.z. dat onderzoeken de effectiviteit van de interventies reeds hebben aangetoond. Hulpmiddel daarbij is de I-database van het Centrum Gezond Leven; 6. De aanpak van de speerpunten moet haalbaar en uitvoerbaar zijn (concreet, met voldoende middelen en capaciteit). Zie ook de aanbevelingen die zijn gedaan in de tussentijdse evaluatie van de nota Regionaal Gezondheidsbeleid 2006-2010. 7. De speerpuntactiviteiten dienen zo goed mogelijk te (kunnen) worden ingebed in de reguliere/structurele activiteiten van gemeenten en instellingen (structurele aanpak). 8. Een aanbeveling van de IGZ is dat GGD-en een duidelijker rol hebben in de ondersteuning van de gemeenten. GGD-en zouden vooral meer inzicht moeten hebben in de interventies die al in de regio worden uitgevoerd op de speerpunten van het landelijk beleid.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
48
Literatuurlijst M.B. van Acker. Gezondheidspeiling Volwassenen 2008. Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 19 tot 65 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek. GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009. M.B. van Acker, S.Y.M. Mérelle en R.I. Overberg. Gezondheidspeiling Senioren 2008. Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 65 jaar en ouder in de regio Gooi en Vechtstreek. GGD Gooi & Vechtstreek, oktober 2009. M.B. van Acker. Gezondheid, welzijn en leefstijl van leerlingen in de regio Gooi en Vechtstreek 2009/2010. Resultaten van het E-MOVO onderzoek onder tweede- en vierdeklassers van het voortgezet onderwijs. GGD Gooi & Vechtstreek, juni 2010. M. van den Berg en C.G. Schoemaker. Effecten van preventie, Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 Van gezond naar beter. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2010. F.van der Lucht en J.J. Polder. Van Gezond naar Beter, Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2010. Trimbos, factsheet Preventie van suicidaliteit, factsheet, Trimbos, 2010 De literatuurlijst moet nog verder worden aangevuld. WPG VNG stuk Rijksnota’s 2003, 2007 CVZ advies IGZ Staat vd Gezondheidszorg ROB Buiten de gebaande paden
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
49
Bijlage 1 Indelingen en omschrijvingen van preventie26 Het brede terrein van preventie Voorkomen is beter dan genezen en dat kan op tal van manieren. Bevolkingsonderzoeken, vaccinatieprogramma’s, periodieke onderzoeken door tandartsen en consultatiebureaus, cholesterolremmers en bloeddrukverlagers, afvalverwijdering en waterzuivering, verkeersveiligheid, het zijn voorbeelden die aangeven hoe breed het terrein van preventie is. Er zijn verschillende manieren om dit terrein in te delen en in kaart te brengen (zie hieronder). Type maatregel
Gezondheidsbescherming
Maatregelen die, zonder rechtstreekse betrokkenheid van de burgers, systematisch en routinematig worden genomen.
Ziektepreventie
Maatregelen die specifiek gericht zijn op het voorkomen van bepaalde gezondheidsproblemen.
Gezondheidsbevordering Fase in het Ziekteproces
Doelgroep
Maatregelen die gericht zijn op de fysieke en maatschappelijke omgeving en de leefwijzen van individuen en groepen.
Primaire preventie
Heeft als doel om ziekte te voorkomen door het wegnemen van de oorzaak
Secundaire preventie
Beoogt ziekte in een vroeg stadium op te sporen en te behandelen.
Tertiaire preventie
Heeft als doel verergering van ziekte te voorkomen en nadelige gevolgen te compenseren.
Universele preventie
Richt zich op de algemene bevolking die niet gekenmerkt wordt door het bestaan van verhoogd risico op ziekte.
Selectieve preventie
Richt zich op risicogroepen in de bevolking.
Geïndiceerde preventie
Richt zich op individuen die veelal nog geen gediagnosticeerde ziekte hebben, maar wel risicofactoren of symptomen.
Zorggerelateerde preventie
Richt zich op individuen met een ziekte of gezondheidsproblemen.
