‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’ Johanna Muis-van der Leun
bron Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen.’ In: Negentiende-eeuwsche leescultuur (gastredactie J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt). Speciaal nummer van De Negentiende Eeuw 14 (1990), afl. 2-3 (juni-september), p. 121-132.
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/muis001debe01_01/colofon.htm
© 2004 dbnl / Johanna Muis-van der Leun
121
Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen Johanna Muis-van der Leun De Vaderlandsche Letteroefeningen: volgens tijdgenoten ‘het meest gelezen, meest geraadpleegd, meest gezaghebbend maandelijksch overzigt onzer letterkunde’.1 Rendeerde dit tijdschrift eigenlijk? Hoeveel exemplaren moest de uitgever verkopen om quitte te spelen? Hoe stak het hele uitgaveproces in elkaar? - Toegegeven, het is een wat onorthodoxe benadering van een eerbiedwaardig negentiende-eeuws ‘recenserend cultureel tijdschrift met literaire bijdragen’.2 Ook uitgever/redacteur J.W. IJntema (1779-1858) voelde deze discrepantie, toer hij verontschuldigend onder een kopijgeld-briefje schreef: ‘Poëzij en Centen verdragen zich zoo slecht met elkander! Verzen maken is geheel een zaak van den vrijen geest, en eene gaaf zoo heerlijk, dat geen goud daartegen op kan wegen! Het meer of minder doet hier niets aan af.’3 Toch moesten ook poëten eten, en uitgevers winst maken. Als zodanig maakt het uitgavebeheer deel uit van het hele literaire bedrijf, waarvoor de literatuurhistorici de laatste jaren steeds meer aandacht krijgen. Door je te verdiepen in de materiële kant van cultuurproduktie, en bijvoorbeeld rekeningen te interpreteren en in een context te plaatsen, kom je dichter bij de leefwereld van de cultuurdragers. Zo biedt het hierboven aangehaalde kopijgeldbriefje een onvermoede kijk op het spektakeltje rond het ontstaan van De Gids. Het was namelijk gericht aan E.J. Potgieter, die voor hij meewerkte aan de oprichting van ‘de nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen’ ook dichtstukjes en verhalen publiceerde in de oude Letteroefeningen: in 1833 maar liefst 24 blz. octavo. Volgens de overlevering was Potgieter iemand die, zoals Jan ten Brink schrijft, ‘de pen die hij voor letterkundige uitspanningen bezigde, zoo hoog ophing, dat er nimmer sprake kon zijn van eenige geldelijke beloning’.4 De verwijdering tussen IJntema en Potgieter, vaak gezien als de vertegenwoordigers van de oude en de nieuwe literaire garde, lijkt echter mede ontstaan door een beloningskwestie. Gegevens omtrent de materiële aspecten van het literaire bedrijf blijken te kunnen resulteren in een bijstelling van het literair-historische beeld.5
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
123 Temidden van zeer divers archiefmateriaal dat de uitgave van de Vaderlandsche Letteroefeningen (1761-1876) door J.W. IJntema betreft,6 is een financieel jaaroverzicht7 uit het midden van de negentiende eeuw bewaard gebleven. Voor wie het aantreft een mooie vondst, maar als niet-boekwetenschapper kun je er in eerste instantie weinig mee. Toch is interpretatie mogelijk door te woekeren met toevallig overgeleverde informatie, zoals contracten, facturen en correspondentie met leveranciers. De hier gepresenteerde informatie maakt bij de bestudering van andere tijdschriftuitgaven het uitgavebeheer hopelijk wat meer tastbaar. Hiernaast een letterlijk afschrift: Debet Drukken van No 1-16 Papier Correctiegeld Auteursgelden 5% van ƒ7207-20 Incassche gelden De Heer Ya Redactie Vergaarkosten Bestellen Diverse uitgave, touw emballage aantekenen etc Kopperwensch Patent Dr van Senden Verhandelingen Papier voor aparten etc Verschillende premien Waarheid in liefde Verh. Archiev Uitkering kaspapier Uitkoop boeken Port Rotterdam
ƒ1200-90 998-80 150-80 600-80 360-80 35-80 3000-80 1000-80 32-80 12-80 20-80 4-80 26-23 80-23 10-23 50-23 11-80 5-75 50-75 10-75 ƒ7656-48
Credet [sic] 18 Exempl. à ƒ11.20 34 Exempl. à Contant a ƒ8.36 819 Exempl. op Rekening a ƒ8.80 6 Exempl. a ƒ9.15 18 Exempl. aan postdirecteuren 32 Exempl. present ____ 927 Exempl. 23 Exemplaren over tot misdruk a ƒ4.50 de riem
ƒ201-60 284-24 7207-20 54-90 166-90
20-25
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
____ 950 Kaspapier
Nog Muzeum Ieder boek minder is nog 10 minder is
50-25 ƒ7984-19 7656-48 ƒ327-71 ƒ75ƒ20983-60 ƒ292-60 dit jaar minder.
