De wet van 30 maart 1906 en de pantserforten in Antwerpen Robert Gils Honderd jaar geleden werd de wet van 30 maart 1906 van kracht, waarbij in de Vesting Antwerpen onder meer 11 nieuwe forten en 12 nieuwe schansen werden gebouwd. De bedoeling van deze bijdrage is de totstandkoming van die wet te schetsen alsook de uitrusting van die werken.
Antwerpen, Nationaal Reduit van België In 1859 wordt de Vesting Antwerpen uitgeroepen tot Nationaal Reduit van België. Wordt ons land aangevallen door een van onze grote buren – men vreesde toen vooral een Franse annexatie- zou het leger vertragende gevechten leveren om zich uiteindelijk in de Vesting terug te trekken. In dit Nationaal Reduit moest het leger lang genoeg weerstand kunnen bieden om de grote mogendheden - borgen van de Belgische
onafhankelijkheid - de tijd te geven een diplomatieke of militaire oplossing uit te dokteren. De meeste andere Belgische vestingen worden geslecht. Dit concept zal in voege blijven tot WO I. De Vesting Antwerpen wordt uitgerust met een belegeringsomwalling, de Grote Omwalling (nu Ring R1). Een Fortengordel - met de Forten 1 tot 8 - moet o.a. de agglomeratie tegen een bombardement beschermen. De Antwerpenaren zijn over die versterkingen alles behalve enthousiast. Na 1870 wordt de Vesting verder vervolledigd met Forten Merksem, Kruibeke en Zwijndrecht.
Het ontstaan van de Buitenlinie Na de invoering van het getrokken geschut (met trekken in de loop) loopt de reikwijdte van de artillerie geleidelijk op. Zo bombarderen in 1870 de Pruisen de Parijse agglomeratie van op een afstand van 7,5km. Dit veroorzaakt ongerustheid in Antwerpen omdat de Fortengordel veel dichter hij de Grote Omwalling ligt! In 1878 stelt de minister van oorlog, generaal Thibaut, aan het parlement een plan voor, met een
Vesting Antwerpen – Nationaal Reduit 2
SIMON STEVIN VLAAMS VESTINGBOUWKUNDIG CENTRUM
VESTING 2006-1
Vesting Antwerpen – Plan van 1879 voorliggende Buitenlinie bestaande uit 4 grote forten en 16 forten en schansen. De uitvoering van dit plan geschiedt echter tergend langzaan. Op het einde van de eeuw zijn er slechts acht werken opgericht: de Forten Walem (1879), Lier (1878), Steendorp (1883) en Schoten (1885), het Spoorwegfortje (1886), de Dijkforten Oorderen en Berendrecht (1888)en Fortje Kapellen (1892). Na de eeuwwisseling komen er de Forten St.-KatelijneWaver en Stabroek bij.
De Antwerpse havenuitbreiding Een der gevolgen van de bouw van de Grote Omwalling was het rechttrekken en de uitbreiding van de Scheldekaaien, die tot nu toe slechts een aaneenschakeling van aanlegplaatsen waren. De nieuwe kaaien, ingehuldigd in 1885, laten de grootste zeeschepen toe op de rede aan te meren. Een ander gevolg was de mogelijkheid om in het noorden van de stad, binnen de Grote Omwalling, nieuwe dokken te graven.
