Historische Vereniging Die Goude
20
NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
De weg en de waarheid in het leven
Religieus Gouda Het zijn de strijdbaren die herinnerd blijven, de compromislozen, de principiëlen, zij die van geen wijken weten, zij schrijven geschiedenis. Verguisd door hun tegenstanders, gehoond om hun starheid, geprezen daarentegen door hun geestverwanten, hun onverzettelijkheid geroemd, mensen als pastoor Johannes Franciscus Sem en dominee Cornelis Steenblok. Pastoor Sem toch was het die in het begin van de negentiende eeuw triomfantelijk de Gasthuiskapel voor ‘zijn’ rooms-katholieken wist binnen te halen, ondanks verbeten tegenstand van met name de gemeente Gouda. En anderhalve eeuw later, dominee Steenblok, in theologisch opzicht de tegenpool van pastoor Sem, in karaktervastheid diens gelijke, Steenblok, die niet alleen streed tegen de boze buitenwereld maar die zijn pijlen vooral richtte op zijn medebroeders in de bevindelijkgereformeerde leer, een leer die voor vele interpretaties vatbaar bleek te zijn. Het gevolg was dat er meerdere kerkgenootschappen zijn ontstaan met nagenoeg dezelfde benaming (Gereformeerde Gemeenten) en ogenschijnlijk dezelfde leer, maar die in verschillende kerkgebouwen bijeenkomen en moeite hebben om als broeders en zusters in de Heere met elkaar om te gaan. Hoe, zo intrigeert, hoe kon het in Gouda zover komen? Gouda: voor sommigen de stad van de tolerantie uit de 16e eeuw, voor anderen de stad van de machtige, liberale hervormden in de negentiende eeuw die de dienst in en om de Sint-Janskerk uitmaken, en voor weer anderen de plaats van de teruggetrokken rooms-katholieken, van de uitbundige evangelisatiegenootschappen, van de zware gereformeerden, die op zondag het straatbeeld in en rond de stad kleuren in tinten van donkergrijs tot zwart. Op de Dag des Heeren gaan de gelovigen op pad om de waarheid in leven en sterven te horen. Die paden leiden naar afzonderlijke kerkgebouwen; streng gescheiden van elkaar gaat men zijn eigen weg. Eeuwenlang zijn er door kerkscheuringen alleen maar kerkgenootschappen bijgekomen. Interessant is daarom dat er nu een tegengestelde beweging is waar te nemen: kerkgenootschappen als de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk die trachten een gemeenschappelijke weg te vinden naar wat bindt, niet wat scheidt. Niet elke kerkelijke groepering afzonderlijk zal hier uitvoerig worden beschouwd, maar de belangrijkste religieuze stromingen, waaronder de Islam, zullen worden geplaatst in de beschrijving van het veelkleurige beeld waaruit godsdienstig Gouda is opgebouwd.1
651
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
De Nederlandse Hervormde Kerk: moeder van vele kerken Twee van de huidige kerkelijke stromingen die samen de weg tot hereniging zijn opgegaan, de Nederlandse hervormden en de gereformeerden, vormden samen tot aan het begin van de negentiende eeuw één kerkgenootschap. Eeuwenlang was de Hervormde Kerk de heersende kerk geweest, die voortkwam uit de Reformatie, en tot medio achttiende eeuw ook werd aangeduid als Gereformeerde Kerk, de kerk van de calvinisten, de navolgers dus van Johannes Calvijn. De aanduiding gereformeerd verdween vanaf 1750 steeds meer naar de achtergrond. In 1816 kwam er in dat opzicht duidelijkheid, zij het niet voor lang. Het grootste reformatorische kerkgenootschap in Nederland ging toen heten de Nederlandse Hervormde Kerk. Zij kreeg een sterk hiërarchische organisatie opgelegd door middel van een Algemeen Reglement, met daarin veel zeggenschap voor het staatshoofd, in dit geval koning Willem I. De koning steunde op adviezen en ideeën van zijn belangrijkste adviseur, J.D. Janssen, die de betreffende regeling had ontworpen, welke beoordeeld en akkoord bevonden werd door ‘verlichte predikanten en geachte leraren’. In 1795 was met de komst van de Fransen de invloed van de minder-orthodoxe predikanten binnen de Hervormde of Nederduitsch Gereformeerde Kerk toegenomen. Maar niet alle predikanten lieten zich door de geest van de tijd van het huns inziens rechte pad afbrengen, hetgeen
De 123 meter lange Sint-Janskerk – daarmee de langste kerk van Nederland – domineert het stadscentrum van Gouda. Foto Jan Romeijn.
652
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
in Gouda culmineerde in een conflict tussen twee orthodoxe en drie ‘verlichte’ predikanten, dat jaren voortsleepte. Het waren de ‘burgers-predikanten’ Johannes Wilhelmus Bussingh en Didericus Johannes Metske die hun verzet tegen de vrijzinnige wind in de kerk in juni 1795 moesten bekopen met preekverboden, remotie (ambtsontzetting) en bannissement (verbanning uit de stad). Lastig voor de kerkenraad was wel dat vanwege de ‘gedeporteerde predikanten’ de preekschema’s voor Sint-Janskerk en Gasthuis telkens moesten worden aangepast. Behalve aanvallers kenden Bussingh en Metske ook hun verdedigers. De latere burgemeester Lodewijk van Toulon nam het voor beiden op en hekelde het feit dat ze waren veroordeeld zonder dat ze zich hadden kunnen verdedigen; dat is onbillijk, vond hij, en strijdig met de Rechten van de Mens. Naar zijn overtuiging waren de vervolgden van 1787, de aanhangers van de patriottische beweging, met welke stroming vele verlichte predikanten zich verwant voelden en die nu op het kussen zaten, zelf vervolgers geworden. Helaas – Van Toulon verwees naar het opschrift boven de ingang van het stadhuis – was het Audite et alteram partem niet toegepast. Het bleef dan ook onduidelijk waarvan de predikanten nu precies werden beschuldigd. Desalniettemin handhaafde het gemeentebestuur zijn beslissing en bleven beide predikanten persona non grata. Buddingh en Metske beklaagden zich eveneens bij de Provisioneele Representanten van het Volk van Holland over hun behandeling. Afgevaardigden uit de Goudse municipaliteit (de gemeenteraad, die ook bemoeienis had met de aanstelling en inwoning van hervormde predikanten) togen daarop naar Den Haag om de klachten van de predikanten te weerleggen. Ook in de classis Gouda – Schoonhoven, waartoe Gouda behoorde, werd veelvuldig over het conflict vergaderd, daar Bussingh herhaaldelijk eiste in zijn ambt te worden hersteld. De Synode van Leerdam ontkwam evenmin aan het conflict en werd met verzoekschriften bestookt. Maar Bussinghs verzoeken werden steeds weer ‘gewezen van de hand’. Een predikant als J. Weldijk (en hij was niet de enige), die van zins was naar Gouda te komen ter vervulling van een vacature, zag hier vanaf nadat hij stevig door Bussingh was bewerkt. De kerkenraad beklaagde zich hierover weer bij het provinciaal bestuur ‘ten einde voorziening worde gedaan dat door den kerkenraad niet langer vrugteloos word beroepen’. Later werd Weldijk overigens toch predikant in Gouda. Ook de latere burgemeester A.H. Metelerkamp mengde zich ten gunste van Bussingh in de strijd. Door voor- en tegenstanders werden brochures gedrukt en verspreid. De municipaliteit, bang dat Bussingh terugkwam, hekelde op haar beurt de kerkenraad en diens ‘sinistre wijze’ en ‘slinkse oogmerken’. Maar na 1800 werden de tegenstellingen tussen de aanhangers van de nieuwe en oude orde afgevlakt. De Christelijke Synode van Zuid-Holland, gehouden te Schoonhoven, pleitte duidelijk voor herstel van Bussingh in zijn rechten, ‘hoe eerder zo beter’, teneinde het grote ‘doelwit’, te weten ‘de rust en eendragt in hare gemeente, zoveel maar immer in haar vermogen is, helpen herstellen en bevorderen’. Ten langen leste werd het besluit van 23 juni 1795, waarmee het allemaal begonnen was, ‘gesteld buiten eenig verder effect’. Maar de gemeenteraad verzette zich aanvankelijk nog met hand en tand tegen Bussinghs terugkomst en stond erop dat Bussingh verklaarde dat hij niets liever wilde dan ‘in overeenstemming met den geest en de voorschriften van het Evangelium ... als een liefderijk, stil & vreedzaam ingezeeten’ te genieten van de rechten die alle burgers bezaten. In november 1801 kondigde Bussingh aan dat hij op 6 december gewoon zijn predikbeurt zou vervullen en dreigde ‘zig van de middelen te zullen bedienen, welke hij tot maintiain van zijn recht vermeenen zal nodig te hebben’. De gemeenteraad garandeerde hem evenwel een ongestoorde godsdienstoefening, waarmee de kwestie eindelijk uit de wereld was.2
653
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
De Bataafs-Franse periode (1795-1813) bracht veel turbulentie. Aan eeuwenoude zekerheden werd getornd, zoals aan de bevoorrechte positie der Hervormde Kerk, toen in 1798 de godsdiensten aan elkaar werden gelijkgesteld, tot woede van de hervormden, die nu zelf hun predikant en kerkgebouw moesten financieren. Ook het vertrouwde klokluiden van de Sint-Janskerk moest met ingang van 1 september 1796 ophouden. Iets nieuws was de eed van trouw aan de nieuwe beginselen, die de hervormde predikanten moesten afleggen. En de rooms-katholieken roken hun kans op het ongedaan maken van onrecht. 183 Goudse katholieken vroegen om de Sint-Janskerk weer te mogen gebruiken, zoals ze dat in voor-reformatorische tijden hadden gedaan. Hun verzoek werd niet gehonoreerd en ook in andere opzichten bleven de hervormden geprivilegieerd. Illustratief was de vanzelfsprekendheid waarmee zij probleemloos telkens weer van de gemeenteraad hun subsidie van vijfhonderd gulden ten behoeve van de armen kregen, ‘dat zij jaarlijks gewoon zijnde’ te ontvangen. De politiek drong door tot op de kansel. Op 1 februari 1807 werd een dankdienst gehouden in verband met de successen van Napoleon op het slagveld. ‘God almagtig’ werd gedankt voor ‘het gelukkig uiteinde van den veldtogt, welke de gecombineerde legers van Zijne Majesteit den Keijser der Franschen Koning van Italiën en deszelvs bondgenoten genoodzaakt zijn geweest te doen’.3 Een groepering die ook onder het algemeen kerkbestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk ressorteerde was die van de Walen, nakomelingen van de vanuit de Zuidelijke Nederlanden uitgeweken calvinisten en van de uit Frankrijk afkomstige Hugenoten. Deze Franssprekende calvinisten, eerder orthodox in de leer dan verlicht, kwamen vanaf 1624 bijeen in de Gasthuiskapel aan de Oosthaven. In 1817 evenwel werd de Waalse gemeente vanwege financiële en kerkbestuurlijke redenen opgeheven. Dominee A. Willet moest zijn emeritaat aanvragen en was daar bepaald niet gelukkig mee. De overgebleven zestig lidmaten en veertig communicanten werden overgeschreven naar de Sint-Janskerk. De Gasthuiskerk kwam leeg te staan. Het antwoord op de vraag wat er nu met de kerk moest gebeuren was minder simpel dan het leek. Dat de rooms-katholieken hem niet zonder slag of stoot zouden krijgen, dat stond voor menig stadsbestuurder in ieder geval als een paal boven water.4 In de loop van de negentiende eeuw werd de Grote of Sint-Janskerk steeds meer het domein van de gezeten, liberaal-denkende lidmaten. Dat veranderde ook niet wezenlijk door een wijziging in het kerkelijk reglement in 1852 (pas effectief geworden in 1867) dat het recht om kerkenraadsleden te benoemen neerlegde bij alle mannelijke gemeenteleden. De maatschappelijke bovenlaag van Gouda bleef in de hervormde kerkenraad de dienst uitmaken, zoals zij dat voor een belangrijk deel ook deed in de Goudse gemeenteraad. Wijze, verstandige mannen bepaalden wat goed voor de kerkelijke gemeente was en wat niet en schonken nauwelijks aandacht aan de moeite die vele eenvoudige gelovigen hadden met de sfeer van vrijzinnigheid die het geestelijke klimaat in de kerk bepaalde. Er was bij hen naast afkeer van de nieuwe psalmberijming van 1773 ook verzet tegen het zingen van de Evangelische Gezangen die in 1805 waren ingevoerd. Ook stond de strakke hiërarchie binnen de kerk velen tegen. Er was een hunkering naar een herstel van de drie Formulieren van Enigheid, zoals die door de Synode van Dordrecht van 1618/1619 waren vastgesteld, er was verlangen naar het onversneden calvinisme uit vorige eeuwen, gepaard met een afkeer van de sfeer van verdraagzaamheid, gematigdheid, deugd en ‘brafelijkheid’ in de kerk, waarin Jezus hooguit als een wijze leraar werd afgeschilderd, een gewoon mens en nauwelijks nog Gods zoon. Een gezang bijvoorbeeld dat de orthodoxen een doorn in het oog was, luidde: ‘Jezus
654
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
neemt de zondaars aan, Roept dit troostwoord toe aan allen’; alsof zomaar elke zondaar zonder innerlijke bevinding, zonder schuldbesef, zonder werkelijk doorvoelde behoefte aan genade, voor eeuwig zalig kon worden. Dat werd dan ook bij de beoordeling van predikanten de lakmoesproef: hoe meer gezangen een dominee liet zingen, hoe ‘lichter’ hij was. En ten slotte hunkerden de bezwaarden ernaar zich weer met de oude benaming gereformeerd te mogen tooien. Juist ook in Gouda zouden die geluiden van de orthodoxen in de loop van de negentiende eeuw steeds luider worden gehoord en zich uiten in het ontstaan van verschillende stromingen, die zich, bij alle onderlinge verschillen, graag gereformeerd noemden. Hun binding en basis waren het begin van de Reformatie, de besluiten van de Dordtse Synode, en het fundament van dit alles: de Drie Formulieren van Enigheid, bestaande uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels tegen het Remonstrantisme. Tot twee keer toe kwam het in de negentiende eeuw tot een afsplitsing. De Nederlandse Hervormde Kerk onderging een eerste geduchte aderlating toen vanaf 1834 orthodoxen zich van de ‘moederkerk’ afscheidden. Later in de negentiende eeuw gebeurde dat opnieuw, toen Abraham Kuyper in 1886 groeperingen verontrusten met succes opriep de kerk te verlaten. De heersende en alom aanwezige Nederlandse Hervormde Kerk van vroeger slankte op deze wijze telkens meer af. Wat overbleef was een liberaal-getinte kerk, waarin vele stadsnotabelen zich zeer thuis voelden, hoewel er wel een aantal orthodoxen bleef dat het als zijn opdracht zag de kerk van binnenuit te hervormen. De status van de Sint-Janskerk werd verder verhoogd door de instelling van een afzonderlijke kerk voor de minstbedeelden. Naast de deftige Sint-Janskerk ontstond een zogenaamde Armenkerk in de Peperstraat. In een brief van oktober 1840 aan de minister van Staat, belast met de Generale Directie van de Zaken der Hervormde Kerk werd het volgende gesteld: ‘Het is on-
Armenkerk aan de Peperstraat die tot stand kwam door de instelling in 1842 van de ‘Commissie tot oprichting en instandhouding der Armenkerk voor de Hervormde Gemeente te Gouda’. In 1843 werd de kerk in gebruik genomen. Op verzoek van enkele predikanten werd de naam in 1890 veranderd in Kleine Kerk.