Datering Van welk jaar biedt deze balans een financieel overzicht? De post De Heer Ya ... ƒ3000,- geeft een eerste aanwijzing, in combinatie met het handschrift: dat is namelijk niet van J.W. IJntema zelf. Jarenlang heeft hij samengewerkt met compagnon uitgever G.S. Leeneman van der Kroe (overleden in 1833) en tot 1834 hadden ze de Letteroefeningen gezamenlijk in eigendom. Van 1834 t/m 1838 was IJntema alleenbezitter, en besteedde hij de distributietaken uit aan Reinier Stemvers. In 1838 overleed IJntema's vrouw - zelf was hij 60 jaar oud - en hij trachtte zijn tijdschrift ondershands te verkopen, want het werd hem teveel om tegelijkertijd uitgever en redacteur te zijn.8 Toen er geen gegadigden waren, kwam hij met Stemvers overeen dat deze de Letteroefeningen voor eigen rekening zou uitgeven en de volledige financiële verantwoordelijkheid zou dragen. Bovendien werd een assistentredactie en corrector aangesteld. Tien jaar lang kreeg IJntema volgens dit contract9 ƒ3000,uitgekeerd, waarna het eigendomsrecht op Stemvers zou overgaan. Het contract verplichtte Stemvers om inzicht te verschaffen in de boekhouding. Rond 1845 overleed Reinier Stemvers en zijn zoon Jan nam de overeenkomst over. IJntema werd benoemd tot toeziend voogd. Dit jaaroverzicht dankt het bestaan dus aan een uitzonderlijke situatie, en valt met behulp van de contracten te dateren tussen 1839 en 1848. Een tweede post preciseert dit: er is sprake van Verhandelingen door Dr van Senden. Deze redevoeringen, uitgesproken te Zwolle ‘voor eene Vereeniging van meer dan honderd Heeren’ in de jaren 1838-1842, staan opgenomen in het Mengelwerk van 1846 en 1847. Het is dus aannemelijk dat dit overzicht de balans is over 1846 en opgesteld werd door Jan Stemvers.
Debetzijde De posten aan de debetzijde van de balans bieden de gelegenheid een aantal praktische kanten van het uitgavebeheer toe te lichten. Elke post komt aan de orde aan de hand van de thema's: redactie, beloningswijze, produktie-proces en overige verplichtingen. De redactie, vanaf 1812 volledig door IJntema verzorgd, is van 1839 t/m 1848 deels uitbesteed aan G. van Reyn (1793-1866) en J. van Harderwijk (1790-1858). Als assistentredactie hebben zij de taak om de ingekomen recensie-exemplaren te verdelen onder de recensenten, en indien nodig trage
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
124 beoordelaars te manen voort te maken en nieuwe recensenten te werven. Voor het mengelwerk verzorgen zij de contacten met inzenders, en werven en schiften ze de kopij. Voor dit regelen van lopende zaken en het bewaken van de voortgang ontvingen ze samen een bedrag van ƒ1000,-. De zo verkregen kopij werd aan IJntema gezonden, die zich volgens een onderling contract belast met het corrigeeren, rangschikken, verdeelen, uitrekenen, en ter drukkerij afgeven der Kopij; van welke de eerste proeven door een' bekwamen Corrector te Amsterdam zullen worden nagezien, terwijl de tweede, of zoogenaamde revisiën, door den Drukker aan de [adsistent redactie] zullen worden gezonden, en door hen zoodra mogelijk geretourneerd; na afloop waarvan [IJntema] het toezigt houdt over alles, wat verder met de regtige uitgave van elk Nr in verband staat.10 Als hoofdredacteur bepaalt IJntema dus de inhoud en typografie, ook past hij spelling en interpunctie aan. Voor deze werkzaamheden wordt hij niet betaald. De eigenlijke correctie, waarbij de eerste proeven worden vergeleken met het handschrift, wordt voor een correctiegeld van ƒ150,- uitbesteed