Literair internettijdschrift
CIRCUMPLAUDO
nummer 72 | november/december 2014 | 9e jaargang
CIRCUMPLAUDO nummer 72 november/december 2014 9e jaargang
-tweemaandelijks verschijnend literair platformAd van der Zwart Marijke Scholten Eric Peterse Redactie
www.circumplaudo.nl Webadres
www.facebook.com/Circumplaudo Facebook
[email protected] E-mail
Kopij kan worden ingezonden naar het bovenstaande e-mailadres. Kopij
Ad van der Zwart Vormgeving website
Marijke Scholten Eindredactie
Dominik Martin | Unsplash Omslagfoto
Eric Peterse Vormgeving omslag en binnenwerk
Rob den Boer Beheer facebookpagina
© 2014 Copyright berust bij de betreffende auteurs. Copyright
Deze uitgave is zonder subsidie tot stand gekomen.
2
CIRCUMPLAUDO
Inhoud
Argibald - Cartoons 4, 13, 16, 23 en 26
Karen van Soomeren - Uitgetest 5
Gerard Schoemaker - Intimiteit 14
Leo van der Sterren - Antiquariaat Van Zwaan en Zus 17
Kees Engelhart - Ik heb mijn ouders lief 24
Gurkje van Dam - Gurkje van Kattenberg heeft een broer 27
Rabin Gangadin - De vaartocht 36
CIRCUMPLAUDO
3
Argibald
4
CIRCUMPLAUDO
Karen van Soomeren
Uitgetest
‘Goedemorgen meneer Schrijver, welkom bij ons assessmentbureau. Als u in de wachtkamer plaats zou willen nemen, dan wordt u zo opgehaald,’ zei de hoogblonde vrouw met de korte stekels. Voordat Harm kon antwoorden was ze achter haar computerscherm verdwenen. Harm draaide zich om en liep naar de wachtkamer tegenover de balie. Het behang op de muren had een dennenbosprint waar de knaloranje plastic kuipstoeltjes in de wachtruimte tegen afstaken. Hij nam plaats op zo’n stoeltje en schoof er bijna direct weer vanaf. Hij probeerde stil te gaan zitten, maar dit lukte hem niet. ‘Meneer Schrijver?’ Harm keek op. Dat was zeker snel. Hij stond op en liep naar de man in de deuropening. Harm had het idee dat de man een echte hardloper was, misschien zelfs een triatleet. Hij was lang, slank en gebruind. Zijn halflange zwarte kapsel paste bij de hoekige kaak en de grijze haren in de slapen maakten het af. Hij gaf de man een hand. Het was een verrassend slap handje, waardoor Harm hem geen echte hand CIRCUMPLAUDO
5
durfde te geven. ‘Harm Schrijver,’ zei Harm wat overbodig. ‘Ray van Vuuren,’ zei de man. Ray ging Harm voor door de gang met junglethema. Het dennenbos had plaats gemaakt voor een woud dat vol planten met brede bladen en bomen met lianen stond. Er hingen een paar abstracte schilderijen aan de wanden, die eveneens een jungle voor leken te stellen. Harms schoenen zonken weg in de groene vloerbedekking. Hij begreep het niet zo goed, waarom zou je een kantooromgeving op een stuk natuur willen laten lijken? Dan kon je toch net zo goed de natuur in gaan? Hij hoopte dat de ruimte waar hij aan de slag zou moeten gaan eenvoudiger ingericht zou zijn. Hoewel hij niet zoveel met testen had, had hij toch ingestemd met het assessment. Hij wilde de baan als vertegenwoordiger van het levensmiddelenbedrijf krijgen. In dit stadium van het sollicitatieproces had hij nog maar drie concurrenten. De baan was binnen handbereik. Ray opende één van de deuren in de gang. Het contrast had niet groter kunnen zijn. De kamer, de tafel, het bureau, de stoelen en het whiteboard waren wit. Op het bureau lag een stapel papier, een paar pennen en stiften, waarvan enkel de doppen kleur bevatten. Ray gebaarde naar de stoel achter het bureau. Harm ging zitten. ‘Voor u ligt de casus. U krijgt twintig minuten om deze door te nemen. Daarna komt de acteur binnen. De competentie die u hier zult moeten laten zien is oordelen.’ Ray liep de kamer uit. Harm bladerde het pak papier door. De casus ging over een basisschool waarbij de zaken niet naar behoren verliepen. Harm zou in de rol van onderdirecteur ge6
CIRCUMPLAUDO
sprekken met de leraren moeten voeren. De informatie die hij gekregen had, leek een bij elkaar geraapt zooitje. Het bevatte de jaarcijfers, overzichten van leraren, het ziekteverzuim, verschillende lesmethoden, ervaringen van ouders en citoscores. Harm vroeg zich af of het assessmentbureau niet twee sollicitaties door elkaar had gehaald. Hij wilde geen onderdirecteur worden, zeker niet op een basisschool. Harm hield ervan om bij klanten langs te gaan. Zijn auto was zijn tweede huis. Veel te snel werd er op de deur geklopt. Het was Ray. Hij sloot de deur achter zich en ging aan de tafel in de hoek zitten. ‘Bent u gereed meneer Schrijver?’ ‘Ik denk het wel.’ ‘Niet zo onzeker meneer Schrijver. U bent een onderdirecteur.’ Even keek Harm hem vragend aan, maar hij herstelde zich snel. ‘Over de casus gesproken; ik solliciteer voor de functie van vertegenwoordiger, niet als onderdirecteur.’ Ray knikte: ‘Dat klopt, dat klopt. Dus we kunnen beginnen?’ Harm knikte maar. De deur vloog open. Een vrouw met een warrige knot vol strogeel haar kwam naar binnen gehaast. Ze wankelde op haar rode pumps, die ondanks de hoge hakken haar niet veel groter leken te maken. Ze kwam bij Harm tot zijn borst. Hij schudde haar de hand en gebaarde dat ze op de stoel aan de andere kant van het bureau kon gaan zitten. Nadat ze de rode, rechthoekige bril van haar CIRCUMPLAUDO
7
neus naar haar voorhoofd schoof, bleef ze hem vol verwachting aankijken. ‘Goedemorgen mevrouw Bakker. Ik begrijp dat u lerares van groep vijf bent?’ ‘Kent u uw eigen personeel niet eens?’ Ze snoof. ‘Hoe ervaart u de gang van zaken tijdens dit schooljaar?’ ‘Kunt u wat specifieker zijn?’ ‘Tegen welke problemen loopt u aan?’ ‘Daar heb ik het vorige maand nog met u over gehad! En vorige week heb ik dit nogmaals naar u toe gemaild.’ Snel bladerde Harm door de stapel papieren. Daarin had hij wel een paar mailtjes zien staan en iets over de ervaringen van docenten. Maar ze konden toch niet van hem verwachten dat hij de zestig pagina’s in twintig minuten doornam en onthield? ‘Als ik u stoor tijdens uw werkzaamheden, kan ik ook later terugkomen,’ zei ze op een toon die duidelijk maakte dat ze dit nu niet van plan was. ‘Alstublieft, blijft u zitten. U heeft uw probleem aangegeven, kunt u ook zeggen wat in uw ogen een mogelijke oplossing is?’ Nog voordat de vrouw haar mond open kon trekken, greep Ray in: ‘Stop, stop, stop!’ Harm en de vrouw keken Ray aan. ‘Zo doe je dat niet,’ vervolgde hij: ’U oordeelt niet. U dient te oordelen.’ Hij draaide zich naar de actrice: ‘Mevrouw Bakker, u doet uw werk niet naar behoren. U meldt u te vaak ziek. U klaagt teveel. U weet de klas niet naar het juiste niveau te tillen. Met andere woorden: u voldoet niet. Tot ziens.’ Zonder een woord te zeggen stond de vrouw op en 8
CIRCUMPLAUDO
