De volgende trede Rapportage uitstroommonitor 2009-2010 en tweede meting volgmodule cohort 2008-2009
Actis Onderzoek drs. D.M.S. Heijnens Rotterdam, 7 januari 2011
Inhoudsopgave
1
In l ei d in g
De el 1 Ui t st ro o mm o n i to r 2 00 9- 20 1 0 2
4 5
De u i t s tr o o m m et in g 2 00 9- 2 01 0: d a tav e rz am el in g e n r es p o n s
6
2. 1 2. 2
Da t a ve r za me l i n g Re s p o ns
6 6
3
R e su l t a te n v an d e u it s tr o o m me t in g 2 0 09 /1 0: ach t er g r o n d k en m e rk en v an sch o o lv e rl a te r s en h u n v e rv o l g b es t em mi n g en
8
3. 1 3. 2 3. 3 3. 4 3. 5
Ac ht e r gr on dk e nme r k e n va n u it st r o me r s u it he t pr a k t i jk o n de r w i js S pe c ia l isa t ie s /ce r t if ica t e n/ d ip l o ma ’ s U it st r o o m pr of ie l e n a d vie s s ch o ol U it st r o o m be st e m m i nge n Be ge le i d in g
8 10 12 14 15
4
Ui t st ro o m n a d e r b ek e ke n
17
4. 1 4. 2 4. 3 4. 4 4. 5
U it st r o o m na a r a r be i d U it st r o o m na a r le r e n Ove r ige ui t st r o o mbe st e m mi n ge n U it st r o o m ve r su s a c ht e r gr on dk e nme r k e n U it st r o o m i n r e la t ie t ot s pe c ia l i sa t ie s e n be ha a l de ce r t if i ca t e n / di p l oma ’ s U it st r o o m be st e m m i nge n i n r e la t ie t ot he t u it st r o o mpr of ie l e n a d v ie s va n de sc ho o l
17 20 21 21
S am en v a tt in g
26
4. 6
5
De el 2 Tw e ed e v o lg m et in g 20 0 8- 2 0 09 6
23 24
28
Ui t st ro me r s u i t h e t p r ak t ij ko n d e r wi js i n 20 0 8/ 2 00 9 é én j aa r l a te r
29
6. 1 6. 2 6. 3
Da t a ve r za me l i n g Re s p o ns Re pr e se nt a t iv it e it da t a t w e e de vo l g me t in g
29 29 31
7
B e st e mm in g en v an u i t st ro me r s u i t 2 00 8 /2 0 09 i n n aj a a r 20 1 0
33
É é n ja a r la t e r K e n me r k e n a r be id K e n me r k e n le r e n
33 34 37
7. 1 7. 2 7. 3
2
7. 4 7. 5 7. 6
Ove r ige be s t e m m i nge n e e n ja a r la t e r U it k e r in ge n Be ge le i d in g
38 39 39
8
L o o p b an en v an u i t s t r o me r s u i t h e t p r ak t ij ko n d e r wi js i n 20 0 8/ 2 00 9
41
8. 1 8. 2 8. 3
A na l y se l oo p ba ne n Lo op ba ne n c o hor t 20 0 8- 2 0 0 9 Lo op ba ne n ui t ge s p lit st na a r k e n me r k e n
41 42 43
9
S am en v a tt in g
50
De el 3 Ui tk o m s te n o n d e rz o ek en
52
10
C o n c lu si es
53
10 . 1 10 . 2 10 . 3
U it st r o o m me t in g 2 0 09- 20 1 0 T w e e de vo l g me t in g co hor t 20 0 8- 20 0 9 T oe z ic ht k a de r I n spe ct ie
53 55 56
1
Inleiding
In opdracht van het Platform Praktijkonderwijs zijn een tweetal onderzoeken uitgevoerd naar de uitstroom uit het praktijkonderwijs: de uitstroommeting 20092010 en de tweede meting van de volgmodule cohort 2008-2009. Met behulp van beide onderzoeken worden de opbrengsten van de sector praktijkonderwijs in beeld gebracht. Het doel en de centrale vraagstelling wordt nu per onderzoek toegelicht. a.
de uitstroommeting 2009-2010
Op basis van de uitstroommeting wordt in beeld gebracht in hoeverre het praktijkonderwijs er in slaagt haar leerlingen te plaatsen op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt of in het vervolgonderwijs. De centrale vraag bij de uitstroommeting is: wat zijn de achtergrondkenmerken en uitstroombestemmingen van de schoolverlaters van het praktijkonderwijs in 2009-2010? In deel 1 van deze rapportage (hoofdstukken 2 tot en met 5) worden de belangrijkste resultaten beschreven.
b. de tweede meting van de volgmodule cohort 2008-2009 Met behulp van de volgmodule worden leerlingen die de school voor praktijkonderwijs hebben verlaten tot twee jaar na uitstroom gevolgd. Op basis van de resultaten van de volgmodule kan worden nagegaan in hoeverre uitgestroomde leerlingen een bestendige uitstroom hebben. Met andere woorden: hoeveel procent van de schoolverlaters is aan het werk of volgt eindonderwijs tot twee jaar na uitstroom? De volgmodule bestaat uit vier meetmomenten, zie tabel 1. tabel 1
Meetmomenten volgmodule cohort 2008-2009
Meetmoment
Periode
Meetmoment1
Januari-maart2010
Meetmoment2(huidigerapportage)
September-oktober2010
Meetmoment3
Januari-maart2011
Meetmoment4
September-oktober2011
Bij de tweede meting van de volgmodule is de belangrijkste vraag: hoe is de actuele situatie van de schoolverlaters van 2008-2009 één jaar na uitstroom te typeren? Zijn de oud-leerlingen een jaar later aan het werk, wordt er onderwijs gevolgd en zijn er oud-leerlingen die nog geen werk hebben gevonden of onderwijs volgen? De resultaten van de volgmeting worden beschreven in deel 2 van deze rapportage (hoofdstukken 6 tot en met 9).
In deel 3 van dit rapport (hoofdstuk 10) worden de belangrijkste conclusies van beide onderzoeken vermeld en daarbij wordt ook specifiek gekeken naar de relatie van de resultaten met het toezichtkader van de Inspectie.
4
Deel 1 Uitstroommonitor 2009-2010
In het eerste deel van dit rapport worden de resultaten van de uitstroommonitor 2009-2010 beschreven. Dit deel bestaat uit in totaal vier hoofdstukken. Achtereenvolgens komen aan bod: • • •
•
De wijze van dataverzameling en deelname van scholen aan de uitstroommeting (hoofdstuk 2); Algemene uitstroomgegevens als achtergrondkenmerken en uitstroombestemmingen (hoofdstuk 3); Een meer specifieke blik op de uitstroomgegevens: hoe verhouden de uitstroombestemmingen zich bijvoorbeeld tot de achtergrondkenmerken? (hoofdstuk 4); en een samenvatting van de resultaten van de uitstroommonitor 20092010 (hoofdstuk 5).
5
2
De uitstroommeting 2009-2010: dataverzameling en respons
Hoe heeft de dataverzameling bij de uitstroommeting 2009-2010 plaatsgevonden? En: hoe is de deelname aan de uitstroommeting per regio van het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs (LWV-PrO)? Beide vragen komen achtereenvolgens aan bod in dit hoofdstuk.
2.1
Dataverzameling 1
Iedere school voor praktijkonderwijs heeft één contactpersoon voor de uitstroommonitor. Begin januari 2010 is een mail naar de contactpersonen gestuurd met daarin de link naar en inlogcodes van de uitstroommeting 2009-2010. Tussen januari en 31 oktober konden gegevens worden ingevoerd van leerlingen die tussen 1 september 2009 en 1 oktober 2010 de school hebben verlaten. Eind september 2010 is door het secretariaat van het Platform Praktijkonderwijs een reminder gestuurd voor het tijdig invullen van de uitstroomgegevens.
2.2
Respons Door 148 scholen zijn in totaal gegevens van 5184 leerlingen ingevoerd in de uitstroommeting 2009-2010. Dat betekent dat 88% van de leden van het LWV-PrO deelneemt aan de uitstroommeting. De deelname is daarmee iets lager dan vorig jaar. Toen namen er 158 scholen (92%) deel. Deze scholen voerden gegevens in van 5537 leerlingen. In tabel 2 is de deelname aan de uitstroommeting per regio van het LWV-PrO weergegeven. In zes van de zeventien regio’s (Flevoland, Friesland, Groningen, West-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland Dordrecht) namen alle scholen deel aan de uitstroommeting. In drie regio’s (Groningen, Gelderland Oost en Zuid-Holland Dordrecht) namen er absoluut gezien meer scholen deel in vergelijking met de uitstroommeting van het voorgaande jaar. Zoals in de vorige alinea aangegeven namen er in 2009-2010 in totaal tien scholen minder deel aan de uitstroommeting. Deze afname is terug te zien in zeven verschillende regio’s van het LWVPrO. De deelname aan de uitstroommeting is het minst in de regio’s GelderlandWest, Noord-Holland, Overijssel en Utrecht waar vier van de vijf scholen hebben deelgenomen. De reden waarom er minder deelnemers zijn aan de uitstroommeting is niet onderzocht.
1
Onder school voor praktijkonderwijs worden ook afdelingen voor praktijkonderwijs verstaan.
6
tabel 2
Deelname aan uitstroommeting per regio LWV-PrO Uitstroommeting 2008-2009
Aantal Regio
scholen
Uitstroommeting 2009-2010
Deelnemende scholen
1
Aantal
Deelnemende
%
scholen
scholen
%
Groningen
9
8
89%
9
9
100%
Friesland
8
8
100%
8
8
100%
Drenthe
8
8
100%
8
7
88%
Overijssel
15
14
93%
15
12
80%
Flevoland
4
4
100%
4
4
100%
11
9
82%
11
10
91%
15
15
100%
15
12
80%
Utrecht
10
10
100%
10
8
80%
Noord-
16
14
88%
15
12
80%
8
6
75%.
7
6
86%
14
13
93%
14
13
93%
6
5
83%
6
6
100%
17
15
88%
16
13
81%
Zeeland
6
6
100%
6
6
100%
West-
3
3
100%
3
3
100%
14
12
86%
14
12
86%
8
8
100%
8
7
88%
172
158
92%
169
148
88%
GelderlandOost GelderlandWest
Holland Amsterdam Zuid-Holland Rotterdam Zuid-Holland Dordrecht Zuid-Holland Zoetermeer
Brabant OostBrabant Limburg Totaal
1
VSO-scholen die lid zijn van het LWV-PrO zijn niet meegenomen in deze tabel.
7
3
Resultaten van de uitstroommeting 2009/10: achtergrondkenmerken van schoolverlaters en hun vervolgbestemmingen
In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de achtergrondkenmerken van de uitgestroomde leerlingen en hun feitelijke uitstroombestemmingen. Bij de figuren in de volgende paragrafen wordt waar mogelijk een vergelijking gemaakt met voorgaande uitstroommetingen.
3.1
Achtergrondkenmerken van uitstromers uit het praktijkonderwijs In deze paragraaf komen achtereenvolgens de volgende achtergrondkenmerken aan bod: geslacht, leeftijd, etnische herkomst, aantal jaar ingeschreven in het praktijkonderwijs, Wajong toekenning en beschikking over LGF.
Geslacht Traditiegetrouw verlaten meer jongens dan meisjes de school voor praktijkonderwijs. Zo ook dit jaar: 59% van de uitgestroomde leerlingen is jongen. Dit percentage komt overeen met het aantal jongens dat in 2009-2010 een opleiding 1 volgt in het praktijkonderwijs .
Gemiddelde leeftijd De leerlingen verlaten op steeds oudere leeftijd de school voor praktijkonderwijs. In de huidige uitstroommeting was de gemiddelde leeftijd van de schoolverlaters 17.0 jaar oud, tegenover 16.9 in 2008-2009 en 16.4 in 2007-2008. De ongunstige economische situatie kan leiden tot een langere verblijfsduur. Een andere mogelijke verklaring is dat scholen voor praktijkonderwijs steeds vaker niveau 1 opleidingen aanbieden waardoor leerlingen langer blijven.