aan een corrector. Deze werd betaald per blad druks. Een jaargang telde 100 bladen druks oftewel 1600 bladzijden in octavoformaat. Per blad kreeg deze corrector dus ƒ1,50. Geen onredelijk bedrag, want in 1835 ontving corrector R. Croese precies een gulden per blad van J.W. IJntema.11 Wat was, los van de eer, het loon dat medewerkers aan de Letteroefeningen konden verwachten? H. Furstner stelt dat er ‘in het begin van de 19e eeuw in ons land nog amper sprake was van het geven van honoraria, hoogstens van het verlenen van een geschenk’.12 In de jaren dertig lijkt het toekennen van een geldelijke beloning vrij gebruikelijk te zijn geworden om schrijfwerk te waarderen, zo blijkt uit brieven en biografieën van letterkundigen. Ook hier weer wordt per blad kopij betaald. De bedragen lopen echter behoorlijk uiteen evenals de condities. Bij de Letteroefeningen blijkt er van een variabele beloningssysteem sprake te zijn geweest. Incidentele inzenders kregen enkele afzonderlijke afdrukjes van de eigen bijdrage, overdrukjes genoemd, op drukof schrijfpapier. In de balans is dit terug te vinden onder: Papier voor aparten etc ... ƒ10,. Nu en dan worden specifieke bijdragen voor het mengelwerk aangekocht voor een totaalbedrag, een voorbeeld hiervan in de balans is Dr van Senden die ƒ80,- beurt voor zijn Verhandelingen. Omgerekend komt dit neer op ƒ8,60 per blad druks. Het allervroegste bewijs dat de uitgever van de Letteroefeningen betaalde voor een bijdrage is een gekwiteerd betaalbewijs van 28 december 1812, getekend door W. Bilderdijk. Hij ontvangt ƒ25,- ‘voor het Dichtstuk betiteld Echt’, oftewel ƒ23,50 per blad.13 Recensenten werden beloond met een presentexemplaar van het door hen
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
125 beoordeelde werk. Deze werken behoefde de redactie doorgaans niet aan te kopen maar werden door uitgevers ter beschikking gesteld. Niet alle uitgevers waren echter even vrijgevig, en vooral niet als vorige werken nog niet besproken waren. Gemiddeld verstreek er namelijk een jaar tussen inzending en publikatie in de Letteroefeningen, maar 't duurde dus ook wel eens langer. In dergelijke situaties was voorzien door een post Uitkoop boeken ... ƒ50,- op te nemen voor ‘het aankoopen van deze of gene Boekwerken of eenig nieuw Journaal’.14 Waarschijnlijk zijn ook het tijdschrift Waarheid in liefde en de Verhd. Archiev voor Do v. Oosterzee (1806/1877) in dit kader aangekocht voor de recenserende dominee. Pas bij een medewerking op vaste voet was er meer in petto: standaard zo'n ƒ8,per blad kopij en een abonnement op de Letteroefeningen present. Niet elke recensent ging op dit aanbod in, want een dergelijke geldelijke vergoeding hield ook de verplichting in de toegezonden werken tijdig te beoordelen. Zo schrijft de hoogleraar Elias Borger (1784-1820): ‘Om mijner vrijheid wille heb ik tot nog toe van alle remuneratie afgezien.’ Een groot deel van de recensenten, alomgeachte dominees, advocaten, artsen en hoogleraren, die regelmatig voordrachten hielden op genootschapsavonden, droeg ook bij aan het mengelwerk. Waarschijnlijk werden ze voor deze bijdragen ook betaald. In totaal werd in 1848 ƒ600,- uitgegeven aan Auteursgelden. Voor het laagste, standaardtarief van ƒ8,- per blad kon hiervoor 75 blad oftewel zo'n 75% van de totale jaargang volgeschreven worden. De hoofdtaak van Stemvers, bestaande uit het verzorgen van de produktie en distributie, is in punt 3 van het contract met IJntema als volgt omschreven: ‘[Stemvers] zorgt voor goeden Druk, goed papier, behoorlijke verzending aan, en verrekening met alle Confraters, en wat dies meer zij.’ De onderdelen uit het jaaroverzicht die hierop betrekking hebben, komen hier aan de orde. Drukken van No 1-16 ƒ1200-90 Dankzij de aanwezigheid van veertien rekeningen van drukker P. Ellerman uit 1834 t/m 183715 valt te berekenen wat ongeveer de oplage van de Letteroefeningen in 1846 geweest moet zijn. Een van die rekeningen, van 30 april 1835, specificeert de kosten zo: Vaderlandsche Letteroefeningen No 6, Zes en kwart bladen gr. 8vo oplaag 54 boek, à ƒ12,70 Correcties
ƒ81,20 ƒ1,-
Uit een vergelijking met de andere rekeningen blijkt, dat de vaste zet- en toestelkosten om de pers gereed te maken per blad ƒ7,30 bedroegen. De oplage werd uitgedrukt in het aantal ‘boek’, 1/20 deel van een ‘riem’ papier. De hoeveelheid vellen per riem varieerde per streek, periode en fase in het produktieproces. Waarschijnlijk rekende deze drukker met een boek van 24 vel.16 Voor elk boek dat werd opgelegd, werd ƒ0,10 bij dit bedrag opgeteld. Kwart bladen hadden de naar verhouding hoge vaste prijs van ƒ5,-,
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
126 onafhankelijk van de preciese oplage. Als in 1846 dezelfde tarieven golden, is de oplage als volgt te berekenen: totaalsom delen door de zestien nummers: correctiegeld er af trekken: de vaste prijs van ƒ5,- voor het kwartvel eraftrekken: delen door de omvang van 6 blad het verschil bepalen met de vaste kosten:
1200:16 = ƒ75 75 - 1 = ƒ74 74 - 5 = ƒ69 69:6 = ƒ11,50 11,50 - 7,30 = ƒ4,20
Een verschil van 42 dubbeltjes duidt op een oplage van 42 boek = 1008 exemplaren. Papier ƒ998-80 Ook hier valt op grond van rekeningen te benaderen hoeveel Letteroefeningen van dit papier gedrukt konden worden. Uit wissels (1815-1819) van papierhandelaar W.A. Jonker uit Heerde en rekeningen (1823-1837) van Lt. Uyt den Boogaard te Amsterdam17 blijkt dat IJntema voor de Letteroefeningen ‘best drukmediaan’ gebruikte. De hoeveelheden werden uitgedrukt in riemen, maar papiermakers hanteerden een eigen riemdefinitie: 18 boek van 24 vel best, en 2 boek van 20 vel kaspapier. Dit kaspapier van mindere kwaliteit beschermde het overige papier tijdens het vervoer: het zat aan de buitenkant waar het touw insneed, in het Engels heette het dan ook ‘cording quires’.18 De prijs schommelde in de jaren twintig rond de ƒ4,36 per riem, in de jaren dertig lag hij een dubbeltje lager. Deze prijs komt neer op ongeveer een cent per vel goed papier. Met de 100.000 vellen plano die kunnen worden aangeschaft voor ƒ998,80, konden dus circa 1000 complete jaargangen van 100 vel (1600 blz. octavo) gedrukt worden. Een deel van het kaspapier werd misschien gebruikt voor de drukproeven en het toestellen van de pers. Als een derde deel hiervoor geschikt was, konden van elk nummer zo'n 30 proefdrukken gemaakt worden. Jonkers papier werd vervoerd per schip. In de winter kon dat bij vorst of laag water problemen opleveren: Wat de party papier anbetref die hebbe ik niet te scepe kunnen krygen omdat geen water was en ik weder te rug heb moeten halen met veel Moeiten zo dat ik mijn handen kan Wassen Van onscult van deze omstandigheid.19 Wegens zulke aanvoerproblemen was het wijs om over een ruime voorraad te beschikken. En inderdaad. Voor 1847 is een soort overzicht aanwezig van alle aanwezige goederen,20 waaronder de volgende post: ‘Papier op de Kamer en Zolder ... ƒ1311,20’. Hiermee kon Stemvers ruim een jaar vooruit.