liep de kamer uit. Harm staarde haar na. ‘We gaan door met de volgende casus. Hierbij is het van belang dat u de competentie communiceren laat zien.’ Ray stond op en verruilde het pak papier dat op het bureau lag voor een nieuw pak papier. ‘U hebt weer twintig minuten.’ Toen Ray binnenkwam was het Harm weer niet gelukt om het pak volledig door te nemen. Het was hem duidelijk geworden dat hij een politiek adviseur was. Hij had niets met politiek. In de politiek werd veel te veel geschipperd. Hij mocht mensen graag overtuigen, niet met hen in debat gaan. Dezelfde actrice kwam weer binnen. Ditmaal had ze haar haar geborsteld, het viel stijl over haar schouders. De bril had ze verruild voor een hoedje en ze droeg een bloemetjessjaal. Rustig liep ze op hem af en liet een brede glimlach zien toen ze hem een hand gaf. ‘Fijn om u weer te zien meneer Schrijver. Hoe gaat het met uw kinderen?’ Harm mompelde: ‘Prima.’ Hij wist niet zo goed wat hij ervan moest denken. ‘We moeten het toch nodig over de campagne hebben. Welk standpunt kan ik het beste innemen voor wat betreft het dossier over de aanbouw van de nieuwbouwwijk?’ wilde ze weten. Harm sloeg zijn armen over elkaar, leunde achterover en probeerde bedenkelijk te kijken. Hij moest iets zeggen, maar wat? ‘Nou,’ bracht hij na een paar tellen uit: ’Er is behoefte aan nieuwbouw.’ CIRCUMPLAUDO
9
De stilte werd ditmaal doorbroken door Ray: ‘Ik vrees dat ik toch weer in zal moeten grijpen. U communiceert niet goed. U sluit zich af. U dient een open houding aan te nemen.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten spreidde hij al zittend zijn armen en benen. ‘Denise, je kan gaan.’ De vrouw knikte en ging er weer vandoor. ‘De volgende casus is echt uw laatste kans. De competentie is creativiteit. Wees alstublieft zo creatief mogelijk,’ liet Ray weten terwijl hij het pak papier weer door een nieuw pak verving. Deze keer stortte Harm zich volledig op de casus. Het levensmiddelenbedrijf uit de casus was een beduidend groter bedrijf dan het merk waar hij nu voor werkte. Het stond op het punt van een faillissement. Snel bladerde hij door het pak heen. Wat was nu eigenlijk een creatieve oplossing? Een fusie, een andere markt aanboren, de halffabricaten op een andere manier gebruiken? Het was allemaal wel eens gedaan. Wat maakte nu dat iets creatief was? Hij zag zichzelf niet als oncreatief, maar hij had nog nooit een stuk technologie uitgevonden of een schilderij gemaakt. Hij groef verder in zijn eigen herinneringen. Langzaam verscheen een glimlach rond zijn mond. Het ging er niet om wat hij deed, maar hoe hij het deed. En hij zou doen waar hij naar solliciteerde. Deze keer werd Ray bij binnenkomst op de voet gevolgd door de actrice. Ze had geen hoed meer op en de sjaal had plaats gemaakt voor een parelketting. In haar hand droeg ze een documentenkoffertje. Ze liep op Harm af en schudde 10
CIRCUMPLAUDO
hem de hand. ‘De Vries,’ zei ze alsof ze haast had. ‘Dank u voor uw komst,’ Harm gebaarde naar de stoel en ze ging zitten. ‘Zoals u ziet is er het volgende aan de hand,’ hij wees naar het whiteboard achter zich. Hij had er een kleurrijk schema op getekend. De grondstoffen, halffabricaten, producten en merken waren door middel van een stroomdiagram met elkaar verbonden. Via de verschillende stappen doorliep Harm zijn plan om het bedrijf uit het slop te halen. Al pratend raakte hij enthousiaster over zijn ideeën om de bedrijfsprocessen anders in te richten, de grondstoffen en halffabricaten op een andere manier in te zetten, andere producten te fabriceren en nieuwe markten aan te boren. Onwillekeurig moest hij glimlachen toen hij zag dat de actrice voorover leunde. Omdat hij in zijn werk veel met managers te maken had, gooide hij er kreten doorheen als kwaliteitsreview, vijf voor twaalf, ad hoc, verwachtingsmanagement en helikopterview. Eenmaal uitgesproken keek hij ‘mevrouw De Vries’ aan. Ze knikte: ‘Een prima voorstel. Als u dit morgen bij de directievergadering kunt herhalen, dan maakt ons bedrijf een goede kans om aan het faillissement te ontsnappen.’ Ze stond op, schudde hem de hand en liep de kamer uit. Ray staarde even voor zich uit voordat hij zich tot Harm wendde. ‘Het was wel wat beter, maar waar was de creativiteit?’ Toen Harm zweeg, vervolgde hij: ‘Als u zo vriendelijk zou willen zijn om plaats te nemen in de wachtkamer, meneer Schrijver.’
CIRCUMPLAUDO
11
Met grote passen liep Harm door de gang naar de balie. Hij had het gehad. ‘Mevrouw, ik ga weer,’ zei hij. De blonde stekeltjes rezen boven de monitor uit, totdat hij haar recht aan kon kijken. ‘Weet u het zeker meneer Schrijver? U hoeft alleen de computertesten nog.’ Ze keek even om zich heen en vervolgde zachter: ‘De andere drie kandidaten moesten zich helaas in een eerdere fase van het assessment verontschuldigen.’ ‘Ik bedoelde naar het toilet. Toch spannend zo’n assessment,’ zei Harm wat luider. ‘Dat zeker. En u moet vooral goed blijven drinken. Ik zal ervoor zorgen dat er zo weer een flesje water voor u gereed staat in de wachtkamer,’ voordat ze weer achter haar monitor verdween gaf ze hem een knipoog.
12
CIRCUMPLAUDO
Argibald
CIRCUMPLAUDO
13
Gerard Schoemaker
Intimiteit
Iets dat ze niet mogen weten. Iets wat me afscheidt van hun, iets wat we allemaal delen. Iets waar je liever niet over praat terwijl het er de hele tijd over gaat. Elk woord schijnt er naar te verwijzen. Elke bolling en glooiing elke spleet elke plooiing verbergt of vermoedt wat je allemaal deelt. En wat nooit verveelt, wat je nieuwsgierig doet kijken, nauwlettend doet luisteren, zachtjes doet fluisteren, als er tenminste iemand is om te luisteren. Voorbij de etiquette en social talk, op die eindeloze vlakte, in die leegte waar je je bloed voelt ruisen en je hart voelt slaan, waar elk woord overbodig of hooguit nodig is om de sfeer niet om te laten slaan. Maar je kan het niet vasthouden en alleen maar dankuwel zeggen, denken en voelen. Ook al is het een dokter met zijn naald of erger. Het is nodig. Intimiteit we kunnen er niet buiten. De doodgraver graaft en de drogist verkoopt kapotjes. De bijstand wil weten hoeveel je bezit.
14
CIRCUMPLAUDO
Mijn moeder doorziet me, mijn vader is dood. Mijn zoon bemint me, mijn dochter is groot. Mijn opa moet lachen als ik in dromen hem vraag. Mijn levensplanning oneigenlijk vaag. Ik doe net alsof en dat dat dan mijn kunst is, En alsof het een gunst is zeg ik beleefd dankuwel. Hier de kat en daar de bel, die ik ‘m aanbind. Heel weloverwogen geef ik me bloot.
Lisse, 6 nov ‘14
CIRCUMPLAUDO
15
Argibald
16
CIRCUMPLAUDO
Leo van der Sterren
Antiquariaat Van Zwaan en Zus
‘Kan ik u helpen?’ zo zong er onverwacht een stem achter mij, een stem zoals alleen detailhandeljuffrouwen die voeren, melodieus maar ook een beetje koel en dwingend. En volkomen uit het niets komend, zodat ik me wezenloos schrok. Mijn hart deed een vergeefse poging om een salto en een pirouette te combineren. Mij bekroop het gevoel betrapt te zijn en ik draaide me met een ruk om. Wat ik zag paste absoluut niet bij de voorstelling die mijn hersens zich een fractie van een seconde na de schrikreactie gevormd hadden van de vrouw die bij de stem hoorde. Wat mijn geestesoog geproduceerd had, was jong, knap, lang en welgeschapen. Wat ik waarnam, beantwoordde aan niet één van die eigenschappen. ‘Nee, dank u, ik kijk alleen even wat rond.’ ‘Zoals u wilt,’ zei de vrouw, maar in haar stemgeluid klonk het verwijt door dat zij dat onverstandig achtte omdat ik niets wist en zij alles. Het was dom van mij om niet kenbaar te maken wat ik zocht en ze kon niet nalaten mij dat toch even in te prenten.
