D E B AT C U LT U U R E D U C AT I E C U LT U U R P L A N P E R I O D E 2005 – 2008 30 oktober 2003, wereldculturencentrum RASA, Utrecht
Cultuurnetwerk Nederland, Erfgoed Actueel, De Kunstconnectie
Dit ‘Dossier debat Cultuureducatie’ bundelt de verschillende bijdragen aan het gelijknamige debat gehouden op 30 oktober 2003 in wereldculturencentrum RASA te Utrecht. Naast de essays over ‘cultuur en cohesie’ en ‘een leven lang leren’ van respectievelijk Sadik Harchaoui en Marjolijn Februari, bevat het dossier ook verslagen van het debat naar aanleiding van deze essays.
2
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
INHOUD
Inleiding 5 Inleiding op de essays 7 Cultuureducatie en sociale cohesie - Essay 9 Cultuureducatie & sociale cohesie - Zorgen voor samenwerking en bevlogenheid 15 Op weg naar de onvolledige mens - Essay 23 Op weg naar de onvolledige mens - Een debat met onhuwbare meisjes 30 Nawoord 34
3
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
4
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
INLEIDING
‘Als je elke vier jaar steeds andere prioriteiten formuleert, dan leidt dat tot beleidsinflatie en strategisch gedrag van instellingen. Dat is weinig effectief. Bovendien geeft deze werkwijze – terecht of niet terecht – steeds meer voedsel aan de gedachte dat het cultuurbeleid er vooral uit bestaat elke vier jaar aan instellingen gedetailleerd voor te schrijven wat zij in die periode moeten doen. De uitdaging ligt dus niet in het vertalen van nieuwe beleidsdoelen naar nieuwe instructies aan de instellingen, maar in het verbreden van het cultuurbeleid. Dat wil zeggen in het leggen van verbindingen met maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de toenemende diversiteit van culturen. Ook wil ik de samenhang met andere sectoren versterken, zoals onderwijs (cultuureducatie)’. (Medy van der Laan in de Uitgangspuntenbrief Cultuur, 1-7-2003)
Juist deze zinnen uit de Uitgangspuntenbrief prikkelden Cultuurnetwerk Nederland, De Kunstconnectie en Bureau Erfgoed Actueel tot het organiseren van het eerste landelijk debat over cultuureducatie in de toekomstige cultuurplanperiode. Op 30 oktober 2003, ruim vóór het verstrijken van de indieningtermijn voor een meerjarige instellingssubsidie in het kader van de Cultuurnota 2005-2008, kwamen in RASA, Wereldculturencentrum te Utrecht, ruim 200 belangstellenden en belanghebbenden bijeen.
Twee voor deze gelegenheid geschreven essays; één over cultuur en cohesie en één over een leven lang leren, vormden de opmaat voor het debat. De thema’s voor deze essays werden ontleend aan ontwikkelingen die de cultuureducatie direct en indirect beïnvloeden. Algemene maatschappelijke ontwikkelingen op bijvoorbeeld demografisch, sociaal-economisch, bestuurlijk en sociaal-cultureel vlak. Maar daarnaast natuurlijk de specifieke ontwikkelingen op het gebied van onderwijs, vrije tijd, professionele cultuur en overheid, die vaak veel directer hun weerslag hebben op inhoud, vorm en organisatie van de cultuureducatie. Het zijn vraagstukken die in vele variaties en allianties steeds weer terugkeren. De begrippen ‘sociale cohesie’ en ‘sociale competentie’ worden steeds vaker – overigens met verschillende betekenissen - gebruikt. Bovenal is sociale competentie een middel om tot kritisch en democratisch burgerschap te komen. De toegenomen belangstelling voor sociale competenties kan worden verklaard uit de bezorgdheid in de samenleving over de groeiende groep kwetsbaren en de angst voor het verdwijnen van sociale samenhang. Een ander opvallend verschijnsel is dat er veel manieren zijn ontstaan om zich te ontwikkelen. Er is geen exclusieve leeromgeving meer. Mensen leren niet alleen op school of de opleiding, maar ook via allerlei andere wegen, bijvoorbeeld via hun werk en op het Internet. Een combinatie van leeromgevingen biedt ongekende mogelijkheden en dus wijkt men van begaande paden af… en ontstaan nieuwe samenwerkingsverbanden.
5
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
De inhoud van de essays was vóór 30 oktober alleen bekend bij de organisatoren en een dubbel kwartet van opponenten, afkomstig uit onderwijs, vrije tijd, professionele cultuur en overheid. Sadik Harchaoui, directeur van Forum, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling, schreef het eerste essay, over cultuureducatie en sociale cohesie. Hij wees vooral op de noodzaak van diversiteit om demografische, geografische en sociaal-psychologische redenen. Filosofe, juriste en schrijfster Marjolijn Februari hield in het tweede essay “Op weg naar de onvolledige mens” het begrip cultuureducatie tegen het licht. Nadenkend over ‘een leven lang leren’ en cultuureducatie legde ze de zaal de denkbeelden voor van de negentiende-eeuwse Britse filosofen Jeremy Bentham en John Stuart Mill.
Beide essays dienden vanzelfsprekend als munitie voor de discussie. En zo debatteerden die donderdag opponenten Gitta Luiten (Mondriaan Stichting), Martin Berendse (OCW), Rob van der Vaart (Universiteit Utrecht), Jos van Dijk (Theaterwerk Nederland), Harrie Verkoulen (2College Tilburg), Andries van den Broek (Sociaal Cultureel Planbureau) Pieter Prick (Orkest van het Oosten) en Louise de Noo (Raad voor Cultuur) met de essayisten en de zaal. Soms hartstochtelijk en bevlogen, soms met gevoel voor humor, maar ook soms weinig concreet. Dit laatste betekent overigens niet, dat discussies over de toekomst van cultuureducatie maar achterwege moeten worden gelaten. Want het belang van dit soort bijeenkomsten spreekt ondubbelzinnig uit de vele deelnemers uit onderwijs, kunst en erfgoed, en overheden die bovendien een grote verscheidenheid aan benaderingen ten toon spreiden.
Was het niet Medy van der Laan tenslotte, die benadrukte dat het veld de ruimte heeft om de mogelijkheden en grenzen te verkennen van wat de inhoud van (gerespecteerde) cultuureducatie is en moet zijn, en niet een subsidiërende staatssecretaris?
Marjo van Hoorn projectleider team Debat Cultuureducatie 2005 - 2008
6
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
I N L E I D I N G O P D E E S S AY S
De middag begon met een droom. Journalist en gespreksleider Pieter Webeling vroeg Piet Hagenaars, directeur van Cultuurnetwerk Nederland, zich even voor te stellen dat hij ministerpresident was. Welke prachtmaatregel voor cultuureducatie zou hij nemen? Hagenaars kwam niet met een maatregel, maar met een droom: “Samenwerking en samenhang, geen op zich staand, ad hoc beleid. Laat cultuur en onderwijs nou eindelijk eens samenwerken, opdat er één mooie, stevige bloem bloeit in plaats van duizend naast en door elkaar.” Dat ideaal kon de zaal, bijna tweehonderd mensen afkomstig uit het onderwijs, culturele instellingen en overheid, wel delen. Dit was dan ook geen punt van discussie. Centrale vraag van het debat was welke plek we die ene, mooie bloem dan toebedelen. Wat moet het gezicht van cultuureducatie zijn? Welke rol kan het spelen? En wat vermag cultuureducatie precies? Vragen die er aan de vooravond van een nieuwe cultuurplanperiode (2005-2008) toe doen. Het gaat immers om de legitimering van cultuureducatie.
7
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
Badges uitzoeken bij binnenkomst.
Drukte in RASA voor aanvang van het debat.
8
Opening van het debat door Piet Hagenaars.
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
Cultuureducatie en sociale cohesie Essay Sadik Harchaoui Directeur/Bestuurder FORUM
Opponenten Rob van der Vaart (onderwijs) Jos van Dijk (vrije tijd) Gitta Luiten (professionele cultuur) Martin Berendse (overheid)
Sadik Harchaoui
Opponenten Martin Berendse, Gitta Luiten, Rob van der Vaart (niet zichtbaar) en Jos van Dijk.
9
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
Inleiding
In de publicatie Cultuur + Educatie (Van der Kamp en Ottevanger 2003) wordt het principiële discussiepunt geponeerd waar ik, blijkens de uitnodiging voor het debat, op verder moet borduren: Moet cultuureducatie proberen bijdragen aan sociale cohesie? De auteurs spreken over de angst te vervallen in de fout van de jaren ’70 ‘toen velen de weg kwijt waren’. Maar in de jaren ’80 was iedereen de weg kwijt aldus Frank Boeijen in zijn nummer Kronenburg Park. En ook ik kan geen ondubbelzinnig antwoord verschaffen, althans zeker niet in 15 minuten.
Ik wil in deze ingewikkelde discussie over cultuureducatie en sociale cohesie drie elementen inbrengen: • Er moet minder vanuit het perspectief van instellingen, organisaties en overheid geredeneerd worden. Het perspectief van jongeren en allochtone jongeren behoeft meer aandacht. • Als het om cultuur gaat moeten we niet doen alsof het om onveranderlijke waarheden gaat. Culturen veranderen door de interactie van individuen met hun omgeving. Cultuur is geen op zichzelf staand gegeven, maar cultuur moet verklaard worden binnen een context. Vanuit deze optiek kunnen we makkelijker omgaan met culturele achtergronden van mensen. Juist cultuureducatie kan de helpende hand bieden bij de verandering van cultuuropvatting en emancipatoire bewegingen die zijn gericht op zelfbeschikking, autonomie en keuzevrijheid. In deze zin mag – en dat is een normatief standpunt – cultuureducatie zich niet terugtrekken. • We moeten tot ons laten doordringen dat diversiteit een noodzaak is, geen gunst. Gelet op de demografische ontwikkelingen – daarover later meer - lijkt het mij welbegrepen eigenbelang welwillender te staan ten opzichte van nieuwe groepen jongeren. Het gratuite mantra van kwaliteit moet niet telkens worden ingezet om alles wat anders is te diskwalificeren. Als reactie op de globalisering, die een desastreuze uitwerking heeft op diversiteit, is de interesse in het culturele erfgoed gestaag aan het groeien: bij Surinamers als het gaat om het slavernijverleden, bij Marokkanen als het gaat om de betrokkenheid van hun grootouders bij de Tweede Wereldoorlog. Het aantal multiculturele festivals groeit en bloeit, evenals toneelvoorstellingen en muziekoptredens. We zouden dit particuliere initiatief moeten insluiten, niet uitsluiten. Immers, de kwaliteit van instellingen kan in het geding komen als het draagvlak wegebt en daarmee het vertrouwen in deze instituties. Dat diversiteit noodzakelijk is kan worden toegelicht aan de hand van een demografische, een geografische en sociaal-psychologische realiteit.
