De zorgverzekeringswet van 1 januari 2006 Een oplossing voor de economische problemen onder de ziekenfondswet?
A.J.M. Boom 0445223
Semester 2, studiejaar 2005/2006
8 mei 2006 Bachelorscriptie Dhr. W. Kanning
Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie Universiteit van Amsterdam
1 Inhoud
1 Inleiding
2
2 Beschrijving van het zorgstelsel van voor 1 januari 2006
3
2.1 De Ziekenfondswet
3
2.2 Problemen onder de Ziekenfondswet
5
3 Beschrijving van de Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006
7
3.1 De Zorgverzekeringswet
7
3.2 Doelstellingen Zorgverzekeringswet
9
4 Beoordeling doelstellingen van de Zorgverzekeringswet
11
4.1 Beoordelingscriteria
11
4.2 Beoordeling doelstellingen
12
5 Conclusie
16
6 Bibliografie
17
2 1. Inleiding
Het Nederlandse zorgstelsel heeft het afgelopen jaar een belangrijke verandering doorgemaakt. Op 1 januari 2006 is namelijk de Zorgverzekeringswet (ZVW) in werking getreden, dit houdt een verplichte verzekering voor iedereen die in Nederland woont op verzekerbare risico’s voor ziektekosten in. De nieuwe ZVW moet zorgen voor meer doelmatigheid, minder centrale sturing en een betere toegankelijkheid. Deze wet vervangt de Ziekenfondswet (ZFW) die we sinds 1964 in Nederland kennen en in 1966 in werking is getreden. De ZFW is tot en met 2005 voor 64% van de bevolking van kracht geweest, daarnaast was in Nederland ongeveer een derde van de bevolking particulier verzekerd (Lever, 2005, p.3). Een verandering van het zorgstelsel was noodzakelijk omdat de ZFW voor verschillende problemen zorgde. De verzekeringsmarkt werd namelijk gekenmerkt door grote verschillen tussen particulier en ziekenfondsverzekerden. Op deze markt hadden verzekerden onvoldoende invloed op de aangeboden zorg en onvoldoende keuzemogelijkheden tussen verschillende verzekeraars. Daarnaast zorgde de centraal gestuurde overheidsbemoeienis ervoor dat verzekerden nauwelijks eigen verantwoordelijkheid hadden (Kamerstuk, 2005, pp. 2-6). In deze scriptie wordt beoordeeld of de zorgverzekeringswet in staat zal zijn de problemen die onder de oude ziekenfondswet bestonden aan te pakken. Om deze vraag te kunnen beantwoorden geeft hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de oude ziekenfondswet en de problemen die zich onder deze wet in het zorgstelsel voordeden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van de nieuwe zorgverzekeringswet en de doelstellingen van deze wet gegeven. Daarna worden in hoofdstuk 4 de doelstellingen van de nieuwe zorgverzekeringswet aan de hand van drie criteria beoordeeld. Ten slotte wordt in hoofdstuk 5 geconcludeerd of de nieuwe zorgverzekeringswet met zijn doelstellingen de problemen die onder de oude ziekenfondswet bestonden aan kan pakken.
3 2. Beschrijving van het zorgstelsel van voor 1 januari 2006
Voor de invoering van de zorgverzekeringswet op 1 januari 2006 waren er in Nederland twee zorgverzekeringsvormen namelijk de ziekenfondswet (ZFW) en particuliere verzekeringen. Ongeveer eenderde van de Nederlandse bevolking viel onder een particuliere verzekering en ongeveer tweederde van de Nederlandse bevolking was onder de ZFW verzekerd. Daarnaast was twee procent van de Nederlandse bevolking onverzekerd (Leve r, 2005, p. 3). In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 2.1 eerst een beschrijving gegeven van de ZFW en de particuliere verzekeringen die onder het oude zorgstelsel van kracht waren. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 een beschrijving gegeven van de problemen die zich in dit stelsel voordeden.
2.1 De Ziekenfondswet
Afhankelijk van de persoonlijke inkomenssituatie kon iemand aanspraak maken op ofwel de ziekenfondswet (ZFW) ofwel een particuliere verzekering. Om aanspraak op de ZFW te kunnen maken moest het inkomen onder de verzekeringsloongrens ZFW zitten. Voor het jaar 2006 zou dit, wanneer de ZFW ook in 2006 van kracht zou zijn € 33.150 bedragen. Het inkomen dat voor de verzekeringsloongrens telde, werd bepaald door twaalf maal het bruto- inkomen van november van het voorgaande jaar te nemen en dit met acht procent vakantietoeslag te verhogen. Bij de berekening van dit inkomen werden vakantiebonnen en deelname aan bruto-spaarloonregelingen buiten beschouwing gelaten. Kinderen en partners zonder eigen inkomen waren onder de ZFW verplicht meeverzekerd. Particuliere verzekerden hadden over het algemeen een inkomen dat boven de verzekeringsloongrens ZFW lag, studenten en ambtenaren vormden een uitzondering op deze regel. Ambtenaren die bij het rijk of in het onderwijs werkzaam waren, waren namelijk per definitie particulier verzekerd (Lever, 20005, pp.3-5).