655
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
tegenzeggelijk zeker, dat er sedert jaren te dezer plaatse behoefte bestaat aan een locaal, waar ten minste vijfhonderd arme menschen kunnen geplaatst worden, tot het bijwonen eener naar hunne vatbaarheid ingerigte godsdienstoeffening’. Op zondag 4 december 1842 hield ds. G. van Warmelo in de Armenkerk zijn openingspreek, die veelzeggend handelde over Mattheüs 11:5b: ‘De armen wordt het evangelie verkondigd’. Rijk en arm konden op deze manier apart van elkaar het evangelie aanhoren. Voordeel was dat de goed in het pak zittende kerkgangers in de Sint-Janskerk zich niet ergerden aan hun slechtgeklede medegelovigen, die zich op hun beurt niet voor hun sjofele lichaamsbedekking hoefden te schamen. Bovendien had de kerkenraad er nu beter zicht op wie van de bedeelden wel en wie niet de kerk bezocht, van welk bezoek de omvang van de steun afhing. Daartoe werd een systeem bedacht van blikken nummerplaatjes, waarbij de armen voor elk bezoek aan de Armenkerk hun plaatje met daarop hun eigen bedelingsnummer moesten afgeven aan de koster. De ingeleverde plaatjes werden door hem bij de diaconie bezorgd, die zo bij de eerstvolgende bedeling van voornamelijk pap en gort kon nagaan wie de voorgaande zondag de Armenkerk had bezocht en wie niet. Dan ook werd het plaatje weer teruggegeven. Was men niet naar de kerk geweest en had men het plaatje nog in bezit, dan werd op het geld of het voedsel gekort. Ook konden de dominees in de Armenkerk (later de Kleine Kerk genoemd) inhoud en niveau van hun preken afstemmen op het ontwikkelingsniveau (‘de vatbaarheid’) van hun luisteraars en hen doen verzoenen met hun karige bestaan, dat, naar de overtuiging van menige predikant, in overeenstemming was met Gods wil en bedoeling. Met bezieling werd dan de armen voorgehouden dat rijkdom ook niet alles was maar dat die juist veel zorgen baarde en dat, wat betreft het leven na dit leven, de laatsten van nu straks wellicht de eersten zijn. Tot 1953 werd de Kleine Kerk voor allerlei godsdienstige doeleinden gebruikt.5 Verstoringen van de openbare orde hadden in de tweede helft van de negentiende eeuw nogal eens een religieuze achtergrond. Dat gold in ieder geval voor het passiespeloproer van 1883. Op donderdag 19, vrijdag 20 en zondag 22 juli zou een beroemd Beiers gezelschap in Zaal Kunstmin een zogenaamd passiespel opvoeren. Op het toneel beeldden de spelers bijbelse taferelen uit, naar schilderijen van Da Vinci, Rubens en Van Eijck. De aankondiging van deze voorstellingen veroorzaakte veel beroering. De predikant van de hervormde gemeente sprak zijn afkeuring over het voornemen uit en riep zijn gelovigen op deze heidense vertoningen niet te bezoeken. De kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente verzocht burgemeester Van Bergen IJzendoorn de spelen te verbieden, die evenwel weigerde dit verzoek te honoreren. De tegenstanders lieten het er niet bij zitten en zetten hun verzet via de Goudsche Courant voort. De krant werd overstelpt met brieven. ‘Het heilige was veracht’, zo vertolkte één der briefschrijvers de gevoelens der verontrusten.6 Op 19 juli ontving Van Bergen IJzendoorn zelfs een petitie met 2160 handtekeningen van tegenstanders, die door de voorstellingen ‘diep gegriefd zouden zijn’. Zij ervoeren het voornemen als een ‘lastering van Hem, die hun, als eenige troost in leven en sterven boven alles dierbaar is’. De burgemeester bleek er niet van onder de indruk te zijn. Integendeel, via de krant verweet hij de tegenstanders dat zij de handtekeningen vooral bij mensen van de ‘mindere stand’, van wie velen in de nieuwe wijk Korte Akkeren woonden, hadden opgehaald, mensen volgens hem die niet ontwikkeld genoeg waren om te weten waarvoor zij petitioneerden. In zijn reactie liet de burgemeester voorts weten dat de passiespelen al in meerdere gemeenten waren opgevoerd en daar niet als kwetsend waren ervaren.7
656
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
Naarmate de eerste voorstelling naderde nam de spanning in de stad toe. Op straat kwam het tot openlijke scheldpartijen tussen voor- en tegenstanders. Voor de voorstelling waren ruim 150 kaartjes verkocht. Tijdens de eerste voorstelling liep de situatie volledig uit de hand. Buiten Zaal Kunstmin verzamelde zich een grote menigte, die luidkeels blijk gaf van haar afkeuring. Bezoekers werden nageroepen en al spoedig vlogen de eerste stenen door de lucht. De politie probeerde de menigte nog enigszins tot kalmte te bewegen, maar zij was niet aanspreekbaar. Daarop besloot de politie het terrein te ontruimen en met de hulp van de militaire wacht veegde zij de Boelekade en de Blekerssingel schoon. De toegangswegen tot de zaal werden door de militairen afgezet.8 Tijdens de tweede voorstelling moesten de politie en de militairen zelfs nog aanmerkelijk meer moeite doen om de menigte in toom te houden. Ditmaal kwamen er ook veel sensatiezoekers en relbeluste lieden naar de stad. Met het eigenlijke verzet tegen het passiespel hadden zij weinig van doen. Na sluitingstijd van de fabrieken sloot een grote groep arbeiders zich bij de menigte aan. Het ging er hevig aan toe. Lantaarns en ruiten sneuvelden en op een gegeven moment wist een grote groep relschoppers door te dringen tot vlakbij de burgemeesterswoning aan de Oosthaven. Bij de Noodgodsbrug versperden militairen hun de weg. De menigte week uit naar de overkant van de gracht, vanwaar zij het huis met stenen bekogelde. Met getrokken sabels en de bajonet op het geweer werden de straten ontruimd. Voor Van Bergen IJzendoorn was de maat nu vol. Op 21 juli vaardigde hij een samenscholingsverbod uit. Voor de laatste voorstelling, die notabene op zondag plaatsvond, vroeg hij bijstand van een detachement van 21 huzaren uit Den Haag. Ofschoon het samenscholingsverbod op grote schaal werd genegeerd, bleef het die avond betrekkelijk rustig. Dit kwam vooral door de aanwezigheid van de huzaren die, hoog op hun paarden gezeten, veel gezag afdwongen. Zo kwam er een einde aan drie roerige dagen. Van Bergen IJzendoorn ontpopte zich als een standvastig bestuurder. Als overtuigd liberaal vond hij dat het passiespel in een stad als Gouda moest kunnen worden opgevoerd. Hij liet zijn beleid dan ook niet dicteren door predikanten en kerkenraden, wier kritiek hij als ongefundeerd beschouwde.9 Wat zich landelijk in de Nederlandse Hervormde Kerk aftekende, het ontstaan van twee rechtzinnige en twee vrijzinnige richtingen (later aangeduid met de term modaliteiten), kende globaal zijn spiegelbeeld in de lokale hervormde samenleving van Gouda. Wat betreft de rechtzinnigen: bij de Afscheiding van 1834 waren landelijk gezien zo’n honderd orthodoxe predikanten in de Hervormde Kerk gebleven. In 1864 organiseerden zich eerst de Confessionelen, die sterk de nadruk legden op de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus en het kerkelijk-juridische gezag dat de belijdenis kende. Een aantal orthodoxen vond de Confessionele Vereeniging evenwel nog te weinig rechtzinnig en ging zich apart organiseren, wat in 1906 uitmondde in de oprichting van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk. Van binnenuit wilde men de dwalende kerk ‘reformeren’ en dat was de reden waarom ‘de Bonders’ in de kerk bleven en haar niet verlieten. Aan de vrijzinnige kant ontstond de Protestantenbond, die los van de Hervormde Kerk kwam te staan en waarin vele ‘modernen’ hun geestelijk tehuis vonden, en de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden, die wel in de Hervormde Kerk bleven. Tussen de rechtzinnige en vrijzinnige groeperingen in fungeerden nog de ethischen. Heden ten dage wordt de groep tussen de meest-rechtzinnigen en meest-vrijzinnigen met de wat vage compromisterm ‘midden-orthodoxie’ aangeduid.10
657
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
De groep die in Gouda de meeste pressie uitoefende op de kerkenraad opdat met haar wensen rekening zou worden gehouden, waren rond 1900 de aanhangers van de latere Gereformeerde Bond. Een uiting daarvan was de oprichting in 1899 van de ‘Nederlandsche Hervormde Vereeniging “Calvijn”‘. ‘Haar grondslag is de Bijbel als het onfeilbaar Woord Gods en zij erkent mitsdien de Formulieren van Eenigheid der Hervormde (Gereformeerde) Kerken van Nederland als akkoord van kerkelijke gemeenschap’, zo luidde artikel 2 van haar statuten. De leden van ‘Calvijn’ waren ontevreden, zij morden dat het ware, compromisloze gereformeerde geluid te weinig van de preekstoel in de Sint-Janskerk opklonk. De opzet van ‘Calvijn’ was om door middel van lezingen op doordeweekse avonden gemeenteleden ‘de nodige kennis bij te brengen van de belijdenisgeschriften’. Ook orthodoxe predikanten als ds. J.G. Deur, een van de vier hervormde predikanten ter stede, hielden doordeweekse predikbeurten voor ‘Calvijn’. In 1920 klonk de roep om zondagse kerkdiensten, hetgeen resulteerde in de bouw van een eigen kerkzaal, achter het pand Turfmarkt 142, het zogeheten Admiraalshuis. Ook predikanten van buiten Gouda preekten voor ‘Calvijn’. De predikanten en kerkenraad van de Sint-Janskerk waren hier niet blij mee, immers, zo ontstond de ‘perforatie’ oftewel het achternalopen van predikanten, terwijl er volgens de kerkenraad wel degelijk ‘gereformeerd’ gepreekt werd in de Sint-Janskerk. Dit was de kern van een meningsverschil dat ontaardde in een diepgaand en langdurig conflict tussen ‘Calvijn’ en de kerkenraad van de Sint-Janskerk. Ds. J.H. Gunning schreef, terugdenkend aan zijn verblijf in Gouda van 1887 tot 1891, in dit verband: ‘Na mijn vertrek hebben de partijschappen het hoofd opgestoken en is de kerkelijke eenheid (altoos betrekkelijk!), die ik tot mijn laatsten dag heb mogen aanschouwen, in Gouda voor goed verbroken geworden’.11 Er werd felle strijd geleverd tussen de Gereformeerde Bonders, de Confessionelen en de Modernen. Pas in 1959 kwam er toestemming om weer een zesde predikantsplaats in te stellen en die te bezetten door een ‘Hervormd-Gereformeerd’ (dat wil zeggen Gereformeerde Bonds-) predikant. Op 26 augustus 1962, met de intrede van ds. C. Vos, was de wens van de vereniging volledig vervuld: twee hervormd-gereformeerde predikanten waren ingeroosterd voor een kleine honderd preekbeurten per jaar, verdeeld over de uit 1936 daterende Westerkerk, de Sint-Jan en vanaf 1963 de Pauluskerk. Toen ook kon de vereniging ‘Calvijn’ worden opgeheven. Omdat verkoop van het gebouw van ‘Calvijn’ aan de Gereformeerde Gemeente van ds. C. Steenblok niet doorging, werd de kerkzaal verkocht aan de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt, die zich er op 1 januari 1961 eigenaar van mocht noemen. De overdracht betrof ‘het woonhuis met daarnaast liggende poort, erf en tuin en in de tuin staande kerkzaal en aardewerkfabriek, liggende aan de Turfmarkt 142 te Gouda, met daarbij behorende inventaris’. De gedrevenheid van de Bonders om in de eigen kerk het gereformeerde woord te horen, werd versterkt door het optreden van iemand als de Goudse vrijzinnige predikant, ds. Jan Börger. Deze predikant kwam in 1917 uit Brielsch Nieuwland naar Gouda en baarde veel opzien door zijn uitspraken en opmerkelijke levenswijze. Zo noemde hij tijdens een preek de dienstdoende ambtsdragers ‘boerenouderlingen’ en sprak hij over ‘de onmetelijke verzoening die Christus voor elkaar heeft gebokst’. En tot afschuw van de rechtzinnigen noemde hij Judas ‘nog de beste van het zoodje, want die hing zich op’.12 Door uitbreiding van de stad Gouda kwamen er meerdere hervormde kerkgebouwen bij. Op 12 september 1936 werd in de wijk Korte Akkeren de Westerkerk met achthonderd zitplaatsen in gebruik genomen. Voorheen maakten de hervormde inwoners van de Korte Akkeren voor hun
658
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
De Westerkerk aan de Emmastraat werd gebouwd in 1936 en is eigendom van de hervormde gemeente.