CIRCUMPLAUDO
17
Boeken vormen mijn lust en mijn leven. Elk boek dat ik in handen krijg, vertegenwoordigt voor mij een potentieel avontuur. Die hoop wordt niet altijd waargemaakt. Maar alle keren dat de inhoud van een boek niet tegenvalt, wegen ruimschoots op tegen de gelegenheden dat een boek niet datgene biedt wat je ervan verwacht had. Ik houd dus van boeken en bijgevolg houd ik ook van boekwinkels. En dus had ik een paar minuten geleden verlekkerd de met wat spinnenwebben gegarneerde boekeninhoud van de kleine etalage van antiquariaat Van Zwaan en Zus bestudeerd om vervolgens niet zonder enige moeite de zware houten voordeur open te duwen. Met de entree bracht ik een ouderwetse winkelbel in beweging en werd mij de typische geur van tweedehands boeken gewaar. Het daarop volgende moment had in het teken van overweldiging gestaan. De aanblik van een reusachtige, zeer massief ogende muur van boeken had mijn ontzag afgedwongen en het duurde enkele tellen voordat ik mijzelf hervond. Maar ook daarna wachtte ik nog even tot er zich iemand zou aandienen. De winkelbel had luid gescheld, daar lag het niet aan. Maar Van Zwaan noch zus meldden zich. Nog steeds enigszins onder de indruk van de eerste confrontatie trad ik schoorvoetend de boekenweelde binnen. Zoals gewoonlijk had ik het verlanglijstje in mijn hoofd al paraat. Allereerst achtte ik het echter van belang om te weten of er een fatsoenlijke ordening in de verzameling was aangebracht. Ik zag houten bordjes met tekst te midden van de boeken uitsteken. Dat was een goed voorteken, net als het feit dat alle boeken netjes in de rekken stonden. Ik liep de eerste gang tussen de boekenrekken in. En terwijl ik me concentreerde op het eerste bordje dat, geflan18
CIRCUMPLAUDO
keerd door wat spinnendraden, hoog linksboven uitstak, had zij mij overvallen met haar vraag. ‘Kan ik u helpen?’ ‘Nee, dank u, ik kijk alleen even wat rond.’ ‘Zoals u wilt.’ Zij – Van Zwaan of zus of slechts een anonieme winkeljuffrouw – knikte naar mij en verdween even geruisloos als zij mij beslopen had, mij aan mijn zelfverkozen lot overlatend. Opnieuw tuurde ik naar linksboven, naar het bordje dat uitstak. ‘Nederlandstalige romans’ stond er, gevolgd door een ‘A’. En ik kon nog net de zilveren letters lezen op de grijze rug van het boek dat zich in de uiterste linkerbovenhoek bevond: ‘Bertus Aafjes. Morgen bloeien de abrikozen’. Ik liep een eindje de gang in. Even verderop vond ik de ‘B’, daarna de ‘C’. Enzovoort. Dat klopte allemaal. Toen kwam ik bij een boekenkruispunt. Tot mijn verbazing eindigde de wand hier en opende er zich links een nieuwe ruimte met boeken, terwijl het rechtdoor en rechtsaf, waar een trapje in het pad stond, ook schijnbaar eindeloos doorging. Dit huis moest enorme afmetingen bezitten, dacht ik verheugd. Een paradijs voor boekenwurmen. Ik sloeg linksaf. ‘G’, ‘H’, ‘I’, er zat nog steeds systeem in. Maar toen ik de boekruggen bekeek, zag ik dat het geen Nederlandstalige romans waren, maar Engelstalige boeken. Hoe kon dat? Ik keerde terug naar het kruispunt van gangen om te kijken of de Nederlandstalige romans daar verder gingen waar ik zojuist rechtdoor had gekund. ‘Duitse literatuur (romans)’ gaf het bordje te kennen, gevolgd door een ‘S’. Daar waar ik rechtsaf had gekund, begonnen de historische werken want de eerste letter van het alfabet prijkte op het bordje na het woord ‘Geschiedenis’. Ik klom het trapje op en raadpleegde CIRCUMPLAUDO
19
het eerste boek. ‘Overzicht van de ontginning van het oerbos in het Westerkwartier gedurende de Hinthamse troebelen’ van Van Aaben en Toonder. Ik daalde het trapje af en liep de gang weer in waaruit ik gekomen was. Daar, bij de ingang van de winkel, maakte ik een nieuwe aanzet. Links de Nederlandse romans dus, maar die zetten zich rechts niet voort, want dat rek bevatte de gedichtenbundels in het Nederlands. Dat moest ik onthouden want ik had poëzie op mijn denkbeeldige verlanglijstje staan, onder andere het ‘Albumblad voor F. Harmsen van Beek’ van Jan Kuijper en ‘Het gesticht’ van Harmen Wind. Ik zette mijn tocht voort bij de Engelstalige boeken, daar waar de wand ophield. De gang hier vertakte zich al snel in andere gangen die zich op hun beurt ook weer splitsten. Ik passeerde allerlei rubrieken. ‘Filosofie’, ‘Biologie’, ‘Seksuologie’, ‘Maieutiek’, ‘Soteriologie’, ‘Eschatologie’. Ik deed mijn best om de orde te ontdekken die erin moest zitten, maar nooit trof ik datgene aan waar ik op rekende. Steeds sneller beende ik door de boekengangen. Ik passeerde kruispunt na kruispunt. Er zat allang geen lijn meer in en de onderneming leek op een spitsboekenlopen. Op een gegeven moment sloeg er een spinnendraad in mijn gezicht. Verward bleef ik stilstaan. Ik vermaande mezelf. Ik diende rustig te blijven en van voren af aan te beginnen. Desnoods kon ik de winkeljuffrouw om raad vragen. Nadat ik mezelf enigszins gekalmeerd had, begaf ik mij in de richting van waar ik de ingang van antiquariaat Van Zwaan en Zus vermoedde. Maar het leek op dwalen door de Sahara. Alsof ik kringen beschreef. Niet alleen had ik nog geen enkel boek van mijn verlanglijstje gevonden, maar ik was ook de weg kwijt. In een boekenwinkel! En 20
CIRCUMPLAUDO
de ironie van dit avontuur was dat ik verdwaald was in een labyrint van boeken die vol zaten met allerlei mogelijke avonturen! En wat had ik nu aan alle boekenwijsheid die ik had opgedaan? Een vlaag van paniek doorvoer me. Ik dwong mezelf om mijn aandacht op de rug van het boek te richten dat ik op dat moment toevallig op ooghoogte voor me zag. Ik las en herlas de roodbruine woorden op de beige rug van het boek: ‘Walker. The decline of hell. Chicago’. En terwijl ik me concentreerde op de concentratie die mijn paniek moest onderdrukken, gaf mijn geweten voor de tweede keer die middag een teken van zijn slechtheid. ‘En? Gevonden wat u zocht?’ Diezelfde winkeljuffenstem achter mij. Melodieus maar ook wat koel en dwingend. Weer schrok ik me wezenloos. Maar nu welde er meteen een gevoel van ergernis in mij op omdat ik me andermaal de stuipen op het lijf had laten jagen. En de irritatie gold ook het feit dat deze winkeljuffrouw er genoegen in leek te scheppen om klanten te besluipen en te beangstigen. Dit pikte ik niet! Ik ging mijn ongenoegen kenbaar maken! Binnensmonds vloekend draaide ik me met een ruk om. En toen...toen viel mijn mond open. Want hier stond niet de winkeljuffrouw die niet aan de verwachting had voldaan die haar stemgeluid mij had ingegeven, hier prijkte een heel ander vrouwelijk wezen dat precies, maar dan ook precies paste bij het stemgeluid dat daarnet weerklonken had, melodieus maar koel en dwingend. Zij oogde niet alleen jong, maar toonde welgemoed haar schoonheid, lengte en welgevormdheid. Zij was unheimisch mooi als de Helena van Homerus. Vreemd vond ik wel dat zij verwoed haar handen wreef. Ik weet niet CIRCUMPLAUDO
21
hoe ik er bij kwam, maar dat gebaar deed me denken aan een oude vrijster. Zij klauwde daarbij haar vingers zoals een spin doet met zijn poten. Maar recht voor me uit, op ooghoogte, gedragen door de sierlijkste hals die mij ooit onder ogen was gekomen, bevond zich haar glimlach die mij zozeer betoverde dat ik als aan de grond vastgenageld stond. Zij toonde haar almacht en binnen één tel zat ik daar volledig in – in die oneindige almacht van haar. Toen pas besefte ik dat ik voor gek stond met die onderkaak die naar beneden hing. Glimlachend en wel wachtte het wonderbaarlijke wezen op een antwoord van mij. Mijn mond klapte dicht. ‘Ja,’ antwoordde ik en wanneer ik op dat moment meer had kunnen of moeten zeggen, zou ik gestameld hebben. Maar zij – Van Zwaan of zus of slechts een andere anonieme winkeljuffrouw – glimlachte onverstoorbaar, sterker nog, het leek wel of haar wil om te glimlachen een nieuwe, bezeten impuls kreeg op het moment dat haar blik zich traag en veeg op mijn lege handen vestigde.
