FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
De waarde van het Benelux-politieverdrag in de Belgisch-Nederlandse grensstreek.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00605566) Van Eenooge Charlotte Academiejaar 2009-2010
Promotor : Prof. Dr. Vermeulen Gert
Commissarissen : Prof. Dr. Vander Beken Tom Prof. Dr. Ponsaers Paul
1
Trefwoorden : Grens Politie Samenwerking Benelux-verdrag Evaluatie
2
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Van Eenooge Charlotte (00605566) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 10 mei 2010
Handtekening: Charlotte Van Eenooge
3
Woord vooraf Deze masterproef kwam tot stand met het oog op het behalen van het diploma Master in de Criminologische Wetenschappen. Na het verwerven van het Bacherlordiploma volgde er een zwaar en afmattend masterjaar. Met het schrijven van de laatste woorden van deze masterproef komt de eindmeet eindelijk in zicht. Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om mijn ouders te bedanken omdat zij het mogelijk maakten dat ik deze opleiding kon volgen. Mijn speciale dank gaat uit naar Annemie Surgeloose voor haar steun want zonder haar zou het nooit gelukt zijn om het masterjaar tot een goed einde te brengen.
Met betrekking tot het schrijven van de masterproef besef ik maar al te goed dat deze nooit tot stand zou zijn gekomen zonder de inspanning van anderen. Voor het bepalen van het onderwerp wil ik nogmaals mijn stageplaats van vorig jaar, nl. politiezone Regio Puyenbroeck bedanken. Voor de begeleiding gedurende de hele rit wil ik mijn promotor Prof. Gert Vermeulen bedanken. Voor de extra begeleiding en sturing, dank ik Yasmin Van Damme en Wendy De Bondt. Voor wat het onderzoek betreft dank ik oprecht alle mensen die tijd hebben willen vrijmaken om mee inhoud te geven aan deze masterproef; Carlos De Backer, Patrick Boons, Charlotte Cempinck, Steven Desmedt, Greta Van Droogenbroek, Ronny Matthys, Alex Degraeve, Danny Van Raemdonck, Jochen Willems, Yves Van Den Hende, Yves Rotty, Luc Van Peteghem, Ronald De Martelaere, Heidi Noët, Karel Van de Velde, Peter Huybrechts. Daarbij gaat mijn dank specifiek uit naar Luc Van Peteghem, Carlos De Backer en Danny Van Raemdonck om, naast de info die ze mij gaven, mij ook verder te sturen bij het voeren van mijn onderzoek.
Tot slot wil ik ook iedereen bedanken die onrechtstreeks hun bijdrage hebben geleverd bij het tot stand komen van deze masterproef. Mijn papa, Roland Engels en Annemie Surgeloose voor het nalezen van deze paper. Ik wil hier ook mijn vriend Joris bedanken, voor alles.
4
Inhoudstafel Gebruikte afkortingen
10
Algemene inleiding
12
Deel 1: Het Benelux-politieverdrag in theorie
17
Inleiding
17
Hoofdstuk 1: Grensoverschrijdende politiesamenwerking met knelpunten
18
1.1 Inleiding
18
1.2 Grensoverschrijdende politiesamenwerking voor het Benelux-politieverdrag 18
1.2.1 De Benelux en het BUV
19
1.2.2 Schengen en de SUO
20
1.2.3 Het Verdrag van Bergen op Zoom
23
1.3 Knelpuntenanalyse
25
1.4 Besluit
26
Hoofdstuk 2: Het ontstaan van het Benelux-politieverdrag
27
2.1 Inleiding
27
2.2 Totstandkoming
27
2.3 Doel
31
5
2.4 Opvolging
33
2.5 Besluit
35
Hoofdstuk 3: De mogelijkheden van het Benelux-politieverdrag
37
3.1 Inleiding
37
3.2 Optreden op verzoek
37
3.3 Optreden op eigen initiatief
38
3.4 Op verzoek leveren van middelen en materieel
39
3.5 Grensoverschrijdende achtervolging
40
3.6 Grensoverschrijdende observatie
42
3.7 Gemengde patrouilles en controles
42
3.8 Besluit
43
Hoofdstuk 4: Opvolgers van het Benelux-politieverdrag
46
4.1 Inleiding
46
4.2 Het Verdrag van Prüm
46
4.3 Besluit van de Raad van de Europese Unie
47
4.4 Besluit
47
Conclusie
48
6
Deel 2: Het Benelux-politieverdrag in de praktijk
50
Inleiding
50
Hoofdstuk 1: De gehanteerde methodologie
51
1.1 Inleiding
51
1.2 Methodologie
51
1.3 Besluit
54
Hoofdstuk 2: De algemene toepassing door de politiezones
56
2.1 Inleiding
56
2.2 Beperkte praktijkervaring
56
2.3 Verklaring(en)
59
2.4 Besluit
61
Hoofdstuk 3: De toepassing door de politiezones in detail
62
3.1 Inleiding
62
3.2 Optreden op verzoek
62
3.3 Optreden op eigen initiatief
63
3.4 Op verzoek leveren van middelen en materieel
63
3.5 Grensoverschrijdende achtervolging
65
7
3.6 Grensoverschrijdende observatie
67
3.7 Gemengde patrouilles en controles
68
3.8 Gemeenschappelijke oefeningen
70
3.9 Besluit
71
Hoofdstuk 4: Evaluatie door de politiezones
73
4.1 Inleiding
73
4.2 Slagkracht
73
4.3 Grens als hinderpaal
74
4.4 Zonder het verdrag
76
4.5 Besluit
77
Hoofdstuk 5: Belangrijke partners van politiezones en het Benelux-politieverdrag 78
5.1 Inleiding
78
5.2 AIK/OIPG
79
5.3 CIC-OVL
79
5.4 Besluit
81
Hoofdstuk 6: Best practices
6.1 Inleiding
82
82
8
6.2 SPN Gent
82
6.3 DAO
85
6.4 Besluit
86
Conclusie
88
Deel 3: Vergelijking theorie en praktijk
91
Inleiding
91
Hoofdstuk 1: Grensoverschrijdende politiesamenwerking met knelpunten
92
Hoofdstuk 2: Doel en inhoud van het Benelux-politieverdrag
93
Hoofdstuk 3: Toepassing in de praktijk
94
Hoofdstuk 4: Knelpunten in de praktijk
98
Conclusie
100
Algemeen besluit
101
Bibliografie
104
Bijlagen
112
9
Gebruikte afkortingen Benelux-politieverdrag: Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004.
BUV: Benelux-verdrag inzake uitlevering en rechtshup in strafzaken
SUO: Schengenuitvoeringsovereenkomst
CGI: Directie van de internationale politiesamenwerking bij de Federale Politie
AIK: Arrondissementeel Informatiekruispunt
OIPG: Operationeel Invalspunt van de Grensregio
CIC-OVL: Communicatie en Informatiecentrum Oost-Vlaanderen
SPN: Scheepvaartpolitie
DAO: Directie van de operaties inzake bestuurlijke politie
10
Algemene inleiding Op 11 maart 2009 vond er in het gerechtelijke arrondissement Gent een gecoördineerde drugsactie “Hazeldonk” plaats. Alle politiezones – binnen het arrondissement – die grenzen aan Nederland namen hieraan deel, zo ook politiezone Regio Puyenbroeck. Zij gaven een extra dimensie aan deze grootschalige drugscontrole door een samenwerking met de Nederlandse collega’s op te zetten. Deze Nederlandse politieambtenaren konden op het Belgische grondgebied hun bevoegdheden uitoefenen dankzij het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdend politieel optreden (Benelux-politieverdrag). Vanuit deze ervaring als stagiaire ontstond de idee om dit verdrag nader te bestuderen. Om deze masterproef verder in te leiden wordt eerst het theoretisch kader geschetst waarbinnen het Benelux-politieverdrag moet worden geplaatst, nadien volgt een bespreking van de opzet van de masterproef.
De uiteenzetting van het theoretisch kader start met het concept rechtshulp. Rechtshulp verwijst naar verschillende vormen van internationale samenwerking in strafzaken. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen justitiële en politionele rechtshulp. Justitiële rechtshulp bestaat uit de samenwerking tussen rechtelijke autoriteiten. Politiële rechtshulp is grensoverschrijdende samenwerking tussen politieautoriteiten. Het Benelux-politieverdrag kan binnen deze laatste categorie worden geplaatst.1 Het betreft hier dus politiesamenwerking tussen staten. Dit moet worden onderscheiden van internationale politiediensten die opereren boven de staten, zoals Interpol.2
In
de
hedendaagse
politiepraktijk
is
grensoverschrijdende
samenwerking
tussen
politiediensten niet meer weg te denken. Waar begin vorige eeuw de werkomgeving van de politieambtenaar nog voornamelijk uit een dorp of wijk bestond, is het nu noodzakelijk dat politiekorpsen de nationale grenzen oversteken.3
1
C. VAN DEN WYGAERT en S. VANDROMME, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafecht, II,
Antwerpen, Maklu, 2006, 1274-1278. 2
B. BOWLING en J. FOSTER, “Policing and the police” in M. MAGUIRE (ed.), The Oxford Handbook of
Criminology, Oxford, Oxford University Press, 2002, (980) 1007. 3
M. VAN DEN BOSCH en P. ZORKO, “Internationale politiesamenwerking: de normaalste zaak van de
wereld?”, Het Tijdschrift voor de Politie 2008, nr.11, (28) 28.
11
Deze historische evolutie wordt gedomineerd door twee door elkaar kruisende factoren. Enerzijds wordt politiële samenwerking bepaald door criminaliteitsfenomenen, zoals bijvoorbeeld drugstoerisme, die niet naar behoren kunnen worden aangepakt binnen een nationaal kader.4 Anderzijds wordt de Europese politiesamenwerking opgevat als een noodzakelijk gevolg van de Europese eenmaking.5 Het openstellen van de Europese binnengrenzen heeft de angst aangewakkerd dat criminaliteit zich zal verspreiden over de nationale grenzen en immuun zal worden voor de politie. Voor hen blijft de grens een moeilijk te nemen hindernis omwille van de verschillende rechtssystemen waarmee ze geconfronteerd worden.6 Eveneens werd gevreesd voor een stijging van de criminaliteit in een grenzenvrij Europa aangezien ook geografische factoren een invloed hebben op het plegen van misdrijven. Meer specifiek betreft het ‘de aangrenzing van opportuniteiten’, zoals de beschikbaarheid van drugs in een buurland of het begaan van een misdrijf in een ander land omdat de straf voordeliger is dan in eigen land.7
Voorgaande opvattingen worden door sommigen als te simplistisch omschreven. Zij geven een meer allesomvattende verklaring voor het ontstaan van de grensoverschrijdende politiesamenwerking. Volgens hen is globalisatie – of de reorganisatie van de sociale relaties en transacties waarbij ver verwijderde locaties gelinkt worden aan elkaar door o.a. het wegvallen van grenscontroles, de toename van het toerisme, de communicatietechnologie, de transportmogelijkheden,8 … – de verklarende factor voor de vorm en de functie van de hedendaagse politie.9 Er is een causaal verband tussen globalisatie, de veranderende aard van criminaliteit en de nood aan grensoverschrijdende politiesamenwerking.10 We zijn terecht
4
J. SHEPTYCKI, “Policing, postmodernism and transnationalization”, British Journal of Criminology 1998,
(485) 489. 5
F. CLAUS, L. DE BRUYN en F. MANGELAARS, Grensoverschrijdende politiële samenwerking België-
Nederland, Antwerpen, Maklu, 1995, 13. 6
M. ANDERSON, M. DEN BOER en P. CULLEN, Policing the European Union. Theory, Law and Practice,
Oxford, Clarendon Press, 1995, 16. 7
Ibid. 21-23.
8
M.MANN, “Has globalization ended the rise and the rise of the nation-state?” in D. HELD en A. MCGREW
(eds.), The Global Transformations Reader, Cambridge, Polity Press, 2000, (123) 137. 9
B. BOWLING, “Transnational policing: the globalisation thesis, a typology and a research agenda”
Policing: A Journal of Policy & Practice 2009, Volume 3, (1) 6. 10
B. BOWLING en C. MURPHY “Global Policing. Transnational criminal law enforcement in theory and
practice”, Journal of International Criminal Justice, Paper presented to The Institute of Advanced Legal Studies, 23 februari 2009, (1) 10.
12
gekomen in een postmoderne periode waarbij de natiestaatverbonden politie niet meer voldoende is.11
Naast de globalisatiethese wordt transnationale politiesamenwerking ook verklaard vanuit de neo-functionalistische integratietheorie. De functionalisten onderschrijven de globalisatiethese en stellen dat veranderende economische en technologische omstandigheden en de geografische mobiliteit van een grote groep mensen om nauwere politiesamenwerking vraagt.12 De neo-functionalisten beklemtonen de rol van overheden, politieke partijen, belangengroepen en internationale organisaties bij het tot stand komen van transnationale vormen van politiesamenwerking. Centraal in hun benadering staat het spill-over effect. Dit betekent dat een actie in één beleidssector leidt tot verandering in een andere sector, gedeeltelijk door druk maar ook door de perceptie van de beleidsmakers dat de situatie is veranderd. Een voorbeeld maakt dit duidelijk: Nog voor er enig effect was van de afspraak om een interne markt te creëren in Europa, hadden beleidsmakers reeds de perceptie dat er een nieuwe situatie was ontstaan waarop de politie moest reageren, hierdoor ontstond de Schengenovereenkomst met bepalingen inzake politiesamenwerking.13
Om grensoverschrijdende politiesamenwerking vorm te geven, kan men kiezen voor nieuwe grote superagentschappen of voor overeenkomsten tussen politiediensten onderling. De voorkeur gaat uit naar het laatste aangezien er in Europa honderden politiediensten en honderdduizenden politieambtenaren zijn met ervaring. Zij zijn het best geplaatst om met vereende krachten de criminaliteit aan te pakken. Dit potentieel negeren zou zonde zijn.14 Er is nood om hen vrijheid en middelen te geven om zo goed mogelijk te kunnen samenwerken, om goede praktijken te delen en om op het operationele niveau samen te zitten om de criminaliteit effectief te kunnen bestrijden.15 Een voorbeeld van zo’n overeenkomst is het Benelux-politieverdrag.
11
J. SHEPTYCKI, “Transnational policing and the makings of a postmodern state”, British Journal of
Criminology 1995, Volume 35, (613) 613. 12
M. ANDERSON, “The agenda for police cooperation” in M. ANDERSON en M. DEN BOER (eds.), Policing
across national boundaries, London, Pinter, 1994, (41) 51. 13
M. ANDERSON, M. DEN BOER en P. CULLEN, Policing the European Union. Theory, Law and Practice,
Oxford, Clarendon Press, 1995, 18. 14
R. BIRCH, “International co-operation of the police”, Police Journal 1991, (289) 290.
15
Ibid. (289) 291.
13
Deze overeenkomst van 2004 tussen België, Nederland en Luxemburg, of de Benelux, inzake grensoverschrijdende politiesamenwerking zal in detail worden besproken in deze masterpaper. De opzet van de masterproef wordt in de volgende alinea’s duidelijk gemaakt.
Met deze masterproef wordt een klein onderdeel van de transnationale politiesamenwerking – nl. het Benelux-politieverdrag – onderzocht. Het belang van politiesamenwerking wordt blijkbaar onderschreven door België, Nederland en Luxemburg. De vraag die zich dan stelt is of het gaat om een mooi verdrag op papier of de overeenkomst ook wordt gebruikt op het terrein. Zoals aangegeven in de titel staat dan ook volgende onderzoeksvraag centraal; Wat is de waarde van het Benelux-politieverdrag?
Het doel van het onderzoek is het helpen verbeteren van een bestaande interventie – hier het Benelux-politieverdrag – binnen het terrein van de transnationale politiesamenwerking, door een analyse te maken van het verschil tussen de gewenste situatie en de aanwezige situatie.
Deze doelstelling impliceert een praktijkgericht onderzoek. Er is geen ambitie om een theorie te toetsen of te ontwikkelen. Het objectief is dat belanghebbenden aan de slag kunnen met de resultaten van het onderzoek. Uiteraard heeft een praktijkgericht onderzoek tevens een theoretische relevantie. Onderzoek omtrent transnationale politiesamenwerking is schaars.16 Door te focussen op één specifieke vorm van grensoverschrijdende politiesamenwerking wordt dit breed onderzoeksgebied voor een stukje ingekleurd met nieuwe wetenschappelijke informatie.
Er bestaan verschillende soorten praktijkgericht onderzoek. Hier gaat het om een evaluatieonderzoek. In deze masterpaper wordt nagegaan of de interventie – hier het Benelux-politieverdrag – ook daadwerkelijk het gesignaleerde probleem volledig of partieel heeft opgelost, of dat er nieuwe problemen zijn ontstaan. Het belang van evaluatie kan niet voldoende worden benadrukt. Enkel met een degelijke evaluatie is het mogelijk om na te gaan of de doelstellingen van een interventie ook daadwerkelijk worden bereikt. Op basis van gegronde informatie kan een interventie worden
16
L. BLOCK, “Combating Organized Crime in Europe: Practicalities of Police Cooperation”, Policing 2008,
Volume 2, (74) 74.
14
bijgestuurd.17 De verdragsluitende partijen waren zich hiervan terdege bewust. In artikel 46 van het Benelux-verdrag wordt overeengekomen dat drie jaar na de inwerkingtreding van het verdrag de bevoegde ministers een evaluatie moeten maken over de doeltreffendheid en de effecten van het verdrag in de praktijk.18 Deze interne evaluatie wordt afgerond op het moment dat deze masterproef wordt ingediend. De belanghebbenden kunnen op die manier steunen op zowel de interne als externe evaluatie bij het aanpassen van het verdrag.
Aangezien het schrijven van een masterpaper steeds in overeenstemming moet worden gebracht met de beschikbare tijd en middelen is het van belang dat het onderzoeksdomein goed wordt afgebakend. Het Benelux-politieverdrag telt 47 artikels. Om het onderzoek beheersbaar te houden, werd er gekozen om te focussen op 6 artikels die typerend zijn voor het verdrag omdat het gaat om 6 vormen van grensoverschrijdend optreden. Deze zijn de volgende: Optreden op verzoek, optreden op eigen initiatief, op verzoek leveren van middelen en materieel, de grensoverschrijdende achtervolging, de grensoverschrijdende observatie en de gemengde patrouilles en controles. Dat er net voor deze 6 artikels is gekozen, heeft te maken met het feit dat zij voor de politieambtenaar en de burger het meest zichtbaar en tastbaar zijn (bijvoorbeeld in vergelijking met informatie-uitwisseling) en omdat deze mogelijkheden reeds een lange geschiedenis kennen (grensoverschrijdende achtervolging) of juist heel vernieuwend zijn (gemengde patrouilles en controles). Ons land telt 196 politiezones en een ontelbaar aantal federale politiediensten. Om het onderzoek uitvoerbaar te maken werd er voornamelijk gekozen voor de politiezones in Oost en West-Vlaanderen die aan de Nederlandse grens grenzen. Dit zorgt ervoor dat de definitieve centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: Wat is de waarde van het Benelux-politieverdrag in de Belgisch-Nederlandse grensstreek?
Om deze onderzoeksvraag op een systematische manier te beantwoorden, bestaat deze masterpaper uit drie grote delen.
17
P. ROBERT, Evaluation of Safety and crime prevention policies in Europe, Guyancourt, Groupe
Européen de Recherché sur les Normativités, 2009, 10-11. 18
Art. 46 verdrag van 8 juni 2004 tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het
Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, B.S. 15 maart 2005.
15
Deel 1 gaat op zoek naar een antwoord op de vraag ‘Wat is de theoretische waarde van het Benelux-politieverdrag?’. De diverse hoofdstukken maken duidelijk of het verdrag in theorie een meerwaarde is binnen het domein van de grensoverschrijdende politiesamenwerking. Aan de hand van wetenschappelijke literatuur, interne documenten van de politiediensten en wetgevend werk geeft het eerste deel aan of de interventie (het Benelux-politieverdrag) een oplossing heeft geboden voor het ondervonden probleem. Eveneens schetst dit deel de gewenste theoretische situatie. Deel 2 formuleert, aan de hand van interviewfragmenten en een krantenanalyse, een antwoord op de vraag ‘Hoe kent het Benelux-politieverdrag zijn uitwerking in de praktijk?’. De verschillende hoofdstukken laten diverse politiediensten aan het woord. Het kwalitatieve onderzoek zal uitwijzen hoe zij het verdrag hanteren en evalueren. Dit maakt de aanwezige praktijksituatie zichtbaar. In het derde deel worden nog eens kort de belangrijkste zaken uit de vorige delen aangehaald en de theorie met de praktijk vergeleken om te komen tot een eindconclusie over de waarde van het Benelux-politieverdrag in de Belgisch-Nederlandse grensstreek.
Samen met het overlopen van de opzet van deze masterproef worden ook enkele beperkingen van dit evaluatieonderzoek duidelijk. In eerste instantie wordt het Benelux-politieverdrag verengd tot zes vormen van grensoverschrijdende politiesamenwerking. Ten tweede valt de geografische beperktheid van het onderzoek op. De Benelux is vernauwd tot België en Nederland en voornamelijk de grensstreek in de regio Oost - en West-Vlaanderen. Toch moet worden opgemerkt dat de belangrijkste artikels zijn opgenomen in het onderzoek en de geografische beperktheid doorbroken wordt door een krantenanalyse. Dat de resultaten van een kwalitatief onderzoek niet met zekerheid kunnen worden gegeneraliseerd, betekent niet dat uitgebreider onderzoek andere resultaten zou opleveren. Hier
zullen
trends
worden
ontdekt
die
gelden
voor
de
grensoverschrijdende
politiesamenwerking in de hele Benelux. Ruimer onderzoek zal waarschijnlijk nog een aantal andere zaken ontdekken, maar tevens de resultaten van deze masterproef bevestigen.
16
DEEL DEEL 1: Het BeneluxBenelux-politieverdrag in theorie Inleiding
Om de centrale onderzoeksvraag ‘Wat is de waarde van het Benelux-politieverdrag in de Belgisch-Nederlandse grensstreek?’ op een systematische wijze te beantwoorden, worden er drie grote stappen genomen. De eerste stap bestaat erin een antwoord te formuleren op de vraag ‘Wat is de theoretische waarde van het Benelux-politieverdrag?’. Het doel van het eerste deel is dan ook om na te gaan of het Benelux-politieverdrag een degelijk verdrag is en of het op theoretisch vlak positief kan worden geëvalueerd. Dit deel geeft aan of de interventie, nl. het Benelux-politieverdrag, de gesignaleerde problemen heeft opgelost. Tevens schetst het ook een beeld van de gewenste theoretisch situatie. Het onderzoek naar de theoretische waarde van het Benelux-politieverdrag gebeurt in dit deel door de grensoverschrijdende politiesamenwerking met knelpunten voor het verdrag te bespreken (Hoofdstuk 1), het ontstaan en de filosofie van het verdrag te schetsen (Hoofdstuk 2), door de mogelijkheden van het Benelux-politieverdrag uiteen te zetten (Hoofdstuk 3) en door de opvolgers van het verdrag te beschrijven (Hoofdstuk 4). In de conclusie wordt op basis van wat kan worden besloten uit de verschillende hoofdstukken een antwoord geformuleerd op de centrale vraag in dit deel en wordt het dus duidelijk of het Beneluxpolitieverdrag in theorie een meerwaarde is op het vlak van grensoverschrijdende politiesamenwerking.
Hier moet nog even worden herinnerd aan het feit dat het Benelux-politieverdrag in deze masterproef wordt beperkt tot 6 artikelen en de Belgisch-Nederlandse samenwerking (zie Inleiding). In de volgende hoofdstukken zal dan ook hoofdzakelijk worden gefocust op: Optreden op verzoek, optreden op eigen initiatief, op verzoek leveren van middelen en materieel, de grensoverschrijdende achtervolging, de grensoverschrijdende observatie of de gemengde patrouilles en controles.
17
Hoofdstuk 1: Grensoverschrijdende politiesamenwerking met knelpunten
1.1 Inleiding
Het eerste hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de theoretische waarde van het verdrag, gaat dieper in op de grensoverschrijdende politiesamenwerking en de knelpunten hierbij in de periode voorafgaand aan het Benelux-politieverdrag. De Benelux-landen konden voor het Benelux-politieverdrag steunen op een aantal andere overeenkomsten indien zij politioneel wensten samen te werken. Deze worden in dit hoofdstuk nader bekeken. Eerst wordt de samenwerking op basis van het Benelux-verdrag inzake uitlevering en rechtshulp in strafzaken van 1962 (BUV), de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990 (SUO) en het Verdrag van Bergen op Zoom van 1999 besproken. Nadien worden de belangrijkste knelpunten uiteengezet. Dit hoofdstuk zet de eerste stap om te kunnen aantonen dat het Benelux-politieverdrag inhoudelijk van toegevoegde waarde is. Wanneer in de volgende hoofdstukken – waarin de filosofie en de mogelijkheden van het verdrag worden besproken – blijkt dat het verdrag verder gaat dan de vorige overeenkomsten en het een antwoord biedt op de ondervonden knelpunten, dan kan er worden gesteld dat het verdrag inhoudelijk een meerwaarde heeft.
1.2 Grensoverschrijdende politiesamenwerking voor het Benelux-politieverdrag
De Benelux kon inzake politiesamenwerking, voor 2004, steunen op drie verdragen. Het gaat om het Benelux-verdrag inzake uitlevering en rechtshulp in strafzaken van 1962, de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990 en het Verdrag van Bergen op Zoom (enkel afgesloten tussen België en Nederland) van 1999.
In onderstaande tekst komen twee begrippen voor die toch wat extra uitleg behoeven. Het gaat om het onderscheid tussen de taken van bestuurlijke politie en gerechtelijke politie. De taakstelling van de politie is dubbel. Politieambtenaren oefenen zowel taken uit van bestuurlijke als gerechtelijke politie. Daden van bestuurlijke politie zijn politieopdrachten met een preventief karakter. Het gaat om de handhaving van de openbare orde en het toezicht op de naleving van de politiewetten, de voorkoming van misdrijven en de bescherming van personen en goederen. Taken van gerechtelijke politie hebben een repressief karakter en strekken ertoe misdrijven op te sporen en vast te stellen en hierbij bewijzen te verzamelen die
18
eventueel later aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Het onderscheid tussen de twee is in de praktijk niet altijd duidelijk vast te stellen, overlapping tussen beide taken is mogelijk.19
1.2.1 De Benelux en het BUV
België, Nederland en Luxemburg hadden reeds na afloop van de Tweede Wereldoorlog een band ontwikkeld. Deze drie landen streefden vanaf dan naar een nauwere samenwerking op verschillende domeinen. Na de Tweede Wereldoorlog wouden ze hun economische samenwerking versterken en kozen ze ervoor om hun binnengrenzen open te stellen. Deze Douane Unie, die vrij verkeer van personen, kapitaal, goederen en diensten wou bekomen, trad in werking in 1948. In 1958 werd het Benelux-univerdrag gesloten voor de coördinatie van het economische, financiële en sociale beleid van de drie landen om zo een vlot vrij verkeer mogelijk te maken. In 1960 sloot men de overeenkomst tot verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Benelux-gebied. In 1962 volgde het Verdrag aangaande de uitlevering en rechtshulp in strafzaken. Dit document vormde de basis voor de relaties tussen de drie landen op vlak van justitiële, maar ook politiële samenwerking.20
Het Benelux-verdrag inzake uitlevering en rechtshulp in strafzaken, is een overeenkomst die bijna uitsluitend bepalingen opnam op vlak van samenwerking in strafzaken of justitiële samenwerking. Twee bepalingen echter, vallen onder de noemer van politionele samenwerking.21
Artikel 26 creëert voor politieambtenaren de mogelijkheid om over de grens te helpen bij de vaststelling en opsporing van strafbare feiten. Meer specifiek betekent dit dat politieagenten uit het ene land kunnen meewerken bij een vooronderzoek in strafzaken dat loopt in een ander land. Het gaat hier om samenwerking op vlak van gerechtelijke politie.22 19
C. VAN DEN WYGAERT en S. VANDROMME, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafecht, II,
Antwerpen, Maklu, 2006, 551-552. 20
G. VERMEULEN, Europese en internationale instellingen en organisaties, Antwerpen, Maklu, 2006, 16.
21
Art. 26 en 27 Verdrag aangaande de uitlevering en rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk
België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, gedaan te Brussel op 27 juni 1962, B.S. 24 oktober 1967. 22
T. SPAPENS, Georganiseerde misdaad en strafrechtelijke samenwerking in de Nederlandse
grensgebieden, Antwerpen, Intersentia, 2008, 133.
