INLEIDING ZWEMMEN IN NIEUWE WATERTJES ............................................... 2 DEEL 1
HET SPORTPLAZA-DOSSIER ................................................ 4
“GIGANTISCHE RENOVATIEKOSTEN”................................................................ 5 EERSTE ERVARINGEN MET PRIVÉ-PARTNERS ...................................................... 6 “CONSTRUCTIE 2” ....................................................................................... 7 GARANTIES EN WAARBORGEN: ARTIKEL 40 §3 ................................................. 8 IN ZEE MET SPORTAVAN ................................................................................ 8 EN TENSLOTTE: “CONSTRUCTIE 3”.................................................................. 8 EXPLOITATIEVERLIEZEN .............................................................................. 10 FITNESS! ................................................................................................. 11 TARIEVEN ................................................................................................ 12 “FINANCIEEL EEN ZEER INTERESSANTE OPERATIE” ??....................................... 15 RISICO’S ................................................................................................. 17 DEEL 2
EEN WELOVERWOGEN DEMOCRATISCE BESLISSING? ....... 19
BELEIDSNOTA ........................................................................................... 21 DISCUSSIES IN DE GEMEENTERAAD................................................................ 24 DEEL 3 PUBLIEK-PRIVATE SAMENWERKING: PPS IN RUIMER PERSPECTIEF ........................................................................................... 28 HET JOKERBEGRIP PPS .............................................................................. 29 WAT WILLEN OVERHEDEN MET PPS BEREIKEN? ............................................... 31 HET IMF EN PPS ...................................................................................... 34 PPS IN VLAANDEREN ................................................................................. 36 HET GROENBOEK VAN DE EUROPESE COMMISSIE OVER PPS ............................... 38 EEN BEETJE JARGON ................................................................................... 40 CONCLUSIES ......................................................................................... 43 BIJLAGEN .............................................................................................. 47 BIJLAGE 1 OPSTALRECHT, ERFPACHT ................................................................. 48 BIJLAGE 2 DE FIRMA’S BETROKKEN BIJ SPORTAVAN ................................................ 49 BIJLAGE 3 DE VERSCHILLENDE POSTEN IN DE INVESTERING VOOR HET SPORTCOMPLEX ...... 50 BIJLAGE 4 GERAAMDE INKOMSTEN EN UITGAVEN SPORTAVAN TOT 2010....................... 51 BIJLAGE 5 INKOMSTEN EN UITGAVEN VOOR STAD LEUVEN I.V.M. SPORTPLAZA................ 52 BIJLAGE 6 MEERKOST VOOR DE STAD VAN HET SPORTPLAZACOMPLEX VS. RENOVATIE HOGESCHOOLPLEIN EN CELESTIJNTJE ................................................................. 52 BIJLAGE 7 SAMENVATTING VAN DE JURIDISCH-FINANCIËLE CONSTRUCTIE...................... 53 BIJLAGE 8 TARIEVEN EN OPENINGSUREN ............................................................. 55 BIJLAGE 9 ERVARINGEN MET SPORTFONDSEN IN DE NEDERLANDSE GEMEENTE WOERDEN ... 57 WAT IS ATTAC? ..................................................................................... 61
-1-
INLEIDING Zwemmen in nieuwe watertjes Op 7 januari 2005 opende Sportplaza zijn deuren in Leuven: een splinternieuw sportcomplex op de vroegere vestigingsplaats van het Philipsfabriek nabij Parkpoort. De sportminnende Leuvenaar (en Brabander uit de wijdere omgeving) had reeds lang naar dit ogenblik uitgekeken, want om te zwemmen had hij het de maanden ervoor niet gemakkelijk gehad. Het aloude zwembad aan het Hogeschoolplein was sinds maanden gesloten, het Celestijntje in Heverlee onregelmatig open, met als gevolg nog meer drukte aan de andere Groot-Leuvense baden in Kessel-Lo en Wilsele. En zeer enthousiast was sinds lang al niemand meer over dat overjaarse zwemdok in hartje Leuven; het beantwoordde trouwens niet meer aan de milieu- en veiligheidsvoorschriften van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (VLAREM). Een mooi nieuwjaarscadeau dus voor de Leuvenaar, die op de ‘Philipssite’ nu een 25meterbad vindt met 8 banen (het grootste in zijn soort in heel België!), een instructiebad met beweegbare bodem, een ploeterbad, een subtropisch bad, sauna, stoombad, zonnebank … Maar Sportplaza biedt nog veel meer dan waterpret: een opdeelbare sporthal met plaats voor 3000 toeschouwers en geschikt voor volley, basket, badminton, een zaal uitgerust voor gevechtssporten, twee squash-ruimten, een klimmuur, een fitnesscentrum… Uitgeput of dorstig na je sportprestaties? Geen nood, in Brasserie La Terraza, Restaurant La Pasarela of de bar vind je zeker je gading. Ook aan kinderen is uitgebreid aandacht besteed: tijdens het zwemmen kunnen ze voor een ijsje terecht in het Splashkaffee, voor een geslaagd verjaardagsfeestje moeten ze niet langer naar de MacDonalds, want dat kan voortaan ook in de sportievere omgeving van Sportplaza; ook kinderopvang wordt voorzien. Het lijkt erop dat voor de Leuvenaar een nieuw tijdperk geopend is, en dat niemand nog een excuus zal hebben om er niet fit, gezond en ontspannen bij te lopen. We klagen dan wel vaak over gemeentelijke en andere overheden, maar is dit nu toch geen prachtige realisatie van burgemeester Louis Tobback en zijn SP-CD&V-schepencollege? Leuven heeft weliswaar geen gratis openbaar vervoer, maar heeft Louis zijn partijgenoot Steve nu niet geklopt door de Leuvenaar, tegen geringe vergoeding, toegang te verlenen tot wat de stad fier voorstelt als “het grootste bewegings- en ontspanningscentrum in de Benelux”? Dat vroegen wij ons bij ATTAC-Leuven ook af. Een eerste keer fronsten we de wenkbrauwen toen de tarieven voor de zwembaden bekend werden. Afhankelijk van het tijdstip en het soort zwembeurt, bleek dat je minstens 50% méér betaalt (3€ i.p.v. 2€). Dit is voor het “baantjeszwemmen”; voor het meest populaire “recreatief zwemmen” zijn echter nog veel hogere tarieven van toepassing (zie verderop in deze brochure). Na deze (gratis) koude douche, wilden we toch graag weten wat de achtergrond is voor deze sterke tariefverhogingen, en welke visie achter dit grootse complex steekt. We botsten al vlug op het mysterieuze woord PPS dat publiek-private samenwerking bleek te betekenen. Geïntrigeerd door dit nieuwe begrip, doken we in verslagen van gemeenteraden van de voorbije jaren, en gingen we ook navraag doen bij enkele gemeenteraadsleden. We vielen daarbij van de ene verbazing in de andere, omdat we moeilijk konden geloven dat een socialistisch geleide gemeenteraad vele miljoenen zou uittrekken om aan enkele privé-firma’s de kans te bieden zwem- en sportfaciliteiten uit te bouwen en uit te baten tegen sterk verhoogde tarieven. Dat is nochtans de conclusie die zich opdringt aan al wie het “dossier Sportplaza” in al zijn complexiteit bestudeerd heeft. Als lokale kern van de andersglobalistische beweging ATTAC, vonden we dat meer inwoners hierover op de hoogte zouden moeten zijn. Niet alleen omdat het gaat over veel
-2-
overheidsgeld (meer dan 35 miljoen € of 1,4 miljard BF aan investeringen alleen), maar ook omdat hier op het kleinschalige stedelijke vlak dezelfde trend naar voren komt als we op nationaal, Europees en internationaal vlak zien: steeds meer ruimte voor de markt en de winstlogica, steeds minder plaats voor echte dienstverlening die door de gemeenschap wordt georganiseerd. Het heet dan dat meer samenwerking, en verdeling van de risico’s tussen publieke en private sector (PPS) voor beide partijen een goede zaak is, een “winwin operatie”. In deze brochure brengen we voldoende feiten en informatie bijeen om de lezer in staat te stellen zelf daarover te oordelen. Wijzelf konden in ieder geval doorheen het Sportplaza-dossier niet overtuigd worden van enig voordeel van deze PPS-formule voor de overheid noch voor de Leuvense sportbeoefenaar, integendeel. Het is des te belangrijker het grote publiek aan de hand van een concreet geval te informeren over het hoe en wat van de publiek-private samenwerking, als we vaststellen dat overheden er steeds meer beroep willen op doen. De Vlaamse overheid maakte een decreet en richtte een Kenniscentrum PPS op (2003) om deze “modetrend” te promoten; de Europese Unie gaf er in 2004 een “groenboek” over uit, tal van steden en andere overheden in België, Nederland, Groot-Brittannië en elders zetten PPS-projecten op voor zeer diverse doeleinden, gaande van wegeninfrastructuur tot milieubehoud, van schoolgebouwen tot sociale woningbouw. De brochure is als volgt samengesteld. In Deel 1 geven we (naar best vermogen) een reconstructie van het verloop van het Leuvense Sportplaza-dossier, vooral in zijn financiële en juridische aspecten. De discussie die daarover plaatshad in de gemeenteraad is het onderwerp van Deel 2; we maken er ook enkele bedenkingen over democratie op gemeentelijk vlak en de rol van de partijen daarin. Met Deel 3 tonen we aan dat publiek-private samenwerking een vrij recente en nieuwe vorm van privatisering is, die in binnen- en buitenland steeds meer wordt toegepast, en actief ondersteund wordt door de Vlaamse, federale en Europese overheden. Daarop volgt een algemene conclusie, waarin we kort onze bezwaren samenvatten tegen de gang van zaken in het Sportplaza-dossier en de PPS-benadering van overheidstaken in het algemeen. De gedetailleerde technische informatie over enkele onderwerpen hebben we in een aantal bijlagen geplaatst, zodat de geïnteresseerde lezer zich een duidelijk beeld kan vormen. PPS, publiek-private samenwerking, een interessante formule voor overheidsbeleid of een nieuwe vorm van privatisering van het algemeen belang? Hierover gaat deze brochure, uitgaande van het geval van de Leuvense Sportplaza. We willen hierover met iedereen die zich bekommert om het “algemeen goed” van gedachten wisselen en initiatieven nemen; reacties en voorstellen zijn welkom op
[email protected]. Leuven, april 2005
Het Leuvense Sportplazacomplex
-3-
DEEL 1
HET SPORTPLAZA-DOSSIER
-4-
“Gigantische renovatiekosten” Het zwembad op het Hogeschoolplein dateert van ‘den Expo’, en net als voor het Atomium stelde zich midden de jaren negentig het dilemma: afbreken of renoveren. Het renovatiedossier dat in 1995 op het stadhuis lag vermeldde een prijskaartje van 240 miljoen BF (6 miljoen €). Maar er werd in de gemeenteraad (terecht) nagedacht over een algemenere aanpak van de zwemen sportproblematiek. Vooral zwemclubs en de sportraad drongen aan op een 50-meterbad, waarvan de toenmalige SP-schepen Vanzeebroeck een “formidabel” voorbeeld had gezien in zusterstad Rennes. De hoop op medefinanciering door de provincie, BLOSO, de Vlaamse Zwemliga of de universiteit bleek echter ijdel. Ondertussen waren ook lokale overheden, hier en elders, niet doof gebleven voor de “lokroep naar meer marktwerking”. De overheid moet niet langer proberen ondernemer te spelen, maar goede voorwaarden creëren voor private ondernemingen, dat was het nieuwe geloof dat vanaf het midden van de jaren ’80 in heel het Westen gepredikt werd. Het neoliberalisme veroverde de geesten, openbare diensten kwamen vanuit de Europese Unie steeds meer onder vuur te liggen, en vandaag hebben we af te rekenen met de Bolkesteinrichtlijn, die in Europa de hele dienstensector wil dereguleren. Ook op gemeentelijk vlak waait deze neoliberale wind, ondermeer door een toenemend beroep op de private sector om diensten te verlenen die totnogtoe aan de overheid toekwamen. Zo ook in Leuven dus als er eind jaren negentig over een 50-meterbad werd gedroomd. Contacten met privé-bedrijven uit de sector leerden echter dat een dergelijk olympisch project nooit een rendabele onderneming zou worden. Voor 25-meterbaden was er echter wél belangstelling, vooral indien dit in een attractief geheel van sportieve en recreatieve waterbeleving kon ingetekend worden, waarrond dan ook andere winstgevende activiteiten als restaurant of bar hun plaats zouden vinden. De nieuwe droom van een schitterend watercomplex in het tweestromenland tussen Dijle en Molenbeek kon de frustraties rond het 50-meterbad vlug doen vergeten. Er was nog méér. Vanuit de sportverenigingen werd reeds lang aangedrongen op een bijkomende sporthal met 3000 zitjes, het vereiste niveau om op Europees niveau volley en basketwedstrijden te kunnen organiseren. De kost daarvan werd op zowat 300 miljoen BF geraamd (7,5 miljoen €). Bovendien was ook het kleinere zwembad Celestijntje in Heverlee aan renovatie toe, wat misschien nog eens 2,5 miljoen € ging kosten. Het Leuvens stadsbestuur kon in 2001 dus inderdaad spreken van “gigantische kosten” om aan de dringendste noden van de sportief Leuven te voldoen: de 6 miljoen €, die er ondertussen misschien 7,5 miljoen geworden waren, voor renovatie van het zwembad aan het Hogeschoolplein, de 2,5 miljoen voor het Celestijntje, en nog eens 7,5 miljoen voor de nieuwe sporthal: alles samen: 17,5 miljoen € of 700 miljoen oude franken… Eerder dan de Leuvenaar deze factuur te presenteren, zocht het college de oplossing in “de nieuwe aanpak”, de moderne formule van de eenentwintigste eeuw: de samenwerking met de privé-sector. Ze kon deze een mooi voorstel doen: bouw voor ons een zwembad en een sporthal, en doe zelf de uitbating ervan. Wij zetten je op goede weg, want wij sluiten twee bestaande zwembaden zodat je reeds op een aanzienlijke klandizie kunt rekenen vanuit de scholen, clubs en individuele zwemmers. En een terrein
-5-
moet je niet zoeken, want wij beschikken over de mooie en goed gelegen Philipssite waarop je opstalrecht(1) kunt verkrijgen.
Eerste ervaringen met privé-partners Wij hebben geen spoor kunnen vinden van pogingen waarbij de Stad verschillende alternatieven uitwerkt en vergelijkt, behalve voor de restauratie van één of twee van de bestaande baden en de eventuele bouw van een sporthal. De keuzemogelijkheden waren nochtans legio:uitbating in eigen beheer, geheel of gedeeltelijk in concessie, met of zonder PPS, gecentraliseerd complex of gespreide inplanting… Mensen die dicht bij het dossier stonden bevestigden ons dat over alternatieven nooit is nagedacht; de keuze voor een groot complex en grote inbreng van de privé-sector was blijkbaar al vroeg gemaakt. Bij een eerste poging in 2000 ging men te rade bij zusterstad ’s-Hertogenbosch in Nederland, waar men 5 jaar vroeger reeds het PPS-pad bewandeld had voor het sportcomplex Sportiom. Wat de Nederlandse collega’s precies te vertellen hadden, weten we niet; op basis van hun advies besloot Leuven in ieder geval “de piste ’sHertogenbosch”(2) te verlaten. Nieuwe poging in 2001. De wensen van de stad krijgen vorm in een conceptnota, en een ontwerp van het Hasseltse architectenbureau De Gregorio en Studio Aldo Rossi Associati uit Milaan. Om zich niet argeloos op de vrije markt te begeven, waarvan sommigen beweren dat het vol wolven zit, had Leuven een raming opgesteld van de kost voor bouw en exploitatie van het ontwerp op de Philipssite. Men kwam aan een jaarlijkse uitgave van 2,5 miljoen € gedurende 34 jaar, waarbij de investering voor het complex op 25 miljoen € werd begroot (exclusief BTW en erelonen). Uitkijken dus wat de privésector hier tegenover kon stellen. De opdracht wordt in november gepubliceerd, en in februari 2002 blijken er twee inschrijvers te zijn: de tijdelijke vereniging S&R Leuven en de tijdelijke vereniging Sportavan bestaande uit Van Roey NV, Axima Services en Sportfondsen Nederland (zie Bijlage 2 voor een korte beschrijving van de betrokken firma’s). Elk geven ze hun prijs op om het project te financieren, te bouwen en uit te baten. Uitgedrukt in een jaarlijkse vergoeding door de Stad van door Leuvense scholen en clubs gebruikte infrastructuur, vroeg Sportavan 2,7 miljoen €, en S&R 3,6 miljoen €. Sportavan vermeldde een investeringskost van 31,5 miljoen €, zowat 6,5 miljoen hoger dan opgelegd in het lastenboek van de Stad. Laat ons eventjes de toestand begin 2002 evalueren. Omwille van de “gigantische kosten” voor de renovatie van de zwembaden Hogeschoolplein en Celestijntje en de bouw van een grote sporthal, alles samen geschat op 17,5 miljoen €, zoekt Leuven een oplossing door beroep te doen op een privé-partner in een zgn. publiek-private samenwerking of PPS. Het project krijgt daardoor grotere allures, want die privé-partner wil ook lucratievere activiteiten ontwikkelen: bar, restaurant, fitnessruimte … Dat vraagt meer ruimte, een groter gebouwencomplex, meer infrastructuur, hogere exploitatiekosten. Maar omdat het een “win-win-operatie” moet worden, en dergelijke lucratieve onderdelen essentieel zijn voor een privé-partner, ziet de stad dit wel zitten. Om wat houvast te hebben, raamt ze de kosten om dit project van grotere allure zelf te dragen, en berekent dat daarvoor jaarlijks 2,5 miljoen € zou moeten op tafel gelegd worden. Veel geld, maar ze moet dan ook het hele gebouw met infrastructuur financieren. Vandaar de idee: als een privé-maatschappij dit nu zou doen, die kan toch winstgevende activiteiten ontplooien en zo de investering of een deel ervan 1
Voor de betekenis van opstalrecht en erfpacht, zie Bijlage 1. De piste ’s-Hertogenbosch: een vage aanduiding waarvan het niet duidelijk is of men daarmee het gebruik van dezelfd privé-firma’s als in de zusterstad bedoelde, dezelfde juridische constructie of het gebruik van een Bossche adviseur. 2
-6-
terugwinnen? De Leuvenaar zal daarvoor als gebruiker wel wat meer betalen, maar als belastingsbetaler niet moeten opdraaien voor de reuze-investering (of de “gigantische renovatiekosten” in het bescheidener scenario). We weten natuurlijk niet hoe de stedelijke verantwoordelijken reageerden toen ze de 2 (twee) offertes uit de enveloppen haalden, maar logischerwijze zou de ontgoocheling groot moeten geweest zijn. Je doet nu beroep op de privé-sector, die bekend is voor zijn efficiëntie en micro-economische spaarzaamheid, en die – anders dan een stedelijke overheid – winst mag maken uit allerlei nevenactiviteiten, en … hun factuur ligt hoger dan je eigen initiële raming. (Later zal blijken dat een paar belangrijke posten vergeten waren, wat de factuur nog verder opdreef.) Het is nu echter al 2002, onze sportievelingen wachten, de twee baden dreigen gesloten te worden en er is reeds veel betaald aan advies, architectenbureau en werk van de stedelijke administratie, we moeten doorgaan...
“Constructie 2” Twee inschrijvingen dus, één 200.000 € hoger en de andere 1,1 miljoen hoger dan de stedelijke raming. Waarom is het, ondanks de PPS-constructie, toch zo duur? Er is natuurlijk al de reeds vermelde grotere investeringskost, 26% boven de investeringswaarde van het lastenboek. Maar daarmee schijnt Leuven te kunnen leven; in ieder geval wordt de ingeslagen weg niet verlaten. Veeleer buigen de stedelijke experts zich verder over het dossier en ontdekken dat een private onderneming niet dezelfde rentetarieven geniet bij een lening als een overheid. De stad kan dat aan een rente die 2.63% lager ligt, wat op jaarbasis 715.000 € verschil uitmaakt, of 16,46 miljoen € geactualiseerd over de looptijd van de lening .Wat te doen? Men hoopte op de inbreng van een private partner om het project goedkoper (of zelfs Schepen Devlies op de gemeenteraad van 25 mogelijk) te maken, nu blijkt het februari 2003: goedkoper als de stad zelf leent… Waarom dan niet de stad laten “Financieel is dat een zeer interessante operatie. lenen aan het voordeliger tarief? Dit dossier sluit aan bij de verlangens van de Leuvense verenigingen en van de bevolking, zeker van de jonge gezinnen omdat er een recreatiebad zal zijn in het privé-gedeelte. Nu moet men zich verplaatsen ofwel naar Brussel of naar Waver. Als men tegen dit dossier is, heeft men ofwel twijfels over het nut van een bijkomend zwembad, ofwel wenst men geen publiek-private- samenwerking (PPS). Want het is een voorbeeld van PPS. Indien overheden in de toekomst nog belangrijke projecten willen uitwerken, zal dat alleen nog mogelijk zijn mits zo een formule. Het is een gevolg van de beperkte financiële mogelijkheden van de overheden en de specifieke handicaps waarmee openbare besturen worden geconfronteerd.”