22
CIRCUMPLAUDO
Argibald
CIRCUMPLAUDO
23
Kees Engelhart
Ik heb mijn ouders lief
En nu op deze avond laat mei denk je aan wat je Verworven hebt en verloren onderweg die lange weg Aan daden en wandaden de vrouwen die je geslagen hebt De vrouwen die je liefhebt en nu de schemer is Ingetreden en je de kaars op tafel ontstoken hebt Luister je naar de merel en een fietser op het pad De dingen die je nooit hebt gedaan de dingen die Je zult gaan doen aan al dat denk je en langzaam Drink je de rode wijn je hoort koerende en tsjilpende Vogels en het is windstil en de tuindeur staat open Slechte dingen heb je gedaan en ook goede maar weinig Het huis van vader en moeder hoe nooit je je daar hebt Thuis gevoeld en ook niet hoe een vader en moeder voelt Nu op deze avond vraag je je af of je al die aandacht wel Gewenst zou hebben dat vraag je je af maar het antwoord Weet je al het is alles dat verloren is gegaan en het was Niet veel zo heb je altijd gemeend en wat je verworven Hebt zelf en helemaal alleen is een zaak geweest Van inzicht volharding wilskracht en daadkracht En je weet hoe dit alles nimmer tot ijdelheid leiden zal En je weet dat dat door vader en moeder komt al
24
CIRCUMPLAUDO
Die schraalheid waar je niets leren kon waar je iets aan had Dergelijke halfwanen houden je – ieder mens overigens Die in dat soort omstandigheden heeft verkeerd – sober Voor eeuwig en wie zal zeggen dat iets dergelijks geen Goede zaak is zul je aankijken en hem kalm zeggen Vanwege die vroegere omstandigheden heb ik ten aanzien Van mijzelf grootse werken verricht die ik Nooit had kunnen volvoeren wanneer ik niet in Diezelfde bijzondere vroegere omstandigheden had verkeerd Gaat u heen nu en denkt na
CIRCUMPLAUDO
25
Argibald
26
CIRCUMPLAUDO
Gurkje van Dam
Gurkje van Kattenberg heeft een broer
Gurkje van Kattenberg was een kermiskind. Van begin april tot half november trok ze met haar ouders en broer van de ene naar de andere kermis, door heel het land trokken ze. En in de winter woonden ze in Rotterdam waar haar vader de kost probeerde te verdienen als los werkman. Gurkje vond de winterse dagen moeilijk. Niet omdat het dan koud was, ze vond sneeuw en ijs zo erg niet, maar omdat ze dan vastzat in de stad. Het benauwde haar, en het benauwde haar broer ook. Vader van Kattenberg huurde voor de wintermaanden een of twee kamers in een overbevolkt huis met één fonteintje en met vechtende kinderen en kijvende vrouwen op de trap. De wagen en de kop van jut waar ze de rest van het jaar mee rondtrokken, stonden in een schuur bij een boer aan de rand van de stad, net als het paard. Op zondagen liepen ze daar dan heen, om te kijken of alles goed was met het paard en de spullen en om de boer te betalen. Gurkje en haar broer mochten dan altijd ook even bij de koeien gaan kijken. Sipke – de broer – en Gurkje keken altijd erg uit naar die uitstapjes. Ze waren dan even weg van de herrie op de trap en de viezigheid in de nauwe straatjes. Buiten bij de boer CIRCUMPLAUDO
27
was het licht voor hun gevoel, zelfs in december. De lucht leek er hoger, de wind frisser. Daar buiten bij de boer leek het leven weer een beetje goed. En bij de boer was ook Jetteke, de dochter van de boer, een rustig meisje dat een jaar ouder was dan Gurkje en een jaar jonger dan Sipke. De boerderij lag een beetje verloren tussen het water aan de ene kant en een paar loodsen aan de andere, Jetteke zag weinig andere kinderen, alleen al daardoor speelde ze graag met Gurkje en Sipke. De jaren verstreken, de kinderen groeiden op en werden jongelui. Gurkje trok de aandacht van de jongens van de kermis, als bronstige stiertjes liepen ze rond de wagen van haar vader. Gurkje vond al die aandacht ingewikkeld. Het streelde haar natuurlijk, dat de jongens haar mooi vonden, haar vroegen om mee op stap te gaan. Maar de bange uren met ome Bas, bij wie ze een tijdje in de kost was geweest om naar school te kunnen gaan, kwamen ’s nachts terug in haar dromen. En dan zei ze toch weer nee tegen de jongens. Vader en moeder van Kattenberg keken ernaar en maakten zich zorgen. Maar ze wisten niet hoe of ze erover praten moesten en dat wist Gurkje ook niet. Op een dag stonden ze op de kermis in Middelburg. De zon scheen en Gurkje droeg haar mooiste jurk want ze zouden naar de kerk gaan. En daar, voor de kerk, kwam ze een jongen uit Middelburg tegen. Hij lachte naar haar en in die lach las zij veel meer dan er ooit echt in een lach kan zitten; ze vergat haar angsten, ze lachte terug. En dat de jongen niet rondtrok, altijd op één plek bleef, in een tamelijk nauw straatje, dat kon haar niet eens schelen. In maart 1940 zijn 28
CIRCUMPLAUDO
ze getrouwd. Twee maanden later begon de oorlog en kwamen Gurkje en haar kersverse echtgenoot om bij het bombardement op Middelburg. Een paar maanden later kreeg Sipke een oproep voor de Arbeitseinsatz. Hij was een jonge, sterke kerel zonder vaste betrekking, de Duitsers zagen geen reden hem niet op te roepen. Maar hij verdomde het, hij ging niet werken voor de moordenaars van zijn zusje. Liever dook hij onder en waar kon hij dat beter doen dan bij die boer net buiten Rotterdam. Een half jaar zat hij daar en hij zag er hoe een andere onderduiker, van zijn leeftijd, Jetteke lastigviel. De dag dat het hem te gortig werd, sloeg hij erop. De ander sloeg terug en daarna werd het een woest gevecht. De boer en z’n vrouw waren niet thuis en Jetteke probeerde vergeefs de heethoofden uit elkaar te halen. Het is dat er luchtalarm klonk en ze de kelder in moesten, anders was het misschien slecht afgelopen voor die twee jonge kerels. Toen de boer en z’n vrouw van een huilende Jetteke, zittend naast de karnton, hoorden wat er gebeurd was en de jonge kerels met bebloede koppen zagen, schudde de boerin haar hoofd. Het was slecht voor de kaas en de boter, die bebloede koppen. De boer vroeg z’n dochter of er een met haar moest trouwen en Jetteke schudde het hoofd. Het was gauw besloten, Sipke en zijn rivaal mochten zich nog even opknappen en ’s avonds mee-eten, maar die nacht moesten ze hun spullen pakken en van het erf. De boer wou geen gedonder om z’n dochter, en al helemaal niet in tijden van oorlog. CIRCUMPLAUDO
29
Sipke belandde toen bij een boer in Brabant, samen met Joop, een student uit Delft die wat boeken mee had genomen. Sipke, zoon van de kermis, vond de onderduik maar zozo. Almaar op één plek blijven, altijd op je hoede, opletten of je weg moest duiken. Het was nog benauwender dan de winters in Rotterdam. Joop ervoer het allemaal heel anders. Hier, op het land, voelde hij zich vrijer dan hij zich in Delft, of in het deftige deel van Haarlem, waar hij vandaan kwam, ooit gevoeld had. Hier waren geen ouders met hoge verwachtingen, geen grootvader met plannen voor hem, geen vrienden die eisten dat hij het ver zou schoppen. Zijn boeken keek hij niet in, maar als Sipke dat wou, mocht die ze best lezen. Dus las Sipke, onwennig in het begin, maar na een paar weken werd hij erdoor gegrepen. Het werd zijn manier om te ontsnappen aan de benauwenis van oorlog en onderduik. Het waren boeken van een student uit Delft, ze stonden vol met sommen. In het begin begreep Sipke ze nauwelijks, maar omdat hij een paar jaar de tijd had om dezelfde sommen steeds opnieuw te bekijken, kon hij aan het eind van de oorlog heel aardig rekenen. Ergens halverwege de oorlog viel er tijdens een luchtgevecht een brandende vliegtuigvleugel op het rieten dak van het schuurtje waar Sipke en Joop klompen zaten te schuren. De vleugel brandde razendsnel door het rieten dak en Sipke wist Joop net op tijd bij zijn kraag te grijpen en naar buiten te duwen. Ze renden het veld in om zich in een greppel te verstoppen. Daar ontdekte Sipke dat hij zijn been open had gehaald, hij bond er een zakdoek om. 30