10
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
“Laat cultuur en onderwijs nou eindelijk eens samenwerken, opdat er één mooie, stevige bloem bloeit in plaats van duizend naast en door elkaar” Piet Hagenaars, Cultuurnetwerk Nederland
Drie realiteiten uit een diverse werkelijkheid De demografische realiteit is dat het aandeel niet-westerse allochtonen in de bevolking van Nederland blijvend zal stijgen. Het CBS verwacht voor 2020 14%. Het aandeel van de hier geboren tweede generatie stijgt van 38 tot 43% in 2020 (SCP 2003:31). In de grote steden zal het percentage hoger liggen. Grofweg is daar nu al 30% als niet-westers allochtoon in de CBS statistieken opgenomen. Deze groep is daarnaast bijzonder jong en zal, gelet op de voortschrijdende vergrijzing onder de autochtone bevolking, de meerderheid van de groep jeugdigen in de grote steden uitmaken (SCP 2003:31).
De geografische realiteit houdt in dat het merendeel van de westerse en niet-westerse allochtonen in de grote steden woont. Deze geografische verdeling in
“Kunst mag nooit instrumenteel zijn. Misschien draagt cultuureducatie wel bij aan sociale cohesie, maar dat is dan een bijkomend effect. Voor mij staat kwaliteit absoluut voorop”
combinatie met de demografische realiteit zal betekenen dat de kans op ontmoeting
Gitta Luiten,
Indachtig het feit dat de wederzijdse beeldvorming, stereotypering en stigmatisering
Mondriaan Stichting
tussen allochtone en autochtone jongeren afneemt. Het betekent ook dat de sociale afstand, vooral als het gaat om de vrijetijdsbesteding, toeneemt. Vriendenkringen zullen veretniseren. Dat levert de paradox op dat ondanks de stijgende emancipatie van allochtone jongeren, hun verbeterde sociaal-economische positie en veranderende normatieve oriëntaties de sociaal-culturele afstand moeilijk gedicht zal worden.
De jongeren lijken in feite steeds meer op elkaar, maar ze weten het niet van elkaar.
vooral ook onder jongeren een hardnekkig probleem is, zou ons dit gebrek aan ontmoeting zorgen moeten baren. Daarmee is de derde realiteit in zicht: de sociaalpsychologische kloof. Die bestaat uit fysieke en mentale verwijdering. Daarnaast zullen conflicten tussen generaties zich blijven voordoen. Enerzijds binnen de migrantengroepen (tussen ouders en hun kinderen), en anderzijds tussen nietwesterse allochtone jeugd en westerse autochtone ouderen. Blanke vergrijzing en gekleurde ontgroening.
Gegeven deze realiteiten, zouden we de vraag waarmee we zijn begonnen, moeten omdraaien: als cultuureducatie een rol kan spelen bij sociale cohesie, waarom zouden we dat niet proberen? Het meest eenvoudige antwoord zal ongetwijfeld zijn dat een bijdrage op conceptueel niveau – zoals vastgesteld in de publicatie Cultuur en Educatie – nog niets zegt over een bijdrage op individueel niveau. De operationalisering van grote woorden is altijd een lastig gegeven, en bovendien is de bindende werking van sociale cohesie en cultuureducatie niet zonder meer aantoonbaar. Maar dat ontslaat ons niet van onze ‘zoekende’ verplichting. Cultuureducatie gaat immers hand in hand met sociaal kapitaal van mensen, dus ook jongeren.
Sociaal kapitaal en maatschappelijk middenveld De politicoloog Putnam (1993) wijst er op dat landen die zich kenmerken door gemeenschappen met een bloeiende civil society zich onderscheiden door een hoog ontwikkeld sociaal kapitaal. Bourdieu (1989) heeft daaraan het belang van de instandhouding van sociale netwerken en sociale relaties toegevoegd. Nu, het maatschappelijk middenveld (de civil society) is juist in onze tijd onderhevig geweest
11
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
aan aftakeling. De recente bezuinigingen op allerlei verbanden (zoals scouting, jongerenverenigingen, etc) zijn voorlopig het dieptepunt in kortzichtig beleid. Kortzichtig omdat de civil society onontbeerlijk is voor het kweken van gedeelde gedragsnormen. Daar leren jonge burgers essentiële vaardigheden om gedeeld burgerschap te nemen in deze samenleving. De beste vorm van cultuureducatie zou zich dus ook in de civil society moeten inbedden.
Dat het particulier initiatief altijd al belangrijk was, blijkt ook uit de geschiedenis van het cultuurbeleid. U hebt deze week op het journaal kunnen volgen hoe populair de bibliotheken zijn bij jonge allochtonen. Het was een predikant (Jan Nieuwenhuizen)
“Laat jongeren maar aan de slag gaan met eigen teksten, eigen video’s en multimedia. Het leuke is dat ze na een paar jaar om verdieping vragen.” Jos van Dijk, Theaterwerk Nederland
die tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden verantwoordelijk was voor oprichting van de volksbibliotheken door het private ‘Nut van ‘t Algemeen’ (1784). Sindsdien is de verhouding overheid en cultuur altijd moeizaam geweest als het ging om de afbakening van taak en verantwoordelijkheid. Daardoor kon zelfs een staatsman als Thorbecke, die naar verluidt soms liever naar een concert ging dan naar een vergadering, voor een cultuurbarbaar worden uitgemaakt. Intussen bleef het particuliere initiatief verantwoordelijk voor de meest prachtige culturele daden en uitingen. Woordenboeken kwamen door particulier initiatief tot stand, evenals de uitbreiding van musea en de oprichting van zang- en muziekscholen. De overheid daarentegen bleef passief in weerwil van grote woorden over verheffing van het volk. Beschavingsoffensieven die de neiging hebben in hun leegte te sterven. Cultuurpolitiek kwam er pas na de Tweede Wereldoorlog, vooral in de zin van cultuurspreiding. Ook dat bleek geen succes, maar zoals de grote filosoof 14 sprak: elk nadeel heb zijn voordeel. Het faillissement van de cultuurpolitiek had tot gevolg dat de overheid zich ging richten op de amateurkunst en kunstzinnige vorming, die dan ook groeiden en bloeiden. Nog steeds is het particuliere initiatief, zowel internationaal als nationaal, in feite
“Reken scholen niet alleen meer af op lezen en rekenen, maar neem ook cultuur op als item in de rating lists van de Inspectie.”
belangrijker dan het overheidsbeleid. Het is naar mijn volle overtuiging ook effectiever omdat het juist beweegt in het domein van het levend burgerschap, de civil society. Een keer in de week staan in Delft jonge meisjes, Somalische, Marokkaanse, Turkse, Nederlandse etc, op het toneel. Hun voorstellingen trekken volle interetnische zalen en genereren multicultureel applaus: zie hier de eenvoud van binding, van sociale cohesie zo u wilt. Eigen verantwoordelijkheid, participatie en
Rob van der Vaart,
ontmoeting, daden die aan sociale cohesie voorafgaan, worden ten beste geopera-
Universiteit Utrecht
tionaliseerd als zij door individuen worden gedragen op basis van bevlogenheid. En dat gebeurt in deze wijken, niet in Den Haag.
De illusie van de maakbaarheid Daar waar de cultuurpolitiek wel intervenieert, valt het in de valkuil van de maakbare samenleving. Want de verbinding van cultuureducatie en sociale cohesie verraadt een geloof in de stuurbaarheid van één en ander, in de maakbaarheid van bindingen, van solidariteit, van betrokkenheid. Op zichzelf kan je dat de overheid niet kwalijk nemen, want het staat vast dat de Nederlandse samenleving op dit moment behoefte heeft aan sturing. Dit kun je gerust een paradox noemen. In het kleine, in de straat of in de wijk, willen we geborgenheid. In het grote willen we vliegen. Globalisering, internationalisering, informatisering doen grenzen vervagen, maar genereren naast
12
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
“Als zeg de harmonievereniging St. Jozef van St. Michielsgestel de zorg op zich neemt om iets met kinderen te gaan doen, vinden we dan dat dat cultuureducatie is?”
keuzevrijheid ook onzekerheid, angst. Deze angst en onzekerheid zijn gedeeltelijk te zien als verzet tegen verandering. Een achterhoedegevecht, of we het leuk vinden of niet. Een cultureel nationalisme behoort dan tot de risico’s. De vele nota’s zijn met vormen van deze notie doorspekt. Ik meen dat staatssecretaris Nuis nog het meest verbindend heeft nagedacht over zijn politieke visie op cultuur. Ik citeer een stuk uit zijn ‘Pantser of Ruggengraat’:
‘Wie cultuur vooral gebruikt als onderscheidingsteken (..) als middel om het verschil te markeren tussen de eigen groep en de anderen, kan gemakkelijk terechtkomen in een onvruchtbaar defensief. Cultuur verwordt dan tot een pantser tegen een als vijandig ervaren buitenwereld (..) Een samenleving vol gepantserden drijft in argwaan uiteen, een maatschappij van mensen met cultuur als ruggengraat kan groeien naar eenheid in verscheidenheid’ (geciteerd in Pots 2000: 338).’
Martin Berendse, OCW
Nuis formuleert hier een nog grotere opgave: cultuurbeleid moet niet alleen bijdragen aan cohesie, maar ook aan solidariteit. Uit een multiculturele samenleving moet een interculturele groeien, waarin de verscheidenheid de eenheid versterkt en culturele ontmoeting en confrontatie tot het delen van ervaring en tot nieuwe inspiratie moest dienen. Ondanks zijn bevlogenheid werd ook zijn visie bekritiseerd. Immers, cultuur heeft toch een intrinsieke waarde. Jazeker, er moet voor gewaakt worden dat deze telkenmale dienstbaar wordt gemaakt aan de grillen en grollen van politieke idealen van maakbaarheid of illusies van stuurbaarheid. Maar toch, zijn onze volwassenen en hun culturele instellingen niet al te veel gevrijwaard van actiegroepen als Tomaat. Zij gooiden op 9 oktober 1969 met tomaten bij een voorstelling van de Nederlandse Comedie omdat de culturele elite hun niet beviel (Meijer, red. 1994). Nu halen jongeren slechts hun schouders op en ‘doen gewoon niet meer mee’.