VESTING 2006-1
Groote en Kleine doorsteek (A.Himler)
SIMON STEVIN VLAAMS VESTINGBOUWKUNDIG CENTRUM
3
Vesting Antwerpen – Wetsontwerp 1905 In de tweede helft van de 19de eeuw kenden haven en stad echter een stormachtige ontwikkeling. In 1864 wordt het Houtdok gegraven, in 1873 het Kempischdok en het Vaartdok (Asiadok). Met de voltooiing van het Kattendijkdok in 1891 is echter alle beschikbare ruimte binnen de Grote Omwalling opgebruikt. Voor de aanleg van het Afrikadok (1887 - later Lefèbvredok en nu samengevoegd met/tot Amerikadok) had men reeds het terreplein van het Noordkasteel moeten gebruiken. Voor de bouw van het Kanaaldok (nu Albertdok) en het Eerste Havendok (1905-06) werd de Grote Omwalling ten noorden van de stad een eerste maal doorbroken en in 1913 een tweede maal voor de aanleg van het Tweede en Derde Havendok. Om kaaien stroomafwaarts van de Grote Omwalling te kunnen bouwen en de lastige Scheldebochten van Oosterweel, Kallo en de Kruisschans op te heffen, ontstaat het concept van de Grande Coupure (de Grote Doorsteek), met een
4
nieuwe Scheldebedding, een havenkanaal met insteekdokken.1 Hiervan ontstaan verschillende varianten. Wat de agglomeratie zelf betreft zijn alle beschikbare gronden nog lang niet opgebruikt maar 1
De marineofficier M. Stessels wordt na het opdoeken van de Belgische marine, belast met de hydrografische dienst en stelt als eerste nauwkeurige kaarten van de Schelde op. In 1863 wordt hij geraadpleegd door de Scheldecommissie over bijkomende kaaien en het te geven verloop van de Schelde stroomafwaarts van de stad. Hij maakt hiervan een schets over 16km, tussen Oosterweel en Lillo, waarbij de drie bochten dienen te worden opgeheven. Dit louter theoretisch project komt in de archieven van de Commissie terecht. Het project Stessels wordt in 1881(na de dood van Stessels) opgevist en gaat als Grande Coupure (Grote doorsteek) een eigen leven leiden. Het verdeelt niet alleen de ingenieurs maar ook de Antwerpse politiek: de katholieken zijn voor, de liberalen tegen.
SIMON STEVIN VLAAMS VESTINGBOUWKUNDIG CENTRUM
VESTING 2006-1
verkavelaars en projectontwikkelaars ageren voor een uitbreiding van het stadsareaal. In 1896 verschijnt van de hand van de Antwerpse kolonel van de genie Van Bever de publicatie, Deuxième aggrandissement général d’Anvers waarin hij pleit voor een uitbreiding van de Vesting en plannen ter zake laat verschijnen. De vraag tot slechting van de Grote Omwalling – sinds lang de eis van de Antwerpse Meetingpartij wordt op het einde van de eeuw ondersteund door alle politieke partijen. In 1897 vraagt de stad officieel aan de regering de slechting van die Grote Omwalling.
De politiek Na de Franse nederlaag in de Frans-Duitse oorlog van 1870 vreest ons land geen Franse aanhechting meer, maar wel dat bij een nieuw conflict een der partijen door België zou oprukken. Die vrees wordt versterkt omdat zowel Frankrijk als Duitsland hun nieuwe gemeenschappelijke grens versterken. Aanvankelijk vreest men nog het meest het Franse revanchisme en een Franse doortocht. Om de Maasvallei, een historische invalsweg, aan de strijdende te ontzeggen, worden in 1887-1891 Luik en Namen versterkt. Zolang Bismark kanselier blijft, streeft Duitsland het Europees evenwicht na. Maar na zijn afdanking in 1892 begint Duitsland eine Weltpolitik te voeren, ondersteund door een expanderende economie maar ook door een groot leger, een vloot en koloniale ambities. Het brengt het Europees evenwicht in gevaar. België neemt nu meer en meer het Duitse gevaar waar. In 1904, bij een bezoek van koning Leopold II aan Berlijn stelt de Duitse keizer hem voor de Duitse legers door te laten; België zou dan Noord-Frankrijk terugkrijgen. De publieke opinie begint zich meer en meer met de buitenlandse politiek in te laten: Pan-Slavisme, Pangermanisme, Flottenverein, Navy League…2 Erger is nog dat na de eeuwwisseling Europa opgesplitst raakt in twee blokken: de Triple Alliantie met Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië en de Triple Entente met Frankrijk, Groot Brittannië en Rusland. Wie gaat de Belgische onafhankelijkheid verdedigen als de borgen zelf verdeeld zijn in twee blokken? Tenslotte is er de expansie van de Europese legers. Het Belgisch leger zou moeten uitbreiden maar dit vraagt om de algemene dienstplicht, waar de katholieke burgerij en de boerenstand tegen zijn. Omdat koning Leopold II die algemene dienstplicht vooreerst niet kan bekomen, ijvert hij voor meer forten: Faissons voter les pierres d’abord, les hommes viendront ensuite. 2
De Duitsers zingen von der Maas bis an die Memel. De Memel trekken we ons niet aan, die loopt door Litouwen, maar de Maas loopt wel door ons land.