Tussen de ZFW en de particuliere verzekeringen bestonden een aantal verschillen. Op de eerste plaats was er sprake van een verschil in het verzekerde pakket. Onder de ZFW
4 bestond dit uit een basispakket waarbij eventueel voor een aanvullende ziektekostenverzekering gekozen kon worden, particulieren konden zelf het verzekerde pakket samenstellen (Kok, 2004, p. 23). Op de tweede plaats was er een verschil in de premie. Ziekenfondsverzekerden betaalden en een inkomensafhankelijke premie van 1,45% en een nominale premie, gelijk voor alle verzekerden. De werkgever betaalde voor zijn ziekenfondsverzekerde werknemers een inkomensafhankelijke premie van 6,75% van het inkomen per jaar. Deze inkomensafhankelijke premie was voldoende voor het gehele gezin (partner en eventuele kinderen) wanneer de premieplichtige meer dan de helft van het gezinsinkomen verdiende. De partner moest de nominale premie echter nog wel betalen. Particulier verzekerden betaalden daarentegen enkel een nominale premie, deze moesten ze ook nog voor de partner en kinderen betalen. De hoogte van deze nominale premie was afhankelijk van het risicoprofiel van de verzekerde. Particulier verzekerden ontvingen daarnaast echter vaak een werkgeversbijdrage (Kok, 2004, pp. 23-24). Op de derde plaats was er sprake van een verschil in de eigen bijdrage, dit is het bedrag dat de verzekerde bij het ontvangen van zorg zelf dient bij te betalen (Centraal administratie Kantoor Bijzondere zorgkosten, 2006). Ziekenfondsverzekerden betaalden namelijk geen eigen bijdrage, terwijl particulier verzekerden dit wel deden (Kok, 2004, p. 25). In onderstaande tabel staan de premies voor ZFW en particulier voor 2006 weergegeven erva n uitgaande dat het beleid niet zou veranderen. Tabel 1 Premies huidige verzekeringen bij ongewijzigd beleid, 2006
Werkgeverspremie ( in %) Werknemerspremie (in %) Nominale premie per volwassene (in euro) Gemiddelde no-claimteruggave (in euro) Nominale premie (incl. MOOZ en WTZ) (in euro) Gemiddelde eigen betaling (in euro)
(Lever, 2005, p.4)
ZFW 6,75 1,45 371 78
Maatschappijpolis Standaardpakketpolis
1650 209
1898 200
5 Op de vierde plaats bestonden er verschillen in de mogelijkheid om van verzekeringsmaatschappij te wisselen. Verzekerden in het ziekenfonds konden ieder jaar van verzekeraar wisselen. Om dit mogelijk te maken was een verzekeraar in het oude zorgstelsel bij wet verplicht iedereen die aan de wettelijke voorwaarden voldeed te accepteren. Daarnaast moesten zij de aanspraken die verzekerden op de zorg maakten waarborgen. Particulier verzekerden hadden in principe ook de mogelijkheid om ieder jaar van verzekeringsmaatschappij te wisselen. Aangezien hier geen sprake van een acceptatieplicht was, kon dit voor problemen zorgen bij een slechte gezondheid of hoge leeftijd (Kamerstuk, 2005, pp.13-14).
2.2 Problemen onder de Ziekenfondswet
Het Nederlandse zorgstelsel dat voor de invoering van de ZVW op 1 januari 2006 van kracht was, zorgde ervoor dat verzekerden zelf financieel verantwoordelijk waren en bood daarnaast ruimte voor initiatief. Het ziekenfondsstelsel zorgde echter ook voor een aantal problemen, deze problemen maakten de invoering van de ZVW noodzakelijk en worden in deze paragraaf beschreven.