Onderwijs als sleutel De grote opgave voor de cultuureducatie is bevlogenheid aan de top te combineren met engagement van onderop, zonder telkenmale te vervallen in de vraag van
“Als je educatie werkelijk serieus neemt, en voor culturele instellingen is dat van levensbelang, dan moet je nog veel radicalere keuzes maken dan twee procent van je budget besteden aan educatie” Martin Berendse, OCW
instellingen naar de verhouding tussen pluriformiteit en kwaliteit. Het belang van cultuurdeelname van jongeren, en allochtone jongeren in de grote steden in het bijzonder, mag niet worden onderschat. De stille invloed op hun socialisatieproces en de vermeerdering van hun sociaal kapitaal is wel degelijk aanwezig. Jongeren die verwikkeld zijn in een dubbele emancipatieslag (het huis uit, de samenleving in) hebben in hun zoektocht naar volwassenheid en een evenwichtige identiteitsontwikkeling houvast nodig. Cultuureducatie zou mijns inziens vooral ook hier oog voor moeten hebben. De interetnische ontmoeting is daarbij een opstap naar participatie. De middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn talrijk en variëren van het verkleuren van besturen om nieuwe netwerken te kunnen aanboren tot aan het inspelen op nieuwe behoeften bij nieuwere generaties. Belangrijker echter is dat cultuureducatie aan moet zien te sluiten bij het particuliere initiatief van – ook allochtone – burgers die zich manifesteren in het maatschappelijk middenveld.
13
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
“Als de gelden van Cultuur en School alleen maar naar scholen gaan en niet naar culturele instellingen, dan ben je fout bezig.”
Het echte investeren in sociale cohesie in relatie tot cultuureducatie begint echter altijd bij het verhogen van de opleiding van allochtone vaders en het vergroten van de participatie van de moeders. Op lange termijn zijn dit de enige factoren die cultuurdeelname van allochtone jongeren aantoonbaar beïnvloeden. Het onderwijs blijft dus – tegen wil en dank misschien – de sleutel van vele veranderingen, ook op het terrein van de cultuureducatie en sociale cohesie.
Jan Deiters, Het Concertgebouw Amsterdam
14
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
C U LT U U R E D U C AT I E & S O C I A L E COHESIE Zorgen voor samenwerking en bevlogenheid Bea Ros
In het debat over cultuureducatie en sociale cohesie draaide het niet zozeer om principes als wel om praktische problemen. Sociale cohesie dankzij cultuureducatie, prima. Maar hoe kunnen we zorgen voor goede en wijd verbreide cultuureducatie? Twee woorden klonken daarbij telkens op: samenwerking en bevlogenheid.
Een legitimering van cultuureducatie zou kunnen liggen in de bijdrage aan sociale cohesie. Kan en wil cultuureducatie dat waarmaken? Het essay van Sadik Harchaoui diende als munitie voor de discussie. Een discussie waarin niet alleen de vier uitgenodigde opponenten - Gitta Luiten (directeur van de Mondriaan Stichting), Martin Berendse (ambtenaar OCW), Rob van der Vaart (hoogleraar Geografie en Educatie aan de Universiteit Utrecht) en Jos van Dijk (directeur Theaterwerk Nederland) - zich roerden, maar ook veel mensen uit de zaal. Sociale cohesie als begrip en opdracht bleef enigszins op de achtergrond. Er werd gedebatteerd over cultuur als middel of als doel, over de noodzaak van een breder perspectief en vooral over de rol die overheid en onderwijs zouden moeten of kunnen spelen.
Intrinsiek of instrument Sociale cohesie is een begrip dat in geen enkele overheidsnota meer ontbreekt. De overheid lokaal en nationaal - maakt zich ernstig zorgen over het gebrek aan samenhang in de samenleving. Denk aan de discussies over waarden en normen, witte en zwarte scholen, spreiding van allochtonen over wijken. Sociale cohesie of, met een wat ouderwetser woord, gemeenschapszin is hard nodig, willen sommige mensen of zelfs hele groepen niet buiten de boot vallen. We moeten, zoals Harchaoui in zijn essay waarschuwde, oppassen voor een toenemende ‘fysieke en mentale verwijdering’ tussen diverse etnische jongeren, tussen generaties en tussen culturen. Cultuurparticipatie - en dat is wat cultuureducatie beoogt - zou die gemeenschapszin kunnen bevorderen. Bijvoorbeeld doordat cultuur mensen over hun eigen grenzen laat kijken en nadenken. Een veelzijdig perspectief als antwoord op multiculti problemen. “Mijn eerste reactie is: kunst mag nooit instrumenteel zijn”, zei Gitta Luiten, directeur van de Mondriaan Stichting, die als eerste opponent mocht reageren op Harchaouis essay. “Misschien draagt cultuureducatie wel bij aan sociale cohesie, maar dat is dan een bijkomend effect. Voor mij staat kwaliteit absoluut voorop. Je moet kinderen de beste cultuureducatie bieden die er bestaat. En dat hoeft niet per se de gevestigde kwaliteit te zijn, er zijn veel soorten kwaliteit.” In dit verband wees ze op kunstprojecten van Jeanne van Heeswijk in Rotterdam. “Dat zijn hele bijzondere projecten die zonder meer bijdragen aan sociale cohesie. Heel belangrijk is de individuele betrokkenheid van de kunstenaar. Die kan veel impact hebben als ze met kinderen aan de slag gaan. Er zijn kunstenaars die klassen adopteren, die leerlingen rondleiden in musea.” Maar is die link tussen sociale cohesie en cultuureducatie eigenlijk wel wenselijk, vroeg
15
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
gespreksleider Webeling. Hij citeerde Maarten Asscher, tot 1 november directeur Kunsten bij het ministerie van OCW, die vindt dat je kunst niet voor de voeten moet lopen door als overheid dwingende maatschappelijke eisen te stellen. Luiten kon zich niet in die woorden vinden: “Hoe meer kinderen je kunt leren van kunst te houden hoe beter. Hoe beter ook voor de kunsten trouwens.” Tweede opponent Martin Berendse fileerde de woorden van Asscher nog verder: “Je moet overheid en kunstenaar niet door elkaar halen. Dat je kunstenaars niet moet dwingen dingen te doen, ja, dat is een waarheid als een koe. Maar dat betekent niet dat de overheid er zich niet over hoeft te bekreunen dat weinig mensen met kunst in aanraking komen. Dus: natuurlijk hoeft de kunstenaar niet te doen wat de overheid wil, maar de overheid heeft haar eigen wegen om via kunst zaken te bewerkstelligen.” Berendse noemde Harchaouis opmerking dat we eens moeten ophouden telkens met het ‘gratuite mantra van kwaliteit (...) alles wat anders is te diskwalificeren’, heel belangrijk. “Daarmee raakt u de kern van het debat. Als zeg de harmonievereniging St. Jozef van St. Michielsgestel de zorg op zich neemt om iets met kinderen gaan doen, vinden we dan dat dat cultuureducatie is?”
Perspectief van jongeren De kern van het debat. Dat draait volgens Berendse om de volgende vraag: hoe goed moet kunst zijn om sociale cohesie te bevorderen? Of maakt het eigenlijk niet uit wat we kinderen aanbieden en gaat het er maar om dat de jeugd van de straat is en lekker samen bezig? Die vraag bleef tijdens het debat in de lucht hangen. Harchaoui noemt in zijn essay twee punten waarop cultuureducatie zou kunnen scoren als middel tot sociale cohesie: cultuur brengt mensen samen en cultuur kan mensen doen uitstijgen boven hun eigen beperkte wereldje. Doorredenerend op Harchaoui kun je zeggen dat het eerste niet exclusief geldt voor cultuur. Ook voetbal, klaverjassen en treinen die te laat komen kunnen saamhorigheid teweegbrengen. Het tweede, reflectie en relativering, kun je wel zien als de unieke kracht van cultuur. Maar die cultuur moet dan niet louter de klassiek-westerse culturele normen weerspiegelen, volgens Harchaoui. ‘We moeten tot ons laten doordringen dat diversiteit een noodzaak is, geen gunst’, schrijft hij in zijn essay. Die noodzaak zit ’m in het toenemende aantal allochtonen in onze samenleving. Het CBS verwacht dat het landelijke aandeel in 2020 op veertien procent ligt. In de grote steden zal dit aanmerkelijk hoger liggen, daar is nu al dertig procent niet-westers allochtoon. Bovendien moet cultuur niet louter cultuur van ouderen vertolken. Harchaoui vroeg met klem aandacht voor het perspectief van jongeren. OCW-ambtenaar Berendse noemde dit een “sympathiek” geluid, maar vond het wat te weinig concreet. “Het perspectief van jongeren, wat betekent dat dan?” Opponent Jos van Dijk haakte daarentegen gretig in op Harchaouis appèl. “We moeten inderdaad minder in instituten denken en in de praktijk, in de wijken, de kansen grijpen. Je moet aansluiten bij de beleving en wensen van jongeren.” Dat gebeurt ook al bij de vele florerende jeugdtheaters, vertelde Van Dijk. “Daar ligt een rijkdom aan ervaringen, waar je mee aan de slag kunt gaan.” Al kampen diezelfde initiatieven regelmatig met praktische problemen: “Theaterscholen zijn artistiek ontzettend bevlogen, maar organisatorisch vaak een rommeltje. Daar worstelt de sector erg mee.” Dat een ambtenaar als Berendse daar niet zoveel houvast vindt, begreep Van Dijk wel. Van spontaniteit naar structuur is een forse sprong. “Het is heel lastig om de slag te maken van
16
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
de vloer naar beleid. Soms heb je maar een half jaar de kans, omdat dan toevallig die bevlogen artistieke gek beschikbaar is.” Het is de kunst om snel in te spelen op wat zich ter plekke aandient, zei Van Dijk. “Het jeugdtheater denkt nog te veel in kant en klare pakketten, daar moet het flexibeler in zijn. Je moet luisteren naar de vragen die gesteld worden, weten wat er leeft onder je publiek. En je moet kijken wat de mogelijkheden van jonge mensen zijn om zich te ontwikkelen. Zodat je dat ene talent kunt aanboren. Ik heb daar prachtige voorbeelden van gezien, voorstellingen van spelers uit diverse etnische achtergronden. Daar wil ik een lans voor breken. Laat jongeren maar aan de slag gaan met eigen teksten, een eigen video en multimedia. Het leuke is dat ze na een paar jaar om verdieping vragen.” Dicht bij de praktijk blijven en je oor te luisteren leggen bij wat daar leeft. Dat pleidooi kreeg meer handen op elkaar. Gitta Luiten zei bijvoorbeeld: “Het eerste waar ik aan denk bij cultuureducatie zijn kinderen en niet instellingen. Je moet aansluiten bij de belevingswereld van kinderen.” Ook vanuit de zaal betuigde men instemming. Zo wees Rogier Gerritsen van de gemeente Den Bosch op het belang van een ruimere definitie van cultuur. “Als je wilt aansluiten bij jongeren, moet je misschien ook graffiti, skaten en rap tot cultuur gaan rekenen. Als je de verbinding weet te maken tussen verschillende soorten cultuur, is het makkelijker om jongeren te bereiken.”