CIRCUMPLAUDO
Vanuit de greppel zagen ze de familie de brand blussen, gelukkig stond er weinig wind en sloegen de vlammen niet over naar andere gebouwen. Er kwam een auto het erf op rijden, er stapten Duitse soldaten uit die overal rondkeken. Ze konden voorlopig niet terug. Het werd donker. Rond de boerderij was nog steeds beweging, ze bleven in de greppel, vielen er in slaap. In de ochtendschemer werden ze gewekt door een buurman, hij bracht ze een fles water en wat brood. ‘Een van de piloten is met z’n parachute uit het vliegtuig gesprongen. De Duitsers zoeken hem, jullie kunnen hier niet weg.’ Sipke voelde de wond aan z’n been kloppen, hij bond de zakdoek los, zijn onderbeen was rood en dik. Joop gaf hem een schone zakdoek om erom te binden. Tegen de avond kwam het zoontje van de boer ze halen, de piloot was gevonden, het was een Duitser en hij was gewond. Sipke en Joop gingen terug naar de boerderij, Sipke liep een beetje mank en dat zou de rest van zijn leven zo blijven. Op momenten dat ze even achter de schuur zaten, zonder veel te doen, gewoon om zomaar wat te zitten en misschien een beetje te praten, staarde hij somber naar de verte. Hij vroeg zich af hoe het verder moest met hem, rondtrekken met zo’n mank poot, dat werd niks. ‘Trek het je niet aan,’ zei Joop dan, ‘na de oorlog wordt alles heel anders dan het ervoor was. Wij kunnen ons daar niks bij voorstellen.’ ‘Zou het?’ zei Sipke dan. Toen dan eindelijk ook Noord- en West Nederland bevrijd waren, wist Sipke niet waar z’n familie was gebleven en of ze eigenlijk nog leefden. Joop nam hem daarom maar mee CIRCUMPLAUDO
31
naar Haarlem. Daar keek zijn deftige familie wel een beetje op van die vreemde snuiter, maar evengoed kon Sipke een betrekking krijgen als boekhouder bij de firma van de familie. Joop en Sipke waren door hun tijd in de onderduik allebei een beetje anders in het leven gaan staan. Sipke was wat meer gewend geraakt aan het leven op één plek, al bleef hij zijn leven lang zo eind maart een beetje last van onrust in zijn benen houden. Van z’n manke been bleef hij ook last houden, bij het ouder worden werd de knie stijf. Maar door datzelfde manke been hoefde hij niet in militaire dienst. Joop hoefde ook niet, maar dat kwam niet door z’n been of een ander lichamelijk ongemak; Joop z’n familie had het zo geregeld. Hij was al zo veel tijd verloren met het onderduiken, hij moest maar weer gaan studeren. En dat deed hij dan ook, al wou hij niet meer naar Delft. Hij ging naar Wageningen en werd landbouwingenieur, later is hij nog betrokken geraakt bij de grote ruilverkavelingsoperaties van na de oorlog, maar toen waren Sipke en hij elkaar al uit het oog verloren. Sipke legde zich neer bij een burgermansbestaan, in een straatje in Haarlem, in een huis met een tuintje. Hij kreeg verkering met Ada, een burgermeisje dat helemaal verkikkerd op hem was maar zich een beetje schaamde voor zijn komaf. Ze is maar één keer met hem mee geweest naar z’n ouders, toen hij die weer had gevonden. En toen die een paar jaar later overleden, eerst vader Van Kattenberg en twee maanden later zijn weduwe, moest hij ze beide keren maar alleen gaan begraven. Toch trouwde hij Ada en na een paar jaar werd het huwelijk wat stroef. Maar toen verwacht32
CIRCUMPLAUDO
ten ze allebei al niet zo veel meer van het leven, ze legden zich er maar bij neer dat het niet beter werd en deden hun best te voorkomen dat het slechter werd. Kinderen hebben ze nooit gekregen. Zo rond 1965 moest Sipke verhuizen voor zijn werk en hij en Ada kwamen op een dorp terecht. Ada schrok een beetje terug voor de kleinschaligheid van haar nieuwe omgeving en kreeg de neiging zich in huis op te sluiten, Sipke deed de boodschappen. Op een dag hoorde hij iemand de naam Gurkje noemen, het was bij de slager. Hij had die naam lang niet gehoord en keek om zich heen of hij het wel goed gehoord had. Hij zag iemand met vaag bekende trekken, ze reageerde op de naam. Het was mijn moeder, toen nog een jonge vrouw al had ze toen al vier kinderen. Hij hoorde haar stem, en er was iets in die stem, iets vertrouwds, iets dat hij verloren had gewaand. Hij verzamelde zijn moed en sprak haar aan toen ze de winkel verliet. Hij liet er zelfs zijn beurt voor voorbijgaan. Ze spraken eerst wat onwennig, mijn moeder was niet gewend aangesproken te worden door vreemde kerels. Maar ook zij herkende iets, ook al wist ze niet wat. En al snel begrepen ze dat ze familie van elkaar waren. Mijn moeder raakte gesteld op haar verre achterneef, hij gebruikte zegswijzen die haar vertrouwd waren, maakte soms kleine gebaren die ze herkende, de manier waarop hij zijn hand door z’n haar streek. Ze nodigde hem en zijn vrouw bij ons thuis uit, wij noemden ze oom Sipke en tante Ada. Na wat aandringen kwam Ada met Sipke mee en dan klaverjasten ze met mijn ouders en zetten ze gevieren de kamer vol rook. Mijn moeder zei soms dat je er plakjes van kon snijden, van die rook. CIRCUMPLAUDO
33
Oom Sipke moest daar altijd om lachen, maar mijn vader keek chagrijnig omdat hij dacht dat z’n vrouw het bedoelde als kritiek op hem. Tante Ada keek er wat zuinigjes bij. Van al mijn ooms, en ik heb er heel wat, was ome Sipke de enige voor wie ik als kind niet bang was. Dat kwam, hij kneep nooit voor de grap zo hard in mijn hand dat het pijn deed en de tranen in mijn ogen sprongen, noch zei hij ooit tegen mij en m’n zusje dat we ‘nou eens eindelijk’ stil moesten zitten en niet zo moesten wiebelen. Eens per jaar wisten we zeker dat ome Sipke zou komen, en dat hij dan alleen zou komen. Dan was de kermis in het dorp, en die werd gehouden in het veld bij ons aan de overkant. Vanuit onze kamer had je goed zicht op de lichtjes en het gewoel van de mensen. Oom Sipke werd dan net zo onrustig als hij eind maart altijd werd en er was tante Ada veel aan gelegen hem dan binnen te houden. Maar vaak wist hij dan toch weg te glippen, hij zei dat zijn sigaren op waren, of dat zijn schoenen naar de schoenmaker moesten. Dan ging hij naar zijn achternicht. Mijn vader was dan niet thuis, die was op zijn werk. Mijn moeder pakte een krukje voor zijn manke been, legde er een kussen op en joeg ons de kamer uit omdat kleine potjes grote oren hebben. Maar als ik voor de vorm een pop pakte en me verstopte achter een stoel, of onder de tafel, met het kleed een beetje naar beneden getrokken en heel stil bleef, lukte het me soms om te blijven. Dan hoorde ik ze praten over vroeger, over verre familieleden die ze allebei nog gekend hadden, over dingen van lang geleden, waar verder nooit meer iemand aan dacht. Althans, niet dat je kon merken. De klank van hun stemmen 34
CIRCUMPLAUDO
veranderde dan, werd zachter, vloeiender, er zat minder duinzand tussen. Mijn moeder schonk oom Sipke een glaasje jenever in en ze keken naar de kermis, spraken eigenlijk helemaal niet zo veel, alsof woorden te zwaar waren voor zo’n lichte kermisdag. Als mijn moeder me dan toch opmerkte, stuurde ze me alsnog de kamer uit, alsof ook mijn aanwezigheid te zwaar was. Bij één van die keren zei oom Sipke: ‘Laat dat kind toch.’ Hij trok me op schoot, ik zag dat zijn ogen vochtig waren en vond dat raar. Op de radio zong Boudewijn de Groot iets over mooie jeugdherinneringen dat ik toen nog helemaal niet begreep. Mijn moeder schonk nog een glaasje jenever in voor oom Sipke en nam zelf een advocaatje.