Op de eerste plaats was er sprake van onvoldoende invloed en keuzemogelijkheden. Het stelsel werd gekenmerkt door een tweedeling, enerzijds was er sprake van ziekenfondsverzekerden en anderzijds van particulier verzekerden. Doordat de persoonlijke situatie van de verzekerde bepalend was voor de toepasselijke verzekering konden er grote verschillen ontstaan in de hoogte van de premieverplichting. Kenmerkende omstandigheden voor de bepaling van de toepasselijke verzekering waren het inkomen, de burgerlijke staat, de gezondheidstoestand en de werksituatie van de verzekerde. Naast de hoogte van de premieverplichting bestonden er verschillen in het verzekerde pakket, de eigen bijdrage en de mogelijkheid om van maatschappij te wisselen. Deze omstandigheden belemmerden de mogelijkheden en de keuzevrijheid van de verzekerden om van verzekeringsmaatschappij te wisselen doordat dit voor onzekerheid en onduidelijkheid zorgde. Van deze onduidelijkheid was eveneens sprake door verschillen in de behandeling van partner en kinderen bij de bepaling van de
6 premiehoogte en in de situatie dat veranderende omstandigheden van de verzekerde tot een verandering van de toepasselijke verzekering zorgde (Kamerstuk, 2005, p. 4). Op de tweede plaats waren er in het ziekenfondsstelsel onvoldoende prikkels om de efficiëntie te verbeteren waardoor de kosten van de verleende zorg erg hoog waren. Deze kostenverhoging werd daarbij versterkt door de vergrijzing, technische ontwikkelingen en hoge administratieve lasten. De technische ontwikkelingen zorgen er namelijk aanvankelijk voor dat duurdere medische technieken ontstaan die voor extra kosten zorgen (onderzoek en ontwikkeling). In een later stadium zorgen deze technische ontwikkelingen voor kostenverlagingen door vereenvoudiging van behandelmethodes en minder opnames. Door de vergrijzing van de Nederlandse bevolking neemt de vraag naar zorg toe. Er zijn namelijk relatief meer ouderen die gemiddeld een hogere leeftijd bereiken. Voor ziekenfondsverzekerden waren de prikkels om de efficiëntie te verbeteren minimaal. Zij betaalden nauwelijks mee aan de zorg en hadden daardoor weinig besef van de kosten en de kwaliteit waardoor de noodzaak tot een verantwoorde keuze ontbrak. De doelmatigheid van de zorg bleef daarnaast onder het gewenste niveau omdat de prikkel ook voor de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders ontbrak. De zorgverzekeraars hadden nauwelijks invloed op de prijs en weinig belang bij kostenbeheersing. De zorgaanbieders werden niet beloond voor efficiëntie of kwaliteitsverbetering waardoor ook zij niet tot optimale prestaties gedwongen werden. (Ministerie van VWS, 2006). Op de derde plaats was er onvoldoende eigen verantwoordelijkheid in de zorgmarkt. De situatie werd gekenmerkt door centraal gestuurde en gedetailleerde overheidsbemoeienis wat de marktwerking en de beslissingsruimte van zorgverzekeraars, zorgverzekerden en zorgaanbieders beperkt. Door de bureaucratie was er weinig ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. Er was daarbij nauwelijks sprake van keuzeruimte en er was geen eigen risico maar een gelijke premie voor alle ziekenfondsverzekerden (Grobbe, 2005). Op de vierde plaats was de zorgverzekeringsmarkt nauwelijks transparant. Er waren veel zorgverzekeringaanbieders maar door de tweedeling in de markt functioneerde deze niet optimaal. De zorgverzekeringaanbieders hadden door de tweedeling in de markt onvoldoende toegang tot alle mogelijke verzekerden. Daarnaast liet de concurrentie tussen de verschillende zorgaanbieders te wensen over waardoor de
7 marktwerking geen optimaal effect had en een beperkte keuzevrijheid en nadelige prijskwaliteitverhouding is ontstaan. De ontwikkeling van de zorgmarkt is hierdoor beperkt gebleven (NMa’s agenda, 2006, pp. 5-12). Samenvattend is te stellen dat het ziekenfondsstelsel voor onvoldoende invloed, keuzemogelijkheden, eigen verantwoordelijkheid en concurrentie zorgde. Daarnaast bood het onvoldoende prikkels om de efficiëntie te bevorderen.
3. Beschrijving van de Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006
In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 3.1 eerst een beschrijving gegeven van de zorgverzekeringswet (ZVW) die op 1 januari 2006 in Nederland is ingevoerd om de nadelen van het stelsel onder de ZFW weg te nemen. Vervolgens worden in paragraaf 3.2 de doelstellingen van deze wet beschreven.