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
127 Vergaarkosten ƒ32-’ De vergaarder liet de plano vellen door een kruier afhalen bij de drukker, aan ‘kruyvragten’ kostte dit ƒ0,60. Hij vouwde elk vel tot een katern, vergaarde de katernen tot afzonderlijke nummers die hij los in een omslag hulde. Eventueel legde hij nog titelpagina's, platen of inlegvellen in. Hoeveel exemplaren werden er vergaard? Via 17 rekeningen uit de jaren 1825 t/m 1835 van H. Doornaar, en later van zijn weduwe en zoon,21 is dit te benaderen. Doornaar berekent die jaren een vrij constant tarief: omgerekend vergaart hij 1000 exemplaren van 6 blad voor ƒ2,44. Voor de ƒ2,- die er per nummer staan zou hij dus 819 exemplaren vergaard hebben. Verbazingwekkend genoeg zijn er precies zoveel op rekening gekocht... Soms naaide Doornaar ook Letteroefeningen in, en dan zo'n 4 à 5% van het aantal vergaarde nummers. Snoeien, dat wil zeggen het rechtsnijden van de katernen, werd waarschijnlijk pas gedaan als de klant particulier een hele jaargang liet inbinden. Om het tijdschrift te kunnen lezen moest de lezer de bladzijden eerst opensnijden. Rijk werd je niet van vergaarwerk en het zal ook vaak haastwerk geweest zijn. In de winter overtreft het aantal verzoeken van de familie Doornaar om een voorschot voor aardappelen en turf haast het aantal rekeningen. Ook vergaarder F. van Heede, die 't werk in 1823 en 1824 deed, had het niet makkelijk: Ik heb UE gemeld niet te reekenen voor het inleggen der Tytels en moet dus moed houden. - egter zy my vergund te zeggen ik liever en geen inleg als deze Tytels. Ik ben heede by Rohloff [de drukker] geweest om te vragen of ik heeden Avond de lett. no 1 kreeg, maar tot myne verwondering vernam ik, het al haast zou houden om maandag klaar te zyn. Ik zal my dus naar extra laat werken moeten getroosten. Dat de laatste Bladen tamelyk nat zallen zyn lyt geen twyffel.22 Bestellen Diverse uitgave, touw emballage aantekenen etc Port Rotterdam
ƒ12-’ ƒ20-’ ƒ10-’
Onder ‘alle kosten, ter uitgave vereischt’ die voor rekening van Stemvers kwamen, waren ‘alle porten en vrachten hoe ook genaamd’ inbegrepen.23 Nu legden de Letteroefeningen in spé een heel traject af: van medewerker naar IJntema in Amsterdam en/of redactie in Rotterdam, via IJntema naar de drukker en corrector, de herziene drukproeven naar de redactie, terug naar de drukker, vervolgens naar de vergaarder, weer terug naar Stemvers, die de pakketten gereed maakte voor verzending op de eerste van de maand. De uiteindelijke distributie verliep via de volgende kanalen: binnen de stad kwamen de Letteroefeningen via de boekhandelaars bij de klant. De zendingen voor buitengewesten kon Stemvers afgeven bij een Amsterdams correspondent, een soort zaakwaarnemer van boekverkopers uit de provincie.