diensten gebruik van een kerkzaal aan de Herenstraat. De Kleine Kerk aan de Peperstraat werd benut voor het houden van jeugddiensten. In 1963 werd de bouw van de Pauluskerk in GoudaNoord gerealiseerd. In dat jaar woonden er in Gouda 43.400 inwoners, van wie er 37% tot de Nederlandse Hervormde Kerk behoorden. Door de ontvolking van de binnenstad ontstond in die jaren een nieuwe wijkgemeente met behoefte aan een eigen kerkgebouw. Dat werd de Pauluskerk. De architect van de kerk met zijn losstaande toren was D. Zuiderhoek. In 1997 werd een volwaardig orgel in gebruik genomen. In de nieuwe wijk Oosterwei groeide eveneens de behoefte aan een eigen plaats van samenkomst. In samenwerking met de gereformeerden lieten de hervormden daar in 1971 de Vredeskerk bouwen, zodat niet meer gekerkt hoefde te worden in de Land- en Tuinbouwschool aldaar. Ten slotte verrees in de wijk Goverwelle De Oostpoort, een multifunctioneel centrum, dat op 27 oktober 1995 in gebruik werd genomen en waarvan de eerste huurder de Hervormde Wijkgemeente III was. Wat betreft de verdeling van de zes predikantsplaatsen over de verschillende stromingen binnen de hervormde gemeente in Gouda was de stand van zaken per 1 januari 2000 als volgt: – Twee predikanten van de Gereformeerde Bond – Twee predikanten van de Confessionele Vereniging – Twee predikanten van de midden-orthodoxie. De vroegere ethische richting was al voor de laatste wereldoorlog opgegaan in de midden-orthodoxie. Elke zondag wordt nu een predikant van de Gereformeerde Bond in de Sint-Janskerk gehoord.13 Opmerkelijk is dat de hervormde predikanten dogmatisch en kerkrechtelijk diepgaand met elkaar van mening mogen verschillen, maar dat de hervormde kerkvoogdij haarscherp aanvoelt dat de predikanten van hetzelfde gevoelen zijn waar het zoiets aards als woongenot betreft. Zo weinig pastorieën de wijk Korte Akkeren heeft geteld (geen enkele namelijk), zo veelvuldig zijn deze te vinden in straten als Crabethstraat, Fluwelensingel, Van Bergen IJzendoornpark, Van Swietenstraat en vooral de Krugerlaan.14
Gereformeerd in naam en in belijden? Afscheiding De weg die de Nederlandse Hervormde Kerk in de negentiende eeuw bewandelde moest leiden tot instandhouding en verdere uitbouw van de kerk als een volkskerk, een kerk dus voor heel het
659
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
(protestantse) volk. Dat eiste verdraagzaamheid, ook naar de verlichte, meer vrijzinnige kant van het religieuze spectrum toe. Dat synodale pad werd door vele orthodox-ingestelde gelovigen als te breed ervaren, het maakte hen huiverig omdat het suggereerde dat leven en sterven een aangename wandeling op gebaande wegen betrof. Nee, het smalle pad zou ten leven leiden en de brede weg tot verderf, zo wisten vele bezwaarden met grote zekerheid. Door de centralistische inrichting en strakke reglementering van de kerk zou hun onvrede alleen maar toenemen. De organisatie van de kerk was een strikt hiërarchische en kende gemeentelijke, classicale en provinciale besturen en een algemene synode, waarvan de voorzitter door de koning werd benoemd. In 1816 kwam een reglement af op onder andere de examens en de toelating van de predikanten, van wie een verklaring werd geëist dat zij als leer de bepalingen aannamen die ‘overeenkomstig Gods Woord’ in de aangenomen formulieren waren vervat. Voorheen moest men onderschrijven dat de belijdenisgeschriften ‘in alles’ met Gods Woord overeenkwamen. Het leek er nu op dat de aanstaande predikanten, proponenten genaamd, naar eigen kennis en inzicht mochten uitmaken in hoeverre de in de Formulieren vervatte leer inderdaad in overeenstemming was met het woord van God, wat, zo vreesden sommigen, de vrijzinnigheid zou bevorderen. Hiertegen nu ontstond bij orthodoxe hervormden gemor. In 1834 vond in Ulrum de Afscheiding plaats, een gebeurtenis die voor vele kerkgenootschappen met het woord gereformeerd in de naam als het eigenlijke ontstaansbegin wordt beschouwd. Die Afscheiding wordt dan ook in verschillende Goudse gedenkboeken beschreven als het fundament waarop het eigen kerkgenootschap is gebouwd. De eerste jaren van de Afscheiding vormen zo een gemeenschappelijk geschiedverhaal voor nagenoeg alles wat gereformeerd heet. In 1834 gebeurde er in Gouda overigens nog niets, maar een jaar later des temeer, zo valt op te maken uit de vele gedenkbundels van de gereformeerde kerkgenootschappen in Gouda. In 1835 kwamen enkele Goudse kerkgangers tot de conclusie dat het zo niet langer kon. Ze hadden vernomen hoe een jaar daarvoor ds. Hendrik de Cock in Ulrum de Nederlandse Hervormde Kerk had verlaten en teruggekeerd was naar de Kerk der Vaderen. Pieter de Mik was in 1835 de eerste die zich als lidmaat liet schrappen. Hij schreef ‘aan de Gansche kerkeraad van de Groote of zo genaamde Sijntjans kerk te Gouda’, dat hij ‘lange jaare smert’ aan zijn ziel had gehad vanwege de invoering van de Evangelische Gezangen, en nog verschillende andere bezwaren koesterde tegen de gang van zaken in de kerk, die hem noopten de kerkenraad te verzoeken ‘mijn uijt u gemijnte te verwijdere’, daar hij zich beschouwde als een ‘lid van de waare Geriffomeerde leer’. In 1836 waren er in de classis Gouda acht personen die zich, met hun kinderen, hadden afgescheiden. In mei 1836 kwam het tot een uitbarsting toen in het huis van ouderling Pieter Wachtendonk, schrijnwerker op de Korte Tiendeweg, een bijeenkomst van afgescheidenen gaande was en zich bij het huis een agressieve menigte verzamelde die de gelovigen bedreigde. Ds. Buddingh had er gepreekt en kinderen gedoopt. Met inzet van militairen werd de orde hersteld. In 1841, drie jaar na de aanvraag, werd koninklijke toestemming verkregen tot het houden van godsdienstoefeningen en werd de gemeente erkend. Het voeren van de naam gereformeerd was op last van hogerhand echter verboden, de gemeente heette nu de Christelijke Afgescheiden Gemeente. Alle kosten moest men zelf dragen. Toch lukte het na afbraak van drie huisjes een kerkgebouwtje te verkrijgen, dat gelegen was in de Hoefsteeg. Opvallend was dat veel boeren van buiten Gouda bij deze gemeente ingeschreven stonden.15 Deze Christelijke Afgescheiden Gemeente had dus onder dwang afstand gedaan van de naam gereformeerd. Voor een aantal afgescheidenen en bezwaarden die nog in de Hervormde Kerk za-
660
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
ten, woog het afstand doen van die naam principieel dermate zwaar dat ze buiten het kerkverband van de afgescheidenen bleven. Met een verwijzing naar vervolgde calvinisten in de 17e eeuw noemden zij zich de Gereformeerde Gemeente onder het Kruis. Deze kruisgezinden werden net als andere bevindelijk-gereformeerden wel genoemd de ‘stillen in den lande’ vanwege hun teruggetrokken rol in de samenleving. In Gouda kwamen de Gereformeerden onder het Kruis bijeen in een lokaal aan de Lange Groenendaal. Hiermee was een eerste splitsing binnen de uitgetredenen een feit. Legden de afgescheidenen, die actiever in het openbare leven waren dan de kruisgezinden, de nadruk op de algemene genade voor zondaars, de kruisgezinden helden meer over naar het idee van de predestinatie of uitverkiezing, de gedachte dat van een mens al voor zijn geboorte bepaald was of hij zalig zou worden of niet. Oefenaar van de kruisgezinden was C. van den Oever, en een der ouderlingen F. Urbanus, die later eveneens oefenaar werd en veelvuldig in de Lange Groenendaal preekte. Omdat de gemeente snel groeide ging men kerken in een grote schuur bij een blekerij op de Kattensingel. Op 24 augustus 1849 werd de gemeente daar officieel gesticht. In 1850 kocht de kerkelijke gemeente op dezelfde plaats grond en panden aan voor duizend gulden om er een kerkgebouw neer te zetten. Hoewel de overheid geen subsidie gaf, zij erkende immers de Gereformeerden onder het Kruis niet, was de bouw van de kerk in 1853 gereed.16 Een gedenksteen met de tekst Eben-Haëzer (‘Tot hiertoe heeft de Here ons geholpen’) werd in de voorgevel van deze kerk aan de Kattensingel geplaatst. Pas in 1863 werd de gemeente erkend, onder de wijdlopige naam: Christelijk Afgescheiden Gereformeerde Gemeente. Toen ook vond de hereniging met de Christelijke Afgescheiden Gemeente van 1841 plaats, een gemeente waar overigens weinig meer van over was. Een aantal gelovigen kon zich in dit samengaan echter niet vinden en vormde de Vrije Gereformeerde Gemeente. In 1870 werd het bestaande kerkgebouw aan de Kattensingel vergroot. Een jaar daarvoor was de officiële naam van het kerkgenootschap geworden: Christelijke Gereformeerde Gemeente, wat ook de landelijke naam was van het kerkverband na de vereniging tussen Christelijke Afgescheidenen en Gereformeerden onder het Kruis. De eerste predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente, ds. I. Middel, ging aan de Turfmarkt wonen. Gereformeerde Kerk Bij deze uittocht uit de Nederlandse Hervormde Kerk bleef het niet. In 1886 vond een nieuwe scheuring plaats onder leiding van de predikant Abraham Kuyper, die de Dolerende Gereformeerde Kerk stichtte. Dat ‘doleren’ had betrekking op het klagen over de geest van vrijzinnigheid in de Hervormde Kerk en, concreter nog, over het verlies van kerkgoederen na 1886. In 1887 al werd in Gouda het principebesluit inzake samengaan van de Dolerenden (getooid soms met de naam Nederduitsch Gereformeerden) met de Christelijke Gereformeerde Gemeente genomen. Die laatste gemeente kerkte nog steeds in het gebouw aan de Kattensingel. Werd landelijk dat voornemen in 1892 geëffectueerd, in Gouda verliepen de besprekingen zeer moeizaam, het wantrouwen aan weerskanten was groot. Pas in 1907 vond werkelijk de samensmelting van het grootste deel van beide kerken plaats. Er was in 1887 door de Dolerenden een pastorie aangekocht en een kerk gebouwd aan de Turfmarkt. De kerk aan de Kattensingel bleef evenwel bestaan en heette sinds 1892 de Gereformeerde Kerk A; de kerk op de Turfmarkt ging Gereformeerde Kerk B heten. Zo waren er twee gereformeerde kerken in Gouda, waarbij globaal gezien de leden van de Gereformeerde Kerk A meer hun wortels hadden in de Afscheiding en die van de Gereformeerde Kerk B een grotere affiniteit kenden met de Doleantie.
661
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
Gereformeerde kerk B aan de Turfmarkt, kort voor de afbraak in 1931. Op dezelfde plaats werd een nieuwe kerk gebouwd, de Turfmarktkerk.