Etnische herkomst Zo’n driekwart van de uitgestroomde leerlingen is autochtoon, zie figuur 1. De overige leerlingen zijn vooral van niet westerse (7%) of Turkse (6%) etniciteit. In vergelijking met voorgaande jaren neemt het aandeel autochtone leerlingen toe en neemt het aandeel allochtone leerlingen af.
1
Zie cijfers CBS Statline op http://statline.cbs.nl
8
Figuur 1
Etniciteit uitgestroomde leerlingen 75% 72% 70%
Nederlands
6% 7% 8%
Turks
5% 6% 6%
Marokkaans
2009-2010
3% 2% 3%
Surinaams
2008-2009 2007-2008
2% 3% 2%
Antilliaans
7% 8% 8%
Anders, niet w esters
2% 2% 2%
Anders, w esters
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Aantal jaar ingeschreven Vorig jaar viel op dat leerlingen steeds langer staan ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs en daar is dit jaar wederom sprake van. Het aandeel leerlingen dat vijf jaar of langer staat ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs neemt namelijk voor het tweede achtereenvolgende jaar toe, zie figuur 2. De oorzaken zijn waarschijnlijk dezelfde als bij de toegenomen gemiddelde leeftijd op het moment van schoolverlaten, namelijk de ongunstige economische situatie en het toegenomen aanbod van niveau 1 opleidingen in het praktijkonderwijs. Figuur 2
Aantal jaar ingeschreven op school voor praktijkonderwijs 8% 8% 7%
Eén jaar
7% 9% 8%
Tw ee jaar
9% 11% 13%
Drie jaar
2009-2010 2008-2009 22% 25% 28%
Vier jaar
2007-2008
36% 33% 32%
Vijf jaar
18% 13% 12%
Zes jaar of langer
0%
20%
40%
9
Toekenning LGF Het percentage uitgestroomde leerlingen met een toekenning voor Leerling Gebonden Financiering (LGF) is dit jaar met één procent toegenomen tot een totaal van vier procent. Deze LGF toekenning heeft in de meeste gevallen betrekking op scholen voor cluster 4 (54%) of cluster 3 (39%). Wajong status Iets meer dan een kwart van de leerlingen verlaat de school met een Wajong status (27%). Het aandeel schoolverlaters met een Wajong status blijft ongeveer gelijk: zo verliet een kwart van de leerlingen in 2008-2009 de school met een Wajong status en 24% in 2007-2008.
3.2
Specialisaties/certificaten/diploma’s Tijdens de opleiding kunnen leerlingen zich specialiseren in de richting van een bepaald beroep. In de huidige uitstroommeting hebben iets meer leerlingen (62%) zich in een bepaalde beroepsrichting gespecialiseerd dan vorig jaar (60%). In figuur 3 zijn de diverse beroepsrichtingen aangegeven waarin uitgestroomde leerlingen zich hebben gespecialiseerd. Figuur 3
Beroepsrichting specialisatie 19% 19% 18%
Detailhandel / w inkel 7% 5% 5%
Groothandel / magazijn / logistiek
24% 24% 27%
Bouw /techniek
4% 5% 5%
Schoonmaak
13% 15% 14%
Horeca
2009-2010 2008-2009
10% 10% 9%
Groenvoorziening
2007-2008
1% 1% 1%
Vervoer
15% 14% 14%
Zorg
1% 1% 1%
Uiterlijke verzorging
5% 6% 4%
Anders
0%
10%
20%
30%
40%
10
De meeste schoolverlaters hebben zich gespecialiseerd met het oog op het werken in de bouw/techniek, de detailhandel/een winkel of in de zorg. Opvalt dat in vergelijking met voorgaande jaren zich iets meer uitgestroomde leerlingen hebben gespecialiseerd in het werken in een magazijn/groothandel of de logistiek en zich iets minder hebben gespecialiseerd in het werken in de horeca. Onder de categorie anders vallen beroepsrichtingen als: administratief werk, werken in de ICT en schilderen. Naast het zich toeleggen op een bepaalde beroepsrichting kunnen leerlingen tijdens de opleiding branchecertificaten of AKA/niveau 1 diploma’s behalen. Deze bieden de leerlingen meer mogelijkheden bij het vinden van arbeid of het volgen van een (niveau 2) opleiding op het mbo. In figuur 4 is het percentage uitgestroomde leerlingen aangegeven met een in het praktijkonderwijs behaald branchecertificaat of AKA/niveau 1 diploma. Figuur 4
Percentage uitgestroomde leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald branchecertificaat of AKA/niveau 1 diploma
AKA of diploma 1 diploma
20% 13% 2009-2010 2008-2009 38%
Branchecertificaat 32%
0%
10%
20%
30%
40%
Uit de bovenstaande figuur is af te lezen dat in 2009-2010 meer leerlingen de school hebben verlaten met een branchecertificaat of een AKA/niveau 1 diploma dan het jaar ervoor. Bijna twee van de vijf leerlingen verlaten de school met een branchecertificaat. De meest behaalde branchecertificaten zijn: (vork)heftruck (26%), VCA (24%), schoonmaken in de groothuishouding (20%) en werken in de detailhandel (14%). Daarbij moet worden aangetekend dat een beperkt aantal leerlingen meerdere branchecertificaten heeft behaald.
11
Figuur 5
Sector waarin een AKA/niveau 1 diploma is behaald
22% 33%
Voedsel en leef omgeving Techniek Zor g en Welzijn 18%
Economie/ handel
27%
Eén op de vijf leerlingen heeft tijdens de opleiding in het praktijkonderwijs een AKA of niveau 1 diploma behaald. Uit figuur 5 blijkt dat de meeste leerlingen een diploma behalen gericht op de sector economie/handel (33%) of zorg en welzijn (27%). In vergelijking met vorig jaar hebben meer leerlingen een diploma behaald gericht op economie/handel (33% tegenover 31%) en hebben minder leerlingen een diploma behaald in de richting techniek (18% tegenover 21%).
3.3
Uitstroomprofiel en advies school In 2012 dienen alle leerlingen in het praktijkonderwijs over een Individueel Ontwikkelings Plan (IOP) te beschikken. Het LWV-PrO en de Inspectie zijn daarbij overeen gekomen dat in 2010 minimaal 50% van de leerlingen over een IOP beschikt. Hoe ver zijn de scholen in deze ontwikkeling? Uit deze uitstroommeting blijkt dat 53% van de uitgestroomde leerlingen over een IOP beschikt. Vorig jaar bedroeg dit percentage nog 39%. Hieruit blijk dat, bij de schoolverlaters, de norm van 50% behaald wordt. Uit analyse van de antwoorden blijkt dat er onder de scholen nog onduidelijkheid bestaat over de inhoud van een IOP. Een IOP dient namelijk te bestaan uit een uitstroomprofiel: een in het tweede/derde leerjaar door leerling, ouders en school overeengekomen streefdoel dat dient als uitgangspunt voor het onderwijsaanbod. Echter uit analyse blijk dat bij slechts 62% van de leerlingen met een IOP een uitstroomprofiel is overeengekomen. Daarnaast is ook bij 37% van de leerlingen zonder een IOP een uitstroomprofiel overeengekomen. Op dit moment zijn een uitstroomprofiel en een IOP blijkbaar nog niet altijd met elkaar verweven. De inhoud van de streefdoelen van de overeengekomen uitstroomprofielen, dus ongeacht of een leerling ook de beschikking heeft over een IOP, zijn weergegeven in figuur 6.
12
Figuur 6
Streefdoel overeengekomen uitstroomprofiel
43% 41%
Arbeid
24% 22%
Arbeid en leren
2009-2010 2008-2009
28% 29%
Leren
6% 8%
Anders
0%
10%
20%
30%
40%
50%
In de meeste gevallen zijn leerling, ouders en school een uitstroomprofiel overeengekomen in de richting van arbeid of leren. In vergelijking met de vorige uitstroommeting valt op dat er meer uitstroomprofielen zijn opgesteld gericht op arbeid (en leren). Iets minder uitstroomprofielen zijn daarentegen gericht op leren of de restcategorie ‘anders’ (hierbij kan men denken aan het uitstroomprofiel ‘dagbesteding’ of ‘sociale werkplaats’). Voordat een leerling de school voor praktijkonderwijs verlaat krijgt de leerling nog een advies van de school, met een best passende vervolgbestemming, zie figuur 7. Figuur 7
Advies school voor moment van uitstroom
35% 32%
Arbeid
Arbeid en leren
20% 18%
2009-2010 2008-2009
29% 29%
Leren
15% 21%
Anders
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Het advies van de school voor het moment van uitstroom, is net als het uitstroomprofiel, voornamelijk gericht op arbeid of leren. Net als bij het uitstroomprofiel is zichtbaar dat het advies van de school in vergelijking met de vorige uitstroommeting meer gericht is op arbeid (en leren). Onder de categorie anders vallen adviezen als: de sociale werkplaats, dagbesteding, een andere school voor praktijkonderwijs of speciaal onderwijs. Ook kunnen scholen in veel gevallen geen advies meer geven omdat de leerling tussentijds uitstroomt door bijvoorbeeld verhuizing. Ook deze leerlingen vallen onder de categorie anders. In paragraaf 4.6 worden de streefdoelen van het uitstroomprofiel en het advies van de school afgezet tegen de feitelijke uitstroombestemmingen.
13
3.4
Uitstroombestemmingen In deze paragraaf staan de feitelijke uitstroombestemmingen centraal: waar zijn leerlingen die het praktijkonderwijs in 2009/2010 hebben verlaten naar toe gegaan? In tabel 3 is een overzicht van de uitstroombestemmingen van de totale groep uitstromers uit het praktijkonderwijs in de laatste drie schooljaren opgenomen. Om de uitstroombestemmingen meer gedetailleerd te kunnen beschrijven zijn per 2008-2009 aanpassingen doorgevoerd in de vragenlijst van de uitstroommonitor. Dit is in de tabel aangegeven met stippellijnen. Zo is sinds de uitstroommeting van 2008-2009 sprake van aparte categorieën voor arbeid én arbeid en leren, bbl in plaats van één categorie arbeid zoals in de uitstroommeting van 2007-2008 nog het geval was. Dezelfde situatie is van toepassing bij de twee categorieën ROC/AOC (bol of anders) niveau 1 en ROC/AOC (bol of anders) niveau 2 in plaats van één categorie ROC (bol of anders). Daarnaast is de categorie dagbesteding sinds de huidige uitstroommeting een aparte categorie. Met deze aanpassingen dient rekening te worden gehouden bij de interpretatie van de tabel.
tabel 3
Uitstroombestemming per uitstroomjaar 2007-2008
2008-2009
2009-2010
(n=4732)
(n=5537)
(n=5184)
45%
27%
26%
13%
14%
8%
7%
6%
ROC/AOC(bolofanders)niveau1
21%
15%
13%
ROC/AOC(bolofanders)niveau2
9%
11%
Andereschoolvoorpraktijkonderwijs
5%
6%
5%
Vmbo(basisberoepsgerichteleerweg)
2%
2%
2%
REC-school
3%
3%
3%
Andereopleidinginregio
2%
4%
3%
Onderwijsbuitenderegioi.v.m.verhuizing
3%
3%
4%
3%
Geenwerkofschool
7%
8%
8%
Onbekend
3%
2%
3%
100%
100%
100%
Arbeid Arbeidenleren,bbl ROC/AOC(AKA)
Dagbesteding
Totaal
Uit tabel 3 blijkt dat de meeste leerlingen uitstromen in de richting van arbeid (eventueel in combinatie met een bbl-opleiding op het mbo). In totaal verlaten vier van de tien leerlingen de school voor praktijkonderwijs voor een betaalde baan. Drie van de tien leerlingen stromen uit in de richting van een mbo AKA of bol opleiding. De meeste leerlingen (13%) gaan daarbij een bol niveau 1 opleiding volgen. Drie procent van de leerlingen verlaat de school voor een andere opleiding in de regio; een zelfde percentage gaat naar dagbesteding. Zo’n 14% van de leerlingen verlaat de school tussentijds. Deze leerlingen gaan naar een andere school voor praktijkonderwijs, verhuizen, gaan naar een REC14
school of een vmbo school. Tot slot is bij 11% van de leerlingen de uitstroombestemming nog onbekend of is de leerling nog school of werk zoekend. In vergelijking met het voorgaande jaar valt op dat er evenveel leerlingen uitstromen in de richting van arbeid (en leren, bbl) en dat er iets minder leerlingen uitstromen naar een AKA opleiding. Opvallend is de kleine toename van het aantal leerlingen dat uitstroomt naar een bol niveau 2 opleiding en de afname van het aantal leerlingen dat uitstroomt in de richting van een bol niveau 1 opleiding. Bij de overige uitstroombestemmingen is sprake van een vrij gelijk beeld in vergelijking met voorgaande jaren.