CIRCUMPLAUDO
35
Rabin Gangadin
De vaartocht
Fragment uit de roman ‘Rustige dagen in Suriname’
Een vroege ochtendbries blaast onveranderlijk over de Surinamerivier en prikt gelijk ijzige naaldjes gevoelloos op de huid van de onbedekte lichaamsdelen van de wachtende passagiers. De temperatuur bedraagt ca. 25 graden Celsius maar voor Suriname is dat een ijzig moment. Toen het er een keer vanwege een klimaatsverbijstering van de natuur begon te hagelen waande de doorsnee Surinamer zich op de Zwitserse Alpen. Terwijl Donos Juanos over het wateroppervlak van de Surinamerivier staat uit te kijken, lijkt het hem vanwege de koele wind vroeger dan tien uur in de ochtend te zijn. Hij snuift de geur op van de havensteiger en zijn neusvleugels kunnen de onmiskenbare lucht van teer, roest en dieselolie amper onderscheiden. Hij loopt over de steiger, overigens een architectuur van verweerde planken, tot hij over een uitneembare metalen plaat zijn eerste stap in de toerboot Perica plaatst die nog rustig in het olieachtige water ligt te wiegen. De toerboot is uitgerust met een ruim vlak dak, dubbel dek en helemaal boven een open dek. Het schip is volledig op zijn taak berekend, ideaal voor vistochten, duikexpedities of eco-expeditie terwijl het in de antieke tijd gebruikt werd voor formele aqua lijndiensten. Thans houdt een rondvaart met dit schip in dat je nergens aan land komt alwaar je even met de benen kunt strekken. Het 36
CIRCUMPLAUDO
is één en al water, nederzettingen en oerwoud die men vanuit het schip kan trotseren. Enkel de restauratie aan boord en het gesprek met een medereiziger kan enig soelaas bieden. Een ieder praat hartstochtelijk over het enige Surinaamse strand The White Beach dat ontzien werd door de straffe riviergolven en daardoor niet geërodeerd is geraakt. Men gaat er graag heen en om het vervolgens naar goed Surinaams gebruik rommelig, vies en smerig achter zich te laten zodat de aanblik doet vermoeden dat een horde varkens er flink heeft huisgehouden. Lange tijd hebben schepen en boten aan de Surinamerivier die passagiers vervoeren van ergens naar nergens de gewoonte gehad om enige uren voor anker te gaan ook al kent het land niet bepaald een haven van allure met een behoorlijk comfort. De reizigers die aan boord gaan bestaan overwegend uit Surinaamse-Nederlanders die een langere periode in Nederland hadden doorgebracht of er zelfs geboren zijn. Ze zijn gepakt en gezakt met een hoop bagage alsof ze voorbereid zijn op een scheepsramp. Een paar van hun beginnen wazig om zich heen te kijken met de achterdochtige gezichtsuitdrukking van iemand bij wie het doordringt dat die in het ootje is genomen. De dames onder hen schieten heen en weer over de loopplank, op zoek naar elkaar en hun vriendjes. Ze gaan uiteen en komen dan weer bij elkaar, ze roepen en gillen en werpen ontstelde blikken op medepassagiers waarin ze iets van zichzelf verdrongen zien. Hun stemmen klinken scherp en oorvermorzelend. Uit het stuurhuis komt een man tevoorschijn met een pet op, kennelijk om een ruige zwarte haardos die op z’n schedel gedijt, in bedwang te houden. Zijn gezicht ziet eruit alsof talloze tropische stormen het hadden verweerd, maar de CIRCUMPLAUDO
37
donkere ogen kijken waakzaam. Als Donos Juanos een amicale blik in diens richting werpt omdat geen van de passagiers hem een blik waardig keuren, geeft hij hem spontaan een handdruk: ‘Ik ben Donos Juanos en ik vind het spannend te varen in dit wonderbaarlijke Surinaamse klassieke wonder waar ik in mijn kinderjaren enkel mijn oma over hoorde praten maar er zelf nooit in had gevaren. Het verwondert mij dat dit schip niet onder de internationale monumentenzorg valt.’ De man zwijgt onder de stevige handdruk even en terwijl hij een rij tanden ontbloot waarop fossiele visresten uit de Surinamerivier nog vers aanblikken zegt hij met dezelfde klank als waarmee de motoren van het schip synchroon stationair draaien: ‘Welkom, mie brada, welkom aan boord. Mijn naam roepnaam is Maku maar officieel heet ik Robles Van Ecksel. Ik zie gelijk aan je dat je uit Holland komt. Je zult wel wat bekijks hebben onder de grietjes die voor hun eigen vangst meevaren. Kom maar lekker aan boord. Ja, Perica is een mooi schip. Geen schoonheid misschien, maar robuust en loyaal, zoals een goeie vrouw.’ Zijn handdruk deed Donos Juanos aan een bankschroef denken. ‘Jij hebt voor dit bezoek een prachtige dag uitgekozen. Je lijkt mij echt goedgemutst. De gemiddelde passagier die dit schip binnenkomt, kijkt uit z’n doppen als een valse bouvier die zich opgeschrikt waant door een knalvuurwerk aan z’n staart. Vandaag is er geen mist en wat korte golfslag, ook waar het diep is. Ik ga even de landvasten losgooien en dan 38
CIRCUMPLAUDO
kunnen we er meteen vandoor.’ Zijn wenkbrauwen zijn dik en zijn neusgaten wijd. Maku gaat via een lawaaierige metalen trap waarvan de treden geperforeerd zijn met grote gaten, naar beneden om bepaalde technische voorbereidingen te treffen. Eindelijk komt het schip onder veel gekraak langzaam in beweging en was het oponthoud aan de plek waar een ieder zich liet inschepen, voorbij. De loopplank wordt verwijderd en het vaartuig begint, zoals bijna alles in Suriname dat nog op dreef moet komen, omslachtig te manoeuvreren om van de wal te komen. De vegetatierijke Surinaamse kust trekt aan de ogen van Donos Juanos voorbij. Donos Juanos heeft vanaf zijn zitplaats een royaal zicht op het bruine water van de Surinamerivier dat rimpelloos langs de romp glijdt en nergens in een andere kleur verandert, zelfs niet als ze het midden van de rivier hebben bereikt. De elementen lucht en water kunnen er met hun vereende krachten maar weinig tegenover stellen. Kilometers verder is de vegetatie die achter de andere oever verrijst nog donkergroen. Ze passeren een vissersboot die met de vangst van een week naar de Surinaamse haven koerst en waarvan de schipper wuift. ‘Was Perica vroeger altijd een goed schip?’ vraagt één van de passagiers een andere. ‘Een van de beste,’ hoewel het gelaat duidelijk uitdrukt dat betrokkene de vraag eigenlijk naïef vindt. ‘Volgens de hoogste kwaliteitsbegrippen van die tijd gebouwd in opdracht van de eigenaars, in die tijd de overheid. Het schip was een mooi zeewaardig schip waarmee de oversteek werd onderhouden tussen Paramaribo en Nickerie. De CIRCUMPLAUDO
39
passagiersaccommodatie was misschien niet zo elegant als die op Caraibische schepen in omringende landen maar toch had Perica een goede reputatie verworven door haar passagiers tijdens de oversteek van de Atlantische Oceaan een naar Surinaams begrip comfortabele luxe te bieden.’ Tijdens de vaartocht geeft een trendy uitgedoste dame door een microfoon uitleg ten aanzien van de beelden die een ieders blikveld binnenhuppen en waarbij de gids er min of meer terecht vanuit gaat dat niet een ieder van de essentie ervan op de hoogte is. Zij lijkt Donos Juanos een knappe, vrijmoedige insinuerende vrouw die dwalingen met een hoongelach kan verjagen: ‘In het binnenland van Suriname, beste reizigers, ziet u wat schamele hutten waar de tijd even heeft stilgestaan. De bewoners hebben tegenwoordig weliswaar iets meer dan rieten rokken en andere genitaliënafdekattributen maar ze blijven toch trouw aan hun traditie. Op deze hoogte van de rivier is het nog tamelijk bewoond. Tijdens de binnenlandoorlog verrees er een militante stam uit deze archaïsche gemeenschap die het dorp de rug toekeerde om vervolgens met automatische geweren, daarbij glansrijk behangen met gouden sieraden, roofovervallen te kunnen plegen in Paramaribo.’ Een Nederlands echtpaar dat al jaren in Suriname woont, legt Donos Juanos uit dat met een schip als Perica er enkel oppervlakkige stukken bevaren kan worden. De vrouw laat haar blik onderzoekend op Donos Juanos rusten, maar matigt zich niet aan hem te kunnen begrijpen of hem ergens te kunnen plaatsen. Die blik is echter niet van 40