3.1 De Zorgverzekeringswet
Op 1 januari 2006 is de ZVW ingevoerd, dit is een verplichte basisverzekering en gelijk voor alle verzekerden. Zorgverzekeraars zijn dan ook verplicht om iedereen onder dezelfde voorwaarden te accepteren. De dekking van deze basisverzekering komt overeen met dekking van het voormalige ziekenfonds. Naast de basisverzekering kunnen verzekerden voor een aanvullende verzekering kiezen. Wanneer iemand ervoor kiest zich niet te verzekeren heeft hij nog steeds recht op zorg. De nog verschuldigde premies verhoogd met een boete, worden dan vanaf het moment dat hij van zorg gebruik maakt geïnd. Alleen militairen in actieve dienst zijn uitgezonderd van de verzekeringsplicht (Ministerie VWS, 2005). De basisverzekering wordt met een nominale en een inkomensafhankelijke premie gefinancierd. De nominale premie moet door alle verzekerden van achttien jaar en ouder rechtstreeks aan de zorgverzekeraar betaald worden. Hoewel de dekking van de basisverzekering voor alle verzekerden gelijk is, zijn zorgverzekeraars vrij om de hoogte van de nominale premie voor de basisverzekering vast te stellen. Het Rijk betaalt de nominale premie voor kinderen, deze is de helft van de gemiddelde premie voor
8 volwassene n. De inkomensafhankelijke premie bedraagt 6,25% over een maximum premie- inkomen van € 31.000 en wordt door de werkgever of de uitkeringsinstelling ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst. Het premie- inkomen wordt bepaald aan de hand van het belastbare inkomen voor de loonbelasting samen met de belastbare periodieke uitkering en verstrekkingen. De werkgever is verplicht deze inkomensafhankelijke premie te vergoeden. Voor de werknemer is deze vergoeding onderdeel van het belastbare loon waardoor de werknemer slechts een gedeeltelijke vergoeding voor de inkomensafhankelijke premie krijgt. Wanneer een verzekerde geen werkgever heeft, betaald deze de inkomensafhankelijke premie geheel zelf. Om de hogere kosten voor de verzekerden te compenseren betaald de Belastingdienst een zorgtoeslag uit, waarbij de hoogte afhankelijk is van het (gezamenlijk) inkomen (Grobbe, 2005). De zorgtoeslag bedraagt het verschil tussen de normpremie en de standaard verschuldigde premie. De normpremie is gelijk aan 6,5% (4% bij alleenstaanden) van het belastbaar wettelijk minimumloon (inclusief de vakantietoeslag) en 4% van het meerinkomen. Naast deze zorgtoeslag worden gezinnen gecompenseerd door aanpassingen in de eerste en tweede schijf, kinder-, combinatie- en ouderenkortingen. Kinderkortingen vormen een extra tegemoetkoming voor gezinnen met kinderen. De combinatiekorting is een korting voor ouders die zorg voor kinderen met betaald werk combineren en de ouderenkorting is voor werknemers die 65 jaar of ouder zijn (Kamerstuk pp. 60-67). Verzekerden kunnen ervoor kiezen om in het basispakket een eigen risico, tussen de €100 en €500 per jaar, op te nemen. Daarnaast is er onder de ZVW sprake van een noclaimregeling waardoor een verzekerde een no-claimkorting van maximaal €255 per jaar kan krijgen wanneer hij in het desbetreffende jaar weinig gebruik van zorg, met uitzondering van de bezoeken aan de huisarts, maakt (Lever, 2005, p.7).
9 In onderstaande tabel staan de premies voor de ZVW voor 2006 weergegeven. Tabel 2 Gemiddelde premie per volwassene per jaar (in euro) en de procentuele werkgeverspremie, 2006
Nominale premie (exclusief kinderen) -
Nominale rekenpremie (inclusief €250 no-claim)
-
Nominale opslagpremie
1067 38
Gemiddelde no-claimteruggaaf
- 75
Totaal gemiddelde nominale betaling
1030
Door werkgever te vergoeden inkomensafhankelijke bijdragen van verzekeringsplichtigen
6,25%
(Kamerstuk, 2005, p. 65
3.2 Doelstellingen Zorgverzekeringswet
De technologische ontwikkeling op medisch gebied, de vergrijzing van de bevolking en de totstandkoming van nieuwe diagnose en behandelmethoden hebben ertoe geleid dat de vraag naar zorg is toegenomen de afgelopen jaren. Het ziekenfondsstelsel kon onder deze omstandigheden niet langer aan alle maatschappelijke vereisten voldoen. Met de invoering van de ZVW probeert men de voordelen van de ZFW te behouden en de tekortkomingen aan te vullen (Kamerstuk, 2005, p. 2). Om dit te bereiken heeft de ZVW verschillende doelstellingen die in deze paragraaf beschreven zullen worden.