3.5
Begeleiding Ruim driekwart van de leerlingen (76%) ontvangt begeleiding na het moment van uitstroom. In vergelijking met de vorige uitstroommeting (68%) is dat aandeel toegenomen. Van wie krijgen de leerlingen begeleiding na het moment van uitstroom? Een overzicht van de begeleidende instanties is opgenomen in figuur 8. De categorieen werkgever, sociale werkplaats en begeleider vervolgonderwijs zijn in vergelijking met voorgaande jaren nieuwe categorieën. Figuur 8
begeleider naar meetmoment
70% 71% 75%
School voor Prakt ijkonderwijs 6% 8% 8%
M EE
11% 13% 9%
UWV
CWI
1% 1% 1% 18% 18% 17%
Jobcoach
2009-2010 2008-2009
10% 9% 7%
Reï ntegrat iebedrijf
2007-2008
7%
Werkgever
0% 0%
Sociale werkplaats
0% 0%
5%
Begeleider vervolgonderwijs
25% 0% 0% 9%
Anders
22% 11%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
15
Uit de figuur blijkt dat de uitgestroomde leerlingen voornamelijk begeleiding ontvangen van een begeleider van de school voor praktijkonderwijs, een begeleider van het vervolgonderwijs of een jobcoach. Uit de vergelijking met eerdere uitstroommetingen blijkt dat leerlingen in mindere mate begeleid worden door een begeleider van de school voor praktijkonderwijs, MEE en het UWV.
16
4
Uitstroom nader bekeken
In het vorige hoofdstuk zijn de uitstroombestemmingen en een aantal kenmerken van schoolverlaters van het praktijkonderwijs gepresenteerd. In dit hoofdstuk wordt meer in detail op de resultaten ingegaan. Zo kan worden nagegaan of er bepaalde trends waarneembaar zijn, bijvoorbeeld of steeds meer naar arbeid uitgestroomde leerlingen beschikken over vaste contracten.
4.1
Uitstroom naar arbeid In deze paragraaf wordt ingezoomd op die leerlingen die zijn uitgestroomd naar arbeid. Daarbij wordt gekeken naar vragen als: naar wat voor type arbeidsplaats zijn deze leerlingen uitgestroomd? Wat voor soort arbeidsovereenkomst hebben deze leerlingen? Type arbeidsplaats De leerlingen gaan aan de slag in verschillende typen arbeidsplaatsen. In figuur 9 zijn per type arbeidsplaats (bijvoorbeeld een ‘reguliere arbeidsplaats’) de resultaten van de laatste drie uitstroommetingen weergegeven. Zo is bijvoorbeeld te zien dat in 2009-2010 43% van de naar arbeid uitgestroomde leerlingen gaat werken in een reguliere arbeidsplaats. In 2008-2009 ging 40% van de naar arbeid uitgestroomde leerlingen werken in een reguliere arbeidsplaats en in 20072008 was dat 42% van de naar arbeid uitgestroomde leerlingen. Figuur 9 type arbeidsplaats uitgestroomde leerlingen
43% Reguliere arbeidsplaats
40% 42%
37%
Reguliere arbeidsplaats met subsidieregeling en/of ondersteuning
34% 35%
11% Gesubsidieerde arbeid via sociale w erkvoorziening
2009-2010
14%
2008-2009
14%
2007-2008
5% Toeleidings en/of trainingstraject
5% 5%
4% 7%
Anders
4% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Uit de figuur blijkt dat de leerlingen in hoofdzaak uitstromen naar een reguliere arbeidsplaats. Het percentage leerlingen dat uitstroomt naar een reguliere ar17
beidsplaats is toegenomen in vergelijking met het voorgaande jaar. Tevens valt op dat er meer leerlingen uitstromen naar een reguliere arbeidsplaats met een subsidieregeling of ondersteuning én dat er juist minder leerlingen aan de slag gaan via een sociale werkvoorziening. Onder de categorie anders vallen (onder andere) uitzendbureaus en leerwerkbedrijven; ook het aandeel leerlingen dat dit type traject volgt is vergeleken met het voorgaande jaar afgenomen. . Type bedrijfssector In figuur 10 is het type bedrijfssector waarin de leerlingen werkzaam zijn aangegeven. Zo is bijvoorbeeld te zien dat zowel in 2009-2010 als in 2008-2009 18% van de naar arbeid uitgestroomde leerlingen gaat werken in de bedrijfssector detailhandel/winkel. Figuur 10 Type bedrijfssector waar de leerlingen werkzaam zijn
18% 18%
Detailhandel / w inkel
Groothandel / magazijn / logistiek
10% 13%
27%
Bouw /techniek
31%
4% 5%
Schoonmaak
11% 13%
Horeca
2009-2010 Groenvoorziening
2% 2%
Vervoer
6% 5%
Zorg
1% 1%
Uiterlijke verzorging
Anders
2008-2009
11% 12%
11% 0% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
De meeste leerlingen (gaan) werken in de bouw/techniek of in de detailhandel/een winkel. In de figuur is terug te zien dat in 2009-2010 minder leerlingen gaan werken in bedrijfssectoren als de bouw/techniek, groothandel/magazijn/logistiek, horeca en groenvoorziening. De afname van het aandeel leerlingen dat hier gaat werken gebeurt ten gunste van de categorie ‘anders’. Hier worden voornamelijk de sociale werkplaats en productiewerk het meest genoemd.
18
Soort arbeidsovereenkomst Jongeren die zijn gaan werken verschillen in het type arbeidsovereenkomst dat ze hebben afgesloten. Dit is aangegeven in figuur 11. Figuur 11 Soort arbeidsovereenkomst uitgestroomde leerlingen
10%
Contract voor onbepaalde tijd (vast)
14% 14%
55% Jaarcontract
51% 49%
27% Halfjaarcontract
28% 18%
2009-2010
0% Proeftijd
0%
2008-2009 6%
2007-2008
4%
Contract op oproepbasis
3% 1%
4% Uitzendcontract
2% 2%
0% Anders
1% 10% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Meer dan de helft van de jongeren (55%) beschikt over een jaarcontract of een halfjaarcontract (ruim een kwart). Een op de tien leerlingen beschikt over een ‘vast’ contract. Dat aandeel is lager dan in voorgaande jaren. Daar tegenover staat dat het aantal jaarcontracten, contracten op oproepbasis en uitzendcontracten is toegenomen. Waarschijnlijk geven werkgevers minder vaste contracten en meer tijdelijke contracten onder invloed van de economische crisis. Opleiding naast het werk Zo’n 35% van de naar arbeid uitgestroomde jongeren volgt een opleiding naast het werk. Daarmee volgen er iets meer leerlingen een opleiding naast het werk dan vorig jaar (33%). Het merendeel van deze leerlingen volgt een bbl-opleiding op het ROC (89%) of een interne bedrijfsopleiding. Uit figuur 12 blijkt dat de leerlingen voornamelijk bbl-opleidingen volgen binnen de sectoren techniek (40%) en voedsel en leefomgeving (27%). In vergelijking met vorig jaar volgen wat minder leerlingen een bbl-opleiding in de sector techniek (43%), daarentegen volgen er in 2009/2010 iets meer leerlingen een bblopleiding in de sectoren economie/handel en zorg en welzijn (beide 1% groei).
19
Figuur 12: sectoren waarin uitgestroomde leerlingen een bbl-opleiding volgen naast het werk
25%
27% Voedsel en leefomgeving Techniek Zorg en Welzijn
8%
Economie/handel
40%
4.2
Uitstroom naar leren Uit tabel 3 bleek al dat bijna een derde van de leerlingen uitstroomt naar leren op een (v)mbo. In figuur 13 zijn de sectoren aangegeven waarin uitgestroomde leerlingen een opleiding (gaan) volgen. Figuur 13: sectoren waarin uitgestroomde leerlingen een opleiding (gaan) volgen in het (v)mbo
21% 15%
mbo AKA
20% 4% 39% 29% 21%
mbo bol niveau 1
Economie/handel
30% 15%
Techniek
5%
Zorg en w elzijn 29%
Voedsel en leefomgeving
11%
mbo bol niveau 2
43%
Oriëntatiejaar
15% 2%
vmbo bb
7% 5% 7% 9% 71%
0%
20%
40%
60%
80%
Uit de bovenstaande figuur blijkt dat de meeste leerlingen die uitstromen naar een AKA opleiding of de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo (vmbo bb) eerst een oriëntatiejaar volgen. Leerlingen die daarentegen uitstromen naar een mbo bol opleiding volgen deze opleiding voornamelijk in de sectoren zorg&welzijn en economie/handel. Vorig jaar was sprake van een soortgelijke situatie. 20
4.3
Overige uitstroombestemmingen In deze paragraaf wordt nader gekeken naar de uitstroombestemmingen: een andere school voor praktijkonderwijs, REC-school of geen werk of school. Praktijkonderwijs In totaal 264 leerlingen verlaten de school voor praktijkonderwijs voor een andere school voor praktijkonderwijs. Bij 63% van de leerlingen is de reden voor deze overstap een verhuizing. Bij de overige leerlingen is de overstap een keuze van de ouders, of het gaat het om praktische redenen als minder reistijd of het optreden van (gedragsmatige) problematiek. REC of VSO-school Zo’n 145 leerlingen stromen uit naar een REC of VSO-school. De meeste leerlingen gaan naar een school voor cluster 4 (77%) en in mindere mate naar een school voor cluster 3 (21%). Vorig jaar was sprake van een soortgelijke verdeling. Geen werk of school Een aantal van 398 leerlingen heeft op het moment van uitstroom nog geen werk of opleiding gevonden. Ruim 13% van deze leerlingen staat op een wachtlijst voor een sociale werkplaats. Bij 5% van de leerlingen is sprake van een zwangerschap of de geboorte van een kind. De overige leerlingen zijn werkzoekend, worden toegeleid naar een baan of willen (nog) niet werken.