CIRCUMPLAUDO
het sinistere soort; het is misschien een soort fascinatie. Het is een vertrouwelijk paar, een eenvoudige tevreden stel voor wie hun verblijf in Suriname een gelukzalige stilstand schijnt te zijn. Ze vervolgen: ‘Suriname heeft van de prachtige rivieren die jammer genoeg niet allen bevaarbaar zijn. Dit komt door de woedende, beweeglijke, luid-sputterende muren aan watervallen van ongeveer anderhalve meter en zelfs hoger waar je enkel met kleine buitenboordmotoren in de buurt kunt komen.’ Als het gesprek afdwaalt naar het leefgemeenschap in het binnenland, beter gezegd naar het tribale milieu zegt het echtbaar tegen Donos Juanos: ‘Dat wat de schreeuwerige politici, sensationele damescomités en godsdienstige ijveraars er ook van mogen zeggen, het is vast beter de boslandbewoners, of het nu Indianen óf Djoeka’s zijn, stilletjes in hun natuurlijke leefomgeving met rust te laten. Als je hen westerse uiterlijkheden gaat opdringen zal het toch faliekant uitpakken. Het feit dat ze geholpen moeten worden staat buiten kijf maar dan op een andere manier dan door steedse na-aperij welke dan ook minimale resultaten afwerpt. Djoekakinderen zijn vaak vrij en ongedwongen bij hun ouders, ze trekken over de soela’s, bewerken de kostgronden, gaan uit jagen en vissen. De meisjes helpen om de dorpen brandschoon te vegen, alles netjes op te ruimen terwijl de jongens lopen te spelen met kleine kruisbogen die ze zelf kunstig geconstrueerd hebben. Bevangenheid is op deze plaatsen iets onbekends, behalve misschien bij de kokette schonen die ook op dit plaatsen niet ontbreken. In het algemeen is hun houtCIRCUMPLAUDO
41
snijwerk een teken van de liefde en genegenheid van de man voor de vrouw, en stellig hebben tal van de gebezigde ornamenten een symbolische, vooral ook erotische betekenis die echter niet te achterhalen valt en uiteraard voor een groot gedeelte op traditie berust.’ Op de gladde rotsen waar Perica langs vaart doemen een paar gladde rotsen op. Volgens het echtpaar gaan de vrouwen er heen om hun kleren te drogen te leggen. Ze doen er meteen de hele was en laten hun kinderen er wat rondspelen. Verder brengen ze ook veel tijd door met vaatwas, baden en kletsen aan de oeverkant terwijl de mannen het bos open kappen en de velden gereed maken die de vrouwen daarna gaan beplanten. Donos Juanos verrijst van zijn plek, groet het echtpaar vriendelijk en bedankt hen ook voor de schatrijke informaties over een land waar hij zelf als Surinamer niet veel vanaf weet. ‘Ik heb nog genoeg tijd om in Suriname alles te bezichtigen, zegt Donos Juanos tegen die twee. ‘Morgen ga ik met een groep naar The White Beach om er maar flink op los te leven.’ Opeens ontwaart hij de gedaante van Suzette die zojuist naar het dek was geklommen en bij het gat van de kajuitstrap was blijven staan. Ze is fleurig gekleed, ziet er leuk uit. Ze beseft snel dat Donos Juanos haar kennelijk had opgemerkt. Donos Juanos denkt dat ze over het dek was blijven kuieren met een loopje dat blijk moest geven van het feit dat zij op z’n minst het voornemen heeft om naar hem toe te stappen. Met hooggeheven hoofd stapt Suzette weer weg en Donos Juanos kan zien dat de voet die ze op het schone, gladde dek zette smal en fraai gewelfd is hetgeen in scherp contrast staat met de rommel die 42
CIRCUMPLAUDO
hij bij het betreden van het schip ontwaarde. Opeens ziet hij haar verdwijnen door het luik waar ze uit was gekomen en hij voelt zich daarbij meer dan ooit als de jongeman in zijn eigen roman. Hij blijft toch een nabeeld behouden van haar glimlachende ogen en pratende lippen dat op zijn netvlies gegrift is geraakt. Het zou voor hem te ver gaan om nu te beweren dat hij bang was meegesleept te worden door een hartstocht voor een jonge vrouw die niet opvallend mooi was maar met wie hij, al met al, slechts tien minuten op het schip had gesproken. Suzette scheen ondanks al haar temperament onaangetast te zijn gebleven door subversieve denkbeelden van anderen waarover zij Donos Juanos het één en ander vertelde, enkel omdat haar mond zo bekoorlijk gewelfd is en zij daardoor er voornaam uitziet. Terwijl het schip met lange, regelmatige slagen ploegt, schimmig en spookachtig door de schaduw van de vegetatie aan de oevers van de rivier, lijkt het zich opeens sneller over het bruine water te verplaatsen. In een formele afzondering binnen het dek waar een paar prominente gasten uit de Surinaamse assemblee lijken plaats te nemen ontspint zich een discussie; hoewel niet alle woorden goed te begrijpen zijn omdat de aangeroerde thema’s niet voor een ieder herkenbaar zijn. Met een geheven beringde wijsvinger houdt één van hen een vurig betoog over het onderwerp dat het land voor vreemdelingen toegankelijker gemaakt zou moeten worden ter bevordering van handel en politieke allianties. Een andere voert oppositie middels een reeks isolationistische tegenargumenten waarmee hij aangeeft dat het eigen volk alle voorrang zou moeten krijgen. Een andere aan de tijdelijke discussietafel, die zogenaamd een voorzittersrol op zich heeft genomen, voert aan dat het Surinaamse volk weliswaar creatief CIRCUMPLAUDO
43
en misschien ook inventief is maar dat zij daarentegen niet over de ondernemingskracht beschikt om een idee dat op de periferie van hun danktank talmt, te laten uitgroeien tot een plan. En op het moment dat de grond onder hun voeten heet begint te worden, nemen zij gelijk de benen richting Nederland. Zijn kritische opmerkingen leverden hem goedkeurende lachjes van de overige collega’s op. Op een gegeven moment wendt één van hen zich tot Donos Juanos: ‘En wat vindt u van dit alles meneer de schrijver. Ik heb laatst een stuk van u in De Ware Tijd gelezen. Doordat uw foto erbij was kon ik u herkennen. Ik vond het een zeer goed en wijs stuk. Doet het aanvaarden van vreemdelingen in ons land afbreuk aan onze luisterrijke cultuur?’ Donos reageert er kalmpjes op met een: ‘Wat kan ik bijdragen aan zo’n geleerde discussie? Ik heb geen weet van de Surinaamse politiek behalve dat die aan hetzelfde euvel ten onder gaat als het equivalent ervan in Nederland.’ De man knikte Donos Juanos bemoedigend toe. Met een ietwat dronken stemverheffing zegt die: ‘Ik waardeer mensen als u en heb geen boodschap aan de praatgrage niets-zeggers die ons land rijk is. Veel en overdadig gepraat zonder inhoudelijk iets zinnigs te zeggen terwijl er helemaal niet naar elkaars argumenten wordt geluisterd. Deze holle retorica staat model voor de Surinaamse praatkunst. Beste meneer de schrijver, ik weet dat mijn woorden dwaas en naïef klinken en die misschien afbreuk doen aan de Surinaamse gezichtsbepaling. Ik blijf toch van oordeel dat het Surinaamse gelaat dat eeuwig op afbouw zit te wachten, maar blijft steken in een soort embryonale evolutie. Men komt 44
CIRCUMPLAUDO
er niet eens aan toe om te voorzien in de grillen en behoeften van het eigen volk en begint men rode lopers uit te rollen voor vreemdelingen die ons komen overrulen. Als ze in Europa kunnen gillen Ons Volk Eerst, waarom kan ik dat als Surinaamse politicus niet? Laatst is er vergunning geweigerd aan een Surinaamse investeerder die een hypermodern pluimveebedrijf wilde realiseren. Doordat hij weigerde onder tafel wat te offreren aan de klootzak die hem de vergunning moest uitschrijven, is hij gedesillusioneerd vertrokken naar Brazilië. Met deze service jagen wij onze goede mensen weg!’ Na deze kennelijk ontladende bewoordingen verbreedde diens lach zich alsof hij zich absoluut ontdaan voelde van een zware geestelijke ballast. Niet bepaald een man als iedere Surinamer. De man buigt zich dichter naar Donos juanos toe en houdt hem met zijn blikken vast ‘En vertel eens jonge filosoof, hoe kunnen we weten wat er leeft in het hart van een Surinamer? Hoe kunnen we weten of zijn bedoelingen goed of slecht zijn?’ Voor Donos Juanos zit er iets achter de vraag wat hij niet echt begrijpt. Een soort test. Wat wil de politicus van me horen, vraagt hij zich af. Hij vindt geen aanwijzing in zijn gezicht; het gezicht van een politicus. Aan een andere tafel op het dek ziet hij een groep met elkaar smoezelend converseren, de blikken zijdelings verstolen in zijn richting werpend, gevolgd door een vingerwijzing, ook in zijn richting. Hoewel Donos Juanos opgeruimd met de politicus staat te praten voelt hij hoe de kwaadaardigheid en afgunst van de groep als wolven naar hem toe sluipen. Opeens hoort hij één van hun zeggen op een minzame-genadige toon: ‘Het is verwonderlijk dat een schrijver die zich boven een CIRCUMPLAUDO