VESTING 2006-1
Het is vooral het verslechterend politiek klimaat in Europa dat de regering in werking zal stellen.
Het wetsvoorstel van 1905 In 1900 roept de minister van oorlog generaal Cousebant d’Alkmade een Gemengde Commissie samen om het vraagstuk van de uitbreiding van Antwerpen te bespreken. Hieruit ontstaat het Plan Liènard, inspecteurgeneraal van de fortificaties. Een 100km lange voorliggende fortengordel met de reeds bestaande forten en 15 nieuwe forten vormt de Hoofdweerstandstelling. De Grote Omwalling wordt afgebroken en vervangen door een nieuwe belegeringsomwalling, ter hoogte van de gemoderniseerde forten van de fortengordel van 1859 met in de intervallen een wal die geflankeerd wordt door pantserkoepels. Zodra de nu 80-jarige Brialmont verneemt dat zijn Grote Omwalling zou geslecht worden, grijpt hij naar de pen om zijn voorstellen kenbaar te maken, maar hij vindt geen gehoor meer. De regering dient pas in 1905 een wetsvoorstel in, een lichtjes gewijzigd Plan Liènard. Er is een vooruitgeschoven lijn (de Hoofdweerstandstelling) met 13 grote en 3 kleinere forten en met 14 schansen. Inundaties zijn er niet meer voorzien. De Grote Omwalling wordt eveneens afgebroken en vervangen door een Veiligheidsomwalling ter hoogte van de fortengordel uit 1859 en met een uitbreiding naar het noorden. Een dergelijke Veiligheidsomwalling moet slechts een per ongeluk door de Hoofdweerstandstelling doorgebroken vijand beletten de agglomeratie binnen te trekken. De Vesting Dendermonde wordt een aanhangsel van Antwerpen. De omwalling wordt geslecht maar er worden 4 nieuwe forten gebouwd. In het wetsontwerp wordt de Grande Coupure, met een nieuwe Scheldebedding alsook een havenkanaal met insteekdokken voorzien, verder ook nog werken voor de Schijnafleidingen en het kanaal van de Schelde naar de Maas, dit alles om het voor de Antwerpenaren verteerbaar te maken. De Centrale Commissie, die de wetsontwerpen eerst in commissie moet bespreken, stelt een 17-tal vragen aan de regering om bepaalde aspecten van de wet te laten verduidelijken. In haar rapport aan het parlement van 28 juni is zij het in grote lijnen eens met de regering. De besprekingen in het parlement lopen van 11 juli 1905 tot 24 januari 1906. De discussies spitsen zich vooral toe op de Veiligheidsomwalling, op de rol van Dendermonde en op het tracé van de Hoofdweerstandstelling. Uit de discussies betreffende de aard van de Veiligheidsomwalling geraakt men niet uit. De kamers zullen pas later een besluit nemen, na het rapport van een Gemengde Commissie te hebben gehoord.
SIMON STEVIN VLAAMS VESTINGBOUWKUNDIG CENTRUM
5
Vesting Antwerpen – Wet van 1906
Moet Dendermonde als vesting behouden blijven? Indien men ze opgeeft, verliest men een versterkt bruggenhoofd over de Schelde en moeten er meer versterkingen in Klein-Brabant gebouwd worden. Maar voorlopig zal het Fortje Heindonk niet gebouwd worden en vervangen worden door een inundatie. Om enkele parlementariërs van het Waasland over de streep te trekken, worden de versterkingen op de linkeroever dichter bij de Vesting geplaatst en de bouw van sommige uitgesteld maar niet geschrapt. De inundatie wordt er wel vergroot en in oorlogstijd zouden er veldversterkingen worden gebouwd. De geamendeerde wet wordt op 24 januari 1906 goedgekeurd in de kamer en op 13 maart in de senaat en afgekondigd op 30 maart 1906.