4.4
Uitstroom versus achtergrondkenmerken In deze paragraaf wordt de feitelijke uitstroom bezien tegen het licht van een aantal achtergrondkenmerken als geslacht, etniciteit, LGF toekenning en Wajong toekenning. Zo kan bijvoorbeeld antwoord worden verkregen op vragen als: stromen meisjes vaker dan jongens uit naar (eind)onderwijs? Voor de analyses in paragraaf 4.4, 4.5 en 4.6 zijn enkele uitstroombestemmingen samengevoegd tot labels als arbeid (en leren, bbl), (eind)onderwijs en tussentijdse uitstroom. Door de diverse uitstroombestemmingen in te delen in labels kunnen trends beter worden weergegeven. De inhoud van de diverse labels is aangegeven in tabel 4. tabel 4
Inhoud labels gebruikt bij de analyses in paragraaf 4.4, 4.5 en 4.6
Uitstroombestemmingen
Label
Arbeid+arbeidenleren,bbl
Arbeid(enleren,bbl)
ROCAKA+ROCbolniveau1+ROCbolniveau2+
(Eind)onderwijs
eenandereopleidinginderegio Verhuizing+REC-school+andereschoolvoorpraktijkonderwijs+vmbobb Tussentijdseuitstroom Dagbesteding
Dagbesteding
Geenwerkofschool
Geenwerkofschool
Onbekend
Onbekend
21
De diverse labels zijn in figuur 14 uitgesplitst naar achtergrondkenmerken als geslacht, etniciteit (autochtoon-allochtoon), LGF toekenning en Wajong toekenning. Hoe kan deze figuur het best geïnterpreteerd worden? Bij jongens is bijvoorbeeld te zien dat 49% van de jongens uitstroomt naar arbeid (en leren, bbl) of dat bijvoorbeeld 12% van de jongens de school tussentijds verlaat. Figuur 14 Achtergrondkenmerken leerlingen versus labels uitstroombestemmingen
49%
Jongen
Meisje
28%
41%
45%
Autochtoon
Allochtoon
28%
16%
28%
24%
12%
13%
49%
15%
Arbeid (en leren, bbl) (Eind)onderw ijs Tussentijdse uitstroom Dagbesteding Geen w erk of school
LGF toekenning
Geen LGF toekenning
30%
40%
0%
26%
34%
62%
Wajong toekenning
geen Wajong toekenning
25%
32%
Onbekend
13%
13%
40%
19%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100 %
1
Op basis van de figuur kunnen de volgende conclusies getrokken worden : Ten aanzien van geslacht Jongens stromen voornamelijk uit naar arbeid en meisjes meer naar (eind)onderwijs. Ook verlaten meisjes de school vaker tussentijds of stromen zij uit zonder werk of onderwijs. Jongens gaan blijkbaar liever geld verdienen en meisjes gaan liever nog studeren. Ten aanzien van etniciteit Autochtone leerlingen stromen vaker dan allochtone leerlingen uit naar arbeid. Bij (eind)onderwijs is sprake van een omgekeerd beeld: hier stromen allochtone 1
De beschreven verschillen zijn significant, getoetst met behulp van Chi-kwadraat toets
22
leerlingen vaker naartoe dan autochtone leerlingen. De motivatie om verder te studeren lijkt meer aanwezig te zijn bij allochtone leerlingen. Ten aanzien van LGF toekenning Leerlingen waarbij LGF is toegekend stromen in mindere mate uit naar arbeid of (eind)onderwijs. Deze leerlingen stromen daarentegen vaker tussentijds uit of gaan naar dagbesteding. Ten aanzien van Wajong toekenning Leerlingen met een Wajong toekenning stromen voornamelijk uit naar arbeid, dagbesteding of verlaten de school zonder werk of een opleiding. Deze leerlingen kiezen minder vaak voor een vervolgopleiding.
4.5
Uitstroom in relatie tot specialisaties en behaalde certificaten/diploma’s Hoe verhouden in het praktijkonderwijs behaalde AKA/niveau 1 diploma’s, branchecertificaten en specialisaties zich tot de feitelijke uitstroombestemmingen? In figuur 15 is deze vraag inzichtelijk gemaakt, daarbij is gebruik gemaakt van dezelfde labels als beschreven in tabel 4. Figuur 15 Behaalde AKA/niveau 1 diploma’s, branchecertificaten, specialisaties versus labels uitstroombestemmingen
AKA / niveau 1 diploma
Geen AKA / niveau 1 diploma
54%
42%
40%
28%
36%
52%
Branchecertif icaat
Arbeid (en leren, bbl) (Eind)onderw ijs Tussentijdse uitstroom Dagbesteding Geen w erk of school
Geen branchecertif icaat
33%
Specialisatie
Geen specialisatie
0%
39%
47%
28%
Onbekend
31%
22%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100 %
23
Leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald AKA/niveau 1 diploma, branchecertificaat en/of specialisatie stromen in meerdere mate uit naar arbeid (en leren, bbl) of (eind)onderwijs dan leerlingen zonder. Deze leerlingen verlaten de school ook minder vaak tussentijds, stromen minder vaak uit naar dagbesteding en verlaten de school minder vaak zonder werk of opleiding. Het behalen van een AKA/niveau 1 diploma, branchecertificaat en/of specialisatie is te zien als een succesfactor voor de plaatsing van leerlingen in de arbeidsmarkt of het vervolg1 onderwijs.
4.6
Uitstroombestemmingen in relatie tot het uitstroomprofiel en advies van de school In figuur 16 wordt de feitelijke uitstroombestemming uitgesplitst naar het opgestelde uitstroomprofiel en het advies van de school voor het moment van uitstroom. Hierbij wordt in tegenstelling tot paragraaf 4.4 en 4.5 gebruik gemaakt van twee aparte labels voor arbeid én arbeid en leren. Hiervoor is gekozen omdat zowel het uitstroomprofiel als het advies van de school uit de volgende vier categorieën bestaat: arbeid, arbeid en leren, leren en anders. De labels zijn daar op afgestemd. Figuur 16 Streefdoel uitstroomprofiel versus labels uitstroombestemmingen
Arbeid
Arbeid en leren Arbeid Arbeid en leren (Eind)onderwijs Tussentijdse uitstroom Dagbesteding Geen werk of school Onbekend Leren
Anders
0%
1
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
Verschillen significant, getoetst met behulp van Chi-kwadraat toets
24
Uit bovenstaande figuur blijkt dat zowel het streefdoel arbeid, arbeid en leren als leren in grote mate overeenstemt met de uiteindelijke uitstroombestemming (>50%). Deze overeenstemming is vooral zichtbaar bij het uitstroomprofiel leren: hier stroomt 89% van de leerlingen daadwerkelijk uit naar (eind)onderwijs. Bij het streefdoel ‘anders’ is sprake van meer variatie. Deze leerlingen stromen voornamelijk uit naar dagbesteding (25%), arbeid (22%), (eind)onderwijs (20%) of stromen tussentijds uit (20%). Het uitstroomprofiel wordt door leerling, ouders en school opgesteld in het tweede of derde leerjaar van de opleiding. De feitelijke uitstroombestemming is dan nog ver weg. Het is interessant om na te gaan in hoeverre het advies van de school voor het moment van uitstroom overeen komt met de feitelijke uitstroombestemming, zie figuur 17. Figuur 17 Advies school voor moment van uitstroom in relatie tot uitstroombestemmingen
Arbeid
Arbeid
Arbeid en leren
Arbeid en leren Leren Tussentijdse uitstroom Dagbesteding Geen w erk of school Leren
Onbekend
Anders
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Uit bovenstaande figuur blijkt dat het advies van de school meer overeenstemt met de uitstroombestemming dan met het uitstroomprofiel. Dat is ook te verwachten, aangezien het advies van de school voor het moment van uitstroom gegeven wordt aan het eind van het (leer)traject op de school voor praktijkonderwijs. Opvallend is wel dat zowel bij arbeid als bij arbeid en leren zo’n 1/3 van de leerlingen niet uitstroomt in lijn met het advies van de school. Blijkbaar zijn leerling en school het niet altijd eens over de volgende trede. Tot slot is het interessant om na te gaan in hoeverre het uitstroomprofiel en het advies van de school voor het moment van uitstroom met elkaar overeenstemmen. In het algemeen blijkt er sprake te zijn van een grote mate van overeenstemming bij leren (92%), arbeid (87%) en ‘anders’ (87%). Alleen tussen het uitstroomprofiel en advies bij arbeid en leren is sprake van iets minder overeenstemming (79%). 25
5
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste resultaten van de uitstroommeting 2009-2010. Voor de conclusies wordt verwezen naar hoofdstuk 10. Deelname Door 148 scholen zijn gegevens ingevoerd van 5184 leerlingen. Dat betekent dat 88% van de scholen heeft deelgenomen aan de uitstroommeting. Vorig jaar was de deelname iets groter: toen werd door 92% van de scholen gegevens ingevoerd van 5537 leerlingen. Achtergrondkenmerken De meeste schoolverlaters (59%) zijn van het mannelijke geslacht. De gemiddelde leeftijd op het moment van uitstroom is 17 jaar oud. Driekwart van de leerlingen is autochtoon. De meeste leerlingen hebben vijf of vier jaar ingeschreven gestaan op de school. Een klein deel van de leerlingen beschikt over LGF (4%), terwijl iets meer dan een kwart van de leerlingen uitstroomt met een Wajong status (27%). Achtergrondkenmerken en uitstroombestemmingen Zowel jongens als autochtone leerlingen stromen voornamelijk uit naar arbeid. Meisjes en allochtone leerlingen stromen voornamelijk uit naar (eind)onderwijs. Leerlingen waarbij LGF is toegekend verlaten de school vaker tussentijds of stromen uit naar dagbesteding. Leerlingen met een Wajong toekenning stromen voornamelijk uit naar arbeid, dagbesteding of verlaten de school zonder werk of een opleiding. Specialisaties Bijna tweederde (62%) van de uitgestroomde leerlingen heeft zich toegelegd op een bepaalde beroepsrichting, vooral in de bouw/techniek en de detailhandel/een winkel. Het behalen van een specialisatie draagt bij aan een succesvolle plaatsing van leerlingen in de arbeidsmarkt of vervolgonderwijs. Behaalde diploma’s/branchecertificaten Bijna twee van de vijf leerlingen (38%) heeft een branchecertificaat behaald in het praktijkonderwijs, voornamelijk voor (vork)heftruck en VCA. Een op de vijf leerlingen heeft in het praktijkonderwijs een AKA of niveau 1 diploma behaald. Deze worden voornamelijk behaald in de sector economie/handel of zorg en welzijn. Net als specialisaties dragen branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s bij aan een succesvolle plaatsing van leerlingen op de arbeidsmarkt of richting het vervolgonderwijs. Uitstroomprofiel en advies school Iets meer dan de helft van de leerlingen (53%) heeft op het moment van uitstroom een IOP. De streefdoelen van de door leerling, ouders en school overeengekomen uitstroomprofielen zijn voornamelijk gericht op arbeid of leren. Vooral bij leren blijkt het streefdoel uiteindelijk te matchen met de feitelijke uitstroom-
26
bestemming. De mate van overeenstemming is nog groter bij het advies van de school in combinatie met de feitelijke uitstroombestemming. Uitstroom naar arbeid Vier van de tien leerlingen stromen uit naar arbeid (eventueel in combinatie met een bbl-opleiding). Deze leerlingen gaan voornamelijk aan de slag in een reguliere arbeidsplaats of een reguliere arbeidsplaats met subsidieregeling/ondersteuning in de bouw/techniek of de detailhandel/een winkel. Daarbij beschikken de leerlingen voornamelijk over een jaarcontract (55%) of een halfjaarcontract (27%). Slechts een op de tien leerlingen heeft een vast contract. Zo’n 35% van de leerlingen volgt een opleiding naast het werk. Dan gaat het voornamelijk om bbl-opleidingen in de sectoren techniek en voedsel en leefomgeving. Uitstroom naar leren Drie van de tien leerlingen stromen uit naar een AKA of bol opleiding in het mbo. De leerlingen die een AKA opleiding (gaan) volgen starten vooral met een oriëntatiejaar, terwijl de leerlingen die een bol opleiding (gaan) volgen vooral een opleiding volgen in de sectoren zorg en welzijn of economie/handel. Uitstroom naar overige bestemmingen Naast de zogenaamde einduitstroom verlaat zo’n 14% van de leerlingen de school tussentijds. Deze leerlingen stromen dan uit naar een andere school voor praktijkonderwijs, een REC of VSO-school, vmbo-school of verhuizen naar een andere regio. Zo’n 8% van de leerlingen heeft op het moment van uitstroom nog geen werk of vervolgopleiding gevonden. Deze leerlingen zijn werkzoekend, worden toegeleid naar een baan, staan op een wachtlijst voor een sociale werkplaats of willen (nog) niet werken. Begeleiding na uitstroom Iets meer dan driekwart (76%) van de leerlingen ontvangt begeleiding na het moment van uitstroom. De meeste leerlingen ontvangen begeleiding van de school voor praktijkonderwijs (70%), het vervolgonderwijs (25%) of van een jobcoach (18%).