Vergadering van de Provinciale Synode in de gereformeerde Turfmarktkerk (1933). In 1931 werden beide kerkgebouwen te klein bevonden. De kerk en kosterswoning aan de Kattensingel werden verkocht en de kerk aan de Turfmarkt nagenoeg geheel afgebroken, waarna er op dezelfde plek een groter kerkgebouw werd neergezet. Het enige dat herinnerde aan de Kattensingelkerk was de ‘Eben-Haëzer’-steen, die ook hier in de voorgevel werd geplaatst. In 1944 was het ds. G. Koenekoop die te kennen gaf zich niet aan de synodale besluiten aangaande de kinderdoop en de schorsing van Klaas Schilder te kunnen houden. Koenekoop en zeven kerkenraadsleden maakten zich daarop vrij van het synodaal-gereformeerde kerkverband. In 1971 werd samen met de Nederlandse hervormden de Vredeskerk in Oosterwei in gebruik
662
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
genomen. In Bloemendaal kwam De Veste; eerst was dat een parterreruimte onder een flatgebouw, later verrees de ‘echte’ Veste, die in 1982 ‘bedrijfsklaar’ was.17 Christelijke Gereformeerde Kerk In 1907 pas gingen in Gouda het grootste deel van de Christelijke Gereformeerde Kerken van 1869 en van de Dolerenden van 1886 dus samen in dat nieuwe kerkgenootschap, de Gereformeerde Kerken in Nederland. Landelijk gebeurde dat al in 1892. Niet alle christelijke gereformeerden konden zich echter vinden in dit nieuwe kerkverband. Een aantal kerkleden vond de nieuwe kerk te intellectualistisch, te rationalistisch. Zij hadden een afkeer van het verstandelijke, waarop naar hun smaak de leider van de Dolerenden, Abraham Kuyper, te veel de nadruk legde. Er was nauwelijks nog ruimte voor de inwendige stem, voor de persoonlijke ervaring oftewel de bevindelijkheid, de eigen rechtstreekse band met God, zo klaagden de verontrusten. En zo bleef de Christelijke Gereformeerde Kerk in Gouda vanaf 1894 als zelfstandig kerkgenootschap voortbestaan. Aanvankelijk hielden de leden ervan hun bijeenkomsten in de zaal ‘Oranje en Nederland’ aan de Turfmarkt (op de plek waar nu Het Brandpunt staat). Daarna kwam men in verschillende andere gebouwen bijeen en vond vervolgens in 1928 de bouw plaats van de eigen kerk op de huidige lokatie, aan de Hoge Gouwe. Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt Van 1892 tot 1944 bleef de dogmatische façade van de Gereformeerde Kerken onaangetast, bleef de eenheid bewaard. Toch was dat niet zo vanzelfsprekend. Al bij het samengaan in 1892, en later nog eens in 1905, moest hard worden gewerkt om verschillen in dogma’s te egaliseren. Het waren in feite de twee oorspronkelijke stromingen die samen het kerkgenootschap vormden, te weten die van de afgescheidenen en van de dolerenden, die botsten. Telkens konden de meningsverschillen worden bijgelegd, maar in de periode 1936-1944 spitsten de tegenstellingen zich zo toe dat deze uitliepen op een kerkscheuring in uitgerekend het oorlogsjaar 1944. Het ging dogmatisch gezien om de door Kuyper geïntroduceerde leer van de veronderstelde wedergeboorte (simpel gezegd: de doop van een kind betekent dat het zalig wordt en voor eeuwig behouden blijft omdat mag worden verondersteld dat het een kind van God is totdat eventueel later het tegendeel blijkt) en om kerkrechtelijke zaken (kan de synode een leer dwingend opleggen en mag zij een predikant schorsen?). De bezwaarden hadden grote bedenkingen tegen die veronderstelde wedergeboorte. Zij ervoeren die als een wetenschappelijk bedenksel, waarvoor elke grond in de bijbel ontbrak en gingen ervan uit dat sacramenten als de doop juist zekerheid gaven. Het geschil tussen beide groeperingen was zo moeilijk uit te leggen dat de meeste kerkgangers zich liever bezighielden met de interpretatie van concretere vragen als: mag de gereformeerde synode de leider van de bezwaarden, Klaas Schilder, wel of niet schorsen, en kon zij dwingend opleggen wat volgens haar de ware leer is? Als breekijzer in de handen van de bezwaarden fungeerde artikel 31 van de Kerkorde. Toen Schilder toch definitief werd geschorst maakte een tiende deel van de Gereformeerde Kerken zich vrij en vormden zij de Gereformeerde Kerken, ‘onderhoudende artikel 31 van de Kerkorde’. Naar die laatste toevoeging werden de afgescheidenen vaak ‘artikel-een-en-dertigers’ genoemd, wat als onaangenaam werd ervaren. Hoewel men pretendeerde de ware Gereformeerde Kerk te zijn voegde men gemakshalve toch geleidelijk aan het woord Vrijgemaakt toe. Gouda gaf een beeld te zien dat overeenkwam met het landelijke verloop van de kerkstrijd.
663
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
Eindeloze disputen, felle verwijten over en weer, verbittering alom: in oktober 1944 splitste ds. G. Koenekoop zich af van de lokale Gereformeerde Kerk. Eerst kwamen de vrijgemaakten bijeen in de Christelijke Gereformeerde Kerk aan de Hoge Gouwe, vervolgens in het kerkzaaltje achter het Admiraalshuis aan de Turfmarkt. In 1974 bouwden ze hun eigen kerk, Vaste Burcht geheten, aan de Lekkenburg in Bloemendaal.18 Samen kijken de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt heel voorzichtig of ook zij misschien toch samen op weg kunnen. Wat in het groot gebeurt, wordt aarzelend in het klein nagevolgd, vooralsnog zonder uitzicht op een concreet resultaat. Bevindelijk-gereformeerden Zoals gezegd bleven bij elk samengaan na 1834 van gereformeerde gezindten altijd wel enkele groeperingen over, die hun zelfstandigheid boven het opgaan in een groter verband verkozen. Kruisgezinden en Ledeboerianen (aanhangers van dominee Ledeboer uit Benthuizen) wensten zich niet aan te sluiten bij de Christelijke Afgescheiden Gemeenten. Ook in 1869, toen Afgescheidenen en Kruisgezinden elkaar vonden in de Christelijke Gereformeerde Kerken, bleven bepaalde geloofsgemeenschappen bewust aan de kant staan. Het waren deze groepen waarin de bevindelijkheid, de persoonlijke band van de gelovige met God, centraal stond. Dankbaarheid overheerst voor het feit dat de mens niet wordt verdelgd, terwijl hem dat vanwege zijn zonden wel toekomt; zoals het gekrookte (geknakte) riet niet wordt weggesneden en de walmende kaarspit niet wordt gedoofd, terwijl ze toch nergens meer toe dienen, zo wordt de gelovige niet verdoemd maar uit genade alleen uitzicht op het eeuwige leven geschonken. Dat ‘de wereld’ deze kerkgenootschappen beschimpt als ‘zwarte-kousenkerken’, dat deert de meeste leden niet, het zij de mensen vergeven, zij weten niet beter.19 De bevindelijke geloofsbeleving speelt zo een grote rol bij Ledeboerianen, Kruisgezinden, Oud- en Vrij-Gereformeerden en bij een deel van de Gereformeerde Bonders en de Christelijke Gereformeerden. Stationspleinkerk. Het samengaan van dergelijke bevindelijke groeperingen in Gouda leidde in 1908 tot de stichting van de Gereformeerde Gemeente in Nederland en Noord-Amerika. De gemeente floreerde, het ledenaantal groeide en voor haar kerkdiensten kwam men bijeen in de zaal Oranje-Nederland aan de Turfmarkt. In 1936 kreeg de gemeente haar eigen plaats van samenkomst, een fors kerkgebouw aan het Stationsplein. In 1946 was dr. Cornelis Steenblok predikant van de gemeente geworden. Hij kwam in conflict met de synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika, die hem schorste als docent aan de Theologische Hogeschool. Steenblok was van mening dat te weinig in zijn kerk werd gepredikt dat genade er niet zomaar voor iedereen is, maar alleen voor die gelovigen die zichzelf bewust zijn van hun zondige leven. Hij beklemtoonde sterk dat ‘wij ... in onszelf gans verdorven en verloren schepselen [zijn]’. Van het ‘algemene en onvoorwaardelijke aanbod der genade’ aan alle hoorders van het evangelie, dat volgens hem zijn collega’s predikten, moest hij niets hebben. Steenblok maakte van zijn hart geen moordkuil. De splijtzwam deed zo zijn werk in de gemeente van de kerk aan het Stationsplein. In 1953 splitste ds. Steenblok zich af van het synodale verband van de Gereformeerde Gemeenten, samen met nog enige geestverwante predikanten in enkele andere plaatsen. Zij noemden zich de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (Noord-Amerika viel weg), en vormden zo een eigen kerkverband met ook weer een eigen synode. De helft van de gemeente in Gouda volgde Steenblok, de andere helft steunde de synode. Een
664
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
onverkwikkelijke strijd volgde. Wie behoorde het kerkgebouw en de pastorie toe, de zittenblijvers of de kerkverlaters? Er werden rechtszaken gevoerd en in 1957 en 1959 stelde ten langen leste de aardse rechter Steenblok en de zijnen in het gelijk en werd hun het beheer van de kerkelijke goederen (kerk, pastorie en kosterswoning) toegewezen. Ronssewegkerk. De verbittering en ontgoocheling waren groot. Terwijl ze eerder gelijk hadden gekregen, moesten de aanhangers van de synode nu kerk en pastorie verlaten. Na enige omzwervingen werd in 1965 een nieuw kerkgebouw in gebruik genomen aan de Ronsseweg, in de nieuwbouwwijk Bloemendaal. Deze kerk heette weer als vanouds: Gereformeerde Gemeente en maakte deel uit van het verband van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en NoordAmerika. Later werd de toevoeging ‘in Nederland en Noord-Amerika’ gemakshalve weggelaten. Rehobothkerk (Gerbrandylaan). Was het voor de buitenstaander nauwelijks nog te volgen waarom zo’n bittere strijd werd gevoerd over leergeschillen, waar ook de gewone gelovigen vaak weinig van begrepen, het werd nog ingewikkelder. Toen ds. Steenblok het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika verliet, ging zijn gemeente zoals gezegd deel uitmaken van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Steenblok overleed in 1966. Nu was het de in 1977 aangetreden ds. A. van den Berg die op zijn beurt botste met een deel van zijn kerkelijke gemeente en met de synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Van den Berg werd verweten dat hij te weinig bevindelijk zou preken. Het conflict liep zo hoog op dat ds. Van den Berg in 1980 het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland verliet en zo buiten de synode kwam te staan. Weer werd het kerkvolk gedwongen een keus te maken en ging een deel van de gemeente met haar predikant mee, terwijl een andere deel de synode trouw bleef. Na hevige strijd werd overeengekomen dat ds. Van den Berg met dat deel van de gemeente dat zich bij hem had gevoegd, gebruik mocht blijven maken van de Stationspleinkerk. De anderen verlieten de kerk en slaagden erin in 1996 een nieuw kerkgebouw te bouwen op de plaats van de voormalige witlofkwekerij aan de Gerbrandylaan. Hun kerk noemden zij de Rehobothkerk.20 Resumerend: – de kerk aan de Ronsseweg is van de Gereformeerde Gemeente in het verband van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika. – de kerk aan het Stationsplein is van de Gereformeerde Gemeente in Nederland buiten het synodale verband van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. – de kerk aan de Gerbrandylaan is van de Gereformeerde Gemeente in Nederland binnen het synodale verband van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Ten slotte: de vraag wordt weleens gesteld waarom er in Gouda zo’n vruchtbare bodem was waarop kerkscheuringen welig bloeiden. Zou het kunnen zijn dat door de streekfunctie van de stad er vele bevindelijke gelovigen van buiten de stad naar Gouda zijn gekomen, die allen vanuit kleine geloofsgemeenschappen hun eigen opvattingen meenamen, en die zodoende weinig religieuze rek en tolerantie vertoonden? Al ten tijde van de Afscheiding bleken er vele boeren van buiten Gouda hier ter plaatse te kerken in separatistische gemeenten. Gebleken is dat in Gouda juist de zeer orthodoxe kruisgezinden sterker bleken te zijn dan de wat meer inschikkelijke afgescheidenen, die wel afstand deden van de benaming gereformeerd. Zodra de groep te groot werd en de diversiteit in de leeropvattingen toenam, ging het mis, begon men, oneerbiedig gezegd, voor zichzelf, hetgeen overigens niet alleen in Gouda, maar ook in andere bevinde-
665
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
lijk-gereformeerde centra plaatsvond. Hendrik Algra, kenner van de gereformeerde geschiedenis, zei het als volgt: ‘Subjektivisme en individualisme, door de afgescheidenen als erfenis vanuit het gezelschapsleven meegenomen, zijn kenmerkend geworden voor hun kerkelijk leven. Er is onder hen dan ook beschamend veel getwist’.21 Lang niet altijd ging het bij alle conflicten uitsluitend om het behoud van de zuivere leer, maar werd de leer soms ook als middel en wapen gehanteerd in een strijd van gewone kerkleden en kerkelijke machthebbers, die door cultuurverschillen en onverenigbaarheid van karakters met elkaar in botsing kwamen.22
Rooms-Katholieke Kerk Gouda telt drie rooms-katholieke kerken. Het opvallende is dat de nu oudste kerk uit 1932 jarenlang de jongste was. Die oudste kerk is de kerk van het Allerheiligst Sacrament in de wijk Korte Akkeren. De andere kerken zijn de Sint-Jozefkerk aan het Aalberseplein, ingewijd in 1963, en de kerk van Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart aan de Krugerlaan, die in 1980 tot stand kwam. Weinig refereert in deze gebouwen aan de geschiedenis van de rooms-katholieken in Gouda, die uiteraard verder terug reikt dan 1936. Het zijn vooral de Jozefparochie en de Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart-parochie geweest die aan de rooms-katholieke gelovigen van Gouda in de laatste twee eeuwen een geestelijk tehuis hebben geboden. Dat was niet zozeer in de gebouwen aan het Aalberseplein en de Krugerlaan maar in kerken aan de Oosthaven, de Kleiweg en de Gouwe. Aan de hand van het ontstaan en de geschiedenis van deze parochies zal het verhaal van de rooms-katholieken in Gouda worden verteld.23 Rooms-katholieken zijn er altijd in Gouda geweest, en hun aantal was groter dan hun optreden in het openbaar deed vermoeden. Ruwweg een derde deel van de Goudse bevolking was en is rooms-katholiek. Dat de rooms-katholieken doorgaans niet prominent op de voorgrond traden heeft ongetwijfeld te maken met hun eeuwenlange achterstelling binnen het vaderlandse politieke en religieuze bestel, waarbinnen de gereformeerden de toon aangaven en andersdenkenden als de rooms-katholieken de rol van tweederangsburger bekleedden. In 1795 keerde het tij door de komst van de Fransen die hun gelijkheidsstreven daadwerkelijk kracht bijzetten, in 1796 de bevoorrechte kerk afschaften en als logisch gevolg daarop in 1798 de gelijkheid van godsdiensten invoerden. Deze maatregel werd het fundament waarop de algemene godsdienstvrijheid steunde die intrad met de Grondwet van 1848. Ook al kregen de rooms-katholieken en andere niet-gereformeerden in 1798 de mogelijkheid hun godsdienst in het openbaar te belijden, de dominantie van de gereformeerden was daarmee niet gelijk van de baan. Parochies als zodanig kwamen er pas na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, toen bisdommen werden ingericht en bisschoppen aangesteld. Tot die tijd werden de katholieke geloofsgemeenschappen aangeduid als staties. Rond 1795 was er een drietal staties in Gouda, te weten de statie De Braesem, de statie van de jezuïeten en die van de minderbroeders oftewel franciscanen.24 Het kerkgebouw van de statie De Braesem (genoemd naar een huis van die naam) was gelegen ten noordoosten van de Gouwe bij de Slepersbrug, die de Hoge Gouwe bij de Wijdstraat verbond met de Lage Gouwe. Aan Achter de Vismarkt was een ingang die toegang gaf tot de kerk. In 1814 werd deze statie, die nooit tot grote bloei is gekomen, opgeheven en samengevoegd met een andere statie, namelijk die van de jezuïeten, welke geestelijken bijeenkwamen in hun schuilkerk aan de Keizerstraat. In 1643 was die statie daar reeds gevestigd, op de plek ter hoogte van het huidige huisnummer 43.