De ZVW heeft tot doel de centrale sturing te verminderen. Door de verschillende partijen meer vrijheden en verantwoordelijkheden te geven krijgen zij de mogelijkheid om onder gelijke condities te opereren. Dit vergroot de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het zorgstelsel. Voor de verzekerde zorgt deze vergroting voornamelijk voor meer keuzemogelijkheden en een toename van de financiële verantwoordelijkheid. De keuzemogelijkheden nemen toe doordat zij zonder meer voor een andere zorgverzekeraar kunnen kiezen en doordat internet snelle vergelijkingsmogelijkheden biedt. De financiële verantwoordelijkheid neemt toe omdat verzekerden kostenbewuster zijn door de eventuele no-claimteruggave en doordat zij een nominale premie verschuldigd zijn. Bovendien is de verzekerde zich steeds meer van zijn eigen gezondheid bewust (Ministerie VWS, 2006). De vermindering van de centrale
10 sturing zorgt bij de zorgverzekeraars voor een toename van de concurrentie. Dit wordt versterkt door de nominale premie en de transparantere markt, wat onderhandeling over de prijs en inhoud van de zorg stimuleert. Doordat onder de ZVW een andere toezichtstructuur wordt geïmplementeerd, wordt de concurrentie beter gewaarborgd. Tot slot zorgt de vermindering van de centrale sturing bij de zorgaanbieders voor meer efficiëntie en prestatiegerichtheid. Door een beter zicht op hun prestaties wordt de druk om optimaal te presteren groter (Kamerstuk, 2005, pp. 9-13). Daarnaast heeft de ZVW tot doel de doelmatigheid te vergroten. Dit is van groot belang omdat ondanks de vraagtoename de zorg betaalbaar en de kwaliteit gewaarborgd moet blijven. De kwaliteit gaat omhoog bij een toename van de keuzevrijheid en door de acceptatieplicht. De doelmatigheid kan toenemen wanneer de concurrentie tussen de zorgverzekeraars vergroot wordt. Zijn consumenten kritisch, is de markt transparant en doen verzekeraars investeringen om de efficiëntie te vergroten zodat de extra winst behaald door de efficiëntievergroting door de consument in de vorm van een premieverlaging genoten wordt, neemt de doelmatigheid toe. De concurrentietoename kan de doelmatigheid echter ook negatie f beïnvloeden wanneer verzekeraars voor risicoselectie kiezen. Deze risicoselectie kan bijvoorbeeld door veranderingen in de marketing of strategie gerealiseerd worden doordat verzekeringsmaatschappijen alleen nog verzekerden met een klein risico binnenhalen. De kosten kunnen dan zelfs stijgen voor de consument (Centraal Planbureau, 2000). De manier waarop de overheid de verhoging van de concurrentie in banen leidt is bepalend voor de vraag of het werkelijk tot een stijging van de doelmatigheid leidt. Aange zien er sprake is van toezicht, toename van de transparantie en meer kostenbewustzijn onder consumenten is het zeer waarschijnlijk dat onder de ZVW de doelmatigheid positief door de verbetering van de concurrentie beïnvloed wordt. Verder heeft de ZVW tot doel de bureaucratie en de administratieve lasten te minimaliseren. Doordat er nu sprake is van een basisverzekering en de persoonlijke situatie van de verzekerde onder deze wet niet langer bepalend is voor de toepasselijke verzekering, zijn er geen lastige grensgevallen meer. De acceptatieplicht zorgt er namelijk voor dat alle mogelijke verzekerden door de verzekeringsmaatschappijen voor de basisverzekering geaccepteerd moeten worden (Kamerstuk, 2005, pp. 9-13)
11 Tot slot heeft de ZVW tot doel de transparantie op de zorgmarkt te vergroten door het verschil tussen particuliere en ziekenfondsverzekerden te laten verdwijnen en een stelsel voor alle verzekerden te creëren. In dit stelsel is de informatievoorziening over keuze en zorgverlening overzichtelijker. Daarnaast wil de ZVW de toegankelijkheid vergroten. Uit onderzoek van het Nivel, het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg, blijkt namelijk dat de consumentenervaringen over algemene zorg, huisarts en specialist bij alle zorgverzekeraars voldoende waren. De toegankelijkheid van de zorg zorgde echter wel vaak voor problemen (Hendriks, 2005, pp. 39-42).