27
Deel 2 Tweede volgmeting 2008-2009
In het tweede deel van dit rapport komen de resultaten van de tweede volgmeting van het cohort 2008-2009 aan bod. Dit deel bestaat uit in totaal vier hoofdstukken met de volgende onderwerpen: • • •
•
De wijze van dataverzameling en deelname aan de tweede volgmeting (hoofdstuk 6); De actuele situatie van oud-leerlingen in het najaar van 2010 (hoofdstuk 7); De loopbanen van oud-leerlingen: welke loopbanen hebben oudleerlingen en wat betekent bijvoorbeeld het behalen van een branchecertificaat voor de loopbaan van een leerling? (hoofdstuk 8); en een samenvatting van de resultaten van de tweede volgmeting cohort 2008-2009 (hoofdstuk 9).
28
6
Uitstromers uit het praktijkonderwijs in 2008/2009 één jaar later
In dit eerste hoofdstuk over de tweede meting van de volgmodule wordt eerst stil gestaan bij de wijze van dataverzameling. Verder wordt gekeken naar de respons bij de tweede volgmeting. Daarbij worden vragen beantwoord als: van hoeveel leerlingen zijn één jaar na uitstroom gegevens bekend, hoe ziet de deelname van scholen eruit per regio van het LWV-PrO én is de data verzameld in het najaar van 2010 representatief voor de totale groep schoolverlaters in 2008-2009?
6.1
Dataverzameling De wijze van dataverzameling is exact dezelfde als bij de uitstroommeting, met uitzondering van de responstermijn. Ook hier ontvingen de contactpersonen van de scholen (dezelfde als bij de uitstroommeting) een mail met daarin de link naar en inlogcodes van de volgmeting. Deze mail is op 1 september 2010 verstuurd en de scholen konden tot en met 31 oktober gegevens invoeren in de volgmeting. Eind september is door het secretariaat van het Platform Praktijkonderwijs een reminder gestuurd voor het tijdig invoeren van de volggegevens.
6.2
Respons Uiteindelijk zijn gegevens ingevoerd van 3109 leerlingen. Dat wil zeggen dat één jaar na uitstroom van 59% van de schoolverlaters in 2008-2009 de actuele situa1 tie in beeld is gebracht . Bij de eerste volgmeting van cohort 2008-2009, dus een half jaar na uitstroom, werd van 77% van de oud-leerlingen de actuele situatie in beeld gebracht. Er zijn binnen een half jaar dus van 18% minder leerlingen gegevens bekend. De voornaamste reden waarom van minder oud-leerlingen gegevens bekend zijn is dat minder scholen hebben deelgenomen aan de tweede volgmeting. Uit analyse blijkt dat 98 scholen hebben deelgenomen aan de tweede volgmeting, dan gaat het om 57% van de leden van het LWV-PrO die in 2008-2009 konden deelnemen aan de uitstroommeting. Aan de eerste volgmeting, een half jaar na uitstroom, namen nog 125 scholen (73% van de leden) deel. De reden waarom minder scholen hebben deelgenomen aan de volgmeting is onbekend. Uit analyse blijkt dat in totaal 90 scholen aan zowel de eerste als de tweede volgmeting hebben deelgenomen. Zo’n 35 scholen namen deel aan de eerste volgmeting, maar niet aan de tweede volgmeting. Acht scholen deden het omgekeerde: zij namen wel deel aan de tweede volgmeting, maar niet aan de eerste volgmeting. Een totaal van 39 scholen heeft niet deelgenomen aan beide
1
Dan gaat het om de schoolverlaters in 2008-2009 (5682 leerlingen) minus de leerlingen die zijn uitgestroomd naar een andere school voor praktijkonderwijs (371 leerlingen), deze leerlingen kan en hoeft een school niet meer te volgen via de volgmeting.
29
volgmetingen. Bij zeventien scholen was deelname sowieso niet mogelijk, omdat er geen gegevens zijn ingevoerd in de uitstroommeting 2008-2009. Dat is een voorwaarde om deel te kunnen nemen aan de volgmetingen. Hoe was de deelname per regio van het LWV-PrO? In tabel 5 is deze vraag inzichtelijk gemaakt. tabel 5
Deelname aan volgmeting cohort 2008-2009 Aantal
Aantal scholen in regio
Aantal
deelnemers
deelnemers uitstroommeting
volgmeting
2008-2009
Groningen
9
8
Friesland
8
Drenthe
8
Overijssel
15
Flevoland
4
Aantal deelnemers volgmeting
voorjaar %
7
%
%
78%
7
78%
8 100%
8 100%
6
75%
8 100%
8 100%
3
38%
10
67%
93%
12
80%
4 100%
3
75%
4 100%
9
82%
5
45%
3
27%
15
15 100%
13
87%
13
87%
Utrecht
10
10 100%
6
60%
4
40%
Noord-Holland
16
14
88%
10
63%
6
38%
8
6
75%
5
63%
5
63%
14
13
93%
11
79%
9
64%
6
5
83%
3
50%
1
17%
17
15
88%
10
59%
7
41%
Gelderland-
11
14
89%
2010
najaar 2010
Oost GelderlandWest
Amsterdam Zuid-Holland Rotterdam Zuid-Holland Dordrecht Zuid-Holland Zoetermeer Zeeland
6
6 100%
5
83%
3
50%
West-Brabant
3
3 100%
3 100%
2
67%
Oost-Brabant
14
Limburg Totaal
8 172
12
86%
10
71%
8
57%
8 100%
6
75%
7
88%
125
73%
98
57%
158
92%
Uit de tabel blijkt dat, bij de tweede volgmeting, alleen in de regio Flevoland sprake is van een deelname van 100%. Bij de vorige volgmeting was in drie regio’s sprake van een deelname van alle scholen in de regio. Zo’n zeven regio’s hebben een deelname van 50% of minder. Dat is zorgwekkend, want iedere school voor praktijkonderwijs moet tot twee jaar na uitstroom de actuele situatie van haar leerlingen in beeld kunnen brengen. Op basis van deze gegevens slaagt maar iets meer dan de helft van de scholen daarin.
30
6.3
Representativiteit data tweede volgmeting Van 59% van de schoolverlaters in 2008-2009 is in het najaar van 2010 de actuele situatie in beeld gebracht. Er is sprake van een grote non-respons. Om die reden wordt in de volgende hoofdstukken uitgegaan van die groep leerlingen waarvan in het najaar van 2010 de actuele situatie in beeld is gebracht. Dat is mogelijk omdat de groep waarvan gegevens bekend zijn representatief is voor de totale groep schoolverlaters in 2008-2009, zie tabel 6. tabel 6
Representativiteit data tweede volgmeting najaar 2010 Totale groep
Respons
schoolverlaters
volgmeting
Non-respons volgmeting
2008-2009
najaar 2010
najaar 2010
Achtergrondkenmerken Man
59%
60%
59%
Vrouw
41%
40%
41%
Autochtoon
72%
72%
72%
Allochtoon
28%
28%
28%
Gemiddeldeleeftijdbijuitstroom
16.9
17.0
16.9
GemiddeldaantaljaaringeschreveninPrO
4.19
4.28
4.05
Arbeid
28%
29%
28%
Arbeidenleren
14%
14%
14%
7%
8%
7%
Bolniveau1
16%
17%
14%
Bolniveau2
10%
9%
12%
Vmbobb
2%
3%
2%
REC-school
3%
3%
3%
Andereopleiding
4%
3%
4%
Verhuizing
3%
3%
3%
Geenwerkofschool
9%
10%
7%
Onbekend
3%
2%
4%
Uitstroombestemmingen:
ROCAKA
In tabel 6 is de groep schoolverlaters in 2008-2009 voor wat betreft achtergrondkenmerken als uitstroombestemmingen uitgesplitst naar respons en nonrespons in de volgmeting van najaar 2010. De leerlingen die zijn uitgestroomd naar praktijkonderwijs zijn niet meegenomen in dit overzicht, omdat deze leerlingen niet meer door de oorspronkelijke school gevolgd hoeven te worden. Uit de tabel blijkt dat de schoolverlaters qua achtergrondkenmerken goed overeen komen. Alleen het gemiddelde aantal jaar dat leerlingen staan ingeschreven in het praktijkonderwijs wijkt iets af. Waarschijnlijk kan dit verklaard worden door het feit dat scholen voornamelijk de leerlingen die te boek staan als einduit31
stroom volgen en niet de leerlingen die tussentijds, en dus eerder, de school verlaten. Ook qua uitstroombestemmingen komt de groep leerlingen waarvan in het najaar van 2010 gegevens bekend zijn vrijwel overeen met de totale groep schoolverlaters in 2008-2009. Alleen de deelname aan bol niveau 1 en 2 wijkt iets af. Al met al kan geconcludeerd worden dat de groep oud-leerlingen waarvan in het najaar van 2010 de actuele situatie in beeld is gebracht een representatieve afspiegeling is van de schoolverlaters van het praktijkonderwijs in 2008-2009.
32
7
Bestemmingen van uitstromers uit 2008/2009 in najaar 2010
In dit hoofdstuk gaat het om de situatie van de leerlingen die in 2008-2009 de school voor praktijkonderwijs hebben verlaten. Hoe vergaat het deze oudleerlingen één jaar na uitstroom? Voor een overzicht van (individuele) leerlingloopbanen wordt verwezen naar hoofdstuk 8.
7.1
Één jaar later Hoe is de situatie van de schoolverlaters van 2008-2009 één jaar na uitstroom te typeren? In tabel 7 is de actuele situatie in beeld gebracht van de schoolverlaters in 2008-2009 waarvan in het najaar van 2010 gegevens bekend zijn. tabel 7
Overzicht actuele situatie per meetmoment Uitstroom-
Situatie
Situatie
bestemming
Voorjaar
najaar
2008-2009
2010
2010
(n=5309)
(n=4073)
(n=3109)
Arbeid
28%
26%
28%
Arbeidenleren,bbl
14%
15%
13%
7%
7%
3%
ROC/AOC(BOLofanders)niveau1
16%
16%
8%
ROC/AOC(BOLofanders)niveau2
10%
10%
18%
Vmbobasisberoepsgerichteleerweg
2%
2%
2%
REC-school
3%
3%
3%
Andereopleidinginregio
4%
2%
1%
Verhuizing
3%
2%
2%
Nietgevraagd
3%
3%
Geenwerkofschool
9%
9%
11%
Onbekend
3%
4%
8%
100%
100%
100%
ROC/AOC(AKA)
Dagbesteding
Totaal
De meeste oud-leerlingen (ruim twee van de vijf) zijn in het najaar van 2010 actief op de arbeidsmarkt (eventueel in combinatie met een bbl-opleiding). Opvallend is dat 18% van de oud-leerlingen een mbo opleiding volgt op niveau 2. In mindere mate volgen oud-leerlingen bol niveau 1 of AKA opleidingen. Zo’n 9% van de oud-leerlingen volgt onderwijs dat niet te typeren is als eindonderwijs en 3% volgt dagbesteding. Daarnaast is 11% van de oud-leerlingen school/werk zoekend en is bij 8% van de oud-leerlingen de situatie in het najaar van 2010 onbekend.
33
In vergelijking met voorgaande meetmomenten valt op dat het percentage oudleerlingen actief op de arbeidsmarkt stabiel blijft. Minder oud-leerlingen volgen een AKA of niveau 1 opleiding en meer een niveau 2 opleiding. Dat is logisch in die zin dat AKA en niveau 1 opleidingen een half tot één jaar duren en veel oudleerlingen er daarna waarschijnlijk voor kiezen om verder te leren in een niveau 2 opleiding. Zorgelijk is dat het aantal oud-leerlingen zonder werk of opleiding is toegenomen. Ook het aantal oud-leerlingen waarvan de actuele situatie onbekend is, is toegenomen. Waarschijnlijk hebben scholen één jaar na uitstroom iets meer moeite om contact te leggen met hun oud-leerlingen.