Preventie past niet in één hokje De verschillende indelingen van preventie hebben elk hun eigen nut en betekenis. Wie op zoek is naar aangrijpingspunten voor preventie, zal veel hebben aan de indeling in primaire, secundaire en tertiaire preventie, en wie de doelgroep in kaart wil brengen kan niet om een indeling van collectief tot individueel heen. De indelingen zijn dan ook niet zondermeer tot elkaar te herleiden, zodat met één universele indeling zou kunnen worden volstaan. Alleen bij gezondheidsbescherming is dat mogelijk, want daarbij gaat het altijd om primaire preventie die zich richt op de gehele bevolking. 26
Bron: F.van der Lucht en J.J. Polder. Van Gezond naar Beter, Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2010.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
50
Bij andere preventiemaatregelen zijn vaak meerdere combinaties mogelijk. Zo omvat gezondheidsbevordering zowel wetgeving (universele preventie) als leefstijlinterventies (waaronder geïndiceerde of zorggerelateerde preventie) en kan het bij ziektepreventie om vroege opsporing gaan (secundaire preventie), maar ook om vaccinaties (primaire preventie) of om het voorkomen van complicaties (tertiaire preventie). Preventie valt dus niet zomaar in één hokje te plaatsen, waardoor het vaak niet goed mogelijk is om algemene uitspraken over preventie te doen. Als er uitspraken over preventie worden gedaan, is het dus belangrijk om te beseffen over welke vorm van preventie het gaat. Opvallend is wel dat preventie in het dagelijkse spraakgebruik wel vaak vereenzelvigd wordt met één specifieke vorm, namelijk gezondheidsbevordering.
Uitgaven aan preventie betreffen vooral gezondheidsbescherming In de VTV is een overzicht opgenomen van de uitgaven aan preventie in 2007 op basis van de indeling naar gezondheidsbescherming, ziektepreventie en gezondheidsbevordering. Opvallend is dat gezondheidsbevordering en leefstijlverandering slechts een klein onderdeel van alle preventieve activiteiten vormen. Het meeste geld wordt geïnvesteerd in gezondheidsbescherming, en vrijwel altijd gebeurt dat door andere partijen dan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ook verzekeraars financieren al een aanzienlijk deel van de preventieve zorg (periodieke controles bij de tandarts en medicijnen ter voorkoming van hart- en vaatziekten). Genoemd kan nog worden dat het bedrijfsleven een fors deel van de gezondheidsbevordering voor zijn rekening neemt in het kader van de Arbozorg. Ten slotte zijn de uitgaven voor gezondheidsbevordering op de terreinen van roken, alcohol en voeding zeer laag, zeker in verhouding tot de reclamebudgetten van de industrie.
Infectieziekten voeren de lijst van preventie-uitgaven aan De preventie-euro’s worden vooral ingezet ter bestrijding van infectieziekten, gevolgd door ongevallen. Dit zijn ook de enige ziektegroepen waar de uitgaven aan preventie hoger zijn dan de uitgaven aan zorg. Vervolgens wordt behoorlijk geïnvesteerd in de preventie van aandoeningen van het ademhalingsstelsel, voornamelijk door ziektebeschermende maatregelen zoals luchtkwaliteit, en van hart- en vaatziekten, met name door cholesterol- en bloeddrukverlagende geneesmiddelen. Opvallend is ten slotte dat verhoudingsgewijs weinig geld aan preventie wordt uitgegeven bij sommige ziektegroepen met hoge ziektelast en hoge kosten, waaronder psychische stoornissen, aandoeningen van het bewegingsstelsel en kanker. Ook in die zin heeft preventie dus nog potentie, al zullen nooit alle zorguitgaven vermijdbaar zijn.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
51
Bijlage 2 De negen prestatievelden uit de WMO
De negen prestatievelden uit de WMO 1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 2. op preventie gerichte ondersteuning bieden aan jongeren die problemen hebben met opgroeien en aan ouders met opvoedproblemen; 3. het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; 4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer; 7. maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang; 8. het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen; 9. het bevorderen van verslavingsbeleid.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
52
Bijlage 3 Visie van het Platform Jeugd Gooi en Vechtstreek m.b.t. de preventieve jeugdzorg Het Platform Jeugd in Gooi en Vechtstreek heeft in de notitie “De ketenbenadering in de preventieve jeugdzorg” een visie ontwikkeld op de preventieve jeugdzorg (werkplan Platform Jeugd 2008). Deze visie omvat de uitgangspunten van het platform, evenals een perspectief op de ideale keten. Hieronder worden de centrale componenten uit die notitie benoemd, en op bepaalde punten nader ingevuld. Uitgangspunten van de ketenbenadering
1. Kind/opvoeders centraal Het centrale en meest belangrijke uitgangspunt van de ketenbenadering is dat het kind en diens opvoeders centraal staan. Dit betekent dat er een goed beeld moet bestaan van de problemen van kind en/of gezin, maar ook van de kracht en mogelijkheden van het gezin. Het kind/opvoeders centraal stellen betekent ook dat het kind en opvoeders betrokken worden bij het benoemen en definiëren van de problematiek en het kiezen van een plan van aanpak. Het kind/gezin centraal stellen houdt verder in dat de hulpverlening ten dienste zal moeten staan van kind en gezin. Dit betekent weer dat de hulpverlening een aanvulling en/of ondersteuning moet bieden op de taken die in het gezin (of school en directe omgeving) niet voldoende of niet effectief genoeg uitgevoerd worden, met name ondersteuning en controle. Kind/opvoeder betekent ook dat de eigen mogelijkheden en wensen van opvoeder en kind een centrale rol moeten spelen bij de zorgverlening.