Kortom is te stellen dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders in een markt gekenmerkt moral hazard 1 en kennisasymmetrie opereren. Deze markt is erg complex en de marktwerking is afhankelijk van het gedrag van de zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Om de marktwerking te optimaliseren is het van belang dat de overheid voor de juiste condities zorgt waarbinnen zij kunnen opereren (Kamerstuk, 2005, pp. 913). Deze condities worden gecreëerd door de concurrentie te bevorderen, meer ruimte voor keuzemogelijkheden en financiële verantwoordelijkheid te maken, de transparantie van de markt, toegang tot de markt en toezicht op de markt te vergroten, risicoselectie bij de basisverzekering te verbieden en tot slot de centrale sturing te verminderen. Met de ZVW wil de overheid er zorg voor dragen dat de kwaliteit van de zorg, ongeacht leeftijd, gezondheidstoestand en de hoeveelheid vraag in stand en betaalbaar blijft.
4. Beoordeling Zorgverzekeringswet van 1 januari 2006
In dit hoofdstuk worden de doelstellingen van de zorgverzekeringswet (ZVW) beoordeeld, hiertoe zijn in paragraaf 4.1 beoordelingscriteria geformuleerd en worden de doelstellingen van de ZVW in paragraaf 4.2 aan de hand van deze criteria beoordeeld.
1
Bij moral hazard (tegendraadse selectie) gedraagt een individu zich anders met een (zorg)verzekering dan zonder een (zorg)verzekering. Een individu met een verzekering zal bijvoorbeeld eerder naar de dokter gaan dan iemand zonder verzekering. Wanneer er sprake is van moral hazard kan een individu het risico met zijn eigen gedrag beïnvloeden (Schram, 2000, p. 133)
12 4.1 Beoordelingscriteria
Om een vergelijking te kunnen maken tussen de ZFW en de ZVW is het van belang om criteria te formuleren op grond waarvan de doelstellingen van de ZVW beoordeeld worden. Het eerste criterium is de kwaliteit van de zorg. De maatschappij is aan het veranderen waardoor Nederlanders meer wensen over de aard en de kwaliteit van de geboden zorg hebben. De kwaliteit heeft betrekking op de inhoud van de zorg. Kwalitatieve zorg is de mate waarin de zorg voldoet aan de eisen van de consument; hierbij staan bekwaamheid van de zorgverleners, service en de status van de apparatuur centraal. Het tweede criterium is de betaalbaarheid van de zorg. De kosten voor de consument mogen niet zo hoog worden dat zorg voor de gemiddelde Nederlander niet meer betaalbaar is. De kosten mogen bij kwaliteitsverbetering wel stijgen, maar niet zodanig dat zorg ontoegankelijk wordt. Het derde en laatste criterium dat van belang is bij de beoordeling van de doelstellingen van de zorgverzekeringswet is dan ook de toegankelijkheid.
4.2 Beoordeling doelstellingen
De doelstellingen geformuleerd in de zorgverzekeringswet proberen een oplossing te bieden voor de problemen die onder de ziekenfondswet bestonden. Deze doelstellingen worden aan de hand van de criteria kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid in deze paragraaf beoordeeld.
De doelstellingen van de ZVW voldoen aan het eerste criterium, kwaliteit. Door de invoering van de ZVW blijft de kwaliteit van de zorg in stand en neemt hoogstwaarschijnlijk zelfs toe. Door de toename van de concurrentie en de afname van de centrale sturing gaan zorgaanbieders prestatiegericht opereren waardoor de kwaliteit toeneemt. Doordat de consument steeds hogere eisen aan de zorg stelt is de aangeboden kwaliteit van groot belang bij de keuze voor een zorgverzekeraar. Een transparantere markt, vereenvoudiging van de mogelijkheden om van verzekeraar te wisselen en de toename van de keuzemogelijkheden voor verzekerden onder de ZVW zorgen ervoor dat
13 de kwaliteit omhooggaat, dit wordt versterkt doordat zorgverzekeraars een acceptatieplicht hebben.
Ook aan het tweede criterium, toegankelijkheid, voldoen de doelstellingen van de ZVW. Onder de ZFW zorgde voornamelijk de toegankelijkheid voor problemen bij verzekerden. De tweedeling op de markt en de centrale sturing zorgden ervoor dat er grote verschillen tussen verzekerden bestonden en dat verzekeraars onvoldoende toegang tot potentiële verzekerden hadden. Nu de markt transparanter is geworden, de concurrentie tussen de verschillende verzekeraars toegenomen is en de verschillende partijen meer vrijheid en verantwoordelijkheden hebben gekregen is de markt toegankelijker.