7.2
Kenmerken arbeid In deze paragraaf wordt specifiek gekeken naar oud-leerlingen die actief zijn op de arbeidsmarkt. Achtereenvolgens wordt gekeken naar het type arbeidsplaats, de bedrijfssector waarin oud-leerlingen werken, het soort arbeidsovereenkomst dat oud-leerlingen hebben afgesloten en de opleiding die eventueel naast het werk gevolgd wordt. Type arbeidsplaats In figuur 18 is het type arbeidsplaats naar meetmoment weergegeven. Figuur 18 Type arbeidsplaats naar meetmoment 42% Reguliere arbeidsplaats
42% 41%
37%
Reguliere arbeidsplaats met subsidieregeling en/of ondersteuning
37% 34%
Najaar 2010
13%
Gesubsidieerde arbeids via sociale w erkvoorziening
14%
Voorjaar 2010
14%
Uitstroom 2008-2009
4% Toeleidings- of traingstraject
4% 5%
3% Anders
3% 6% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
De meeste oud-leerlingen werken in het najaar van 2010 binnen een reguliere arbeidsplaats (42%) of een reguliere arbeidsplaats met subsidieregeling/ondersteuning (37%). Bij de categorie anders geven scholen aan dat oudleerlingen werken via een uitzendbureau of actief zijn als bijvoorbeeld ZZP’er of zelfs als profvoetballer.
34
Bedrijfssector In welke bedrijfssector werken de oud-leerlingen? Dit is aangegeven in figuur 19. Figuur 19 Type bedrijfssector waarin (oud)leerlingen werkzaam zijn naar meetmoment 19% 18% 18%
Detailhandel / w inkel 11% 10% 13%
Groothandel / magazijn / logistiek
27% 27% 31%
Bouw / techniek 6% 5% 5%
Schoonmaak
10% 12% 13%
Horeca
Najaar 2010 Voorjaar 2010
9% 10% 12%
Groenvoorziening
Uitstroom 2008-2009
3% 2% 2%
Vervoer
5% 4% 5%
Zorg 1% 1% 1%
Uiterlijke verzorging
9% 11%
Anders 0%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
De meeste oud-leerlingen werken in het najaar van 2010 in de bouw/techniek of de detailhandel/een winkel. In vergelijking met eerdere meetmomenten valt vooral op dat er steeds minder oud-leerlingen werkzaam zijn de horeca en groenvoorziening. De categorie anders bestaat vooral uit werken bij een sociale werkvoorziening of defensie. Soort arbeidsovereenkomst In figuur 20 is het type arbeidsovereenkomst dat oud-leerlingen hebben afgesloten naar meetmoment weergegeven. In het najaar van 2010 beschikt het merendeel van de oud-leerlingen over een jaarcontract of een vast contract. Het aantal halfjaarcontracten is flink verminderd in vergelijking met het vorige meetmoment in het voorjaar van 2010. Zo’n 6% van de oud-leerlingen volgt een toeleidings/trainingstraject en heeft nog geen arbeidsovereenkomst.
35
Figuur 20
Type arbeidsovereenkomst naar meetmoment
14% 13%
Contract voor onbepaalde tijd (vast)
14%
59% Jaarcontract
59% 51%
13% Half jaarcontract
23% 28%
Najaar 2010 Voorjaar 2010 Uitstroom 2008-2009
2% 3%
Contract op oproepbasis
3%
3% Uitzendcontract
Toeleidings / trainingstraject; nog geen contract
3% 3%
8% 0% 0% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Opleiding naast het werk In het najaar van 2010 volgt 31% van de oud-leerlingen een opleiding naast het werk. Het aantal oud-leerlingen met een opleiding naast het werk is daarmee minder geworden in vergelijking met het vorige meetmoment: in het voorjaar van 2010 volgde nog ruim 36% van de oud-leerlingen een opleiding naast het werk. De meeste oud-leerlingen volgen een bbl-opleiding naast het werk. In figuur 20 zijn de sectoren aangegeven waarin oud-leerlingen een dergelijke opleiding volgen. Figuur 21 Type sectoren bbl-opleiding
23% 31% Voedsel en leef omgeving Techniek Zorg en Welzijn Economie/ handel 7% 39%
36
Bijna twee van de vijf oud-leerlingen volgen een bbl-opleiding in de sector techniek. Opleidingen in de sectoren economie/handel en voedsel en leefomgeving worden ook vaak gevolgd. In de sector zorg en welzijn wordt het minst vaak een opleiding naast het werk gevolgd. Bij het vorige meetmoment was sprake van een soortgelijke verdeling. In figuur 22 is het niveau van de bbl-opleiding naar sector weergegeven. Figuur 22
niveau bbl-opleiding naar sector in het najaar van 2010
33% 63% Economie/handel 4% 0%
32% 64% Zorg en Welzijn 4% 0%
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 25%
Niveau 4 73%
Techniek 1% 1%
24% 72%
Voedsel en leef omgeving
3% 0%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
De meeste oud-leerlingen volgen één jaar na uitstroom een opleiding op niveau 2. Het percentage oud-leerlingen met een niveau 2 opleiding is het grootst in de sector techniek. In de sector economie/handel is het grootste percentage oudleerlingen aanwezig dat een niveau 1 opleiding volgt. In iedere sector is ook te zien dat één jaar na uitstroom een klein deel van de oud-leerlingen al een niveau 3 of zelfs niveau 4 (sector techniek) opleiding volgt.
7.3
Kenmerken leren In tabel 7 is aangegeven dat 29% van de oud-leerlingen in het najaar van 2010 een AKA of bol opleiding volgt. Daarnaast volgt 2% van de oud-leerlingen een vmbo-opleiding in de basisberoepsgerichte leerweg. Figuur 23 geeft aan in welke sectoren oud-leerlingen deze opleidingen volgen.
37
Figuur 23: Sectoren waarin oud-leerlingen een opleiding volgen in het najaar van 2010 26% 9% mbo AKA
21% 9% 36%
27% 23% mbo bol niveau 1
27% 19%
Economie/handel
5%
Techniek Zorg en Welzijn Voedsel en leef omgeving
30%
Oriëntatiejaar
16% mbo bol niveau 2
41% 13% 0%
22% 24% vmbo bb
25% 7% 22%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Binnen de bol opleidingen en de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo is zorg en welzijn de meest populaire sector. Daarnaast worden ook veel opleidingen gevolgd in de sector economie/handel en dan vooral op bol niveau 2. Techniek is vooral een populaire sector op bol niveau 1 en de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. In het vmbo en in de AKA opleidingen volgen veel oudleerlingen daarnaast een oriëntatiejaar, voordat een eventuele sectorkeuze gemaakt wordt. Van 648 oud-leerlingen (11% van de totale uitstroom) is inmiddels bekend dat deze na uitstroom uit het praktijkonderwijs een diploma hebben behaald. Dan gaat het vooral om AKA en niveau 1 opleidingen. Er zijn ook 64 oud-leerlingen die reeds een niveau 2 opleiding en dus een startkwalificatie hebben behaald. Een aantal oud-leerlingen kan in het najaar van 2010 met een startkwalificatie aan de slag in de zorg, transport en logistiek, vrede en veiligheid, ICT, horeca en motorvoertuigentechniek.
7.4
Overige bestemmingen een jaar later In het najaar van 2010 hebben 339 van de ingevoerde oud-leerlingen geen werk of volgen geen onderwijs. De redenen waarom deze oud-leerlingen thuis zitten zijn divers. Bij een kwart van de oud-leerlingen zijn gedrags/motivatieproblemen dé reden waarom ze niet werken of geen opleiding volgen. Daarnaast zijn zwangerschap/de geboorte van een kind (13%) en ontslag/contract niet verlengd (11%) veel genoemde redenen. Bij 99 oud-leerlingen is aangegeven dat deze onderwijs volgen op een REC of VSO-school. Dit gebeurt dan in cluster 4 (70%) of cluster 3 (30%). Verder zijn 19 38
oud-leerlingen overgestapt naar een andere school voor praktijkonderwijs. Hierbij gaat het vooral om leerlingen van scholen die niet deel hebben genomen aan de eerste volgmeting in het voorjaar van 2010.
7.5
Uitkeringen In de tweede volgmeting is aangegeven dat 245 oud-leerlingen na uitstroom uit het praktijkonderwijs een uitkering hebben aangevraagd. Bij 189 oud-leerlingen (77%) is deze uitkering ook daadwerkelijk toegekend. In vrijwel alle gevallen gaat het om Wajong uitkeringen. Oud-leerlingen die een uitkering aanvragen zijn voornamelijk actief op de arbeidsmarkt of zitten thuis zonder werk of een opleiding.
7.6
Begeleiding In het najaar van 2010, dus één jaar na uitstroom, ontvangt 65% van de oudleerlingen begeleiding. In het voorjaar van 2010 ontving nog driekwart van de oud-leerlingen na uitstroom uit het praktijkonderwijs begeleiding. In figuur 24 is aangegeven van wie de oud-leerlingen begeleiding ontvangen naar meetmoment. Figuur 24 Begeleiders naar meetmoment 53%
Begeleider vanuit PrO
71% 71% 7% 7% 8%
MEE
12% 7% 13%
UWV
CWI
1% 1% 1% 15% 15% 18%
Jobcoach
Najaar 2010 Voorjaar 2010
9% 9% 9%
Reïntegratiebedrijf
Uitstroom 2008-2009
8% 6%
Werkgever 0% Sociale w erkplaats Begeleider vervolgonderw ijs
6% 5% 0% 26% 22% 0% 12% 10%
Anders
21% 0%
20%
40%
60%
80%
100%
De meeste oud-leerlingen ontvangen begeleiding van de school voor praktijkonderwijs of van het vervolgonderwijs. Duidelijk is te zien dat de begeleiding vanuit 39
de school voor praktijkonderwijs minder wordt. In het najaar van 2010 ontvangt nog iets meer dan de helft van de oud-leerlingen begeleiding vanuit de PrOschool, tegenover bijna drie kwart van de leerlingen op de vorige meetmomenten. Oud-leerlingen worden daarentegen, als ze worden begeleid, steeds meer begeleid door het UWV of de school voor vervolgonderwijs.
40
8
Loopbanen van uitstromers uit het praktijkonderwijs in 2008/2009
In hoofdstuk 7 zijn van de totale groep schoolverlaters in 2008-2009 de bestemmingen op hoofdlijnen beschreven. In dit hoofdstuk gaat het om de loopbanen van oud-leerlingen. Wat een loopbaan precies inhoudt en hoe deze geanalyseerd is, is beschreven in paragraaf 8.1. In de daarop volgende paragraaf 8.2 worden de meest voorkomende loopbanen beschreven. In paragraaf 8.3 worden de loopbanen ten slotte uitgesplitst naar kenmerken als geslacht en het in het praktijkonderwijs behaalde AKA/niveau 1 diploma’s. Zo wordt bijvoorbeeld inzichtelijk of leerlingen die in het praktijkonderwijs AKA/niveau 1 diploma’s hebben behaald een andere loopbaan volgen dan leerlingen zonder.