2. Sluitende keten Het tweede cruciale uitgangspunt van de ketenbenadering is dat de zorgverlening rondom het gezin een sluitend geheel vormt. Het houdt in dat er voor gezorgd wordt dat de jeugdzorgketen een functioneel geheel vormt. Het gaat hier om: informatie, signalering, toeleiding tot hulp, lichte hulpverlening, en zorgcoördinatie. Deze taken vormen een integraal geheel. Het gemeentelijk aanbod is derhalve pas echt een functioneel geheel wanneer deze functies in samenhang worden gerealiseerd. De taken informatie, signalering zijn hiertoe expliciet ondergebracht bij organisaties en netwerken. Er is kortom duidelijkheid omtrent de taken van de verschillende partners in de keten. Organisaties kennen verder hun taak in het geheel, en hebben in het geheel zoveel mogelijk een aanvullende expertise en werken samen. Wanneer verschillende organisaties zich bezighouden met hetzelfde kind/gezin, wordt gewerkt conform het principe éen kind/gezin, een plan’.
3. Professionalisering Een belangrijke achtergrondvoorwaarde voor het adequaat functioneren van een keten is professionalisering. Professionalisering betekent dat methoden van signalering, overlegvormen en alle andere vereisten voor een adequate ketenbenadering zoveel mogelijk conform professionele standaards plaatsvindt.
4. Verdichting en verbreding Verbreding en verdichting zijn een tweetal additionele principes die aangeven op welke wijze de ondersteuning van kinderen en opvoeders geïntensiveerd kan worden, daarbij steunend op eerder aangegeven uitgangspunten. Bij verdichting gaat het om de toename van ondersteuning en/of controle door meer personen en/of instanties te betrekken bij kind en/of gezin. Daarbij moet gedacht worden aan het mobiliseren van informele contacten (buren, familie), het organiseren van contacten tussen personen die met vergelijkbare problemen kampen, en het betrekken van vrijwilligerswerk, sportclubs, buurt- en speeltuinwerk, en het jeugd- en jongerenwerk bij kinderen met ontwikkelingsproblemen. Eigen kracht conferenties maken onder meer gebruik van dit principe. Bij verbreding gaat het om het toekennen van nieuwe (extra) taken aan bestaande instanties of
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
53
instellingen. In dit kader betreffen deze extra taken de pedagogische taken van ondersteuning en controle. Deze worden dan ten behoeve van de ontwikkeling van het kind, c.q. het beter functioneren van het gezin, toegekend aan instanties die deze kerntaak nog niet hebben, zoals sportclubs, onderwijs (breedtesport, brede school). De noties van verbreding en verdichting kunnen gezien worden als reacties op toename van de individualisering in de samenleving, de tendens dat mensen hun eigen levensplan uitstippelen, maar ook dat het aantal informele contacten die mensen hebben (in buurt en wijk en daarbuiten) sterk is afgenomen. De RMO en de RVG hebben recentelijk een uitgebreid rapport uitgebracht waarin zij tal van handreikingen doen over de wijze waarop het ondersteuningspotentieel van mensen binnen gemeenten geactiveerd zou kunnen worden. Er kan gediscussieerd worden over de vraag in welke mate dergelijk activiteiten onderdeel van de preventieve jeugdzorg zouden moeten zijn, dan wel thuishoren bij algemeen beleid van gemeenten en geïncorporeerd zouden moeten zijn binnen algemene voorzieningen (sport, cultuur, wonen, onderwijs, welzijn, buurt en clubhuiswerk etc.). De ideale keten
Hoofdcomponenten van de ideale preventieve jeugdzorgketen Ondersteunende sociale infrastructuur voor kinderen en gezinnen (jeugd)
beleid
Laagdrempelige toegang tot informatie en advies Licht pedagogische hulp/opvoedingsondersteuning
Samenwerkingsnetwerken (CJG (casusoverleg), buurtnetwerken en zorgafstemmingsteams onderwijs) CJG/regie
Vangnet jeugd (-9 mnd – 23 jaar) bemoeizorg Ambulante hulp Indicatiestelling/toegang tot zwaardere hulp