Maatschappelijk middenveld In zijn essay stelde Harchaoui de rol van de overheid ter discussie. Immers, bij cultuurpolitiek dreigt de ‘valkuil van de maakbare samenleving’. Alsof je solidariteit en betrokkenheid van bovenaf kunt bewerkstelligen. Hij zou dan ook liever het initiatief leggen bij de civil society ofwel het maatschappelijk middenveld: ‘(...) Cultuureducatie [moet] zien [aan] te sluiten bij het particuliere initiatief van – ook allochtone – burgers die zich manifesteren in het maatschappelijk middenveld.’ Want dáár in de civil society ontstaan gedeelde gedragsnormen en ‘leren jonge burgers essentiële vaardigheden om gedeeld burgerschap te nemen in deze samenleving. De beste vorm van cultuureducatie zou zich dus ook in de civil society moeten inbedden.’ Allemaal mooi en aardig, vond opponent Martin Berendse, maar wat moet de overheid dan wel doen? Subsidie blijven geven aan Scouting? “Harchaoui noemt korting op Scouting een dieptepunt. Daar wil ik vraagtekens bij plaatsen”, zei de OCW-ambtenaar. “Het middenveld is pas echt middenveld als het onafhankelijk van de overheid is. En dat middenveld neemt ondertussen nog maar een geringe verantwoordelijkheid op zich.” Ook opponent Luiten toonde zich verbaasd over de vraagtekens bij de rol van de overheid. “Die rol is echt cruciaal: veel kinderen krijgen niet de kans in aanraking met cultuur te komen. Dat het veel beter kan, daar ben ik het mee eens.” Vanuit de zaal gaf iemand aan getroffen te zijn door die nadruk op het maatschappelijke middenveld. Alleen, waar hebben we het dan eigenlijk over? “Dat zijn 80.000 organisaties en instellingen”, antwoordde Harchaoui. Van Scouting tot Sociaal Cultureel Planbureau en van buurthuis tot popkoor. Een nogal diffuus veld dus, reageerde Luiten. “Er schijnen in Nederland meer mensen kunst te beoefenen en van kunst te genieten dan dat er spelers en kijkers van voetbal zijn. Het lukt ons alleen nog niet zo goed om ze te betrekken bij cultuureducatie.” ‘De grote opgave voor de cultuureducatie is bevlogenheid aan de top te combineren met engagement van onderop’, stelde Harchaoui. Dat is een mooi ideaal, maar hoe geef je dat
17
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
handen en voeten, vroeg Berendse zich af. “Ik zou het persoonlijk erg mooi vinden als de twee pijlers van cultuurbeleid - een rijk geschakeerd cultureel leven en zo veel mogelijk participatie in maatschappelijk-culturele aangelegenheden - naast elkaar staan. Dat wordt mooi met de mond beleden, maar we zijn er nog lang niet.”
Culturele instellingen Een diffuus middenveld en een hoog ideaal, discussieer daar maar eens over. Geen wonder dat het debat zich al snel verplaatste naar de meer grijpbare spelers in het veld: het onderwijs en de culturele instellingen. En vooral over de samenwerking tussen beide, niet alleen op de werkvloer, maar vooral ook op overheidsniveau. “Als de gelden van Cultuur en School alleen maar naar scholen gaan en niet naar culturele instellingen, dan ben je fout bezig”, stelde Jan Deiters van Het Concertgebouw vanuit de zaal. “Verder moet de overheid niet ieder jaar nieuwe projecten eisen, maar kun je beter blauwdrukken ontwikkelen.” Overigens had hij ook een opgave voor zijn eigen sector in petto: culturele instellingen moeten investeren in educatie én in samenwerking met het onderwijs. “Wij doen daar veel aan. We ontvangen jaarlijks 20.000 leerlingen uit primair en voortgezet onderwijs voor rondleidingen en workshops variërend van klassiek en jazz tot zeer modern klassiek. Per jaar geven we een half miljoen uit aan educatie. Een kwart daarvan is subsidie van de gemeente, driekwart is bijeengebracht door fondswerving. Wij willen instellingen uitdagen die weg op te gaan. Het is te makkelijk om alles aan de overheid te vragen.” Berendse vroeg hem fijntjes wat dan de omzet van Het Concertgebouw was. “Twintig miljoen? Juist ja, die verhouding van 20 miljoen en een half miljoen zou anders moeten liggen.” Want dit riekte Berendse toch te veel naar de beruchte 2- en 3-procentsregeling van staatssecretaris Van der Ploeg (aanvankelijk zouden culturele instellingen die er niet in slaagden nieuwe doelgroepen te bereiken met drie procent gekort worden, na kritiek werd deze ‘strafmaatregel’ veranderd in een stimulans: bij extra inspanningen zouden instellingen twee procent extra budget krijgen. In praktijk leidde dit ertoe dat instellingen twee procent van hun budget besteedden aan educatie). “Zo’n regel is de grootste fout die je als overheid kunt maken”, aldus Berendse. Immers, een dergelijke regel wordt opeens doel op zich. “Maar als je educatie werkelijk serieus neemt, en voor culturele instellingen is dat van levensbelang, dan moet je nog veel radicalere keuzes maken. Het culturele veld kan nog veel meer doen.”
Docent als cultuurmakelaar Als de overheid niet moet vervallen in bureaucratische maatregelen als tig-procentsregelingen, wat kan ze dan wel doen? Onderwijs, leek het toverwoord. “Als je het aan onderwijszijde realiseert, is het effect het grootst”, zei Berendse. “Dat bleek wel bij de invoering van CKV. Op dit moment proberen we in het primair onderwijs een structurele stap te doen.” Via het onderwijs kun je ook dat maatschappelijk middenveld in de kladden grijpen. Iemand uit de zaal wees op het fenomeen van de brede school, een mooi voorbeeld van hoe het institutionele en het alledaagse samengaan. Onderwijsman en opponent Rob van der Vaart waarschuwde voor te hoog gespannen verwachtingen. “Ik ben betrokken geweest bij twee eerdere vernieuwingsgolven, namelijk die van de natuur- en milieueducatie en de ontwikkelingseducatie. Alles wat hier vandaag klinkt, klonk toen ook. Ook daar werd gewezen op het middenveld. Dat is allemaal prachtig, maar dat middenveld heeft wel zijn eigen agenda.”
18
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
Scholen mogen dan makkelijker te beïnvloeden zijn, ook hier is het geen kwestie van droppen en oogsten. “Je moet in het onderwijs voorzichtig zijn om cultuureducatie en sociale cohesie aan elkaar te knopen. Beide zijn al een probleem in het onderwijs, dus als je ze verbindt, krijg je iets van twee gevangenen op een cel.” Nou weet Van der Vaart uit eigen ervaring dat cultuureducatie, als het gebeurt, vanzelf sociale cohesie bevordert. Dat is het probleem dan ook niet. Wel dat de omstandigheden voor cultuureducatie in het onderwijs op dit moment niet zo goed zijn. “Het gaat financieel alleen maar slechter, het aantal uren slinkt en docenten zijn overbelast. Wat in de verkommering dreigt te gaan, is het principe van aandacht. Daar moeten we echt voor oppassen. Met aandacht bedoel ik letterlijk dat je dingen met aandacht doet. Dat is het principe van cultuureducatie.” Aan het aanbod ligt het niet. Er is materiaal voldoende. “Maar of daarmee wat gebeurt, is afhankelijk van docenten”, zei Van der Vaart. Vanuit de zaal haken mensen hier op in: inderdaad, er is voldoende good practice, maar hoe kom je nu tot continuïteit en structurele inbedding? En hoe vind je voldoende tijd en kun je door de strakke schoolstructuur heenbreken om daadwerkelijk buitenshuis cultuur op te snuiven? “Vooralsnog vind ik structurele inbedding een erg grote sprong”, reageerde Van der Vaart. “Laten we het stap voor stap doen. Bij de vernieuwing van het vak aardrijkskunde hebben we bijvoorbeeld gepoogd cultuureducatie in te brengen. Zo kun je telkens kansen aangrijpen. Maar je moet niet alles in een keer willen.” Tineke de Danschutter van Erfgoed Actueel viel Van der Vaart bij dat onderwijs geen entiteit is waarmee je maar naar believen kunt schuiven: “Scholen die willen, kunnen zich heel makkelijk ervan af maken. Dat zie je bij CKV, een verplicht vak, maar zeer wisselend in kwaliteit. Natuurlijk zijn er volop bevlogen docenten die ermee aan de slag zijn gegaan. Maar er is een heel grote middengroep die je nauwelijks mee krijgt. Dat mag je niet onderschatten.” Het onderwijs is erg versnipperd en kent weinig regie, vatte Van der Vaart samen. “Je kunt alleen maar nadenken op het niveau van een docent of een team: wat wil die en wat kan die? Hoe de overheid toch kan sturen, is door cultuureducatie zwaarder te laten wegen als aandachtspunt bij de Inspectie. Reken scholen niet alleen meer af op lezen en rekenen, maar neem ook cultuur op als item in de rating lists.” Verder is het zaak te beginnen bij de bron, bij de docentenopleidingen. “Maak culturele participatie op pabo’s veel belangrijker, daar begint het immers allemaal.”*
Vervolgdebat De angel is uit Harchaouis betoog gehaald, merkte iemand uit de zaal op tegen het einde van het debat. “Het multiculturele is weggezakt.” Nee hoor, helemaal niet, reageerde een ander. “Als ik het over onderwijs heb, heb ik het over mijn school, een vmbo-school met negentig procent allochtone leerlingen. Maar waarom zou ik dat erbij vermelden? Zo kijk ik er helemaal niet tegenaan, het zijn voor mij allemaal kinderen.” Inderdaad bleef het eigenlijke onderwerp - cultuur en sociale cohesie - onuitgesproken boven het debat zweven. Misschien omdat het geen issue was. De principiële vraag of cultuureducatie een bijdrage zou moeten leveren aan sociale cohesie bleek voor het gros der aanwezigen minder interessant dan de vraag hoe te komen tot een zo goed en breed mogelijke cultuureducatie. In zijn afsluitende reactie op de hele discussie deed Harchaoui een voorstel voor een vervolgdebat: “Het lijkt me mooi als we volgend jaar weer een debat hebben, waar een flink
19
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
aantal jongeren de professionals hier ondervragen. Want dit debat ging nog te veel over gevestigde instellingen en hun belangen. Het geluid van jongeren laten horen is niet alleen belangrijk bij cultuureducatie, maar ook bij andere zaken. We moeten jongeren niet als het schuim der natie zien. Ik ben het eens met Jos van Dijk: ik zie ook al die initiatieven van bevlogen mensen. Ik vind het heel bijzonder als een kunstenaar vanuit Ede of zo helemaal naar Den Haag reist om jongeren uit achterstandsbuurten rond te leiden in musea.” Waarna hij het over een bredere boeg gooit: “Je moet cultuureducatie niet alleen verbinden met onderwijs. Alsof zij alleen aan cultuureducatie doen. Cultuureducatie vindt ook plaats in de kerk of de moskee, bij de Scouting of in het jeugdwelzijn. We moeten in het maatschappelijk middenveld verbindende leiders hebben, of dat nu docenten, kunstenaars of welzijnswerkers zijn. Eén ding is duidelijk: als we niets doen, zijn de maatschappelijke kosten van interetnische vijandigheid straks enorm hoog. Als ik de kans had daarin te interveniëren, en cultuureducatie is zo’n kans, dan zou ik het niet laten liggen. Dus zorg voor ontmoeting.”