8.1
Analyse loopbanen Tot nu toe zijn er bij het cohort 2008-2009 drie meetmomenten geweest: de uitstroommeting 2008-2009, de eerste volgmeting in het voorjaar van 2010 en de tweede volgmeting in het najaar van 2010. De opeenvolging van de actuele situaties in ieder van deze drie meetmomenten worden gezamenlijk gezien als de loopbaan van een oud-leerling, zie figuur 25. Figuur 25 loopbaan oud-leerling Uitstroombestemming
2008-2009
Actuelesituatie
voorjaar2010
Actuelesituatie najaar2010
Bij een (fictieve) oud-leerling die is uitgestroomd naar een AKA opleiding, in het voorjaar van 2010 een bol niveau 1 opleiding volgt en in het najaar van 2010 een bol niveau 2 opleiding volgt ziet de loopbaan er als volgt uit: Figuur 26 voorbeeld loopbaan oud-leerling AKAopleiding
bolniveau1 opleiding
bolniveau2 opleiding
Omdat ieder meetmoment bestaat uit maximaal negen mogelijke situaties (zie tabel 8) is er in het najaar van 2010 een veelvoud van loopbanen mogelijk. Daarom is ervoor gekozen om overeenkomstige actuele situaties samen te voegen tot labels, zie tabel 8. Dat zorgt ervoor dat loopbanen duidelijker kunnen worden gemaakt.
41
tabel 8
Labels gebruikt bij analyse loopbanen
Actuele situaties
Label
Arbeid+arbeidenleren,bbl
Arbeid
ROCAKA+ROCbolniveau1+ROCbolniveau2+
(Eind)onderwijs
eenandereopleidinginderegio Dagbesteding
Dagbesteding
Geenwerkofschool
Geenwerkofschool
Onbekend
Onbekend
Bij het definiëren van een loopbaan wordt gebruik gemaakt van bovenstaande vijf labels: arbeid, (eind)onderwijs, dagbesteding, geen werk of school en onbekend. Op basis van deze labels kunnen de loopbanen van oud-leerlingen in beeld worden gebracht. Bij het in beeld brengen van loopbanen wordt niet gekeken naar leerlingen die de school voor praktijkonderwijs tussentijds hebben verlaten of zijn verhuisd. Alleen de loopbanen van oud-leerlingen die de school als zogenaamde einduitstroom hebben verlaten zijn in beeld gebracht. Dit zijn tevens de oud-leerlingen die de school dient te volgen na het moment van uitstroom.
8.2
Loopbanen cohort 2008-2009 Op de manier zoals beschreven in de vorige paragraaf zijn de loopbanen van de schoolverlaters van 2008-2009 in beeld gebracht. De vijf meest voorkomende loopbanen zijn weergegeven in tabel 9. tabel 9
Meest voorkomende loopbanen schoolverlaters 2008-2009 (n=4765)
Uitstroommeting
Volgmeting
Volgmeting
2008-2009
voorjaar 2010
najaar 2010
Arbeid
Arbeid
Arbeid
18%
(Eind)onderwijs
(Eind)onderwijs
(Eind)onderwijs
15%
Arbeid
Arbeid
Geeninvoer
9%
Arbeid
Geeninvoer
Geeninvoer
8%
(Eind)onderwijs
Geeninvoer
Geeninvoer
8%
Percentage oud-leerlingen
De meeste oud-leerlingen hebben een loopbaan waarin zij op ieder meetmoment – de uitstroommeting, eerste volgmeting én tweede volgmeting – aan het werk zijn (18%) of (eind)onderwijs volgen (15%). Een derde van de uitstroom in 20082009 is dus continu aan het werk of actief in het vervolgonderwijs. Bij de overige drie meest voorkomende loopbanen is telkens te zien dat er op één of twee meetmomenten geen gegevens zijn ingevoerd door de school. De oorzaak hiervan is dat de school niet heeft deelgenomen aan de eerste en/of tweede volgmeting. Dan hebben we het over de vijf meest voorkomende loopbanen. In totaal zijn er in het najaar van 2010 zo’n 118 verschillende loopbanen te onderscheiden. Er is gecheckt of dit anders wordt als gekeken wordt naar de loopbanen van
42
oud-leerlingen van wie op alle drie de meetmomenten gegevens bekend. Maar ook dan blijft er sprake van een grote mate van variëteit aan loopbanen.
8.3
Loopbanen uitgesplitst naar kenmerken In de vorige paragraaf is aangegeven dat er twee veelvoorkomende leerlingloopbanen zijn (de oud-leerling volgt op ieder meetmoment of (eind)onderwijs of is aan het werk). Daarnaast is aangegeven dat er een grote mate van variëteit bestaat aan overige loopbanen. In deze paragraaf wordt een analyse gemaakt naar (achtergrond)kenmerken bij veel voorkomende loopbanen. Omdat er zoveel verschillende loopbanen bestaan, zijn op basis van clustering, een vijftal loopbanen geconstrueerd die van toepassing zijn op alle oud-leerlingen waarvan bij ieder meetmoment (uitstroommeting 2008-2009, volgmeting voorjaar 2010 én volgmeting najaar 2010) gegevens bekend zijn (zie tabel 10). tabel 10
Loopbanen gebruikt bij analyse naar kenmerken Percentage oud-
Naam loopbaan
Inhoud Loopbaan
Werk
Oud-leerlingwerkttijdensallemeetmomenten
34%
(Eind)onderwijs
Oud-leerlingvolgt(eind)onderwijstijdensallemeetmomenten
28%
Oud-leerlingwisseltvanactiviteit;daarbijisminstenséénkeer
26%
Wisseling
leerlingen
sprakevangeenwerk/geenopleidingofeenonbekendesituatie. Bestendige
Oud-leerlingwisseltvanactiviteit,maarerisopiedermeetmo-
wisseling
mentsprakevanofwerkof(eind)onderwijs
Geenwerk
Oud-leerlingheefttijdensallemeetmomentengeenwerkof
ofschool
volgtgeen(eind)onderwijs
10%
3%
De loopbanen werk, (eind)onderwijs, bestendige wisseling, wisseling en geen werk of school worden nu uitgesplitst naar achtereenvolgens: • Achtergrondkenmerken (geslacht, etniciteit, LGF toekenning en Wajong toekenning) • In het praktijkonderwijs behaalde AKA/niveau 1 diploma’s, branchecertificaten en specialisaties in een beroepsrichting. • Het in het tweede, derde leerjaar door leerling, ouders en school opgestelde uitstroomprofiel. • Én het ontvangen van begeleiding na het moment van uitstroom.
Loopbanen naar achtergrondkenmerken Allereerst worden de verschillende loopbanen die worden onderscheiden in tabel 10 uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Zo kan bijvoorbeeld worden nagegaan of jongens en meisjes een voorkeur hebben voor een bepaalde loopbaan. Om een goede vergelijking mogelijk te maken zijn in tabel 11 de uitstroomgegevens van schooljaar 2008-2009 weergegeven.
43
tabel 11
Uitstroomgegevens 2008-2009: achtergrondkenmerken
Achtergrondkenmerk
Percentage
Jongen
59%
Meisje
41%
Autochtoon
72%
Allochtoon
28%
LGFtoegekend
3%
Wajongtoegekend
25%
In figuur 27 zijn de verschillende loopbanen uitgesplitst naar de achtergrondkenmerken geslacht, etniciteit, LGF toekenning en Wajong toekenning. In de figuur is bijvoorbeeld af te lezen dat de loopbaan arbeid, dan gaat het om leerlingen die na het moment van uitstroom continu aan het werk zijn, voor 70% uit jongens bestaat en voor 30% uit meisjes. Figuur 27 Loopbanen uitgesplitst naar achtergrondkenmerken 70% 30% 88%
Arbeid
12% 2% 47%
45% 55% 56%
(Eind)onderw ijs
44% 2% 9% Jongen
70%
Meisje
30%
Autochtoon
72%
Bestendige w isseling
28%
Allochtoon
2%
LGF toegekend 15%
Wajong toegekend 58% 42% 69%
Wisseling
31% 3% 41%
39% 61% Geen w erk of school
75% 25% 2% 59% 0%
20%
40%
60%
80%
100%
De belangrijkste bevindingen bij voorgaand figuur worden nu per achtergrondkenmerk beschreven:
44
Geslacht: De jongens zijn na het moment van uitstroom voornamelijk aan het werk (loopbaan arbeid), wisselen een keer van werk of (eind)onderwijs (loopbaan bestendige wisseling) of hebben op enig moment geen werk gehad of onderwijs gevolgd (loopbaan wisseling). Meisjes volgen na het moment van uitstroom voornamelijk (eind)onderwijs of hebben na het verlaten van de school nog niet gewerkt of onderwijs gevolgd (loopbaan geen werk of school). In vergelijking met het aantal jongens en meisjes dat de school in 2008-2009 verlaat (zie tabel 11) zijn jongens verhoudingsgewijs vaker aan het werk na het moment van uitstroom of wordt er een keer gewisseld van werk of (eind)onderwijs. Meisjes volgen na het moment van uitstroom daarentegen vaker (eind)onderwijs of zijn nog school- of werkzoekend. De conclusie kan worden getrokken dat één jaar na uitstroom jongens vaker aan het werk zijn en dat meisjes juist vaker (eind)onderwijs volgen. Zorgelijk is dat meisjes verhoudingsgewijs vaker dan jongens zonder werk of een opleiding zitten. Blijkbaar ondervinden meisjes meer moeite dan jongens bij het hebben van een bestendige loopbaan. Etniciteit In iedere loopbaan bevinden zich meer autochtone dan allochtone oudleerlingen. Wanneer gekeken wordt naar het percentage autochtone/allochtone leerlingen dat is uitgestroomd in 2008-2009 dan valt op dat autochtone oudleerlingen verhoudingsgewijs vaker aan het werk zijn na het moment van uitstroom of nog school- of werkzoekend zijn. Allochtone oud-leerlingen volgen vooral (eind)onderwijs na het moment van uitstroom. Autochtone leerlingen hebben daarentegen vaker dan allochtone leerlingen op enig moment geen werk of volgen geen onderwijs. Allochtone leerlingen hebben vaker een bestendige loopbaan dan autochtone leerlingen. LGF toekenning Binnen de loopbaan wisseling zijn de meeste oud-leerlingen met een LGF toekenning aanwezig. Dat betekent dat oud-leerlingen met een LGF toekenning na uitstroom uit het praktijkonderwijs op enig moment geen werk hebben gehad of onderwijs hebben gevolgd. Gezien het feit dat de meeste oud-leerlingen met LGF voorkomen in de loopbaan wisseling kan de conclusie worden getrokken dat oud-leerlingen met een LGF toekenning iets meer moeite ondervinden bij het hebben van een bestendige loopbaan. Ergens in de loopbaan is sprake geweest van een moment zonder werk of een opleiding of een onbekende actuele situatie. Wajong toekenning Binnen de loopbaan geen werk of school zijn verhoudingsgewijs de meeste oudleerlingen met een Wajong toekenning aanwezig. In vergelijking met het aantal schoolverlaters met een Wajong status in 2008-2009 valt op dat deze leerlingen vooral terug te zien zijn in de loopbanen arbeid, wisseling en geen werk of school. Oud-leerlingen met een Wajong status zijn dus voornamelijk aan het werk of hebben een loopbaan met opstartproblemen: of deze oud-leerlingen hebben op enig moment geen werk of geen opleiding of hebben één jaar na uitstroom nog helemaal geen werk gevonden of een opleiding gevolgd. Met welke leerlingen kan de school het best rekening houden na het moment van uitstroom? Op basis van bovenstaande zijn dat vooral de (autochtone) meisjes en leerlingen met een Wajong status of LGF toekenning. 45
Behaalde specialisaties, AKA/niveau 1 diploma’s en/of branchecertifcaten De loopbanen van oud-leerlingen zijn ook uitgesplitst naar in het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, AKA/niveau 1 diploma’s en branchecertificaten. Om een goed beeld te krijgen worden weer eerst de uitstroomgegevens van 20082009 gepresenteerd. tabel 12
Uitstroomgegevens 2008-2009: in het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, branchecertifcaten en/of AKA/niveau 1 diploma’s
Kenmerk
Percentage
LeerlingenmetinhetPrObehaaldespecialisatiesineenbepaaldeberoepsrichting
60%
LeerlingenmetinhetPrObehaaldebranchecertificaten
32%
LeerlingenmetinhetPrObehaaldeAKA/niveau1diploma’s
13%
In figuur 28 zijn de loopbanen uitgesplitst naar in het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, branchecertifcaten en/of AKA/niveau 1 diploma’s. In de figuur is bijvoorbeeld af te lezen dat 11% van de leerlingen die na uitstroom continu aan het werk zijn (loopbaan arbeid) een AKA/niveau 1 diploma hebben behaald in het praktijkonderwijs. Figuur 28 Loopbanen uitgesplitst naar in het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, branchecertifcaten en/of AKA/niveau 1 diploma’s
11% Arbeid
42% 73%
19% (Eind)onderw ijs
35% 72%
AKA / niveau 1 diploma behaald in PrO Branchecertif icaat behaald in PrO Specialisatie in bepaalde beroepsrichting
19% Bestendige w isseling
42% 82%
6% Wisseling
28% 54%
2% Geen w erk of school
21% 32%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
46
De belangrijkste bevindingen bij voorgaand figuur worden per kenmerk gepresenteerd: Behaalde specialisaties Oud-leerlingen met een specialisatie zijn na het moment van uitstroom vooral aan het werk, volgen (eind)onderwijs of hebben een keer gewisseld van werk of (eind)onderwijs. Oud-leerlingen die zich niet gespecialiseerd hebben in een bepaalde beroepsrichting zitten vaker zonder werk of volgen minder vaak (eind)onderwijs dan oud-leerlingen die zich wel gespecialiseerd hebben in een bepaalde beroepsrichting. Branchecertificaten De meeste oud-leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald branchecertificaat zijn na het moment van uitstroom aan het werk of hebben een keer gewisseld van werk of (eind)onderwijs. Oud-leerlingen die een branchecertificaat behaald hebben zitten minder vaak zonder werk of (eind)onderwijs dan leerlingen zonder deze. AKA/niveau 1 diploma’s Oud-leerlingen met een in het praktijkonderwijs behaald AKA/niveau 1 diploma volgen vooral (eind)onderwijs na het moment van uitstroom of hebben een keer gewisseld van werk of (eind)onderwijs. Binnen de loopbaan geen werk of school zijn zeer weinig oud-leerlingen aanwezig met een AKA/niveau 1 diploma. Bij de groep leerlingen waarvan op ieder meetmoment gegevens zijn ingevoerd hangt het behalen van specialisaties, branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s samen met een bestendige loopbaan op de arbeidsmarkt en/of het onder1 wijs. Oud-leerlingen die in het praktijkonderwijs een specialisatie, branchecertificaat of AKA/niveau 1 diploma hebben behaald zijn na het moment van uitstroom dus vaker aan het werk of volgen vaker (eind)onderwijs dan leerlingen zonder deze.