6
De Wet van 1906 In de Wet van 1906 staat er o.a. het volgende te lezen m.b.t. de vestingbouw. De regering krijgt de toelating om de nodige onteigeningen te doen. Er wordt een speciaal en tijdelijk fonds (tot 31 december 1912) opgericht met: ♦ 46,36 miljoen BEF voor de onteigeningen en werken aan de voorliggende lijn; ♦ 16,36 miljoen BEF voor de militaire werken m.b.t. de omlegging van de Schelde en de onteigeningen voor de Veiligheidsomwalling. Dit fonds wordt gespijsd:
SIMON STEVIN VLAAMS VESTINGBOUWKUNDIG CENTRUM
VESTING 2006-1
♦ ♦
met een buitengewoon krediet van 48 miljoen BEF van het departement van oorlog3, door de verkoop van vrijgekomen militaire domeinen te Antwerpen en Dendermonde (geschat op 15 miljoen BEF).
De Veiligheidsomwalling valt buiten de huidige wet. Die zal, na een rapport van een Gemengde Commissie, het voorwerp uitmaken van een speciale wet of door de wet op de buitengewone begroting geregeld worden. Intussen mag er aan die nieuwe omwalling geen geld besteed worden, met uitzondering dan van het in staat brengen van de Forten 1 tot 8 en Fort Merksem. De slechting van de Grote Omwalling mag vanaf 31 december 1909 beginnen. Ook de Wet van 1906 toont de Grande Coupure, met de oude Scheldebedding, een nieuwe Scheldebedding alsook een havenkanaal met insteekdokken.
De bouw De uitvoering van de Wet loopt nogal wat vertraging op. Pas midden februari 1909 komt de staat in het bezit van de gronden. De werken voor de 11 forten en 12 schansen worden toegewezen aan de Firma Bolsée uit Antwerpen. Die krijgt 39 maanden de tijd om ze te voltooien (dit zal verlengd worden met 12 maanden). In april 1913 is de bouw af. De firma Cockerill levert vanaf september de koepels en die zijn aanvang 1914 gemonteerd. Bij het uitbreken van de oorlog zijn alle koepels nog niet ingegoten en zijn de werken voor de elektrische en telefoonvoorzieningen nog in uitvoering.
De forten De 11 nieuwe forten zijn betonnen pantserforten en vertonen grote gelijkenissen met mekaar. De hindernis bestaat uit een natte gracht. De bescherming van het inwendige berust op een betonnen constructie met een hoofdfrontkazerne en een keelfrontkazerne. De betonnen dekking (tot 2,50m ongewapend beton) moet het garnizoen beschermen tegen een bombardement tot en met 28cm-kalibers. De uitgegraven aarde dient nog enkel om de betonnen constructie aan te aarden. De forten zijn achteraan uitgerust met een traditorebatterij, belast met het flankeren van de 3 De gewone begroting van het jaar werd betaald door opbrengst van de belastingen van dit jaar. De buitengewone begroting werd betaald door een lening die afgelost moest worden door de belastingen van verschillende jaren.