Hier wordt een argument geboren dat nog vaak op de gemeenteraad zal te horen zijn, vooral als er twijfels rijzen over de financiële deugdelijkheid van het plan: de stad kan door een doordachte constructie 16,5 miljoen € besparen! Dit is geen leugen, maar het is ook de waarheid niet. Het klopt dat, eenmaal men akkoord gaat dat de privé-partner de volledige financiering mag verhalen op de stad, dezelfde stad beter de lening aangaat aan een voordeliger rentevoet. Maar spreken van een “goed overwogen procedure met een belangrijk financieel voordeel”(3) is misleidend, omdat de vergelijking enkel nog gemaakt wordt binnen deze PPS-constructie, en niet t.o.v. mogelijke andere scenario’s. We zijn nu dus zover dat Leuven integraal het sportcomplex zal financieren, en daartoe een lening moet aangaan van 35,5 miljoen €. (Nergens is er nog sprake van gigantische kosten…) Men spreekt in de stedelijke annalen van ”constructie 2” in 3
CD&V schepen voor financiën en sport C. Devlies op de gemeenteraad van 24 februari 2003.
-7-
het Sportplaza-dossier. Echter maar voor een korte tijd, zoals uit de volgende paragraaf zal blijken.
Garanties en waarborgen: Artikel 40 §3 In de gemeenteraad van de universiteitsstad zijn ze ook niet van gisteren, en er wordt opgemerkt dat Leuven nu wel een belangrijk potentieel voordeel mist. De concessiewetgeving (KB van 26-9-1996)(4) bepaalt immers in haar artikel 40 §3 en §5 wat er gebeurt als de concessiehouder ernstig in gebreke blijft zoals bij grove fout, opzet, voortijdige beëindiging of frauduleus failliet. In dat geval kan de aanbestedende overheid (Leuven) het bouwsel, of wat er reeds van bestaat, verwerven aan een fel gereduceerde prijs (in het uiterste geval 50%). Dit voordeel (nl. een wettelijk voorziene garantie) vervalt natuurlijk als men zelf financiert. Bijgevolg voelt de Stad zich gerechtigd daar iets voor in de plaats te krijgen, namelijk een bankwaarborg ten bedrage van 50% van het investeringsbedrag, gedurende 20 jaar (en jaarlijks verminderd met 5%, men spreekt van degressieve bankgarantie). Een soort borgsom dus van 13,3 miljoen € om de correcte uitvoering van het contract wat kracht bij te zetten, en zich in te dekken bij zware fout. Beide inschrijvers, Sportavan en S&R, gaan hiermee akkoord, businessmen begrijpen deze logica. Maar nergens scheert men gratis. De kost van deze borgsom zou aan de Stad doorgerekend worden, en gedurende 20 jaar jaarlijks 62.500 € kosten.
In zee met Sportavan Van de twee inschrijvers is Sportavan de goedkoopste, en wordt daarom als partner in de PPS-constructie uitverkoren. Het hele complex krijgt daarmee een naam: Sportplaza, de gedeponeerde naam die Sportfondsen overal voor de door haar beheerde sites hanteert. Maar er is al vlug een nieuw accidentje: Sportavan kan bij geen enkele financiële instelling de degressieve bankgarantie van 13,3 miljoen € vastkrijgen(5) wegens te riskant: de kans dat de waarborg effectief moet betaald worden aan Leuven lijkt hen te groot… Wat nu? Leuven had Sportavan in gebreke kunnen stellen en een schadevergoeding eisen, maar dat kostte weer tijd, de bestaande zwembaden zouden binnenkort dicht moeten en daarmee had je nog geen sportcomplex… Leuven wist ondertussen dat het geen te grote illusies moest hebben in de financiële mogelijkheden van zijn privé-partner, en was bereid tot een nieuwe toegeving: de degressieve waarborg van 13,3 miljoen € wordt vervangen door een aantal nieuwe “waarborgen”.
En tenslotte: “Constructie 3” Daarmee belanden we in een nieuwe episode, die in de gemeentelijke stukken daarrond als “constructie 3” wordt aangeduid. (In de eerste constructie zou de concessiehouder financieren, in de tweede zou de stad financieren maar zou de privé-partner voor een borgsom zorgen en de préfinanciering tijdens de bouw nog doen.) Het zou een hele boterham zijn in detail een relaas te brengen van de nieuwe beschikkingen in de derde en laatste constructie; we lichten ze zo goed mogelijk toe.
4
http://www.belgium.be/eportal/application?languageParameter=nl&pageid=contentPage&docId=3349 Ook daarop zou echter een prijskaartje gestaan hebben. Het lenen van deze borgsom brengt gedurende 20 jaar een jaarlijkse rentelast van 62.500 € mee, en … die zou bij de uitgaven gerekend worden die door Leuven moeten betaald worden. 5
-8-
1. Bankgarantie en hoofdelijke verbintenis De borgsom van 13,3 miljoen € uit ons art 40 in de tweede constructie wordt vervangen door volgende deelwaarborgen. • Een bankgarantie van 5 miljoen €; • Bovendien staan de aandeelhouders van de concessiehouder solidair borg bedrage van 100.000€ per jaar; 2. Andere “voorzieningen en zekerheden” • • • • •
•
•
De besparing op de oorspronkelijke intercalaire(6) intresten Besparing op onvoorziene uitgaven Niet bestede gelden voor onderhoud en herstelling Uitsparing van de kosten voor de eerst voorziene bankwaarborg Nog een “borg in speciën”, van een merkwaardige aard: het overschot van de som voor onvoorziene investeringen (1,1 miljoen €) wordt door de Stad niet uitbetaald, maar voorzien als een zekerheid. Een borg voor Leuven, maar door de stad zelf gefinancierd … Leuven krijgt meer controlerechten op de NV’s, door 3 waarnemers (bedrijfsrevisor, politiek vertegenwoordiger en vertegenwoordiger van de stadsdiensten) in de raad van bestuur, en het recht op controle van de boekhouding (max 3 dagen ) ter plaatse. Verhoogde winstdeling. In de vorige constructie was voorzien dat de stad 20% van de jaarwinst vóór belastingen zou krijgen in het geval van extra-inkomsten bovenop het voorgestelde scenario. Dit percentage wordt opgetrokken en kan volgens een ingewikkelde constructie oplopen tot max. 25%; bovendien kan bij meevallende resultaten het stedelijk deel van de onroerende voorheffing dat de Stad op zich nam (zie verder), geheel of gedeeltelijk gerecupereerd worden.
3. Leuven doet nu ook de prefinanciering. In de vorige constructie werd de financiering de eerste twee jaar (prefinanciering in de bouwfase) door Sportavan geleverd, want het was onlogisch dat de stad reeds subsidies zou betalen voor het gebruik van een complex dat er nog niet stond. Leuven neemt dit over, wat wegens de lagere rentevoet opnieuw een “besparing” oplevert van 300.000 €. 4. De juridische constructie aan de privé-zijde werd veranderd. In plaats van de tijdelijke vereniging Sportavan als bouwmaatschappij én exploitant, worden twee NV’s opgericht, de NV Sportavan Onroerend Goed (met deelnemers Van Roey en Axima) en de NV Sportavan Exploitatie (Van Roey, Axima en Sportfondsen Nederland). De reden voor deze ingewikkelde constructie (zie figuur en Bijlage 7) is ons onduidelijk. Volgens de Stad laat dit een spreiding van de BTW over 34 jaar toe; sommige BTWexperten spreken dit tegen. We merken bovendien op dat precies door zelf de financiering te doen in deze PPS-constructie, de Stad nu verplicht is 6% BTW te betalen op het investeringsbedrag. Merkwaardigerwijs was deze niet onbelangrijke post aanvankelijk over het hoofd gezien; volgens sommigen is het BTW-dossier vandaag (april 2005) nog niet rond. Nog een merkwaardig detail. Niettegenstaande experte hulp van buitenaf, was men in de offerte van Sportavan de onroerende voorheffing “vergeten”. Een VLD oppositielid had naderhand dit euvel opgemerkt… Grootmoedig heeft Leuven deze post dan maar op zich genomen (zie Bijlage 5). Als compensatie kreeg de Stad dan een verhoogde winstdeelname. De schepen van financiën zei hierover op de gemeenteraad van 25 februari 2003 dat het “uiteindelijk geen enkel verschil uitmaakt” en we moeten hem in zekere zin gelijk geven: had Sportavan het wel vermeld, dan werd dit doorberekend aan 6 Intercalaire intresten: Omdat een project tijdens de bouwfase nog geen opbrengsten genereert, zijn er geen middelen om de leningintresten te dragen. Men kan echter de intresten die tijdens de bouwperiode ontstaan kapitaliseren en bij de bouwprijs voegen. Men spreekt dan van intercalaire intresten.
-9-
Figuur 1 De “carrousel” tussen Stad Leuven en de NV’s Sportavan Onroerend Goed en Sportavan Exploitatie
Lening 35,2 miljoen €
STAD LEUVEN
34 × 1,035 miljoen € + jaarlijkse “subsidie”
Afbetaling lening 34 × 1,035 miljoen €
Recht van opstal
BOUW
EXPLOITATIE
Erfpacht
Sportavan Onroerend Goed NV
Sportavan Exploitatie NV Vergoeding
34 × 1,035 miljoen € Van Roey
Axima Services
Van Roey
Axima Services
Sportfondsen Nederland
de Stad onder de vorm van een hogere subsidie… In elk geval verhoogde dit weer de oorspronkelijk voorziene jaarkost.
Exploitatieverliezen We hebben het totnogtoe gehad over de financiële wederwaardigheden die met de bouw van het complex gepaard gingen; wat tijdens de exploitatie? Zoals elke onderneming zal Sportavan jaarlijks een bepaalde omzet realiseren en daarvoor een aantal kosten doen. Is de omzet groter dan de kosten, dan is er een exploitatieoverschot (en, na aftrek van belastingen, winst); zijn de kosten groter dan de omzet, dan is er een exploitatieverlies. De kosten zijn vrij nauwkeurig in te schatten; het betreft enerzijds personeelskosten (lonen), en anderzijds exploitatiekosten: water, energie, onderhoud, schoonmaak, kantoorkosten, verzekeringen… Qua personeel plant Sportavan te beginnen met 37,5 voltijdsequivalenten(7) (VTE) om na twee jaar tot 41 VTE te komen. De globale voorziene kost verhoogt van jaar tot jaar wegens de evolutie van lonen en andere posten, en kan daarom niet door één getal uitgedrukt worden. We kunnen bij wijze van voorbeeld wel de voorziene kost voor het derde jaar van exploitatie (2007) geven, als de 41 VTE-werknemers in dienst zijn. De personeelskosten zouden dan 1,446 miljoen € bedragen, de exploitatiekosten 1,546 miljoen €, samen 2,992 miljoen €. Voor gedetailleerde cijfers verwijzen we naar Bijlage 4.
7
Met voltijdsequivalent, VTE, wordt bedoeld het totaal aantal uren tewerkstelling uitgedrukt in voltijdse betrekkingen. Twee halftijdse werknemers worden bv. als 1 VTE gerekend.
- 10 -
Het schatten van de inkomsten is natuurlijk veel gewaagder. Voor het zwemmen kan nog voortgegaan worden op de bezoekersaantallen van de bestaande zwembaden en de bekende noden van scholen en verenigingen, alhoewel het effectief aantal bezoekers ook zal afhangen van de gehanteerde tarieven. Maar voor de andere sportaccommodatie (fitness, sporthal), de organisatie van evenementen, de verhuur van vergaderzalen, sponsoring en horeca heeft men weinig houvast om de inkomsten te schatten. De privépartners hebben wel enige ervaring terzake, vooral in Nederland, maar het blijft toch voor een deel koffiedikkijken. Hoe dan ook, Sportavan heeft voor de volgende 34 jaar haar inkomsten geraamd; net zoals bij de kosten evolueert dit cijfer (door de evolutie van het geschat aantal bezoekers voor de verschillende activiteiten, door voorgenomen tariefverhogingen enz.). We geven opnieuw het cijfer voor 2007; de omzet zou dan 2,795 miljoen € bedragen. De geschatte omzet is dus kleiner dan de voorziene onkosten, zodat er met een exploitatieverlies rekening gehouden wordt dat in 2007 een kleine 200.000 € zou bedragen. Voor de raming van de verliezen in de loop der jaren, zie Bijlage 5. Vanaf 2011 wordt dit bedrag gelijkgesteld met dat van 2010, jaarlijks geïndexeerd met 5,43%. Dit heeft op langere termijn een sterke invloed: door de indexatie wordt het jaargemiddelde meer dan 500.000 €! De overeenkomst tussen Leuven en de privé-partner (Sportavan Exploitatie NV) stipuleert dat de Stad dit voorziene exploitatieverlies betaalt. Men noemt dit nu eens subsidie, dan weer huur voor het gedeelte van het complex dat de Stad aan scholen en clubs ter beschikking stelt; in de overeenkomst spreekt men zelfs van “concessievergoeding”. In feite is het de betaling door de Stad van het geschatte exploitatieverlies. Voor het goede begrip: de jaarlijkse ‘subsidie’ is nu vastgelegd voor 34 jaar tot het einde van de concessie in 2038 op basis van de geraamde inkomsten en uitgaven zoals hoger beschreven. Ze zal in principe niet veranderen bij gunstiger of ongunstiger resultaten. De evolutie tot 2010 vind je in Bijlage 5. Vanaf dan wordt dit bedrag jaarlijks met 5,43 % geïndexeerd. Dit heeft aanzienlijke gevolgen op iets langere termijn, want deze subsidie stijgt geleidelijk tot 1.023.533 € in het “eindjaar” 2038 zodat het gemiddelde meer dan 500.000 € bedraagt. Noteer dat 5,43% niet kan doorgaan voor een normaal inflatiecijfer, dat ongeveer slechts de helft zo groot is. In de ganse berekening wordt niet gesproken over de kosten die de stad heeft voor het beheer en facturatie voor scholen en clubs; dat werk is nl. voor Leuven.
Fitness! Een merkwaardige vaststelling in de prognoses van Sportavan zijn de enorme verwachtingen die men stelt in de exploitatie van de fitnessruimte en het vrij groot aandeel van horeca-inkomsten. Grafiek 1 toont de verwachte evolutie van de inkomsten uit de zes soorten lucratieve activiteiten (zwemmen, fitness, sporthallen, evenementen, sponsoring, horeca/verhuur zalen). In Tabel 1 worden de verschillende posten procentueel weergegeven voor 2005 en 2010.
- 11 -
Tabel 1 Verwacht aandeel in de inkomsten (%) 2005 2010
zwembaden
horeca
fitness
Hal en zalen
31,3 21,8
16,3 12,6
46 61
1,7 1,2
evenementen sponsoring
3,4 2,4
1,4 1
Grafiek 1 Prognose inkomsten (2005-2010)
fitness
sporthallen, evenementen sponsoring
horeca zwemmen 2005
2006
2007
2008
2009
2010
Tarieven We hebben het totnogtoe over het prijskaartje voor Stad Leuven gehad; maar waaraan moet de Leuvenaar zelf (of welke geïnteresseerde dan ook) zich verwachten? De stad meent een interessante formule gevonden te hebben in een publiek-private samenwerking; is dat ook voor de gebruiker te merken? Op deze vraag kan niet zonder meer geantwoord worden. Er zijn vooreerst allerlei soorten potentiële gebruikers, de ene is geïnteresseerd in squash, de andere wil zich met zijn gezin wat ontspannen in het water, een derde is een schooldirecteur die het schoolzwemmen moet organiseren, nog iemand is misschien alleen geïnteresseerd in de vloeistoffen van de bar, een vijfde zal de fitnesstarieven van Sportplaza vergelijken met die van andere privé-uitbaters. Het is op deze omstandigheid dat het adviesbureau PPI (Public Procurement International, Antwerpen) dat door de stad onder de arm werd genomen, zijn argumentatie steunt: Sportplaza kost wel meer dan een bescheidener project zoals de restauratie van de bestaande baden, maar het biedt ook véél meer; men mag geen appelen met citroenen vergelijken. ATTAC-Leuven gaat echter uit van de volgende overweging. Het begon allemaal rond zwembaden die moesten gerestaureerd of vervangen worden (en in tweede instantie om een bijkomende sporthal). Op het gebied van sportaccommodatie is publieke zwemgelegenheid aan democratische prijzen in onze ogen inderdaad de prioritaire verantwoordelijkheid van de (normaal lokale) overheid. De uitbouw van “publieke baden” in de meeste grote steden van de negentiende eeuw was een belangrijke evolutie voor de verbetering van de volksgezondheid; al zien we dit vandaag
- 12 -
minder in termen van hygiëne en meer van gezondheid en ontspanning, het blijft een feit (door de Wereldgezondheidsorganisatie erkend) dat zwemmen een van de meest weldoende vormen van lichaamsoefening is, geschikt voor de meeste mensen. De complexe en dure infrastructuur die ervoor nodig is, en anderzijds het nut voor zowat iedereen, maakt van publieke zwemgelegenheid een gemeenschapszaak, waarvan we mogen verwachten dat de overheid ze ter harte neemt. Vanuit ecologisch standpunt is het trouwens niet wenselijk – als het al mogelijk was – om hiervoor individuele oplossingen in de plaats te stellen. Een wat lange uitleg misschien, maar wel een noodzakelijke. Hij toont aan dat er wel degelijk criteria zijn om af te wegen of Stad Leuven een verantwoorde investering gedaan heeft, en of de tarieven van Sportplaza “correct” zijn. Op basis van wat hoger gezegd werd, kijken we daarbij niet naar de tarieven voor fitness of squash, niet naar de restaurantprijzen, wij kijken naar de zwemtarieven omdat we hier kunnen nagaan of de Leuvense overheid haar missie volbracht heeft om aan democratische prijzen zwemgelegenheid voor iedereen ter beschikking te stellen. (Uit dit alles moet men niet afleiden dat wij iets tegen fitness of welke vrijetijdsbesteding dan ook zouden hebben. Maar in een lijstje met overheidsprioriteiten op sportgebied zou dit niet vooraan moeten zitten; het heeft niet het karakter van een publieke nood zoals een zwembad of een gewoon voetbalveld). Ook Burgemeester Tobback verklaarde(8) “ … dat het niet de rol is van het stadsbestuur dingen aan te bieden zoals een fitnesscentrum of recreatief zwemmen met tropische toestanden. Dat is iets voor de privésector…” Onze bedenking hierbij is dat de stad nu wel grote investeringen hiervoor doet, en binnen 34 jaar eigenaar (uitbater?) wordt van die infrastructuur. De zwemtarieven dus. Hierbij moeten we meteen een fundamentele keuze van de stad uitleggen bij het opstellen van haar eisencahier voor zwemfaciliteiten. We laten schepen C. Devlies (sport en financiën) zelf aan het woord (op de gemeenteraad 24 januari 2005, waar enig misnoegen over de tarieven tot uitdrukking komt): “Het was op de eerste plaats de bedoeling voor het zwemmen een vervangend aanbod te bieden aan de sportverenigingen en de scholen, de eerste doelgroepen. Dat is opgenomen in het bestek. Daarin zijn de uren vastgelegd. Daar rond is alles opgebouwd. De prijzen voor deze doelgroepen zijn niet gewijzigd. Het zijn dezelfde als in de andere stedelijke infrastructuur; het zijn tarieven die bijzonder laag zijn. Het gaat over zeer grote groepen. Per week heeft men gemiddeld 3.937 zwemmers in schoolverband; voor de sportclubs is dat 2.624. Dat zijn dus al 6.500 zwembeurten per week die onder hetzelfde tarief vallen. In het bestek is ook bepaald dat er 6.000 m² ter beschikking wordt gesteld van de private concessionaris die het complex uitbaat. Hij heeft ervoor gekozen een recreatiebad aan te leggen naast het doelgroepenbad en het sportbad. Dat recreatiebad is volledig privaat. De uitbater hanteert andere tarieven. Dat is zijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Deze twee zaken mag men niet door elkaar halen.”
Samengevat komt het erop neer dat de privé-uitbater alle tarieven vrij kan bepalen, behalve deze die aangerekend worden aan scholen en clubs (schoolzwemmen, sportbeoefening in clubverband); alleen deze laatste worden door de gemeenteraad vastgelegd. De individuele gebruiker wordt dus helemaal “uitgeleverd” aan de privé. Beperkt hij zich tot het “baantjeszwemmen”, dan geldt het “goedkope” tarief van 3 €, wat toch anderhalve keer zo duur is als in de stedelijke baden van Kessel-Lo en Wilsele (2 €); de openingstijden zijn bovendien eerder beperkt(9). Het komt bovendien voor dat die individuele gebruiker op zondagnamiddag binnenstapt om zijn baantjes te zwemmen, en te horen krijgt dat wegens een competitie alleen het recreatief bad ter beschikking is. Eerlijkheidshalve dient gezegd dat men een 12-beurtenkaart kan kopen voor 30 € (2,5 € per beurt), maar in de stedelijke baden heeft men een 25-beurtenkaart voor 40 € (1,6 € per beurt). 8 9
Gemeenteraad 25 februari 2002 Zie Bijlage 8.