* Op dit moment loopt er vanuit Cultuurnetwerk Nederland en Erfgoed Actueel een pilot, gesubsidieerd door Cultuur en School, op pabo’s. Bedoeling van deze pilot is om cultuureducatie te verankeren in het curriculum van pabo’s zodat de studenten van nu de bevlogen cultuuroverdragers van morgen worden.
20
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
21
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
Napraten over het eerste gedeelte van het debat tijdens de pauze.
22
Dagvoorzitter Pieter Webeling in actie.
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
Op weg naar de onvolledige mens Essay Marjolijn Februari Schrijver / Columnist
Opponenten Andries van den Broek (vrije tijd) Harrie Verkoulen (onderwijs) Pieter Prick (professionele cultuur) Louise de Noo (overheid)
Marjolijn Februari
Opponenten Pieter Prick, Louise de Noo, Harrie Verkoulen en Andries van den Broek.
23
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
1. Hoe schadelijk is cultuureducatie voor de cultuur?
"Een kunstenaar hoeft geen diploma te hebben. Maar toch zou alles wat hij zegt omgeven zijn met diepzinnigheid en leerzaam zijn?" Andries van den Broek, Sociaal Cultureel Planbureau
Om te beginnen met de conclusie: cultuur en educatie zijn vrijwel identieke begrippen. Toch aarzel ik, voorafgaande aan die conclusie, nog een beetje bij het woord cultuureducatie. En als ik wat aarzel bij het woord cultuureducatie, dan komt dat door Oscar Wilde, die heeft laten zien dat cultuur en educatie, kunst en opleiding, schoonheid en intellectualiteit, volstrekt onverzoenlijke begrippen zijn. ‘Schoonheid, echte schoonheid’, schrijft Wilde in The Picture of Dorian Gray, ‘eindigt daar waar een intellectuele uitdrukking begint. Intellect is op zich een vorm van overdrijving, het verwoest de harmonie van ieder gezicht. Op het moment dat je gaat zitten nadenken, word je een en al neus, of een en al voorhoofd, of zoiets afschuwelijks.’ 1 We zouden ons van deze tegenstelling tussen cultuur en educatie weinig behoeven aan te trekken, als Oscar Wilde in zijn toneelstuk An Ideal Husband niet nog een stap verder was gegaan. ‘Ik denk dat alles beter is dan grote intellectuele inspanning’, waarschuwt Lady Markby ons daar. ‘Het maakt de neuzen van jonge meisjes zo uitzonderlijk groot. En niets is zo moeilijk om mee te trouwen als een grote neus.’
2
Door deze waarneming van Lady Markby zitten we wel degelijk met een probleem, want het valt niet goed te begrijpen hoe we cultuureducatie nog aantrekkelijk kunnen maken voor jonge mensen, zodra bekend wordt dat je neus er harder van groeit dan een huwelijk aankan. Een debat helpt niet. Van een debat over schoonheid en cultuur zijn uiteindelijk schoonheid en cultuur de dupe. Onze eigen schoonheid namelijk, en onze eigen cultuur, voorgoed verdwenen door het debatteren. Want wees eens eerlijk, aan wie anders dan onszelf houdt Oscar Wilde een spiegel voor, wanneer hij over het verwoestende effect van educatie zegt: ‘Kijk maar naar de succesvolle mensen in de geleerde beroepen. Hoe absoluut weerzinwekkend zijn die!’
Natuurlijk, Wilde is altijd goed voor een leerzaam citaat, en meestal gaan we daarna over tot de orde van de dag. Maar hier, op dit punt van de cultuureducatie, hier zou ik Oscar Wilde toch graag volstrekt serieus nemen. Hij heeft gelijk. Cultuureducatie is een onmogelijk begrip. Cultuur en het nadenken over cultuur zijn niet alleen twee verschillende dingen, ze blijken in de praktijk – de praktijk van de cultuurwetenschap, de cultuurkritiek en het cultuurbeleid – maar al te vaak twee volstrekt tegenovergestelde dingen te zijn. Wie voorafgaand aan vandaag ooit eerder een lezing heeft aangehoord over cultuur en cultuurbevordering, zal al wel weten dat zulke lezingen op zich nauwelijks bevorderlijk zijn voor de cultuur. Kortom, hoe meer we het óver de cultuur hebben, hoe minder cultuur er overblijft; en het gevaar is dan ook niet ondenkbeeldig dat juist een cultuur-educatie-debat de doodsteek toebrengt aan al wat ons lief is. Daarom moeten we, als we serieus waarde hechten aan cultuur, dat
24
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
gevaar onderkennen en beginnen bij het besef dat er op zijn minst iets wringt binnen het begrip cultuureducatie.
2. Hoe erg is het om verstand te hebben van cultuureducatie? Uit het schrikbarende effect dat de intellectuele inspanning heeft gehad op de omvang van mijn neus kunt u opmaken dat ik van een aantal onderwerpen erg veel verstand heb, maar vreemd genoeg interesseert niemand zich voor mijn sterke kanten. Met toenemende regelmaat word ik uitgenodigd te komen spreken over onderwerpen waar ik juist géén van verstand heb. Uit die uitnodigingen begrijp ik dat symposia en studiemiddagen steeds vaker te lijden hebben onder de aanwezigheid van deskundigen - en daarom bestaat zo nu en dan behoefte aan een buitenstaander die van niets weet. In ambtelijke kringen heet zo iemand ook wel een adviseur.
"Het is mooi meegenomen als er diepere lagen in leerlingen worden aangeboord, maar in het huidige onderwijs met al zijn rigide regeltjes is dat onwaarschijnlijk. Het leert kinderen af om leergierig te zijn."
Wat ik inmiddels wél weet is dat sommige deskundigen op het gebied van cultuureducatie zelf inderdaad opzienbarend veel verstand hebben van beleid op het gebied van cultuureducatie. Zoveel verstand dat een buitenstaander die hun rapporten leest soms een moment lang van slag raakt. Laten we eens kijken naar het Advies Cultuureducatie van de Raad voor Cultuur uit mei 2003. De staatssecretaris van Cultuur, staatssecretaris Van Leeuwen, heeft verzocht om ‘evaluatie van de brancheorganisatie’ en dat wil zeggen dat het hem in zijn adviesaanvraag niet om cultuur gaat maar om instellingen en organisaties, om ondersteuningsstructuren en sectorinstituten, om expertisecentra en erfgoedkoepels. Toch wil de Raad van Cultuur wel iets kwijt over de zaak zelf. Althans, niet over cultuur, in eerste instantie, maar over cultuureducatie. De Raad schrijft een paragraaf
Harry Verkoulen,
over de noodzaak van cultuureducatie, en die noodzaak bestaat, kort samengevat, in
2College Tilburg
de noodzaak ervoor te zorgen dat mensen cultuur leren kennen: ‘Door cultuureducatie’, schrijft de Raad, ‘worden mensen in staat gesteld bijzondere culturele ervaringen op te doen.’ Tot zover valt het argument wel te volgen, maar nu komt natuurlijk meteen de vraag op wat de noodzaak dan is van cultuur en van culturele ervaringen. Daarover is de Raad raadselachtig kort: ‘Expliciete bewustwording, kennisverwerving en ontwikkeling van het beoordelings- en creatief vermogen ten aanzien van de culturele omgeving dragen volgens de Raad bij aan de ontplooiing van ieder mens.’
De woorden ‘volgens de Raad’ vallen in deze zin als eerste op. Hoe komt de Raad aan zo’n stellige bewering? Ligt aan dit standpunt onderzoek ten grondslag? Is het gebaseerd op theorie? Is het onderwerp geweest van discussie? Is het controversieel? Dan komt ons uit de rest van de zin de suggestie tegemoet dat deze bewering helemaal niet is gebaseerd op een uitgewerkte theorie over het belang van cultuur, maar dat de bewering gewoon is ontstaan uit knippen en plakken. De zin oogt als een collage van talloze rapporten van talloze commissies - waarvan de een de ‘expliciete bewustwording’ heeft aangeleverd, een ander de ‘ontwikkeling van het beoordelingsvermogen’ en nog weer een derde de frase ‘ten aanzien van de culturele omgeving’. Zo is uit al die deskundige rapporten op het gebied van cultuureducatie opeens een filosofische uitspraak ontstaan die volgens mij in zijn geheel genomen
25
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
niets betekent, en die deels - ‘creatief vermogen ten aanzien van de culturele omgeving’ – waarschijnlijk onzin is.