19
Artikel 27 voert de grensoverschrijdende achtervolging in. Deze bepaling stelt dat ambtenaren van een verdragsluitende partij, wanneer zij in hun eigen land een persoon achtervolgen die verdacht wordt van een feit dat aanleiding kan geven tot uitlevering, bevoegd zijn bij die achtervolging het grondgebied van een andere verdragsluitende partij te betreden. Zij moeten wel onmiddellijk een beroep doen op de bevoegde ambtenaren van het land waarvan zij het grondgebied hebben betreden. Indien echter de achtervolging niet onderbroken is en het spoedeisende karakter van hun optreden het onmogelijk maakt een beroep te doen op de plaatselijke autoriteiten, zullen de ambtenaren van de andere verdragsluitende partij, binnen een zone van tien kilometer van de grens, zelf de achtervolgde persoon mogen staande houden.
Wil het Benelux-politieverdrag verder gaan dan het BUV inzake politionele samenwerking, dan moet het mogelijkheden creëren om ook op vlak van bestuurlijke politie samen te werken en met betrekking tot de grensoverschrijdende achtervolging verder gaan dan de voorwaarden die hier gehanteerd worden, nl. voor een feit dat aanleiding kan geven tot uitlevering en de verdachte staande houden binnen de 10kmzone.
1.2.2 Schengen en de SUO
Op 19 juni 1990 sloten Frankrijk, Duitsland en de Beneluxlanden de Overeenkomst van Schengen ter uitvoering van het akkoord van Schengen van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen. Deze kleine groep van vijf landen koos ervoor om het doel van de Europese Gemeenschap, nl. een ruimte creëren met vrij verkeer van personen, goederen en diensten, te bespoedigen.23 De ontwerpers van het Schengen Akkoord waren zich bewust van de moeilijkheden die op politioneel (en justitieel) vlak konden ontstaan door het wegvallen van de binnengrenzen. Als compensatie stelde de Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO) de samenwerking tussen politionele en gerechtelijke overheden voorop.24
23
G. VERMEULEN, Europese en internationale instellingen en organisaties, Antwerpen, Maklu, 2006, 27.
24
L. LAMINE, Vakbekwaamheid als motor voor meer mobiliteit in Benelux-verband, intern document
CGI/Benelux, 2008, 1.
20
De Schengen ruimte of het gebied waar de Schengenuitvoeringsovereenkomst van kracht is, is gestaag uitgebreid van een groep van vijf landen, waaronder de Beneluxlanden, tot bijna iedere lidstaat van de Europese Unie.25
Het vernieuwende van deze SUO, die eveneens de justitiële samenwerking beschrijft, zit hem in de regeling van de politiële samenwerking. Deze Schengenuitvoeringsovereenkomst werd toen
gezien
als
de
meest
constructieve
26
en
praktische
overeenkomst
politiesamenwerking. Dit komt door de bepalingen in artikel 39, 40 en 41.
inzake
27
Artikel 39 stelt dat de overeenkomstsluitende partijen zich ertoe verbinden dat hun politiediensten elkaar, met inachtneming van het nationale recht en binnen de grenzen van hun bevoegdheden, wederzijds bijstand verlenen ten behoeve van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten. Opnieuw gaat het niet – net zoals in artikel 26 van het BUV – om fysieke bijstand, toch is het een belangrijke bepaling omdat de filosofie van de politiesamenwerking begint door te dringen bij een grotere groep van landen.
Net als in het BUV is hier een artikel opgenomen dat de grensoverschrijdende achtervolging mogelijk maakt. Artikel 41 van de SUO stelt dat ambtenaren van een overeenkomstsluitende partij, die in hun eigen land een persoon achtervolgen die op heterdaad is betrapt bij het plegen van of deelneming aan een limitatieve lijst met misdrijven of feiten die aanleiding kunnen geven tot uitlevering, bevoegd zijn de achtervolging op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij zonder voorafgaande toestemming van laatstgenoemde partij voort te zetten. Hetzelfde geldt wanneer de achtervolgde persoon zich in voorlopige hechtenis bevond of een gevangenisstraf onderging en zich door ontvluchting aan de verdere tenuitvoerlegging heeft onttrokken. 25
X (20 december 2007) Enlargement of the Schengen area: achieving the European goal of free
movement of persons [WWW]. Europa: http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/free_movement_of_persons_asylum_ immigrati on/l33020_en.htm [16/02/2010] 26
M. ALAIN, “The trapeze artists and the ground crew Police cooperation and intelligence exchange
mechanisms in Europe and north America: a comparative empirical study”, Policing and Society 2001, Volume 11, (1) 3. 27
Art. 39, 40 en 41 Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de
Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse republiek op 14 juni 1985 te Schengen afgesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen van 19 juni 1999.
21
In principe is er geen staandehoudingsbevoegdheid voor de achtervolgende ambtenaren. Het zijn de autoriteiten van het land waar wordt opgetreden die tot staandehouding moeten overgaan. Alleen wanneer zij niet te kennen hebben gegeven dat de achtervolging dient te worden afgebroken en zij niet tijdig ter plaatse kunnen zijn, geldt de bevoegdheid tot staandehouding.28 België, Nederland en Luxemburg hebben gekozen voor de voortzetting van hetgeen zij zijn overeengekomen in het BUV. Dit betekent dat men op elkaars grondgebied de bevoegdheid heeft tot staandehouding tot 10 km na het passeren van de grens.29
Een nieuwe mogelijkheid die gecreëerd werd door de SUO is de grensoverschrijdende observatie. Artikel 40 stelt dat ambtenaren van een overeenkomstsluitende partij die, in het kader van een opsporingsonderzoek, in hun eigen land een persoon observeren waarbij er een redelijk vermoeden bestaat dat hij is betrokken bij het plegen van een strafbaar feit dat tot uitlevering aanleiding kan geven, bevoegd zijn deze observatie op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij voort te zetten, wanneer laatstgenoemde partij daartoe toestemming heeft gegeven op basis van een van te voren ingediend rechtshulpverzoek. Dit geldt eveneens wanneer een persoon wordt geobserveerd waarbij een ernstig vermoeden bestaat dat hij kan bijdragen tot de identificatie of opsporing van een persoon die betrokken zou zijn bij het plegen van een strafbaar feit dat tot uitlevering aanleiding kan geven. In spoedeisende gevallen kan, mits enkele voorwaarden zijn voldaan (o.a. moet er tegen de persoon die men observeert een redelijk vermoeden bestaan dat hij bij het plegen van een misdrijf betrokken is dat opgenomen is in een limitatieve lijst), zonder voorafgaande toestemming worden verder geobserveerd over de grens.
Zonder te technisch te worden, kan uit deze artikels worden besloten dat in vergelijking met het BUV er enkele nieuwigheden zijn. Er is een nieuwe mogelijkheid gecreëerd met artikel 40. Het soort feiten waarvoor men grensoverschrijdend mag achtervolgen is uitgebreid en daarenboven wordt de filosofie van het samenwerken nu met een grotere groep landen gedeeld.
28
F. CLAUS, L. DE BRUYN en F. MANGELAARS, Grensoverschrijdende politiële samenwerking België-
Nederland, Antwerpen, Maklu, 1995, 133. 29
Ministeriele omzendbrief betreffende de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 16 maart 1995, B.S.
28 maart 1995.
22
Dit betekent dat, als men met het Benelux-politieverdrag echt vooruitgang wil boeken binnen het domein van de politiesamenwerking, men samenwerkingsmogelijkheden moet creëren die fysieke bijstand mogelijk maken en op zijn minst de bepalingen inzake grensoverschrijdende observatie en achtervolging moeten overnemen.
1.2.3 Het Verdrag van Bergen op Zoom
Toen de organisatie van de eindronde van het Europese kampioenschap voetbal in 2000 werd toegewezen aan België en Nederland, was er nood aan operationele bestuurlijke politiesamenwerking tussen de twee landen. Op het BUV en de SUO kon men geen beroep doen aangezien zij niet in deze mogelijkheid voorzien. Omwille van de gemeenschappelijke behoefte aan de operationeel meest adequate inzet van de relatief beperkte politiecapaciteit, beslisten de Ministers van Binnenlandse Zaken van België en Nederland tot het opstellen van het Verdrag van Bergen op Zoom in 1999.30 Zo werd het mogelijk dat politieambtenaren van het ene land bepaalde bevoegdheden konden uitoefenen in het andere land. De bedoeling was om de aanwezige middelen op een zo efficiënt mogelijke manier in te zetten, o.a. bij personele of materiële tekorten, bij onverwachte problemen inzake openbare orde en veiligheid of bij een optreden waarbij een ononderbroken beweging over de landsgrenzen heen aangewezen was.31
Het verdrag maakt twee vormen van grensoverschrijdend politieoptreden mogelijk, nl. de actie die op zichzelf een overschrijding van de grens impliceert (begeleiding supporters) en de bijstand ter plaatse. Daarnaast kan men ook middelen uitwisselen, al dan niet bemand met een grensoverschrijdende politieambtenaar. Deze toegelaten grensoverschrijdende politietaken vinden steeds plaats onder het operationele bevel van de ter plaatste bevoegde commandant van het gastland.32
Artikel 2 van het verdrag bepaalt dat een grensoverschrijdend politieoptreden slechts kan op schriftelijk verzoek met een beschrijving van de aard van dit optreden en de noodzaak ervan. 30
Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake grensoverschrijdend
politieoptreden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid tijdens het Europees Kampioenschap voetbal voor landenteams in het jaar 2000, gedaan te Bergen op Zoom op 26 april 1999. 31
P. PIETERS, “Euro 2000 De reglementering rond de ordehandhaving bij voetbalwedstrijden”, Sécurité
Privée 2000, nr.3, (9) 14. 32
Ibid. (9) 14.
23
Hiervoor moet een document worden ingevuld dat als bijlage bij het verdrag is gevoegd. Indien het niet mogelijk is om zo’n schriftelijk verzoek op te stellen omwille van de spoedeisendheid, dan mag men starten met het grensoverschrijdend politieoptreden, op voorwaarde dat het zo snel mogelijk wordt gemeld aan de bevoegde autoriteit van de gaststaat.33
Artikel 5 bepaalt dat de zendstaat op verzoek van de gaststaat middelen kan leveren ter handhaving van de openbare orde en veiligheid. De commandant van de grensoverschrijdende eenheid of de grensoverschrijdende politieambtenaar moet dan wel in het bezit zijn van een ‘verzamelstaat’ van de meegevoerde middelen, dit is een document dat moet worden ingevuld met de karakteristieken van deze middelen. Dit formulier is eveneens in de bijlagen van het verdrag terug te vinden.34
De bevoegdheden van de grensoverschrijdende politieambtenaren zijn opgenomen in artikel 6 en 8. Het gaat om de onmiddellijke beveiliging of nabije bescherming van personen, het patrouilleren, het controleren van toegangen tot terreingedeeltes, het geven van aanwijzigen in het verkeer, het doorzoeken van een terreingedeelte en het begeleiden van supporters. Indien nodig mogen de politieambtenaren geweld gebruiken of veiligheidsfouilleringen uitvoeren conform de voorwaarden die gelden in de gaststaat. Artikel 7 stelt dat het uniform en de basisuitrusting kunnen worden gedragen en gebruikt overeenkomstig de geldende regels.35
De mogelijkheden die met deze overeenkomst in het leven zijn geroepen zijn in vergelijking met het BUV en de SUO een immense sprong voorwaarts binnen het domein van de politiesamenwerking. Voor het eerst is het mogelijk dat politieambtenaren op verzoek of in spoedeisende situaties de grens overschrijden en taken van bestuurlijke politie uitoefenen.
33
Art. 2 Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake
grensoverschrijdend politieoptreden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid tijdens het Europees Kampioenschap voetbal voor landenteams in het jaar 2000, gedaan te Bergen op Zoom op 26 april 1999. 34
Ibid. Art. 5.
35
Art. 6, 7 en 8 Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake
grensoverschrijdend politieoptreden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid tijdens het Europees Kampioenschap voetbal voor landenteams in het jaar 2000, gedaan te Bergen op Zoom op 26 april 1999.
24
Het verdrag was van toepassing vanaf drie weken voor het tornooi en tot drie weken erna, maar er zou uiterlijk 6 maanden na afloop van dit verdrag een evaluatie volgen. Bij een positief resultaat was een bestendiging van deze doorgedreven vorm van internationale politiesamenwerking niet uitgesloten.36 Uiteindelijk bleek dit de aanzet te zijn voor het Benelux-politieverdrag.
1.3 Knelpuntenanalyse
Nu de mogelijkheden van het grensoverschrijdend politioneel optreden voor het Beneluxpolitieverdrag zijn geschetst, wordt stilgestaan bij de knelpunten hierbij. Op het eerste zicht lijkt het Verdrag van Bergen op Zoom zonder problemen toepasbaar op het terrein. Alleen gaat het niet om een permanente overeenkomst. Wat overblijft na het verlopen van dit verdrag is de bijstand op vlak van gerechtelijke politie, de grensoverschrijdende observatie en de grensoverschrijdende achtervolging. Een knelpunt dat duidelijk wordt bij het lezen van deze laatste twee artikels is de vaagheid van de voorwaarden (bijvoorbeeld een feit dat aanleiding geeft tot uitlevering). Een algemeen knelpunt is dat er na het einde van het Verdrag van Bergen op Zoom geen mogelijkheden meer bestonden om grensoverschrijdend samen te werken op vlak van bestuurlijke politie.
Na het Verdrag van Bergen op Zoom en de gemeenschappelijke verklaring van Baarle-Nassau (zie Deel 1, Hoofdstuk 2 / 2.2) werd de opdracht gegeven om een knelpuntenanalyse te maken van de politiesamenwerking tussen België en Nederland.37 Deze studie werd uitgevoerd door de
Federale
Belgische
Politie
en
het
Nederlands
Centrum
voor
Internationale
Politiesamenwerking. Zij hebben de voornaamste obstakels in kaart gebracht die de politiediensten bij het grensoverschrijdend optreden tegenkwamen, zowel in het grensgebied als op het gehele grondgebied.38
36
P. PIETERS, “Euro 2000 De reglementering rond de ordehandhaving bij voetbalwedstrijden”, Sécurité
Privée 2000, nr.3, (9) 14. 37
Gemeenschappelijke verklaring van Nederland, België, Vlaanderen en Wallonië inzake
grensoverschrijdende samenwerking, gedaan te Baarle-Nassau op 5 februari 2002. 38
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 996, nr. 3, 2.
25
Algemeen wees de analyse uit dat er bepaalde voorwaarden ontbraken voor een goede wederzijdse samenwerking. Voor de politieambtenaren bleek de grens nog een enorme hinderpaal, terwijl er voor de wetsovertreders geen grens meer bestaat.39 In het bijzonder kwamen er drie grote knelpunten aan het licht. Het eerste betreft het ontbreken van bevoegdheden om grensoverschrijdend te kunnen optreden in spoedeisende situaties. Ten tweede waren er moeilijkheden op het terrein van de samenwerking in het kader van de openbare orde en veiligheid. Voor bijvoorbeeld een grote manifestatie bestond er geen mogelijkheid om bijstand te verlenen. Het laatste knelpunt was de informatie-uitwisseling tussen de politiediensten.40 (Omwille van de afbakening van het Benelux-politieverdrag zal op dit laatste knelpunt niet uitgebreid worden ingegaan.)
1.4 Besluit
Het eerste hoofdstuk, uit het deel dat op zoek gaat naar de theoretische waarde van het verdrag, ging dieper in op de grensoverschrijdende politiesamenwerking en de knelpunten hierbij in de periode voorafgaand aan het Benelux-politieverdrag. Met deze informatie in het achterhoofd, kan in de volgende hoofdstukken – waarin de filosofie en de mogelijkheden van het Benelux-politieverdrag worden besproken – worden achterhaald of het Beneluxpolitieverdrag wel degelijk vooruitgang heeft geboekt binnen het domein van het grensoverschrijdend politioneel optreden. Als het verdrag verder gaat dan de vorige overeenkomsten – dit wil zeggen; op zijn minst de mogelijkheden van de grensoverschrijdende achtervolging en observatie behoudt en op vlak van bestuurlijke politie bepalingen bevat die in de lijn liggen van het Verdrag van Bergen op Zoom – en het een antwoord biedt op de ondervonden knelpunten – dit wil zeggen dat het verdrag ervoor moet zorgen dat de grens geen hinderpaal meer is, dat er mogelijkheden van bijstand in spoedeisende situaties en op verzoek moeten worden voorzien, dat de informatieuitwisseling wordt verbeterd en dat de vaagheid van enkele artikels wordt weggewerkt – dan kan er worden gesteld dat het verdrag inhoudelijk een mooie vooruitgang heeft geboekt en van toegevoegde waarde is binnen het domein van de politiesamenwerking.
39
P. DE WEIRELD en G. PYL, “Een nieuw Benelux-verdrag over grensoverschrijdende
politiesamenwerking”, Vigiles 2005, nr. 2, (36) 37. 40
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 996, nr. 3, 2.
26
Hoofdstuk 2: Het ontstaan van het Benelux-politieverdrag
2.1 Inleiding
Het tweede hoofdstuk, uit het deel dat op zoek gaat naar de theoretische waarde van het Benelux-politieverdrag, gaat dieper in op het ontstaan en de filosofie van het verdrag. De totstandkoming, het doel en de verdere opvolging van het Benelux-politieverdrag worden beschreven. Met dit hoofdstuk zal kunnen worden aangetoond dat het verdrag een meerwaarde heeft door de manier waarop het is gegroeid. Hieruit zal ook kunnen worden opgemaakt of het verdrag verder gaat dan de vorige overeenkomsten en een antwoord biedt op de ondervonden obstakels.
2.2 Totstandkoming
Met het vorige hoofdstuk werd reeds duidelijk dat binnen West-Europa, België, Nederland en Luxemburg een speciale eenheid vormen. Niet alleen zijn deze kleine drie landen aantrekkelijk voor heel wat buitenlanders – omwille van de hoogste levensstandaard in Europa, excellente manieren van communicatie, de reductie van grensformaliteiten, … – ook is het duidelijk dat de gemeenschapsgevoelens tussen deze landen gestaag zijn gegroeid.41 Dit is merkbaar op heel wat terreinen, waaronder de politiesamenwerking. Het Beneluxpolitieverdrag van 2004 is op zijn minst innoverend te noemen in Europa. Dat zo’n overeenkomst er is gekomen, heeft te maken met het feit dat de gemeenschapsgevoelens ook op justitieel en politioneel vlak hoog liggen, net omdat men al jaren succesvol samenwerkt op allerlei domeinen. Dit nauwe samenwerkingsverband wordt ook opgemerkt door grotere landengroepen, zoals de Europese Unie. Om die reden wordt de Benelux wel eens de proeftuin van Europa genoemd.42 In het kleine Benelux-gebied lukt het om een aantal vernieuwende zaken te verwezenlijken en dit laten andere landen niet zomaar voorbij gaan. De kans bestaat dat men sommige verworvenheden van de Benelux uitprobeert op grotere schaal. Zo zal later in deze masterproef blijken dat het Verdrag van Prüm gesloten in 2005 tussen de Benelux, Duitsland,
41
B. DE SCHUTTER, “International criminal cooperation – The Benelux example” in M. BASSIOUNI en V.
NANDA (eds.), A treatise on International Criminal Law, Springfield, C. Thomas, 1973, (249) 249. 42
Gesprek met CGI/Benelux, Brussel, 27 november 2009.
27
Oostenrijk, Spanje en Frankrijk een aantal bepalingen van het Benelux-politieverdrag heeft overgenomen.43
Bij
de
totstandkoming
van
het
Benelux-verdrag
inzake
grensoverschrijdende
politiesamenwerking zijn er heel wat belangrijke tussenstappen genomen. Enkele daarvan zijn reeds aan bod gekomen in de voorgaande tekst. Om de historiek van het verdrag te beschrijven, wordt er teruggekeerd naar het verdrag aangaande de uitlevering en rechtshulp in strafzaken dat in 1962 is gesloten in het kader van de Benelux. Hiermee werd de grondslag gelegd van de grensoverschrijdende achtervolging en werkzaamheden van politieagenten op het grondgebied van een andere staat (zie Deel 1, Hoofdstuk 1 / 1.2.1). De volgende stap met betrekking tot politionele samenwerking binnen de Benelux was het Akkoord van Schengen in 1985 en de daaropvolgende Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO) in 1990. Deze overeenkomst bood verschillende mogelijkheden om politioneel samen te kunnen werken en wordt daarom nog steeds beschouwd als oerverdrag met betrekking tot grensoverschrijdende politiesamenwerking (zie Deel 1, Hoofdstuk 1 / 1.2.2).
Reeds een jaar na de inwerkingtreding van de SUO zaten de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van de Benelux-landen samen om te praten over de tekorten van de SUO voor hen, want hoewel de grenzen officieel waren verdwenen, waren deze voor de politieambtenaren nog steeds een voelbare belemmering.44 Deze bijeenkomst mondde uit in het Memorandum van Senningen in 1996 waarin de Benelux-landen duidelijk aangaven dat ze nog enkele stappen verder wouden gaan dan de SUO.45 Men ging er van uit dat de samenwerking op de terreinen van politie (maar ook justitie en immigratie) kon worden geoptimaliseerd door intensiever onderling overleg tussen de Benelux-landen. In het Memorandum hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie afspraken gemaakt met betrekking tot de samenwerking op deze drie domeinen. De aandacht voor de politiesamenwerking ging met voorrang uit naar een beleidsmatige en operationele 43
Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de
Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, gedaan te Prüm op 27 mei 2005, B.S. 30 maart 2007. 44
L. LAMINE, Vakbekwaamheid als motor voor meer mobiliteit in Benelux-verband, intern document
CGI/Benelux, 2008, 5. 45
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
28
samenwerking op het gebied van preventie, de bestrijding van criminaliteit en de handhaving van de openbare orde.46
Het BUV, de SUO en het Memorandum van Senningen zijn factoren die een belangrijke rol hebben gespeeld in de evolutie naar het Benelux-politieverdrag. Er waren echter nog een aantal andere prikkels nodig, waaronder het Verdrag van Bergen op Zoom. Het Verdrag van Bergen op Zoom moet gezien worden als de directe aanleiding voor het Benelux-politieverdrag omdat uit de evaluatie van deze Belgisch-Nederlandse samenwerking bleek dat beide landen het wenselijk achtten om in de toekomst te kunnen beschikken over een gelijkaardig, permanent verdrag. Het Secretariaat Generaal van de Benelux speelde hierop in en onder haar impuls kwam de gemeenschappelijke verklaring van Baarle-Nassau tot stand.47
In de complexe enclavesituatie van Baarle-Nassau en Baarle-Hertog werd duidelijk dat er maatregelen moeten worden genomen, aangezien Nederlandse en Belgische politieagenten bij het uitoefenen van hun werk regelmatig op elkaars grondgebied komen.48 Tijdens een Belgisch-Nederlandse ministeriële bijeenkomst op 5 februari 2002 te BaarleNassau werd er een gemeenschappelijke verklaring afgelegd inzake grensoverschrijdende samenwerking.49 Deze verklaring bevat afspraken over de politiesamenwerking en de samenwerking op het gebied van hulpverlening bij rampen en ongevallen. Vanuit de veronderstelling dat, in tegenstelling tot de politieambtenaren, criminelen geen moeilijkheden meer hebben met de landsgrenzen, werden er afspraken gemaakt om een knelpuntenoverzicht op te stellen op vlak van politiële samenwerking in de grensstreek. Eveneens wou men dat er oplossingsrichtingen werden gegeven voor deze knelpunten. Daarenboven vormt deze gemeenschappelijke verklaring het officiële startpunt voor de ontwikkeling van het Benelux46
Memorandum van overeenstemming inzake de samenwerking op het terrein van politie, justitie en
migratie tussen de Ministers van Justitie van België, Nederland en Luxemburg, de Ministers van Binnenlandse Zaken van België en Nederland en de Minister van de Force Publique van Luxemburg, gedaan te Senningen op 4 juni 1996. 47
L. LAMINE, Vakbekwaamheid als motor voor meer mobiliteit in Benelux-verband, intern document
CGI/Benelux, 2008, 5. 48
G. DE VRIES (25 november 2000) Toespraak voor de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad
[WWW]. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: http://www.minbzk.nl/actueel/toespraken?ActItmIdt=8325 [15/01/2010] 49
W. BRUGGEMAN en P. SANDERS, “Nieuw Benelux verdrag inzake grensoverschrijdend politioneel
optreden”, Panopticon 2004, nr.5, (64) 64.
29
politieverdrag, omdat men aangaf dat op basis van de evaluatie en ervaringen van het Verdrag van Bergen op Zoom een verdrag inzake grensoverschrijdende politiesamenwerking moet worden opgesteld.50
Naast en ingegeven door bovenstaande ontwikkelingen besloten de Benelux-landen om in 2003 een intensivering na te streven van de Benelux-samenwerking op vlak van Justitie en Binnenlandse Zaken.51 De desbetreffende ministers richtten in 2003 dan ook een Centrale Overleggroep Senningen op. Daaronder werden een aantal vaste en ad-hoc werkgroepen geïnstalleerd. Eén van de ad-hoc werkgroepen kreeg de naam ‘Verdrag politionele samenwerking’ en bestond uit medewerkers van Binnenlandse Zaken en de politiediensten van de drie landen. De werkgroep kwam voor het eerst samen in maart 2004 en parafeerden in mei 2004 de ontwerptekst van het verdrag.52 De samenwerking tussen de betrokken personen verliep goed, er zat politieke druk achter, men had de ervaring met het Verdrag van Bergen op Zoom en er was het aankomend Europees voorzitterschap van Nederland.53 Dit zorgde er voor dat na slechts drie maanden onderhandelen het Benelux-politieverdrag tot stand kwam.54
Bovenstaande schets van het ontstaan van het Benelux-politieverdrag maakt duidelijk dat het verdrag op een vernieuwende wijze is tot stand gekomen. Het verdrag is namelijk bottom-up – aan de hand van de ervaringen met het Verdrag van Bergen op Zoom en de praktische knelpuntenanalyse – tot stand gekomen, in de plaats van top-down door juridische specialisten.55 Niet alleen is het verdrag gegroeid vanuit de praktijk, het is er ook voor een deel gekomen op vraag van de politieambtenaren op het terrein. Na de Schengenuitvoeringsovereenkomst wouden de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van de Benelux-landen nog een stap verder zetten met betrekking tot de politionele samenwerking. De goede verstandhouding op dat niveau in combinatie met de vraag van de politieambtenaren om een permanent en 50
Gemeenschappelijke verklaring van Nederland, België, Vlaanderen en Wallonië inzake
grensoverschrijdende samenwerking, gedaan te Baarle-Nassau op 5 februari 2002. 51
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 996, nr. 3, 2.
52
S. FIERS, “Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdend politieel optreden”, Benelux-Newsletter 2004,
nr.3, (11) 11. 53
Interview met beleidsmedewerker Benelux, Brussel, 23 maart 2010.
54
P. DE WEIRELD en G. PYL, “Een nieuw Benelux-verdrag over grensoverschrijdende
politiesamenwerking”, Vigiles 2005, nr. 2, (36) 38. 55
T. SPAPENS, Georganiseerde misdaad en strafrechtelijke samenwerking in de Nederlandse
grensgebieden, Antwerpen, Intersentia, 2008, 74.