- 13 -
Het recreatiezwemmen dan, waar Sportplaza zelf de tarieven bepaalt. Op weekdagen betalen volwassenen en kinderen groter dan 1 meter (!) 4 €, in het weekend en tijdens de vakantie 7 €. Er kan wel een familiekaart aangeschaft worden (11 € tijdens de week, 18 € in het weekend) en individuele meerbeurtenkaarten geven een zekere reductie (zie Bijlage 8). Men kan beweren zoals de schepen dat recreatiezwemmen niet tot de basisvoorziening behoort waar een overheid dient voor te zorgen, en dat de politiek terzake dus rustig aan de privé-sector kan overgelaten worden. Ervaringen elders tonen nochtans aan dat recreatiezwemmen blijkbaar aan een veel grotere publiek vraag beantwoordt dan het “baantjeszwemmen”. In de zusterstad ’sHertogenbosch waar Leuven zijn licht ging opsteken, telde men 300.000 bezoekers voor het recreatiezwemmen tegenover 60.000 voor het klassieke bad. Het stadsbestuur wuift dit weg met het argument dat “recreatief zwemmen met tropische toestanden” iets is voor de privé-sector en niet voor de overheid. De schepen vergeet dat, zelfs in zijn PPSfilosofie, de overheid de opdracht kan omschrijven zoals zij het wenst, en dat recreatief zwemmen ook kan zonder “tropische toestanden”. Voor ons behoort een gezin met twee kinderen dat zich in het weekend sportief wil amuseren in een zwembad toch wel degelijk tot de doelgroep waar een overheid zich moet om bekommeren. Met een familiekaart kost dit het gezin 18 €. In de stedelijke baden kan dit gezin terecht voor 6,40 €, of nog minder als men gebruik maakt van jaarabonnementen of reductiemogelijkheden (o.a. Bond Grote en Jonge Gezinnen). Wat de tarieven voor scholen en clubs betreft, die blijven volgens de stad “ongewijzigd”.
“Les bains publics à bon marché de la rue Château-Landou à Paris” La Nature, 5 juli 1884
We willen er wel op wijzen dat in de aanloop van de opening van Sportplaza de tarieven twee maal gevoelig verhoogd werden, met 15% in september 2002, en nog eens met 15% in september 2004. Kwestie van de gebruikers geleidelijk te laten wennen aan een nieuw prijzenregime bij de opening van Sportplaza? Een nieuwe tariefverhoging met 15% is trouwens voorzien vanaf januari 2008. Naast het prijsniveau hebben wij ook ernstige bezwaren tegen de eenvormigheid van het tarief. Voor het gewone ”baantjeszwemmen” is er één tarief van 3 €: geen vermindering voor kinderen, mindervaliden, gepensioneerden of grote gezinnen. Bij ons weten een unicum in Vlaanderen.
- 14 -
We vervelen misschien onze lezer met deze centenkwestie. Onze bedoeling is niet in de eerste plaats te beweren dat “arme gezinnen dit niet kunnen betalen”. We vermoeden dat dit zo wel zal zijn, maar hebben niet meteen een studie die dit staaft. Wat we echter met deze cijferdans wél ondubbelzinnig aantonen, is dat de Leuvense publiek-private samenwerking (PPS) voor de gebruiker niet tot een voordeliger tarief leidt. Leidt het misschien tot een voordeliger “tarief” voor de stad zelf? In de volgende paragraaf willen we ook deze mogelijkheid van dichterbij bekijken.
“Financieel een zeer interessante operatie” ?? Dat zijn de woorden van de schepen, het is het standpunt van de gemeentelijke sp.aCD&V-meerderheid en het werd vanwege de oppositie alleen door VLD tegengesproken. Het zal dan wel waar zijn zeker? Of toch niet ?? We zouden een studie (2002) van het bureau PPI kunnen aanhalen(10) waarin geconcludeerd wordt dat Sportplaza méér kost dan de restauratie van Hogeschoolplein en Celestijntje. Dat verbaast natuurlijk niemand, maar we willen ons niet verlaten op deze studie(11), omdat ze bv. de kost van een bijkomende sporthal niet in rekening brengt. (12). Maar ook hier was het correcter geweest de cijferlijst wat verder door te trekken in de tijd, want door de indexering van de subsidie aan Sportavan met 5,43% gaan de bedragen daarna terug in stijgende lijn (zie het eind van de paragraaf “Exploitatieverliezen”). De kostenvergelijking door PPI besluit dat de Sportavan-piste een globale meerkost betekent (t.o.v. restauratie van twee bestaande baden), maar “een groot aantal niet kwantificeerbare voordelen” biedt, Vergeet voor een keer hoeveel geld zodat de twee opties niet zomaar te een miljoen is … vergelijken zijn. Men kan hierover redetwisten, maar een financieel voordeel Er wordt hier vlot met de miljoenen om blijkt er dus zeker al niet uit. de oren geslagen. Maar een miljoen is véél voor een gezin, en betekent niets Op zoek dus naar echte financiële voordelen voor een staatsbudget. Wat betekent van de PPS-constructie. Op de PPS-filosofie 35,5 miljoen € (of 1,4 miljard oude BF) zullen we in Deel 2 dieper ingaan. Een van de voor de Stad Leuven? voordelen die de publiek-private samenwerking geacht wordt te kunnen Dat dit niet weinig is, kan men bv. bieden, is de inbreng van kapitaal door de inzien aan de hand van de jaarlijkse privé-sector. Als de schepen van financiën en gemeentelijke personenbelasting. In de sport zegt dat PPS de enige mogelijkheid is begroting van 2002 werd daarvoor voor belangrijke projecten van de overheid 22,4 miljoen €ingeschreven, en 29,9 tengevolge van haar beperkte financiële miljoen € voor 2004. Voor 2005 werd mogelijkheden, dan bedoelt hij precies dit. de totale personeelskost van Leuven Maar het is onbegrijpelijk hoe de schepen dit begroot op 50,7 miljoen €. argument durft te berde te brengen in een gemeenteraad, nadat het hele Sportplazadossier alle aanwezigen heeft geleerd dat kapitaalinbreng door de privé-sector net veel duurder is ! (Het verslag vermeldt nochtans niet: luid gelach bij de oppositie). Om die reden ging Leuven en niet Sportavan de lening van 35,5 miljoen € aan… Als er dan een borg gevraagd wordt, blijkt Sportavan opnieuw 10
Public Procurement International, Juridische en financiële aspecten sportcentrum Philipssite – Concessies openbare werken sportcomplex, 2002. 11 Voor de meerkost, zie Bijlage 6. 12 Aangezien de onroerende voorheffing en de BTW “vergeten” werden, moeten deze cijfers aangepast worden. Wij komen dan respectievelijk aan 1.300.000 €, 800.000 €, 460.000 € en 390.000€!
- 15 -
niet in staat het nodige geld vast te krijgen en moet de constructie opnieuw worden aangepast. (Ter informatie: de twee Sportavan NV’s hebben allebei slechts het wettelijk minimum kapitaal van zo ‘n 62.000 €…). Het toppunt is dat de schepen van financiën het alombekende feit dat lenen voordeliger kan door een overheid, dan uitspeelt als een argument voor de deugdelijkheid van de PPS-operatie! In geen geval kan het “financieel zeer interessante” van de constructie gezocht worden in de kapitaalinbreng door de privé-partner; het is de Stad die nu leent en daardoor groeit de gemeenteschuld wel degelijk aan met 35,5 miljoen €. Een tweede mogelijkheid zou zijn dat de privé-partner, naast het voorzien in de basistaken die de overheid van haar verwacht (in ons geval het ter beschikking stellen van zwemgelegenheid en een sportzaal) lucratieve activiteiten ontwikkelt gericht op een kapitaalkrachtiger segment van de bevolking, zodat de basistaken aan interessante democratische prijzen kunnen aangeboden worden. In de vorige paragraaf (Tarieven) hebben we echter vastgesteld dat dit niet het geval is; de zwemmer betaalt bij Sportplaza gevoelig méér dan in de stedelijke baden en elders. Het “financieel zeer interessante” van de constructie moet dus ook niet gezocht worden in voordeliger prijzen voor het publiek. Een voordeel voor de stad zou er kunnen in bestaan dat Sportplaza veel beter presteert dan de prognoses aannamen, zodat Leuven aanspraak kan maken op een deel van de winst (zie “Constructie 3”). Wie daarop hoopt, zal dat echter niet luidop mogen zeggen. De stad als winstgevende onderneming? Leuven als concurrent voor de lokale horeca en fitnesscentra?? Een lokale overheid die haar stedelingen als “klanten” ziet? Nee, dit is te gek, en we weten niet goed wat we moeten hopen: veel winst voor Sportplaza en dus voor de stad, wat zou bewijzen dat wij, klanten, te veel betalen? We kunnen toch ook niet hopen op verlies, want dan zouden we op een kwaaie maandag wel eens voor een gesloten zwembad of sporthal kunnen staan. En hopen dat de prognoses net gehaald worden, niet meer en niet minder, dat lijkt toch zeer onwaarschijnlijk… Bij het zoeken naar mogelijke financieel interessante kanten van de PPS-constructie moeten we er hopelijk ook niet vanuit gaan dat het personeel bij Sportplaza aanzienlijk minder zal betaald worden dan een stadsambtenaar. Het verschil zou trouwens zéér groot moeten zijn om een kleinere personeelskost op te leveren, want uitbating van de zuiver private initiatieven als fitnessruimte en horeca vereist personeel dat in een publieke constructie niet zou voorkomen. We noteren ook dat de privé-partner over 6000 vierkante meter beschikt (op een totale bruto-oppervlakte van 25.500 m2) waarin hij vrij is te ondernemen wat hij wil; bouw, verwarming en onderhoud van deze ruimte – die er enkel is bij gratie van de deelname van een privé-partner – kunnen het kostenplaatje ook onmogelijk verlagen… Ook een eenvoudige raming van de kost van alternatieven doet sterke twijfel rijzen over de “financieel zeer interessante” constructie. Bij onze raming mogen we ons tot de bouwkosten beperken, want wat personeel en onderhoud betreft maakt het essentieel geen verschil uit of het overheidspersoneel of privé-personeel betreft (zoals we zagen rekent Sportavan deze kosten toch door aan de stad). Een minimaal scenario zou de renovatie van de baden Hogeschoolplein en Celestijntje omvatten, en de bouw van een sporthal. De prijs daarvoor werd reeds vermeld: 17,5 miljoen €. Maar we veronderstellen even dat we de sportbeoefening willen bevorderen, en vooral de zwemmogelijkheden; we bouwen nog 2 zwembaden bij voor die bewoners die het verst van de bestaande baden wonen. Voor het verschil tussen de huidige investering en de genoemde 17,5 miljoen € lijkt dit ons een haalbare kaart. En een betere spreiding van de infrastructuur over de deelgemeenten zou door de inwoners zeker niet kwalijk genomen worden, en vanuit een transportecologisch standpunt meer verantwoord zijn.
- 16 -
We willen nog wijzen op een nevenaspect van de PPS-formule, waardoor paradoxaal de mogelijke voordelen van de marktwerking teniet gedaan worden. Men kiest voor een allin benadering, waarbij één conglomeraat van bedrijven de hele opdracht op zich neemt, gaande van de bouw tot de exploitatie achteraf. Dit beperkt sterk de keuzemogelijkheden, want er zijn voor ieder soort project slechts een paar spelers die dit kunnen aanbieden (zoals ook bleek in Leuven). Nochtans mogen we veronderstellen dat er bv. voor de bouw van een dergelijk complex heel wat méér gegadigden zijn. Een aparte aanbesteding zou hoogstwaarschijnlijk een grotere keuze en mogelijks lagere prijzen hebben opgeleverd… Misschien missen wij enkele essentiële overwegingen die ons wel zouden overtuigen van een “financieel zeer interessante” constructie, maar het is dan jammer dat die in geen enkele gemeenteraad naar voor kwamen. Wat wel steeds werd aangehaald willen we volmondig toegeven: het grootste sportcomplex uit de Benelux, met een zwembad met 8 competitiebanen, recreatiezwemmen, sauna, stoombad, zonnebank, fitness, gevechtssportmogelijkheden, een restaurant, brasserie, bar en wie weet welke luxueuze dingen morgen nog. Dit sportcomplex aan deze prijs met die tarieven is nochtans niet onze keuze. We willen het trouwens nog over een ander financieel aspect hebben, dat ook weinig aan bod kwam:
Risico’s Helemaal ongewapend gaat de Stad de arena niet betreden, want zoals reeds vermeld zijn er financiële “stokken achter de deur”: een bankgarantie van 5 miljoen €, hoofdelijke verbintenissen van de aandeelhouders ten bedrage van 100.000€ per jaar, andere zekerheden (?) en voorzieningen (zie de paragraaf En tenslotte “Constructie 3”). Dat is niet niks, maar het is aanzienlijk minder dan de 13,3 miljoen € die de concessiewetgeving toestond. Bovendien kan Leuven op de waarborgen slechts aanspraak maken in het geval van “ernstige tekortkomingen”, waaronder dient verstaan te worden: grove fouten, frauduleus faillissement of voortijdige beëindiging van de contracten, zoals voorzien in art 40 van de concessiewet. Bij gewone tekortkomingen en normaal faillissement blijven de borgen buiten schot. Wat kan er verkeerd lopen? Stel dat Sportavan de beoogde omzet niet haalt; dit is niet ondenkbeeldig als men ziet hoe erg gespeculeerd(13) wordt op “neveninkomsten” als fitness en horeca, die in 2010 voor 2,25 miljoen €, bijna 75% van de inkomsten moeten zorgen (zie Tabel 1). Na enkele jaren van tegenvallende resultaten kan de private partner afwegen: ermee ophouden en dus riskeren de borgsom te moeten betalen, of zich normaal laten failliet gaan… In zijn plaats zouden wij voor het laatste kiezen! Welke mogelijkheden heeft de stad dan nog? Een nieuwe privé-partner zal een hogere subsidie eisen van de stad, aangezien de voorganger het er niet goed vanaf bracht. Waarschijnlijker is dat Leuven, vóór het zover is, een hogere vergoeding zal toegekend hebben aan de reeds vertrouwde partner Sportavan; hebben we bij het totstandkomen van de PPS-constructie ook niet een zeer “constructieve” houding van de Stad opgemerkt? Veel andere keuzes zijn er niet, want de publieke partner kan moeilijk het commercieel gedeelte van het complex zelf gaan uitbaten, en de architectuur van de constructie laat een afstoten van een gedeelte ervan niet toe… Het risico is dus dat de Stad een soort gijzelaar wordt van de private partner, en in geval van tegenvallende resultaten zich verplicht ziet voor de verliezen in te springen. Dat dit scenario geen hersenschim is, kan men merken in de Nederlandse gemeente Woerden (zie Bijlage 9) waar Sportfondsen eveneens voor de uitbating instaat. 13 Iemand die goed op de hoogte is van het dossier, vertrouwde ons toe dat volgens hem de fitnessinkomsten “optimistisch” ingeschat zijn, die van de horeca aan de lage kant.
- 17 -
?
- 18 -
DEEL 2
EEN WELOVERWOGEN DEMOCRATISCE BESLISSING? Standpunten in de Leuvense gemeenteraad over de PPSconstructie
- 19 -
In de hele periode waarin de problematiek van de renovatie/vervanging van twee Leuvense zwembaden uitgroeide tot het Sportplaza-complex onder publiek-private samenwerking, werd Leuven bestuurd door een socialistischchristendemocratische coalitie, onder burgemeesterschap van SP-zwaargewicht Louis Tobback (zie kaderstukje). Terwijl een renovatieproject klaar lag in 1995, werd luidop gedroomd van een 50-meterbad, door schepen Van Zeebroeck en door zwemverenigingen die aan volwaardige competities dachten. We vermeldden reeds in Deel 1 dat hiervoor geen steun kon gevonden worden bij andere instanties, en dat dit plan daarom werd afgevoerd. Terecht, volgens ons, niet omdat we dit de sportzwemmers niet zouden gunnen, maar omdat het zeker niet de eerste bekommernis kan zijn voor een stedelijke overheid die haar inwoners diensten van openbaar nut aanbiedt. Ondertussen wou de Stad ook ingaan op de vraag naar een grote sporthal, met ruime publieksruimte. Samen met de twijfel of renovatie van Hogeschoolplein en Celestijntje de beste optie was, én de verwerving in 1995 van de Philipsterreinen (aangekocht voor 199 miljoen BF, initieel met de bedoeling er alle stadsdiensten onder te brengen) ontstond aldus de idee van een groot sportcomplex met zwemgelegenheid en sporthal op de Philipssite. Hoe en wanneer precies het idee ontstaan is om dit in een publiek-private samenwerking of PPS te doen, is ons niet bekend. In 1995 is dit blijkbaar nog niet de optie, in 2000 wél, en op de gemeenteraad van 28 maart 2001 kan schepen Devlies zeggen:”Het principe PPS is verworven”, zodat enkele maanden later (9 november 2001) de opdracht kon gepubliceerd worden. In Het Leuvens stadsbestuur Deel 3 zullen we inderdaad zien dat PPS eind jaren negentig in Nederland Sinds de SP bij de gemeenteraadsverkiezingen reeds opgang maakte (zusterstad ’svan 1994 met een monsterscore van 40,5% de Hertogenbosch was er zeker in 1994 CVP uit de burgemeesterzetel duwde, wordt al mee bezig voor haar Leuven bestuurd door een SP-CVP (nu sp.a – CD&V) coalitie, met Louis Tobback als sportinfrastructuur), en nog eerder in burgemeester (behalve tijdens een korte Groot-Brittannië. Veel van de plannen zijn uitgewerkt in de sportcommissie; we beschikken slechts over documenten en rapporten van het adviesbureau PPI die gediend hebben als presentatie voor de stad. Natuurlijk ook over de verslagen van de publieke discussie in de gemeenteraad. Voor veel gemeenteraadsleden was het waarschijnlijk moeilijk, zoniet onmogelijk de precieze draagwijdte van allerlei fiscale en juridische aspecten af te wegen. Verschillende
onderbreking in 1998, toen hij vice-premier en minister van Binnenlandse Zaken was en vervangen werd door Carl Devlies als waarnemend burgemeester).
Bij de verkiezingen van 2000 behaalde SP 15 zetels, CVP 11, VLD 8, Agalev 6, Vlaams Blok 2 en VU-ID 1. Het college bestaat uit 6 socialisten en 3 christendemocraten, waarvan Carl Devlies schepen van financiën en sport is. In het vorige college (1995-2000) had Devlies ook al de financiën onder zijn hoede, terwijl Sport aan Arthur Van Zeebroeck (SP) toekwam.
- 20 -
raadsleden kloegen over gebrekkige informatie, en dat moeilijke documenten soms niet op voorhand, maar tijdens de zitting werden verdeeld. In de woorden van één van hen:“De raadsleden kregen over de jaren heen verschillende plannen te zien. Ze mochten gewijzigd worden, dat gaf aanleiding tot nieuwe plannen, maar van de besprekingen achter de schermen hebben de raadsleden nooit het fijne geweten. Het ging er mysterieus aan toe.” Wat ons betreft, wij konden de standpunten van de partijen dus ook maar bespreken aan de hand van wat we ervan terugvonden in de gemeenteraadsverslagen.(Deze kan men terugvinden, vanaf januari 2000, op de website van de stad, http://www.leuven.be/showpage.asp?iPageID=265. )
Beleidsnota We willen eerst verwijzen naar de relevante passages uit de Beleidsnota voor de bestuursperiode 2001-2006, die bij het totstandkomen van de SP-CVP-coalitie in 2001 werd opgesteld. Wat financiën betreft vermeldt deze nota o.a. “de uitstaande geïnventariseerde schuld eigen aandeel situeert zich thans rond 6,7 miljard BEF en mag de kaap van 7 miljard BEF NIET overschrijden” Het financieel voornemen om de schuld niet boven 7 miljard BF (175 miljoen €) te laten stijgen, werd door de onverwachte wending in het Sportavan-dossier natuurlijk overhoop gehaald; in plaats van een jaarlijkse huurprijs te betalen, zoals aanvankelijk ondersteld, moest een lening van 35,5 miljoen € aangegaan worden. Reeds twee jaar later kon oppositielid Bracquené (VLD) dan ook verklaren: “In de beleidsverklaring liet de schepen van financiën destijds optekenen dat de schuld in Leuven gedurende deze zittingsperiode zou beperkt blijven tot 7 miljard BEF of 175 miljoen euro. Daarmee is Leuven zonder meer de schuldkampioen van de Vlaamse centrumsteden. Nauwelijks 24 maand later laat de schepen deze zeer hoge bovengrens schieten. (…). Met de politiebegroting en de leasings, komt men dit jaar uit op 185 miljoen euro, zijnde 10 miljoen euro boven de grens. In vergelijking met wat er nog op stapel staat, is dit klein bier. In 2005 zal de uitstaande schuld voor Leuven, de politie en de leasings erbij opgeteld, uitkomen op 220 miljoen euro. Vijf jaar geleden zou niemand geloofd hebben dat men dit schuldcijfer aan de gemeenteraad zou durven presenteren.” (Uit het verslag van de Gemeenteraad van 24 februari 2003)
Wij willen niet beweren dat een overheid zich niet voor nieuwe feiten kan gesteld zien, die ingaan tegen vroegere intenties, en evenmin dat ze geen schulden zou mogen maken. De "misrekening" toont echter wel aan dat de Stad valse verwachtingen koesterde nopens de financiële mogelijkheden van een PPS-constructie. Het toont ook aan dat het argument “er is geen geld” relatief is, en dat geldt niet alleen op gemeentelijk vlak. Wat sport betreft, luidt het in de Beleidsnota onder meer : • • •
Leuven wordt de sportieve hoofdplaats van de provincie Vlaams-Brabant, zowel inzake topsport als recreatiesport. Bijzondere aandacht zal voorbehouden worden voor de jeugd, de senioren en de mindervaliden. De ijver voor een kwalitatief sportaanbod door de clubs impliceert een hogere financiële drempel. Kansarmen geraken hier niet over; zij verdienen i.s.m. de dienst welzijn en de buurthuizen bijzondere aandacht. Het Philipsproject moet prioritair gerealiseerd worden.