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
128 De correspondent verzamelde alle boeken, tijdschriften en brieven, en stuurde zo eens per maand een pakket per kar, schuit of veer naar het verre Groningen, Zwolle of Middelburg. De schipper of voerman kon ook de jaarlijkse betaling afhandelen. In provinciehoofdsteden werden de contacten met Amsterdam soms verzorgd door een hoofdboekverkoper, die de inhoud van het pakket weer verdeelde over zijn vakgenoten in de omgeving. Stemvers hoefde niet dit hele traject te bekostigen. In die tijd gold de regel: de ontvanger betaalt. Alleen het voortraject kwam voor zijn rekening. Tot aan de nieuwe postwet van 1850 lagen de tarieven erg hoog, spontane inzenders werden dan ook geacht bijdragen vrachtvrij te verzenden. Ook werd zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de boekverkoperskanalen. Door ‘adres’ te verzoeken aan een collega kon je brieven ‘onder couvert’ versturen met een andere zending mee. De boekverkoper ter plaatse regelde de bezorging, en op jouw beurt deed jij dat ook. Niettemin verzucht Stemvers in een briefje aan IJntema: Ja, die porten kosten wat! Ik zal, wegens porten van Rotterdam ook een aardig zondenregister krijgen, waarbij ik dan te voegen heb, de door mij betaalde. Intusschen hij, die zonder de nodige kosten aan een en ander, van een land oogsten wil, is een dwaas.24 Als zaakwaarnemend uitgever moest Stemvers nog aan heel wat overige verplichtingen voldoen. Op Koppertjesmaandag, de maandag na Driekoningen die gevierd werd door de ambachtslieden, en nog het langst door de boekdrukkersgezellen, kregen de knechten een fooi: Kopperwensch ... ƒ4,-. Als ‘Uitgever van een letterkundig tijdschrift niet aan zegelgeld onderhevig, boekverkoper’,25 moest patentbelasting betaald worden. In 1833 betaalde IJntema zowel voor het recht van uitgave als voor het recht om boekverkoper te zijn, al oefende hij dit laatste beroep niet meer uit. Stemvers betaalt aan Patent ... ƒ26,23 voor de periode van 1 mei tot 30 april het volgende jaar. Verder werd hij voor Verschillende premien ... ƒ50,aangeslagen. Om zelf het geld binnen te krijgen waar hij recht op had moest hij nog onkosten maken ook: aan Incassche gelden, het ‘kassiersloon voor het innen van gelden’, is hij ƒ35,- kwijt. De 5% van ƒ7207-20 ... ƒ360,- zou de boekverkoperskorting annex vijf-procentsregeling kunnen zijn waarvan in contracten tussen IJntema en compagnons sprake is. Het genoemde bedrag staat aan de creditzijde vermeld als tegenwaarde voor 819 op rekening gekochte jaargangen à ƒ8,80. De meeste boekverkopers gaven rond januari op hoeveel abonnees zij hadden, ontvingen elke maand de afleveringen en rekenden maar één of tweemaal per jaar af, doorgaans in mei. Na of bij betaling ontvingen zij een korting van vijf procent op het verkochte. Zij betaalden dus uiteindelijk ƒ8,36: evenveel als bij contante betaling. Of is hier misschien sprake van verkoop in commissie? Tenslotte moest Stemvers nog de kapitale som van ƒ3000,- weten op te brengen als een soort aanbetaling aan IJntema op het eigendomsrecht.
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
129 Bovendien had IJntema nog recht op een deel van ‘al de kasboeken van het gebruikte papier’,26 en ontving hij aan Uitkering kaspapier ... ƒ5,75.
Creditzijde Hier wordt verantwoord wat de Letteroefeningen opbrengen. Er zijn vijf verschillende verkoopprijzen, die grotendeels overeenstemmen met de in IJntema's Journaal vermelde prijzen voor 1812, en met die in het Verkoopboek voor 1810.27 Met behulp van de klantenboeken en confraterboeken van boekverkoper Salomon van Benthem uit Middelburg28 kan deze informatie aangevuld worden. Zo blijkt dat de 18 exemplaren à ƒ11,20 door particulieren rechtstreeks bij de uitgever (annex boekverkoper?) zijn gekocht, ‘exemplaar’ staat voor jaargang. De 34 exemplaren à contant à ƒ8,36 zijn incidentele aankopen door boekverkopers, de 819 exemplaren op Rekening à ƒ8,80 waren in december of januari al door hen besteld en werden pas in mei het jaar daarop afgerekend. De 6 exemplaren à ƒ9,15 zijn waarschijnlijk door boekverkopers bestelde ingenaaide exemplaren. De 18 exemplaren aan postdirecteuren kostten ƒ9,22 per stuk. Het hoofd van een postkantoor kon zich als emolument vrachtvrij kranten en tijdschriften laten toezenden, en die tegen een lager tarief dan de plaatselijke boekhandelaar verkopen. De boekverkopers ervoeren dit als een oneerlijke vorm van concurrentie en hebben hier gezamenlijk sterk tegen geageerd toen ze eenmaal verzameld waren in de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels. Uit het door postdirecteuren afgenomen aantal Letteroefeningen valt te concluderen dat het met die concurrentie wel meeviel. Of kwam de uitgever met de hogere prijs tegemoet aan de boekverkopers? In totaal werden 32 exemplaren present gedaan. Twee hiervan waren volgens contract voor IJntema. Dat betekent dat er toch zeker twintig vaste medewerkers (voornamelijk recensenten) moeten zijn geweest, want zij kregen als enigen een hele jaargang present. Verder werden verschillende relaties door IJntema soms verrast met een gratis nummer. 