30
soortgelijk verdrag als dat van Bergen op Zoom te ontwikkelen, is de motor geweest om het Benelux-politieverdrag vorm te geven. Deze inzichten werden bevestigd door de cel ‘Benelux-politiesamenwerking’ (zie Deel 1, Hoofdstuk 2 / 2.4): Het verdrag is voornamelijk ontstaan vanuit de praktijk. Onder andere door de knelpuntenanalyse, maar ook door het Verdrag van Bergen op Zoom. Men heeft dan ingezien dat samenwerken echt wel werkt en vanuit dat idee is de bal verder aan het rollen gegaan tot het ontstaan van het Benelux-politieverdrag. Een belangrijk gegeven daarbij is de goede verstandhouding tussen de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van de drie landen. Binnen de Benelux (in het algemeen) valt het op dat bij domeinen waar de ministers goed overeenkomen er vlot zaken tot stand komen.56
2.3 Doel
Met
de
uiteenzetting
van
de
totstandkoming
van
het
Benelux-verdrag
inzake
grensoverschrijdende politiesamenwerking werd de filosofie reeds duidelijk. Men beoogde verder te gaan dan de vorige verdragen en de knelpunten weg te werken. Hier wordt een summier overzicht gegeven van de inhoud van het verdrag. Ook het officiële doel wordt toegelicht.
‘Sinds begin 2005 werken de politiediensten van de Benelux-landen nog nauwer samen, met als doel de veiligheid van de bevolking in de drie landen te verzekeren.’57 Deze boodschap werd verspreid naar de politieambtenaren via een brochure. In de memorie van toelichting bij het Benelux-politieverdrag wordt het doel nauwkeuriger omschreven. Het verdrag heeft tot doel de bestaande mogelijkheden met betrekking tot politiesamenwerking in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, de bescherming van personen en goederen en in het kader van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten, te verruimen. Het beoogt daarmee eveneens de knelpunten op te lossen die de Nederlandse, Belgische en Luxemburgse politiediensten bij de grensoverschrijdende uitoefening van hun taken ondervonden.58 56
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
57
Samenwerken aan veiligheid in de Benelux, interne brochure, Secretariaat Generaal van de Benelux
Economische Unie. 58
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 996, nr. 3, 3.
31
Bij het overlopen van het verdrag worden de belangrijkste bepalingen duidelijk. De verdragsluitende partijen willen in de eerste plaats een verbetering van de operationele samenwerking. Het verdrag voorziet daarvoor twee manieren van wederzijdse bijstand. Enerzijds kunnen de Benelux-landen elkaar – in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid – op basis van een verzoek bijstaan. Deze bijstand kan bestaan uit het inzetten van politieambtenaren en/of het leveren van materieel. Anderzijds wordt de mogelijkheid gecreëerd dat politieambtenaren in spoedeisende gevallen zonder verzoek en dus op eigen initiatief grensoverschrijdend kunnen optreden. Tevens is het nu mogelijk dat de verdragsluitende partijen gemengde patrouilles en controles in de grensstreek organiseren. Ten tweede focust het verdrag op de beveiliging van personen. De regeling heeft tot doel om de uitvoering van beveiligingsopdrachten te vergemakkelijken doordat deze nu kan worden verder gezet op het grondgebied van een ander Benelux-land. Als derde worden de grensoverschrijdende achtervolging en observatie – die reeds mogelijk waren via de Schengenuitvoeringsovereenkomst – verruimd. Ten slotte voorziet het Benelux-politieverdrag verschillende bepalingen tot vergemakkelijking van de informatie-uitwisseling tussen de politiediensten van de Benelux. Het verdrag maakt de rechtstreekse gegevensuitwisseling tussen de onderscheiden politiediensten en de rechtstreekse raadpleging van de kentekenregisters van de Benelux-landen mogelijk. Eveneens kunnen gemeenschappelijke politiecentra worden opgericht om de info-uitwisseling te versnellen of kan deze via de verbindingsofficieren verlopen.59
Het doel van het Benelux-politieverdrag, zoals uiteengezet in de memorie van toelichting, en de inhoud van het verdrag, nl. de verschillende samenwerkingsmogelijkheden, laten er geen twijfel over bestaan dat het verdrag meer is dan een wettelijk kader dat kan worden ingeroepen als politieambtenaren in dringende gevallen de grens moeten overschrijden. De opzet van het verdrag is ambitieuzer. Het Benelux-politieverdrag moet door de politiediensten van de verdragsluitende partijen gezien worden als een werkinstrument om de samenwerking met de andere Benelux-landen te intensiveren. Idealiter zouden de politiediensten met behulp van het verdrag zelf samenwerkingsvormen op poten moeten zetten. Zo kunnen zij bijvoorbeeld het initiatief nemen om een gemengde patrouille te organiseren of een gemengde drugscontrole. Zij zouden elkaar kunnen bijstaan bij grote 59
Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom
Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, B.S. 15 maart 2005.
32
manifestaties of zelfs een gemeenschappelijk politiecentrum kunnen opzetten om de gegevensuitwisseling te vergemakkelijken. Deze inzichten worden bevestigd door een docent ‘Benelux-politieverdrag’:
Als je het doel van het verdrag bekijkt dan had men een samenwerking tussen de Benelux voor ogen in het kader van politietaken. Men ging niet uit van het feit dat als men eens de grens over moet, dat het verdrag de wettelijke basis is om dat te kunnen doen. Neen, de bedoeling was om op drie gebieden, namelijk openbare orde en veiligheid, het voorkomen en opsporen van misdrijven en de bescherming van personen en goederen tot een betere samenwerking te komen tussen de landen.60
Uit bovenstaande tekst kan op het eerste gezicht worden afgeleid dat hetgeen men poogde te bereiken, nl. verder gaan dan de vorige verdragen en de obstakels oplossen, gelukt is. De grensoverschrijdende achtervolging en observatie zijn behouden en er zijn heel wat bepalingen inzake bestuurlijke politie gecreëerd. Bijstand op verzoek en in spoedeisende situaties zijn nu mogelijk en er is ook gewerkt aan de informatie-uitwisseling. Het verdrag biedt de politiediensten een instrument opdat de grens geen hinderpaal meer zou zijn.
2.4 Opvolging
Er wordt ook hard gewerkt om het verdrag te optimaliseren en verder op te volgen. Het verdrag werd gekoppeld aan twee andere belangrijke componenten, nl. het Actieplan Senningen en een overlegstructuur. Samen vormen zij een stevig driedelig radarwerk. (BIJLAGE 1)
Sinds 2006 is er een aparte cel ‘Benelux-politiesamenwerking’ opgericht onder het beheer van CGI (Directie van de internationale politiesamenwerking bij de Federale Politie). Deze is werkzaam op het Secretariaat Generaal van de Benelux en bestaat uit drie Belgische politieambtenaren. Zij hebben de opdracht om het Actieplan Senningen op te volgen en uit te voeren. Dit Actieplan heeft onder meer tot doel het Benelux-politieverdrag te ondersteunen
60
Interview met Politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 9 maart 2010.
33
zodat het kan worden toegepast. In weze operationaliseert het Actieplan Senningen (dat ook bepalingen inzake justitie en migratie bevat) het verdrag.61 Met betrekking tot de politiesamenwerking stelt het Actieplan verschillende prioriteiten voorop.62 Bij wijze van voorbeeld worden er hier enkele nader toegelicht. Eén van de prioriteiten is het optimaal benutten van de samenwerkingsinstrumenten die voorhanden zijn. Onder impuls van het Actieplan werd er bijvoorbeeld voor de gemengde patrouilles en controles een uitvoeringsafspraak gekoppeld aan het verdrag zodat men op het terrein aan de slag kan.63 Een andere prioriteit is het organiseren van gemeenschappelijke oefeningen aangezien de verschillende politiediensten elkaars gewoonten en bevelen moeten kunnen verstaan. Nog een andere prioriteit is de evaluatie van het verdrag.64
De overlegstructuur bestaat uit vier niveaus. De in 2003 opgerichte Centrale Overleggroep Senningen is nog steeds actief. Deze wordt gevormd door de Ministers van Justitie en Binnenlandse zaken van de drie landen. Zij komen op regelmatige basis samen en worden hierin bijgestaan door de cel ‘Benelux-politiesamenwerking’.65 Een niveau lager heeft men het Strategisch Overleg geïnstalleerd. Dit is een overlegorgaan waarbij de korpschefs van de Benelux-landen twee keer per jaar samenkomen. Voor België is dat Fernand Koekelberg en tevens een vertegenwoordiger van de Vaste Commissie van de Lokale Politie. Voor Luxemburg en Nederland zijn dat respectievelijk Romain Nettgen en Frans Heeres.66 Op het laagste niveau werd het Burenoverleg gecreëerd. Dat houdt in dat in bepaalde grensregio’s politiezones regelmatig samenkomen om toepassingen van het Beneluxpolitieverdrag te bespreken en goede praktijken uit te wisselen. Eveneens kunnen hier afspraken worden gemaakt om samen te gaan werken.67 Het niveau boven het Burenoverleg wordt het Landenoverleg genoemd. Het doel is dat de afgevaardigden van het overleg op het niveau van de politiezones er samenkomen om 61
Gesprek met CGI/Benelux, Brussel, 27 november 2009.
62
Actieplan Senningen voor 2007 en 2008, intern document, Secretariaat Generaal van de Benelux. &
Stand van zaken Actieplan Senningen 2009, intern document, Secretariaat Generaal van de Benelux. 63
Uitvoeringsafspraak op grond van artikel 26, derde lid, ingevolge het Verdrag tussen het Koninkrijk
België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden. 64
De Benelux versterkt zijn veiligheidssamenwerking, Nieuwsbrief Benelux, 9 november 2009.
65
Gesprek met CGI/Benelux, Brussel, 27 november 2009.
66
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
67
Ibid.
34
casussen te bespreken en goede praktijken te delen. Eveneens zullen de problemen die zich lokaal voordoen bij het toepassen van het Benelux-politieverdrag hier verder worden bekeken. Wanneer blijkt dat het om een algemeen probleem gaat dan zal het zijn weg vinden naar de Centrale Overleggroep Senningen en wordt het verder opgevolgd door de cel ‘Beneluxpolitiesamenwerking’.68
De uiteenzetting van de twee radars – nl. het Actieplan Senningen en de overlegstructuur – die de derde radar (zijnde het Benelux-politieverdrag) bijstaan, maakt duidelijk dat het om een degelijk radarwerk gaat en dat het verdrag voldoende ondersteuning en opvolging krijgt. Deze ‘werking achter de schermen’ zorgt ervoor dat het verdrag beter wordt aangepast aan de praktijk en dat de materie levendig wordt gehouden. Deze aanpak is ook politiezone Assenede/Evergem niet ontgaan:
Er wordt achter de schermen veel gewerkt aan het verdrag. CGI is op dat vlak echt wel een drijvende kracht langs Belgische zijde. Er worden inspanningen geleverd om het verdrag uit te bouwen en toepasbaar te maken. Daarenboven ontdekt men knelpunten op basis van de casussen die besproken worden op het burenoverleg en daar probeert men iets mee te doen. De infostroom vanuit de praktijk naar boven toe verloopt wel goed en men doet er ook iets mee.69
2.5 Besluit
Het tweede hoofdstuk, uit het deel dat op zoek gaat naar de theoretische waarde van het Benelux-politieverdrag, ging dieper in op het ontstaan en de filosofie van het verdrag. Het doel was om te achterhalen of deze overeenkomst een meerwaarde heeft door de manier waarop het gegroeid is en na te gaan of het een innoverend verdrag is dat de knelpunten oplost.
De eerste stelling, nl. dat de overeenkomst een meerwaarde heeft door de manier waarop het gegroeid is, kan worden bevestigd op basis van de voorgaande tekst. Hieruit bleek dat de Benelux-landen reeds na de Tweede Wereldoorlog inspanningen leverden om nauwer samen
68
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
69
Interview met Politiezone Assenede/Evergem, Evergem, 24 februari 2010.
35
te werken op verschillende vlakken. Dit wierp zijn vruchten af en vertaalde zich ook in een samenwerking op politioneel vlak. De Schengenuitvoeringsovereenkomst ging niet ver genoeg voor de hechte Benelux-groep. Zij besloten om verder te gaan. Mede door impulsen vanuit het terrein, waaronder het Verdrag van Bergen op Zoom en de knelpuntenanalyse, en met de medewerking vanuit de praktijk ontstond in 2004 het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdende politiesamenwerking. Deze overeenkomst – die nog steeds ondersteund wordt door een actieplan en een overlegstructuur – heeft tot doel de politiediensten van de verdragsluitende partijen een werkinstrument te bieden die hen moet aanzetten om de samenwerking met de Benelux-collega’s te intensiveren. Uit dit alles kan enkel worden geconcludeerd dat het Benelux-politieverdrag op macroniveau – dit is het niveau van de totstandkoming en ondersteuning van het verdrag en eveneens het doel van het verdrag – van toegevoegde waarde is binnen het domein van de grensoverschrijdende politiesamenwerking.
Met het summiere overzicht van de inhoud van het verdrag blijkt dat hetgeen men beoogde met het verdrag, nl. verder gaan dan de vorige overeenkomsten en de knelpunten wegwerken, op het eerste zicht ook is gelukt. Het is voornamelijk een innoverend verdrag op vlak van bestuurlijke politiesamenwerking. Hierdoor worden ook enkele ondervonden obstakels opgelost. De grens zou in theorie geen hinderpaal meer mogen zijn als het Beneluxpolitieverdrag wordt gehanteerd zoals omschreven in het doel van het verdrag. In het volgende hoofdstuk wordt meer in detail nagegaan of hetgeen op het eerste zicht kan worden geconcludeerd, overeind blijft.
36
Hoofdstuk 3: De mogelijkheden van het Benelux-politieverdrag
3.1 Inleiding
Het derde hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de theoretische waarde van het verdrag, gaat dieper in op de mogelijkheden van grensoverschrijdend politioneel optreden die gecreëerd zijn met het Benelux-politieverdrag. Hier zal meer in detail worden nagegaan of deze mogelijkheden verder gaan dan de bepalingen in de voorgaande overeenkomsten en zal er bekeken worden of het verdrag met deze mogelijkheden een antwoord biedt op de knelpunten die men ondervond. Met dit hoofdstuk zal kunnen worden aangetoond dat het Benelux-politieverdrag in theorie een enorme verbetering is in vergelijking met de situatie ervoor. In respectievelijke volgorde komen de volgende bepalingen aan bod: Optreden op verzoek, optreden op eigen initiatief, op verzoek leveren van middelen en materieel, de grensoverschrijdende achtervolging, de grensoverschrijdende observatie en de gemengde patrouilles en controles. Tijdens het optreden mogen de ambtenaren hun individuele dwangmiddelen vervoeren, meevoeren of dragen wanneer die middelen vermeld zijn in bijlage 7 van de interne nota. Normaalgezien betekent dit dat zij met hun basisuitrusting de grens over mogen.70
3.2 Optreden op verzoek Artikel 4 en 5 van het verdrag regelen het optreden op verzoek of de bijstand.71 De algemene regel in het Benelux-politieverdrag is dat de grensoverschrijdende politiesamenwerking in principe op verzoek gebeurt.72 Artikel 4 bepaalt dat een grensoverschrijdend politieoptreden in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, waaronder ook de gezamenlijke organisatie of coördinatie van evenementen en georganiseerde transporten worden verstaan, slechts kan op verzoek. Dit verzoek wordt door de autoriteiten van het verzoekende land gericht aan de bevoegde autoriteit van het aangezochte land. Het moet een 70
Interne nota inzake het Benelux-Verdrag van 8 juni 2004, 3.
71
Art. 4 en 5 Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het
Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, B.S. 15 maart 2005. 72
P. DE WEIRELD en G. PYL, “Een nieuw Benelux-verdrag over grensoverschrijdende
politiesamenwerking”, Vigiles 2005, nr. 2, 39.
37
omschrijving inhouden van de aard van het gewenste grensoverschrijdend politieoptreden, alsook van de operationele noodzaak ervan. De bevoegde autoriteiten van het aangezochte land moeten hiermee instemmen. De politieambtenaren van de zendstaat hebben op het grondgebied van de gaststaat een aantal operationele bevoegdheden, zoals omschreven in artikel 5. Het gaat om de onmiddellijke beveiliging of nabije bescherming van personen, toezicht houden op openbare plaatsen en ruimtes, deze controleren of doorzoeken, het verkeer regelen, identiteitscontroles verrichten en groepen personen begeleiden. In overeenstemming met het recht van de gaststaat en conform enkele voorwaarden kan een grensoverschrijdende politieambtenaar geweld uit oefenen of andere vormen van dwang toepassen.73 Deze opsomming van bevoegdheden is niet limitatief.74
Met betrekking tot de figuur van bijstand of het optreden op verzoek kan worden besloten dat het grote gelijkenissen vertoont met de bijstand die voorzien was in het Verdrag van Bergen op Zoom. Mits enkele kleine aanpassingen gaat het hier eigenlijk om het voortzetten van de mogelijkheid die gecreëerd was om te kunnen optreden tijdens het Europese kampioenschap voetbal. Dit betekent eveneens dat het obstakel op het terrein van de samenwerking in het kader van de openbare orde en veiligheid is weggewerkt. In theorie is deze bepaling alvast een pluspunt.
3.3 Optreden op eigen initiatief Artikel 7 en 8 regelen het optreden op eigen initiatief.75 In de praktijk kunnen zich situaties voordoen, bijvoorbeeld een zwaar verkeersongeval, waarbij het niet mogelijk is om een verzoek tot bijstand af te wachten.76 Om deze reden bepaalt artikel 7 dat indien vanwege het spoedeisend karakter van de situatie, het in het kader van de handhaving van de openbare orde 73
Art. 33 Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom
Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, B.S. 15 maart 2005. 74
P. DE WEIRELD en G. PYL, “Een nieuw Benelux-verdrag over grensoverschrijdende
politiesamenwerking”, Vigiles 2005, nr. 2, 39. 75
Art. 7 en 8 Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het
Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, B.S. 15 maart 2005. 76
P. DE WEIRELD en G. PYL, “Een nieuw Benelux-verdrag over grensoverschrijdende
politiesamenwerking”, Vigiles 2005, nr. 2, 40.
38
en veiligheid noodzakelijk is grensoverschrijdend op te treden, de zendstaat dit optreden in de grensstreek kan aanvangen zonder voorafgaand verzoek. Van een spoedeisende situatie is sprake wanneer grensoverschrijding noodzakelijk is om een acuut gevaar voor lijf, leden, goederen of gezondheid af te wenden dan wel een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid te voorkomen, en de ambtenaren van de gaststaat niet tijdig ter plaatse kunnen zijn. De politieambtenaren moeten wel onmiddellijk bij het overschrijden van de grens de bevoegde autoriteit van de gaststaat op de hoogte brengen. De algemene voorwaarde is dat het optreden op eigen initiatief beperkt blijft tot de grensstreek. Nu kan het voorvallen dat er zich zo’n spoedeisende situatie voordoet tijdens een grensoverschrijdend optreden dat op verzoek plaatsvindt. In dat geval kan ook buiten de grensstreek, tijdens de grensoverschrijding op verzoek, op eigen initiatief worden opgetreden. Deze situatie zal naar verwachting maar zelden voorkomen want bij bijstand op verzoek zijn immers altijd ambtenaren van de gaststaat aanwezig.77 Artikel 8 beschrijft wat de bevoegdheden zijn bij het optreden op eigen initiatief. Het gaat om het uitoefenen van bevoegdheden die geen uitstel dulden en daarnaast mogen deze nooit verder gaan dan deze die zijn toegestaan in de zendstaat.
Met de volgorde van de artikelen hebben de verdragsluitende partijen willen aantonen dat bijstand op verzoek de algemene regel is en het optreden op eigen initiatief daarop een uitzondering vormt.78 Deze mogelijkheid is in het Benelux-politieverdrag beter uitgewerkt dan in het Verdrag van Bergen op Zoom. Daarenboven lost deze bepaling het knelpunt van het ontbreken van bevoegdheden om grensoverschrijdend te kunnen optreden in spoedeisende situaties op. De mogelijkheid om als politieploeg de grens te overschrijden bij een acute situatie is dan ook in theorie een meerwaarde.
3.4 Op verzoek leveren van middelen en materieel
Op verzoek kunnen gespecialiseerde middelen en materieel ter handhaving van de openbare orde en veiligheid geleverd worden.79 Denkbaar is dat de gaststaat bijvoorbeeld bij een
77
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 996, nr. 3, 10-11.
78
Ibid. 10-11.
79
P. DE WEIRELD en G. PYL, “Een nieuw Benelux-verdrag over grensoverschrijdende
politiesamenwerking”, Vigiles 2005, nr. 2, 39.
39
demonstratie wenst te beschikken over een extra sproeiwagen.80 Artikel 9 van het Beneluxpolitieverdrag bepaalt dat de bevoegde autoriteit van de zendstaat op verzoek van de gaststaat middelen en materieel kan leveren ter handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het land dat de middelen levert, moet instaan voor de nodige opleiding en toelichting erbij.81 Bij dit artikel hoort een uitvoeringsafspraak.82 In dit document zijn verschillende bepalingen opgenomen m.b.t. de praktische toepassing van de uitwisseling van middelen en materieel. Men beschrijft onder andere hoe de gaststaat de middelen en materieel moet beheren, wat men moet doen bij verlies of beschadiging, hoe men de kosten moet regelen en dat de zendstaat ten allen tijde bevoegd is om de bruikleen op te schorten. In de bijlagen bevinden zich twee belangrijke documenten die in de praktijk moeten worden ingevuld wanneer men middelen en materieel wil uitwisselen. Het zogenaamde ‘Nader arrangement’ die de uitlener en bruiklener identificeert en het model ‘Verzamelstaat’ dat de gegevens van de politiediensten en de middelen en materieel zorgvuldig beschrijft.
Dit artikel is, mits enkele kleine aanpassingen, te vergelijken met artikel 5 van het Verdrag van Bergen op Zoom. Opnieuw kan worden gesteld dat deze mogelijkheid in theorie een voordeel is voor de politiediensten van de verdragsluitende partijen. Want na afloop van het Verdrag van Bergen op Zoom was het uitwisselen van middelen immers niet meer mogelijk.
3.5 Grensoverschrijdende achtervolging
De figuur van de grensoverschrijdende achtervolging kent een lange geschiedenis. Deze mogelijkheid werd voor het eerst ingeschreven in het BUV van 1962. Grensoverschrijdend achtervolgen kon, indien het betrekking had op een feit dat aanleiding kon geven tot uitlevering en indien de staandehouding van de betrokkene binnen de 10kmzone plaatsvond. In de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990 bepaalde artikel 41 dat een grensoverschrijdende achtervolging mogelijk was wanneer een persoon werd betrapt op 80
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 996, nr. 3, 12.
81
Art. 9 Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom
Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, B.S. 15 maart 2005. 82
Uitvoeringsafspraak in toepassing van artikelen 9 en 27 van het Verdrag tussen het Koninkrijk België,
het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden van 8 juni 2004, gedaan te Brussel op 24 september 2007.
40
heterdaad bij het plegen van of deelneming aan een limitatieve lijst van misdrijven of bij feiten die aanleiding kunnen geven tot uitlevering. Hetzelfde gold wanneer de achtervolgde persoon zich in voorlopige hechtenis bevond of een gevangenisstraf onderging en zich door ontvluchting aan de verdere tenuitvoerlegging heeft onttrokken. De staandehouding binnen de 10kmzone bleef voor België en Nederland gehandhaafd.
Met artikel 18 van het Benelux-politieverdrag wordt een stap verder gezet. Betrapping op heterdaad is geen noodzakelijk voorwaarde meer om de achtervolging over de grens verder te kunnen zetten. Achtervolgingen zijn mogelijk wanneer ze betrekking hebben op personen die verdacht worden van het plegen van een misdrijf dat aanleiding kan geven tot uitlevering of wanneer die zich hebben onttrokken aan een vrijheidsstraf. Daarnaast wordt het achtervolgingsrecht en staandehoudingsrecht niet meer begrensd, de straal van 10km komt dus te vervallen. Daarenboven kunnen grensoverschrijdende achtervolgingen nu ook via het luchtruim of over zee- en waterwegen plaatsvinden.83
Deze bepaling is duidelijk een uitbreiding ten aanzien van de voorafgaande overeenkomsten. Het was voornamelijk de beperking in de ruimte die in de praktijk niet werkbaar was. Met snelheden die doorgaans boven de 100 kilometer per uur liggen, is de afstand van 10 kilometer op een korte tijd bereikt. In dat tijdsbestek slaagde de politie van de gaststaat er, in een groot gedeelte van de gevallen, niet in de achtervolging over te nemen. Om te voorkomen dat men de achtervolgde persoon daarom moest laten gaan, is er nu geen beperking meer in afstand.84 Het knelpunt van de vaagheid van de feiten waarvoor een achtervolging de grens over mag, blijft echter. In een acute situatie, wat een achtervolging toch wel is, lijkt het niet evident om te kunnen achterhalen of de betrokkene verdacht wordt van het plegen van een misdrijf dat aanleiding kan geven tot uitlevering of zich heeft onttrokken aan een vrijheidsstraf.
83
Art. 18 Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom
Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, B.S. 15 maart 2005. 84
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 996, nr. 3, 15-16.
41
3.6 Grensoverschrijdende observatie
De mogelijkheid tot grensoverschrijdende observatie werd voor het eerst ingevoerd door de SUO. Het Benelux-politieverdrag bouwt met artikel 19 verder op artikel 40 van deze Schengenuitvoeringsovereenkomst.
Artikel
19
stelt
dat
de
uitvoering
van
de
grensoverschrijdende observatie ook kan met betrekking tot personen die zich hebben onttrokken aan een vrijheidsstraf die is opgelegd vanwege het plegen van een strafbaar feit dat tot uitlevering aanleiding kan geven, of personen die kunnen leiden naar de ontdekking van die
personen.
Daarenboven
wordt
het
mogelijk
voor
de
grensoverschrijdende
politieambtenaren om bij de observatie technische hulpmiddelen te gebruiken. Net als bij de grensoverschrijdende achtervolging kan een grensoverschrijdende observatie eveneens plaatsvinden in het luchtruim en over de zee- en waterwegen.85
Met artikel 19 van het Benelux-politieverdrag wordt de mogelijkheid tot grensoverschrijdende observatie niet enkel behouden maar ook aanzienlijk uitgebreid. Dit kan enkel worden opgevat als een voordeel van het verdrag. Omdat grensoverschrijdende observaties in de meeste gevallen worden voorbereid en men niet in enkele seconden hoeft te beslissen, zoals bij een grensoverschrijdende achtervolging wel het geval is, wordt de vaagheid van de bepaling niet als een knelpunt beschouwd.
3.7 Gemengde patrouilles en controles
Met artikel 25 voert het Benelux-politieverdrag een innoverende bepaling in. Het verdrag stelt dat de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende partijen, afhankelijk van hun operationele behoeften, gemengde patrouilles of controles kunnen organiseren in de grensstreek.86 Een gemengde patrouille is mobiel, een gemengde controle wordt op een vooraf bepaalde plaats verricht. Voorbeelden hiervan zijn een gezamenlijke verkeerscontrole of een gemengde politiepatrouille met het oog op bestrijding van drugstoerisme.87 De gemeenschappelijke controles en patrouilles zijn in het leven geroepen om de burgers het
85
Art. 19 Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom
Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, B.S. 15 maart 2005. 86
Ibid. Art. 25.
87
Interne nota inzake het Benelux-Verdrag van 8 juni 2004, 10-11.