- 21 -
• • •
•
Bijzondere aandacht zal besteed worden aan sport en integratie. Met integratie worden niet alleen de allochtonen bedoeld, maar ook alle kansarmen die niet over de drempel van de reguliere sport geraken. Opstarten van adviescomités voor topsport en sportclubs met sporters die een financiële vergoeding ontvangen. De tarieven worden kostprijsbewust opgesteld. Sturingen naar doelgroepen, daluren, nuttige bezettingsgraden, jeugdinitiatie onder leiding van gekwalificeerde lesgevers … mogen niet ontbreken. Deze gedachtengang impliceert becijferbare kostenplaatsen en –soorten; de accommodatieverantwooordelijken worden unit-managers, de reële kostprijs van een sportactiviteit moet zichtbaar zijn ... Ook de sportdienst kan in een belangrijke mate geresponsabiliseerd worden Het is best mogelijk dat een schoonmaakfirma en/of een onderhoudsfirma beter en goedkoper werkt dan het eigen stadspersoneel; resultaten staan boven principes en tradities. Een doorgedreven automatisering moet leiden tot vlottere reservaties en facturering. Een assertieve klantgerichte aanpak is de regel. Een doelgerichte synergie samen met alle actoren om de hogergenoemde uitgangspunten en het programma te realiseren is de aangewezen werkwijze.
Hierin vallen de volgende punten op. Herhaald valt de term topsport, waarvoor een adviescomité wordt opgericht. Mediatieke wedstrijden, lokale kampioenen, prestatiesport, het behoort inderdaad tot de Citymarketing(14) van grote en minder grote steden; het kadert in de ideologische en commerciële rol van de sport in deze samenleving. We kunnen hier niet verder op ingaan binnen het bestek van deze brochure(15), maar het is een feit dat de promotie van de topsport door de Vlaamse overheid ten koste gaat van de populaire, recreatieve sportbeoefening (zie het artikel van De Standaard, 23 december 2004). Herinner je je nog de commotie in het najaar van 2003 over het organiseren van de Olympische Spelen in Vlaanderen? De Beleidsnota spreekt weliswaar ook over de “bijzondere aandacht voor de jeugd, de senioren en de mindervaliden”, en voor “sport en integratie”, maar hij is zo eerlijk toe te geven dat “de ijver voor een kwalitatief sportaanbod door de clubs een hogere financiële drempel impliceert, waar de kansarmen niet over geraken” en men verwijst dit probleem dan naar de dienst welzijn en de buurthuizen. Hieruit blijkt alleszins geen overdreven bekommernis voor het probleem van steeds meer steden, namelijk de dualisering, het steeds meer uiteengroeien van twee bevolkingsdelen op basis van inkomen en deelname aan het publieke leven. De tarievenpolitiek van Sportplaza (eenvormige prijs voor het baantjeszwemmen, hoge prijzen in het algemeen) getuigt ook niet van enige aandacht hiervoor. Op diverse plaatsen valt ook het managerjargon op. Men spreekt van klantgerichtheid, kostprijsbewuste tarieven, resultaten die boven principes (en tradities) staan, responsabilisatie… Wat trendy taalgebruik tengevolge van de vele contacten met mogelijke privé-partners?.We vrezen dat het meer inhoudt dan dat. De – inderdaad traditionele – geest van openbare dienstverlening maakt plaats voor de marktlogica, waardoor de privé-partner het helemaal voor het zeggen heeft voor wat betreft de niet14
City-marketing: geheel van maatregelen om het imago van een stad te bevorderen, om de stad als een merknaam te promoten. Dit kan natuurlijk vanalles inhouden, al naargelang van het doel dat men nastreeft: toeristen lokken door bepaalde evenementen, bedrijven aantrekken door fiscale of andere maatregelen, enz. 15 Interessante beschouwingen over de vermarkting van de vrije tijd en sport in het bijzonder kan men lezen in een bijdrage door Prof. Eric Corijn (VUB), Over de verhouding tussen arbeid en vrije tijd in de twintigste eeuw, oktober 2000, in het kader van de reeks Samenleving en Sport in opdracht van de Koning Boudewijnstichting.(Contactcentrum van de Koning Boudewijnstichting, Postbus 96, Elsene 1 – 1050 Brussel, tel. 070/23 37 28, e-mail
[email protected]).
- 22 -
clubgebonden of schoolgebonden sportbeleving. In deze context is het dan ook niet te verwonderen dat de gemeenteambtenaren een veeg uit de pan krijgen: privé-firma’s konden wel eens goedkoper zijn… Bij de bespreking van de beleidsnota werden door de Agalev-fractie vooral vragen gesteld rond de timing van de plannen op de Philipssite, en er wordt bezorgdheid geuit voor de eenzijdige gerichtheid op topsport en de bediening van de clubs. De VLD-fractie is wel voorstander van de bouw van een grote sport- en competitiezaal op de Philipssite, en van het behoud en de renovatie van de bestaande zwembaden. Ze vreest ook voor het prijskaartje van een sportcomplex met nieuwe zwembaden op de Philipssite. Beide oppositiepartijen beklagen zich ook over het gebrek aan informatie over de lopende initiatieven terzake.
- 23 -
Discussies in de gemeenteraad In een eerste stadium worden ook binnen de meerderheid nog bedenkingen gemaakt. Zo vanuit de SP-fractie op de gemeenteraad van 22 oktober 2001: “… Het megaproject op de Philipssite kan de stad Leuven niet alleen financieren. Überhaupt is het nog de vraag of een overheid zwembaduitbater en sporthaluitbater moet zijn. Maar in het systeem van de concessie met een privé-partner zitten toch heel wat angels. Daar is heel wat werk rond verricht. De leden van de raadscommissie sport zijn in Nederland gaan kijken naar een paar projecten en hebben de heer Verhofstadt van ’s-Hertogenbosch over zich heen gekregen. Er is echter nog veel meer werk te verrichten om een concessie op poten te krijgen die aan de twee partners voldoende ruimte geeft en aan de doelstellingen beantwoordt. Zonder twijfel zal het zwemmen duurder worden, met een privé-exploitant kan het onmogelijk tegen deze prijzen gehandhaafd blijven. Het aanbod zal ook totaal verschillend zijn. Met wat zal de exploitant zelf willen uitpakken? Wat kan het stadsbestuur zijn inwoners nog aanbieden en tegen welke prijs? De privé-uitbater zal ook zijn inbreng vragen in sommige dingen. Bijvoorbeeld: in Nederland mochten geen zwemlessen meer gegeven worden door clubs. Ze kwamen volledig bij de privé-concessiehouder terecht. Wat zullen de clubs hier nog mogen en wat niet? Zullen ze beperkt worden in hun activiteiten of niet? …” De Burgemeester stelde toen: “…Toen hij zag welke omvang dit project zou krijgen, was het voor de burgemeester duidelijk dat er enkel sprake kon zijn van een samenwerking met de privé-sector…” en schepen van sport Carl De Vlies : “ ….Zal zwemmen duurder worden? Er zijn de uren die de stad Leuven het zwembad afhuurt en hiervoor betaalt. De stad Leuven zal op haar beurt de accommodatie ter beschikking stellen van de verenigingen en van de scholen tegen de stedelijke tarieven. Voor het overige, de vrije uren, speelt de vrije markt. (…) De gunningcriteria worden zo eenvoudig mogelijk gehouden. Voor de stad Leuven is het belangrijkste criterium de financiële weerslag….” De Agalev-fractie had toen reeds wel kritiek op de formule: “…..Maar voor de particuliere zwemmer mag de concessiehouder vrij zijn prijzen bepalen. Dus buiten de uren die de stad Leuven toekomen, heeft men er het raden naar wat een zwemmer zal moeten betalen. Sport, en vooral zwemmen, moet betaalbaar blijven. Het is onduidelijk wat de nadelen zullen zijn. Men somt enkel de voordelen op. Eigenlijk vallen zij vooral de concessiehouder ten dele en niet de Leuvenaar…” en vanuit de CVP luidde het: “…. dat het dossier in een stroomversnelling is gekomen en wenst schepen Carl Devlies hiervoor proficiat. Men moet er zorgvuldig over waken dat de Leuvense middenstand geen geweld wordt aangedaan. Dat zou in de tekst moeten staan.”
- 24 -
In een later stadium komt er geen enkele dissonant meer vanuit de meerderheid; de oppositie maakt nog wel een aantal kritische bedenkingen, maar gaat niet echt dwars liggen. Op 24, 25 en 26 februari 2003 worden de financiën en de gemeentebegroting voor het dienstjaar 2003 besproken in de gemeenteraad. Het Sportplaza-project komt daarbij vooral in zijn financiële aspecten , en wordt op de zitting van 25 februari goedgekeurd bij onthouding van de oppositie. Als de schepen van financiën en sport op 24 februari de schuldpositie van de Stad bespreekt, brengt hij i.v.m. Sportplaza de ons al bekende argumenten naar voren: “…De schuld neemt in belangrijke mate toe door de bouw van het sportcomplex op de Philipssite, van 20.043.000 naar 48.098.000 euro. Daarvan gaan enerzijds 12.500.000 euro naar investeringen, wat overeenkomt met de schulden die terugbetaald worden om de Leuvense schuld constant te houden. Anderzijds is er het bedrag van 35.500.000 euro, de lening voor de bouw van het sportcomplex. Het is een goed overwogen procedure, omdat hierdoor voor de stad een belangrijk financieel voordeel kan gerealiseerd worden. Volgens de adviseurs is het cumulatief berekend op 16.600.000 euro op een termijn van 36 jaar…” We hebben in Deel 1 al het sla-dood-argument van het belangrijk financieel voordeel doorgelicht en te licht bevonden. De VLD-oppositie wijst er dan op dat de gemeentelijke overheid blijkbaar de zichzelf opgelegde schuldgrens van 175 miljoen € laat varen. Hierop antwoordt de schepen van financiën: “…Er is inderdaad geen rekening gehouden met het sportcomplex. Oorspronkelijk was het de bedoeling te werken met huurgeld of een toelage. Deze komen niet voor in een schuldbegroting. Aangezien de huidige regeling voor de stad financieel interessanter is, is hiervoor gekozen. Deze financiering moet buiten de klassieke schuldfinanciering gehouden worden…” De commentaar van Agalev op het Sportplaza-project luidt: “…In de begroting voor de buitengewone dienst springt naast de klassieke investeringen, voornamelijk de lening aan Sportavan voor de bouw van een nieuw sportcomplex in het oog. Daarvoor is een bedrag uitgetrokken van ongeveer 35 miljoen euro. De Agalev-fractie staat principieel achter dit project, maar heeft bedenkingen bij de financiële constructie die erachter schuil gaat. Voor de prijs die de stad betaalt voor dat sportcomplex zouden bovendien de duurzame investeringen, waaronder gebruik van duurzame bouwmaterialen, het gebruik van actieve en passieve zonne-energie, niet onoverkomelijk mogen zijn. In het algemeen betreurt de Agalev-fractie het gebrek aan duurzame investeringen in deze begroting. Een windmolenproject in Leuven kan al gerealiseerd worden met een investering van 2 miljoen euro…” Alhoewel wij als ATTAC-Leuven het volledig eens zijn dat overheden vandaag de Kyotoproblematiek moeten serieus nemen, en dat die bij een groot project als Sportplaza haar beslag had moeten vinden, hadden wij van de groene en de socialistische partij ook fundamentele bezwaren verwacht tegen de PPS-benadering. Bovendien speelt de ecologische problematiek niet alleen bij de technische installatie van het sportcomplex, maar ook bij de transportaspecten van een publieke infrastructuur die duizenden mensen op de been (of eerder: in de wagen) brengt. Om die reden alleen al had volgens ons een gedecentraliseerde aanpak van de zwembaden minstens moeten overwogen worden. Wel wordt een interessante opmerking gemaakt: de Agalev-fractie pleit ervoor om de Leuvenaars te informeren over het financieel beleid van de stad. “Het zou handig zijn mocht een soort begrijpelijke tekst of hoofdlijnen gedurende enkele weken in 'Stad
- 25 -
Leuven Info' verschijnen. Men zou ook een eenvoudige tekst kunnen opnemen in de stedelijke informatiegids.” De CD&V-fractie steunt naar verwachting de keuze die gemaakt is rond de financiering van het sportcomplex op de Philipssite. “Dat kan consequenties hebben voor de schuld, maar het is duidelijk dat deze oplossing op termijn de goedkoopste is voor de Leuvense belastingbetaler.” Op de zitting van 25 februari 2003 wordt de historiek van het hele project nog eens samengevat als aanloop tot de stemming daarover. De schepen besluit met een argument dat erop neerkomt: het is dit PPS-project, of het is niets (zie het kaderstukje “Schepen Devlies op de gemeenteraad van 25 februari 2003” in Deel 1). Het moet gezegd: alleen de VLD-oppositie uitte fundamentele bezwaren tegen het project. We citeren: “…Het college heeft gekozen voor de bouw van een nieuw zwembad met een recreatiegedeelte. De zwembaden Leuven en Heverlee zullen verdwijnen. Zal de capaciteit van het nieuwe zwembad, nu er twee zwembaden dichtgaan, voldoende zijn opdat iedereen aan zijn trekken kan komen? Er is lang onderhandeld met de zwemclubs, maar ondertussen zijn er in de zwemsport verschillende disciplines bijgekomen. Deze beoefenaars vragen ook meer uren. Dat geldt ook voor de individuele zwemmers. Zullen deze aan hun trekken komen? Het nieuwe sportcomplex is grandioos opgevat en draagt een gigantisch prijskaartje. Men is ver afgeweken van de oorspronkelijke raming. Als de stad Leuven het toch zal voorfinancieren, had men het dan niet minder grandioos kunnen opvatten en kon men zich niet beperken tot de grote sportactiviteiten? De sporthal en het nieuwe zwembad had de stad Leuven voor eigen rekening kunnen bouwen en in eigen beheer exploiteren, in plaats van voor een concessie te kiezen(16). Het businessplan van de toekomstige exploitant toont aan dat de helft van de omzet moet gehaald worden uit fitnessactiviteiten. Hoe zal hij dat realiseren, rekening houdend met het grote aanbod in Leuven? De grote winst moet gehaald worden uit een fitnesszaal; andere alternatieven zijn er blijkbaar niet. Succes!…” Vanuit juridisch standpunt wordt door deze fractie ook opgemerkt:
“…mocht het geheel geëxploiteerd worden door een bvba, laatstgenoemde aan de stad Leuven onroerende voorheffing zou betalen. In de huidige constructie ontvangt de stad Leuven geen onroerende voorheffing…” Agalev voelt er zich duidelijk niet goed bij, maar houdt het bij kritiek op de niet tijdige verspreiding van documenten, vragen rond het nut van sommige adviseurs , de vergetelheden in het dossier (onroerende voorheffing en BTW, zie Deel 1) en de lijken die nog uit de kast kunnen vallen: “…Volgens de Agalev-fractie heeft heel de historie het karakter van een begin van een lijdensweg. Er kunnen voortdurend nieuwe feiten opduiken. Het valt te vrezen dat er nog heel wat etappes zijn waarin Leuven zich heeft laten manoeuvreren tot een "point of no return". De Agalev-fractie zal zich dan ook onthouden bij de stemming…” De sp.a-fractie
16 We konden als andersglobalisten er niet aan weerstaan deze tekst vetjes af te drukken, want ze verwoordt precies onze eigen bedenkingen.
- 26 -
“…heeft het met argusogen gevolgd. Het zwembad in Leuven wordt iets totaal anders dan hetgeen in Breda [bedoeld is waarschijnlijk ’s-Hertogenbosch, nvdr] is gerealiseerd. Het wordt iets grandioos. Als men zo een infrastructuur bouwt met de private sector, is het omdat de overheid dat zelf niet aankan. De regelgeving is zodanig streng geworden dat een gespecialiseerde aanpak nodig is. Het moet een 'win-win'-operatie worden en de sp.a-fractie staat er dan ook achter. De privésector heeft veel meer mogelijkheden. Hij is niet gebonden aan personeelsstatuten zoals een openbare dienst. Leuven kan zelf zo een uitbating niet aan. De vraag is trouwens of de overheid zo een uitbating zou moeten doen…” Ten slotte het standpunt van de VB-fractie:
.”… .zijn twee elementen opgevallen. Het eerste heeft betrekking op de overeenkomsten. De huidige overeenkomsten zijn veel ingewikkelder dan initieel aangekondigd. Leuven zal jaarlijks een vergoeding betalen voor het gebruik van het zwembad en de sportzalen. Het tweede element is de formule van de concessie op zich. De tijdelijke vereniging Sportavan staat in voor de bouw en de uitbating van het sportcomplex. Leuven zal jaarlijks een vergoeding betalen voor het gebruik van het zwembad en de sportzalen. Daar Sportavan het volledige exploitatierisico van het project draagt, zal deze vergoeding onvoldoende zijn. Bijgevolg is Sportavan op zoek gegaan naar bijkomende inkomsten. Deze zullen gehaald worden uit de exploitatie van het mega-fitnesscentrum…..”
CONCLUSIE Om de Leuvense problematiek van de sportinfrastructuur, in het bijzonder de zwemgelegenheid, aan te pakken, heeft de SP-CVP- (naderhand sp.a-CD&V)meerderheid in een vroeg stadium geopteerd voor één groot complex op de Philipssite, dat door een publiek-private samenwerking (PPS) moest gerealiseerd en uitgebaat worden. Alternatieve mogelijkheden, bv. eigen beheer, worden niet in overweging genomen. Van initiële twijfels binnen de meerderheid is al vlug niets meer te merken. De oppositie heeft het niet gemakkelijk om de evoluties binnen dit dossier te volgen, omwille van de complexiteit ervan en door de gebrekkige informatieverstrekking errond. (Op de gemeenteraad van 25 februari 2003 liet de burgemeester zich ontvallen dat hij liefst in de toekomst niet teveel van dergelijke dossiers moet behandelen. Men krijgt van minder grijs haar.) Toch wordt de zogezegd financieel interessante formule vooral door de liberale oppositie ernstig in vraag gesteld; ze opteert voor een realisatie in eigen beheer en restauratie van de bestaande baden. De groene oppositie vreest ook dat er grote financiële risico’s verbonden zijn aan de gekozen werkwijze, en wijst op de wenselijkheid van ecologische principes bij het uitwerken van een dergelijk project. Ze levert echter geen fundamentele kritiek op de publiek-private samenwerking op zich, en beperkt de ecologische beschouwingen tot de infrastructuur. De democratische partijen hebben zich nergens fundamenteel opgeworpen om het zwemmen volledig in handen te houden van de overheid. Het VB had alleen oog voor de middenstand maar we vragen ons af of ze wel zicht hadden op de formule zoals blijkt uit haar tussenkomst hiervoor aangehaald. Bij de stemming hebben de oppositiepartijen zich onthouden. Zou de ernst van de bezwaren ook niet duidelijker vertolkt geweest zijn door een verwerpen van het meerderheidsstandpunt?
- 27 -
DEEL 3
PUBLIEK-PRIVATE SAMENWERKING: PPS in ruimer perspectief
- 28 -
Vele lezers van dit Sportplaza-dossier zullen hier voor de eerste keer van PPS gehoord hebben. Maar Leuven is er niet de “uitvinder” van, en Sportplaza is niet de eerste PPSconstructie, en ook niet de laatste, verre van. Wie er zich wat gaat in verdiepen, ontdekt dat er in politieke kringen zeer veel om te doen is, en dit zowel op gemeentelijk, Vlaams, federaal, Europees en internationaal vlak: de Vlaamse en Belgische Vereniging voor Steden en Gemeenten, de Vlaamse overheid, de federale regering, de Europese Unie (EU), het Internationaal Muntfonds (IMF), de OESO: allemaal produceren ze documenten over het onderwerp, beleggen er congressen over, er verschijnen Vlaamse decreten en Europese groenboeken over PPS. Deze drukte is van vrij recente datum: het Vlaams PPSdecreet werd in juli 2003 gestemd, het groenboek van de EU dateert van april 2004. Projecten met PPS-signatuur zijn er al wel langer, maar nu zijn overheden volop bezig de publiek-private samenwerking te promoten door het juridisch kader ervoor te versterken. PPS wordt ook voor heel uiteenlopende projecten ingezet, gaande van schoolgebouwen tot spoorwegen, milieuprogramma’s, verkeersinfrastructuur, riolen, volwassenenonderwijs, sociale woningen, en nog vele andere. Het begrip is bekend (meestal onder het Engels(17) acroniem PPP, Public-Private Partnership) van Australië tot Mexico, van Hongarije tot Finland. Het zou onze mogelijkheden ver te boven gaan het fenomeen in al zijn aspecten te analyseren, ook al omdat PPS geen duidelijk omschreven begrip is. Nochtans vinden we het belangrijk dat men zich in bredere kring bewust wordt van de aard en de omvang ervan. Terwijl de term “privatisering” een trieste faam geniet, laat “PPS” in vakbondskringen en sociale bewegingen al veel minder een lichtje branden. Het gaat evenwel om dezelfde trend: de vermarkting van taken van openbaar nut, het “terugtreden” van de overheid en bijgevolg nog minder mogelijkheid om op een democratische manier maatschappelijke keuzes te maken. Ook al is wat volgt maar een vlugge schets van het PPS-wereldje, het toont alleszins aan dat het gaat om een grootschalige, veelzijdige en vrij subtiele promotie van private belangen in de publieke ruimte.