Aan het derde criterium, betaalbaarheid, voldoen de doels tellingen van de ZVW beperkt. Aan de ene kant zijn de hoge kosten door de toename van de vraag naar zorg door vergrijzing, lage efficiëntie, hoge administratieve lasten en technologische ontwikkeling aangepakt door verlaging van de bureaucratie en administratieve lasten. Daarnaast wordt het probleem dat het ziekenfonds in 2006 onvoldoende premieopbrengst op zou leveren door de te lage werkgeversbijdrage, werknemersbijdrage en nominale premie opgelost, waardoor de rijksbijdrage tot €1,5 miljard gehalveerd kan worden (Kamerstuk, 2005, pp. 60-67). Door verzekerden, verzekeraars en zorgaanbieders te prikkelen tot efficiënt gedrag nemen de kosten eveneens af. Tot slot zijn ook de ongewenste inkomenseffecten onder de ZFW door de tweedeling in het zorgstelsel aangepakt. Aan de andere kant veroorzaakt de invoering van de ZVW een lastenverzwaring voor gezinnen. Zoals uit tabel een en twee is gebleken, is de premie voor verzekerden door de invoering van de ZVW toegenomen. Ter compensatie is de zorgtoeslag ingevoerd, of deze de lastenverhoging op kan vangen is nog maar de vraag (Kamerstuk, 2005, pp. 60-67). De invoering van de eigen bijdrage, die de eigen verantwoordelijkheid moet vergroten, heeft bij mensen met een lager inkomen meer effect dan bij mensen met hogere inkomens. Dit effect is vooral merkbaar bij zorg waar de eigen invloed het grootst is, zoals fysiotherapeut en huisarts (Kok, 2004, p. 4).
14 In onderstaande tabel wordt een indicatie van de inkomenseffecten door de stelselwijziging gegeven. In de tabel is zichtbaar dat de standaardeffecten zonder de buitengewone lasten en de tegemoetkoming hiervoor voor AOW paren en alleenverdieners vooral negatief zijn. Voor alleenstaande AOW’ers zijn de effecten positief, net als voor de inactieven met uitzondering van de alleenstaanden.
Tabel 3 Inkomenseffecten stelselherziening 2006 na compensatie (% per jaar) Standaard effecten inclusief buitengewone uitgaven en tegemoetkoming buitengewone uitgaven Actieven: Alleenverdiener mk Minimum Modaal 2x modaal (3,00%)
Standaardeffecten
– 0,40% – 0,20% 3,00%
(– 0,80%) (– 0,20%)
Tweeverdiener mk Modaal + 1 0,5 modaal mk 2x modaal+1 0,5 modaal mk Modaal + modaal zk 2x modaal+ modaal zk
– 0,30% 2,00% 0,30% – 0,50%
(– 0,30%) (2,00%) (0,30%) (– 0,50%)
Alleenstaande Minimumloon Modaal 2x modaal
0,40% 0,30% – 1,00%
(0,40%) (0,30%) (– 1,00%)
– 1,00% 2,20%
(– 1,00%)
1,20% – 0,80% 1,30%
(0,90%) (– 0,80%) (1,30%)
0,90% 1,10% 0,50%
(0,80%) (1,00%) (0,10%)
Alleenstaande oud er Minimumloon Modaal (2,20%) Inactieven Sociale minima paar mk Alleenstaande alleenstaande ouder AOW (alleenstaand) Sociaal minimum AOW + 5000 AOW + 10 000 AOW (paar zk) Sociaal minimum AOW + 5000 AOW + 10 000
– 0,80% – 0,10%
(– 1,00%) (– 0,20%)
6,50%
(8,00%)
(Kamerstuk, 2005, p. 67)
De wijziging in het zorgstelsel heeft eveneens effect op verschillende economische kengetallen. Door de stelselwijziging zijn vooral ziekenfondsverzekerden er in koopkracht op achteruit gegaan (Kok, 2004, p. 12). Deze effecten staan in onderstaande tabel uitgewerkt.