42
signaal te geven dat ondanks het wegvallen van de grenzen, de landen gezamenlijk de veiligheid kunnen verzekeren.88 De bevoegdheden bij deze manier van grensoverschrijdende politiesamenwerking zijn bepaald in artikel 26. De politieambtenaar van de zendstaat die deelneemt aan een gemengde patrouille of controle oefent de bevoegdheden uit die hem zijn toegekend door de bevoegde autoriteiten van beide landen.89 Bij deze modaliteit hoort een uitvoeringsafspraak.90 Het gaat om een bijkomend document dat in detail ingaat op het organiseren van gemengde patrouilles of controles. Men stipuleert het doel,
benoemt
de
bevoegde
autoriteiten,
wijst
op
het
belang
van
een
voorbereiding/informatiebijeenkomst bij de organisatie van een gezamenlijke patrouille of controle, vermeldt dat de ambtenaren herkenbaar moeten zijn, wie de dienstvervoermiddelen mag gebruiken en waar de patrouilles of controles mogen plaatsvinden. Eveneens zijn er bepalingen opgenomen m.b.t. de duur van de samenwerking en de kosten.
Deze nieuwe manier van samenwerken die het Benelux-politieverdrag creëert, kan niet anders dan positief onthaald worden. Door deze bepaling worden de politiediensten aangewakkerd om het initiatief te nemen tot samenwerking. Dit geeft niet enkel een krachtig signaal naar de burger, het betekent ook dat middelen en kennis op een efficiënte manier worden ingezet om nog beter de criminaliteit te kunnen aanpakken.
3.8 Besluit
Het derde hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de theoretische waarde van het verdrag, ging dieper in op de mogelijkheden van grensoverschrijdend politioneel optreden die gecreëerd zijn met het Benelux-politieverdrag.
88
L. LAMINE, Vakbekwaamheid als motor voor meer mobiliteit in Benelux-verband, intern document
CGI/Benelux, 2008, 11. 89
Art. 26 Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom
Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, B.S. 15 maart 2005. 90
Uitvoeringsuitspraak op grond van artikel 26, derde lid, ingevolge het verdrag tussen het Koninkrijk
België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 1 juni 2006.
43
Op het eerste zicht werd met Hoofdstuk 2 (zie 2.5) geconcludeerd dat de knelpunten zijn weggewerkt doordat het Benelux-politieverdrag verder gaat dan zijn voorgangers. Nu er per artikel een analyse is gemaakt, kan het volgende worden besloten.
Het Benelux-politieverdrag blijkt veel aandacht te besteden aan de taken van bestuurlijke politie. Een groot gedeelte van het Benelux-verdrag heeft betrekking op de handhaving van de openbare orde en de veiligheid.91 De mogelijkheden tot het optreden op verzoek (artikel 4), het optreden op eigen initiatief (artikel 7), het op verzoek leveren van middelen en materieel (artikel 9) en het organiseren van gemengde patrouilles en controle (artikel 25) zijn hiervan het bewijs. Dit betekent dat het Benelux-politieverdrag verder gaat dan het BUV en de SUO en het de bepalingen van het Verdrag van Bergen op Zoom verder zet. Daarenboven lost het hiermee ook twee belangrijke knelpunten op. Politieambtenaren kunnen nu optreden in spoedeisende situaties en het is mogelijk om bijstand te verlenen in het kader van de openbare ordehandhaving. Artikel 18 en 19 van het Benelux-politieverdrag bevatten de bepalingen inzake de grensoverschrijdende achtervolging en observatie. Deze houden een uitbreiding in ten aanzien van de Schengenuitvoeringsovereenkomst. De vaagheid van de bepalingen inzake grensoverschrijdende achtervolging en observatie blijft echter bestaan. Hieruit kan worden besloten dat het Benelux-politieverdrag een aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt in vergelijking met de voorgaande overeenkomsten.
Wat de knelpunten betreft, zijn er zoals reeds vermeld, twee opgelost. Het obstakel met betrekking tot de informatie-uitwisseling is eveneens weggewerkt. Er zijn verschillende bepalingen opgenomen die dit vlotter moeten laten verlopen. Dat de grens een hinderpaal was voor de politiediensten, heeft men globaal proberen aanpakken door het opstellen van dit verdrag. Zeker met het invoeren van de figuur van de gezamenlijke patrouilles en controles is dit knelpunt althans in theorie opgelost.
91
P. HUYBRECHTS, Capaciteitsuitwisseling inzake openbare orde in een Europees kader
(Beneluxwetgeving), Scriptie, Benelux-Universitair Centrum, 2007, 3.
44
Algemeen kan worden besloten dat het Benelux-politieverdrag moet worden gezien als een maximale invulling van de SUO en een verlenging van het Verdrag van Bergen op Zoom. Het Benelux-verdrag ziet de buitenlandse politieambtenaar niet meer als een indringer.92 Het Benelux-politieverdrag gaat verder dan de voorgaande bepalingen en heeft een antwoord geboden op de ondervonden knelpunten, dus het is in theorie althans een enorme verbetering in vergelijking met de situatie ervoor. In theorie is de slagkracht van de politie vergroot en zou de grens geen hinderpaal meer mogen zijn. Dit betekent dus dat kan worden gesteld dat het verdrag inhoudelijk van toegevoegde waarde is binnen het domein van de politiesamenwerking.
92
L. LAMINE, Vakbekwaamheid als motor voor meer mobiliteit in Benelux-verband, intern document
CGI/Benelux, 2008, 7.
45
Hoofdstuk 4: Opvolgers van het Benelux-politieverdrag
4.1 Inleiding
Om het verhaal te vervolledigen is het van belang dat in dit deel, dat opzoek gaat naar de theoretische waarde van het Benelux-politieverdrag, nog een stukje wordt besteed aan de opvolgers van dit verdrag. In Hoofdstuk 2 (zie 2.2) werd reeds aangehaald dat de Benelux wel eens de proeftuin van Europa wordt genoemd. Dit komt omdat de innoverende zaken die men verwezenlijkt in het kleine Benelux-gebied, vaak op grotere schaal worden overgenomen. Dit blijkt onder andere uit het Verdrag van Prüm, gesloten in 2005 tussen de Benelux, Duitsland, Oostenrijk, Spanje en Frankrijk,93 dat een aantal bepalingen van het Benelux-politieverdrag heeft opgeslorpt. Daarna volgde in 2008 nog een besluit van de Raad van de Europese Unie waarbij eveneens enkele gelijkaardige artikelen zijn opgenomen.94
4.2 Het Verdrag van Prüm
Het Verdrag van Prüm is een recent ondertekende overeenkomst waarin regelingen worden getroffen op vlak van politiesamenwerking. Dit verdrag werd op 27 mei 2005 gesloten tussen Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Oostenrijk, Spanje en Frankrijk. De meeste artikels hebben betrekking op de uitwisseling van informatie. Het bouwt hiervoor verder op zowel de Schengenuitvoeringsovereenkomst, als op het Benelux-politieverdrag. In de context van deze masterproef zijn er drie bepalingen die steunen op de verworvenheden van de Benelux-politiesamenwerking.95 Artikel 24 van het Verdrag van Prüm regelt gezamenlijke patrouilles en andere vormen van gemengd optreden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid en ter voorkoming van 93
Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de
Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, gedaan te Prüm op 27 mei 2005, B.S. 30 maart 2007. 94
Besluit van 23 juni 2008 van de Raad van de Europese Unie inzake de intensivering van de
grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit, Publicatieblad van de Europese Unie 6 augustus 2008. 95
T. SPAPENS, Georganiseerde misdaad en strafrechtelijke samenwerking in de Nederlandse
grensgebieden, Antwerpen, Intersentia, 2008, 82-83.
46
strafbare feiten. Dit kan worden gezien als een voortzetting van de in artikel 25 van het Benelux-politieverdrag beschreven gemengde patrouilles en controles. In artikel 25 van het Verdrag van Prüm is de mogelijkheid gecreëerd om zonder voorafgaande toestemming grensoverschrijdend op te treden in situaties waarin sprake is van acuut gevaar. Dit is gebaseerd op het optreden op eigen initiatief volgens artikel 7 van het Benelux-verdrag inzake politiesamenwerking. Het verlenen van bijstand bij grootschalige evenementen, rampen en zware ongevallen wordt geregeld in artikel 26 van het Verdrag van Prüm. Dit vertoont gelijkenissen met artikel 4 van het Benelux-politieverdrag waarin het optreden op verzoek staat ingeschreven.
4.3 Besluit van de Raad van de Europese Unie
Het Verdrag van Prüm is gedeeltelijk opgenomen in het Besluit van 23 juni 2008 van de Raad van de Europese Unie inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit en daarmee omgezet in het institutionele en rechtskader van de Europese Unie. Dit houdt in dat de bepalingen van het Raadsbesluit zullen worden toegepast (na de implementatie in het nationale recht van de lidstaten) in de plaats van de overeenkomstige bepalingen van het Verdrag van Prüm. Met betrekking tot de politiesamenwerking die in deze masterproef wordt besproken, zijn artikel 24 en artikel 26 van het Verdrag van Prüm overgenomen in respectievelijk artikel 17 en 18 van het Raadsbesluit. Het artikel 25 van het Verdrag van Prüm kent geen overeenkomstig artikel in het Raadsbesluit.
4.4 Besluit
In dit hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de theoretische waarde van het Beneluxpolitieverdrag, is zeer summier uiteengezet hoe enkele bepalingen uit dit verdrag zijn opgenomen in andere overeenkomsten inzake politiesamenwerking die gesloten zijn tussen een grotere groep van landen. Dit is een extra staving voor de conclusie van de voorgaande hoofdstukken, nl. dat het Benelux-politieverdrag inhoudelijk van toegevoegde waarde is binnen het domein van de politiesamenwerking.
47
Conclusie
Om de centrale onderzoeksvraag van deze masterproef ‘Wat is de waarde van het Beneluxpolitieverdrag in de Belgische-Nederlandse grensstreek?’ op een systematische wijze te beantwoorden, worden er drie stappen genomen. De eerste stap bestond erin een antwoord te formuleren op de vraag ‘Wat is de theoretische waarde van het Benelux-politieverdrag?’. Het doel van dit eerste deel was dan ook nagaan of het verdrag op theoretisch vlak positief kan worden geëvalueerd. In deze conclusie kan op basis van wat werd besloten uit de vier hoofdstukken van dit deel een antwoord worden gegeven op de vraag of het Beneluxpolitieverdrag in theorie een meerwaarde is op vlak van de grensoverschrijdende politiesamenwerking.
Met het eerste hoofdstuk werd de periode voorafgaand aan het Benelux-politieverdrag besproken. Met het BUV van 1962 had de Belenux een eerste instrument in handen om op vlak van gerechtelijke politie samen te werken en om over de grens te achtervolgen. De Schengen-landen, waaronder de Benelux, konden met de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990 nog een stap verder gaan op vlak van politiesamenwerking. Maar het is echter pas met het Verdrag van Bergen op Zoom van 1999 dat België en Nederland de mogelijkheid hadden om op bestuurlijk vlak samen te werken. De analyse van deze manier van politiesamenwerking wees uit dat de grens nog steeds een hinderpaal was voor de politiediensten en er werk moest gemaakt worden van bepalingen in verband met bijstand op verzoek, bijstand in spoedeisende situaties en informatieuitwisseling. Met deze informatie in het achterhoofd konden de volgende twee hoofdstukken vertellen of het Benelux-politieverdrag inhoudelijk vooruitgang heeft geboekt en dus inhoudelijk een meerwaarde is binnen het domein van het grensoverschrijdende politioneel optreden.
Dit blijkt inderdaad het geval te zijn. Met Hoofdstuk 2 werd in de eerste plaats aangetoond dat het verdrag ook een meerwaarde heeft door de manier waarop het is gegroeid. Het proces van de totstandkoming geeft duidelijk aan dat het verdrag een stevige basis geniet. Het verdrag is op een vernieuwende wijze tot stand gekomen, nl. bottom-up. De Benelux was sinds de Tweede Wereldoorlog een hechte groep. Zij wouden dan ook verder gaan dan de SUO. Mede door impulsen vanuit de praktijk, zoals het Verdrag van Bergen op Zoom en de knelpuntenanalyse, en met de medewerking van de praktijk, ontstond het Benelux-
48
politieverdrag in 2004. Deze overeenkomst wordt trouwens nog steeds opgevolgd en geoptimaliseerd door het Actieplan Senningen en de overlegorganen. Het doel van het verdrag gaat verder dan het bieden van een wettelijk kader. De overeenkomst moet worden opgevat als een werkinstrument die de politiediensten kunnen gebruiken om beter samen te werken met hun Benelux-collega’s. Deze filosofie en een korte blik op de inhoud van het verdrag gaven aan dat het verdrag niet alleen op macroniveau (niveau van de totstandkoming, opvolging en het doel van het verdrag), maar ook op het eerste gezicht op inhoudelijk vlak innoverend is.
Met Hoofdstuk 3 werden de artikels in detail bekeken. Zo werden de voorafgaande bevindingen bevestigd. Uit dit hoofdstuk bleek dat het verdrag verder ging dan de voorgaande overeenkomsten omdat het de grensoverschrijdende achtervolging en observatie heeft verruimd, verschillende bepalingen inzake bestuurlijke politie heeft opgenomen en verder bouwt op het Verdrag van Bergen op Zoom. Daarenboven biedt het een antwoord op de ondervonden knelpunten. De obstakels met betrekking tot het verlenen van bijstand in spoedeisende situaties of op verzoek en het uitwisselen van informatie zijn met het verdrag opgelost. Tevens probeert het Benelux-politieverdrag de grens geen hinderpaal meer te laten zijn. Als dit al niet bleek uit het doel van het verdrag wordt dit met bepalingen zoals de gemengde patrouilles en controles nog eens benadrukt. De conclusie is dat het verdrag in theorie een enorme verbetering is in vergelijk met de situatie voorheen. De inhoud van het Benelux-politieverdrag is dus een meerwaarde binnen het domein van de politiesamenwerking.
Hoofdstuk 4 leverde extra bewijs voor deze conclusie. Want uit dit hoofdstuk blijkt dat enkele bepalingen uit het Benelux-politieverdrag zijn overgenomen door andere overeenkomsten inzake politiesamenwerking die gesloten zijn tussen grotere groepen van landen.
Het Benelux-politieverdrag blijkt op macroniveau en inhoudelijk een meerwaarde te hebben. Deel 1 kan dan ook worden afgesloten met de bevinding dat het Benelux-politieverdrag in theorie
een
meerwaarde
is
binnen
het
domein
van
de
grensoverschrijdende
politiesamenwerking. In het volgende deel zal worden nagegaan of het ook in de praktijk zo blijkt te zijn.
49
Deel 2: Het Beneluxenelux-politieverdrag in de praktijk Inleiding
Om de centrale onderzoeksvraag van deze masterproef ‘Wat is de waarde van het Beneluxpolitieverdrag in de Belgisch-Nederlandse grensstreek?’ op een systematische wijze te beantwoorden, worden er drie grote stappen genomen. De eerste stap is reeds gezet met Deel 1. Daarin werd het theoretische belang van het Benelux-politieverdrag uiteengezet. De tweede stap wordt in dit deel genomen en bestaat erin een antwoord te formuleren op de vraag ‘Hoe kent het Benelux-politieverdrag zijn uitwerking in de praktijk?’. Het doel van dit deel is dan ook om aan de hand van kwalitatief onderzoek de toepassing van het verdrag op het terrein van dichterbij te bekijken. Op die manier wordt de aanwezige praktijksituatie zichtbaar. Het onderzoek naar het gebruik van de mogelijkheden van grensoverschrijdend politioneel optreden gebeurt in dit deel door de algemene toepassing en de toepassing in detail van het verdrag door de politiezones te bespreken (respectievelijk Hoofdstuk 2 en 3), de evaluatie van het verdrag door de politiezones toe te lichten (Hoofdstuk 4), de mening over het verdrag van de belangrijkste partners van de politiezones te beschrijven (Hoofdstuk 5) en best practices mee te geven (Hoofdstuk 6). De methodologie van het gevoerde kwalitatieve onderzoek wordt in Hoofdstuk 1 duidelijk gemaakt. In de conclusie wordt op basis van wat er geleerd wordt uit de diverse hoofdstukken een antwoord geformuleerd op de centrale vraag in dit deel ‘Hoe kent het Benelux-politieverdrag zijn uitwerking in de praktijk?’. Hieruit zal blijken hoe het Benelux-politieverdrag door de verschillende politiediensten wordt gehanteerd en geëvalueerd.
50
Hoofdstuk 1: De gehanteerde methodologie
1.1 Inleiding
Om het gebruik van het Benelux-politieverdrag in de praktijk te onderzoeken, werd er, zoals reeds toegepast in het theoretische gedeelte van deze masterproef, gekozen om het verdrag te beperken tot 6 artikels, nl. optreden op verzoek, optreden op eigen initiatief, op verzoek leveren
van
middelen
en
materieel,
de
grensoverschrijdende
achtervolging,
de
grensoverschrijdende observatie en de gemengde patrouilles en controles. Deze afbakening is er gekomen om het onderzoek beheersbaar te kunnen houden. Dat er net voor deze 6 artikels is gekozen, heeft te maken met het feit dat zij voor de politieambtenaar en de burger het meest zichtbaar en expressief zijn (bijvoorbeeld in vergelijking met informatie-uitwisseling) en omdat deze mogelijkheden reeds een lange geschiedenis kennen (grensoverschrijdende achtervolging) of juist heel vernieuwend zijn (bestuurlijke politiesamenwerking). Uit een korte voorstudie, namelijk een krantenanalyse met betrekking tot het Beneluxpolitieverdrag, bleek dat het verdrag opvallend meer werd toegepast door de politiezones in Antwerpen en Limburg. Om die reden werd er gekozen om ook eens in Oost - en WestVlaanderen te polsen hoe het zat met de aanwending van het verdrag. Er werd voornamelijk gefocust op de grenszones in de desbetreffende provincies, maar er werden eveneens een aantal andere politiediensten opgenomen in het onderzoek.
1.2 Methodologie
Het doel van Deel 2 is om naast de theoretische situatie (Deel 1) de aanwezige praktijksituatie te bespreken. Om deze reden werd er gekozen voor het kwalitatieve onderzoek, omdat, in tegenstelling tot het kwantitatieve onderzoek, hiermee de beleving van de betrokkenen kon worden achterhaald. Het gaat om een diepgaande manier van onderzoek en dit was noodzakelijk om een evaluatie en analyse te kunnen maken van het Benelux-politieverdrag. Eén van de meest klassieke technieken in het kwalitatieve onderzoek is de techniek van het interviewen. Deze was uitermate geschikt om de meningen van respondenten te ontdekken.
51
De resultaten konden daarenboven op een duidelijke en begrijpelijke manier worden gerapporteerd.96 Dit gebeurt aan de hand van cursieve fragmenten verder in dit deel.
Reeds bij de aanvang van het onderzoek werd er gekozen om voornamelijk te focussen op de grenszones in Oost - en West-Vlaanderen. In de loop van het onderzoek bleek het ook interessant te zijn om een aantal andere politiediensten te bevragen. Dit bekent dus dat de respondenten niet op basis van toeval werden geselecteerd. Aangezien hier een klein aantal respondenten in de diepte wordt onderzocht, zou zo’n aselecte steekproef enkel een atypische steekproef opleveren. De steekproef die werd getrokken, noemt men een theoretische steekproef omdat de betrokkenen zorgvuldig werden gekozen. Het was de bedoeling dat de personen iets te zeggen hadden over het onderwerp. Er werd dus opzoek gegaan naar waardevolle respondenten.97 Om deze respondenten te contacteren, werd er gebruik gemaakt van een persoon die werkzaam is bij de lokale politie en daarom de contactgegevens van de grenszones kon meegeven. Door middel van deze gatekeeper werden er 6 (van de zeven) grenszones bereid gevonden om mee te werken aan het onderzoek. Eveneens werd een meer centrale politiezone opgenomen in het onderzoek. Het gaat om de politiezones Damme/Knokke-Heist, Maldegem, Assenede/Evergem, Regio Puyenbroek (Zelzate, Wachtebeke, Moerbeke en Lochristi), SintGillis-Waas/Stekene, Beveren en Brugge (BIJLAGE 2). Naar mate het onderzoek vorderde kwamen er via de geïnterviewde respondenten nieuwe, nuttige contactgegevens bij. Op deze manier konden ook een aantal belangrijke partners van de politiezones (het AIK Gent en CIC-OLV) en enkele federale diensten (SPN en DAO) worden bevraagd. Ook de aparte cel ‘Benelux-politiesamenwerking’, werkzaam op het Secretariaat Generaal van de Benelux en onder het beheer van CGI, was bereid een bijdrage te leveren aan deze masterproef.
De respondenten werden steeds in hun eigen werkomgeving bevraagd. Met deze betrokkenen werd er een topiclijst overlopen waarover zij hun ervaringen en mening konden delen. De volgende onderwerpen kwamen systematisch aan bod: Opleiding, algemene toepassing van het verdrag, toepassing van het verdrag per artikel en de evaluatie van het Beneluxpolitieverdrag. 96
T. DECORTE, Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Gent, Universiteit Gent, 2007,
92. 97
Ibid. 94.
52
Na ieder interview werd de informatie geanalyseerd. Deze analyse werd dan gebruikt om de oorspronkelijke topiclijst wat te nuanceren. Er werd dus cyclisch te werk gegaan. Verzamelen en analyseren wisselden elkaar af. Dit werd mogelijk dankzij de openheid en flexibiliteit van de methode van het interview.98
Het
immense
voordeel
van
het
interview
is
dat
men
daarbij
de
gerichte-
stimulusresponstechniek toepast. Dit betekent dat informatie direct wordt aangeboord. Aangezien door middel van vragen en uitspraken prikkels werden gegeven aan de betrokkenen, werden zij gestimuleerd tot het geven van precies die informatie die nodig is voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen.99 Een belangrijk nadeel van het interview is dat door de manier waarop de vragen worden geformuleerd, de interviewer de respondent in een bepaalde richting kan sturen. Bij het stellen van de vragen werd er dan ook gepoogd om zo min mogelijk directief te interviewen. Er werden geen voorbeelden gegeven om een vraag te verduidelijken omdat dit het referentiekader van de geïnterviewde beperkt.100 Om de respondenten de mogelijkheid te geven om nog nuancering bij zijn antwoord aan te brengen, werd er ook niet te snel overgegaan naar de volgende vraag.101
Een moeilijkheid gelinkt aan dit onderzoek was het vinden van de best geplaatste persoon in de politiezones om het Benelux-politieverdrag te bespreken. Het verdrag is een ‘korps-bredediscipline’ waarmee wordt bedoeld dat iedereen in een zone er mee in aanraking kan komen en er geen specifieke dienst of persoon voor verantwoordelijk is. Om dit op te vangen werd steeds de korpschef gecontacteerd van de politiezones en werd er gevraagd om iemand in de zone aan te duiden die hiervoor het best in aanmerking komt.
Een inherente beperking aan het kwalitatieve onderzoek is dat de resultaten niet kunnen worden gegeneraliseerd omdat er slechts met een klein aantal respondenten in de diepte wordt
98
I. MASO en A. SMALING, Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie, Amsterdam, Boom, 9-10.
99
T. DECORTE, Methoden van onderzoek: ontwerp en dataverzameling, Gent, Universiteit Gent, 2009,
148. 100
T. DECORTE, Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Gent, Universiteit Gent, 2007,
108. 101
Ibid. 113.
53
gewerkt.102 Dit sluit natuurlijk niet uit dat de gegevens geen trends kunnen aangeven die waarschijnlijk ook in andere politiezones en diensten gevonden zouden worden. Om de geografische beperktheid van het onderzoek (Oost - en West-Vlaanderen) voor een stuk op te vangen, werd er een krantenanalyse gemaakt van alle toepassingen van het Benelux-politieverdrag op het gehele Belgische en Nederlandse grondgebied.
Deze krantenanalyse, via de Mediargus-databank, moet worden gezien als een aanvulling bij de gegevens die uit de interviews werden gehaald. De zoekstrategie bestond erin om in de periode tussen juni 2004 en februari 2010 alle artikels te zoeken die een toepassing van het verdrag beschreven in België of Nederland. Alle mogelijke varianten van het Beneluxpolitieverdrag en de 6 mogelijkheden van grensoverschrijdende politiesamenwerking werden door de zoekmachine gehaald. Het leverde uiteindelijk 36 bruikbare unieke krantenartikels op. Zij zullen in de volgende hoofdstukken worden gebruikt om de ondervindingen uit de interviews te staven of juist tegen te spreken. Dit zorgt voor een meer genuanceerd beeld van de toepassing van het Benelux-politieverdrag in België en Nederland.
Beseffende dat mediaberichtgeving selectief is omdat enkel nieuwswaardige feiten worden beschreven, wordt deze krantenanalyse toch gebruikt aangezien het om een nonubtrusive methode gaat. Het grote voordeel hierbij is dat de validiteit van deze gegevens hoog is omdat er geen storende factoren zoals bijvoorbeeld sociaal wenselijk gedrag aanwezig zijn. Er is geen beïnvloeding van het onderzoeksobject door de onderzoeker. Omdat deze documenten tot stand zijn gekomen zonder dat de makers zich realiseerden dat ze zouden worden gebruikt in een onderzoek is er geen sprake van uitgelokt gedrag.103
1.3 Besluit
Het onderzoek naar de toepassing van het Benelux-politieverdrag op het terrein werd afgebakend tot 6 mogelijkheden van grensoverschrijdend politieoptreden en de grenszones in Oost - en West-Vlaanderen. Naar mate het onderzoek vorderde werden tevens andere politiediensten bevraagd. In de hoofdstukken die volgen komen dus de meningen van zowel lokale politiezones als federale politiediensten aan bod. Deze worden aangevuld met inzichten 102
T. DECORTE, Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Gent, Universiteit Gent, 2007,
94. 103
F. FICO, S. LACY en D. RIFFLE, Analyzing media messages, Mahwah, Erlbaum, 1998, 135.
54
van de Benelux-cel en krantenartikels. Het grote voordeel van deze vorm van onderzoek is dat de onderzoeksvragen door de betrokkenen werden beantwoord. Nadeel is wel de nietgeneraliseerbaarheid van de gegevens. Toch zullen in de volgende hoofdstukken trends kunnen worden ontdekt die een eerlijk beeld geven van het gebruik van het verdrag. Wanneer er wordt verwezen naar politiezones of federale politiediensten in de volgende hoofdstukken dan worden hiermee de bevraagde politiezones en federale diensten bedoeld.
Voor de duidelijkheid in de volgende hoofdstukken wordt eerst nog even kort het onderscheid tussen de lokale en federale politie toegelicht. Sedert de wet van 7 december 1998 heeft België een geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus, nl. de lokale politie en de federale politie.104 De lokale politie is verantwoordelijk voor de basispolitiezorg in de 196 politiezones die België telt. Zij vormen de ‘eerstelijnsdienst’ van de geïntegreerde politie en staan in voor wijkwerking, onthaal, interventie, slachtofferbejegening, opsporing en de handhaving van de openbare orde binnen hun zone.105 De federale politie oefent haar opdrachten uit over het hele Belgische grondgebied. Zij bestaat uit het commissariaatgeneraal en drie algemene directies, nl. de algemene directie bestuurlijke politie, de algemene directie gerechtelijke politie en de algemene directie van de ondersteuning en het beheer. Er zijn zowel centrale directies en diensten in Brussel als gedeconcentreerde directies en diensten in de arrondissementen.106 De federale politie vormt de ‘tweedelijnsdienst’ omdat ze met inachtneming van de principes van specialiteit en subsidiariteit, de gespecialiseerde en de supralokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, evenals de ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten realiseert.107
104
Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee
niveaus, B.S. 5 januari 1999. 105
Vaste Commissie voor de Lokale Politie (2 september 2008) Lokale Politie, Algemeen [WWW].
Belgische Lokale Politie: http://217.21.184.146/portal/index.php?option=com_content&view=article&id=52&Itemid=69&lang=nlNL [27/03/2010] 106
X (z.d.) De Federale Politie: voorstelling [WWW]. Belgische Federale Politie: http://www.polfed-
fedpol.be/org/org_nl.php [27/03/2010] 107
C. VAN DEN WYGAERT en S. VANDROMME, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafecht, II,
Antwerpen, Maklu, 2006, 555-556.