Het jokerbegrip PPS Wat is PPS? In april 2002 werd door de Vlaamse regering het Vlaams Kenniscentrum PPS(18) opgericht, met de bedoeling PPS-projecten in Vlaanderen te promoten (zie verder). Dit Kenniscentrum geeft de volgende definitie van PPS: “Het begrip PPS staat voor publiek-private samenwerking. Het woord samenwerking is echter zeer vaag. Elk cont(r)act tussen publieke en private sector impliceert immers een samenwerking. Samenwerking kan bovendien op heel wat zaken slaan: helpen plannen, mee uitvoeren, (mee) financieren, …. Synergie of symbiose zou dan ook een betere invulling zijn voor de S. Standaard wordt de volgende werkdefinitie gehanteerd: PPS is een samenwerkingsverband waarin de publieke en de private sector, met behoud van hun eigen identiteit en verantwoordelijkheid, gezamenlijk een project realiseren om meerwaarde te realiseren, en dit op basis van een heldere taak- en risicoverdeling. Een ruimere definitie is: PPS omvat de overdracht van risico's van de publieke naar de private sector en een beoordeling - en afrekening - van private partijen op basis van de geleverde prestaties. De overheid behoudt te allen tijde de regie over de publieke diensten, maar de verantwoordelijkheid voor de uitoefening wordt in handen gelegd van de marktpartijen.”
Wie dit nogal vaag vindt, zal misschien proberen zijn licht op te steken bij het Nederlands Kenniscentrum PPS(19), dat al in 1999 opgericht werd (binnen het ministerie van 17 18
In Groot-Brittannië zelf heeft men het vooral over PFI, Private Finance Initiative. Website van het Vlaams Kenniscentrum PPS: http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/pps/
- 29 -
financiën) en duidelijk de Vlaamse overheid geïnspireerd heeft. Hij vindt er evenwel ongeveer dezelfde omschrijving: PPS is een samenwerkingsverband waarbij overheid en bedrijfsleven, met behoud van eigen identiteit en verantwoordelijkheid, gezamenlijk een project realiseren op basis van een heldere taak- en risicoverdeling. Het resultaat van de samenwerking is meerwaarde: een kwalitatief beter eindproduct voor hetzelfde geld, of dezelfde kwaliteit voor minder geld. Er ontstaat voordeel voor beide partijen: voor het bedrijfsleven ontstaan niet alleen nieuwe kansen op een groeiende markt, ook kan het zelf bijdragen aan een vanuit commercieel perspectief aantrekkelijk project; de overheid creëert perspectief op een hogere kwaliteit en een reductie van projectkosten. Wel vermelden de Nederlandse collega’s onomwonden dat dit kenniscentrum ook een ideologische opdracht heeft: Het doel van het Kenniscentrum is om te komen tot een brede acceptatie van pps als alternatief voor traditionele(re) realisatiewijzen voor overheidsinvesteringen. Ook het IMF, het Internationaal Muntfonds, houdt zich met PPP bezig, en haar omschrijving heeft het voordeel van de duidelijkheid(20): Public-private partnerships (PPPs) refer to arrangements where the private sector supplies infrastructure assets and services that traditionally have been provided by the government. PPPs are involved in a wide range of social and economic infrastructure projects, but they are mainly used to build and operate hospitals, schools, prisons, roads, bridges and tunnels, light rail networks, air traffic control systems, and water and sanitation plants. [PPP verwijst naar schikkingen waarbij de privé-sector op het vlak van infrastructuur en diensten middelen ter beschikking stelt die traditioneel door regeringen werden voorzien.PPP’s vindt men in een brede waaier van sociale en economische infrastructuurprojecten, maar ze worden meestal aangewend voor het bouwen en uitbaten van ziekenhuizen, scholen, gevangenissen, wegen, bruggen en tunnels, kleinere spoorwegnetwerken, controle van het luchtverkeer, watervoorziening en afvalverwerking.]
De Europese Commissie houdt het in haar Groenboek(21) over PPS (april 2004) bij een omschrijving: 1. Op Gemeenschapsniveau is de term “publiek-private samenwerking” niet gedefinieerd. Over het algemeen gaat het om vormen van samenwerking tussen overheidsinstellingen en het bedrijfsleven die bedoeld zijn om infrastructuur te financieren, bouwen, renoveren, beheren of onderhouden of een dienst te verlenen. 2. PPS-projecten hebben gewoonlijk de volgende kenmerken: • De samenwerking tussen de publieke en de private partij duurt relatief lang en betreft diverse aspecten van een uit te voeren project. • Het project wordt gedeeltelijk door de particuliere sector gefinancierd, soms via ingewikkelde constructies met diverse betrokkenen. De overheid kan echter ook aan de financiering bijdragen, soms met zeer aanzienlijke bedragen.
19
Website van het Nederlands Kenniscentrum PPS: http://pps.minfin.nl/ Uit het document “Public Private Partnerships”, 12 maart 2004, te vinden op http://www.imf.org/external/np/fad/2004/pifp/eng/031204.pdf 21 Europese Commissie, Groenboek over publiek-private samenwerking en het gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten, te vinden op de website van de Commissie http://www.ibr.nl/documenten/PPS/com-2004-327_nl.pdf. Met een “groenboek” lanceert de Commissie bepaalde ideeën over een onderwerp; daarop kan een “witboek” volgen met meer gedetailleerde voorstellen. Geen vanbeide is juridisch bindend. 20
- 30 -
• De private onderneming, die bij verschillende fasen van het project betrokken is (ontwerp, uitvoering, financiering), speelt een belangrijke rol. De publieke partij concentreert zich met name op het definiëren van de te bereiken doelstellingen. betreffende het publieke belang, de kwaliteit van de geboden diensten en het prijzenbeleid, en controleert of deze doelstellingen worden gehaald. • De risico’s worden door de publieke en de private partij gedeeld. Risico’s die normaliter voor rekening van de overheid zijn, worden aan de private partij overgedragen. PPS betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat alle risico’s, of het grootste deel ervan, door de private partij worden gedragen. De exacte verdeling van de risico’s wordt per geval bepaald, afhankelijk van de capaciteit van de betrokken partijen om de risico’s te beoordelen, controleren en beheersen.
Men zal het met ons eens moeten zijn dat PPS blijkbaar een jokerbegrip is, dat op veel manieren kan uitgespeeld worden, en dat uitdrukkingen als “eigen identiteit bewaren”, “meerwaarde realiseren”, “synergie” of “symbiose” weinig verheldering brengen. Een populaire uitdrukking in de PPS-literatuur is ook dat het een win-win-operatie moet zijn voor beide partijen. Alleen staat eigenlijk vast dat het gaat om een samenwerking tussen de privé-sector en de overheid. Maar dergelijke samenwerking is eeuwen oud (sommigen gaan zo ver te verwijzen naar de bijbel, waar er sprake was van tollenaars als private inners van indirecte belastingen); wegen of overheidsgebouwen werden toch nooit door ambtenaren gebouwd? Is er dan wel iets nieuws aan de hand? Wat streeft men na met PPS?
Wat willen overheden met PPS bereiken? In het Groenboek van de Europese Commissie worden twee redenen opgegeven waarom overheden geïnteresseerd zijn in PPS: de inbreng van privé-kapitaal, en de inkrimping van de rol van de overheid: Verschillende factoren verklaren de toegenomen populariteit van PPS. Enerzijds vormt het particuliere kapitaal dat door middel van PPS loskomt voor de publieke sector een welkome aanvulling op de beschikbare middelen, gezien de druk op de begrotingen waarmee de lidstaten te kampen hebben. Anderzijds leeft bij de overheid de wil om meer gebruik te maken van de kennis en werkwijzen van het bedrijfsleven. De ontwikkeling van PPS maakt daarbij deel uit van een algemene ontwikkeling waarbij de rol van de overheid in de economie verandert van rechtstreekse speler naar organisator, regelgever en controleur.
De vraag “waarom PPS?” beantwoordt het Vlaams Kenniscentrum gedeeltelijk zoals de Europese Commissie, maar van privé-zijde verwacht men niet zo uitdrukkelijk de inbreng van kapitaal, dan wel een reeks uiteenlopende kwaliteiten: Steeds meer concentreert de Vlaamse overheid zich op haar kerntaken. De beleidsuitvoering - binnen het vooropgestelde beleidskader - kan gebeuren door de private sector. Er vindt m.a.w. een heroriëntatie plaats inzake de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de overheid en de private sector. Een samenwerking tussen overheid en bedrijven kan voor beide partijen voordelen opleveren: een hogere maatschappelijke meerwaarde, een lagere totale kostprijs, een hoger commercieel rendement, een meer creatieve projectaanpak, … .
Het Nederlands Kenniscentrum PPS ziet als doel: Het doel van publiek-private samenwerking (PPS) is het realiseren van meerwaarde en efficiëntiewinst. Dit ligt binnen bereik als overheid en bedrijfsleven ieder datgene doen waar ze het best in zijn; er ontstaat zo een win-win situatie. Niet voor niets slaan overheid en bedrijfsleven steeds vaker de handen ineen om grote publieke investeringsprojecten op efficiënte wijze te realiseren.
- 31 -
Ook als we andere officiële documenten onderzoeken, valt steeds op dat ze zeer uitvoerig ingaan op wat er juridisch, fiscaal of institutioneel moet aangepast worden om PPS te bevorderen, maar bij de beschrijving van het doel van dit alles blijft het meestal bij vaagheden van het type win-win-operatie. Totnogtoe hebben we dus volgende verwachtingen nopens PPS genoteerd:
DOELSTELLINGEN VOOR PPS ZOALS GEFORMULEERD DOOR DE EUROPESE COMMISSIE, DE VLAAMSE OF DE NEDERLANDSE OVERHEID 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
inbreng van privé-kapitaal; een lagere totale kostprijs; een hoger commercieel rendement; een hogere maatschappelijke meerwaarde; efficiëntiewinst; een meer creatieve projectaanpak; inkrimping van de rol van de overheid;
Laat ons deze doelstellingen een voor een bekijken. (1) Over de inbreng van privé-kapitaal hebben we minstens in het geval van Sportplaza gezien dat dit initieel wel de bedoeling was van de stedelijke overheid, maar om verschillende redenen niet doorging. Eén ervan is fundamenteel: overheden lenen goedkoper dan privé-bedrijven. We zullen verder zien dat het IMF om deze reden de inbreng van privé-kapitaal als voordeel van PPS verwerpt (behalve in landen met een wankel regime, waar het rentevoordeel voor de staat om evidente redenen niet speelt). (2) Een lagere totale kostprijs zal dus moeten voortkomen uit andere prijsvoordelen, die minstens het rentenadeel goedmaken. Men kan hierbij denken aan loonkosten, en het argument is terug te vinden in de Leuvense beleidsnota 2001-2006 (Zie DEEL 2: “Het is best mogelijk dat een schoonmaakfirma en/of een onderhoudsfirma beter en goedkoper werkt dan het eigen stadspersoneel.”). Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat Leuven een financieel voordeel haalt uit haar PPS-constructie wegens (eventuele) lagere loonkosten van het in Sportplaza tewerkgesteld personeel(22). Een lagere kostprijs voor de overheid lijkt ons wel mogelijk als de privé-partner (door nalatigheid of opzet van de overheid) een puur commercieel beleid mag voeren waar vroeger het principe van de openbare dienstverlening tegen democratische prijzen gold. De privéfirma kan zich bijvoorbeeld richten op een kapitaalkrachtiger publiek. In dat geval echter verloochent de overheid haar opdracht door een verkeerde keuze van middelen. (3) Het is aberrant een doelstelling als “een hoger commercieel rendement” bij de intenties van een publieke overheid vermeld te zien. (4) De vermelding van een “hogere sociale meerwaarde” die via PPS zou kunnen bereikt worden is gratuit zolang daar geen valabele argumentatie achter zit. Is dit niet eerder ingegeven om redenen van aanvaardbaarheid als men het commercieel rendement van de privé-partner reeds als mogelijk voordeel heeft vermeld? (5) Verhoogt grotere inbreng van de privé-sector de kans op efficiëntere dienstverlening? Waarschijnlijk zou dit door velen beaamd worden, zeker nu de openbare dienstverlening sinds twee decennia onder neoliberaal ideologisch vuur ligt. Wat zegt 22 Het is in dit verband nuttig erop te wijzen dat Sportplaza geen enkel personeelslid van de twee gesloten zwembaden overgenomen heeft. In het zwembad aan het Hogeschoolplein werkten 10,8 voltijdsequivalenten, in het Celestijntje 8,6.
- 32 -
een neoliberaal agentschap als het IMF hier echter over? Much of the case for PPPs rests on the relative efficiency of the private sector.While there is an extensive literature on this subject, the theory is ambiguous and the empirical evidence is mixed. [Veel van de argumenatie ten gunste van “publiek-private samenwerking” steunt op de in vergelijking grotere efficiëntie van de privé-sector. Terwijl er hierover een uitgebreide literatuur bestaat, is de theorie dubbelzinnig en de empirische evidentie niet eenduidig.]
Het is zeker niet moeilijk een hele reeks voorbeelden te geven van inefficiënt overheidsoptreden, maar het is evenmin moeilijk hetzelfde te doen voor de privé. “Efficiëntie” is trouwens niet zomaar een objectief meetbare kwaliteit, en veel hangt af van het gezichtspunt dat men inneemt. (Zo kan de micro-economische efficiëntie van bedrijven die systematisch oudere werknemers weren, leiden tot macroeconomische inefficiëntie.) Bovenal is er de maatschappelijke keuze, die ons een “inefficiënt” sociaal beleid zou doen verkiezen boven een “efficiënt” asociaal… (6) Is de privé-aanpak doorgaans creatiever? Wie ietwat wetenschappelijk aangelegd is, zal twijfelen aan de bewijsbaarheid van deze stelling. Door privé-bedrijven worden soms zeer creatieve fiscale en financiële constructies opgezet, zeer creatieve marketingstrategieën, maar het is zeer de vraag of dit soort creativiteit ook een “hogere sociale meerwaarde” meebrengt. Nee, we denken niet dat het creativiteitsargument een sterke pleitbezorger is voor de PPS-zaak. In veel gevallen waar private firma’s een traditionele overheidstaak van enige allure overnamen (bijvoorbeeld de Britse spoorwegen, en ook steeds meer Amerikaanse gevangenissen) heeft die extra creativiteit eerder voor extra problemen gezorgd. (7) Tenslotte de terugtrekkende overheid, die zich op haar “kerntaken” terugplooit. Het idee en de terminologie is helemaal ontleend aan de wereld van de grote bedrijven, waar men zich op de core business concentreert, en door outsourcing alles afstoot wat niet tot de core behoort. In het geval van de bedrijven wordt de core gevormd door de meest winstgevende activiteiten; door het minder winstgevende (vaak de productie zelf) af te stoten (“out te sourcen”) verhoogt automatisch de winstmarge, of dat hoopt men tenminste. Deze gedachtengang moet natuurlijk vertaald worden in het geval van een overheid. De bedoeling zou dan zijn zich op de beleidsvorming te concentreren, en de uitvoering van het beleid zo veel mogelijk aan de privé-sector over te laten. Wat hierbij wordt “verwaarloosd”, is dat die privé-sector een ander doel nastreeft, niet het algemeen belang, maar winst voor een kleine minderheid. Als de overheid een private partij “creatief” laat te werk gaan om een overheidstaak in te vullen, komt het onvermijdelijk tot een botsing tussen algemeen en particulier belang. Maar de privé voert toch al lang (sinds bijbelse tijden…) opdrachten uit voor de overheid? Met dit simplisme willen de promotors van de PPS-gedachte het doen voorkomen alsof er niets nieuws onder de zon is. We kunnen nochtans aan de hand van het Sportplaza-dossier perfect illustreren dat er wel degelijk iets nieuws onder de zon is. Had de Stad aan een privé-ondernemer opdracht gegeven een sporthal en één of meerdere zwembaden te construeren, en had ze die zelf uitgebaat, dan was er geen kwestie geweest van 6000 m2 door de privé-partner vrij in te vullen. Dan had de Stad zélf de tarieven voor recreatieve zwemmers, de meerderheid van haar zwemmende onderdanen, kunnen vastleggen. Dan had ze zelf – zo ze dit wou – de arbeidsomstandigheden van de werknemers kunnen bepalen. Enzovoorts. Wie een privé-partner binnenhaalt, haalt ook een privé-logica binnen. Voor welomschreven overheidsopdrachten van beperkte duur zoals we die inderdaad sinds mensenheugenis kennen (aanleg van een weg, bouw van een complex…), is het risico daarvan beheersbaar, door bijvoorbeeld contractueel vastgelegde technische kwaliteitsnormen. Wie de privé-partner echter op permanente wijze binnenhaalt, krijgt er ook de privé-logica permanent bij. Zou niemand in die socialistisch-geleide gemeenteraad van Leuven hieraan gedacht hebben??
- 33 -
Het IMF en PPS Bij de bespreking van mogelijke doelstelling (1) van PPS, inbreng van privé-kapitaal, hebben we reeds de kritische bedenkingen van het Internationaal Muntfonds (IMF) aangestipt. Laten we dit door en door neoliberaal organisme eventjes aan het woord(23): 22. This result may appear to rest somewhat uneasily with the fact that private sector borrowing generally costs more than government borrowing. However, this mainly reflects differences in default risk. The government’s power to tax reduces the likelihood that it will default on its debt, and the private sector is therefore prepared to lend to the government at close to the risk-free interest rate to finance risky projects. This being the case, when PPPs result in private borrowing being substituted for government borrowing, financing costs will in most cases rise even if project risk is lower in the private sector. Then the key issue is whether PPPs result in efficiency gains that more than offset higher private sector borrowing costs. [Dit resultaat(24) lijkt misschien moeilijk samen te gaan met het feit dat lenen door de privé-sector in het algemeen meer kost dan door de overheid. Dit is evenwel een weerspiegeling van het verschil in terugbetalingsrisico. Het feit dat een regering kan belasting heffen, vermindert de kans dat ze haar schulden niet zal kunnen betalen, en de private sector is daarom bereid aan een regering te lenen tegen bijna de risicovrije intrestvoet voor het financieren van risicovolle projecten. Om die reden zal bij PPS financiering in de meeste gevallen hoger uitvallen als een private lening in de plaats komt van een overheidslening, ook al is de risicofactor kleiner in de private sector. De sleutelkwestie is bijgevolg de vraag of PPS leidt tot een dermate verhoogde efficiëntie, dat de hogere leenkost van de privé-sector meer dan goedgemaakt wordt.]
Misschien lijkt het overdreven dat we plaats inruimen voor deze geleerde uiteenzetting van een agentschap dat door de andersglobalisten niet in het hart gedragen wordt. En dat alleen maar om te bevestigen wat iedereen weet, nl. dat overheden goedkoper lenen dan de privé… En toch, op het Leuvens stadhuis wisten ze het blijkbaar niet, anders hadden ze met een simpele procentberekening op voorhand kunnen becijferen hoeveel andere voordelen hun PPS-constructie moest opleveren om het leningnadeel te boven te komen, en was de rol voor de privé-sector misschien heel wat bescheidener geweest… Zijn oor te luisteren leggen bij het IMF is nog in andere opzichten interessant. Hun studiedienst is een rasechte neoliberale think tank, die overtuigd is van de weldaden van de markteconomie, en deze “remedie” in alle continenten propageert. Wie de Derde Wereldproblematiek wat kent, weet dat de “structurele aanpassingsprogramma’s” die het IMF oplegt aan arme landen neerkomen op het “terugplooien van de overheid op haar kerntaken” en het wijd openzetten van de deur voor privé-firma’s. Maar omdat deze missionarissen van het marktgeloof hun zending ernstig nemen, hebben ze er alle belang bij hun blijde boodschap niet in discrediet te laten brengen door manifeste tegenvoorbeelden of tegenstrijdigheden. Hun neoliberale boodschap heeft het voordeel van een zekere coherentie. Dit kan niet gezegd worden van de leerling-tovenaars op alle beleidsniveaus, die de PPStoer opgaan omdat het elders ook gebeurt. De Vlaamse overheid bijvoorbeeld wil PPS “in zoveel mogelijk domeinen toepassen” en hanteert daarbij allerlei mystieke argumenten als synergie, symbiose, win-win... Het IMF is heel wat genuanceerder, en geeft criteria voor het al dan niet toepassen van PPS. (Onnodig te zeggen dat wij daarom hun ideeëngoed en hun conclusies nog niet delen, integendeel). 23
Wat volgt komt uit de IMF-studie Public-Private Partnerships, 12 maart 2004, te vinden op http://www.imf.org/external/np/fad/2004/pifp/eng/031204.pdf 24 In de vorige paragraaf van deze IMF-studie werd net geclaimd dat projectrisico’s waarschijnlijk kleiner zijn binnen de private sector in vergelijking met de overheid, o.a. omdat de privé betere risico-experten zou hebben.
- 34 -
Leerling-tovenaars halen het feit dat PPS in het buitenland reeds langer werd toegepast aan als “bewijs” dat het wel goed zal zijn. Wat zegt de IMF-studie van 2004? 7. While a number of countries have developed PPP programs, it is too early to draw meaningful lessons from their experiences. The U.K. government has recently published a comprehensive assessment of the PFI (HM Treasury, 2003), informed in part by the results of independent studies, which is favorable both in terms of procedures and outcomes. Otherwise, while there are particular aspects of country experiences that support some of the points made in the paper, there are as yet few general lessons that can be drawn, especially from the experiences of emerging market economies and developing countries. [Terwijl een aantal landen PPS-programma’s ontwikkeld hebben, is het te vroeg om betekenisvolle lessen uit hun ervaring te trekken. De Britse regering heeft recent een omvangrijke evaluatie van haar PFI-programma [de Britse term voor PPS] gepubliceerd, deels gebaseerd op de resultaten van onafhankelijke studie, die gunstig is qua procedures en resultaten. Voor de rest zijn er wel bepaalde aspecten van ervaringen in bepaalde landen die sommige punten van onze studie ondersteunen, maar er kunnen vooralsnog weinig algemene lessen uit getrokken worden, in het bijzonder uit de ervaringen van nieuwe markteconomieën en ontwikkelingslanden.]