Nee, het is niet erg dat de deskundigen verstand te hebben van cultuureducatie. Maar, om Socrates te parafraseren, verstand hebben van een onderwerp heeft als nadeel dat je je niet op tijd realiseert géén verstand te hebben van dat onderwerp. Omdat ik in de volgende paragraaf wil nadenken over ‘een leven lang leren’, over de lange weg die moet worden afgelegd tussen ‘ergens geen verstand van hebben’ en ‘ergens wel verstand van hebben’, kan ik in deze paragraaf niet anders dan verbaasd zijn over de stelligheid en de gebrekkige leergierigheid van zo’n passage over cultuur in het Advies van de Raad. Het belang van cultuur is als onderwerp uiterst ingewikkeld, omstreden, onzeker, politiek gevoelig, complex, en misschien zelfs oeverloos. Vragen over het belang van de cultuur zullen we daarom steeds opnieuw, zelf, goed beargumenteerd, moeten beantwoorden. Willen we ze niet beantwoorden, dan moeten we ze niet stellen – hebben we ze eenmaal wel gesteld, dan moeten we er een leven lang over nadenken. Een snelle collage van oude beleidsaanbevelingen doet in zo’n geval weinig recht aan cultuur en educatie, aan dat hele je ne sais quoi waarmee iedereen in de brancheorganisatie zijn geld verdient.
3. Een leven lang leren: op weg naar de onvolledige mens
"Bij cultuureducatie draait het er nu veel te veel om cultuur bij leerlingen door de strot te duwen. Terwijl iets leren veel met plezier te maken heeft. In education is fun fundamental" Pieter Prick, Orkest van het Oosten
Pijltjes gooien is net zo waardevol als poëzie, zegt de Engelse filosoof Jeremy Bentham: ‘Pushpin is as good as poetry.’ En ik vermoed dat onze politici Bentham niet hebben gelezen, anders zou deze leuze allang door het land hebben gewaaid. Pushpin is as good as poetry.
Als we willen nadenken over cultuureducatie en ‘een leven lang leren’, dan kunnen we teruggrijpen op die oude controverse over poëzie en pijltjesgooien, de controverse tussen de negentiende-eeuwse filosofen Bentham en Mill. Een controverse over de vraag of cultuur alleen van belang is vanwege het te verwachten nut en plezier of ook vanwege de vorming van de diepere lagen van de menselijke ziel. Jeremy Bentham, de grondlegger van het utilitarisme, hield het simpelweg op nut. Hij had bedacht dat je de morele waarde van handelingen kunt afmeten aan het maatschappelijke nut dat die handelingen opleveren. En omdat pijltjesgooien in de pub de gemeenschap net zo veel nut – plezier – oplevert als poëzie, achtte Bentham de een dus in moreel opzicht niet waardevoller dan de ander. Sterker nog, zei Bentham, als een spelletje pushpin de gemeenschap méér plezier oplevert, is het zelfs waardevoller dan poëzie. En die kans is trouwens groot, want het voordeel van pushpin is dat iedereen het kan leren spelen, en het is ook een heel onschuldig spel, terwijl je dat van poëzie niet altijd kunt zeggen, met die verkeerde moraal en die onwaarachtige natuur. Zijn tegenstander in deze kwestie was de liberaal John Stuart Mill. Die zei weliswaar niets over pushpin, maar hij hechtte - in termen van het cultuureducatiebeleid - een sociaal-culturele betekenis aan persoonlijke ontwikkeling, of, zoals de Raad van Cultuur zou zeggen, aan de ontplooiing van ieder mens. Niet dat de tegenstelling tussen Bentham en Mill de simpele tegenstelling was tussen cultuurbarbaar en
26
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
"Het is des mensen om zich kunstzinnig uit te drukken. De bagage die daarvoor nodig is, krijgt niet iedereen vanzelfsprekend mee. De overheid moet ervoor zorgen dat dit wel gebeurt en iedereen de kans geven om kennis te maken met cultuur door middel van cultuureducatie." Louise de Noo, Raad voor Cultuur
cultuurliefhebber, want zelfs Jeremy Bentham had niet echt een hekel aan de kunsten. Het was alleen zo dat Bentham de kunsten vooral waardeerde wanneer ze als middel konden worden ingezet. Als middel voor belangrijke sociale doeleinden. ‘Zijn gebrek aan kennis van de diepere lagen van de menselijke ziel’, schreef Mill, ‘verhinderden hem (zoals ze de meeste Engelsen verhinderen) te bevroeden hoe diep zulke dingen doordringen in de morele natuur van de mens, en in de educatie van zowel de individuele mens als de mensheid.’
3
En daar kwam dan de persoonlijke
overtuiging van Mill voor de dag, want het was precies zijn belangstelling voor de morele natuur van de mens die Mill tot tegenhanger van Bentham maakte. Mill pleitte voor vooruitgang, voor vorming, voor ontwikkeling, voor mentale cultivatie, voor het gebruiken van onze intellectuele mogelijkheden, voor het openen van onze geest naar de bronnen van kennis, voor beschaving kortom. Als je dan Benthams uitspraken over poëzie leest, schreef Mill, en ziet hoe innig tevreden deze filosoof is met zijn eigen beperktheden en enge begrenzingen, dan moet je meteen denken aan de strenge uitspraak van Carlyle over de volledigheid van de beperkte mens, ‘the completeness of limited man’. En het valt te betreuren dat onze politici Mill blijkbaar niet hebben gelezen, want wat zou ik graag zien dat deze leuze eens door het land waaide. The completeness of limited man.
Mocht u hopen dat ik nu de controverse tussen Bentham en Mill ga oplossen, dan moet ik u teleurstellen. Die controverse tussen Bentham en Mill valt niet op te lossen. Er is geen enkel definitief argument voor de ene of de andere cultuuropvatting te geven; en hoe wij zelf in deze controverse staan is eigenlijk alleen maar afhankelijk van onze politieke overtuiging en van de normatieve keuzes die we maken in het leven. Als we het standpunt van Bentham delen, dan zien we cultuureducatie vooral als een middel om publiek te kweken dat daarna om sociale redenen zal deelnemen aan de cultuur. Het maatschappelijk nut van kunst en cultuur kunnen we zo heel precies afmeten aan de verkochte kaartjes, aan percentages van verschillende groepen bezoekers, aan meetbare gevolgen voor de maatschappelijke integratie, aan omzetverhoging voor de horeca, aan advertentieopbrengsten, aan de economische gevolgen van netwerkcontacten in het Concertgebouw, aan aantrekkingskracht op buitenlandse en binnenlandse toeristen en aan allerlei andere vormen van spin-off. Cultuur leidt tot spin-off: zo zou je dit standpunt kunnen samenvatten. En cultuureducatie leidt kinderen voornamelijk op tot het veroorzaken van spin-off. Maar als we het standpunt van Mill delen, dan geeft cultuur opeens op allerlei manieren vorm aan onze incompleteness. In deze visie is ons leven niets anders dan een leven lang leren; cultuureducatie dwingt ons niet zozeer kennis te maken met verschillende vormen van kunst, maar leert ons onszelf kennen als de culturele wezens die we zijn. Cultuureducatie, in deze visie van Mill, is een andere omschrijving van leven, een andere omschrijving van een-leven-lang-leren. Natuurlijk kunnen we onverschillig raken ten opzichte van kunst en kennis, nog voordat we fractie ervan hebben leren kennen, maar dat kan alleen dán gebeuren als we al bij voorbaat geen morele of menselijke belangstelling hadden voor kunst en kennis – en zo’n gebrek aan belangstelling, zegt Mill, maakt het leven hoogst arm en onbevredigend.
27
4
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
Het zal duidelijk zijn dat ik neig naar het standpunt van Mill. Onze cultuurdeelname is volgens mij niet af te meten aan de hoeveelheid kunstvakken op school of aan de hoeveelheid museumbezoeken die we hebben afgelegd of aan het aantal romans dat we hebben gelezen, maar aan het besef dat we hebben van onze onvolledigheid. Cultuurdeelname, denk ik, is de wil en de bereidheid tot een leven lang leren. Wat het maatschappelijke nut daarvan is? Een leven lang leren is de kern van ons bestaan, dat is het echte en enige maatschappelijke nut ervan. En natuurlijk moeten er in de tussentijd kaartjes verkocht worden en kopjes kofiie geschonken en hotelkamers geboekt en zaken gedaan in de wandelgangen, maar de bron én het uiteindelijke doel van al die economische spin-off is cultuur. Cultuur, kunst en kennis.
Praktisch gezien heeft dit romantische liberalisme van Mill wel een flink aantal consequenties. Want als cultuur hetzelfde is als educatie en educatie hetzelfde als
"Het is onzinnig om cultuureducatie te vergelijken met lessen in andere vakken. Bij kunst en cultuur draait het om ontwikkeling. Als ik alleen vakkennis zou proberen over te brengen, maak ik mensen doodongelukkig." Uit het publiek
een leven lang leren, dan betekent dat natuurlijk dat culturele instellingen het ons mogelijk moeten maken een leven lang te leren. Dan houdt cultuureducatie niet op bij het regelen van schoolvoorstellingen of het aanbieden van gratis museumkaartjes aan kinderen onder de achttien. Cultuureducatie moet dan zorgen voor een goede inpassing van cultuur in ons dagelijks leven. Dat heeft ondermeer gevolgen voor de openingstijden van musea, voor de bereikbaarheid van theaterzalen, voor de kwaliteit van het onderwijs en van het openbaar vervoer. Dat vraagt dan ook eindelijk om erkenning van al die bezoekers die de musea en theaterzalen uit tijdgebrek niet lijfelijk bezoeken, maar die wel degelijk virtueel aanwezig zijn via de kunstverslaggeving en de kunstkritiek in de kranten.
Het mooiste voorbeeld van cultuureducatie dat ik de laatste tijd zag, zag ik bij de commerciële televisiezender Yorin. In de Engelse serie Faking it probeerden jonge mensen door te gaan voor een ervaren professional in een hun vreemd en onbekend beroep. Als eerste zag ik het portret van een klassiek celliste die zich na zes weken intensieve training presenteerde als een door de wol geverfde DJ. Op het eerste gezicht was het misschien een wonderlijke stap, van een symfonieorkest naar een discotheek, en de celliste was aanvankelijk ook niet erg gecharmeerd van de muziek die ze moest draaien. Maar toen ze eenmaal merkte hoe verdomd lastig het beroep van DJ is, en toen ze na vele mislukkingen eindelijk greep begon te krijgen op de materie, toen zag je hoe diep gelukkig ze werd van haar eigen triomf en verdienste. Van een degelijke celliste veranderde ze in een uitbundige DJ – en het was vooral het leerproces, het leren, het ontwikkelen van vaardigheid en kennis, dat haar zichtbaar deed groeien. Eigenlijk zou alle cultuureducatie dat geluk teweeg moeten brengen.