55
Hoofdstuk 2: De algemene toepassing door de politiezones
2.1 Inleiding
In het tweede hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de werking van het Beneluxpolitieverdrag in de praktijk, wordt er een algemeen beeld geschetst van de toepassing van het verdrag door de politiezones. Alle grenszones en de centrale zone beantwoorden hier de vraag of zij al gebruik maakten van het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdende politiesamenwerking. Uit de conclusie van dit hoofdstuk zal blijken of het verdrag al dan niet vaak wordt gehanteerd.
De respondenten werden, zoals reeds gezegd, aangeduid door de korpschef van hun politiezone. In alle betrokken politiezones was het steeds iemand met de graad van commissaris van politie die bereid was om deel te nemen aan het onderzoek. Het ging om politieambtenaren die aan het hoofd stonden van een interventiedienst en/of een recherchedienst en sommigen hadden ook een opleiding over het Benelux-politieverdrag gevolgd. Zonder met zekerheid te weten of iemand anders in de politiezone meer afwist van de toepassing van het verdrag, bleken deze respondenten wel het best geplaatst om het gebruik van het verdrag in hun zone toe te lichten.
2.2 Beperkte praktijkervaring
Politiezone Beveren, die als eerste werd bevraagd, zet meteen de toon. Hun praktijkervaring met het grensoverschrijdend politioneel optreden is zo goed als onbestaande. Uiteindelijk blijkt ook in de andere grenszones de praktijkervaring beperkt te zijn.
Ik heb weet van één toepassing van het verdrag. Toen iemand onze controlepost negeerde hebben we de achtervolging ingezet en hebben we de grens met Nederland overschreden gedurende een kwartier, maar uiteindelijk hebben we de man op het Belgische grondgebied tot stilstand kunnen brengen. Dus buiten dat wij eventjes op het Nederlandse grondgebied zijn geweest, zijn er geen andere situaties geweest waarbij het verdrag werd toegepast. Onze praktijkervaring is heel beperkt.108
108
Interview met Politiezone Beveren, Beveren, 19 februari 2010.
56
Alle grenszones geven telkens opnieuw aan dat het verdrag nog maar zelden is toegepast. Men start vaak met de vermelding dat er nog geen grensoverschrijdende achtervolgingen hebben plaatsgevonden in de politiezone, alsof dit de enige manier van grensoverschrijdende politiesamenwerking is. Wanneer er dan gevraagd werd of er geen andere vormen van samenwerking hadden plaatsgevonden, blijkt dat de grenszones met betrekking tot de arrondissementele drugsacties Hazeldonk soms wel samenwerken met de Nederlandse politie:
Het verdrag is nog nooit toegepast in onze zone, al zijn we wel al eens even de grens over geweest bij een achtervolging, maar de Nederlandse collega’s zijn niet gecontacteerd geweest omdat de auto tot stilstand is gebracht in onze zone. Waar we wel aan meedoen zijn de Hazeldonk acties. De laatste drie keer hebben we samengewerkt met de Nederlandse politie. Twee Belgische politieagenten hebben dan op het Nederlandse
grondgebied met een Nederlandse
collega meegewerkt.
Zij
patrouilleerden in de grensstreek en dan gaven ze mogelijke drugstoeristen door aan de controlepost in België waar de voertuigen dan werden gecontroleerd.109
Met grensoverschrijdende achtervolgingen hebben wij geen ervaring. In het kader van drugs zijn er in het verleden wel al samenwerkingsverbanden geweest en ondertussen zijn er de Hazeldonk acties waarbij de Nederlandse politie drugspanden en coffeeshops observeren en dan de mogelijke drugstoeristen doorgeven aan de Belgische ploegen die aan de grens staan opgesteld.110
Tot op heden is het verdrag nog niet toegepast in de zone, blijkbaar staat er een grote muur op de grens. Als er bovenzonale acties, met andere grenszones in België, zijn dan doen we mee met de grenscontroles maar wij blijven op ons grondgebied en ook de Nederlanders komen niet in onze zone.111
We hebben al een paar keer geprobeerd om iets op te zetten bij de jaarlijks terugkerende drugsacties. De Nederlanders zijn al eens op ons grondgebied geweest voor een controle en wij zijn al eens met een paar man naar Nederland geweest om samen vanuit een auto te
109
Interview met Politiezone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
110
Interview met Politiezone Assende/Evergem, Evergem, 24 februari 2010.
111
Interview met Politiezone Sint-Gillis-Waas/Stekene, Sint-Gillis-Waas, 2 maart 2010.
57
gaan observeren. En we hebben ooit eens een grensoverschrijdende achtervolging gehad waarbij de betrokkene is staande gehouden in Nederland.112
In de 25 jaar dat ik hier al werk is er één grensoverschrijdende achtervolging geweest nog voor het Benelux-politieverdrag bestond. Maar we hebben nog geen toepassingen gehad van het Benelux-politieverdrag. Wel hebben we bij drugscontroles al eens samengewerkt met de Nederlanders die op hun grondgebied observeerden en mogelijke drugstoeristen aan ons doorgaven.113
Uit deze fragmenten blijkt de beperkte praktijkervaring van de grenszones met het toepassen van het Benelux-politieverdrag. Wel zien zij de drugsacties Hazeldonk af en toe als opportuniteit om samen te werken met de Nederlandse collega’s. Soms blijft men elk op zijn grondgebied, maar zo nu en dan is er wel sprake van een samenwerking in het kader van het Benelux-politieverdrag. Dit is het geval wanneer men een gemengd dispositief opstelt of gemengde patrouilles organiseert. Alleen moet de vraag worden gesteld of deze acties ook zouden plaatsvinden, mochten ze niet op het arrondissementele niveau worden georganiseerd.
De verklaring voor deze beperkte toepassing van het verdrag is niet onmiddellijk duidelijk. Sommige grenszones zeggen dat ze de nood niet voelen om samen te werken met de Nederlandse politie.114 Een andere zone wou dan wel de band met de Nederlandse collega’s versterken maar kreeg geen respons.115 Het was een eenrichtingsverkeer en geen geslaagde wisselwerking. Nog een andere grenszone geeft aan dat hun grensovergang heel landelijk is en ze geen criminaliteitsproblemen hebben die van die aard zijn dat daarvoor de grens moet worden overschreden.116 Een meer allesomvattende verklaring zal duidelijk worden in het volgende deel van dit hoofdstuk.
112
Interview met Politiezone Regio Puyenbroek, Lochristi, 9 maart 2010.
113
Interview met Politiezone Damme/Knokke-Heist, Knokke-Heist, 9 maart 2010.
114
Interview met Politiezone Regio Puyenbroek, Lochristi, 9 maart 2010.
115
Interview met Politiezone Sint-Gillis-Waas/Stekene, Sint-Gillis-Waas, 2 maart 2010.
116
Interview met Politiezone Beveren, Beveren, 19 februari 2010.
58
2.3 Verklaring(en)
Naast de 6 grenszones is er ook één centrale zone bevraagd. Tegen de verwachtingen in, aangezien het een zone is die niet aan de Nederlandse grens grenst, hebben zij het Beneluxpolitieverdrag wel een aantal keer gehanteerd:
Toen Club Brugge op Ajax moest spelen zijn wij met enkele mensen van onze zone naar Nederland gegaan. Zowel geüniformeerde mensen als voetbalspotters hebben dan de Nederlandse collega’s bijgestaan. Wanneer er een Nederlandse ploeg zou komen spelen in Brugge, gaan wij de steun vragen aan de Nederlandse politie. Dus in het kader van openbare ordehandhaving maken wij gebruik van het verdrag. Er zijn nog twee andere toepassingen geweest, die wij als gastland hebben gehad, namelijk de bescherming van V.I.P.’s. Dit komt omdat we een toeristische stad zijn. We hebben hier eenmaal Geert Wilders gehad en eenmaal Koningin Beatrix. De beschermingsagenten van Nederland hebben hier de begeleiding gedaan en konden hun bevoegdheden uitoefenen dankzij het verdrag. Dat is een voordeel voor ons, wij hoeven geen mensen te voorzien.117
Hieruit kan worden afgeleid dat bepaalde kenmerken van een politiezone om samenwerking vragen met de Nederlandse politie. Deze stelling wordt bevestigd door de krantenanalyse. Daaruit blijkt dat de grenszones in Antwerpen en Limburg vaker gebruik maken van het verdrag omdat zij, in tegenstelling tot de grenszones in Oost en West-Vlaanderen, meer drugsproblemen kennen. Zij gaan dan ook vaker gezamenlijke controles organiseren en samenwerkingsovereenkomsten afsluiten met de aangrenzende politie in Nederland. Hieronder volgen enkele voorbeelden om dit aan te tonen.
Druggebruikers en handelaars die in Nederland verdovende middelen haalden, liepen massaal tegen de lamp bij een grootscheepse controle van de lokale politie Noorderkempen in samenwerking met de douane en de Nederlandse politiediensten.118
117
Interview met Politiezone Brugge, Brugge, 3 maart 2010.
118
X, Dertig gecontroleerde personen betrapt met verdovende middelen op E19, Gazet van Antwerpen,
29 september 2009, p.47.
59
Drie Kempense politiezones sloten een samenwerkingsovereenkomst af met twee Nederlandse politiezones om zo de grenscriminaliteit terug te dringen. Deze intensievere samenwerking zal zich vertalen in meer en vaker informatie uitwisselen en enkele gezamenlijke acties.119
De politie Noordoost-Limburg en de Nederlandse politie Limburg Noord zet voor het eerst een samenwerking op inzake drugstoerisme.120
Tijdens een grootschalige drugactie van de Nederlandse politie, in samenwerking met de Belgische politie van Voeren, werd een drugkoerier opgepakt na een achtervolging.121
In de Noorderkempen vonden op enkele plaatsten grenscontroles inzake drugstrafiek plaats. De Belgische politie zette in samenwerking met de Nederlandse politie in de volledige grensstreek verschillende controleposten op.122
Als de situatie er om vraagt, bijvoorbeeld in een toeristische politiezone of een politiezone met drugsproblemen, dan is er nood aan het hanteren van het Benelux-politieverdrag. De cel ‘Benelux-politiesamenwerking’ bij het CGI/Benelux bevestigt dit fenomeen. Zij zeggen dat het verdrag inderdaad maar beperkt wordt toegepast, maar dat dit verschilt van regio tot regio. In gebieden waar er grensoverschrijdende criminaliteitsproblemen zijn zullen de politieambtenaren elkaar gemakkelijker vinden en samenwerken. Waar de nood niet wordt aangevoeld is het logisch dat er geen initiatief wordt genomen voor bijvoorbeeld een gezamenlijke controle of een gemengde patrouille.123
Naast deze verklaring stellen zij ook dat de beperkte toepassing van het verdrag kan te maken hebben met het feit dat het pas in de periode 2005-2006 is doorgedrongen en het dus nog een vrij recent verdrag is. Daarenboven zijn het aantal mensen die hierover een opleiding hebben
119
VNJ, Politie werkt samen met Nederland, Het Laatste Nieuws, 19 september 2009, p.39.
120
M.W., Noord-Limburgse politiekorpsen controleren samen aan de grens, Het Belang van Limburg, 27
mei 2009, p.17. 121
X.L., Drugkoerier aangehouden, Het Laatste Nieuws, 16 januari 2009, p.13.
122
HO, Drugscontrole levert kleine vangst op, Gazet van Antwerpen, 24 september 2005, p.25.
123
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
60
gevolgd niet zo groot, waardoor de voeling met het verdrag bij vele politieambtenaren nog niet voldoende aanwezig is.124
2.4 Besluit
In het tweede hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de werking van het Beneluxpolitieverdrag in de praktijk, werd er een algemeen beeld geschetst van de toepassing van het verdrag door de politiezones. Hieruit blijkt dat de grenszones een beperkte praktijkervaring hebben. Het Benelux-politieverdrag wordt bijna uitsluitend gebruikt in het kader van de arrondissementele drugsacties Hazeldonk. Met de informatie uit de centrale zone en de krantenanalyse kan deze bevinding worden genuanceerd.
Sommige
politiezones
hebben
meer
praktijkervaring
omdat
zij
(gemeenschappelijke) criminaliteitsproblemen kennen of specifieke kenmerken hebben. Globaal gezien blijven de toepassingen het Benelux-politieverdrag echter beperkt. Dat nog niet veel politieambtenaren een voeling hebben met het verdrag zou hiervoor een mogelijke verklaring kunnen zijn.
124
Ibid.
61
Hoofdstuk 3: De toepassing door de politiezones in detail
3.1 Inleiding
Het derde hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de werking van het Beneluxpolitieverdrag in de praktijk, gaat dieper in op de toepassing van de diverse mogelijkheden van grensoverschrijdend politioneel optreden die het verdrag heeft gecreëerd. Het doel hiervan is om eventuele knelpunten te ontdekken. Op het einde van dit hoofdstuk zal duidelijk worden hoe de politiezones staan ten opzichte van de verschillende artikels.
3.2 Optreden op verzoek
Artikel 4 en 5 van het Benelux-politieverdrag voorzien in de mogelijkheid tot optreden op verzoek of het verlenen van bijstand. Alle politiezones zijn het volmondig eens over het feit dat dit nuttige artikels zijn. Zij vinden het positief dat deze mogelijkheid is gecreëerd, alleen hebben ze er allemaal nog geen gebruik van gemaakt. Dit is dan wel buiten de centrale zone gerekend:
Op vlak van bijstand is het verdrag echt wel nuttig. Wanneer wij Nederlanders aanvragen kunnen zij hun bevoegdheden uitoefenen en omgekeerd. Dit betekent dat zij ook hun bewapening mogen meenemen, dus zowel voor de veiligheid van de politiemensen als van de burger is dat van belang en dit dankzij het verdrag. Daarenboven scheelt het bij de inzet van politiemensen.125
Ook de cel ‘Benelux-politiesamenwerking’ staat positief ten opzichte van deze mogelijkheid omdat het jaarlijks bij een aantal grote evenementen toch elke keer zijn nut bewijst:
Een voorbeeld van bijstand is de jaarlijks terugkerende Eneco-tour die zigzaggend de Belgisch-Nederlandse grens overschrijdt. Vroeger moesten er op alle plaatsen waar de grens werd overschreden Belgische en Nederlandse politieambtenaren klaar staan om het
125
Interview met Politiezone Brugge, Brugge, 3 maart 2010.
62
van elkaar over te nemen. Nu heeft men een gemengde ploeg die van begin tot het einde de koers kan begeleiden. Dat is een enorme besparing op personeel en geld.126
Uit de interviews blijkt dat de artikels perfect uitvoerbaar zijn in de praktijk wanneer daar nood toe is. Het is een opportuniteit die de politiezones kunnen grijpen, alleen gebeurt dit zelden. Dit heeft te maken met het feit dat sommige politiezones geen grootschalige evenementen kennen. Anderen kunnen dan weer hun openbare ordehandhaving perfect zelf uitoefenen.
3.3 Optreden op eigen initiatief
Optreden op eigen initiatief is mogelijk dankzij artikels 7 en 8 van het Benelux-politieverdrag. Geen enkele politiezone heeft dit reeds in de praktijk gebracht. Wel is iedereen het eens over het feit dat het een goed principe is en dat het onmisbaar is. Mochten deze artikels niet in het leven zijn geroepen, konden de politieploegen in urgente situaties de grens niet over. De reden waarom het nog niet is toegepast is eenvoudig; iets zien gebeuren is al uitzonderlijk, laat staan dat dit net over de grens gebeurt.
Het kan zijn dat wij aan onze kant van de grens een overval zien gebeuren, maar wij staan niet alle dagen op de grens, dus wij zullen dat dan niet zien gebeuren. Natuurlijk is het goed dat dit bestaat, maar in de praktijk…127
3.4 Op verzoek leveren van middelen en materieel
Door het Benelux-politieverdrag ontstaat met artikel 9 en de bijhorende uitvoeringsafspraak de mogelijkheid om op verzoek middelen en materieel uit te wisselen. Nog geen enkele politiezone heeft hiervan gebruik gemaakt omwille van het feit dat ze daar geen nood aan hebben:
Middelen en materieel zijn nog niet uitgewisseld in onze politiezone, daar is ook geen nood aan, we hebben voldoende met wat we hebben.128 126
Gesprek met CGI/Benelux, Brussel, 27 november 2009.
127
Interview met Politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 9 maart 2010.
128
Interview met Politiezone Brugge, Brugge, 3 maart 2010.
63
Daarenboven wordt aangegeven dat het uitwisselen van materieel in hoofde van vele politieambtenaren waarschijnlijk een stap te ver gaat.129 Ook wordt het cultuurverschil tussen de twee landen aangehaald:
Er is sowieso al niet veel contact, plus ze hebben een andere cultuur. Ze zullen wel iets vragen, maar iets geven lijkt wat moeilijker.130
Naast een verschil in cultuur is er eveneens een verschil in wetgeving tussen België en Nederland, wat ook voor problemen kan zorgen:
Wat we bijvoorbeeld wel interessant vinden is dat Nederland speciale apparatuur heeft om cannabisplantages op te sporen. Maar dat kunnen wij niet in België gebruiken omdat de wetgeving dit niet toelaat.131
De stand van zaken van het Actieplan Senningen in 2009 geeft aan dat België nog geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om materieel te vragen aan Nederland.132 Uit de krantenanalyse blijkt dat er in omgekeerde richting wel een overeenkomst is gesloten waarbij de Belgische federale politie materieel zou kunnen uitwisselen aan de Nederlandse politie:
Er is een afspraak tussen de politie Limburg-Zuid in Nederland en de Belgische federale politie gemaakt voor het verkrijgen van luchtsteun bij incidenten in de politieregio Limburg-Zuid. Deze vorm van samenwerking werd mogelijk dankzij het Beneluxpolitieverdrag, voordien kon de Nederlandse Politie enkel luchtsteun vragen bij de KLPD.133
129
Interview met Politiezone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
130
Interview met Politiezone Sint-Gillis-Waas/Stekene, Sint-Gillis-Waas, 2 maart 2010.
131
Interview met Politiezone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
132
Stand van zaken Actieplan Senningen 2009, intern document, Secretariaat Generaal van de Benelux.
133
X, Belgische luchtsteun voor Nederlands-Limburgse politie, De Standaard, 16 augustus 2008, p.17.
64
3.5 Grensoverschrijdende achtervolging
De grensoverschrijdende achtervolging, die wordt beschreven in artikel 18 van het Beneluxpolitieverdrag, blijkt voor alle politiezones onmisbaar aangezien het noodzakelijk is in urgente situaties. Er hebben zich al twee ‘pogingen’, waarbij de politieploeg de grens heeft overschreden maar de verdachte uiteindelijk in België tot stilstand heeft gebracht, en twee volwaardige grensoverschrijdende achtervolgingen voorgedaan. De twee pogingen hadden telkens betrekking op een bestuurder die de vlucht nam toen een politieploeg deze wou controleren. Bij de ‘geslaagde’ achtervolgingen heeft éénmaal de Nederlandse politie en één keer de Belgische politie de grens overschreden. Het nut van het artikel is hiermee dan ook bewezen. Toch doen er zich een aantal problemen voor:
Het feit dat er zoveel voorwaarden zijn die moeten worden nageleefd vooraleer het een rechtmatige grensoverschrijdende achtervolging is, krijgt soms kritiek…nog niet gehoord vanuit de praktijk, maar wel bij de lessen die ik over het Benelux-verdrag geef.134
In het Benelux-verdrag wordt ook bepaald welke bewapening onze mensen mogen bijhebben als ze de grens oversteken. Halfautomatische wapens mogen we niet bijhebben zonder voorafgaande toestemming van de Nederlanders. Onze interventieploegen gebruiken net halfautomatische wapens, dus met andere woorden, op de dag dat zij een achtervolging doen, zitten ze met een probleem.135
We hebben ooit eens een grensoverschrijdende achtervolging gehad. Het ging over een verdachte die gekend was voor allerlei feiten. Toen de politie hem deed stoppen, probeerde hij een politieagent aan te rijden. Men heeft toen de achtervolging verder gezet tot in Nederland op basis van ‘poging doodslag’. Uiteindelijk hebben ze hem staande gehouden in Nederland. Maar de betrokkene heeft nadien klacht met burgerlijke partijstelling neergelegd bij de onderzoeksrechter omdat hij vond dat de agenten op een onrechtmatige wijze de grens zijn overgegaan. Die zaak wordt momenteel onderzocht.136
134
Interview met Politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 9 maart 2010.
135
Interview met Politiezone Beveren, Beveren, 19 februari 2010.
136
Interview met Politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 9 maart 2010.
65
Ik hoop dat onze mensen nooit in Nederland hun wapen in de hand nemen…want ze zitten in Nederland dan en dan geldt hun wetgeving…en in Nederland is vuurwapengebruik er vanaf je het wapen vast neemt. In België spreekt men maar van vuurwapengebruik op het moment dat er gevuurd wordt. Die theorie is gegeven aan onze mensen maar we zijn natuurlijk al een aantal jaren verder. Ik denk niet dat er nog iemand beseft dat het wapen vastnemen gelijk staat aan vuurwapengebruik in Nederland. Daar heb ik wel wat schrik van.137
Uit de eerste drie fragmenten blijkt dat het artikel niet makkelijk in de praktijk te brengen is omdat aan veel voorwaarden moet voldaan worden. Daarenboven zijn deze nogal vaag om een duidelijke beslissing te kunnen nemen in spoedeisende situaties. Het laatste fragment geeft aan dat er ook op dit vlak een verschil in wetgeving is tussen de twee landen die in de praktijk voor moeilijkheden zorgt. Dit blijkt ook uit dit krantenartikel:
Agenten van de lokale politie Gent hebben tijdens de achtervolging van twee koperdieven schoten gelost op het Nederlandse grondgebied. Volgens het Benelux-verdrag mogen de Belgische, Nederlandse en Luxemburgse politiediensten criminelen achtervolgen op elkaars grondgebied, maar dat moet volgens de rechtsregels van de betrokken landen gebeuren. In Nederland mogen geen waarschuwingsschoten worden gelost, om die redenen werden de agenten ondervraagd. Er volgt geen sanctie.138
De strikte voorwaarden die vervuld moeten zijn bij een grensoverschrijdende achtervolging en de verschillende wetgeving inzake vuurwapengebruik zijn ook gekend bij de cel ‘Beneluxpolitiesamenwerking’. Zij stellen een aanpassing van het artikel en een goede opleiding voor;
Ik zou opteren voor een verdere uitbreiding van het achtervolgingsrecht. Nu is het allemaal heel technisch verwoord, bijvoorbeeld ‘feiten die aanleiding geven tot uitlevering’…begin maar eens als er een auto wegvlucht van bijvoorbeeld een controlepost. Wij willen komen tot de afschaffing van het artikel in Schengen waarop men zich baseert. Wij gaan er vanuit dat als je in België op een wettelijke manier een achtervolging aanzet die wel wettelijk zal zijn in Nederland. Nu moet soms de wet wat
137
Interview met Politiezone Beveren, Beveren, 19 februari 2010.
138
S.S., Belgische agenten lossen schoten in Nederland, De Morgen, 30 maart 2007, p.6.
66
naar de hand van de politieambtenaar worden gezet om te kunnen achtervolgen en dat is een gevaarlijke situatie.139
Een moeilijkheid is het verschil in wetgeving met betrekking tot vuurwapengebruik…de wetgeving op elkaar gaan afstemmen kan volgens mij niet want dat is iets wat cultureel is gegroeid…wat men hierbij wel moet doen is voor de man of vrouw op de straat duidelijk maken wat de verschillen zijn en dat vooropstellen in de opleiding.140
3.6 Grensoverschrijdende observatie
Met artikel 19 van het Benelux-politieverdrag wordt de grensoverschrijdende observatie geregeld. De politiezones geven aan dat dit niet zo vaak gebeurt. Wanneer er toch zo’n actie plaatsvindt, zal dit eerder door gespecialiseerde federale diensten worden uitgevoerd. Dit betekent dan dat de politiezone dossierhouder is van de zaak waarbij het Beneluxpolitieverdrag wordt toegepast, maar ze zelf de grensoverschrijdende observatie niet uitvoeren.141 Toch is men tevreden dat deze mogelijkheid bestaat.142
Uit de literatuur blijkt dat er zich enkele problemen voordoen bij de toepassing van dit artikel. Enerzijds blijkt opnieuw de striktheid van het artikel voor moeilijkheden te zorgen, anderzijds is het verschil in wetgeving eveneens terug een knelpunt. De (gespecialiseerde) observatieteams zijn uiteraard op de hoogte van de (on)mogelijkheden bij het optreden op buitenlands grondgebied. Een probleem is dat zij de grensoverschrijdende observatie niet op het buitenlandse grondgebied kunnen starten. Wanneer een verdachte net over de grens woont, moet een team uit het andere land het eerste stukje van de observatie voor zijn rekening nemen. Een tweede knelpunt heeft betrekking op de toepassing van technische hulpmiddelen tijdens zulke observaties. Omwille van het verschil in wetgeving is de consequentie dat bepaalde
139
Gesprek met CGI/Benelux, Brussel, 27 november 2009.
140
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
141
Interview met Politiezone Brugge, Brugge, 3 maart 2010.
142
Interview met Sint-Gillis-Waas/Stekene, Sint-Gillis-Waas, 2 maart 2010.
67
technische hulpmiddelen aan de overzijde van de landsgrens soms niet mogen worden gebruikt.143
3.7 Gemengde patrouilles en controles
Enkele politiezones maken gebruik van de artikels 25 en 26 en de bijhorende uitvoeringsafspraak om gemengde patrouilles of controles te organiseren. Dit gaat hoofdzakelijk over de op arrondissementeel niveau georganiseerde drugsacties Hazeldonk. Sommige grenszones verkiezen dan om samen te werken met de Nederlandse politie door een gezamenlijke controlepost op te zetten,144 anderen werken met gemengde patrouilles:
We hebben al enkele keren een gezamenlijke patrouille georganiseerd in het kader van de Hazeldonk acties. Twee mensen van onze politiezone hebben dan op het Nederlandse grondgebied met een Nederlandse collega meegewerkt. Ze hadden ook hun voertuig en een radiopost mee. Zij patrouilleerden in de grenszone en gaven dan mogelijke drugstoeristen door naar de controlepost in België waar de voertuigen dan werden gecontroleerd.145
Nog anderen kiezen ervoor om samen te werken maar enkel via radiocommunicatie. De Belgische en Nederlandse politie blijven dan elk op hun eigen grondgebied.146
Positief aan deze gemeenschappelijke patrouilles of controles is dat er sneller en efficiënter kan worden gewerkt:
We doen dit omdat het voor de Nederlanders moeilijk is om een Belgische nummerplaat op te vragen. Met de twee Belgen bij de patrouille kan dat onmiddellijk worden opgevraagd in Gent. Zo’n gemengde patrouille werkt wel goed. We hebben meer zicht op wat er op het Nederlandse grondgebied gebeurt en we kunnen sneller met elkaar
143
T. SPAPENS, Georganiseerde misdaad en strafrechtelijke samenwerking in de Nederlandse
grensgebieden, Antwerpen, Intersentia, 2008, 116. 144
Interview met Politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 9 maart 2010.
145
Interview met Politiezone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
146
Interview met Politiezone Damme/Knokke-Heist, Knokke-Heist, 9 maart 2010.