23 Exemplaren over tot misdruk à ƒ4.50 de riem. Misdruk is een term die o.a. gebruikt werd voor vellen die tijdens het drukproces, voornamelijk bij het toestellen van de pers, bedorven werden: het zogenaamde inschietpapier. Volgens Van der Meulen29 rekende men bij een oplage van twee riem met één boek ‘inschiet’. In dit geval zouden er tijdens het drukproces dus ook ongeveer 25 exemplaren bij inschieten. Het genoemde getal van 23 exemplaren doet vermoeden dat deze interpretatie juist is, al wekt de formulering ‘over tot misdruk’ enige bevreemding. Maar Van der Meulen schrijft verder dat onverkoopbaar drukwerk in de eigen zaak als verpakking kon worden gebruikt ‘of, indien er groote hoeveelheden zijn, bij riemen of bij het gewicht verkocht’ als misdruk. Het was een uiterste hulpmiddel om het debiet te bevorderen. Het bij de druk overschietende Kaspapier is kennelijk verkocht voor ƒ50,-. De notitie Nog Muzeum ... ƒ75,- duidt op overige inkomsten.
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
130
De balans opgemaakt In het bovenstaande zijn ettelijke berekeningen uitgevoerd, die er op neerkomen dat de oplage in 1846 uit ongeveer 1000 exemplaren bestond: zowel de kosten van drukken en papier aan de debetzijde wezen dit uit. De creditzijde verantwoordt in totaal 950 exemplaren. Waar zijn de overige vijftig gebleven? In het magazijn? Dan ziet het er naar uit dat de oplage te groot genomen is. Uit overige gegevens30 blijkt dat een verschil van 100 exemplaren of meer tussen oplage en verkoopcijfers structureel is bij de Letteroefeningen. Van der Meulen beschrijft iets soortgelijks: Wanneer men in de catalogussen van fondsveilingen let op de vele door de uitgevers niet verkochte exemplaren van verreweg de meeste uitgaven, dan zou men meenen dat de oplagen te groot genomen worden; daar echter de kosten van een paar honderd exemplaren meer zich bijna alleen tot de uitgaaf van papier bepalen, en bij het tegenwoordig aanzienlijk getal boekverkoopers een tamelijk groot aantal exemplaren noodig is om slechts matig in commissie te kunnen zenden, kan men 1000 als gemiddeld cijfer van oplaag aannemen.31 Zijn redenering gaat ook op voor de Letteroefeningen in 1846. De vergroting van de oplage met een boek kostte de uitgever slechts een dubbeltje per blad zetsel aan de drukker en een cent voor elk blad papier. Dit komt neer op 6 × (ƒ0,10 + ƒ0,24) = ƒ2,13. Nog geen negen cent per nummer, terwijl het in de verkoop elf stuivers opleveren kon. Het kwam weleens voor dat iemand een al wat oudere complete jaargang wilde aanschaffen. Je kon nooit weten hoe de variabele markt zich zou ontplooien! Om de totale kosten van ƒ7656,48 terug te verdienen met de verkoop aan boekverkopers zouden er 916 jaargangen à ƒ8,36 verkocht moeten worden. Het waren er maar 859. Dat Stemvers er toch in slaagde winst te maken is te danken aan de verkoop aan particulieren en postdirecteuren, en de verkoop van misdruk en kaspapier. Hij balanceerde echter op de grens van het haalbare en het teruglopen van de verkoop ten opzichte van het vorige jaar mag in dit licht een ware catastrofe heten. Volgens de notities onderaan het jaaroverzicht is er het jaar daarvoor immers één boek en ‘nog tien’ meer verkocht, oftewel vijfendertig jaargangen. Als aan de debetzijde alle gemaakte kosten vermeld zijn bedraagt de winst voor Stemvers in 1846 ƒ327,71. Uit de balans valt echter niet af te lezen dat confraters soms lang op de betaling lieten wachten, terwijl de drukker iedere maand betaald moest worden en de papierhandelaar per levering. Een uitgever moest dus voorschieten, IJntema noemt een bedrag van ƒ1000. Feitelijk zou de gederfde rente nog van de winst afgetrokken moeten worden. Kon je van de rest leven? Stemvers wel, volgens IJntema: Maar het Tijdschrift bleef getrouw; het deed de Overeenkomst gestand, rendeerde nog altijd niet alleen de bewuste uitkeering, maar
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
131 ik heb reden van te denken, dat de Familie Stemvers, die burgerlijk-zuinig huishoudt, van het resterende heeft kunnen leven, vooral nadat, ter tegemoetkoming van late betalingen der Confraters, naderhand jaarlijks ƒ1000 tegen de p[ro]c[enten] is blijven staan.32 Als eigenaar ontving IJntema zelf dus een aardig sommetje (de bewuste uitkering is die van ƒ3000,-). Hij had werkelijk het onderste uit de kan gehaald, want veel meer bleef er niet over. Met recht kon Kruseman dan ook schrijven dat de Letteroefeningen IJntema ‘aanzienlijke winst’ hadden afgeworpen.33
Georg Friedrich Kersting: Kamer met lezende man. Olieverf, 1812.