Conclusie Misschien is een leven lang leren een onderneming waarover we halverwege het leven per definitie niets definitiefs kunnen zeggen. Ik begon met de bewering dat cultuur en educatie onderling tegenstrijdige begrippen zijn, ik eindig met de bewering dat cultuur en educatie volstrekt identieke begrippen zijn. Een definitieve conclusie valt daaruit niet te trekken. Twee voorlopige conclusies durf ik wel aan. Ten eerste lijkt het me voor zich spreken
28
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
dat ‘een leven lang leren’ geen kant-en-klaar-product is. Zelfs als we ‘een leven lang leren’ louter om economische redenen waarderen, kunnen we permanente educatie toch moeilijk als een voltooid economisch product in de markt zetten. Ten tweede moet de gedachte aan ‘een leven lang leren’ eerst voor onszelf iets betekenen, voordat we het enthousiast gaan aanbevelen aan anderen. Dat wil zeggen dat we eerst onszelf de vraag moeten stellen naar onze bereidheid tot leren. Waarom houden we ons bezig met cultuureducatie? Omdat we daarmee nu eenmaal ons geld verdienen? Of omdat we ook voor onszelf waarde hechten aan permanente educatie? Pas als we programma’s voor cultuureducatie opzetten om er zelf iets van te leren, pas als we debatten over cultuureducatie organiseren om er zelf iets van te leren, pas als we rapporten over cultuureducatie schrijven om er zelf iets van te leren, pas dan kunnen we ‘een leven lang leren’ ook verkopen aan anderen.
1. Oscar Wilde, The Picture of Dorian Gray, 1891, Chapter I: ‘But beauty, real beauty, ends where an intellectual expression begins. Intellect is in itself a mode of exaggeration, and destroys the harmony of any face. The moment one sits down to think, one becomes all nose, or all forehead, or something horrid. Look at the successful men in any of the learned professions. How perfectly hideous they are!’ 2. Oscar Wilde, An Ideal Husband, 1895, Act One: ‘However, I think anything is better than high intellectual pressure. That is the most unbecoming thing there is. It makes the noses of the young girls so particularly large. And there is nothing so difficult to marry as a large nose; men don't like them.’ 3. John Stuart Mill, ‘Essay on Bentham’ (1859) , in: Mill, Utilitarianism, ed. by Mary Warnock, Fontana Press, 1962, p. 122 4. Mill, ‘Utilitarianism’, ibid. p. 265
29
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
OP WEG NAAR DE ONVOLLEDIGE MENS Een debat met onhuwbare meisjes Ineke Bijnagte
Marjolijn Februari waarschuwde in haar essay: van een debat over cultuur wordt de cultuur de dupe. Ze haalde Oscar Wilde aan die ooit stelde dat cultuur eindigt waar het denken begint en voerde Lady Markby uit zijn toneelstuk An ideal husband ten tonele om de desastreuze effecten van intellectuele inspanning op schoonheid te schilderen. Jonge meisjes krijgen er grote neuzen van en dat maakt hen waardeloos op de huwelijksmarkt, aldus Lady Markby. Toch zaten ze daar op het toneel van RASA, de opponenten van Februari, als vier meisjes met enorme neuzen die desalniettemin aan de man wilden komen.
Pushpin=Pushkin? Volgens Andries van den Broek, onderzoeker bij het Sociaal Cultureel Planbureau, viel het wel mee met de verwoestende gevolgen van denken en debatteren over cultuur. Niet elke uitspraak over cultuur stond volgens hem gelijk aan een moordaanslag. "Uw eigen essay bewijst dat", zei hij tegen Februari, "uw erudiete verhaal doet de cultuur geen onrecht." Of de uitspraken van de Raad voor Cultuur de cultuur dienden was wel de vraag. Dat Februari was gestruikeld over de zinsnede 'Expliciete bewustwording, kennisverwerving en ontwikkeling van het beoordelings- en creatief vermogen ten aanzien van de culturele omgeving dragen volgens de Raad bij aan de ontplooiing van ieder mens ', in een advies over cultuureducatie kon hij zich goed voorstellen. "Klinkklare onzin." Verder zag Van den Broek Februari's essay als een variatie op een oud thema waar de cultuureducatiesector al vaker de degens over had gekruist: de kwestie hoe cultuureducatie te legitimeren. Als Bentham gelijk had met zijn stelling dat pijltjes gooien evenveel waarde heeft als poëzie, had de cultuureducatieve sector een probleem, want dan werd haar het recht ontnomen op een uitzonderlijke positie. Wie met Mill geloofde in culturele ontwikkeling, in het openen van de geest voor de bronnen van kennis en het aanboren van diepere lagen in de ziel, had er minder moeite mee om die op te eisen. Pushpin=Pushkin of toch de krochten van de ziel? Bentham heeft gelijk, maar voor de klas moet je doen alsof je Mill bent, hield Van den Broek de zaal voor. "Jullie gaan te zeer gebukt onder twijfel over het bestaansrecht van cultuureducatie. Die vijftig minuten voor de klas moet je in elk geval doen alsof je erin gelooft."
Cultuur=Educatie? Van den Broek had zo zijn twijfels over de stelling van Februari dat cultuur en educatie vrijwel identieke begrippen zijn. Waarom zou kunst per definitie leerzaam zijn? "Een kunstenaar hoeft geen diploma te hebben. Maar toch zou alles wat hij zegt omgeven zijn met diepzinnigheid en leerzaam zijn?" Van den Broek dacht van niet. En had de celliste uit Februari's essay iets cultureels geleerd door haar succesvolle omscholing
30
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
tot dj? Volgens hem lag dit meer in de buurt van heel goed pijltjes kunnen gooien. Hiermee werd een ander terugkerend thema aangesneden: hoge versus lage cultuur, de betwistbare hiërarchie daartussen en wat daarmee aan te vangen in de cultuureducatie. Gaan wij uit van de leerling en zijn geliefde dj's of gaan wij ons best doen voor Bach? Met andere woorden: gaat de leraar bukken of moet de leerling zich uitrekken? Van den Broek leek meer te zien in rekken dan bukken. "Waarom zouden we in de cultuureducatie aansluiting zoeken bij het niveau van de leerlingen? Dat doen we bij geschiedenis toch ook niet?" Protest vanuit de zaal. "Het is onzinnig om cultuureducatie te vergelijken met lessen in andere vakken. Wiskunde bijvoorbeeld is statisch, daar draait het om vakkennis en die kennis kan je overbrengen. Bij kunst en cultuur draait het om ontwikkeling. Als ik mensen wil ontwikkelen, dan moet ik me bij hun eigen ontwikkeling aansluiten. Als ik alleen vakkennis zou proberen over te brengen, maak ik mensen doodongelukkig."
Bentham/Mill: 2-0 In de match Bentham/Mill scoorde Bentham daarna voor de tweede keer. "Mij spreekt het gelijk stellen van pijltjes gooien en poëzie erg aan", zei Harry Verkoulen, directeur van het 2College in Tilburg in een eerste reactie op het essay van Februari. "Want hoe veel meer geluk zou poëzie brengen?" In het huidige onderwijssysteem hoefde trouwens niemand bij leerlingen aan te komen met poëzie, aldus Verkoulen, want het onderwijs leert leerlingen af om hun horizon te verbreden. "Het is mooi meegenomen als er diepere lagen in leerlingen worden aangeboord, maar in het huidige onderwijs met al zijn rigide regeltjes is dat onwaarschijnlijk. Het leert kinderen af om leergierig te zijn." En hoe zit het met mensen als ze ouder zijn, wilde dagvoorzitter Pieter Webeling weten van de opponenten, zijn ze dan nog geneigd tot verbreding van hun culturele horizon? "Als het om ouderen gaat is er geen enkel probleem", zei Van den Broek, die zijn grote neus onder andere opdeed door onderzoek te doen naar cultuurdeelname en tijdsbesteding. "Afgezien van allochtone ouderen die vaak weinig binding hebben met de cultuur, doen ouderen volop mee." Het probleem met cultuurparticipatie ligt op een ander vlak, legde Van den Broek uit. "Cultuur heeft veel concurrentie gekregen van andere vormen van vrijetijdsbesteding. De schouwburg concurreert nu met de kroeg. Er is meer te doen, terwijl we ook nog eens minder vrije tijd hebben." Wie wil dat ouderen blijven leren, moet jong beginnen, vond Verkoulen. Maar het onderwijs zoals het nu is, brengt weerzin tegen leren met zich mee, hamerde hij voort op hetzelfde aambeeld. "Het is gebaseerd op wantrouwen. Het gaat ervan uit dat mensen uit eigen beweging niets willen leren. Daarom heeft het zich vastgebeten in allerlei regeltjes en is het niet flexibel." Op een deel van zijn school van 4300 leerlingen gaat het er anders aan toe, vertelde hij. In een aantal klassen is het rooster afgeschaft. De leerlingen moeten van 8.30 uur tot 15.30 uur op school zijn, maar dat is het enige dat vaststaat. Samen met de leraren bepalen de leerlingen wat ze gaan doen en hoe ze het gaan doen. Toen bijvoorbeeld de SARS-epidemie heerste ging een klas naar een ziekenhuis om met behulp van deskundigen er achter te komen wat SARS nu precies was. "Dat zoeken ze dan uit en na zes weken houden ze voor hun medeleerlingen een presentatie." Verkoulen zei af te willen van de school als een rigide organisatie die aan dit soort vormen van onderwijs geen ruimte laat. "Je moet bewegen, vitaal zijn en de authenticiteit behouden. Leerlingen moeten zelf leren denken en niet overnemen wat anderen denken." Als je al vroeg
31
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
leert om zelf te denken, blijf je dat later ook doen en dus een leven lang leren, aldus Verkoulen. Kan kunst helpen om leerlingen zelf te leren nadenken, kwam daarop als vraag uit de zaal. Verkoulen: "Ja. Een school verandert als er kunst binnenkomt. Het probleem is alleen dat het op veel scholen weer allemaal in die vijftig minuten van zo'n lesuur moet gebeuren, want zo zit het systeem nu eenmaal in elkaar." Wie daarvan afstapt en het lesrooster afschaft, krijgt gedonder met ouders, dacht iemand uit de zaal. Volgens Verkoulen viel dat reuze mee. "Wij schakelen ouders in bij onze lessen en maken ze zo medeverantwoordelijk."