68
communiceren. Dat is wel een meerwaarde. Dat is iets wat we in de toekomst meer willen doen en de Nederlanders zijn ook vragende partij.147
Uit de krantenanalyse blijkt ook dat men tevreden is met de voordelen en het resultaat die men bij gezamenlijke controles of patrouilles haalt. Enkele voorbeelden:
Bij grensoverschrijdende interventies is het handig om minstens 1 politieman van het bevoegde land in de wagen te hebben.148 De samenwerking laat de politiemensen toe om elkanders manier van werken te leren kennen en daaruit zelf te leren. Voor de burger heeft de samenwerking alleen maar voordelen. Nederlandse automobilisten kunnen in België door een eigen politieambtenaar worden geholpen en omgekeerd, de politieambtenaren zullen gezamenlijke ervaringen aanwenden om de automobilisten zo goed mogelijk te helpen, op drukke momenten zijn er extra gezamenlijke patrouilles voorzien…Dankzij het verdrag zijn de bevoegdheden van de politieambtenaar in de Benelux aanzienlijk uitgebreid.149
De lokale politie Grens en de Nederlandse regiopolitie Midwest-Brabant hebben een akkoord gesloten om nauwer te gaan samenwerken. Dit is het gevolg van het Beneluxverdrag. Met gezamenlijke controles of patrouilles zal de dienstverlening in het grensgebied verbeteren. De slagkracht van beide korpsen wordt vergroot door dit verdrag.150
Toch moet er opnieuw worden rekening gehouden met een aantal problemen die zich kunnen voordoen. Soms werkt een gemeenschappelijke controle niet zo goed omdat de Nederlanders enkel observeren bij de Belgische controlepost of omgekeerd.151 Daarenboven blijven de cultuurverschillen tussen de twee landen aanwezig. Dit maakt het niet vanzelfsprekend om een gemengde patrouille te vormen. Hiervoor moet men eerst elkaars manier van werken 147
Interview met Politizone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
148
F.J., Belgische en Nederlandse wegpolitie gaan in één auto patrouilleren, Het Laatste Nieuws, 7
november 2008, p.12. 149
X, “Wegpolitie patrouilleert samen met Nederlandse collega’s in grensregio”, Het Politiejournaal 2009,
5-6. 150
LBA, Vlaamse en Nederlandse agenten op patrouille in zelfde wagen, De Standaard, 5 februari 2005,
p.26. 151
Interview met Politiezone Assenede/Evergem, Evergem, 24 februari 2010.
69
leren kennen zodat er geen misverstanden ontstaan. Het is daarom goed dat men eerst bij elkaar in opleiding gaat.152
3.8 Gemeenschappelijke oefeningen
Niet expliciet opgenomen in het Benelux-politieverdrag, maar wel in het Actieplan Senningen, zijn de gemeenschappelijke oefeningen. Deze zijn noodzakelijk om elkaar en elkaars manier van werken te leren kennen zodat mogelijke knelpunten kunnen worden opgelost en men in echte situaties goed op elkaar is afgestemd.
Tot dusver zijn tussen 2006 en 2008 vijf gemeenschappelijke oefeningen op grote schaal gehouden waaronder drie Belgisch-Nederlandse oefeningen. De zesde geplande oefening in 2009 werd vervangen door een ‘echte’ situatie, nl. de melkveehouderbetoging waarbij de drie landen op vlak van openbare ordehandhaving samenwerkten.153 Geen enkele lokale politiezone heeft al aan zo’n oefening deelgenomen. De meeste oefeningen vinden plaats in het kader van de openbare ordehandhaving. Er is ook één grootschalige rechercheoefening georganiseerd.154 Telkens ging het om de federale diensten van de Belgische politie die hieraan meewerkten.
Tijdens de gemeenschappelijke oefeningen zijn een aantal operationele knelpunten naar voren gekomen. De terminologie die wordt gebruikt door de diverse politiediensten verschilt van elkaar. Het materiaal uit de verschillende landen moet ook anders worden gehanteerd. De commando’s en de technieken moeten op elkaar worden afgestemd want ook deze verschillen van elkaar. Eveneens zijn verschillen in wetgeving en de moeilijke radiocommunicatie ondervonden knelpunten.155
152
Interview met Politiezone Sint-Gillis-Waas/Stekene, Sint-Gillis-Waas, 2 maart 2010.
153
Stand van zaken Actieplan Senningen 2009, intern document, Secretariaat Generaal van de Benelux.
154
S.V., Rechercheoefening met Nederlandse politie geslaagd, Het Laatste Nieuws, 9 november 2007,
p.21. 155
P. HUYBRECHTS, Capaciteitsuitwisseling inzake openbare orde in een Europees kader
(Beneluxwetgeving), Scriptie, Benelux-Universitair Centrum, 2007, 32.
70
3.9 Besluit
In Hoofdstuk 2 (zie 2.4) werd er besloten, na een algemene vraag of het Beneluxpolitieverdrag wordt gehanteerd in de politiezones, dat het verdrag slechts in beperkte mate wordt toegepast. Dit heeft te maken met het feit dat niet alle politiezones daar nood aan hebben en vele politieambtenaren nog geen voeling hebben met het verdrag. Met dit tweede hoofdstuk werd in detail gevraagd naar de ervaring en de mening van de politiezones met betrekking tot de diverse mogelijkheden van het grensoverschrijdend politieel optreden. Nu kan een overzicht worden gemaakt van de knelpunten en wordt het duidelijk hoe de politiezones staan ten opzichte van de artikels.
Zowel het optreden op verzoek als het optreden op eigen initiatief worden door de politiezones omschreven als nuttig en onmisbaar. Toch hebben ze, op één politiezone na, nog geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheden. Er zijn geen knelpunten die deze vormen van optreden bemoeilijken, maar er is blijkbaar geen nood bij de lokale politie om bijstand te geven of te vragen en spoedeisende situaties doen zich slechts bij uitzondering voor. Hetzelfde verhaal is terug te vinden bij het uitwisselen van middelen en materieel. De lokale politiezones hebben hier geen nood aan. Het verschil in wetgeving en cultuur maken deze uitwisseling daarenboven nog minder evident.
De grensoverschrijdende achtervolging wordt aangeduid als onmisbaar en heeft zich inderdaad al enkele keren voorgedaan. Jammer genoeg zijn er enkele knelpunten die voor moeilijkheden zorgen in de praktijk. De strikte en vage voorwaarden van het artikel en het verschil in wetgeving inzake vuurwapengebruik zorgt soms voor verwarrende situaties. Men is eveneens tevreden met de mogelijkheid van de grensoverschrijdende observatie, al wordt dit hoofdzakelijk door federale diensten uitgevoerd, maar ook hier zorgen de strikte voorwaarden en het verschil in wetgeving voor hinder.
Verschillende politiezones maken wel gebruik van de mogelijkheid om gemengde patrouilles of controles te organiseren. Deze samenwerking verloopt vlot omdat men snel en efficiënt kan samenwerken. Toch moet dit niet als vanzelfsprekend worden aangenomen aangezien het fundamenteel andere politiediensten zijn die samenwerken. Bij de gemeenschappelijke oefeningen is het opvallend dat de lokale politiezones niet worden betrokken. Dit zou nochtans een voordeel zijn want het is aannemelijk dat ook zij de
71
verschillen in wetgeving en werkwijze en de problemen met de radiocommunicatie ondervinden.
Deze analyse in detail bevestigt de algemene analyse, namelijk dat het verdrag buiten enkele grensoverschrijdende achtervolgingen en gemengde patrouilles of controles die daarenboven op het arrondissementele niveau worden georganiseerd, niet vaak wordt toegepast. Met dit hoofdstuk zijn nu ook de knelpunten duidelijk die men ondervindt op het terrein.
72
Hoofdstuk 4: Evaluatie door de politiezones
4.1 Inleiding
In het vierde hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de werking van het Beneluxpolitieverdrag in de praktijk, maken de politiezones een evaluatie van het verdrag. Nadat een algemeen beeld van de toepassing van het verdrag is geschetst en de knelpunten duidelijk zijn geworden, wordt het nu eenvoudiger om de beoordeling door de politiezones te vatten. Zij geven aan of het verdrag hun slagkracht heeft vergroot, ze de grens nog als hinderpaal zien en of ze het verdrag zouden missen mocht het er niet zijn. Met deze informatie kan ook de beperkte toepassing van het verdrag worden gestaafd.
4.2 Slagkracht
Alle politiezones zijn het eens over het feit dat het Benelux-politieverdrag theoretisch gezien een meerwaarde heeft omdat het in theorie de slagkracht van de politiezones vergroot. Het verdrag biedt hen in theorie veel mogelijkheden om de grens over te gaan. Jammer genoeg vullen alle politiezones dit aan met de vermelding dat ze daar in de praktijk weinig van merken:
Het Benelux-politieverdrag heeft wel een meerwaarde omdat het ons vele mogelijkheden biedt, waardoor we bijna zonder meer de grens over kunnen. In theorie klopt het wel dat de slagkracht van de politiezone is vergroot, maar in de praktijk hebben we daar nog weinig ervaring mee.156
Ik vind niet dat de slagkracht van onze politiezone in de prakrijk is vergroot als je kijkt naar de toepassing van het verdrag. We gebruiken het verdrag praktisch nooit. Het is niet zo dat als het verdrag ontstaan is, we gezegd hebben: “Nu gaan we er eens invliegen en ervoor zorgen dat er een optimale samenwerking tot stand komt om alle criminelen die de grens over gaan, te pakken te krijgen”.157
156
Interview met Politiezone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
157
Interview met Politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 9 maart 2010.
73
In de praktijk hebben heel wat zones nog maar amper gebruik gemaakt van de mogelijkheden die zijn gecreëerd door het verdrag, ondanks het feit dat ze het een interessant verdrag vinden en men het ook logisch vindt dat er wordt samengewerkt met de Nederlandse politie:
Samenwerken is interessant, de criminaliteit stopt niet aan de grens. Wij werken samen met politiezones langs Belgische zijde, het zou echt onlogisch zijn dat we dan niet samenwerken met Nederlandse zones die ook aan ons grenzen. Maar het gebeurt veel te weinig, dat geef ik eerlijk toe.158
De mogelijkheden zijn er, de politiezones onderschrijven hun belang, ze hebben de toepassing van het verdrag zelf in handen en toch wordt het Benelux-politieverdrag maar in beperkte mate gehanteerd.
4.3 Grens als hinderpaal
Uit het bovenstaande moet worden besloten dat de grens blijkbaar een hinderpaal blijft voor de politiezones ook al hebben ze het verdrag. De ondervonden knelpunten lijken nochtans niet van die aard dat ze samenwerking met de Nederlandse collega’s onmogelijk maken. Er worden door de politiezones verschillende redenen opgegeven voor de summiere toepassing van het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdend politieel optreden.
Opnieuw wordt er aangehaald dat er gewoon geen nood is aan het gebruik van het verdrag aangezien er zich nog geen situaties hebben voorgedaan die om een grensoverschrijdende politiesamenwerking vroegen.159
Anderen geven aan dat het geen gemakkelijk verdrag is en dat de kans om fouten te maken bij de grensoverschrijding reëel is.160 De grens blijft een moeilijkheid voor de politiezones omdat het een strikt verdrag is en de bevoegdheden beperkt zijn.161
158
Interview met Politiezone Assenede/Evergem, Evergem, 24 februari 2010.
159
Interview met Politiezone Beveren, Beveren, 19 februari 2010.
160
Interview met Politiezone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
161
Interview met Politiezone Damme/Knokke-Heist, Knokke-Heist, 9 maart 2010.
74
De grens blijft een moeilijkheid voor ons omdat het een zodanig strikt verdrag is. Als dat de doelstelling was om met het verdrag dit weg te werken, dan hadden ze het verdrag wat soepeler moeten opstellen. Bijvoorbeeld met betrekking tot grensoverschrijdende achtervolgingen is het jammer dat het verdrag niet van toepassing is op verkeerszaken want dat is vaak de aanleiding voor een achtervolging.162
Het Benelux-politieverdrag wordt door de politiezones ook gezien als iets extra. Iets wat bovenop hun gewone werk komt. Soms is de intentie er wel om een initiatief te nemen tot samenwerken, maar uiteindelijk wordt dit maar zelden uitgewerkt aangezien eerst al hun eigen taken moeten worden afgewerkt:163
We hebben het al krap om ons eigen werk hier rond te krijgen, er is niet echt ruimte om een samenwerking met Nederland op te zetten. Er is weinig vraag naar, er is ook weinig nood aan. Iedereen is bezig om zijn eigen diensten rond te krijgen. Het Benelux-verdrag is eigenlijk een zandkorrel in de woestijn van het politiewerk.164 De politiezones denken dat als er meer druk zou komen van bijvoorbeeld de burgemeesters,165 zoals dat in de provincies Antwerpen en Limburg wel het geval is door de drugsproblematiek, of van bijvoorbeeld de leidinggevenden, dat het verdrag waarschijnlijk meer zou worden gehanteerd.166 Dit kan inderdaad bevestigd worden voor de provincies Antwerpen en Limburg. Omwille van het feit dat nog maar weinig politieambtenaren voeling hebben met het verdrag zou een positieve stimulans vanuit de leidinggevenden misschien ook wel zijn effect hebben. De cel ‘Benelux-politiesamenwerking’ benadrukt dit probleem:
De barrière van de grens is voor een groot deel weggenomen met het Beneluxpolitieverdrag. Er zijn heel wat mogelijkheden gecreëerd om de grens niet meer als
162
Interview met Politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 9 maart 2010.
163
Interview met Politiezone Assenede/Evergem, Evergem, 24 februari 2010.
164
Interview met Politiezone Regio Puyebroeck, Lochristi, 9 maart 2010.
165
Interview met Politiezone Assenede/Evergem, Evergem, 24 februari 2010.
166
Interview met Politiezone Damme/Knokke-Heist, Knokke-Heist, 9 maart 2010.
75
hinderpaal te moeten aanzien, maar het probleem is dat het te weinig gekend is bij de politieambtenaren.167
De grens als barrière is er op één of andere manier nog altijd. Wettelijk is deze er niet meer, maar in de praktijk is ze nog pertinent aanwezig:168
Het is jammer dat er nog een scheiding is want zij worden met dezelfde criminelen geconfronteerd als wij en omgekeerd. Met wetten kan men veel doen, maar men moet rekening houden met de mensen. Uiteindelijk zijn het de mensen die moeten samenwerken en dat verloopt minder goed.169
De visie van de centrale politiezone verschilt van deze van de grenszones. Zij stellen dat de grens voor hen geen hinderpaal meer is omdat ze weten dat als er grensoverschrijdend moet worden opgetreden, de wettelijke mogelijkheden er zijn. Toch beklemtonen zij ook dat ze er in hun dagelijkse werking geen behoefte aan hebben, maar:
Ik kan me voorstellen dat mochten we een grenszone zijn, dat we daar wel behoefte aan zouden hebben.170
4.4 Zonder het verdrag
Omwille van verschillende redenen blijft, ondanks dat het verdrag de slagkracht van de politiezones in theorie heeft vergroot, de grens voor hen nog steeds een obstakel. Wanneer de politiezones werd gevraagd of ze het Benelux-politieverdrag zouden missen mocht het er niet zijn, bleek dit inderdaad het geval. Dit omwille van het feit dat als er zich iets urgent voordoet, men wil kunnen ingrijpen. Het is jammer genoeg niet omdat men dan een instrument om grensoverschrijdend politioneel samen te werken, zou missen.
Moest het er niet zijn…als je dan moet stoppen aan de grens bij een achtervolging omdat er geen verdrag is, dan zou het inderdaad een gemis zijn.171 167
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
168
Interview met Politiezone Assenede/Evergem, Evergem, 24 februari 2010.
169
Interview met Politiezone Sint-Gillis-Waas/Stekene, Sint-Gillis-Waas, 2 maart 2010.
170
Interview met Politiezone Brugge, Brugge, 3 maart 2010.
76
Het zou wel een gemis zijn mocht het er niet zijn. Er moet iets zijn, anders rijd je over de grens en wat dan? Er moet een kader zijn dat bepaald wat mag en wat niet en dat heb je nu met het verdrag.172
Tot nu toe hebben we het nog niet gebruikt, omdat er nog geen grensoverschrijdende incidenten zijn geweest. Maar mochten die zich voordoen en we hadden het verdrag niet dan zouden we dat zeker missen.173
4.5 Besluit
In het vierde hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de werking van het Beneluxpolitieverdrag in de praktijk, beoordeelden de politiezones het verdrag en werden andere oorzaken duidelijk voor de geringe toepassing van dat verdrag.
De theoretische meerwaarde van het verdrag wordt onderschreven door de politiezones, alleen stelt men dat in de praktijk de slagkracht niet is vergroot. De grens blijft voor hen een obstakel. Ze geven aan dat door een gebrek aan noodzaak, de striktheid van het verdrag, hun andere werkzaamheden en het gebrek aan opleiding en stimulansen, het Beneluxpolitieverdrag overwegend als wettelijk kader wordt gezien die hun in urgente situaties de mogelijkheid biedt om de grens te overschrijden.
Het verdrag wordt niet gezien als instrument om zelf de grensoverschrijdende politiesamenwerking te verbeteren. Men maakt voornamelijk op een ‘enge’ manier gebruik van het verdrag, nl. als middel dat er voor zorgt dat men wettelijk kan optreden mocht er zich een spoedeisende situatie voordoen. De politiezones hebben niet tot doel om aan de hand van het verdrag de samenwerking te bevorderen en bijvoorbeeld zelf het initiatief te nemen om een gemengde patrouille op te richten of bijstand te verlenen. Het verdrag op een ‘maximale’ manier hanteren, kan enkel worden aangemoedigd. De hoeveelheid aan informatie en expertise die daarbij zou kunnen worden uitgewisseld en worden gebruikt, zou de samenwerking enkel maar bevorderen.
171
Interview met Politiezone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
172
Interview met Politiezone Assenede/Evergem, Evergem, 24 februari 2010.
173
Interview met Politiezone Sint-Gillis-Waas/Stekene, Sint-Gillis-Waas, 24 februari 2010.
77
Hoofdstuk 5: Belangrijke partners van politiezones en het Benelux-politieverdrag
5.1 Inleiding
De lokale politie wordt in hun dagelijkse werking bijgestaan door verschillende diensten. Om deze reden wordt in dit hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de werking van het Benelux-politieverdrag in de praktijk, kort stilgestaan bij hun ervaring en mening over het werken met het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdende politiesamenwerking.
Eerst wordt het AIK Gent aan het woord gelaten. Het AIK of Arrondissementeel Informatiekruispunt vervult een ondersteunende rol bij het verwerken van de bestuurlijke en gerechtelijke informatiestroom ten behoeve van zowel de lokale als de federale politie.174 Binnen het AIK Gent is er een OIPG of Operationeel Invalspunt in de Grensregio gevestigd. Zij zorgen voor het rechtstreekse contact met de Nederlandse politie via de Infodesk Zeeland. Deze OIPG’s zijn opgericht na het concreet worden van het Schengenakkoord om de informatie-uitwisseling in de grensgebieden vlot te kunnen laten verlopen. Vragen vanuit de lokale politiezones komen toe op het OIPG en worden dan doorgestuurd naar de Infodesk in Zeeland. Zo kunnen bijvoorbeeld bij een verkeersongeval met een Nederlands voertuig de kenteken- en verzekeringsgegevens worden opgevraagd.175
Nadien volgt er nog een andere belangrijke partner, nl. het Communicatie en Informatiecentrum Oost-Vlaanderen (CIC-OVL). Dit is de 101-centrale en tevens zorgen zij voor de dispatching of aansturing van de politieploegen op het terrein.
Uiteraard heeft de federale politie nog andere diensten die eveneens belangrijke partners zijn voor de lokale politiezones. Enkele hiervan worden besproken in een apart hoofdstuk aangezien zij heel wat ervaring hebben met het in de praktijk brengen van het Beneluxpolitieverdrag en dus kunnen doorgaan als ‘best practices’.
174
X (z.d.) Het Arrondissementeel Informatiekruispunt [WWW]. Belgische Federale Politie:
http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgj_aik_nl.php [31/03/2010] 175
Interview met AIK/OIPG Gent, Gent, 24 februari 2010.
78
5.2 AIK/OIPG Gent176
Met de komst van het Benelux-politieverdrag is er niet erg veel veranderd voor het OIPG aangezien de basis voor hen de Schengenuitvoeringsovereenkomst en de omzendbrief nr. COL2/2000
inzake
gerechtelijke
informatie-uitwisseling
is.
Maar
toch
is
de
gegevensuitwisseling een stuk verbeterd door het Benelux-politieverdrag:
Naast gerechtelijke info kunnen wij nu ook bestuurlijke info doorgeven in de grensstreek. Daarenboven hoeft dankzij het Benelux-politieverdrag de informatie niet meer via het OIPG worden opgevraagd, maar kan er ook rechtstreeks contact worden opgenomen met een Nederlandse collega om informatie op te vragen en deze kan dan politioneel aangewend worden. Wel moet men nadien deze informatie nog officieel registreren. Dat betekent dus dat het makkelijker is om onmiddellijk via het OIPG de informatie op te vragen. Wat nu ook mogelijk is, is de uitwisseling van gegevens uit welomschreven registers. Voor België is dat de Algemene Nationale Gegevensbank. Dus wij kunnen nu wel meer meedelen. Dat is wel een pluspunt. Het verdrag voorziet eveneens in rechtstreekse gecentraliseerde en geautomatiseerde uitwisseling van kentekengegevens, maar daar is nog niets van te zien in de praktijk.
Uiteindelijk heeft het verdrag hen een bredere basis gegeven om mee te werken. Toch voelen zij niet dat hun werking daardoor fundamenteel is veranderd. 5.3 CIC-OVL177
Het CIC-OVL geeft aan dat bij een gemengde patrouille of een gezamenlijke controle of bij optreden op verzoek, de aansturing van de politieploegen en de radiocommunicatie probleemloos verloopt. Dit komt omdat het steeds om geplande acties gaat en men dan een coördinatievergadering houdt met alle partners waarbij afspraken worden gemaakt om de radiocommunicatie op elkaar af te stemmen. Bij optreden op eigen initiatief worden zij ook betrokken, al komt dit in de praktijk weinig voor:
176
Ibid.
177
Interview met CIC-OVL, Gent, 10 maart 2010.
79
Als er zich in de grensstreek in België iets voordoet en de Nederlandse politieploegen kunnen eerder ter plaatse zijn dan nemen wij contact op met de meldkamer in Middelburg, we geven een relaas van de feiten en we spreken een gezamenlijk radiokanaal af. De contacten met die meldkamer zijn heel goed.
De afstemming tussen Astrid (Belgisch communicatiesysteem) en C2000 (Nederlands communicatiesysteem) verloopt goed. Sinds 1 januari 2009 is er een afspraak met de Nederlandse collega’s.178 Iedere week wordt de radiocommunicatie getest en brengt het CICOVL een politieploeg van op hun terrein in contact met een politieploeg in Nederland. Iedere week wordt deze test ook gedaan vanuit de meldkamer in Middelburg. Deze samenwerking verloopt zonder problemen. Er bestaat ook een protocol met werkafspraken inzake grensoverschrijdende radiocommunicatie tussen Nederlandse en Belgische politiediensten via de radionetwerken C2000 en ASTRID.179
Toch ondervindt het CIC-OVL ook enkele problemen met de toepassing van het Beneluxpolitieverdrag. Dit heeft te maken met de urgente situaties waarmee ze worden geconfronteerd bij grensoverschrijdende achtervolgingen:
Wij stoten vaak op onduidelijkheden. Wanneer we te maken hebben met een achtervolging, dan is dat zeer acuut en dit betekent dat er heel snel moet worden gehandeld en dan hebben wij niet de tijd om na te gaan of alle voorwaarden van het verdrag zijn voldaan. Wij hadden graag gezien dat dit veel concreter was en meer bruikbaar voor ons. Om een voorbeeld te geven: Een politieploeg ging ter plaatse bij moeilijkheden in Moerbeke-Waas, dus vlak aan de grens. De betrokkene nam zijn auto en vluchtte weg. Een inspecteur wil hem tegenhouden, maar deze moet wegspringen om de verdachte te ontwijken. Men heeft dan de achtervolging ingezet en de ploeg riep ons dan op om te zeggen dat ze de achtervolging hadden ingezet en ze vroegen of wij Nederland konden verwittigen. Even later kregen we de vraag; Mogen we de grens over? Op dat moment
178
H. NOET, Radiotesten België-Nederland, intern werkdocument CIC-OVL.
179
Werkafspraken inzake grensoverschrijdende radiocommunicatie tussen Nederlandse en Belgische
politiediensten via de radionetwerken C2000 (Nederland) en ASTRID (België), intern werkdocument CICOVL.
80
moet de dispatcher onmiddellijk beslissen op basis van de feiten of het mogelijk is en het is dat dat het zeer acuut maakt.
Het hekelpunt voor het CIC is de vaagheid van het artikel met betrekking tot de grensoverschrijdende achtervolging. Zo weten zij nog steeds niet of het feit ‘doorrijding’ (bij een verkeerscontrole) een reden is om grensoverschrijdend te mogen achtervolgen. Het probleem is dat het in 99% van de gevallen om zo’n situatie gaat. Voor hen zou het ideaal zijn mocht er een lijst bestaan met de specifieke situaties waarbij zij een politieploeg de grens mogen laten overgaan. Dit is het enige obstakel dat zij ondervinden omdat het bij andere toepassingen van het verdrag steeds om geplande acties gaat die kunnen worden voorbereid.
5.4 Besluit
Uit het vijfde hoofdstuk blijkt dat niet enkel de lokale politiezones, maar ook hun partners het Benelux-politieverdrag hanteren. Op vlak van informatie-uitwisseling zorgt het verdrag voor het OIPG Gent voor een lichte verbetering, toch blijken er nog een aantal zaken niet gerealiseerd. Voor het CIC-OVL lukt het om zonder problemen de meeste toepassingen van grensoverschrijdend politioneel optreden in de praktijk te brengen. De grensoverschrijdende achtervolging is echter wel een struikelblok. De striktheid en vaagheid van het artikel maakt het moeilijk voor hen om in spoedeisende situaties correct te kunnen handelen. Met deze informatie zijn opnieuw een aantal knelpunten geïdentificeerd.
81
Hoofdstuk 6: Best practices
6.1 Inleiding
In het laatste hoofdstuk, uit het deel dat opzoek gaat naar de werking van het Beneluxpolitieverdrag, wordt het gebruik van het verdrag door twee federale diensten bij de algemene directie van de bestuurlijke politie van naderbij bekeken. Het Benelux-verdag inzake grensoverschrijdende politiesamenwerking wordt door de lokale politiezones voornamelijk op een ‘enge’ manier gehanteerd (zie Deel 2, Hoofdstuk 4 / 4.5). Omwille van het feit dat er een fundamenteel verschil is met de taken van de federale politie (zie Deel 2, Hoofdstuk 1 / 1.3) ontstond de hypothese dat zij als gespecialiseerde tweedelijnsdienst eerder op een ‘maximale’ manier zouden gebruik maken van het verdrag. Zowel bij de scheepvaartpolitie Gent (SPN) als de centrale directie van de operaties inzake bestuurlijke politie (DAO) werd gepolst naar hun praktijkervaring met het Beneluxpolitieverdrag om de hypothese te kunnen verifiëren. Uiteindelijk zal blijken dat zij op een andere manier omgaan met de gecreëerde mogelijkheden en kunnen doorgaan als ‘best practices’. 6.2 SPN Gent180
Bij de scheepvaartpolitie Gent wordt er hard gewerkt om het grensoverschrijdend optreden vorm te geven en te bevorderen. Hoe dit juist in zijn werk gaat en hoe SPN Gent het Beneluxpolitieverdrag evalueert, volgt in onderstaande tekst.
Men wou niet alleen grensoverschrijdende informatie uitwisselen via het Operationeel Overleg Grensregio – dit is een overlegorgaan van alle maritiem gebonden politiediensten rond het Westerscheldegebied & Rotterdam waar politionele gegevens worden uitgewisseld, fenomenen worden besproken en best practices worden behandeld181 – maar ook operationeel samenwerken met de Nederlandse collega’s.
180
Interview met SPN Gent, Gent, 3 maart 2010.
181
Tijdelijke nota ‘OOG-Overleg’, intern document CGO/SPN, 9 mei 2007.
82
We hebben in 2006 het initiatief genomen en het aangedurfd om een grensoverschrijdende actie in Antwerpen op poten te zetten. Twee dispositieven, één in Nederland en één op het Belgische water met een gezamenlijke commandopost. Iedereen bleef op zijn terrein en oefende zijn eigen bevoegdheden uit, maar om te vermijden dat dezelfde schepen gecontroleerd werden, werd er dus gecommuniceerd via een gezamenlijke commandopost. Dat was het eerste ‘probeersel’ om te zien of het lukte. We zagen dat dit werkte en dan hebben we opleidingen over het Benelux-politieverdrag laten organiseren voor de meeste politieambtenaren van de scheepvaartpolitie. Zodat men toch gevormd is, want wij doen niet alleen gezamenlijke acties, maar wij treden soms ook op eigen initiatief op.