15
Tabel 4 Ex ante effecten stelselwijziging op economische kengetallen, 2006 Verschil in mutaties in % Volumes Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Bruto binnenlands product (BBP)
- 3,7 7,0 -
Prijzen Prijs intermediair verbruik Prijs netto materiële overheidsconsumptie (IMOC) Geharmoniseerde index van consumentenprijzen (HICP)
1,2 1,3 - 4,0
Marktsector Loonvoet w.v. incidenteel sociale lasten Prijs productie Reële arbeidskosten Volume productie Werkgelegenheid (arbeidsjaren) Arbeidsproductiviteit Arbeidsinkomensquote
0,0 - 0,9 0,9 0,1 - 0,1 0,1 0,1 0,0 - 0,1
Gezinnen Nominaal beschikbaar inkomen gezinnen Reëel beschikbaar inkomen gezinnen
- 3,7 - 3,7
Collectieve sector Collectieve lasten (% BBP) Werkgelegenheid sector overheid (arbeidsjaren)
1,7 - 0,6
(Lever, 2005, p. 15)
De invoering van de ZVW zorgt dus enerzijds voor een verbetering van de betaalbaarheid en anderzijds voor een lastenverzwaring. Wat uiteindelijk zwaarder weegt moet nog blijken, hoogstwaarschijnlijk weegt de nadelige lastenverzwaring zwaarder en voldoen de doelstellingen van de ZVW niet aan het criterium betaalbaarheid.
16 Conclusie
Op 1 januari 2006 is heeft er zich een belangrijke verandering in het zorgstelsel voorgedaan, de ziekenfondswet is namelijk vervangen door de zorgverzekeringswet. In deze scriptie is beoordeeld of de zorgverzekeringswet in staat zal zijn de problemen onder de oude ziekenfondswet aan te pakken. De problemen onder de ZFW werden gekenmerkt door weinig invloed op de aangeboden zorg en onvoldoende keuzemogelijkheden voor verzekerden. Daarnaast was er sprake van ongewenste inkomenseffecten, onvoldoende prikkels om de efficiëntie te verbeteren en onvoldoende ruimte voor eigen verantwoordelijkheid door de centraal gestuurde overheidsbemoeienis. Deze problemen tracht de ZVW aan de hand van de volgende doelstellingen op te lossen. Ten eerste probeert de ZVW de centrale sturing te verminderen waardoor de eigen verantwoordelijkheid, concurrentie en doelmatigheid vergroot zullen worden. Ook krijgen consumenten meer keuzemogelijkheden. Ten tweede heeft de ZVW tot doel de bureaucratie en administratieve lasten te verminderen, waardoor ongewenste inkomenseffecten zullen verminderen. Ten derde heeft de ZVW tot doel de transparantie te vergroten waardoor er meer keuzemogelijkheden zullen zijn en tot slot heeft de ZVW tot doel de efficiëntie te vergroten waardoor de doelmatigheid en de doeltreffendheid toe zullen nemen. In dit prille stadium is het lastig een conclusie te trekken. Toch ziet het ernaar uit dat de problemen van het oude zorgstelsel door invoering van de ZVW opgelost worden. Worden de doelstellingen echter beoordeeld op grond van de criteria kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid blijkt dat ze aan de kwalitatieve- en toegankelijkheidseis voldoen, de betaalbaarheideis zorgt hoogstwaarschijnlijk nog wel voor problemen. De doelstellingen van de ZVW lossen de problemen onder de ZFW op maar voldoen door de lastenverzwaring die de ZVW met zich meebrengt, niet aan het criterium betaalbaarheid. Het ziet ernaar uit dat de ZVW in staat is de problemen onder de ZFW aan te pakken. Naar het lijkt wordt de markt doelmatiger en toegankelijker, ook blijft de kwaliteit hoogstwaarschijnlijk in stand. Desondanks is het te vroeg om van een verbetering te spreken aangezien de lastenverzwaring voor een nieuw probleem zorgt.
17 Bibliografie Centraal administratie Kantoor Bijzondere zorgkosten (2006). http://www.cak-bz.nl/smartsite.dws?home=0&id=4810&size=1, 20 juni 2006 Centraal Planbureau (2000). Meer concurrentie tussen zorgverzekeraars; een zegen of een zorg? Persbericht 37, Den Haag. Grobbe, M.C.J. (2005). Zorgverzekeringswet in 2006. Loon, 17, 8-10. Hendriks, M., e.a. (2005). Ervaringen van verzekerden met de zorg en de zorgverzekeraars. Consumenteninfo voor www.kiesbeter.nl. Utrecht. Kamerstuk 29763 nr. 3 (2004-2005). Memorie van Toelichting Zorgverzekeringswet, Tweede Kamer. Kok, L., e.a. (2004). Zorgstelsels vergeleken. Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam. Lever, M. (2005). Budgettaire en economische effecten van de zorgverzekeringswet. Centraal Planbureau Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2006). http://www.denieuwezorgverzekering.nl/Zorgverzekering/nieuwewet, 1 maart. NMa’s Agenda (2006). Consultation Document. Den Haag: Netherlands Competition Authority. Schram, A.J.H.C., Verbon, H.A.A., en Winden, F.A.A.M. van (2000). Economie van de overheid. Schoonhoven: Academic Service.