666
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
Er waren in het kerkgebouw wel zo’n acht uit- en ingangen. In 1665 werd aldaar een fraaie kerk gebouwd die tot haar opheffing in 1818 daar heeft gestaan. Naast het kerkgebouw stond de pastoorswoning. De orde der jezuïeten kreeg een gevoelige klap toen deze in 1773 werd opgeheven. De paters, van reguliere (kloosterlijke) geestelijken overgegaan naar seculiere (wereldlijke), konden dankzij die overgang aan de statie verbonden blijven. In 1814 ging de statie samen met de overgebleven katholieken van de statie De Braesem. Tot 1818 bleven de katholieken nog in de Keizerstraat ter kerke gaan, maar het kerkgebouw uit 1665 was zeer in verval geraakt en werd gesloopt. Daar geld voor nieuwbouw ontbrak poogden de rooms-katholieken de Gasthuiskapel, gelegen naast het Catharina Gasthuis, in gebruik te nemen. In 1818 gebeurde dat inderdaad. (Het vervolg: in 1856 wordt de statie een parochie, met als parochienaam Onze Lieve Vrouwe Tenhemelopneming, later: Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart; in 1879 gaat deze parochie over van de Gasthuiskapel naar de nieuwgebouwde kerk aan de Kleiweg, die in 1964 wordt gesloopt; dan wordt de Gouwekerk de Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart-parochie; in 1980 gaat die benaming over op de nieuwbouw aan de Krugerlaan). Van 1795 tot 1814 waren er dus twee wereldlijke staties, De Braesem en de jezuïeten-statie, die in dat laatste jaar samengingen. Naast deze parochie was er in Gouda nog de reguliere statie van de orde van de minderbroeders of franciscanen. Al in 1640 was er een kerkachtig gebouw op de plaats van de huidige neogotische Gouwekerk aan de Hoge Gouwe. In 1738 bezaten de minderbroeders twee huizen aan de Gouwe en een huis aan de Keizerstraat; de kerk bevond zich waarschijnlijk aan de achterzijde van het grootste huis aan de Gouwe. In 1767 ging dit gebouw in vlammen op maar het werd herbouwd en twee jaar later weer voor de gelovigen opengesteld. In 1902 werd deze schuilkerk gesloopt om plaats te maken voor een veel groter neogotisch gebouw, de Gouwekerk, die in 1904 werd voltooid.25 (Het vervolg: de parochie die kerkt in de Gouwekerk heet sinds 1856 de Sint-Jozefparochie. In 1963 wordt het nieuwe kerkgebouw aan het Aalberseplein in gebruik genomen. Na afbraak van de dekenale Kleiwegkerk in 1964 heet de parochie tot 1972 Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart. In dat jaar komt het gebouw leeg te staan. De gelovigen kerken op verschillende plaatsen. In 1980 gaat de Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart-parochie over naar het gebouw aan de Krugerlaan. In 1979 komt de Gouwekerk in handen van de Wereldzending van Johan Maasbach). Rond 1795 was Aegidius Gilissen, naar de smaak van de tijd aangeduid als ‘den burger pastoor Gilissen’, het hoofd van de Minderbroederskerk. Johannes Kok was de pastoor van de statie De Braesem en sinds 1783 was Andreas van Leeuwen dat van de voormalige jezuïetenstatie. Toen in 1796 de overleden pater van de minderbroeders, J. de Beek, moest worden opgevolgd werd bepaald dat zijn opvolger een inwoner van de Republiek moest zijn, en, wat zeker zo belangrijk was, geheel het vrijheids- en gelijkheidsbeginsel moest aanhangen. Plannen om de drie staties samen te voegen gingen ten gevolge van protesten niet door.26 Een telkens terugkerend thema waren de verzoeken aan het stadsbestuur van de rooms-katholieke kerkbestuurders om toekenning van subsidies. Het leek erop dat gereformeerde verzoeken op dat terrein een stuk welwillender door het stadsbestuur werden bekeken dan die van de katholieken. Ontvingen de gereformeerden jaarlijks zonder slag of stoot vijfhonderd gulden aan subsidiegeld, bij de katholieken verliep dat veel moeizamer. Zo vroegen in 1797 enkele pastoors om subsidie uit de stadskas voor een bedrag van duizend gulden. De Commissie van Financiën, die hierover moest beslissen, wees het verzoek af. In 1798 vroegen de pastoors Kok en Van Leeuwen beiden
667
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
Pastoor Johannes Kok met zijn huishoudster, mejuffrouw Mathot (rond 1810). Kok was van 1798 tot 1814 pastoor te Gouda. Foto Ruben de Heer. opnieuw om een subsidie van duizend gulden, omdat de armenkassen leeg bleken te zijn. Ze schreven het gemeentebestuur te vertrouwen op zijn ‘Burgerliefde’, immers, de vrijgevigheid van het bestuur was ook getoond op verzoeken van het Aalmoezeniershuis en de gereformeerde diaconie, die aanmerkelijke sommen hadden gekregen. Zij vroegen om een gelijke behandeling. De toestemming tot uitkering van het gevraagde bedrag kwam af op 12 juni 1798, maar pastoor Kok beklaagde zich over thesaurier Jan Arend van der Burch, die het bedrag maar niet wilde uitbetalen en die zijn weigering bovendien in zeer ‘onheusche termen’ had geuit. Ook pastoor Van Leeuwen beklaagde zich over Van der Burch, die vervolgens de pin op de neus kreeg: binnen twee dagen moest hij tot betaling overgaan. Maar door landelijke politieke ontwikkelingen kreeg ook Gouda een nieuwe municipaliteit (gemeenteraad) die zich niet gebonden achtte aan de eerdere toezegging, want nu werd het verzoek van beide pastoors plotseling ‘in advis’ gehouden. In oktober werd definitief besloten dat de toegezegde subsidie niet doorging, het besluit van 12 juni werd ‘buiten effecte’ gesteld. Maar pastoor Van Leeuwen liet het er niet bij zitten en schreef aan de Agent van Inwendige Politie in Den Haag dat de gereformeerden bevoorrecht werden boven de rooms-katholieken. De zaak werd echter niet bevredigend afgedaan.27 Na het samengaan van de gelovigen van De Braesem en die van de voormalige jezuïetenstatie in de Keizerstraat, vertrok pastoor Kok van De Braesem en moest de kerkleiding op zoek naar een priester die de gecombineerde statie kon besturen. In februari 1814 deelde aartspriester Cramer van Haarlem mee dat Johannes Franciscus Sem was benoemd tot pastoor van de verenigde staties.28 In maart 1818 beleefden de Goudse rooms-katholieken hun schoonste dag. Toen klonk het triomfantelijk: ‘Na twee jaren en negen maanden van den hevigsten strijd hebben wij toch eindelijk overwonnen: De fraaije zoogenaamde Waalsche-kerk van Gouda is ons’.29 Jaren van strijd inderdaad kostte het voordat pastoor en medestanders het zoet van de overwinning smaakten. De Waalse gemeente, die bijeenkwam in de Gasthuiskapel naast het Catharina Gasthuis aan de
668
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
Oosthaven, kwijnde reeds geruime tijd en stond op punt van opheffing. Nieuwbouw na de afbraak van de rooms-katholieke kerk aan de Keizerstraat bleek niet te realiseren en ook het gebruik van het koor van de Sint-Janskerk (pastoor Sem stelde voor om het achterste deel van de kerk af te scheiden en geschikt te maken voor de uitoefening van de rooms-katholieke eredienst) stuitte op grote weerstand bij de hervormden. Toen liet Sem, pastoor van de statie aan de Keizerstraat, zijn oog vallen op het gebouw waarin de Waalse hervormden bijeenkwamen. Het gemeentebestuur van Gouda was allerminst ingenomen met dat verzoek. Met name burgemeester Van Toulon verzette zich ertegen. De joodse gemeente, die zou er eventueel nog in mogen, zodat het gebouw een synagoge zou worden, maar liever niet de rooms-katholieken, vond de burgerlijke overheid.30 Nadat de gemeenteraad in 1816 afwijzend had beschikt op het rekest van de rooms-katholieke gemeenschap wendde pastoor Sem zich tot de provinciale overheid. En met succes. Een Koninklijk Besluit van 15 oktober 1817 kwam via de gouverneur van Zuid-Holland bij de betrokken partijen terecht en daaruit bleek dat de Gasthuiskapel aan de katholieken werd toegewezen. Maar het verzet in de stad door de niet-katholieken was daarmee niet van de baan. Sem werd met fysiek geweld bedreigd en nog in januari 1818 weigerde de gemeente Gouda hem de sleutels van de kerk te overhandigen. Na verdere aanmaningen uit Den Haag vervoegde notaris Johan David Schiffer zich op 3 maart 1818 bij de pastorie der rooms-katholieke gemeente aan de Keizerstraat, waar hij sprak met pastoor Sem en aan deze de sleutels van de Gasthuiskerk ter hand stelde. Dat geschiedde op last van de koning die dat opnieuw, nu bij Koninklijk Besluit van 22 februari 1818, had bevolen. Cruciaal was dat geen overdracht van eigendom noch van daaruit voortvloeiende rechten plaatsvond. Later, bij de plannen tot de bouw van de Kleiwegkerk, zou dat nog een heikel punt blijken te zijn. Maar dat speelde in 1818 nog niet. Voor de rooms-katholieken gold dat zij, in hun eigen bewoordingen, toen ‘wederom in het eigendom onzer voorvaderen [waren] getreden’.31 En ook van een boodschap, getiteld ‘Katholijken van Gouda!’ droop de voldoening: ‘Hetgeen men nog onlangs onmogelijk noemde is geschied’. Na een lange tijd van vernedering en verbanning was het zover dat de kerk eindelijk haar ‘goddelijke stem in deze gewelven doet weergalmen’.32 In 1820 verliet Sem Gouda en zette zijn pastorale werk voort in Den Haag. Het jaar 1853 was een triomfjaar voor de rooms-katholieken. Als uitvloeisel van de Grondwet van 1848, die vrijheid van godsdienst garandeerde, werden in Nederland weer bisschoppen aangesteld. De eerste pastoor van de kerk aan de Gouwe was A.F. Ranshuizen; die van de Gasthuiskerk heette Wilhelmus de Bruyn. Gouda behoorde tot het bisdom Haarlem, waarvan de eerste bisschop F.J. van Vree was. In 1856 werd de statie aan de Oosthaven parochiekerk, gewijd aan de ten hemelopneming van Onze Lieve Vrouwe. In 1869 werd Gouda een dekenaat, nadat de parochies van Onze Lieve Vrouwe Tenhemelopneming en Sint-Jozef, alsmede die van Haastrecht, Moordrecht, Oudewater en Schoonhoven uit het dekenaat Rotterdam waren losgemaakt, die nu samen met de parochies van Boskoop, Raambrug, Waddinxveen en Woerden dat dekenaat Gouda vormden.33 Deken werd de pastoor van de parochie van Onze Lieve Vrouwe Tenhemelopneming. In 1956 kwam Gouda te ressorteren onder het nieuw-gecreëerde bisdom Rotterdam. Maar de Goudse katholieken keken verder dan de grenzen van hun bisdom, ze voelden zich lid van een internationale geloofsgemeenschap. Dat uitte zich bijvoorbeeld in 1867, toen in het pand Westhaven 27, de voormalige woning van onder meer burgemeester Van Toulon, de Zouavenbroederschap werd opgericht. De leden ervan behoorden tot de pauselijke ordedienst, die
669
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