Het is misschien ook nog interessant te vermelden dat het IMF de opkomst van PPS op het eind van de jaren negentig ziet als een voortzetting van de privatiseringsbeweging in de periode ervoor: 3. By the late 1990s privatization was losing much of its earlier momentum, yet concerns about infrastructure remained in many countries. It was at this time that PPPs began to emerge significantly as a means of obtaining private sector capital and management expertise for infrastructure investment, both to carry on where privatization had left off and as an alternative where there had been obstacles to privatization. After a modest start, a wave of PPPs is now beginning to sweep the world. Yet it is doing so against a background where, as in the early days of privatization, the driving force behind PPPs may be not only a quest to increase economic and social efficiency, but also the ability to bypass expenditure controls, and to move public investment off budget and debt off the government balance sheet, by exploiting loopholes in current fiscal accounting and reporting conventions. [Op het eind van de jaren 90 verloor privatisering veel van zijn vroeger dynamisme, maar in veel landen bleef er bezorgdheid over infrastructuur. Het was rond die tijd dat PPS aanzienlijk begon op te komen als een middel om privékapitaal en management expertise te bekomen voor infrastructuur-investeringen, zowel om verder te gaan waar privatisering was blijven hangen, en als een alternatief waar er belemmeringen geweest waren voor privatisering. Na een bescheiden start is er momenteel een wereldwijde PPS-golf. Dit gebeurt tegen een achtergrond waarin, net als in de beginfase van de privatiseringen, de drijvende kracht achter PPS niet alleen de bekommernis is voor verhoogde economische en sociale efficiëntie, maar ook de mogelijkheid om uitgavencontroles te ontwijken, en om publieke investeringen buiten de begroting en schulden buiten de overheidsbalans te houden, door gebruik te maken van leemten in de huidige fiscale boekhoudkundige en rapporteringsregelingen.] Het “misbruik” dat overheden zouden kunnen maken van PPS om formeel het overheidsbudget niet te laten stijgen, is ook een van de bekommernissen van de Europese Commissie.
- 35 -
PPS in Vlaanderen Vormen van publiek-private samenwerking zijn natuurlijk ook in België en in Vlaanderen al lang in voege, lang voor het acroniem PPS. Zo bijvoorbeeld de concessie: vaak wordt bv. de cafetaria van een station of een provinciaal domein in concessie gegeven. Een privé-uitbater houdt als concessiehouder de zaak draaiende, en betaalt een vergoeding aan de betreffende overheid. Het bewust promoten van privé-aanwezigheid in publieke projecten, op zo veel mogelijk terreinen, “PPS”, is echter van veel recentere datum. Als we ons niet vergissen, is er in België voor het eerst sprake van in het regeerakkoord van 7 juli 1999, “De brug naar de 21e eeuw”, waar onder de titel “Een doeltreffende en zorgzame overheid” gesteld wordt: De Regering zal tevens op tal van beleidsdomeinen onderzoeken onder welke vorm ze haar onderscheiden opdrachten, de gelijke toegang aan elkeen verzekerend, het best kan vervullen: hetzij door het versterken van haar openbare actie, hetzij door het uitbesteden van taken en diensten, hetzij via publiek-private samenwerking of publiek-privaat partnerschip, hetzij door middel van het afstoten van taken naar de private sector.
Ongeveer gelijktijdig duikt PPS ook in Vlaanderen op(25), in het Vlaams Regeerakkoord(26) van 13 juli 1999, en wel in verband met het mobiliteitsplan. Hierover zegt het regeerakkoord: Dat mobiliteitsplan vereist zeker een multidisciplinaire aanpak op basis van een tweesporenbeleid: investeren in openbaar vervoer en het uitvoeren van infrastructuurwerken waar nodig. Daarnaast moet het gemeenschappelijk personenvervoer als een volwaardig alternatief voor het autogebruik worden uitgebouwd. Rekening houdend met de beperkte budgettaire middelen moet aanvullend een systeem van publieke-private samenwerking (PPS) en alternatieve financiering worden uitgewerkt dat toelaat dit tweesporenbeleid ook concreet waar te maken.
Wat aanvankelijk een beperkte opzet was voor vervoersinfrastructuur, ingegeven door budgettaire beperkingen, werd echter vlug een soort beleidsverklaring, een stellingname in het zgn. kerntakendebat van de overheid. In een resolutievoorstel van Wivina Demeester (CD&V), ingediend in het Vlaams parlement op 22 december 1999, werd beklemtoond dat PPS zich niet beperkt tot alternatieve financiering van infrastructuurwerken. Op 16 juni 2000 nam de Vlaamse regering een reeks principiële beslissingen over de wijze waarop PPS in de Vlaamse gemeenschap en het Vlaamse Gewest vorm moest krijgen. In tegenstelling tot de benadering in het regeerakkoord werd PPS niet langer opgevat als vorm van alternatieve financiering, maar omschreven als “een moderne en doelmatige projectaanpak waarbij overheid en bedrijfsleven de handen in elkaar slaan om projecten te realiseren die zowel maatschappelijk nuttig zijn als commercieel rendement hebben”(27). Eind 2000 werd dan, naar Nederlands voorbeeld, het Vlaams Kenniscentrum PPS(28) opgericht, dat de Vlaamse overheid bij haar PPS-projecten moet begeleiden, en ook PPSadvies geven op lokaal vlak (provincies, steden en gemeenten en de daarvan afhangende instellingen). Uiteindelijk nam het Vlaams Parlement op 9 juli 2003 het decreet betreffende publiekprivate samenwerking aan; de tekst vindt men o.a. op de website van het Kenniscentrum PPS. De functie van dit decreet is PPS voor overheid en privé-sector aantrekkelijker te 25 Voor deze korte historiek deden we onder andere beroep op een document van de MiNa-Raad, Advies van 18 april 2002 over het voorontwerp van decreet betreffende het facilitair kader voor publiek-private samenwerking, te vinden op http://www.minaraad.be/2002/2002-10.pdf . 26 Zie http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/regeerakkoord/1999_2004/regeerakkoord.pdf 27 Verslag van de Vlaamse regering inzake PPS over de vergadering van 16 juni 2000. 28 Website van het Vlaams Kenniscentrum PPS: http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/pps/index.htm
- 36 -
maken, door een aantal juridische ingrepen, o.a. in de Provinciewet en de Gemeentewet. Zo wordt het eenvoudiger om zakelijke rechten te vestigen op openbaar domein, of voor overheden om tot een rechtspersoon toe te treden. In de memorie van toelichting(29) van het decreet wordt uitdrukkelijk gesteld dat “onroerende overheidsgoederen een van de meest belangrijke en aanlokkelijke bijdragen van de overheid in een PPS-constructie kunnen vormen.” De nieuwe minister-president van de Vlaamse regering Yves Leterme heeft met een Beleidsnota PPS(30) (26 oktober 2004) alleen bevestigd dat het PPS-pad onverdroten verder bewandeld wordt. In bevlogen termen heeft hij het zelfs over “het vervagen van de breuklijn tussen de openbare en de privé-sector. Deze twee werelden met hun eigen principes, structuur en dynamiek zijn immers naar elkaar toe aan het groeien, via het instrument publiek-private samenwerking.”. Men weze gewaarschuwd! Het is onbegonnen werk hier ook maar in vogelvlucht de verschillende PPS-projecten te overlopen die sindsdien in Vlaanderen tot stand kwamen of op stapel staan. Men vindt er op de website van het Kenniscentrum PPS al heel wat, op het terrein van mobiliteit, leefmilieu, wonen, sport, onderwijs, welzijn en volksgezondheid, stadsvernieuwing … Op gebied van onderwijs bijvoorbeeld besliste de Vlaamse regering (april 2004) dat zij BIS (Begeleid Individueel Studeren, een dienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap) zal realiseren via een PPS, want “de afdeling Volwassenenonderwijs meent dat het afstandsleren succesvoller zou kunnen zijn indien het over een groter draagvlak en een meer commerciële benadering beschikt.” Vandaar… Ook voor scholenbouw wordt nu een PPS-formule uitgewerkt. De privé-partner zou dan, naast de bouw en het onderhoud van de gebouwen, de school kunnen “uitbaten” tijdens vakanties en weekends… De achtergrond van de meeste van deze projecten is nauwelijks bekend bij de burgers, terwijl de PPS-machine pas nu goed op gang komt en we er nog veel meer kunnen verwachten op terreinen waar het enkele jaren geleden ondenkbaar was. Vandaar dat wij een oproep willen doen:
OPROEP TOT SAMENWERKING Zelfs onze beperkte ervaring met het PPS-fenomeen, opgedaan aan de hand van het Leuvense Sportplaza-dossier, doet ons al grote ogen trekken en maakt ons zeer bezorgd over de manier waarop overheden met het publieke goed omspringen. De PPS-rage begint echter pas op gang te komen, en dit op de meest uiteenlopende terreinen. Dit opvolgen, er de overheid over interpelleren en de publieke opinie over informeren, is een taak die enkel met vereende krachten aangepakt kan worden, door samenwerking van buurtcomités, vakbonden, sociale bewegingen, geëngageerde academici… Als een eerste stap kunnen we ervaringen uitwisselen, contacten leggen tussen comités die een concreet PPS-plan opvolgen. Belangstellenden kunnen ons bereiken via
[email protected].
29 30
Zie http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2002-2003/g1722-1.pdf Zie http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2004-2005/g107-1.pdf
- 37 -
Het Groenboek van de Europese Commissie over PPS Op 30 april 2004 liet de Europese Commissie een “groenboek(31)” verschijnen over PPS. De officiële bedoeling van dit groenboek was “een breed debat op gang te brengen om uit te maken of er op Gemeenschapsniveau [de Europese Unie, EU] moet opgetreden worden om garanties te hebben dat de economische actoren [de bedrijven] in de lidstaten betere toegang hebben tot de diverse vormen van PPS, onder omstandigheden van rechtszekerheid en efficiënte competitie.” Het is voor de leek haast onmogelijk om de betekenis, draagwijdte en mogelijke gevolgen in te schatten van dergelijk document. Gelukkig bestaat er PSIRU(32), een onderzoeksgroep binnen de Universiteit van Greenwich (Groot-Brittannië) die sinds 1998 analyses maakt over globalisering, privatisering en openbare diensten, in opdracht van de internationale vakbondskoepel PSI (Public Services International). We geven hieronder maar enkele van de kritieken die door PSIRU over het Groenboek gemaakt werden(33). Eenzijdige ondersteuning van privé-belangen Officieel is het Europees Verdrag neutraal t.o.v. eigendomsrechten: openbaar of privé, zolang de concurrentiebeginselen maar toegepast worden. Maar uit het Groenboek blijkt wel degelijk een voorkeur voor private eigendom. Door PPS aan te moedigen en mogelijke obstakels ervoor weg te werken, wordt het alternatief, de openbare sector, ontmoedigd. Die aanmoediging neemt verschillende vormen aan. Voor de EU zullen investeringen via PPS-formules niet tot de openbare schuld van een lidstaat bijdragen als de private partner aan vrij geringe voorwaarden(34) voldoet. Wegens de Maastrichtnormen i.v.m. schuld en begrotingstekort, zullen regeringen bijgevolg om die reden alleen al tot PPS geneigd zijn bij de uitvoering van infrastructuurwerken. Een tweede vorm van aanmoediging bestaat erin dat Europese subsidies voor milieu- en transportinfrastructuur ook ter beschikking staan voor PPS-projecten. Voor privé-firma’s bestaat de aanmoediging er natuurlijk in dat ze toegang krijgen tot de publieke sector, met overheidsgaranties en de mogelijkheid gebruik te maken van Europese fondsen… Bedreiging voor de werkomstandigheden PSIRU verwijst naar een enquête(35) door EPSU, de openbare-dienstenkoepel van het Europees Vakverbond. De enquête vroeg naar de werkomstandigheden in PPP-bedrijven. Enkele van de reacties: •
Bij de PPS-school in Espoo (Finland) werd de stedelijke CAO opgeschort, lonen en vakanties werden teruggeschroefd. Bovendien werd een excessieve prijs voor de bibliotheek aangerekend.
31
Het Groenboek over publiek-private samenwerking en het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten, is in het Nederlands te vinden op http://europa.eu.int/servlet/portail/RenderServlet?search=DocNumber&lg=nl&nb_docs=25&domain=Preparato ry&in_force=NO&an_doc=2004&nu_doc=327&type_doc=COMfinal 32 De website van http://www.psiru.org is een schatkamer voor al wie zijn verzet tegen het neoliberalisme op nauwkeurige informatie en analyse wil steunen en … wat Engels kent. 33 PPPs: a critique of the Green Paper, 10 oktober 2004, http://www.psiru.org. 34 Volgens een beslissing van Eurostat (11 februari 2004) is de voorwaarde dat de privé-partij het constructierisico draagt plus het risico van beschikbaarheid of dat van de vraag; hij hoeft dus niet de eigenaar te zijn. Zie http://europa.eu.int/rapid/pressReleasesAction.do?reference=STAT/04/18&format=HTML&aged=0&language=E N&guiLanguage=en 35 http://www.epsu.org/spip/IMG/pdf/PPPs_Survey_2004.pdf
- 38 -
• • •
De Spaanse vakbond FSP-UGT spreekt van gevaar voor ontslagen, verminderde kwaliteit en verhoogde kost. De Franse CFDT stelt dat PPS de lokale belastingen sterk doen stijgen, en een weerslag heeft op het budget voor andere sectoren. Bedienden zouden beter betaald worden in een PPS, arbeiders minder. Het positiefste geluid komt uit Denemarken, waar DKK een CAO kon afsluiten voor PPS-contracten; PPS-ervaringen zijn er beter, althans in vergelijking met traditionele outsourcing.
Het meest ervaring met PPS is er waarschijnlijk in Groot-Brittannië. Gerapporteerde gevolgen zijn de veiligheid, de werkomstandigheden en de kwaliteit van de dienstverlening, ten gevolge van de systematische keuze voor de laagste prijs bij het uitschrijven van een PPS. In het geval van het gevangeniswezen verlaagden de lonen, verhoogden de werkuren en was er een groter verloop van personeel. In ziekenhuizen en stadsdiensten maakte het “oude bureaucratische vertrouwen” plaats voor een “vicieuze cirkel van wederzijdse observatie en wantrouwen tussen partners”; PPS werd door de onderzoekers gezien als een bedreiging voor het “openbare diensten ethos”. Tot hier enkele beschouwingen van PSIRU rond de PPS promotiekampanje van de Europese Unie. Dat PPS ook elders in de wereld tot verontrusting leidt, kan men afleiden uit een rapport(36) van de FTQ, de Fédération des Travailleurs et Travailleuses du Québec (Canada), waarin deze vakbond (0,5 miljoen leden) haar mening geeft over een PPSwetsontwerp. Na een uitgebreide analyse komt de FTQ tot de volgende aanbeveling:
AANBEVELINGEN VAN DE CANADESE VAKBOND FTQ OVER EEN PPS-WETSVOORSTEL Oktober 2004 1. terugtrekking van het PPS-wetsvoorstel; 2. organisatie van een debat en een brede consultatie over de plaats van de openbare dienst en haar geschiktheid om aan de noden van de Quebecse bevolking te voldoen; 3. afzien van elk nieuw voorstel dat in de richting van PPS gaat, tot aan het einde van de consultatie; 4. ondertussen de reeds lopende PPS-projecten bekend maken, een consultatieve commissie in het leven roepen die ze één voor één onderzoekt, die een advies verstrekt aan de regering en aanbevelingen doet die in het nationaal parlement bediscussieerd worden.
36
Mémoire de la Fédération des travailleurs et travailleuses du Québec (FTQ), Loi sur l’Agence des partenariats public-privé du Québec, oktober 2004, http://www.ftq.qc.ca/librairie/documents/MemoireFTQ_PPP.pdf
- 39 -
Een beetje jargon Wie in zijn gemeente hoort dat er sprake is van een PPS-project, zal vlug geconfronteerd worden met een juridisch jargon, dat de begrijpelijkheid van de berichtgeving erover er niet op vereenvoudigt. Een minimale kennis van de terminologie is daarom nuttig; wie dieper wil graven, zoekt best hulp bij bevoegden (bv. in de gemeentelijke administratie). We geven hier een korte duiding van termen, op basis van twee artikelsl(37) over de juridische aspecten van PPS. Men onderscheidt twee grondvormen van PPS: 1) de contractuele PPS-formule Hierbij kan men dan opnieuw een onderscheid maken, nl. tussen a. contracten die vallen binnen de wetgeving op de overheidsopdrachten, en b. contracten die niet onderworpen zijn aan de overheidsopdrachtenwetgeving 2) de participatieve (ook genoemd institutionele) PPS-formule, waarbij een gemeenschappelijke rechtspersoon wordt opgericht waarin de overheid participeert. Et staat een overheid vrij te kiezen uit twee mogelijkheden (“tweewegenleer”): a. de publiekrechterlijke weg; b. de privaatrechterlijke weg. 1.a PPS-contracten als overheidsopdracht Of een contract al dan niet een overheidsopdracht is, hangt af van de mate van betrokkenheid van de overheid op het vlak van finaliteit, risico, opdrachtgever en controle, wat uiteraard vatbaar is voor interpretatie. Men kan aldus een aantal gunningsvormen onderscheiden: • •
•
Bij een openbare aanbesteding wordt alles bepaald door de overheid; ze zoekt een privé-firma voor de uitvoering van een bepaalde door haar precies omschreven opdracht, meestal op basis van de goedkoopste offerte. Dit is geen vorm van PPS. Bij de offerte-aanvraag wil de overheid kiezen uit verschillende projecten, die deels door de privé-firma zelf ingevuld worden. De keuze wordt niet alleen bepaald door de prijs, maar ook door de aantrekkelijkheid van het voorstel. Door de grotere inbreng van de privé-sector heeft men hier wel een PPS-contract. Bij de onderhandelingsprocedure zijn er vóór de toekenning uitgebreide besprekingen met één of meerdere firma’s, die daardoor de inhoud van het project deels zelf kan invullen. Hierbij moeten bepaalde bekendmakingsregels wel gerespecteerd worden.
Eenmaal de privé-partner(s) werd(en) gekozen, kunnen er verschillende soorten samenwerking zijn. Een specifieke vorm binnen de wetgeving op de overheidsopdrachten is de promotieovereenkomst. Hierbij draagt eenzelfde rechtspersoon de
37 We baseren ons op D. Nassen, Het ABC van PPS, in het Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer, nr. 178, 2003, te vinden op http://www.isbvzw.be/DOWNLOAD/PPS/Beheer1.pdf. en op B. Van Hyfte, Publiek-private Samenwerking; algemene schets naar Belgisch recht, http://www.isbvzw.be/DOWNLOAD/PPS/Inleiding%20PPS_VDE-partners.pdf. Voor een inleiding tot de algemene wetgeving op de overheidsopdrachten (niet specifiek PPS), zie bv. http://www.binnenland.vlaanderen.be/overheidsopdrachten/modellen/modinleid/inleiding.htm.