VESTING 2006-1
intervallen tussen de werken. Ook de pantserkoepels - van verschillende kalibers - zijn alle van het type Cockerill model 1909. Een eerste verschil tussen de forten bestaat in de belangrijkheid van hun bewapening. Forten van tweede orde – de overgrote meerderheid van de forten - zijn uitgerust met: ♦ een koepel voor twee 15cm-kanonnen; ♦ twee koepels voor een 12cm-houwitser; ♦ vier koepels voor een 7,5cm-kanon. Forten van eerste orde – gelegen in de meest waarschijnlijke aanvalssectoren - hebben daarenboven nog een bijkomende koepel voor twee 15cm-kanonnen en twee bijkomende koepels voor een 7,5cm-kanon (die laatste zullen uit besparing nooit geplaatst worden). Deze forten tellen ook enkele lokalen meer. Het grootste verschil tussen de forten echter is gelegen in de grachtflankering, d.w.z. in de aard van hun caponnières. We onderscheiden: ♦ samengestelde gekazematteerde caponnières; ♦ gedetacheerde reverscaponnière; ♦ aangehechte reverscaponnière; ♦ caponnières met koepels. De meeste forten zijn uitgerust met samengestelde gekazematteerde caponnières, die hoofd- en zijfronten flankeren. Fort ’s Gravenwezel is uitgerust met een gedetacheerde reverscaponnière voor het hoofdfront en twee halve caponnières voor de zijfronten.4 De twee driehoekige Forten Brasschaat en Kessel zijn vooraan voorzien van een aangehechte reverscaponnière. Op de reverscaponnières staan twee koepels voor een 5,7cm-kanon en hun schietgaten zijn beter beschermd dan die van de samengestelde gekazematteerde caponnières. De caponnières worden uitgerust met 5,7cm-kanonnen, aangevuld met dergelijke kanonnen opgesteld in de traditorebatterij en onder koepel. Enkel Fort Bornem is voorzien van caponnières met koepels. Dit fort is tevens een buitenbeentje: niet symmetrisch, afwijkende bewapening en achteraan een pseudo-gebastioneerd front i.p.v. een traditorebatterij. Er is nog altijd geen sluitende verklaring gevonden waarom het onderscheid in de caponnières werd gemaakt.
4
Ook de vroeger gebouwde forten Stabroek en St.Katelijne-Waver zijn ook van dit type.
SIMON STEVIN VLAAMS VESTINGBOUWKUNDIG CENTRUM
7
Fort van eerste orde met gedetacheerde reverscaponnière
Fort van tweede orde met samengestelde caponnières 8
SIMON STEVIN VLAAMS VESTINGBOUWKUNDIG CENTRUM
VESTING 2006-1
Fort van tweede orde met aangehechte reverscaponnière
Fort van tweede orde met koepels op caponnières
VESTING 2006-1
SIMON STEVIN VLAAMS VESTINGBOUWKUNDIG CENTRUM
9
Schans Hoofdweerstandstelling
De schansen
Literatuur
De 12 schansen zijn betonnen pantserwerken van hetzelfde model. Ze zijn omringd door een ondiepe natte gracht, die onder vuur wordt gehouden vanuit een infanterievuurkam. Vooraan is er een koepel voor een 7,5cm-kanon. Achteraan is er een betonnen kazerne, die tevens dienst doet als traditorebatterij. De Schansen Dorpveld en Bosbeek hebben slechts één flank in hun traditorebatterij en worden dan ook halve schansen genoemd.
♦
Overblijfselen
♦
Bij de belegering in 1914 schoten de Duitse 30,5 en 42cm-kalibers (een technologische verrassing) de forten op enkele dagen weerloos, ook de betonnen pantserwerken.
♦ ♦
♦
VAN BEVER, Deuxième aggrandissement général d’Anvers, Antwerpen 1896. BRIALMONT, Affaiblissement de la place d’Anvers, Brussel 1898. WAUWERMANS, Les fortifications d’Anvers en 1899 et la Grande Coupure de l’Escaut, Revue de Belgique, 15 februari en 15 maart 1899. DE RYCKEL, Historique de l’établissement militaire de la Belgique, Gent 1907. HIMLER A., De Antwerpse haven vanaf de Franse periode, Het Tijdschrift van het Gemeentekrediet, 1993/3.
De 11 forten en 11 van de 12 schansen zijn nu nog in het terrein aanwezig, zij het in verschillende staten van bewaring: ♦ in Fort Kessel wordt er gegidst; ♦ Fort Liezele is een museum; ♦ Fort Breendonk, tijdens WO II een concentratiekamp, kan bezocht worden; ♦ Schans Puurs kan bezocht worden.
10
SIMON STEVIN VLAAMS VESTINGBOUWKUNDIG CENTRUM
VESTING 2006-1