was voortgekomen uit het pauselijke vrijwilligerskorps dat in 1867 de kerkelijke staat tegen de Italiaanse vrijheidsstrijder Giuseppe Garibaldi verdedigde.34 Hoe groot ook de euforie in 1818 over de ingebruikneming van het nieuwe kerkgebouw, al vrij spoedig deed zich de behoefte gevoelen tot het bouwen van een nieuwe kerk. Ruiling met de Agnietenkapel ging niet door en nieuwbouw aan het einde van de Lange Tiendeweg kwam evenmin van de grond omdat het gemeentebestuur daarmee niet akkoord ging.35 Vanaf 1870 kwam steeds duidelijker een nieuwe optie in zicht: nieuwbouw aan de Kleiweg. Op de beoogde plek stonden zeven huizen die in dat jaar werden aangekocht en later werden gesloopt. Op 6 juni 1877, ter gelegenheid van het 25-jarig priesterjubileum van deken P.Cl.Th. Malingré, werd de eerste paal geslagen.36 Architect was A.C. Bleys, leerling van P.J.H. Cuypers. Op 15 oktober 1879 werd de nieuwe kerk door mgr. Snickers, bisschop van Haarlem, ingewijd. De toren kwam pas in 1902 gereed. De geestelijken, verbonden aan de Kleiwegkerk, werden wereldheren genoemd, daar ze in dienst stonden van het bisdom. Toen de katholieken evenwel trachtten de Gasthuiskapel te verkopen, stak de gemeente Gouda de vermanende vinger op en betwistte zij de katholieken het eigendomsrecht van de kerk. Na langdurige processen, die de verhouding tussen katholieken en protestanten behoorlijk op de proef stelden, werd de gemeente in het gelijk gesteld.37 Ontkerkelijking en ontvolking van de Goudse binnenstad waren er de oorzaak van dat de exploitatiekosten van deze omvangrijke kerk steeds zwaarder drukten. In 1956 werd al gesproken over het ‘amoveren’ van de Kleiwegkerk en enige tijd later, nog geen tachtig jaar na de bouw, werd besloten de kerk inderdaad af te breken. Op 1 augustus 1964 werd daadwerkelijk met de sloop begonnen, nadat het winkelbedrijf Vroom & Dreesmann er meer dan een half miljoen gulden voor had betaald en er zijn eigen pand kon neerzetten.38 Toen het gezichtsbepalende kerkgebouw verdwenen was werd de Gouwekerk de dekenale kerk die, tot 1972, ook daadwerkelijk de kerk van Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart heette. In 1980 was de nieuwbouw aan de Krugerlaan gerealiseerd en ging de benaming over op deze parochie. In de periode tussen 1972 en 1980 kerkten de parochianen onder meer in de Turfmarktkerk en in een noodlokaaltje aan de Dunantsingel. Het dekenaat Gouda is sinds 1998 opgegaan in het dekenaat ‘Het Groene Hart’. De geschiedenis van de kerk van de minderbroeders oftewel franciscanen aan de Gouwe (in de twintigste eeuw aangeduid als de Gouwekerk) lijkt op de lotgevallen van de Kleiwegkerk, met als essentieel verschil dat deze kerk voor de sloop werd behoed en nog steeds gloriërend in het centrum van Gouda staat. Op dezelfde dag, 6 november 1856, als waarop de statie van de Gasthuiskerk tot parochie werd verheven, gebeurde dat ook met de statie van de minderbroeders die de naam Sint-Jozefparochie kreeg. In 1904 was de nieuwe kerk onder leiding van architect C.P.W. Dessing gebouwd. Maar steeds meer gelovigen vestigden zich in de wijken rondom het centrum. In 1958 werd besloten over te gaan tot nieuwbouw. Eerst kwam er een noodkerk, de Verbondskerk geheten, die tot godshuis diende voor de bewoners van Gouda-Noord. De kerk was een soort dependance van de Sint-Jozefparochie en werd neergezet op dezelfde plaats als waar later het nieuwe kerkgebouw kwam. De nieuwe kerk aan het Aalberseplein werd met Kerstmis 1963 in gebruik genomen en ingewijd op 19 april 1964 door mgr. M.A. Jansen, bisschop van Rotterdam.39 Soms wordt iets duidelijk van het persoonlijke leven van de pastoors. De pastoor van de Kleiwegkerk, A.J. Raaffels, was ernstig ziek. In een briefje aan de bisschop schreef hij: ‘Het gaat
670
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
De Sint-Jozefkerk aan de Hoge Gouwe was aanvankelijk een schuilkerk en droeg de naam. Minderbroederskerk. Werd in 1769 na een brand herbouwd. Op deze plaats kwam in 1904 de neogotische Gouwekerk te staan.
langzaam achteruit. Ik hoop dat O L Heer niet lang meer wacht om mij bij zich te halen. Ik had graag nog heel wat jaartjes gewerkt, maar ik probeer mij te onderwerpen aan Zijn Wil al valt het niet mede’. Hij overleed op 4 mei 1960. In december 1964 somberde deken-pastoor G.P. Regeer: ‘Er is altijd spanning in mijn huis. (...) Ik heb ’t niet makkelijk’. Hij wilde graag ‘een normale frisse vent’, de samenwerking met de twee kapelaans verliep stroef. Na wijzigingen van de parochiegrenzen had hij zowaar in totaal zesduizend parochianen. Het antwoord van de bisschop was zeer begripvol, hij probeerde er wat aan te doen, maar kon onmogelijk de pastoor zomaar een nieuwe kapelaan toewijzen. De kerk was de bewaker van de moraal. In 1906 werd in Gouda een zwaar offensief ingezet tegen de gemengde huwelijken, het huwen dus van een rooms-katholiek met een niet-rooms-katholiek. Dat moest zoveel mogelijk worden tegengegaan, daar dergelijke huwelijken ‘rampzalig’ waren, een ‘ongeluk’ werden ze genoemd, waardoor ‘onheil’ over de huwenden werd afgeroepen. De ouders moest dan ook op het hart worden gedrukt dat hun kinderen ‘geen vriendschappelijke omgang met andersdenkenden hebben’. Ook de priesters dienden streng op te treden en moesten er niet voor terugdeinzen desnoods de heilige sacramenten aan overtreders van het gebod te onthouden. Een jaar later werden aan de priesters aanwijzingen gegeven omtrent het omgaan met het ‘Malthusianismus’, dat wil zeggen over de (on)toelaatbaarheid van het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Dat dit een ‘kwaad’ was stond buiten kijf, maar het onderwerp moest niet vanaf de preekstoel behandeld worden, daar het sommige jeugdige gelovigen op zaken opmerkzaam zou maken waar deze nog lang niet aan toe waren.40 De kerk kende vele verenigingen. Zo werd in de parochie van Onze Lieve Vrouwe Tenhemelopneming te Gouda op 5 april 1922 opgericht de Sint Josephs Gezellen Vereniging, een club
671
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
De rooms-katholieke Allerheiligst Sacramentskerk werd op 5 juli 1932 ingewijd door monseigneur Aengenent, bisschop van Haarlem. Het ontwerp was van de architect Jac.P. Dessing.
voor rooms-katholieke ‘jonge mannen’, die het aangename met het geestelijke combineerden. Aan de wand waren sfeervolle schemerlampen aangebracht, er waren een biljart en ivoren ballen en de vereniging had een eigen strijkje en een zangclub, ‘De Vrolijke Boys’ geheten. Op zaterdag 22 augustus 1942, de Tweede Wereldoorlog woedde volop, ontving de vereniging een brief van de commissaris voor niet commerciële verenigingen waarin werd medegedeeld dat de ‘Sint Josephs Gezellen Vereniging “Gouda III”’ was opgeheven ‘als niet passend in het kader van de nieuwe tijd’. De vereniging hekelde in een rondschrijven de ‘Sicherheitspolizei, die momenteel in naam van het geweld over ons land regeert’, en had het over de ‘donkere vlerken van de duistere heersers’. Vastberaden klonk het: ‘Wij zullen dan ook buigen, maar breken zullen we nooit’.41 Het vastberaden voorbeeld van kardinaal J. de Jong is ongetwijfeld mede debet geweest aan deze fiere anti-Duitse houding. En ‘zuinig zijn met h. olie’, zo werd er praktisch aan toegevoegd.42 In 1932 kwam de kerk van de parochie van het Allerheiligst Sacrament in de wijk Korte Akkeren tot stand. De ontkerkelijking had duidelijk nog niet toegeslagen, zo blijkt. In 1936 kende de kerk 1716 parochianen, in 1954 waren dat er 4019, wat vooral veroorzaakt werd door de uitbreiding van de wijk Korte Akkeren. Sinds juli 1940 is de Allerheiligst Sacrament Kerk een parochiekerk (in de periode 1932-1940 was de parochie een rectoraat).43 Begin 2002 maakten de drie parochies bekend dat het in hun voornemen lag met ingang van 1 augustus 2002 samen als één parochie verder te gaan onder de naam Heilige Antonius-parochie. Sinds 1977 werkten ze al samen in de Interparochiële Vereniging, waarbij het accent lag op samenwerking inzake materiële en beheersmatige zaken. De geestelijke leiding zal gaan bestaan uit slechts één priester, geassisteerd door twee pastoraal werkenden, die ook van de vrouwelijke kunne mogen zijn.44
Evangelisatiegenootschappen In 1950 kwam hij terug uit New York. Er was geen Pinkstergemeente die hem een opleiding had willen geven in de prediking van het Volle Evangelie. Maar ‘ik wilde graag gaan werken op een plaats waar eigenlijk nog niets van het Volle Evangelie bekend was, en zo besloot ik in Gouda ... te gaan werken. Ik huurde een zaaltje in de Groenendaal en zette een advertentie in het plaatselijk dagblad’. Er kwamen vijfendertig mensen de eerste keer. Maar ‘in een gehuurde zaal ben je nooit zo vrij als in een eigen gebouw. Vooral als men God wil loven en prijzen, zoals de
672
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
Bijbel het ons leert, stuit men op veel tegenstand’. Daarom huurde hij een fiets en keek eens in de stad rond. Hij stapte af voor het kantoor van de lokale krant en zag een advertentie staan waarin het pand Zeugstraat 38, het oude evangelisatiegebouwtje van ‘Jeruël’, dat later Vrije Evangelische Gemeente ging heten, te koop werd aangeboden. De gemeente was net verhuisd naar de voormalige synagoge aan de Turfmarkt. Het ging om een som van tienduizend gulden, een onoverkomelijk bedrag voor de evangelist. Naast hem stond een eenvoudige vrouw die net als hij de laatste editie van de Goudsche Courant bestudeerde. Ze herkende hem: meneer Maasbach, meneer Johan Maasbach. Zij bleek in het voormalige Jeruël-gebouwtje te wonen en de ‘hypotheekhoudster’ te zijn. Zij was bereid om Maasbach achtduizend gulden aan hypotheek te geven tegen vier procent rente. ‘Mijn hart sprong op van vreugde en dankbaarheid’. Onmiskenbaar zag Maasbach in deze samenloop van omstandigheden de hand van God. Van de Zeugstraat verhuisde hij met zijn gemeente naar het Paradijs, nummer 5. ‘Er vond echter een nog groter wonder plaats ...’. Sinds 1972 stond de neogotische Gouwekerk leeg. ‘Wie zou in de tijd dat ik over die oude kerkzaal in de Zeugstraat aan het onderhandelen was, geloofd hebben dat de dag zou komen dat de gemeente Gouda niets liever zou willen dan dat wij de Gouwe-Kerk zouden kopen om haar voor de sloop te bewaren?’ Zo kreeg de Wereldzending van Johan Maasbach vaste voet aan de grond in Gouda met de symbolische aankoop in 1979 van de Gouwekerk voor slechts een gulden, doch met een restauratieplicht, die miljoenen guldens vergde. Maar ‘het was niet makkelijk werken in deze stad. Het was zoals wij dit weleens noemen “harde grond”‘, aldus de evangelist.45 Daar waar de inspiratie groter is dan het dogma en het Volle Evangelie op blijmoedige en onbekrompen wijze wordt verkondigd, daar komen velen zich warmen. Pinkstergemeenten heten ze, waarbij de centrale boodschap van het Pinksterfeest: ‘Roept uit aan alle stranden, het evangeliewoord’ de inspiratiebron is. ‘Morgenstond’ kan zo’n gemeente heten, of Volle Evangelie Gemeente, of Parousia. Die laatste geloofsgemeenschap maakt deel uit van de Alliantie van Evangelische Gemeenten Parousia in Nederland, waarbij het Griekse Parousia staat voor aanwezigheid, voor komst. Door de ontkerkelijking in de jaren zestig ging de Alliantie ook zending bedrijven in Nederland met sterke nadruk op persoonlijke bekering, evangelisatie en zending. En men wil vooral een gemeente heten, niet kerk, welke benaming niet eenmaal in de bijbel voorkomt.46 Geen Pinkstergemeente maar wel een getuigend genootschap is ‘Er Is Hoop’, dat interkerkelijk van opzet is en welgemoed de evangelische boodschap uitdraagt. Als bemoedigend logo voert ‘Er Is Hoop’ de kleuren van de regenboog als teken van het eeuwig verbond, door God met Noach na de zondvloed gesloten. Sinds 1982 is de ‘Er Is Hoop’-werkgroep in Gouda actief, waarbij zij de nadruk legt op straatevangelisatie en lectuurverspreiding in het stadscentrum.47 Een meer gevestigd kerkgenootschap is de Vrije Evangelische Gemeente die bijeenkomt in haar gebouw, de voormalige synagoge aan de Turfmarkt. Zij ontstond in 1933 en kwam voort uit de stadsevangelisatiegroep ‘Jeruël’, die eind negentiende eeuw met haar werk begon. De eerste predikant in 1933 was ds. H.C. Leep. Toen het gebouw aan de Zeugstraat te klein werd kwam men een tijdlang bijeen in de Kleine Kerk in de Peperstraat en de remonstrantse kerk aan de Keizerstraat. In juni 1950 werd de synagoge aangekocht, welk gebouw op 14 september 1827 door de joodse gemeente in gebruik was genomen. In 1950 waren er nog ongeveer twintig gelovige joden in Gouda, die de exploitatie van het gebouw onmogelijk langer voor hun re-
673
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
De in 1902-1904 door architect C.P.W. Dessing gebouwde Sint-Jozefkerk (Gouwekerk) aan de Hoge Gouwe. In 1979 kwam de kerk in handen van Johan Maasbach Wereldzending.