- 40 -
verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opdracht én de prefinanciering ervan. De opdrachtgever (overheid) betaalt slechts vanaf de ingebruikname. Een tweede vorm van overheidsopdracht is de concessie van openbare werken, waarbij de privé-partner als concessiehouder ook betrokken wordt bij de uitbating achteraf, en dit voor een welbepaalde termijn. Gebouwen kunnen opgetrokken worden op gronden van de overheid door gebruik te maken van erfpacht of opstalrecht (zie Bijlage 1). Op het eind van de concessie kunnen de opgerichte werken eigendom worden van de overheid. Essentieel bij een concessie is dat de concessiehouder de exploitatierisico’s draagt en dat hij wordt vergoed door de gebruikers, en niet door de concessieverlenende overheid; deze laatste kan wel een betaling doen om bv. de gebruiksprijs aanvaardbaar te houden. 1.b PPS-contracten buiten de overheidsopdrachtenwetgeving Een PPS-project kan tot stand komen door dat de overheid zakelijke rechten op onroerende overheidsgoederen overdraagt aan de privé-sector door verkoop, erfpacht of opstalrecht. Als de overheid geen specifieke voorwaarden oplegt, en anderzijds niet verplicht is tot huur of inkoop, is de wetgeving op de overheidsopdrachten niet van toepassing. Voorbeelden zijn de domeinconcessie (bv. voor een frietkot) en de concessie van openbare dienst. Of het gaat over een concessie van openbare dienst of van openbare werken (cfr. 1.a) is interpreteerbaar; dit heeft enig belang, want de wettelijke bepalingen bij een concessie voor werken zijn niet van toepassing op die voor diensten. 2.a Participatieve publiekrechterlijke PPS-constructie Deze formule staat alleen open voor de Vlaamse overheden.De lokale besturen (provincie, steden, gemeenten…) zijn ervan uitgesloten, omdat zij (vooralsnog) niet mogen deelnemen aan een rechtspersoon met een private partner. 2.b Participatieve privaatrechterlijke PPS-constructie Gemeentelijke vzw’s zijn een veel voorkomend voorbeeld van de privaatrechterlijke weg om rechtspersonen op te richten, maar er zijn ook voorbeelden van handelsvennootschappen. Er bestaat een zekere twijfel rond de rechtsgeldigheid van dergelijke constructies, maar ze werd in het verleden aanvaard op grond van het recht van het gemeentelijk bestuur om in te staan voor de behartiging van het gemeentelijk belang. Anderzijds bestaan er voor de gemeenten twee kaderreglementeringen die de mogelijkheid tot participatie in een privaatrechtelijk rechtspersoon mogelijk maken. Enerzijds dient gewezen te worden op de wetgeving op de intercommunales, dewelke kunnen participeren in private rechtspersonen, anderzijds kan via de techniek van de autonome gemeentebedrijven een PPS-vennootschap worden opgericht met een privé-partner. Het gebruik van het privaatrecht impliceert dat enkel het privaatrecht van toepassing is en dat door de overheid geen gebruik gemaakt kan worden van publiekrechtelijke toezichtmechanismen zoals het administratief schorsings- of vernietigingstoezicht. bestaat t.a.v. publieke instellingen. Wel kan de overheid een aangepaste vorm van overheidscontrole uitwerken, via erkennings- of subsidievoorwaarden. Het is aan een privaatrechtelijke PPS-vennootschap verboden essentiële overheidsfuncties of bevoegdheden over te dragen. Maar de Raad van State aanvaardde wel dat privaatrechtelijke PPS-vennootschappen belast werden met onder meer het organiseren van muzikale activiteiten, het beheer van culturele infrastructuur, de
- 41 -
exploitatie van een ziekenhuis, de uitvoering van opdrachten inzake werving en selectie van overheidspersoneel, die klaarblijkelijk als niet-essentiële overheidsactiviteiten beschouwd werden. We willen tenslotte nog wijzen op een aantal afkortingen die in de PPS-literatuur gebruikt worden. Het betreft acroniemen als DBFO, BFO en andere. Hiermee geeft men aan wat onder de verantwoordelijkheid van de private partner valt. D staat voor Design (ontwerp), B voor Build (bouwconstructie), F voor Finance en O voor Operate (de exploitatie). In een DBFO-constructie staan één of meerdere privé-firma’s in voor het ontwerp, de bouw, de financiering én de uitbating. Bij BFO valt het ontwerp buiten de PPS-opdracht en werd er door de overheid op voorhand voor gezorgd (normaal wel door opdracht aan een private architect).
- 42 -
CONCLUSIES
- 43 -
“Indien overheden in de toekomst nog belangrijke projecten willen uitwerken, zal dat alleen nog mogelijk zijn mits zo een (PPS-)formule. Het is een gevolg van de beperkte financiële mogelijkheden van de overheden en de specifieke handicaps waarmee openbare besturen worden geconfronteerd.”
Het bovenstaand citaat van de Leuvense schepen van financiën en sport is een goede weergave van de PPS-filosofie zoals die door overheden op alle niveaus wordt beleden. Openbare besturen zouden niet meer de financiële mogelijkheden hebben om alléén de last van grote projecten te dragen; bovendien worden ze gehinderd door een strakke reglementering voor aanbestedingen, personeelsbeleid enz. Een partnership met de private sector dringt zich op, te meer daar de breuklijn tussen de openbare en de privésector vervaagt (minister-president van de Vlaamse regering Yves Leterme), en meer “samenwerking” en deling van de risico’s voor beiden een win-win-operatie kan betekenen, met meer creatieve inbreng. Al deze beweringen kan men sinds enkele jaren terugvinden in verklaringen en documenten van regeringen overal ter wereld, van de Europese Commissie, het Internationaal Muntfonds… We hebben deze argumenten pro PPS getoetst aan het concrete geval van de Leuvense zwembadproblematiek. Het stadsbestuur moest kiezen tussen de renovatie van twee oudere zwembaden of nieuwbouw; bovendien werd een bijkomende sportzaal (met ruime publieksruimte) wenselijk geacht. Over de renovatie van de oude baden zei de stedelijke overheid vanaf 2000 dat dit “gigantische kosten” zou meebrengen (ruim geschat op 10 miljoen €). Met de bouw van de sportzaal erbij, kwam men zelfs aan 17,5 miljoen €. De idee van de publiek-private samenwerking, PPS, had ondertussen ook in Leuven haar intrede gedaan, en het stadsbestuur zocht de oplossing alleen nog maar in deze nieuwe formule. Na een bewogen periode waarin de “constructies” elkaar opvolgden, kwam uiteindelijk het PPS-project met Sportavan tot stand. Samengevat komt dit erop neer dat de Stad de hele constructie zelf financiert (35,5 miljoen €!), dat ze daarbij ook het project zelf en het sportcomplex uitbreidt naar de wensen van de privé-partner, die in fitness en horeca een lucratievere activiteit ziet dan het uitbaten van een gewoon zwembad en dito sporthal. Bovendien is dit project, naar de ramingen van de privépartner, nog verlieslatend en engageert de Stad zich ertoe jaarlijks de geraamde verliezen bij te passen (meer dan 200.000 €, jaarlijks, tot het einde van het contract in 2038). Leuven blijkt dus bereid minstens het dubbele uit te geven van een bedrag dat aanvankelijk als “gigantisch” omschreven werd. Nochtans kan ze voor dit vele geld aan haar inwoners niet erg veel aanbieden. De zwemtarieven liggen minstens 50% hoger dan in de andere zwembaden die nog stedelijk uitgebaat worden; het recreatief zwemmen (dat naar de ervaring van de Nederlandse zusterstad ’s-Hertogenbosch vijf maal meer belangstellenden telt dan het “baantjeszwemmen”) wordt helemaal aan de keuzes van de privé-uitbater, Sportfondsen Nederland, overgelaten; de tarieven daarvoor zijn dan ook zéér hoog. Van de voorgespiegelde voordelen van de PPS-formule hebben we er in het geval van Sportplaza niet één kunnen terugvinden. De financiële last ligt volledig bij de openbare sector. De risico’s rusten ook voor het grootste deel bij haar. De gebruikers worden met asociale tarieven geconfronteerd, en voor de goedkoopste formule zijn de openingsuren
- 44 -
beperkt. Wat “creatievere aanpak” betreft, zou men die kunnen zoeken in de uitbouw van een enorm fitnesscentrum en een aantal horecazaken, inderdaad initiatieven die afwezig zouden geweest zijn zonder de inbreng van de privé-partner. Een grote “meerwaarde” ? We hebben ook nagegaan hoe over pro’s en contra’s gedebatteerd werd in de gemeenteraad, en we moesten vaststellen dat er nooit een fundamentele discussie over doelstelling en middelen was, en dat alternatieve voorstellen nauwelijks aan bod kwamen. We moeten in alle eerlijkheid zelfs toegeven dat we een soort “kruisstelling” ontdekten, waarbij de liberale oppositie argumenten hanteerde die we van een socialistische fractie verwachtten, en omgekeerd. De groene oppositie van haar kant maakte wel enkele kritische kanttekeningen, onder andere over de gebrekkige informatie aan de raad over dit belangrijke dossier, zonder zich evenwel voluit tegen het PPSproject te kanten. De extreem-rechtse VB-oppositie tenslotte kwam niet verder dan wat verbale bekommernis voor de middenstand. Zelf hebben we vastgesteld dat het doorlichten van dit PPS-project, met zijn financiële en juridische meanders, een zeer complexe en tijdrovende aangelegenheid is. In die omstandigheden is het risico zeer groot dat er, in plaats van een democratische discussie over een belangrijke financiële, maar ook sociale, aangelegenheid, een technocratisch onderonsje van specialisten komt, waarbij het advies van een privé-adviseur doorslaggevend is. We hebben begrip voor de moeilijkheden die gemeenteraadsleden ondervinden om dergelijke dossiers, vaak na de werkuren, te bestuderen en zo mogelijk erover te interpelleren. Maar indien partijen werkelijk het hoofd willen bieden aan de technocratische verglijding, moeten ze zich voldoende technisch wapenen om loze beweringen te kunnen doorprikken, en een debat aan te kunnen gaan tegen de “technocraten”. Is dat niet de meerwaarde die men van een partij mag verwachten? Met deze brochure, en andere activiteiten in het verlengde ervan, willen we niet alleen de inwoners van Leuven informeren over de keuzes die haar stedelijke overheid maakte. PPS is in de lift, in Leuven zelf al met een grootschalig bouwproject op de oude terreinen van de Centrale Werkplaatsen. Maar ook in tal van andere steden van het land (onder andere zwembaden met als private partner … Sportavan, zoals in Brasschaat-Schoten, of met S&R zoals in Overpelt en in Lier). De Vlaamse overheid is een enthousiaste promotor van PPS, waarbij zelfs “gevoelige” materies als onderwijs (scholenbouw, afstandsonderwijs …) niet uit de weg gegaan worden. In het buitenland, o.a. in Nederland en vanzelfsprekend in Groot-Brittannië, is deze vorm van privatisering al langer aan de gang. Zelfs het IMF durft over deze ervaringen niet beweren dat ze doorgaans positief zijn! Het neoliberalisme heeft veel ijzers in het vuur. Naast de brutale privatiseringen zijn er subtielere technieken om het publieke domein tot nieuw wingewest te maken. PPS bijvoorbeeld. We hopen dat de alarmbel die we met deze brochure luiden, door velen gehoord wordt! Pol Van Camp en Herman Michiel, Leuven, april 2004.
- 45 -
“Iets grandioos” “Voldoet aan alle eisen van de Stad en van de wetgeving” “Allerlei niet-kwantificeerbare voordelen” “Zalen voor allerlei sporten: fitness, vechtsport, dansen…” “Competitiebad met acht banen, groot oefenbad !” “Er komt ruimte vrij op Hogeschoolplein” “Ouders moeten met hun kinderen niet meer naar Waver of Brussel voor een recreatiebad!” “Grootste sportcomplex in de Benelux!” “Win-win-operatie voor overheid én privé”
Zeer duur prestigeproject Er waren meer verantwoorde alternatieven Hoge prijs voor de gebruiker, geen sociale tarieven Grote risico’s voor de overheid Juridisch-financiële ondoorzichtigheid belemmert democratische beslissing
ATTAC-LEUVEN - 46 -
BIJLAGEN
- 47 -
Bijlage 1 Opstalrecht, erfpacht Erfpacht Het recht van erfpacht is het recht om het volle genot te hebben van een onroerend goed, dat aan iemand anders toebehoort, gedurende een periode van minimaal 27 jaar tot maximaal 99 jaar. De persoon (of vennootschap), die dit recht verleent, heet de eigenaar. De persoon (of vennootschap), die het recht krijgt, heet de erfpachter. Het recht van erfpacht heeft drie essentiële kenmerken: •
het betreft steeds onroerende goederen (gronden, woonhuizen,…);
•
het recht heeft een tijdelijk karakter: met een minimumduur van 27 jaar en een maximumduur van 99 jaar;
•
de erfpachter moet jaarlijks een vergoeding, canon genoemd, betalen aan de eigenaar.
Recht van opstal Het recht van opstal is het recht om de eigendom van gebouwen of beplantingen te hebben op andermans grond, gedurende een periode van maximaal 50 jaar. De persoon, die dit recht verleent, is de opstalgever en blijft steeds eigenaar van de grond. De persoon (of de vennootschap), die het recht verkrijgt, is de opstalhouder. De eigendom van de grond wordt gesplitst van de eigendom van de gebouwen. Het recht van opstal heeft twee essentiële kenmerken: •
de opstalhouder is eigenaar van de door hem opgerichte gebouwen en eventueel van de reeds bestaande gebouwen.
•
het recht heeft een tijdelijk karakter en kan slechts toegekend worden voor een duur van maximum vijftig jaar, met mogelijkheid tot hernieuwing.
- 48 -
Bijlage 2 De firma’s betrokken bij Sportavan Twee groepen schreven in voor het PPS-project: de tijdelijke vereniging S&R, en de tijdelijke vereniging Sportavan. S&R bestond uit Artabel, Egta/Vanthout, Lotec, Imtech Gomala-Imtech IC, Innopa/ Re Management en Dalkia. Salons Georges en Terclavers zouden het horecagedeelte voor zich nemen. Bij Sportavan zijn drie firma’s betrokken:Van Roey NV, Axima Services en Sportfondsen Nederland …
Van Roey NV (http://www.groepvanroey.be/) is een aannemer uit Rijkevorsel met 274 werknemers (2003). Het bedrijf werd door Stad Leuven ook gekozen om vanaf 2006 179 woningen te bouwen in een stedelijk PPS-project op het terrein van de voormalige NMBSwerkplaatsen in Kessel-Lo. Axima Services (http://www.aximaservices.com/) is een filiaal van de SUEZ-Tractebel groep. In de Benelux omvat het verschillende firma’s (2200 werknemers), gericht op het beheer en het onderhoud van technische installaties. Sportfondsen Nederland NV (http://www.sportfondsen.nl ) is actief met exploitatie, advisering en dienstverlening op het gebied van sport, recreatie en welzijn. Het beheert in Nederland meer dan 300 sites, waarvan ruim 100 zwembaden; het kan zowel de salarisadministratie verzorgen, een crisismanager sturen bij arbeidsconflicten als adviseren bij bouw of exploitatie van sportinfrastructuur. De naam SportPlaza® wordt door het bedrijf overal als merknaam gehanteerd voor multifunctionele accommodaties. Voor de doeleinden van “constructie 3” in het Leuvens PPS-verhaal werden twee nieuwe firma’s, opgericht:
•
De firma NV Sportavan Onroerend Goed – opgericht op 12-2-2003, samengesteld uit de firma's Van Roey en Axima en de heer Victor Van Roey met een maatschappelijk kapitaal van 62.000 €
•
De NV Sportavan Exploitatie Leuven, opgericht op 23-7-2003samengesteld uit de firma’s Van Roey, Axima en Sportfondsen, met een maatschappelijk kapitaal van 61.500 € (38)
Met deze twee NV’s en de Stad Leuven werd een ingewikkelde constructie opgezet, zoals weergegeven in Figuur 1 (Deel 1).
38
Het wettelijk minimum voor een naamloze vennootschap.
- 49 -
Bijlage 3 De verschillende posten in de investering voor het sportcomplex
EUR Bouw
BEF
19.912.775,00 €
803.279.352 BEF
8.159.446,00 €
329.151.236 BEF
610.000,00 €
24.607.339 BEF
inbegrepen
inbegrepen
3.691.538,00 €
148.916.274 BEF
276.395,00 €
11.149.747 BEF
Kosten prefinanciering
1.120.092,00 €
45.184.399 BEF
Onvoorziene omstandigheden
1.434.111,00 €
57.851.894 BEF
35.204.357,00 €
1.420.140.241 BEF
Technieken Los meubilair Aanleg Ereloon Verzekeringen
TOTAAL
De totale investering bedraagt 35,2 miljoen € (en niet langer 35,5 miljoen €) omdat de stad zelf de prefinanciering doet.
- 50 -
Bijlage 4
Geraamde inkomsten en uitgaven Sportavan tot 2010 (€) INKOMSTEN zwembad fitness topsporthal en andere zalen evenementen Sponsoring Horeca en verhuur vergaderzalen Totale omzet
2005
2006
2007
2008
2009
2010
574.849 592.095 609.858 628.153 646.998 666.408 843.750 1.341.833 1.706.723 1.757.925 1.810.662 1.864.982 30.832 31.757 32.710 33.691 34.702 35.743 62.912 64.799 66.743 68.746 70.808 72.932 25.000 25.750 26.523 27.318 28.138 28.982 299.449 323.327 352.504 363.079 373.972 385.191 ----------------------------------------------------------------------------------------1.836.792 2.379.561 2.795.061 2.878.912 2.965.280 3.054.238
UITGAVEN kapitaallasten ( btw bij opstart) personeelskosten exploitatiekosten Totale uitgaven
116.313 1.244.925 1.351.952 1.446.338 1.489.728 1.534.420 1.580.453 1.454.935 1.516.459 1.546.026 1.598.561 1.651.611 1.706.660 ----------------------------------------------------------------------------------------2.816.173 2.868.411 2.992.364 3.088.289 3.186.031 3.287.113
Winst of verlies inkomsten - uitgaven Bij te passen door de stad Voorzien eindresultaat privéfirma
-979.381 979.381 0
-488.850 488.850 0
-197.303 197.303 0
-209.377 209.377 0
-220.751 220.751 0
-232.875 232.875 0
Als al deze cijfers precies zouden gehaald worden, zou het resultaat dus break even zijn, d.w.z. men zou winst noch verlies maken.
- 51 -
Bijlage 5
Inkomsten en uitgaven voor Stad Leuven i.v.m. Sportplaza (€) 2005
2006
2007
2008
2009
2010
INKOMSTEN Inkomsten scholen en clubs verkoop zwembad Leuven ( belegd en gekapitaliseerd )
enz…tot 2039
223.729 223.729 223.729 257.288 257.288 257.288 175.118 175.118 175.118 175.118 175.118 175.118 -----------------------------------------------------------------------------------------398.847 398.847 398.847 432.406 432.406 432.406
UITGAVEN Bijdrage aan de privé-exploitant (geschatte exploitatieverliezen) 6% BTW op subsidie exploitant 6% BTW op vergoeding van 1,035 milj € Afbetaling lening ( kap + intr ) Toelage Onroerende voorheffing
elk jaar
979.380 58.763
488.851 29.331
197.296 11.838
209.368 12.562
220.742 13.245
232.865 + 5,47% 13.972
62.125 62.125 62.125 62.125 62.125 62.125 1.772.240 1.772.240 1.772.240 1.772.240 1.772.240 1.772.240 260.288 260.288 260.288 260.288 260.288 260.288 ------------------------------------------------------------------------------------------3.132.796 2.612.835 2.303.787 2.316.583 2.328.640 2.341.490
WINST OF VERLIES VOOR DE STAD totale kost sportcomplex
-2.733.949 -2.213.988 -1.904.940 -1.884.177 -1.896.234 -1.909.084
Om volledig te zijn zou dit bedrag nog moeten verhoogd worden met de kosten gemaakt door de Stad voor beheer en facturatie van de scholen en de clubs die gebruik maken van Sportplaza
Bijlage 6 Meerkost voor de stad van het Sportplazacomplex vs. renovatie Hogeschoolplein en Celestijntje
Inkomsten (zoals voorzien vroeger ) Uitgaven (zoals voorzien vroeger ) Resultaat vroeger Meerkost tegenover vroegere zwembaden
2005
2006
2007
2008
2009
2010
389.125,00
392.438
395.834
418.365
421.934
426.591
-1.774.057 -1.384.932
-1.806.957 -1.414.519
-1.839.787 -1.443.953
-1.874.051 -1.455.686
-1.909.023 -1.487.089
-1.944.720 -1.518.129
-1.349.017
-799.469
-460.987
-428.491
-409.145
-390.955
- 52 -
Bijlage 7 Samenvatting van de juridisch-financiële constructie •
Er wordt een juridische constructie met drie partijen opgezet: de stad Leuven, de privé-firma NV Sportavan Onroerend Goed (bouwfirma Van Roey en de firma Axima Services uit Nederland) die het sportcomplex zal bouwen en NV Sportavan Exploitatie (dezelfde twee privé-firma’s plus Sportfondsen Nederland.) die de uitbating zal doen.
•
Stad Leuven geeft haar grond op de Philipssite voor 34 jaar in opstal aan NV. Sportavan Onroerend Goed, zodat die er een gebouwencomplex kan optrekken met een kostprijs van 35,4 mil.€.
•
Omdat blijkt dat de Stad veel goedkoper kan lenen dan een privé-firma, besluit Leuven uiteindelijk zelf de financiering en de prefinanciering te bekostigen. Ze sluit een langlopende lening af van 35,4 miljoen €.
•
Stad Leuven leent, zonder intrest, de door haar geleende 35,4 miljoen € op haar beurt uit aan Sportavan Onroerend Goed, dat er de bouw van het sportcomplex mee financiert. Maar omdat Sportavan Onroerend Goed zelf geen inkomsten heeft om de lening terug te betalen (aangezien de uitbating gebeurt door een andere firma, nl. de NV Sportavan Exploitatie), wordt een “carrousel” opgezet die in feite een blanco operatie is.
•
Dat gebeurt als volgt. De afbetaling van de lening door Sportavan Onroerend Goed gebeurt in 34 delen van het leningsbedrag of 34 x 1,035 miljoen €. De Stad op haar beurt betaalt een vergoeding van 1,035 miljoen € aan de NV Sportavan Exploitatie voor het zogezegd gebruik van een deel van het sportcomplex, en Sportavan Exploitatie betaalt hetzelfde bedrag aan Sportavan Onroerend Goed voor het gebruik, de erfpacht, van het sportcomplex. Tenslotte betaalt Sportavan Onroerend Goed hetzelfde bedrag terug aan de Stad als afbetaling van haar lening; de cirkel is daarmee rond.
•
Door deze spreiding van de lening kan ook de BTW gespreid worden over 34 jaar, althans volgens de Stad. BTW-experten spreken dit tegen.
•
Door de bepalingen van het opstalrecht en de overeenkomst wordt de stad volle eigenaar van het complex bij het einde van de opstal, nl. na 34 jaar.
•
Sportavan Onroerend Goed geeft voor 34 jaar erfpacht aan Sportavan Exploitatie, dat de uitbating van het sportcomplex zal doen.
•
Leuven betaalt aan Sportavan Exploitatie een jaarlijkse vergoeding gelijk aan het geraamd exploitatieverlies van het sportcomplex. Gemiddeld over al de jaren is dat zo’n 500.000 € per jaar.