Ervaring versus kennis Volgens Pieter Prick, algemeen directeur van de Stichting Orkest van het Oosten in Enschede moest leren lijken op spelen. "De mooiste manier van leren is die van het kind dat speelt en helemaal opgaat in wat het doet en daar gelukkig van wordt." Bij leren draait het niet om kennis, maar om ervaren, volgens Prick. Misschien is een leven lang leren een onderneming waar halverwege het leven per definitie niets definitiefs over te zeggen valt, had Februari gezegd in haar essay. Daar was Prick het mee eens, maar wat hij zeker wist: aan het eind van zijn leven denkt een mens niet aan de kennis die hij heeft opgedaan, maar aan ervaringen. "Dat wat je geraakt heeft blijft je bij: de mensen die je hebt gekend, de kinderen die je hebt gekregen, misschien de kunstervaringen die je hebt gehad." Prick zei een uitgesproken hekel te hebben aan het woord educatie. Het had iets arrogants, vond hij. "Wie denk je wel dat je bent als je zegt dat je in staat bent om iemand anders iets te leren? Toen ik nog docent was leerde ik zelf nog het meest." Hij pleitte voor een ervaringsmaatschappij in plaats van voor een kennismaatschappij. Met kinderen als lichtend voorbeeld, omdat die nog te raken zouden zijn. "Kinderen zijn nog te verwonderen en het raken van die verwondering is het mooiste dat er is. Maar in de meeste lessen gaat het niet zo: daar gaat het om kennisoverdracht. Ik stel ervaring boven kennis. Ik gun het elk mens om de schoonheid te ervaren van bijvoorbeeld de Matthäuspassion. Het talent daarvoor moet ontwikkeld worden en dat moet het doel zijn van educatie." Hier en daar leidde zijn betoog tot gemor in de zaal: "Om schoonheid te kunnen ontdekken heb je toch kennis nodig?" Maar bijval kreeg hij ook: "Bij cultuureducatie draait het er nu veel te veel om cultuur bij leerlingen door de strot te duwen. Terwijl iets leren veel met plezier te maken heeft. In education is fun fundamental."
Meervoudige persoonlijkheid Louise de Noo, secretaris van de commissie Amateurkunst en Cultuureducatie van de Raad voor Cultuur kreeg als laatste de kans om te reageren op Februari's essay. Een gebrek aan visie, knip- en plakwerk, een hoop woorden die weinig betekenen…Aj, De Noo toonde zich gekwetst door de kritiek van Februari op de Raad. De Raad had nu eenmaal een meervoudige persoonlijkheid, was haar verweer. Ze tikten geen rapporten over, maar de leden van de raad moesten nu eenmaal samen met een heleboel andere mensen een verhaal maken. En die ene lelijke zin, tja, dat was maar één lelijke zin. De visie van de Raad was best kernachtig te verwoorden, verdedigde De Noo de eer van de Raad: "Het is des mensen om zich kunstzinnig uit te drukken. De bagage die daarvoor nodig is, krijgt niet iedereen vanzelfsprekend mee. De overheid moet ervoor zorgen dat dit wel gebeurt en iedereen de kans geven om kennis te maken met cultuur door middel van cultuureducatie."
32
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
Waarna de zaal, die enige vermoeidheid begon te vertonen, nog even wat mopperde over de samenwerking tussen scholen en culturele instellingen, die er niet zou zijn en geld, waarvan er ook te weinig is.
Ministerie van defensie Waarna Februari het laatste woord kreeg. "Wat leren wij nu van deze middag? Dat men bij de Raad voor Cultuur met zijn twintigen nadenkt over een advies en dat het onderwijs recht heeft op betere muziekleraren", opende ze haar slotwoord enigszins sarcastisch. In een reactie op het verhaal van Verkoulen zei ze dat er iets merkwaardigs was gebeurd. "Ik ben het eens met Verkoulen, terwijl hij zegt dat hij het niet eens is met mij. U zegt meer in Bentham te geloven, maar het gaat u er toch ook om dat mensen zich ontwikkelen en zich ontplooien? Volgens mij neigt dat toch meer naar Mill." Overigens was de tegenstelling tussen Mill en Bentham niet zo groot als het leek, voegde Februari eraan toe. Waar Bentham het nut voor de gemeenschap van kunst niet hoger aansloeg dan het nut van pijltjes gooien, wilde hij nog wel geloven dat er op individueel niveau mensen waren voor wie het nut van kunst groter was. Pricks weerzin tegen kennis ten slotte, moest het ontgelden bij Februari: "Kennis staat niet los van de mens. Het is niet zo dat als je op je sterfbed ligt, de kennis die je hebt opgedaan naast je op het nachtkastje ligt. Een mens ís zijn kennis" Er is helemaal niet zo'n scheiding tussen al die begrippen, vond ze. Kennis, ervaring, cultuur, educatie, het zijn zaken die je in samenhang moest bekijken. Iets wat ook tot uitdrukking zou moeten komen in het overheidsbeleid. "Waarom zou er alleen over cultuureducatie moeten worden nagedacht bij het ministerie van OCW", vroeg ze zich af. "Waarom niet het ministerie van Binnenlandse Zaken of het ministerie van Defensie erbij betrokken?"
33
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
NAWOORD
Met de organisatoren van dit debat, Cultuurnetwerk Nederland, De Kunstconnectie en Erfgoed Actueel, constateer ik dat het een boeiende en levendige gedachtewisseling was. De essays van Sadik Harchaoui en Marjolein Februari over de thema’s cultuur en cohesie en een leven lang leren gaven daar meer dan voldoende aanleiding toe.
Het blijkt dat het beleid, de praktijk en de theorie van cultuureducatie u bezig houdt. U bent met meer dan tweehonderd deelnemers, afkomstig uit vier sectoren, te weten het onderwijs, de professionele culturele instellingen, de vrije tijd en de overheid op onze uitnodiging ingegaan. Cultuureducatie manifesteerde zich als een professionele bedrijfstak met meer dan alleen een intrinsieke waarde. En ook de beroepsbeoefenaren – en die zijn er in vele hoedanigheden – zijn de pionierstijd voorbij.
U vertegenwoordigde het gehele veld van de cultuureducatie, zoals hele grote en kleine musea, landelijke fondsen, beeldende kunstinstellingen, erfgoedhuizen, archieven, landelijke en provinciale koepelorganisaties en steunfunctie-instellingen voor kunst en erfgoed, universiteiten en hogescholen, instellingen voor monumentenzorg, lerarenopleidingen, onderzoekscentra, centra voor de kunsten, landelijke stichtingen voor amateurkunst, het primair en voortgezet onderwijs, onderwijsbegeleidingsdiensten, archeologische werkgroepen, gemeenten, provincies en rijksoverheden (want naast OCW was ook het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschappen aanwezig). Voorts theatergezelschappen, kunstuitlenen, de Raad voor Cultuur, Kunsten 92, de federatie van kunstenaarsverenigingen, bibliotheken, orkesten, schouwburg- en concertzalen.
Het debat was niet iets dat alleen aangehoord moest worden. U was zélf partij. De essays daagden uit, de opponenten boden perspectieven, het debat leverde antwoorden, maar veel vragen bleven. Enkele uitspraken van u uit de evaluatie van deze middag: “Het eerste essay was vooral leerzaam, het tweede prikkelde meer en zette de aanwezigen aan tot denken over de belevenis van cultuur en educatie.” Een ander vond het tegendeel: “ Het was eenzijdig, niet gericht op de essentie van de betekenis van cultuureducatie en wat er voor nodig is om dat een duurzame plek in de samenleving te geven.” En als laatste: “Het debat scherpte het denken en bood aanzetten tot veranderingen. Er kwam heel veel aan bod, zodat het moeilijk bleek bij het onderwerp te blijven. Het was in ieder geval zinnig en zinvol”.
Het debat stimuleert Cultuurnetwerk Nederland om ook voor de komende jaren de verbindende schakel te willen zijn tussen alle terreinen waar cultuureducatie een rol speelt: in het brede veld van het onderwijs, in het cultuurbeleid van overheden, in het professionele kunst- en erfgoedcircuit en in de vrije tijdsector. Samenwerking van Cultuurnetwerk met vele partijen in het cultuureducatieve veld is daarbij onontbeerlijk, maar gelukkig ook
34
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
vanzelfsprekend. Het kennisinstituut wil op die manier – samen met vele anderen - een bijdrage leveren aan de versterking van de kwaliteit en professionaliteit van de cultuureducatie in Nederland.
Piet Hagenaars Directeur Cultuurnetwerk Nederland
35
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008
COLOFON
Dossier debat cultuureducatie is een uitgave van Cultuurnetwerk Nederland, Erfgoed Actueel en De Kunstconnectie.
Redactie Cultuurnetwerk Nederland Essay Cultuureducatie en sociale cohesie: Sadik Harchaoui Essay Op weg naar de onvolledige mens: Marjolein Februari Verslagen debat: Ineke Bijnagte en Bea Ros
Productie Cultuurnetwerk Nederland
Drukwerk omslag Libertas Grafische communicatie, Bunnik
Cultuurnetwerk Nederland Ganzenmarkt 6 Postbus 61 3500 AB Utrecht Telefoon 030-236 12 00 Fax 030-236 12 90 E-mail
[email protected] Internet www.cultuurnetwerk.nl en www.cultuurnetwerk.org
Erfgoed Actueel
De Kunstconnectie
Herengracht 474
Lucasbolwerk 11
1017 CA Amsterdam
Postbus 365
Telefoon 020-427 08 80
3500 AJ Utrecht
Fax 020-427 08 33
Telefoon 030-230 37 40
E-mail:
[email protected]
Fax 030-230 37 49
Internet www.erfgoedactueel.nl
E-mail
[email protected] Internet www.dekunstconnectie.nl
2003.018
Tegen betaling van
12,50 verzend- en administratiekosten is een exemplaar van deze
uitgave te bestellen bij Cultuurnetwerk Nederland.
36
DEBAT CULTUUREDUCATIE CULTUURPLANPERIODE 2005-2008