kening konden nemen en het daarom overdeden aan de Vrije Evangelischen.48 Een bekende, en in sommige gevallen enigszins beruchte geloofsgemeenschap die nadrukkelijk huis aan huis het evangelie verkondigt, is die van de Jehova’s Getuigen. In 1926 werd het centraal bureau van de Getuigen in Reeuwijk gevestigd. In 1940 waren er in geheel Nederland zo’n vijfhonderd getuigen. Gouda kende toen met honderd leden de grootste gemeente, wellicht vanwege de aanwezigheid van dat centraal bureau in de directe omgeving, waardoor hier ter stede meer dan elders werd getuigd. Enkele tientallen getuigen uit het Goudse zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog wegens hun verzet tegen de Duitsers gearresteerd en gevangen gezet in concentratiekampen, welke gevangenschap een aantal van hen niet heeft overleefd. In 2000 waren er zo’n honderdzeventig actieve getuigen in Gouda. De ‘Koninkrijkszaal’ is gelegen aan de Willem Bontekoesingel.49 In hun lokaal aan de Peperstraat komen de broeders en zusters bijeen van de Vergadering van Gelovigen, waarbij de broeders, die daartoe behoefte gevoelen, het Woord mogen bedienen en een getuigenis afleggen.
Overige christelijke kerkgenootschappen Doopsgezinden, remonstranten en vrijzinnigen In Gouda bestaat sinds 1974 een Federatie van Samenwerkende Kerkgenootschappen en Godsdienstige Verenigingen waarvan de naam nieuw was maar de aangesloten kerkgenootschappen hele geschiedenissen met zich meedroegen. Het betreft de Remonstrants Gereformeerde Gemeente Gouda, de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden en de Doopsgezinde Gemeente. Rond 1629 werd in Gouda een remonstrantse gemeente gevormd, als afsplitsing van de heersende Gereformeerde Kerk, wier leer in 1619 op de Synode van Dordrecht tot de enige ware werd bestempeld. Was de Remonstrantse Gereformeerde Gemeente in Gouda tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw nog een van de grotere gemeenten binnen de landelijke Remonstrantse Broederschap, tegen het jaar 2000 was het aantal kerkleden geslonken tot ongeveer vijftig. Tot 1870 hadden de remonstranten steeds twee predikanten, daarna werd dat teruggebracht tot één predikant. Die predikant was toen ds. J.N. Scheltema, die zich ook als geschiedschrijver
674
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
verdienstelijk heeft gemaakt. Eveneens in 1870 werd het kerkgebouw aan de Keizerstraat afgebroken en werd op dezelfde plaats een nieuwe kerk gebouwd, welke in 1968 weer werd verkocht.50 In 1996 werd het poortje, dat toegang gaf tot de kerk, gerestaureerd en in oude staat teruggebracht. De remonstranten, ooit tegenpolen van de contraremonstranten, haakten vanwege onoverbrugbare verschillen van opvatting af bij de fusiebesprekingen van de kerken die samen op weg wilden. Met name de leden van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk hadden ernstige bezwaren tegen deelname van de remonstranten, wier leer in 1619 door de Dordtse Synode nadrukkelijk als vals was bestempeld. De Doopsgezinde Gemeente in Gouda is na 1795 niet meer nadrukkelijk aanwezig geweest. Tegen 1800 verdween ze geheel uit beeld, hoewel er altijd wel doopsgezinden in Gouda zijn gebleven. Het kerkgebouw van de doopsgezinden was gelegen aan de Turfmarkt achter de plaats waar in 1827 de nieuwe synagoge kwam te staan. Wegens teruglopend ledental verkochten de doopsgezinden hun gebouw al in 1798 aan de joodse gemeente voor achthonderd gulden. In 1823 richtte deze laatste gemeente een verzoek aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland om het oude gebouw te mogen afbreken ten gunste van nieuwbouw, die in 1827 was voltooid.51 Als een van de modaliteiten in de Nederlandse Hervormde Kerk was er al in de negentiende eeuw de vrijzinnige stroming. In 1905 verenigden de plaatselijke vrijzinnigen zich tot een vereniging. Landelijk sloten de vrijzinnigen zich aaneen in de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden. In Gouda was hun aantal steeds vrij gering. Daar alle drie de kerkgenootschappen in de tweede helft van de twintigste eeuw te kampen kregen met een teruglopend ledenaantal, werden er begin jaren zeventig besprekingen begonnen om de mogelijkheden tot samenwerking na te gaan, welke pogingen resulteerden in de oprichting van de Federatie. De kerkelijke bijeenkomsten vinden plaats in de Evangelisch-Lutherse Kerk aan de Lage Gouwe, van oudsher de Sint-Joostkapel geheten. Evangelisch-Luthersen Doorgaans gaan de hier besproken, vaak kleinere geloofsgemeenschappen, hun eigen gang. Zo niet de evangelisch-luthersen. Zij zijn het die samen met hervormden en gereformeerden samen op weg zijn gegaan. De evangelisch-lutherse kerkgemeenschap was in 1680 eigenares geworden van genoemd kerkgebouw, de voormalige Sint-Joostkapel. In 1800 werd ds. J.D.H. Knackwoerst predikant van de gemeente. Hij was tevens conrector van de Latijnse school. De kerk werd in die tijd in stand gehouden door vrijwillige bijdragen, zitplaatsenverhuur en kerkelijke collecten. Hoewel alle kerkelijke goederen staatseigendom waren en de restauratie van dak, balken en muurplaten zodoende voor rekening van de staat kwam, bleef toch die staatshulp achterwege. Reden voor het kerkbestuur om in mei 1818 bij de koning op audiëntie te gaan en aandacht te vragen voor de erbarmelijke financiële staat van de gemeente. Veel is aan deze kapel veranderd, verbeterd en verslechterd. Tijdens herstelwerkzaamheden in 1838 werden de zeven oude glas-in-loodramen van Willem Tomberg uit 1620 verwijderd en voor tweehonderd gulden verkocht. In 1869 werd de toren, die stadseigendom was, afgebroken in verband met het verlagen met één el van de straat voor de kerk, wat weer in verband stond met de verlaging van de hoge boogbrug over de Gouwe en de bouw van een horizontaal beweegbare brug op die plek. De zijgevel werd bepleisterd met portland-cement. Latere restauraties vonden plaats in 1926 en 1957, waarbij de kerk het huidige aanzicht heeft gekregen.52
675
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
Oud-Katholieken Veelvuldig is de schuilkerk van de parochie van de Heilige Johannes de Doper oftewel Sint-Jan Baptist aan de Hoge Gouwe alsmede de kunstschatten die zij herbergde, beschreven.53 Er waren aanvankelijk twee staties in Gouda waarin de aanhangers van de zeventiende-eeuwse bisschop Cornelius Jansenius kerkten. Ze heetten dan ook jansenisten (later werd dat Oud-Katholieken) en keerden zich tegen het pauselijke leergezag. Behalve de statie van de Heilige Johannes de Doper was er de statie De Tol. De eerste pastoor van De Tol in 1635 was Willem de Zwaan, die waarschijnlijk met eigen geld een huis kocht op de Gouwe, De Tol genaamd. Ook op de Raam stonden enkele huizen die behoorden tot het kerkencomplex. Tijdens het priesterschap van pastoor Boshuyzen (1731-1803) werden vele fraaie kerksieraden aan de kerk geschonken. In 1810 kende De Tol nog maar 93 zielen en bovendien was het kerkgebouw bouwvallig. Wegens permanente financiële tekorten ging de statie De Tol in 1830 definitief samen met de statie van de Heilige Johannes de Doper, eveneens dus een jansenistische statie. Pastoor Henricus de Jongh werd pastoor van de gecombineerde staties, waarvan het aantal leden nu op 157 kwam. Diens opvolger J.H. de Jamaer liet de kerk en de pastorie restaureren, waarmee in 1863 werd begonnen. Vijf jaar later was de restauratie gereed. Ook de voorgevel werd toen opgetrokken.54 Leger des Heils Een in verhouding jong kerkgenootschap is dat van het Leger des Heils. De afdeling Gouda van het Leger werd op 20 augustus 1892 opgericht in een voormalige danszaal. ‘Op den openings-
Muziekkorps van het Leger des Heils (ca. 1930).
676
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
Het Metaheerhuisje op de binnenplaats van Oosthaven 31 is het enige dat nog herinnert aan de joodse bejaarden die hier van 1894 tot 1943 woonden. Het huisje was in gebruik voor overleden bewoners die van hieruit volgens gebruik binnen 24 uur ter aarde werden besteld.
avond was de zaal, gelegen [in de] “Vogelenzang”, geheel gevuld, met een belangstellend publiek’, zo wordt gemeld. Het succes was bemoedigend, de bijeenkomsten trokken volle zalen en er waren vele personen die zich meldden voor redding en heiliging, ‘waaronder verscheidene waaraan de kroeg een uitmuntende begunstiger vond’. Enige tijd na 1892 vond het Leger een nieuwe huisvesting in de Rozendaal, waarna het in 1910 een lokaliteit betrok, gelegen in de Sint-Anthoniestraat. In februari 1926 ging men opnieuw verhuizen, nu naar de bestemming aan de Turfmarkt waar het Leger des Heils zich ook heden ten dage nog bevindt. De houding van veel mensen ten opzichte van het Leger des Heils verliep vaak als volgt: ‘Aanvankelijk wekten lied, getuigenis, kleding en zondaarsbank de lachlust, maar het onbaatzuchtige werk voor verschoppelingen, dat meer waagde dan enige protestantse kerk, en de eenvoudige straatprediking deden de stemming omslaan’.55 Enkele maanden na de opening ontstonden er ongeregeldheden rondom het lokaal in het pand Vogelenzang nummer 77, waarin het Leger zijn diensten hield. Pas op 21 december was het met de ongeregeldheden gedaan, hoewel er veel volk bleef samenscholen rondom het Legerlokaal. Toch verstoorden nog in februari 1893 enkele militairen de orde bij het Leger des Heils.56 De apostolischen Het apostolische werk is rond 1830 in Engeland ontstaan en vestigde zich via Duitsland in 1863
677
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
In 1818 kregen de rooms-katholieken na lange strijd de Gasthuiskapel in hun bezit. Hier een schildering door D.J. van Vreumingen van een heilige mis, gehouden in de tot Onze Lieve Vrouwekerk omgedoopte kapel (1848). in Nederland. De Apostolische Gemeente in Gouda ontstond rond 1900. Het eerste vergaderlokaal was gelegen in het pand Peperstraat 84. In later jaren betrok de gemeente een kerkgebouw aan de Willem Bontekoesingel. Het Apostolisch Genootschap werd in 1951 opgericht als afsplitsing van de Nieuw-Apostolische Kerk en staat qua denkbeelden en organisatie geheel los van andere apostolische kerkgenootschappen. Het aantal leden in Gouda bedroeg in 2000 een kleine driehonderd. Overheersend is een niet-dogmatische visie op God, de schepping en de plaats van de mens daarin, welke visie met religieus humanisme kan worden aangeduid. Centraal in het Genootschap staan de apostel, de voorgangers, priesters, opzieners en oudsten. De bijbel wordt beschouwd als een verzameling van wijsheidsliteratuur, die wel een inspiratiebron is maar geen onaantastbaar gezag vertegenwoordigt. Terughoudend is men met uitspraken over het leven na de dood en het bestaan van hemel en hel.57 In Gouda is ook een gemeente gevestigd van de Nieuw-Apostolische Kerk, die een kerkgebouw heeft aan de Gedenklaan. Mormonen De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen werd op 6 april 1830 in het Amerikaanse Fayette gesticht. Centraal staat het boek van Mormon, gegraveerd op gouden platen, die Joseph Smith in 1827 ontving uit handen van de engel Moroni, reden waarom de leden
678
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
Moskee Nour aan de Raam, tot stand gekomen in 1987.