Eindnoten: 1 Aldus het prospectus van De Gids uit 1836, naar W.J.A. Jonckbloed, Geschiedenis der Ned. Letterkunde VI (3e dr; Groningen 1886) 173. 2 M. Mathijsen, ‘Concurrentie voor De Gids: literaire tijdschriften tussen 1835 en 1845’, De negentiende eeuw 12 (1988) 49. 3 UBA, Hs, Ah 104 s /10-02-1834/. 4 J. ten Brink, Geschiedenis der Noord Nederlandsche Letteren in de XIXe eeuw in biographieën en bibliographieën (1830-1900), (3 dln; ed. Th. de Beer, Rotterdam, z.j.) III, 83. 5 In mijn doctoraalscriptie Moderne Letterkunde aan het Instituut De Vooys De uitgave van de Vaderlandsche Letteroefeningen onder J.W. Yntema, (Utrecht 1988; in te zien in de UBU letterenbibliotheek en de VBBB) besteed ik op pp. 77-81 uitvoerig aandacht aan deze kwestie. 6 Hierover tevens mijn doctoraalscriptie De uitgave van de Vaderlandsche Letteroefeningen. 7 VBBB PERS J.W. IJntema. 8 VBBB PERS J.W. IJntema /26-02-1849/ ‘Opteekeningen, ook voor mijne kinderen’. 9 VBBB PERS J.W. IJntema /12-09-1838/. 10 VBBB PERS J.W. IJntema /29&31-08-1838/. 11 VBBB IJnt 942 a Doc /05-06-1830/.
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’
12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33
H. Furstner, Rondom het boekbedrijf in Nederland (Amsterdam 19762) 11. VBBB IJnt 942 a doc /28-12-1812/. VBBB PERS J.W. IJntema /12-09-1838/. VBBB IJnt 942 a doc. Ph. Gaskell, A New Introduction to Bibliography (Londen 1985) 59. E.J. Labarre, Dictionary Encyclopaedia of Paper (Amsterdam 1952) onder ‘ream’ en ‘quire’. VBBB IJnt 942 a doc. Labarre, Dictionary of Paper onder ‘millream’, ‘imperfect ream’, ‘outside’, ‘cording quires’, ‘cassie’. VBBB IJnt 942 a /07-01-1819/. VBBB PERS J.W. IJntema. VBBB IJnt 942 a. VBBB IJnt 942 a /z.d. ws. eind december 1823/. VBBB PERS J.W. IJntema /12-09-1838/. VBBB IJnt 942 a /17-10-1839/. VBBB PERS J.W. IJntema. VBBB PERS J.W. IJntema /22-10-1836/. VBBB IJnt 942 à 3. Aanwezig in de VBBB. R. van der Meulen, Boekhandel en Bibliographie. Theorie en practijk (Leiden 1905) 355. In mijn scriptie heb ik o.a. de oplage- en verkoopcijfers van de Letteroefeningen gereconstrueerd voor de eerste helft van de negentiende eeuw. Van der Meulen, Boekhandel, 105. VBBB PERS J.W. IJntema /26/02/1849/ ‘Opteekeningen’. A.C. Kruseman, Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880 (2 dln; Amsterdam 1886-87) I, 35.
Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’