De volgende stap die men heeft gezet was een gezamenlijk actie in Gent, in navolging van deze in Antwerpen. Maar men is nog verder gegaan. Naast gemengde acties werden er langzaamaan ook gezamenlijke patrouilles ingevoerd. Na een evaluatie bleek dit goed te werken omdat het nut ervan werd ingezien door de mensen op het terrein.
Naast informatie-uitwisseling, hebben we nu ook een sterke operationele samenwerking met de Nederlandse collega’s waarbij maandelijks gezamenlijke acties, vaak met een gemengde bemanning worden georganiseerd.. Er wordt hiermee ook een signaal gegeven naar de schippers toe, zij zien dat de bevoegde politiediensten van de twee landen op een professionele manier samenwerken en onderling communiceren.
Telkens wanneer er wordt samengewerkt, moet er een modelverzoek worden ingevuld, zoals bepaald in de uitvoeringsovereenkomst bij artikel 26 van het Benelux-politieverdrag. Aangezien de samenwerking vlot verloopt had men graag alles in een protocol gegoten zodat de Belgische en Nederlandse eenheden niet telkens dit modelverzoek hoeven in te vullen. Deze protocolovereenkomst tussen de Scheepvaartpolitie van de Federale politie en de Dienst Waterpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten (KPLD) omschrijft het doel en de voorbereiding van een gemeenschappelijke actie, de uitvoering ervan en de bevoegdheden van de politieambtenaren bij zo’n gemengde actie.182 Sinds kort is er groen licht gegeven om dit protocol te activeren.
182
Uitvoeringsafspraak op grond van artikel 26, derde lid, ingevolge het Verdrag van 8 juni 2004 tussen
het
Koninkrijk
België,
het
Koninkrijk
Nederland
en
het
Groothertogdom
Luxemburg
inzake
grensoverschrijdend politieel optreden, tussen de het Diensthoofd van de Scheepvaartpolitie van de
83
Naast de KLPD is in Nederland ook de Maréchaussée bevoegd voor maritieme aangelegenheden. Met hen hebben we wel al een samenwerkingsovereenkomst kunnen sluiten om operationele informatie uit te wisselen, gezamenlijke acties te organiseren, personeel uit te wisselen en regelmatige contacten te onderhouden.
De controles en patrouilles met de Nederlandse collega’s die sterk geëvolueerd is, wordt positief geëvalueerd. Dankzij het Benelux-politieverdrag kan men op zo’n vergaande manier samenwerken. Voor SPN Gent is er geen grens meer aanwezig omdat men het aangedurfd heeft om maximaal gebruik te maken van het verdrag:
Mocht het verdrag er niet zijn, dan zouden we niet actief zoeken naar mogelijke samenwerkingsvormen. Maar nu hebben we de mogelijkheden dus we maken er optimaal gebruik van. Wij merken niet meer dat er een grens aanwezig is. Als je enkel strikt naar de artikels kijkt en niet verder, dan stopt het verhaal heel snel. Wij maken maximaal gebruik van het verdrag. Het gaat hem om durven. Het is omdat we het graag doen, het verrijkt alleen maar en het is ook uit noodzaak want het scheepvaartgebeuren is een internationaal fenomeen. Daarenboven is het handig om de middelen en personeel te combineren, geeft het een signaal naar de schippers en vergroot het de terreindekking.
Deze manier van hanteren van het Benelux-politieverdrag roept onmiddellijk een ander gevoel op dan bij de toepassing ervan door de lokale politiezones. Bij de SPN wordt gewezen op het verschil in opdrachten tussen de twee politiediensten als mogelijke verklaring voor het anders omgaan met mogelijkheden om grensoverschrijdend samen te werken:
Het verschillend hanteren van het verdrag door de lokale en de federale politie heeft te maken met een andere manier van werken. De lokale politie krijgen hun meldingen binnen via de bevolking en focussen zich daarop. Zij zijn eerder lokaal verankerd waardoor hun prioriteiten ook voor een stuk anders liggen dan deze van de federale politie. Alhoewel de politiezones er zich perfect kunnen in inschrijven, is internationale politiesamenwerking in principe toegewezen aan de federale politie. Bij de lokale politie zal men wel enkele initiatieven nemen, maar dan eerder op reactieve wijze. De scheepvaart politie, als enige Federale Politie (B) en het Diensthoofd van de Dienst Waterpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten (Nl), 1 april 2008.
84
politiedienst op de waterwegen, moet oog hebben voor het grotere kader. Vanuit de principes van optimale bedrijfsvoering zoekt SPN Gent (pro)actief naar de meest geschikte methode en partner om zo goed mogelijk haar taken uit te kunnen voeren. Het Benelux-verdrag wordt dan ook als opportuniteit gezien om bepaalde doelstellingen te bereiken. 6.3 DAO183
De centrale directie van de operaties inzake bestuurlijke politie behandelt alle steunaanvragen. Zij zijn tevens het contactpunt inzake aanvragen voor oefeningen, controleacties of evenementen in het kader van het Benelux-politieverdrag. Hierbij wordt het materiaal van de federale politie ingezet. De pelotons worden gevormd door de Algemene Reserve en de Interventiekorpsen (federale politieambtenaren), soms ook met enkele politieambtenaren uit de lokale politie via de ‘hycap’184.
De DAO houdt zich hoofdzakelijk bezig (in het kader van het Benelux-politieverdrag) met het organiseren van de bijstand op verzoek, zowel van politieambtenaren als van materieel.
Wij kunnen de vraag stellen aan Nederland, bijvoorbeeld met de Eurotop vragen wij explosievenhonden aan Nederland. Nederland vraagt soms bijvoorbeeld eens de cavalerie aan ons of drugshonden. Wij zorgen er dan voor dat alles wettelijk geregeld is. De uitvoering is voor de ploegen op het terrein.
Deze mogelijkheid is volgens DAO een zeer goede creatie. Het is een win-win situatie en externe steun is soms noodzakelijk. Daarenboven heeft het een meerwaarde als er politiediensten aanwezig zijn uit landen waarvan eveneens de deelnemers van het evenement komen. Alleen al omwille van de taal, maar zo kunnen de burgers ook in hun eigen cultuur worden geholpen.
Wij ondervinden geen problemen met de toepassing van de artikels inzake bijstand op verzoek en het leveren van middelen en materieel. In het begin hadden we wel een nadeel. 183
Interview met DGA/DAO, Brussel, 26 maart 2010.
184
Hycap of geypoticeerde capaciteit: Capaciteit die de lokale politie moet voorzien om bijstand te
kunnen verlenen bij opdrachten van federale aard.
85
We konden wettelijk samenwerken, maar we moesten nog de juiste lijn vinden om samen te werken. Om deze reden zijn er dan ook geregeld gezamenlijke oefeningen om de radiocommunicatie te verbeteren en de commando’s op elkaar af te stemmen.
In het kader van grote evenementen wordt het krijgen en geven van bijstand beschouwd als een meerwaarde. Binnenkort is België voorzitter van de Europese Unie en men verwacht hierdoor een aantal manifestaties, met ook mensen uit Nederland en Luxemburg. Het feit dat er dan ook politiediensten uit deze landen aanwezig zijn, geeft een signaal aan de burger.
De DAO voelt dat voor grootschalige opdrachten van bestuurlijke politie het Beneluxpolitieverdrag echt een meerwaarde is. De grens is voor hen geen hinderpaal meer:
We hebben met het verdrag echt een draagvlak dat er voor zorgt dat hetgeen we willen ook mogelijk is geworden. Mocht dat draagvlak er niet zijn, dan zouden we dat echt wel missen. Voor het Benelux-politieverdrag waren er wel mogelijkheden gecreëerd om samen te werken op gerechtelijk vlak. Tot voor 2005 hadden we eigenlijk niets op vlak van bestuurlijke politie. We hadden gewoon een draagvlak nodig waarmee we op bestuurlijk vlak konden samenwerken.
6.4 Besluit
In dit zesde hoofdstuk werd de toepassing van het Benelux-politieverdrag door twee federale politiediensten, nl. SPN Gent en DAO uiteengezet. De hypothese dat zij als gespecialiseerde tweedelijnsdiensten eerder op een ‘maximale’ manier zouden gebruik maken van het verdrag kan worden bevestigd. Zij gaan op een andere manier om met de mogelijkheden van grensoverschrijdend politieoptreden.
De scheepvaartpolitie is geëvolueerd naar systematische gemengde patrouilles en controles omdat ze deze mogelijkheid, die werd gecreëerd door het verdrag, met beide handen hebben gegrepen en het aangedurfd hebben om steeds verder te gaan. Dit heeft ook geresulteerd in twee samenwerkingsovereenkomsten met de Nederlandse collega’s. SPN ziet enkel de voordelen van hun grensoverschrijdende politiesamenwerking.
86
Ook DAO ziet enkel het positieve in een samenwerking, maar dan op vlak van openbare ordehandhaving. Zij merken niet dat er een grens aanwezig is omdat het Beneluxpolitieverdrag hen een draagvlak heeft gegeven om op vlak van bestuurlijke politie over de grenzen heen te kunnen werken en zo personeel en middelen uit te wisselen.
In tegenstelling tot wat werd besloten nadat de toepassing van het verdrag door de lokale politiezones werd beschreven (zie Deel 2, Hoofdstuk 4 / 4.5), kan hier gesteld worden dat het Benelux-politieverdrag niet op een ‘enge’ manier wordt gebruikt. Deze twee federale diensten zien meer in het verdrag en hanteren het dan ook maximaal. Het feit dat de federale politie andere opdrachten, nl. gespecialiseerde opdrachten uitoefent, is hiervoor de meest plausibele verklaring. Zij gaan proactief opzoek in plaats van gestuurd te worden door de bevolking en ze zijn gespecialiseerd in één materie zoals scheepvaart of openbare ordehandhaving, waardoor het makkelijker wordt om de stap te zetten naar grensoverschrijdende politiesamenwerking.
87
Conclusie
Er worden drie stappen genomen om de centrale onderzoeksvraag ‘Wat is de waarde van het Benelux-politieverdrag in de Belgisch-Nederlandse grensstreek?’ op een systematische manier te kunnen beantwoorden.
De eerste stap leerde dat het Benelux-verdrag inzake
grensoverschrijdende politieel optreden op theoretisch vlak alvast een meerwaarde is binnen het domein van de grensoverschrijdende politiesamenwerking. De tweede stap werd in dit tweede deel van de masterproef genomen. Aan de hand van kwalitatief onderzoek werd geprobeerd om een antwoord te formuleren op de vraag ‘Hoe kent het Benelux-politieverdrag zijn uitwerking in de praktijk?’.
Het kw alitatieve onderzoek werd afgebakend tot 6 artikels en de Belgisch-Nederlandse grensstreek, hoofdzakelijk in Oost en West-Vlaanderen. Het waren voornamelijk (grens)politiezones die hun verhaal deden, maar ook enkele federale diensten werden geïnterviewd. Deze informatie werd tevens aangevuld met een krantenanalyse en de opinie van de cel ‘Benelux-politiesamenwerking’.
De resultaten kunnen door het kleine aantal respondenten niet met zekerheid worden gegeneraliseerd. Toch zijn ze een correcte weergave van de beleving van de geïnterviewden met betrekking tot het Benelux-politieverdrag en geven ze een trend weer die waarschijnlijk ook zal worden teruggevonden in uitgebreider onderzoek.
Uit deze resultaten moeten twee zaken worden onthouden. Enerzijds ziet de werking van het Benelux-politieverdrag in de praktijk er bij de lokale politiezones anders uit dan bij de federale politie. Anderzijds werden er ook verschillende knelpunten geïdentificeerd door de respondenten.
Het tweede hoofdstuk uit dit deel geeft meteen aan dat de grenszones een beperkte toepassing kennen van het verdrag. Dit kan worden verklaard doordat er geen noodzaak bestaat aan samenwerking aangezien er weinig gezamenlijke criminaliteitsproblemen zijn. Wanneer men geen specifieke stimulansen krijgt, werkt men slechts uitzonderlijk met het verdrag. Met het derde hoofdstuk wordt dit bevestigd. Naast enkele grensoverschrijdende achtervolgingen en arrondissementeel georganiseerde drugsacties, worden de mogelijkheden van het verdrag door de lokale politie niet systematisch toegepast.
88
De evaluatie die de lokale politie in Hoofdstuk 4 maakt, geeft enkele verklaringen voor deze geringe toepassing. Opnieuw wordt het gebrek aan noodzaak vermeld. De striktheid van het verdrag blijkt ook één van de verklarende factoren. Het feit dat men voldoende andere taken heeft, wordt ook aangehaald. Het gebrek aan opleiding en dus voeling met het verdrag is een andere belangrijke oorzaak. Ondanks het feit dat de lokale politie de theoretische meerwaarde van het verdrag onderschrijft, is hun slagkracht in de praktijk niet vergroot en blijft de grens voor hen een hinderpaal. De belangrijkste conclusie die uit hun verhaal kan worden gehaald is dat de lokale politie het Benelux-politieverdrag overwegend als wettelijk kader ziet die hen in urgente situaties de mogelijkheid biedt om de grens te overschrijden. Men maakt dus op een ‘enge’ of reactieve manier gebruik van het verdrag. Ze zien het niet als instrument om zelf op proactieve wijze de grensoverschrijdende politiesamenwerking te verbeteren.
Dit staat in schril contrast met de ervaring die SPN Gent en DAO hebben met het Beneluxpolitieverdrag. Zij werken nauw samen met de Nederlandse collega’s, respectievelijk op vlak van gemengde patrouilles en controles en de bijstand op verzoek. Het feit dat zij als federale politie gespecialiseerde tweedelijnsdiensten zijn, verklaart het contrast met de lokale politie. Deze laatste zijn hoofdzakelijk lokaal en reactief georganiseerd. De federale politie ziet het Benelux-politieverdrag als opportuniteit om hun gespecialiseerde opdrachten beter te kunnen uitoefenen en kiezen ervoor om op een proactieve manier het verdrag te hanteren. In plaats van een ‘enge’ invulling, kan men hier spreken van een ‘maximale’ invulling van het verdrag.
Los van het feit dat de toepassing van het Benelux-politieverdrag verschilt tussen de lokale en federale politie, werden er ook een aantal knelpunten door de respondenten aangeduid die zouden moeten worden weggewerkt om de toepassing van het verdrag te verbeteren.
De artikels van het optreden op verzoek en het optreden op eigen initiatief kennen geen knelpunten. Toch kan de vraag worden gesteld of het niet beter zou zijn om één bevoegdheidspakket toe te kennen aan de politieambtenaren die de grens overschrijden, in plaats van om voor ieder artikel andere bevoegdheden te omschrijven. Het uitwisselen van materieel kent ook geen noemenswaardige knelpunten. Soms kan het verschil in wetgeving wel een struikelblok zijn, bijvoorbeeld voor het hanteren van apparatuur om cannabisplantages op te sporen.
89
De grensoverschrijdende achtervolging wordt door verschillende respondenten aangeduid als een strikt en tevens vaag artikel. In de eerste plaats moeten heel wat voorwaarden worden nageleefd om op een rechtmatige manier de grens over te mogen bij een achtervolging. Daarenboven zijn deze voorwaarden soms te vaag omschreven om goed te kunnen hanteren in een spoedeisende situatie, wat zo’n achtervolging toch is. Zeker in het kader van verkeerssituaties blijft de vraag onbeantwoord of die ook aanleiding kunnen geven tot een wettige grensoverschrijdende achtervolging. Deze obstakels maken het bijzonder moeilijk voor de dispatching om correct te kunnen werken. Daarenboven lijkt het verschil in wetgeving met betrekking tot het vuurwapengebruik ook een gevaarlijk knelpunt in zulke situaties.
De mogelijkheid van de grensoverschrijdende observatie kent ook enkele moeilijkheden. Opnieuw zorgt het verschil in wetgeving dat niet alle technische hulpmiddelen over de grens zijn toegelaten. Daarenboven moeten ook voor dit artikel een hele reeks strikte voorwaarden worden nageleefd.
De samenwerking op vlak van de gemengde patrouilles of controles verloopt zonder veel moeilijkheden, al is een gemeenschappelijke opleiding niet overbodig aangezien de politiediensten toch op een andere manier werken.
Een pijnpunt bij de gemeenschappelijke oefeningen is dat de lokale politiezones niet worden betrokken. Dit zou nochtans niet overbodig zijn want net als de federale politie ondervinden zij ook problemen op vlak van radiocommunicatie en de verschillen in technieken en commando’s.
Voor de volledigheid wordt er nog vermeld dat er op vlak van informatie-uitwisseling weinig knelpunten zijn. Wel zijn een aantal zaken die in het verdrag staan ingeschreven nog niet gerealiseerd.
Deel 2 kan worden afgesloten met een antwoord op de vraag ‘Hoe kent het Beneluxpolitieverdrag zijn uitwerking in de praktijk?’. Het Benelux-politieverdrag wordt toegepast op het terrein. Alleen staat de federale politie hierin een stap verder dan de lokale politie. De toepassing wordt soms nog moeilijk gemaakt door enkele knelpunten, maar deze kunnen worden opgelost.
90
Deel 3: Vergelijking theorie en praktijk Inleiding
Terugkoppelend naar het doel van deze masterproef wordt met het derde deel de laatste stap gezet om een antwoord te kunnen formuleren op de centrale onderzoeksvraag ‘Wat is de waarde van het Benelux-politieverdrag in de Belgisch-Nederlandse grensstreek?’. In Deel 1 werd besloten dat het verdrag inhoudelijk en op macroniveau een theoretische meerwaarde heeft binnen het domein van de politiesamenwerking. Deel 2 werd afgesloten met de conclusie dat de toepassing van het verdrag in de praktijk varieert van beperkt tot systematisch en dat er nog enkele obstakels aanwezig zijn. Het laatste deel moet worden gezien als een koppeling tussen de twee voorgaande delen. Het doel van het onderzoek is nagaan of de interventie, nl. het Benelux-politieverdrag een oplossing heeft geboden voor het ondervonden probleem. Hoofdstuk 1 (Grensoverschrijdende politiesamenwerking met knelpunten) en Hoofdstuk 2 (Doel en inhoud van het Beneluxpolitieverdrag) geven hierop een antwoord. De bedoeling is uiteindelijk om de bestaande interventie te verbeteren door een analyse te maken van het verschil tussen de gewenste (theoretische) situatie en de aanwezige (praktijk) situatie. Hiervoor zal Hoofdstuk 2 (Doel en inhoud van het Benelux-politieverdrag) worden vergeleken met Hoofdstuk 3 (Toepassing in de praktijk) en Hoofdstuk 4 (Knelpunten in de praktijk). Om de structuur van dit deel overzichtelijk te maken, helpt onderstaand schema.
Grensoverschrijdende politiesamenwerking met knelpunten (Hoofdstuk 1)
OPGELOST?
GEWENSTE THEORETISCHE SITUATIE = Benelux-politieverdrag (Hoofdstuk 2) Doel en inhoud
Toepassing (Hoofdstuk 3)
Knelpunten (Hoofdstuk 4)
AANWEZIGE PRAKTIJKSITUATIE
91
Hoofdstuk 1: Grensoverschrijdende politiesamenwerking met knelpunten
De eerste fase in dit deel schetst nog eens kort de situatie voorafgaand aan het Beneluxpolitieverdrag. De mogelijkheden en de hiermee samenhangende beperkingen worden hier uiteengezet. Of de interventie, nl. het invoeren van het Benelux-politieverdrag, de toen ondervonden problemen heeft opgelost wordt later duidelijk door een vergelijking te maken met het volgende hoofdstuk.
Voor het Verdrag van Bergen op Zoom, was met het Benelux-verdrag inzake uitlevering en rechtshulp en de Schengenuitvoeringsovereenkomst enkel samenwerking op vlak van gerechtelijke politie en de grensoverschrijdende achtervolging en observatie mogelijk. (zie Deel 1, Hoofdstuk 1 / 1.2) Fysieke bijstand in het kader van de openbare ordehandhaving kwam er pas met een tijdelijke overeenkomst in 1999 naar aanleiding van de eindronde van het Europees voetbalkampioenschap in België en Nederland. Bijstand op verzoek of in spoedeisende situaties werd dan mogelijk, evenals het uitwisselen van middelen.
Na het Verdrag van Bergen op Zoom werd de balans opgemaakt. (zie Deel 1, Hoofdstuk 1 / 1.3) Met enkel het BUV en de SUO die overbleven, bleek de grens een enorme hinderpaal voor de politiediensten. Daarenboven was er geen draagvlak meer om op vlak van bestuurlijke politie samen te werken. Niet alleen bijstand op verzoek was niet meer mogelijk, ook in urgente situaties kon men de grens niet meer over. Tevens schortte er wat aan de informatie-uitwisseling tussen de verschillende duidelijk
wordt
met
het
lezen
van
de
politiediensten. Een ander knelpunt dat toenmalige
bepalingen
betreffende
de
grensoverschrijdende achtervolging en observatie, is de vaagheid en de striktheid van de artikels.
De interventie die werd doorgevoerd om bovenstaande problemen aan te pakken was het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdend politieel optreden. Dit verdrag is bottom-up tot stand gekomen. Dit zou een garantie moeten bieden voor het feit dat de overeenkomst verder gaat dan de voorgaande verdragen en de knelpunten wegwerkt. Of dit werkelijk ook het geval is, zal blijken uit het volgende hoofdstuk.
92
Hoofdstuk 2: Doel en inhoud van het Benelux-politieverdrag
In de tweede fase van dit laatste deel wordt de interventie, nl. het Benelux-politieverdrag, besproken om te kunnen nagaan of de knelpunten hierdoor zijn opgelost. Het doel en de inhoud worden toegelicht en zo wordt ook ineens de gewenste theoretische situatie duidelijk.
Het doel van het verdrag (zie Deel 1, Hoofdstuk 2 / 2.2) is om op drie gebieden, nl. openbare ordehandhaving, voorkomen en opsporen van misdrijven en bescherming van personen en goederen, de samenwerking tussen de landen te verbeteren. Dit betekent dat deze overeenkomst meer wil zijn dan enkel een wettelijk kader waar wordt op gesteund indien men dringend de grens over moet. De gewenste situatie is dat het verdrag als werkinstrument wordt gezien door de politiediensten en wordt gebruikt om de samenwerking met de Nederlandse collega’s te intensiveren. Wanneer er zo een maximale invulling aan het verdrag wordt gegeven, is in theorie althans het knelpunt dat de grens een hinderpaal is, opgelost.
Het
Benelux-politieverdrag
heeft
verschillende
vormen
van
grensoverschrijdende
politiesamenwerking gecreëerd. (zie Deel 1, Hoofdstuk 3) Artikel 4 en 5 regelen het grensoverschrijdend optreden op vlak van openbare ordehandhaving. Dit lost het knelpunt op dat er na het Verdrag van Bergen op Zoom geen mogelijkheid meer was tot het krijgen of geven van bijstand. Optreden in spoedeisende situaties is voorzien in artikels 7 en 8. Het obstakel dat men geen bevoegdheden had om in urgente situaties de grens te overschrijden is daarmee weggewerkt. Middelen en materieel kunnen op basis van artikel 9 worden uitgewisseld. Het
toepassingsgebied
van
de
grensoverschrijdende
achtervolging
en
observatie,
respectievelijk artikel 18 en 19, is verruimd. De vaagheid en striktheid van deze bepalingen blijft echter. Met de gemengde patrouilles en controles in artikel 25 en 26 voert het verdrag een innoverende bepaling in die een stimulans moet zijn om de samenwerking te verbeteren.
De voornaamste knelpunten lijken weggewerkt (er zijn ook verschillende bepalingen inzake informatie-uitwisseling voorzien). Het Benelux-politieverdrag loste de ondervonden problemen op en is innoverend omdat het een draagvlak creëert voor de grensoverschrijdende politiesamenwerking op bestuurlijk vlak. De gewenste theoretische situatie is dat de politiediensten nu aan de slag gaan met een waaier van goede mogelijkheden om de grensoverschrijdende politiesamenwerking te verbeteren.
93
Hoofdstuk 3: Toepassing in de praktijk
In het vorige hoofdstuk werd o.a. het gewenste theoretische doel van het Beneluxpolitieverdrag beschreven. Het derde hoofdstuk bekijkt of de algemene toepassing van het verdrag in de praktijk aansluit bij deze theoretische doelstelling. Door de analyse te maken van het verschil tussen de gewenste theoretische situatie en de aanwezige praktijksituatie worden de oorzaken duidelijk en kan er gezocht worden naar oplossingen.
De ideale situatie is dat de politiediensten het verdrag als een werkinstrument zien en zelf het initiatief nemen om grensoverschrijdend samen te werken zodat het verdrag maximaal wordt ingevuld. Op die manier zou de politiesamenwerking met Nederland van een hoog niveau zijn omdat het verdrag theoretisch van goede kwaliteit is. Maar het kwalitatieve onderzoek leverde andere bevindingen op.
Uit het kwalitatieve onderzoek bleek in de eerste plaats de beperkte praktijkervaring van de lokale politiezones. (zie Deel 2, Hoofdstuk 2) De verklaring die naar voren werd geschoven, is dat de noodzaak om samen te werken ontbreekt omdat men geen gemeenschappelijke criminaliteitsproblemen kent. Het feit dat het Benelux-politieverdrag nog niet volledig is doorgedrongen en gekend bij de lokale politie zorgt ervoor dat zij minder voeling hebben met het verdrag en daarom niet snel geneigd zijn om de stap te zetten om grensoverschrijdend samen te werken. Meer in detail (zie Deel 2, Hoofdstuk 4) gaven de politiezones aan dat ze in de praktijk niet voelen dat hun mogelijkheden theoretisch zijn uitgebreid. Een oud knelpunt dat theoretisch was weggewerkt, blijkt in de praktijk nog te bestaan; de grens is een hinderpaal voor hen. Niet alleen voelen ze de nood niet om het verdrag te hanteren, ze vinden het daarenboven een moeilijk verdrag. De politiezones hebben daarenboven al meer dan genoeg werk om hun eigen taken rond te krijgen. Tevens ontbreekt het hen aan stimulansen vanuit de burgemeesters of leidinggevenden. De politiezones gaven aan dat ze het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdend politieel optreden zouden missen mocht het er niet zijn omdat ze dan – om het kort door de bocht te zeggen – moeten stoppen aan de grens bij een achtervolging. Uit dit alles kan worden afgeleid dat de bevraagde politiezones het verdrag op een enge manier interpreteren en het hoofdzakelijk zien als wettelijk kader dat ze kunnen gebruiken in urgente situaties.
94
Het tegenovergestelde en meer aansluitend bij de gewenste theoretische doelstelling van het verdrag werd gevonden bij de twee bevraagde federale politiediensten. (zie Deel 2, Hoofdstuk 6) De scheepvaartpolitie Gent heeft het verdrag met beide handen gegrepen en het aangedurfd om op regelmatige basis samen te werken met de Nederlandse collega’s. Ze zagen in het verdrag een opportuniteit om enkele van hun doelstellingen te bereiken. In het kader van de openbare ordehandhaving door de federale politie wordt er ook geregeld personeel en middelen uitgewisseld met de Nederlanders. De federale politie ziet enkele de voordelen van een maximale invulling van het verdrag. Personeel en middelen worden zo op een efficiënte manier ingezet, men geeft een signaal naar de bevolking en de burgers kunnen beter worden geholpen.
Dat er zo’n groot verschil is tussen de lokale en federale politie in het hanteren van het Benelux-politieverdrag heeft onder meer te maken met hun verschillende manier van werken. De lokale politiezones concentreren zich op de lokale criminaliteit in hun zone en daardoor is transnationale politiesamenwerking een bijzaak voor hen. Zij zullen dan ook hoofdzakelijk op een reactieve manier gebruik maken van het verdrag. De federale politie werkt eerder proactief en op een ruimer territorium. Transnationale politiesamenwerking sluit beter aan bij hun opdrachten en zij maken op een maximale en proactieve manier gebruik van het verdrag.