Helemaal boven in dit model staat de sociale infrastructuur in gemeente/regio. Deze bestaat uit een veelheid van zaken die van invloed (kunnen) zijn op kwaliteit van het samenleven en/of opvoeden. Uit verschillende onderzoek komt naar voren dat de kwaliteit van de sociale infrastructuur, in termen van contacten, ondersteuning e.d. mede bepalend is voor in de kwaliteit van de opvoeding in gezinnen. Het verbeteren van het leefklimaat in buurten en wijken, het stimuleren van contacten, het organiseren van ontmoetingsmogelijkheden worden meer en meer
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
54
gezien als handvatten voor preventief jeugdbeleid. De gedachte daarbij is dat een succesvolle verbetering van de sociale infrastructuur, meer ingrijpende preventieve maatregelen overbodig maakt. Centraal in dit model staan de onderscheiden samenwerkingsverbanden (CJG, buurtnetwerken en aan de school gerelateerde zorgafstemmingsteams): deze netwerken bestaan uit organisaties die werken met het kind: consultatiebureau, peuterspeelzaal, welzijnswerk, scholen etc. Deze netwerken (buurtnetwerken en zorgafstemmingsteams) werken in onderlinge samenspraak, waarbij de regiefunctie/afstemmingsfunctie vanuit het CJG wordt geïnitieerd. Daarbij geldt dat elk netwerk is gelieerd aan school of buurt en is gecentreerd rondom een leeftijdsgroep (12 + / 12-). Voor het Primair Onderwijs functioneert tevens een bovenschools en regionaal ZAT. Deze netwerken zijn handelingsgericht en functioneren op basis van de signalen die afzonderlijke instellingen inbrengen. Er is bij de organisaties sprake van professioneel signaleren, adequate registratiesystemen/dossier; elk signaal wordt bij voorkeur met ouders besproken alvorens het in een netwerk wordt ingebracht. Het netwerk heeft als taak risico’s en risicoprocessen te signaleren en snel te zorgen voor passende hulp of doorverwijzing. De coördinator van het netwerk is verantwoordelijk voor zorgcoördinatie en is verantwoordelijk voor toeleiding naar zwaardere hulp, wanneer nodig. De procesregisseur CJG heeft als taak het zorgproces te bewaken, professionals te ondersteunen in het adequaat functioneren binnen deze netwerken. Boven in het model, staat het arsenaal aan opvoedingsondersteuning/licht pedagogische hulp dat in de regio aanwezig moet zijn, inclusief het aanbod aan informatie over opvoeden en opgroeien. Dit aanbod dient gebaseerd te zijn op de behoeften in de regio en voldoet bij voorkeur aan de eis dat de gekozen methodiek ‘bewezen effectief’ is. Onder in het model staan de voorzieningen en mogelijkheden die er in de regio zijn als er sprake is van gezinnen, kinderen of jongeren die (herhaaldelijk) gesignaleerd als risicovol of hulpbehoevend, maar waarvoor nog geen passende oplossing is gevonden binnen lokale voorzieningen. of de geïndiceerde jeugdzorg. Een vangnet/centrale coördinatieorgaan heeft als taak extra controle en ondersteuningsmiddelen in te zetten (b.v. via politie, justitie) om alsnog grip te krijgen op deze kinderen/groep. Rechts in het model staat ‘cjg/regie’. De uitvoeringsregie zal bij Centra voor Jeugd en Gezin worden neergelegd. Het kabinet heeft als doel gesteld dat in 2011 in iedere gemeente een Centrum voor Jeugd en Gezin moet zijn. Dit centrum is de thuisbasis van de jeugdgezondheidszorg 0 – 19 jarigen, is tevens een laagdrempelig advies en informatiepunt op het terrein opvoedondersteuning, maar is ook een coördinatiepunt voor opvoedingsondersteuning, dat de (gemeentelijke) taken van informatie, signalering, doorverwijzing, indicatiestelling, lichte hulp en zorgcoördinatie realiseert of stuurt. Regie impliceert ook bestuurlijke sturing/controle. Dit is bij uitstek de taak van de gemeente. Het gaat hier bijvoorbeeld om het maken van prestatieafspraken en het systematisch nagaan of resultaten zijn gerealiseerd. Onderdeel daarvan is ook het bewaken van het implementatietraject naar een goed functionerend CJG, gekoppeld aan de ZAT’s en aan het Vangnet Jeugd.
DEEL 2: ACHTERGRONDRAPPORT REGIONAAL GEZONDHEIDSBELEID 2011-2014 GOOI EN VECHTSTREEK Kiezen voor gezondheidswinst
55