van de kerk doorgaans als mormonen worden aangeduid. In 1830 werd het Boek van Mormon uitgegeven, dat een godsdienstige geschiedenis bevat en waarin Jezus Christus de voornaamste plaats bekleedt. De Kerk is derhalve een christelijke gemeenschap, die zegt dat de kerk die Jezus op aarde heeft gesticht, de dood van de apostelen niet heeft overleefd. Zo leek de middeleeuwse kerk in weinig meer op die van de kerk uit Jezus’ tijd. Nu was nodig een herstelling van de oorspronkelijke kerk, hetgeen in 1830 zou zijn gebeurd. Het woord ‘heiligen’ duidt op de leden van de kerk en is de oorspronkelijke bijbelse betekenis van het woord heilig. In 1861 arriveerden de eerste zendelingen in Nederland. Rond 1900 werden de eerste contacten in Gouda gelegd, wat in 1924 resulteerde in de oprichting van een Goudse gemeente. In 1979 werd door de Goudse gemeente het voormalige GAK-kantoor aan de Crabethstraat tot kerkgebouw verbouwd. Na de sloop van het gehele complex in 1986 werd op dezelfde lokatie een volledig nieuw gebouw in gebruik genomen, waarbij men de beschikking kreeg over de gehele begane grond.58
Niet-christelijke geloofsgenootschappen Islam Drie moskeeën kent Gouda aan het eind van de twintigste eeuw, te weten Moskee Nour aan de Raam, Moskee El-Fath in de Spieringstraat en – sinds 1998 – Moskee Sallam in de wijk Oosterwei. Geen godsdienst in Gouda die zo recent is opgekomen en al zo nadrukkelijk in de Goudse samenleving aanwezig is als de Islam. De gelovigen, aanhangers van de Islam met daarin een centrale plaats voor Allah en diens profeet Mohammed, zijn voor het grootste deel van Marok-
679
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
kaanse afkomst. Een geschreven geschiedenis is er nauwelijks. In een gesprek met de heer H. Hajji werd het ontstaan en de geschiedenis van de Islam en de moskeeën toegelicht.59 Hajji is voorzitter van het bestuur van de Islamitische Vereniging Moskee Nour (Nour betekent Licht). Deze moskee is geopend op 18 september 1993. De allereerste moskee in Gouda was gevestigd in een pand in de Peperstraat, die in 1976 in gebruik werd genomen. In 1980 kocht de islamitische gemeenschap twee naast elkaar gelegen garages aan de Raam. Pas in 1990 was de toestemming rond voor een verbouwing van de panden. De opening van de nieuwe moskee in 1993 vond plaats door de ambassadeur van Marokko. De meeste bezoekers zijn Marokkanen, maar ook moslims van vele andere nationaliteiten (waaronder vluchtelingen) bezoeken de moskee. In 1984 ontstonden er twee groeperingen binnen de islamitische gemeenschap. De ene groep was van mening dat een moskee uitsluitend dient te worden gebruikt om er te bidden, de andere groep zag de moskee ook als instelling in de (Nederlandse) samenleving, door middel waarvan men met die samenleving kon communiceren. De behoudende groep, met relatief veel eerste-generatie-Marokkanen, was sterk gericht op het ‘moederland’ Marokko en richtte een moskee op in de Spieringstraat, die El-Fath werd genoemd. In 1987 werd de moskee geopend.
Interieur van de voormalige joodse synagoge aan de Turfmarkt, gebouwd in 1827. In 1950 werd het gebouw verkocht aan de Vrije Evangelische Gemeente.
680
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
Bij Moskee Nour zijn juist de Marokkannen van de tweede en derde generatie oververtegenwoordigd. Ook in religieus opzicht zijn de gelovigen het niet steeds met elkaar eens, wat bijvoorbeeld tot gevolg heeft dat El-Fath een dag later met de Ramadan (en dus het Suikerfeest) begint dan Nour. Moskee Sallam is ontstaan in nauwe samenwerking met Nour. Elke moskee heeft een eigen imam, die vijf maal per dag oproept tot gebed. In de visie van het bestuur van Moskee Nour is het van belang dat de Marokkanen (90% van de gebruikers van de moskee is Marokkaans of van Marokkaanse origine) die in Nederland wonen, zoveel mogelijk moeten integreren in de Nederlandse samenleving, met behoud van de eigen cultuur. Het Nour-bestuur is vertegenwoordigd in jongerenprojecten voor Marokkanen en maakt deel uit van de Allochtonenraad en van de Raad van Kerken in Gouda. Er is ook een goede communicatie met de lokale bestuurders en de plaatselijke politie. Het bestuur is voorstander van de stichting van een islamitische school om te voorkomen dat Marokkaanse kinderen een leerachterstand krijgen. Mede om die reden biedt Moskee Nour nu al extra onderwijs, waarbij volop de computer wordt benut. Deze bijlessen worden buiten de gewone schooltijd om gegeven. Elk kind, ook een ‘gewoon Nederlands’, is welkom op de islamitische school. Nour is zo naast een religieuze ook een hulpverlenende instantie, bijvoorbeeld als het gaat om het invullen van formulieren voor subsidieaanvragen, studiefinanciering of voor het schrijven van brieven naar instanties. De joodse gemeente: een verdwenen kerkgenootschap Toen na de Tweede Wereldoorlog bleek dat slechts dertigduizend van de honderdveertigduizend Nederlandse joden de holocaust hadden overleefd, werden vele lokale joodse gemeenten opgeheven. Gouda was daar een van; de overgebleven leden, enkele tientallen slechts, werden in 1964 toegevoegd aan de Joodse Gemeente van Rotterdam. Een kleine tweehonderd jaar eerder was de gemeente gesticht. In 1795 werd bijeengekomen in de achterkamer van het huis van Elias Cats aan de Lange Groenendaal. De joden, twintig gezinnen in totaal, woonden in de buurt van de bouwvallige synagoge, die aan de Turfmarkt stond en die in 1798 van de Goudse doopsgezinden was gekocht. De eerste voorzanger was rebbe Hertz. Door de groei van de gemeente voldeed het gebouwtje al snel niet meer. In 1823 mocht het worden gesloopt. De nieuwe sjoel (synagoge) werd op 14 september 1827 ingewijd. In 1815 al hadden parnassijns (bestuurders) van de joodse gemeente een tuin gekocht buiten de Kleiwegpoort aan de Bloemendaalse Verlaat nabij de Boelekade ten behoeve van een eigen begraafplaats. Het nadien opgerichte ‘Eigen Israëlietiesch Begraaf-Genootschap’ heette ‘Chewre Gemiloeth Gasadim’ (‘Genootschap voor het beoefenen van weldadigheid’). In 1930 werd een nieuwe begraafplaats aan de Bloemendaalseweg ingericht. In 1862 waren er 425 joodse gemeenteleden, daarna zette een daling in. In 1856 was Gouda een van de ‘ringen’ binnen het Synagogaal Ressort van Rotterdam. In 1913-1914 telde de Goudse gemeente 140 mannen en 158 vrouwen.60 In 1841 werd het Israelitisch Armhuis Misj’enet Zekeniem opgericht, dat in 1892 opging in de Landelijke Vereeniging Centraal Israëlietisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis voor Nederland en de Koloniën. Onderwijs werd gegeven in de joodse school, met 74 leerlingen in 1859 en slechts vijftien aan het begin van de twintigste eeuw. Onderwijzer Ketellapper was tevens slachter en voorganger. In 1910 richtte de zionistische leider en Haagse bankier Jacobus Kan in Gouda de Joodsche Tuinbouw-, Veeteelten Zuivelbereiding-vereeniging voor Palestinapioniers op. Tot 1918 werden slechts drie jonge-
681
Historische Vereniging Die Goude NIEUWSTE TIJD – RELIGIE (1795-2002)
lui opgeleid. In 1937 werd de vereniging nieuw leven ingeblazen, nu rondom de Catharinahoeve aan de Ridder van Catsweg. In 1941 waren er 211 joden met de Duitse en 46 met een andere buitenlandse nationaliteit in Gouda. Velen doken onder, vele anderen werden gearresteerd en op transport gesteld. Het interieur van de synagoge werd geheel vernield, in 1943 werd de sjoel dan ook gesloten. In totaal waren er ongeveer veertig Goudse joodse overlevenden, 328 joden waren omgekomen. De poort en een deel van de begraafplaatsmuur aan de Boelekade werden verplaatst naar het Raoul Wallenbergplantsoen aan de Jeruzalemstraat, waar zij nu dienst doen als herdenkingsmonument.61 Op 16 mei 2001 werd een plaquette onthuld op de plaats van de begraafplaats aan de Boelekade. Het Metaheerhuis achter het voormalige Centraal Tehuis aan de Oosthaven, waar vroeger de doden werden verzorgd en gebeden werden opgezegd, dient nu ook als gedenkplaats. De vallende ster in de plaquette aan het gebouw van de Vrije Evangelische Gemeente, vroeger de synagoge, herinnert eveneens aan het leed dat de joodse inwoners van Gouda is overkomen.62 Bahá’í geloofsgemeenschap Het is niet mogelijk en evenmin het streven om volledigheid te realiseren bij de opsomming van religieuze groeperingen in Gouda. Soms kan de aanwezigheid van een groep afhangen van slechts enkele personen. Een voorbeeld daarvan is de Bahá’í-geloofsgemeenschap. Het bahai-geloof afficheert zichzelf als de jongste wereldreligie, die in de negentiende eeuw door Bahá’u’lláh in Iran werd gesticht. Het centrale thema in diens geschriften is de eenheid: eenheid van God, van zijn boodschappers en van de mensheid. Internationaal wordt de Bahá’í geloofsgemeenschap bestuurd door het Universele Huis van Gerechtigheid, dat zijn zetel heeft op de berg Karmel in het Israëlische Haifa. In Nederland zijn zo’n dertienhonderd bahá’í’s in 165 plaatsen. Pas in 1982 waren er voor het eerst aanhangers van deze geloofsgemeenschap in Gouda. Vier jaar later bood de gemeentelijke overheid aan om te bouwen in Goverwelle, maar daarvoor was de gemeenschap te klein; bovendien kent de Bahá’í geen kerkgebouwen, het aanbod werd derhalve afgeslagen.63 Vrijmetselaars Of we hier hebben te maken met een kerkgenootschap is de vraag, feit is wel dat de leden van de Loge De Waare Broedertrouw zich sterk tot het bovennatuurlijke denken aangetrokken voelen. Volgens eigen zeggen is de Vrijmetselarij wel religieus, maar geen religie en zeker geen kerk, want ‘een kerkgenootschap weet, maar de vrijmetselaar zoekt’. Zelf gaat de broederschap er prat op de oudste vereniging van Gouda te zijn. In 1801 werd zij opgericht als onderdeel van een ‘mondiale broederschap van mannen met uiteenlopende maatschappelijke posities, van verschillende kerkelijke geloofsbelijdenissen en van diverse politieke richtingen’. Het lidmaatschap staat alleen open voor mannen van 21 jaar en ouder. Bij aanname als lid ondergaat men de inwijding, gekarakteriseerd door een voorschrift, dat wordt gevolgd door een reeks van traditionele handelingen, met gebruikmaking van symbolen. Openbare bekendmaking van de tekst en handelingen van de inwijding is niet toegestaan, ‘het bewaren van het geestelijke verrassingselement is waarschijnlijk een reden, waarom het vrijmetselaarschap door buitenstaanders als mystiek en geheimzinnig wordt ervaren’. De Nederlandse loges, aangesloten bij de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden, zijn autonome verenigingen. De eerste Goudse voorzitter, ‘maçonniek’ aangeduid als Voorzittend Meester, was Jacobus Anthonius van
682
Historische Vereniging Die Goude D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N
Alphen. Toen ook werd aan de loge de naam De Waare Broedertrouw gegeven. Zeer actief voor de loge was in het midden der negentiende eeuw uitgever G.B. van Goor, die bewerkstelligde dat het pand aan de Hoge Gouwe (nu nummer 77) kon worden gekocht. In de periode 19401945 was er geen logeverband. In 1992 had De Waare Broedertrouw 64 leden. In 1993 werd het pand aan de Hoge Gouwe, gekocht in 1856, verlaten en drie jaar later werd de voormalige gymnastiekzaal aan de Nicolaas Beetsstraat in de wijk Korte Akkeren als nieuwe plaats van samenkomst in gebruik genomen. Het aantal leden schommelt rond de 50.64 De ontkerkelijking is tegen het eind van de twintigste eeuw groter dan ooit.65 Ongetwijfeld hangt dat mede samen met het wegvallen van de kerk als sociale hulpinstantie in tijden van economische crises. De sociale wetgeving in Nederland staat er borg voor dat het krijgen van een uitkering een recht is en niet langer een gunst. Het lidmaatschap van een kerk is dan ook niet meer nodig om materieel te kunnen overleven. Dan is het enerzijds niet verwonderlijk dat velen de band met de kerk verbreken, maar anderzijds is ook het omgekeerde waar en dat is zeker zo intrigerend: terwijl niemand zich meer bij een kerk hoeft aan te sluiten om fysiek in leven te blijven zijn toch nog steeds zeer vele mensen lid van een kerk- of religieus genootschap. Daaruit blijkt dat voor dezen de kerk naast gezelligheid ook iets biedt dat materie en ratio verre te boven gaat.
683