•
Daarvoor krijgt de stad het gebruik van het groot zwembad en de sporthal gedurende bepaalde uren voor scholen en clubs. De inkomsten van scholen en clubs worden geraamd op zo’n 400.000 € per jaar en zijn voor de stad.
•
De administratieve kost die de Stad heeft voor beheer en facturatie aan scholen en clubs wordt nergens vermeld.
•
De totale jaarlijkse uitgave voor de stad (lening, vergoeding, BTW op de facturen en stedelijk gedeelte onroerende voorheffing) gaat van 3,1 mil. € het eerste jaar tot 2,3 mil. € het 6de jaar. Vanaf het zevende jaar tot en met het 34e wordt de vergoeding van het 6de jaar jaarlijks met 5,43% geïndexeerd.
•
Om de echte nettolast te kennen, moeten van deze jaarlijkse uitgave de inkomsten ten gunste van de stad afgetrokken worden. Deze bestaan uit de geraamde 400.000 € van schoolzwemmen en clubs, en eventueel een deelname
- 53 -
(20% à 25%) in de winst van Sportavan, indien de inkomsten gunstiger zouden uitvallen dan geraamd. •
Op het gebied van waarborgen voor de Stad kan de concessiewetgeving niet ingeroepen worden, aangezien Leuven zelf de geldschieter is. In een normale klassieke concessie voor openbare werken prefinanciert een privé-firma, en speelt artikel 40 AUR van het KB van 26 sept 1996. Dat artikel voorziet dat, bij beëindiging van de concessie door zware fout (bv. frauduleus faillissement) van de concessiehouder, de gebouwen eigendom worden van de concessiegever (Stad Leuven in ons geval) mits een vergoeding. Deze vergoeding is bij de aanvang 50 % van de investeringswaarde; nadien afgebouwd met 5 % per jaar over 20 jaar. De overheid houdt daarmee een serieuze stok achter de deur. In de huidige Leuvense PPS-constructie echter viel die stok achter de deur weg, aangezien de privé wel bouwt en eigenaar is gedurende de overeenkomst, maar niet de financiering doet. Om dat te compenseren moesten er andere waarborgen worden gevraagd aan de privé-partners. Die waarborg dacht Leuven eerst te vinden door Sportavan een “degressieve bankgarantie” van 13,3 miljoen € te laten lenen, zijnde 50% van de waarde van het complex. Maar de banken weigerden wegens “te riskant”. Dan werden andere formules uitgewerkt: een bankwaarborg van 5 miljoen €, en een hoofdelijke solidaire borg van de privé-aandeelhouders van 100.000 € per jaar zolang de concessie loopt. Daar dit nog niet gelijkwaardig is met de aanvankelijke 13,3 miljoen €, voegde men daar allerlei “zekerheden en voorzieningen” aan toe, waar heel veel vragen kunnen bij gesteld worden. In geen geval kan de ad hoc regeling opwegen tegen de zekerheid die de concessiewetgeving zou geboden hebben.
In heel deze aangelegenheid is er absoluut geen sprake van “spreiding van de risico’s” of “inbreng van een private partner”. De Stad geeft de grond in opstal, financiert met een lening de bouw, betaalt een gedeelte van de BTW en van de onroerende voorheffing, en de voorziene exploitatieverliezen. De privé-zijde strijkt in ieder geval reeds de winst op van studie, bouw en onderhoud van een groot complex, en kan eventueel nog winst maken uit 34 jaar exploitatie.
- 54 -
Bijlage 8 Tarieven en openingsuren 1. Sportavan (tarieven geldig tot 30 juni 2005)
Recreatiezwemmen Openingsuren Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag
: : : : : : :
09.00 09.00 09.00 09.00 09.00 08.00 08.00
-
22.30 22.30 22.30 22.30 22.30 18.00 18.00
uur uur uur uur uur uur uur
Tarieven zaterd., zond .+ vakanties Volwassenen €7 Kinderen tot 1 meter €4 Kinderen tot 3 maanden gratis Student, scholier €4 55+/anders valide €4 familiekaart €18 12 beurtenkaart (>1meter) €70 12 beurtenkaart (<1meter) €40 12 beurtenkaart student,scholier €40 12 beurtenkaart 55+,andersvalide €40
Overige dagen €4 €3 gratis €4 €3 €11 €40 €30 €40 €30
(12 beurtenkaarten zijn 4 maanden geldig)
Banenzwemmen (wedstrijdbad) Openingsuren Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag
: : : : : : :
06.30 06.30 06.30 06.30 06.30 08.00 08.00
-
08.30 08.30 08.30 08.30 08.30 18.00 18.00
uur uur uur uur uur uur uur
12.00 12.00 12.00 12.00 12.00
-
13.30 13.30 17.00 13.30 13.30
Tarieven ZAT,ZON + vakanties 1 x 1h30min 12 beurtenkaart
€3 €30
19.00 - 22.30 19.30 - 22.30 16.00 - 22.30
Overige dagen €3 €30
(12 beurtenkaarten zijn 16 weken geldig)
- 55 -
2. Ter vergelijking: tarieven in de Leuvense stadszwembaden (Kessel-Lo en Wilsele, 2005) volwassenen
€ 2,00
abonnementen volwassenen (25 beurten) jaarabonnement volwassenen reducties (CJP, spoorkaart 50%, BGJG, studentenkaart, gehandicapten, begeleider, +3-pas) kinderen tot één meter kinderen tot 18 jaar abonnementen kinderen (25 beurten) jaarabonnement kinderen
€ 40,00 € 100,00 € 1,50 gratis € 1,20 € 24,00 € 75,00
3. Elders We hebben ook lukraak zwemtarieven opgezocht via Internet, en vergelijken die met Sportplaza-Leuven. We houden het bij het baantjeszwemmen, en laten het recreatiezwemmen buiten beschouwing. Volwassenen
Leuven Sportplaza (enkel 25 m) Leuven stadszwembaden 1 Zwembad Schoten Aalst (50 m ) Antwerpen ( vernieuwd) Etterbeek ( 25 m) 2 Overpelt (zwemmen+subtropisch) Beveren Wijnegem
Kinderen
Minder validen
Grote gezinnen
Gepensioneerden
3,00 1,50
3,00 1,50 1,50 1,00 2,50 4,1
3,00 2 1,9 2,50 2,00 3,00 5,1
3,00 0 à 1,2 0 à 1,2 1 à 1,5 0à1 1,5 à 2,5 1,6 à 3,1
3,00 1,50 1,20 1,50 1,00 2,50 4,1
3,50 3
0 à 1,5 0 à 2,00
1,50 2,00
0 à 2,5 1,5 à 2,5 0 à 2,5 1,25 0 à 1,50 0,5 à 1 0à1 1,40
0,00
87 € per jaar
1,50 -
110 € per jaar
2,00
2,00 2,00
3,00 18,75 1,00 korting ?
2,00 1,25 1,00 korting 1,53
( 40 € per jaar)
Aarschot Overijse (25 m) Tienen Tremelo St Truiden Landen Diest 2 Vlaanderen gemiddeld 1. 2.
3.
3,50 3,25 3,50 2,50 2,00 1,75 1,50 2,00
2,00 1,25 1,00 0,75 korting ?
Bij Sportavan Schoten is er een wedstrijdbad (25 bij 12,5 m), een instructiebad (14 bij 8m), een 20 m lange glijbaan, hot-whirlpools, Turkse Tuinen, cafetaria en turnzaal. Het zwemcomplex Dommelslag in Overpelt heeft veel weg van een “subtropisch zwemparadijs”. Naast een wedstrijdbad vind je er een golfslagbad, een peuter- en kleuterbad, een wildwaterbaan, bubbelbaden, sauna, zonnebank, zwemmersterras en ligweide. De prijs is hoger dan in Sportplaza maar met zijn ticket heeft men toegang tot alle recreatie. Bovendien is het in de week en tijdens de weekends van 'morgens tot 's avonds open voor het publiek. De cijfers voor het gemiddelde in Vlaanderen komen van het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid vzw (november 2004).
Wat erg opvalt, is het eenvormige tarief bij Sportplaza Leuven, zonder onderscheid voor kinderen, mindervaliden, grote gezinnen enz.
- 56 -
Bijlage 9 Ervaringen met Sportfondsen in de Nederlandse gemeente Woerden
Op de gemeenteraad van Woerden (NL) stond op 29 januari 2004 als punt 9 op de agenda: “Financiële situatie zwembaden”. (zie http://www.woerden.nl/index.cfm?pid=188&itemid=106&contentitemid=37) Enkele citaten van oppositieleden in de gemeenteraad (het bestuur bestaat uit is CDA, PvdA en VVD): De heer VAN TUIJL : “Voorzitter! De financiële situatie van de zwembaden, met uiteraard daaraan gekoppeld de opening en de levensduur van de vrij nieuwe zwembaden in de gemeente Woerden, de locatie Harmelen en het Batensteinbad, is de laatste maanden een buitengewoon veelbesproken onderwerp. De financiële situatie geeft immers aanleiding tot onrust onder het personeel, maar ook onder de gebruikers en de bestuurders, vanavond in deze zaal bijeen om een oplossing te vinden…” (…) “…Er is met name een probleem op het gebied van de exploitatie, omdat de gemeente een contract heeft gesloten met een externe partner om het bad tegen een vastgestelde vergoeding te exploiteren. Binnen een jaar moet deze exploitant constateren dat die exploitatie tegen die vergoeding niet mogelijk is en wordt aan de gemeente gevraagd het tekort bij te leggen, zonder dat wij op dit moment over voldoende cijfermatig materiaal beschikken over de werkelijke situatie. Het mag duidelijk zijn dat er sprake is van een nare situatie. Het is ook helder dat de exploitant, Sportfondsen Woerden B.V., dochter van Sportfondsen Nederland N.V., niet van zins is verder te gaan dan is vastgelegd in het contract. Wat ons betreft resteert de vraag hoeveel verder de gemeente zou moeten gaan in dezen, waarbij wij onderkennen dat de gemeente een eigen verantwoordelijkheid kent en een betrouwbare partner zou moeten zijn. Naar wie moeten wij betrouwbaar zijn? Niet alleen naar Sportfondsen Woerden B.V., maar zeker naar de gebruikers en het personeel van de baden….” (…) “…Dat wil niet zeggen dat de gemeente niets met de B.V. te maken heeft. Wij willen voorkomen dat de gemeente het faillissement van de B.V., die behoort bij Sportfondsen Nederland, op haar nek krijgt. Op dit punt ligt wat ons betreft een besparing van de kosten. Een faillissement van een B.V. met werknemers heeft uiteraard gevolgen voor die werknemers. Wij zijn er niet op uit het personeel te benadelen. Daartoe is indertijd bij het aangaan van het exploitatiecontract een sociaal statuut opgesteld als vangnet voor het personeel voor het geval er onverhoopt iets fout zou gaan. Dat “onverhoopt” is aanmerkelijk sneller gekomen dan wij destijds hadden kunnen denken…” Mevrouw STOUTHART-VAN VLIET : “Voorzitter! Ons vertrouwen in Sportfondsen Woerden B.V. is ver te zoeken. Als er een exploitatietekort was ontstaan, terwijl er alles aan was gedaan om het te voorkomen, als het personeel serieus was genomen en als Sportfondsen Woerden B.V. zich had gedragen zoals een werkgever en exploitant zich behoort te gedragen, hadden wij minder moeite met alles gehad. De arrogantie die wordt getoond stoot slechts af en schept geen vertrouwen. Wij vragen ons dan ook af hoe wij verder zouden moeten met Sportfondsen Woerden B.V., terwijl het personeel van beide baden geen vertrouwen in de exploitant heeft, te meer daar het niet serieus genomen wordt. Wij zetten zeer grote vraagtekens bij het management. Het vertrouwen van de bezoekers is ver te zoeken vanwege de valse start gezien de slechte openingstijden van het Batensteinbad…”
- 57 -
(…) “…Al met al concluderen wij dat wij niet verder moeten met Sportfondsen Woerden B.V. Het personeel moet worden betaald uit de exploitatiebijdrage en verder moet er geen euro meer direct naar Sportfondsen Woerden B.V. Over drie maanden is het einde verhaal. De gemeente moet de baden tijdelijk overnemen en een goede oplossing zoeken om het prachtige complex tot een groot succes te maken…” Wethouder GROENEWEG: Als Sportfondsen Woerden B.V. failliet gaat, betekent dat niets voor Sportfondsen Nederland N.V. Mevrouw YPMA: Hoe is dat mogelijk als het een B.V. en een N.V. zijn die aan elkaar gekoppeld zijn? Wethouder GROENEWEG: Daarom is er nu juist een B.V. van gemaakt: die B.V. staat los van Sportfondsen Nederland N.V.
- 58 -
Samenvatting van onze belangrijkste bevindingen en bekommernissen in het Leuvense Sportplaza-dossier Over de zakelijke kant: heeft de Stad zich gedragen als een “goede huisvader”? 1. De Stad heeft nagelaten verschillende alternatieve oplossingen voor de sportinfrastructuur grondig te bestuderen (vanuit financieel, sociaal, ecologisch oogpunt). Waarom wimpelde ze andere mogelijkheden af op basis van oppervlakkige gegevens? 2. Er werden weinig vragen gesteld binnen de gemeenteraad, zelfs als bleek dat de voorgestelde PPS-formules peperduur waren en de stedelijke ramingen ver overtroffen. De goedkoopste offerte was duurder dan verwacht, de indicatieve investeringskost voorzien in het lastenboek (25 miljoen € excl. erelonen en BTW) werd met 6,5 miljoen € (26% !) overschreden. 3. De stedelijke overheid had er zich van bewust moete zijn dat een “all-in”-formule, waarbij de inschrijvers zowel voor bouw, infrastructuur én uitbating moeten instaan, de keuze op de markt drastisch beperkt. Zou een aparte aanbesteding van bv. het gedeelte bouw niet veel meer gegadigden (en bijgevolg grotere keuze en mogelijks lagere prijzen) hebben opgeleverd ? 4. Vanwaar die verbetenheid om deze PPS-formule door te drukken, terwijl ze onder ander het nadeel inhoudt dat de Stad 6% BTW moet betalen op de jaarlijkse betalingen aan Sportavan (1,035 miljoen € plus de “subsidie”) ? Dit gaat toch over gemiddeld 92.000 € per jaar gedurende 34 jaar … Weegt dit op tegen de “niet-kwantificeerbare voordelen” waar de Stad het over heeft? 5. Bovendien kiest men voor de moeilijke constructie met twee privé-firma’s ipv met één, met als uitleg dat dit is om de BTW te kunnen spreiden. Waar is hier een “spreiding “ van BTW? 6. Heeft Leuven voldoende nagegaan met welke privé-partners ze in zee ging? Waren de moeilijkheden in Nederland met Sportfondsen volledig onbekend? 7. Door de Leuvense keuze voor PPS, en het afwijzen van een formule in eigen beheer, moest de Stad grote inspanningen doen om over gelijkwaardige waarborgen te beschikken als in de concessiewetgeving. Toch was het resultaat maar een gedeeltelijk succes. 8. De Stad heeft er goed aan gedaan de aanwezigheid van drie vertegenwoordigers in de Raad van Bestuur van Sportavan Exploitatie te bedingen. We hopen dat deze controlemogelijkheid ten gronde benut wordt, en dat de gemeenteraad voldoende en tijdig interpelleert over de gang van zaken binnen Sportplaza.
Over het democratisch en sociale gehalte van de beslissing 1. Van zodra voor de PPS-constructie “gekozen” was, baadde het hele dossier al vlug in juridische, fiscale en financiële techniciteit. Het probleem werd nog verergerd door het gebrekkig informerien van de raadsleden. 2. Welke sociale bekommernissen liggen aan de basis van de stedelijke promotie van topsport? Beantwoordt deze idee van “city-marketing” aan de werkelijke noden van de bevolking?
- 59 -
Samenvatting van onze belangrijkste bevindingen en bekommernissen in het Leuvense Sportplaza-dossier - vervolg 3. De stedelijke overheid bepaalt de tarieven en betaalt een jaarlijkse subsidie ten voordele van de clubs en het schoolzwemmen. Dit is volledig terecht. Maar de individuele gebruikers, die nochtans véél talrijker zijn, worden volledig aan het privé-initiatief overgelaten. Dat vinden wij volledig ten onrechte. 4. De tarieven, zelfs voor de goedkoopste formule (“baantjeszwemmen”), behoren tot de hoogste in Vlaanderen en zijn bovendien 50 % hoger dan in de andere stedelijke zwembaden. Het tarief is bovendien eenvormig, en voorziet niet in een sociaal tarief voor kinderen, mindervaliden, gepensioneerden of grote gezinnen. Er werd ook geen aandacht besteed aan gezinnen, waarvan de jonge kinderen in veel gevallen alleen in het “recreatief” gedeelte veilig terecht kunnen. Bekommernis voor het probleem van de dualisering in de samenleving schijnt niet in de keuzes meegespeeld te hebben. 5. Door de uitbating in private handen te geven, ontzegt de Stad zich de mogelijkheid om een sociaal personeelsbeleid te voeren. 6. Alhoewel wij geen middenstandsorganisatie zijn, stellen we ons toch vragen bij de concurrentie op de fitness- en horecamarkt door een “grote speler” waarvan de infrastructuur met gemeenschapsgelden gefinancierd wordt. Over de inzet van PPS PPS gaat niet over het feit dat de overheid beroep doet op privé-maatschappijen om bepaalde opdrachten te volbrengen; dat gebeurt natuurlijk reeds lang. Als er een nieuwe term opgang maakt, is het omdat er een nieuwe taak wordt toebedeeld aan private partners. Ze krijgen een steeds grotere zeg over de invulling van de openbare dienstverlening, in die mate dat het “openbare” in de verdrukking komt. PPS is een nieuwe vorm van privatisering. Het Sportplazadossier is maar één van de vele PPS-initiatieven die men kan vaststellen. PPS is in opgang, overal ter wereld, en in de meest diverse sectoren, tot onderwijs toe. Stedelijke, Vlaamse, nationale en Europese overheden propageren op allerlei manieren deze nieuwe vorm van privatisering. Als andersglobalistische beweging stelt Attac deze nieuwe vorm van commercialisering van het algemeen belang aan de kaak, en wil initiatieven aanmoedigen om dit tegen te gaan.
We danken al degenen die ons bereidwillig uitleg verschaften over dit ingewikkeld kluwen, in het bijzonder: • • • •
gemeenteraadsleden van Groen! ambtenaren van de sportdienst van Leuven de heer J. Dirix van het bureau Public Procurement International (PPI), die heel wat tijd stak in het beantwoorden van onze aanhoudende vragen; de Leuvense schepen van financiën en sport C. Devlies, die zijn diensten toelating gaf ons de nodige informatie te verschaffen;
We danken ook ACV-Leuven voor logistieke steun en mede-organisatie van een debat over dit dossier op 19 april 2005.
- 60 -
Wat is Attac? Attac is een internationale beweging die in 1998 in Frankrijk werd opgericht en nu in meer dan vijftig landen aanwezig is. Attac strijdt tegen de steeds toenemende greep van de financiële machten op het politiek, sociaal, economisch en cultureel leven. Tegenover de neoliberale globalisering van de “markt”, ijvert Attac voor een andersglobalistische, werkelijk democratische controle door de burgers. De wereld is geen koopwaar, dat is ons uitgangspunt. Het 8-puntenprogramma van Attac-Vlaanderen formuleert concrete eisen voor deze strijd (zie http://vl.attac.be/article7.html). Attac is wereldwijd bekend geworden door de strijd voor de Tobin tax, die door een kleine heffing op de geldstromen de vernietigende speculatie moet indijken. Samen met andere sociale en syndicale bewegingen contesteert Attac de ondemocratische pretenties van het Internationaal Muntfonds (IMF), de Wereldbank, de Wereldhandelsorganisatie; het internationaal protest bij hun topbijeenkomsten (Seattle, Praag, Genua…) heeft er alleszins reeds voor gezorgd dat deze neoliberale hoogmissen wereldwijd met argwaan worden in het oog gehouden. Attac bestrijdt ook de neoliberale verkrachting van een broodnodig sociaal Europees project door de huidige Europese Unie (denk aan de Bolkesteinrichtlijn!); in tal van EU-landen voert Attac dan ook een actieve kampanje tegen de “Europese grondwet”. Protest alleen is onvoldoende. Een andere wereld is mogelijk, maar dat vereist ook collectief nadenken en collectieve actie voor alternatieven. Het Wereld Sociaal Forum (Porto Alegre, Bombay …) is daar een prachtige uiting van. Tienduizenden andersglobalisten, waaronder velen van Attac, discussiëren er over de meest uiteenlopende problemen, leggen er contacten en bereiden er nieuwe plannen voor. Maar ook op een veel bescheidener manier wordt aan de andere wereld gewerkt, in Attackernen bijvoorbeeld die rond een lokaal probleem studie en actie combineren. Dit PPSdossier is daarvan een mooi voorbeeld, want het toont dat privatisering tot het gemeentelijk vlak doorgedrongen is en dat de openbare dienst ook op het niveau van een stad of gemeente moet verdedigd worden. Attac staat open voor iedereen die deze bekommernissen deelt. We hebben geen blauwdruk voor de wereld van morgen, evenmin voor de wijze waarop de strijd moet gevoerd worden. Attac is een laboratorium, waarin nagedacht wordt over de samenleving en waar geëxperimenteerd wordt met nieuwe en oude actievormen. Als je hierin je bijdrage wil leveren, ben je van harte welkom. Onze postbus staat altijd open:
[email protected]. En telefonisch zijn we ook te bereiken op 016/22.21.01.
- 61 -