Op zich is het niet echt een probleem dat er een discrepantie is tussen de lokale en federale politie met betrekking tot de toepassing van het Benelux-politieverdrag. Toch kan grensoverschrijdende politiesamenwerking enkel worden aanbevolen. De hoeveelheid kennis en informatie die hierbij kan worden uitgewisseld samen met personeel en materieel zal ervoor zorgen dat de criminaliteit efficiënter kan worden voorkomen en bestreden. Om deze filosofie beter te laten doordringen en de praktijksituatie beter te laten aansluiten op de gewenste theoretische doelstelling, zou er in de eerste plaats iets moeten gebeuren aan de opleiding zodat iedereen een betere voeling krijgt met het verdrag.
Uit het kwalitatieve onderzoek blijkt dat er problemen zijn met de opleiding. Het oorspronkelijke idee was het principe van ‘train de trainer’:
Iemand had zich geëngageerd om een aantal dagen opleiding te geven in de Brusselse politieschool. Iedereen die wou kon zich hiervoor inschrijven. Ik denk dat er op die
95
manier een 40tal mensen zijn bereikt. De bedoeling was dan dat deze mensen dat dan overdroegen op hun eigen omgeving. Maar dat is nooit een verplichting geweest.185 Uiteindelijk zouden op deze manier zo’n 5000 politieambtenaren zijn bereikt.186 Navraag bij de politiezones leert dat dit geen algemeen principe is. Sommigen hebben inderdaad gewerkt volgens het olievlekprincipe en hebben via interne opleidingen hun korps voorzien van de nodige kennis.187 In andere politiezones is er dan weer helemaal niemand opgeleid.188 In nog andere politiezones zijn een aantal mensen opgeleid maar niet op een gestructureerde manier en heeft men de kennis niet overgedragen op de rest van het personeel.189 Sommigen merken dat het tijd is om de materie nog eens op te frissen en anderen zien het nut niet in van zo’n opleiding:
Eigenlijk zou er nog eens een opfrissing mogen komen want de kans is groot dat de meesten het al vergeten zijn. Wat niet abnormaal is als je ziet wat een politieambtenaar allemaal moet kennen.190
We hebben niemand in onze zone die daarvoor een opleiding heeft gevolgd. Probleem is ook dat als je een opleiding geeft aan het personeel…bij zo’n zaken, omdat het bijna niet wordt toegepast, zijn ze de regels en voorwaarden al snel vergeten.191 De scheepvaartpolitie Gent hebben een eigen opleiding georganiseerd voor hun personeel.192 DAO heeft geen opleiding gevolgd omdat zij niet instaan voor de uitvoering op het terrein.193
Enkele jaren geleden is het Benelux-politieverdrag wel opgenomen in de basisopleidingen. Nieuwe personeelsleden hebben dus wel een beknopt overzicht gekregen. Toch blijft opleiding een aandachtspunt. Het verloopt niet zoals het zou moeten en dat is jammer want
185
Interview met Politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 9 maart 2010.
186
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
187
Interview met Politiezone Beveren, Beveren, 19 februari 2010.
188
Interview met Politiezone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
189
Interview met Politiezone Assende/Evergem, Evergem, 24 februari 2010.
190
Interview met Politiezone Sint-Gillis-Waas/Stekene, Sint-Gillis-Waas, 2 maart 2010.
191
Interview met Politiezone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
192
Interview met SPN Gent, Gent, 3 maart 2010.
193
Interview met DGA/DAO, Brussel, 26 maart 2010.
96
het vormt de basis waaruit men kan vertrekken. In 2009 is de werkgroep gemeenschappelijke opleidingen opnieuw van start gegaan.194 Zij moeten er werk van maken om de opleiding gestructureerd te laten verlopen zodat iedereen binnen de politie wordt bereikt. Alleen op deze manier zal de grensoverschrijdende politiesamenwerking binnendringen in de politiecultuur en zal men merken dat de grens helemaal geen hinderpaal hoeft te zijn. Het organiseren van gemeenschappelijke oefeningen voor de grenszones zou ook een stap in de goede richting zijn. Op die manier worden de politiezones warm gemaakt om later zelf het initiatief te nemen om een grensoverschrijdende actie op te zetten.
De federale politie slaagt er het best in om de gewenste theoretische situatie te bereiken in de praktijk. Het Benelux-politieverdrag wordt door hen in het kader van hun opdrachten als werkinstrument gebruikt. Om dit ook te laten doordringen bij de lokale politie wordt het best werk gemaakt van de opleiding en gemeenschappelijke oefeningen zodat ook zij warm worden gemaakt voor grensoverschrijdende politiesamenwerking.
194
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
97
Hoofdstuk 4: Knelpunten in de praktijk
In Hoofdstuk 2 werd niet alleen de gewenste theoretische doelstelling uiteengezet, ook de theoretische mogelijkheden kwamen aan bod. Welke knelpunten (zie Deel 2, Hoofdstuk 3 en 5) de politiediensten hierbij in de praktijk ondervinden wordt in dit vierde hoofdstuk beschreven. De bedoeling is dat deze moeilijkheden worden weggewerkt. De cel ‘Beneluxpolitiesamenwerking’ is zich hiervan terdege bewust
Het verdrag is wel vrij snel tot stand gekomen, het is op een paar maand op papier gezet. Dus het is voor een stuk wel logisch dat er dan ook wat tekortkomingen zijn, maar deze kunnen worden opgelost na de evaluatie. De idee is altijd geweest dat de Benelux inzake politiesamenwerking eigenlijk de proeftuin zou kunnen zijn voor de Europese Unie. Als we willen blijven functioneren als die proeftuin dan mogen we uiteraard ook zelf niet blijven stilstaan.195
Er werden geen knelpunten vermeld bij het optreden op verzoek en eigen initiatief. Zowel in theorie als in de praktijk zijn dit twee nuttige kwalitatieve bepalingen voor de politiediensten. De vraag moet wel gesteld worden of het niet duidelijker zou zijn mocht de grensoverschrijdende politieambtenaar één bevoegdheidspakket krijgen in plaats van bij elk artikel andere bevoegdheden op te sommen.
Het uitwisselen van middelen en materieel kent in de praktijk enkele obstakels. Het wordt bemoeilijkt door een verschil in zowel de wetgeving als de cultuur tussen de twee landen. Dit laatste kan worden aangepakt door opleiding en gemeenschappelijke oefeningen. Het verschil in wetgeving op vlak van gerechtelijke politie is echter niet zo eenvoudig op te lossen. In het kader van de openbare ordehandhaving stellen zich geen problemen met het uitwisselen van materieel. Dit was ook het doel van het artikel. Wanneer men bijvoorbeeld materiaal om cannabisplantages te ontdekken wil uitwisselen, dan moet hiervoor een nieuwe regeling worden gecreëerd.
Het artikel betreffende de grensoverschrijdende achtervolging kan beter worden gemaakt. Men zou moeten komen tot het principe dat als de achtervolging rechtmatig is gestart in één
195
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
98
van de landen, men ook op een rechtmatige manier de grens over mag. Dit lost de knelpunten van de striktheid voor de politiediensten en de vaagheid voor de dispatching op. Het verschil in vuurwapengebruik moet worden meegegeven door middel van een degelijke opleiding zodat misverstanden worden vermeden.
De striktheid van de voorwaarden voor de grensoverschrijdende observatie is in principe niet zo’n groot probleem aangezien het hier om voorbereide dossiers gaat. Het verschil in wetgeving met betrekking tot de technische hulpmiddelen kan weggewerkt worden door een bepaling toe te voegen aan het artikel die ervoor zorgt dat alle technische hulpmiddelen die in de twee landen toegelaten zijn ook over de grens mogen worden gebruikt.
Door de verschillen in cultuur en de manier van werken wordt er best voorafgaand aan een gemengde patrouille of controle een gemeenschappelijke briefing of opleiding gegeven zodat de samenwerking in optimale omstandigheden kan verlopen.
Uit dit knelpuntenoverzicht blijkt dat de praktische situatie licht afwijkt van de gewenste theoretische situatie. Mits enkele kleine aanpassingen en de focus op een degelijke opleiding en gemeenschappelijke oefeningen kunnen de theoretisch hoogstaande artikels optimaal in de praktijk worden toegepast.
99
Conclusie
Deel 3 werd opgebouwd op basis van onderstaand schema. Er werd nagegaan of de interventie, nl. het Benelux-politieverdrag, een oplossing biedt voor de ondervonden problemen. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn. Met zijn doelstelling en inhoud lost het verdrag in theorie de meeste knelpunten op.
Nadien werd het verschil onderzocht tussen de gewenste theoretische situatie en de aanwezige praktijksituatie. Hieruit blijkt dat de federale politie het verdrag in tegenstelling tot de lokale politie in de lijn van de theoretische doelstelling hanteert. In de praktijk blijkt een oud knelpunt nog aanwezig en zijn er enkele nieuwe obstakels geïdentificeerd. Om de praktijk beter te laten aansluiten op de theorie moet er gewerkt worden aan de opleiding, gemeenschappelijke oefeningen en enkele aanpassingen aan het Benelux-politieverdrag.
Grensoverschrijdende politiesamenwerking met knelpunten (Hoofdstuk 1)
OPGELOST?
GEWENSTE THEORETISCHE SITUATIE = Benelux-politieverdrag (Hoofdstuk 2) Doel en inhoud
Toepassing (Hoofdstuk 3)
Knelpunten (Hoofdstuk 4)
AANWEZIGE PRAKTIJKSITUATIE
De waarde van het Benelux-politieverdrag in de Belgisch-Nederlandse grensstreek ligt theoretisch hoog. In de praktijk blijkt dit iets minder het geval aangezien er nog enkele knelpunten aanwezig zijn en het verdrag nog niet door alle politiediensten optimaal wordt benut.
100
Algemeen besluit Grensoverschrijdende samenwerking tussen politiediensten is niet meer weg te denken in de hedendaagse politiepraktijk. Bepaalde criminaliteitsfenomenen kunnen niet naar behoren worden bestreden binnen een nationaal kader. Daarenboven vreesde men na het openstellen van de binnengrenzen voor een stijging van de criminaliteit, terwijl de grenzen voor de politiediensten een hindernis bleven. Tevens waren de globalisatie, overheden, politieke partijen, belangengroepen en internationale organisaties katalysatoren voor transnationale politiesamenwerking. Een voorbeeld van zo’n grensoverschrijdende politiesamenwerking is het Benelux-politieverdrag van 2004. In deze masterproef werd dit verdrag afgebakend tot 6 vormen van grensoverschrijdende politiesamenwerking tussen België en Nederland. De vraag die werd gesteld was of het enkel om een mooi verdrag op papier gaat of deze overeenkomst wel degelijk wordt gebruikt op het terrein. De centrale onderzoeksvraag luidde daarom als volgt: ‘Wat is de waarde van het Benelux-politieverdrag in de Belgisch-Nederlandse grensstreek?’. Het uiteindelijke doel van dit evaluatieonderzoek was om na te gaan of het Beneluxpolitieverdrag het gesignaleerde probleem heeft opgelost. Om het verdrag verder te helpen verbeteren werd er nadien een analyse gemaakt van het verschil tussen de gewenste (theoretische) situatie en de aanwezige (praktijk)situatie.
De eerste stap die werd genomen om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden, bestond erin een antwoord te geven op de vraag ‘Wat is de theoretische waarde van het Beneluxpolitieverdrag?’. Hiermee zou in de eerste plaats duidelijk worden of het Beneluxpolitieverdrag het ondervonden probleem heeft opgelost. Tevens schetste het antwoord op die vraag de theoretisch gewenste situatie. De mogelijkheden tot grensoverschrijdend politieel optreden vóór het verdrag waren beperkt. Met het BUV en de SUO was enkel samenwerking op vlak van gerechtelijke politie, grensoverschrijdende achtervolging en observatie mogelijk. De politiediensten ondervonden dan ook verschillende knelpunten. Bij het doornemen van het ontstaan en de filosofie van het Benelux-politieverdrag werd in de eerste plaats duidelijk dat het verdrag een theoretische meerwaarde heeft door de manier waarop het is gegroeid, nl. bottom-up. Daarnaast blijkt het verdrag inhoudelijk innoverend te zijn aangezien het verder gaat dan de voorgaande overeenkomsten en de voornaamste
101
knelpunten oplost door een draagvlak te creëren voor samenwerking op vlak van bestuurlijke politie. Bij het overlopen van de verschillende mogelijkheden die dankzij het verdrag zijn ontstaan, blijkt inderdaad dat in theorie althans de ondervonden problemen zijn opgelost. Inhoudelijk is het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdend politioneel optreden een meerwaarde binnen het domein van de politiesamenwerking. Dit bleek ook uit het feit dat de opvolgers, zoals het Verdrag van Prüm, enkele bepalingen hebben overgenomen van het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdende politiesamenwerking. Bij het onderzoeken van het Benelux-politieverdrag op zijn theoretische waarde werd de gewenste (theoretische) situatie ook zichtbaar. Uit het doel en de inhoud van het verdrag werd afgeleid dat de overeenkomst door de politiediensten moet worden opgevat als een werkinstrument om de samenwerking met de Nederlandse collega’s te intensiveren. De artikels lenen zich hiervoor uitstekend. Ze zijn kwalitatief aangezien ze verder gaan dan de voorgaande verdragen en de obstakels wegwerken.
Toen vast stond dat de interventie, nl. het Benelux-politieverdrag, het gesignaleerde probleem alvast in theorie had opgelost werd de volgende stap gezet. Deze tweede stap die werd genomen, had als doel een antwoord te geven op de vraag ‘Hoe kent het Beneluxpolitieverdrag zijn uitwerking in de praktijk?’. Zo kon de gewenste theoretische situatie worden vergeleken met de aanwezige praktijksituatie. Om de praktijk van het Beneluxpolitieverdrag te achterhalen, werd er een kwalitatief onderzoek opgezet. Dit onderzoek werd eveneens afgebakend tot 6 artikels en de Belgisch-Nederlandse grensstreek, hoofdzakelijk in Oost - en West-Vlaanderen. Het waren voornamelijk lokale (grens)politiezones die werden geïnterviewd, maar ook enkele federale diensten deden hun verhaal. Aanvullend werd er gewerkt met een krantenanalyse en de opinie van de cel ‘Benelux-politiesamenwerking’. De resultaten gaven aan dat de theoretisch vooropgestelde doelstelling niet door alle politiediensten wordt behaald. Hoofdzakelijk door een gebrek aan noodzaak tot samenwerking, kennen de lokale politiezones een beperkte toepassing van het verdrag. Zij voelen niet aan dat hun slagkracht is vergroot en voor hen blijft de grens nog een hinderpaal. De federale politiediensten daarentegen hanteren het verdrag op een maximale manier en zien er meer in dan enkel een wettelijk kader. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat hun opdrachten een proactieve samenwerking vereisen. Uit het onderzoek bleek ook dat de theoretisch hoogstaande artikels in de praktijk last hebben van enkele knelpunten. Het verschil in wetgeving en cultuur tussen de twee landen
102
bemoeilijkt in sommige gevallen hun toepassing. De striktheid van het verdrag is een ander obstakel. Het is voornamelijk de grensoverschrijdende achtervolging die beter moet worden aangepast aan de praktijk.
Dat de interventie de ondervonden problemen heeft opgelost, maar dat de aanwezige praktijksituatie nog verschilt van de gewenste theoretische situatie werd nog eens benadrukt in de derde stap van deze masterproef. De vergelijking tussen de theorie en de praktijk leerde dat door een goede opleiding die iedere politieambtenaar bereikt, gemeenschappelijke oefeningen met de lokale politie en enkele aanpassingen aan het verdrag, de theoretisch gewenste situatie kan worden gehaald en dat de knelpunten opgelost zouden zijn.
Het gevoerde evaluatieonderzoek heeft enkele beperktheden. In de eerste plaats werd het Benelux-politieverdrag vernauwd tot 6 vormen van grensoverschrijdend politioneel optreden. Toch betekent dit dat de belangrijkste bepalingen, naast de artikels over informatieuitwisseling en de bescherming van personen, zijn opgenomen in het onderzoek. Ten tweede moet rekening worden gehouden met het feit dat de Benelux beperkt werd tot België en Nederland en dan nog hoofdzakelijk de grensstreek in de regio Oost en WestVlaanderen. De krantenanalyse en de opinie van de cel ‘Benelux-politiesamenwerking’ doorbraken voor een stuk de geografische beperktheid. Inherent aan het kwalitatieve onderzoek is de niet-generaliseerbaarheid van de resultaten door het kleine aantal respondenten die daarenboven niet op basis van toeval zijn gekozen. Ondanks al deze beperkingen kan worden gesteld dat de voornaamste knelpunten en oplossingsmogelijkheden zijn gevonden. Uitgebreider onderzoek zal deze resultaten niet tegenspreken, waarschijnlijk enkel nog aanvullen. Hopelijk lukt het om met de gegevens van dit onderzoek nog een stap verder te gaan met de grensoverschrijdende samenwerking in de Benelux.
103
Bibliografie Wetenschappelijke literatuur
ALAIN, M., “The trapeze artists and the ground crew Police cooperation and intelligence exchange mechanisms in Europe and north America: a comparative empirical study”, Policing and Society 2001, Volume 11, 1-27.
ANDERSON, M., “The agenda for police cooperation” in M. ANDERSON en M. DEN BOER (eds.), Policing across national boundaries, London, Pinter, 1994, 41-55.
ANDERSON, M., DEN BOER, M. en CULLEN, P., Policing the European Union. Theory, Law and Practice, Oxford, Clarendon Press, 1995, 331 p.
BIRCH, R., “International co-operation of the police”, Police Journal 1991, 289-298.
BLOCK, L., “Combating Organized Crime in Europe: Practicalities of Police Cooperation”, Policing 2008, Volume 2, 74-81.
BOWLING, B., “Transnational policing: the globalisation thesis, a typology and a research agenda”, Policing: A Journal of Policy & Practice 2009, Volume 3, 1-12.
BOWLING, B. en FOSTER, J., “Policing and the police” in M. MAGUIRE (ed.), The Oxford Handbook of Criminology, Oxford, Oxford University Press, 2002, 980-1033.
BOWLING, B. en MURPHY, C., “Global Policing. Transnational criminal law enforcement in theory and practice”, Journal of International Criminal Justice, Paper presented to The Institute of Advanced Legal Studies, 23 februari 2009, 1-40.
BRUGGEMAN, W. en SANDERS, P., “Nieuw Benelux verdrag inzake grensoverschrijdend politioneel optreden”, Panopticon 2004, nr.5, 64.
104
CLAUS, F., DE BRUYN, L. en MANGELAARS, F., Grensoverschrijdende politiële samenwerking België-Nederland, Antwerpen, Maklu, 1995, 195 p.
DECORTE, T., Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Gent, Universiteit Gent, 2007, 415 p.
DECORTE, T., Methoden van onderzoek: ontwerp en dataverzameling, Gent, Universiteit Gent, 2009, 187 p.
DE SCHUTTER, B., “International criminal cooperation – The Benelux example” in M. BASSIOUNI en V. NANDA (eds.), A treatise on International Criminal Law, Springfield, C. Thomas, 1973, 249-260.
DE WEIRELD, P. en PYL, G., “Een nieuw Beneluxverdrag over grensoverschrijdende politiesamenwerking”, Vigiles 2005, nr. 2, 36-49.
FICO, F., LACY, S. en RIFFLE, D., Analyzing media messages, Mahwah, Erlbaum, 1998, 208 p.
HUYBRECHTS, P., Capaciteitsuitwisseling inzake openbare orde in een Europees kader (Beneluxwetgeving), Scriptie, Benelux-Universitair Centrum, 2007, 40 p.
MANN, M., “Has globalization ended the rise and the rise of the nation-state?” in D. HELD en A. MCGREW (eds.), The Global Transformations Reader, Cambridge, Polity Press, 2000, 123-141.
MASO, I. en SMALING, A., Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie, Amsterdam, Boom, 146 p.
PIETERS, P., “Euro 2000 De reglementering rond de ordehandhaving bij voetbalwedstrijden”, Sécurité Privée 2000, nr.3, 9-16.
ROBERT, P., Evaluation of Safety and crime prevention policies in Europe, Guyancourt, Groupe Européen de Recherché sur les Normativités, 2009, 50 p.
105
SHEPTYCKI, J., “Policing, postmodernism and transnationalization”, British Journal of Criminology 1998, 485-503.
SHEPTYCKI, J., “Transnational policing and the makings of a postmodern state”, British Journal of Criminology 1995, Volume 35, 613-635.
SPAPENS, T., Georganiseerde misdaad en strafrechtelijke samenwerking in de Nederlandse grensgebieden, Antwerpen, Intersentia, 2008, 321 p.
VAN DEN BOSCH, M. en ZORKO, P., “Internationale politiesamenwerking: de normaalste zaak van de wereld?”, Het Tijdschrift voor de Politie 2008, 28-32.
VAN DEN WYGAERT, C. en VANDROMME, S., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafecht, II, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p.
VERMEULEN, G., Europese en internationale instellingen en organisaties, Antwerpen, Maklu, 2006, 222 p.
X, “Wegpolitie patrouilleert samen met Nederlandse collega’s in grensregio”, Het Politiejournaal 2009, 5-6.
Interne documenten
Actieplan Senningen voor 2007 en 2008, intern document, Secretariaat Generaal van de Benelux.
De Benelux versterkt zijn veiligheidssamenwerking, Nieuwsbrief Benelux, 9 november 2009.
FIERS, S., “Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdend politieel optreden”, BeneluxNewsletter 2004, nr.3, 11-14.
Interne nota inzake het Benelux-Verdrag van 8 juni 2004, 14 p.
106
LAMINE, L., Vakbekwaamheid als motor voor meer mobiliteit in Benelux-verband, intern document CGI/Benelux, 2008, 15 p.
NOET, H., Radiotesten België-Nederland, intern werkdocument CIC-OVL.
Samenwerken aan veiligheid in de Benelux, interne brochure, Secretariaat Generaal van de Benelux Economische Unie.
Stand van zaken Actieplan Senningen 2009, intern document, Secretariaat Generaal van de Benelux.
Tijdelijke nota ‘OOG-Overleg’, intern document CGO/SPN, 9 mei 2007.
Werkafspraken inzake grensoverschrijdende radiocommunicatie tussen Nederlandse en Belgische politiediensten via de radionetwerken C2000 (Nederland) en ASTRID (België), intern werkdocument CIC-OVL.
Wetgevend werk
Besluit van 23 juni 2008 van de Raad van de Europese Unie inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit, Publicatieblad van de Europese Unie 6 augustus 2008.
Gemeenschappelijke verklaring van Nederland, België, Vlaanderen en Wallonië inzake grensoverschrijdende samenwerking, gedaan te Baarle-Nassau op 5 februari 2002.
Memorandum van overeenstemming inzake de samenwerking op het terrein van politie, justitie en migratie tussen de Ministers van Justitie van België, Nederland en Luxemburg, de Ministers van Binnenlandse Zaken van België en Nederland en de Minister van de Force Publique van Luxemburg, gedaan te Senningen op 4 juni 1996.
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 996, nr. 3, 25 p.
107
Ministeriele omzendbrief betreffende de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 16 maart 1995, B.S. 28 maart 1995.
Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse republiek op 14 juni 1985 te Schengen afgesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen van 19 juni 1999.
Uitvoeringsafspraak in toepassing van artikelen 9 en 27 van het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden van 8 juni 2004, gedaan te Brussel op 24 september 2007.
Uitvoeringsafspraak op grond van artikel 26, derde lid, ingevolge het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden.
Uitvoeringsafspraak op grond van artikel 26, derde lid, ingevolge het Verdrag van 8 juni 2004 tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Nederland en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, tussen de het Diensthoofd van de Scheepvaartpolitie van de Federale Politie (B) en het Diensthoofd van de Dienst Waterpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten (Nl), 1 april 2008.
Verdrag aangaande de uitlevering en rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, gedaan te Brussel op 27 juni 1962, B.S. 24 oktober 1967.
Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, gedaan te Prüm op 27 mei 2005, B.S. 30 maart 2007.
108
Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake grensoverschrijdend politieoptreden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid tijdens het Europees Kampioenschap voetbal voor landenteams in het jaar 2000, gedaan te Bergen op Zoom op 26 april 1999.
Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden, gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, B.S. 15 maart 2005.
Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S. 5 januari 1999.
Internetbronnen
DE VRIES, G. (25 november 2000) Toespraak voor de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad [WWW]. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: http://www.minbzk.nl/actueel/toespraken?ActItmIdt=8325 [15/01/2010]
Vaste Commissie voor de Lokale Politie (2 september 2008) Lokale Politie, Algemeen [WWW]. Belgische Lokale Politie: http://217.21.184.146/portal/index.php?option=com_content&view=article&id=52&Itemid=6 9&lang=nl-NL [27/03/2010]
X (20 december 2007) Enlargement of the Schengen area: achieving the European goal of free movement of persons [WWW]. Europa: http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/free_movement_of_persons _asylum_ immigrati on/l33020_en.htm [16/02/2010]
X (z.d.) De Federale Politie: voorstelling [WWW]. Belgische Federale Politie: http://www.polfed-fedpol.be/org/org_nl.php [27/03/2010]
X (z.d.) Het Arrondissementeel Informatiekruispunt [WWW]. Belgische Federale Politie: http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgj_aik_nl.php [31/03/2010]
109
Krantenanalyse
F.J., Belgische en Nederlandse wegpolitie gaan in één auto patrouilleren, Het Laatste Nieuws, 7 november 2008, p.12.
HO, Drugscontrole levert kleine vangst op, Gazet van Antwerpen, 24 september 2005, p.25. LBA., Vlaamse en Nederlandse agenten op patrouille in zelfde wagen, De Standaard, 5 februari 2005, p.26.
M.W., Noord-Limburgse politiekorpsen controleren samen aan de grens, Het Belang van Limburg, 27 mei 2009, p.17.
S.S., Belgische agenten lossen schoten in Nederland, De Morgen, 30 maart 2007, p.6.
S.V., Rechercheoefening met Nederlandse politie geslaagd, Het Laatste Nieuws, 9 november 2007, p.21.
VNJ, Politie werkt samen met Nederland, Het Laatste Nieuws, 19 september 2009, p.39.
X, Belgische luchtsteun voor Nederlands-Limburgse politie, De Standaard, 16 augustus 2008, p.17.
X, Dertig gecontroleerde personen betrapt met verdovende middelen op E19, Gazet van Antwerpen, 29 september 2009, p.47.
X.L., Drugkoerier aangehouden, Het Laatste Nieuws, 16 januari 2009, p.13.
Interviewfragmenten
Gesprek met CGI/Benelux, Brussel, 27 november 2009.
Interview met AIK/OIPG Gent, Gent, 24 februari 2010.
Interview met beleidsmedewerker Benelux, Brussel, 23 maart 2010.
110
Interview met CGI/Benelux, Brussel, 26 februari 2010.
Interview met CIC-OVL, Gent, 10 maart 2010.
Interview met DGA/DAO, Brussel, 26 maart 2010.
Interview met Politiezone Assende/Evergem, Evergem, 24 februari 2010.
Interview met Politiezone Beveren, Beveren, 19 februari 2010.
Interview met Politiezone Brugge, Brugge, 3 maart 2010.
Interview met Politiezone Damme/Knokke-Heist, Knokke-Heist, 9 maart 2010.
Interview met Politiezone Maldegem, Maldegem, 23 februari 2010.
Interview met Politiezone Regio Puyenbroek, Lochristi, 9 maart 2010.
Interview met Politiezone Sint-Gillis-Waas/Stekene, Sint-Gillis-Waas, 2 maart 2010.
Interview met SPN Gent, Gent, 3 maart 2010.
111
Bijlagen 1) Radarwerk Benelux-politieverdrag
2) Kaart met de lokale politiezones
112
113
114