45
ieder verheven waant met gewone mensen in een gewoon schip meevaart.’ Inmiddels is het ook de politicus opgevallen dat Donos Juanos op een negatieve wijze bekijks zou kunnen hebben. Hij zegt tegen Donos Juanos: ‘Wacht eens even. Toevallig werkt een goede kennis van mij bij De Ware Tijd en die vertelde dat een groep Surinaamse schrijvers onder aanvoering van een Nederlandse hoogleraar in de Caraibische letteren een protestmars had gehouden en op de redactie kwam bewerkstelligen dat niemand iets van jou zou moeten publiceren. Men vindt dat je in anonimiteit dient weg te kwijnen. Niemand mag jou kennen, punt uit. Eigenlijk best wel aanmatigend dat anderen voor jou moeten beslissen wat jij van hun mag en wat niet. Maar mijn beste vriend, de Surinaamse geest staat erom bekend dat problemen er niet altijd eenvoudiger op worden door pogingen tot het zoeken naar verklaringen ervan en eerlijk gezegd vind ik persoonlijk dat sommige ophelderingen van die hoogleraar tegenover journalisten nogal raadselachtig klonken. Hij was op televisie en kraamde een hoop onzin uit. Waarom doen zij zo tegen jou, als ik vragen mag. Ik meen drie personen aan die tafel te kennen. Die ene daar met de lange grijze snor en baard die op een gereanimeerd fossiel lijkt is Raju Khan. Hij werkt samen met die rijzige Nederlandse heer daar. Ik denk dat hij de hoogleraar is in de Caribische letteren. Die arme man is gedegradeerd tot een kamerhoogleraar omdat alle promovendi bij hem vanwege zijn onbekwaamheid zijn weggelopen. Maar zoiets had jij, meen ik ook geschreven in jouw essay laatst. Vandaar al deze oppositie tegen jou. Bovendien is de hoogleraar erg gekant tegen jouw essay over de Suri46
CIRCUMPLAUDO
naamse literatuur omdat hij graag degene wil zijn die ooit iets over de Surinaamse literatuur heeft gepubliceerd. En dat is dus zijn proefschrift waarover jij in jouw essay schreef dat het meer weg heeft van een rijkelijk geïllustreerde gouden gids over Surinaamse schrijvers dan van een wetenschappelijke opzet. Ik hoorde iemand zeggen dat als je hem op andere voet bejegent dan had je de brokken die je maakte geheel aan jezelf te wijten. Misschien is dit voor hem een vorm van een plotseling uiteenstuiven – een angst, een wegvluchten naar egoïstische hoekjes. Trek jij je er niets van aan. Je moet er juist van genieten. Je lijkt mij een zeer stabiele persoon die zich onverstoorbaar weet op te stellen. Zie je dat ene idiote wijf daar bij het raam en die constant naar jou kijkt? Zij heet Bea en is ook fel gekant tegen jou omdat jouw werken in Nederland door literaire uitgeverijen worden uitgebracht terwijl de meeste Surinaamse schrijvers zelf naar de drukkerij toe moeten stappen en als distributiepunt voor hun werken de Surinaamse afhaalcentra gebruiken alwaar je hun dichtbundel in de vitrine ziet liggen naast de belegde Surinaamse broodjes. Die Raju Khan had gehoopt dat hij na een studie Engelse taal en letterkunde zich zonder een duw in de rug zou kunnen transformeren tot een schrijver van formaat maar het tegendeel blijkt uit hem te zijn gekomen. Zijn ascetische uiterlijk doet eerder een schrijver achter zijn persoonlijkheid vermoeden dan zijn werkelijke minimum aan talent dat wonderwel gepaard gaat met een maximum aan geldingsdrang. Hij publiceerde maar één dichtbundel waarvan het thema doet vermoeden dat het om een zestienjarige zou gaan met liefdesproblemen. Zijn poëzie verzuipt in de eigen oppervlakkigheid.’ CIRCUMPLAUDO
47
Donos Juanos zegt tegen de politicus: ‘Het valt mij op dat u een zeer veelzijdige persoonlijkheid bent. Voor een Surinaamse politicus bent u kennelijk van vele markten thuis. Politiek, literatuur en misschien nog veel meer gaan bij u hand in hand. Bravo. Mijn complimentjes ervoor.’ De politicus die eerst aan zijn whiskyglas moet nippen, gooit er haast rochelend uit: ‘Dank u wel mijn beste vriend, ik voel mij erg gevleid met deze complimenten. Mijn eigen collega’s kunnen er niet tegen dat ik zo veelzijdig ben.’ ‘We praten met elkaar al zo lang met elkaar,’ zegt Donos Juanos, ‘maar ik weet nog steeds niet welke politieke partij u in de assemblee vertegenwoordigt.’ De politicus steekt een lange arm uit naar hem en zegt: ‘Aangenaam, ik ben Shrikovski, partijvoorzitter van de Socialistisch, Humanistisch en Kapitalistische Partij Suriname.’ Donos Juanos merkt op dat deze naamgeving evenals diens Russisch klinkende naam haast absurd- komisch klinkt. ‘De naam daar kan ik niets aan doen omdat die een product is van het smeltkroespatroon van Suriname gepaard gaande met een assimilatie in de naamgeving. Ik studeerde in Moskou planetaire vulkanologie. Na een poos als docent kosmografie in Suriname in het onderwijs te hebben gedraaid richtte ik een eigen partij op om een symbiose te ontwikkelen tussen het Kapitalistisch, socialistisch en humanistisch denken. Tijdens mijn studententijd in Rusland begon ik al te laven aan de Russische literatuur met speciale interesse voor de werken van Vladimir Nabokov. Zo ben ik ook in de letteren gerold.’ Donos Juanos zegt bijna in een extatische opwelling ‘ama48
CIRCUMPLAUDO
zing’, tegen Shrikovski. Is het niet frustrerend om met zo’n educatieve achtergrond je tijd te verdoen in Suriname? Hoeveel mensen in Suriname snappen jouw ideologie? Waar ligt jouw doelgroep eigenlijk? De politicus blijft als antwoord op de vraag van Donos Juanos praten en doelloos deinen op de vloedgolf van zijn eigen waterval aan woorden en maakte zelfs een warboel van zijn uitweidingen. Het enige dat Donos Juanos snapt is dat er veranderingen op til zouden zijn door ingrijpen van zijn partij en dat de rotte appels er spoedig uit zouden vliegen. Tegelijkertijd gaat het schip Perica weer aan kade en beginnen de passagiers op dezelfde wijze waarop leerlingen op Surinaamse scholen de klassen uitvluchten als de bel gaat, het schip te verlaten. Een ieder sleept de spullen bij elkaar, probeert her en der extra spullen te vergaren terwijl de meesten vanwege de hitte zelf ook verhit en boos zijn geraakt of anders volslagen in de war en ontmoedigd. Het schrijversgilde legt vermoedelijk vanwege de aanwezigheid van Donos Juanos een onverschilligheid aan de dag jegens de inspanningen van haar medepassagiers en kijkt niet eens meer naar hen met wie men op het schip even maatjes was geweest. De scheepsmedewerkers vervullen hun plicht op een vriendelijke kalme bespiegelende manier door alles zo gladjes te laten verlopen. Donos Juanos groet de politicus Shrikovski op Surinaamse wijze hetgeen hij morrelend aan het slot van zijn attacheekoffer met een vriendelijke stem, doch zonder om te kijken, beantwoordt en hem een visitekaart aanreikt met de mededeling hem een keer te bellen voor een goed gesprek.
CIRCUMPLAUDO
49
50
CIRCUMPLAUDO
Titel: Brieven, 1985-1986 Auteurs: Jac.P. Meiland & H.A.M. Jutte Aantal pagina’s: 220 ISBN 978-90-79430-00-0 Verkrijgbaar bij Pumbo.nl Prijs: € 16,00 CIRCUMPLAUDO
51
Titel: Ik vond de site beter… Auteur: Argibald Aantal pagina’s: 106 ISBN 978-94-90759-12-4 Uitgeverij: Xtra Prijs: € 9,90 52
CIRCUMPLAUDO