1
Verschil significant, getoetst met behulp van Chi-kwadraat toets
47
Streefdoel uitstroomprofiel Aan de hand van de loopbanen van oud-leerlingen kan worden nagegaan of oud-leerlingen met bijvoorbeeld een streefdoel arbeid daadwerkelijk aan het werk zijn of mogelijk iets anders zijn gaan doen. In figuur 29 zijn de loopbanen uitgesplitst naar het streefdoel van het uitstroomprofiel. Hoe dient de figuur geïnterpreteerd te worden? Bij leerlingen die na uitstroom uit het praktijkonderwijs continu (eind)onderwijs volgen is bijvoorbeeld te zien dat bij 71% van deze leerlingen het uitstroomprofiel ‘leren’ is overeengekomen. Figuur 29
Loopbanen uitgesplitst naar streefdoel uitstroomprofiel
66% 26% Arbeid 1% 6%
14% 12% (Eind)onderw ijs 71% 3%
17%
Arbeid 51%
Bestendige w isseling
Arbeid en leren Leren
31%
Anders
2%
63% 17% Wisseling 9% 11%
68% Geen w erk of school
9% 0% 23%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Uit bovenstaande figuur blijkt dat oud-leerlingen die na uitstroom uit het praktijkonderwijs continu aan het werk zijn vooral beschikken over een uitstroomprofiel ‘arbeid’ of ‘arbeid en leren’ (vaak een bbl-opleiding). Bij oud-leerlingen die na uitstroom uit het praktijkonderwijs (eind)onderwijs volgen is vooral een uitstroomprofiel ‘leren’ overeengekomen. Wat dat betreft komen de uitstroomprofielen bij deze groep leerlingen goed overeen met de loopbanen tot één jaar na het moment van uitstroom. Opvallend is dat binnen de loopbanen geen werk of school én wisseling voornamelijk oud-leerlingen aanwezig zijn met een uitstroomprofiel arbeid. Bij deze oud-leerlingen is de opleiding in het praktijkonderwijs gericht geweest op het verkrijgen van een betaalde baan, maar dat is blijkbaar (nog) niet bij iedereen gelukt.
48
Begeleiding Tot slot is nagegaan of er verschillen bestaan in de mate van begeleiding naar loopbanen. In figuur 30 zijn de loopbanen uitgesplitst naar het ontvangen van begeleiding. Bij de loopbaan arbeid, dus leerlingen die na uitstroom continu aan het werk zijn, is af te lezen dat 78% van deze leerlingen begeleiding ontvangt in het najaar van 2010. In het voorjaar van 2010 ontving 87% van deze leerlingen begeleiding en op het moment van uitstroom bedroeg dit percentage 90%. Figuur 30
Loopbanen uitgesplitst naar het ontvangen van begeleiding
78% Arbeid
87% 90%
66% (Eind)onderw ijs
76% 71%
Begeleiding najaar 2010 71% Bestendige w isseling
83%
Begeleiding voorjaar 2010 Begeleiding na moment van uitstroom 2008-2009
76%
57% Wisseling
71% 74%
81% Geen w erk of school
78% 78%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Bij de eerste twee meetmomenten (uitstroommeting en eerste volgmeting voorjaar 2010) ontvangen de oud-leerlingen die na uitstroom continu aan het werk zijn de meeste begeleiding. Bij het derde meetmoment, de tweede volgmeting in het najaar van 2010, ontvangen de oud-leerlingen die na het moment van uitstroom nog niet gewerkt hebben of geen (eind)onderwijs volgen de meeste begeleiding. Het is positief dat oud-leerlingen binnen de loopbaan geen werk of school meer begeleiding ontvangen bij het laatste meetmoment; hier is de behoefte aan begeleiding waarschijnlijk het grootst. Bij alle overige loopbanen is bij het laatste meetmoment (najaar 2010) sprake van minder begeleiding in vergelijking met eerdere meetmomenten. Vrijwel alle oud-leerlingen waarvan op drie meetmomenten gegevens bekend zijn ontvangen één jaar na uitstroom dus steeds minder begeleiding.
49
9
Samenvatting
De belangrijkste resultaten van de tweede volgmeting cohort 2008-2009 worden hier puntsgewijs weergegeven. Actuele situatie Één jaar na uitstroom zijn ruim zeven van de tien oud-leerlingen actief op de arbeidsmarkt (41%) of volgen (eind)onderwijs (30%). Negen procent van de oudleerlingen volgt onderwijs dat niet te typeren is als eindonderwijs (bv. vmbo, RECschool) en drie procent van de oud-leerlingen is actief in de dagbesteding. Daarnaast zit 11% van de oud-leerlingen zonder werk of een opleiding en is bij 8% van de oud-leerlingen de actuele situatie onbekend. Arbeid De meeste oud-leerlingen (41%) zijn actief op de arbeidsmarkt. Deze oudleerlingen werken voornamelijk op een reguliere arbeidsplaats in de bouw/techniek of de detailhandel/een winkel. De meeste oud-leerlingen die werken beschikken over een jaarcontract (59%). Zo’n 14% van de oud-leerlingen die werken hebben een vast contract. Iets meer dan een kwart van de leerlingen die werken volgen een (bbl)opleiding in voornamelijk de sector techniek of economie-handel. Het merendeel van de oud-leerlingen (>60%) volgt de opleiding naast het werk op mbo niveau 2. Bol-opleidingen Dertig procent van de oud-leerlingen volgt (eind)onderwijs. Dan gaat het voornamelijk om bol opleidingen in het mbo (26%). Het merendeel van de oudleerlingen volgt inmiddels een niveau 2 opleiding (>60%) in vooral de sectoren zorg en welzijn of economie/handel. Één jaar na uitstroom hebben 648 oudleerlingen een diploma behaald. Dan gaat het vooral om niveau 1 of AKA diploma’s. Zo’n 64 oud-leerlingen hebben al een niveau 2 startkwalificatie behaald. Loopbanen De tweede volgmeting is de derde meting (1. uitstroommeting 2008-2009, 2. eerste volgmeting voorjaar 2010, 3. tweede volgmeting najaar 2010) bij het cohort leerlingen dat in schooljaar 2008-2009 de school heeft verlaten. Kijkend naar de oud-leerlingen waarvan bij ieder meetmoment gegevens zijn ingevoerd, dan valt op dat 34% van de oud-leerlingen op ieder moment aan het werk is. Daarnaast volgt 28% van de oud-leerlingen continu eindonderwijs. Bij 26% van de oud-leerlingen is op minimaal één meetmoment sprake geweest van geen werk/geen opleiding of een onbekende situatie. Zo’n 10% van de oud-leerlingen heeft een bestendige loopbaan (is dus aan het werk of volgt eindonderwijs), maar is minimaal een keer gewisseld van arbeid naar eindonderwijs of andersom. Tot slot heeft 3% van de oud-leerlingen op ieder meetmoment geen werk of wordt er geen eindonderwijs gevolgd. Loopbanen en achtergrondkenmerken Één jaar na uitstroom zijn jongens en autochtone oud-leerlingen vooral aan het werk en volgen meisjes en allochtone oud-leerlingen voornamelijk (eind)onderwijs. Meisjes zitten vaker dan jongens zonder werk of onderwijs. Oud-
50
leerlingen met een LGF of Wajong toekenning hebben in meerdere mate een loopbaan waarbij sprake is van een wisseling; dat wil zeggen op minimaal één meetmoment is sprake geweest van geen werk/geen opleiding of een onbekende situatie. Loopbanen en behaalde specialisaties/branchecertificaten/diploma’s In het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s hangen samen met een bestendige loopbaan. Oudleerlingen met in het praktijkonderwijs behaalde specialisaties, branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s zijn verhoudingsgewijs vaker aan het werk of volgen eindonderwijs dan oud-leerlingen zonder. Loopbanen en streefdoel uitstroomprofiel De uiteindelijke loopbanen van oud-leerlingen komen goed overeen met het in het tweede, derde leerjaar door leerling, ouders en school opgestelde streefdoel van het uitstroomprofiel. Bij oud-leerlingen die sinds de uitstroom uit het praktijkonderwijs zonder werk of een opleiding zitten is voornamelijk het streefdoel arbeid opgesteld. Loopbanen en begeleiding Hoe langer de leerlingen de school hebben verlaten, hoe minder begeleiding de oud-leerlingen ontvangen. Bij de eerste twee meetmomenten (uitstroommeting 2008-2009 en eerste volgmeting voorjaar 2010) kregen de oud-leerlingen die een baan hadden de meeste begeleiding; in het najaar van 2010 krijgen de oudleerlingen zonder werk of een opleiding de meeste begeleiding. In het najaar van 2010 worden oud-leerlingen voornamelijk begeleid door een begeleider van de school voor praktijkonderwijs/het vervolgonderwijs of jobcoaches. Deelname In totaal 98 scholen hebben gegevens ingevoerd van 3109 oud-leerlingen. Dat betekent dat van 59% van de schoolverlaters in 2008-2009 de actuele situatie één jaar na uitstroom in beeld is gebracht. De deelname aan de tweede volgmeting is minder dan bij de eerste volgmeting. Toen voerden 125 scholen gegevens in van 4073 oud-leerlingen. De groep schoolverlaters waarvan in het najaar van 2010 gegevens bekend zijn vormt een representatieve afspiegeling van de totale groep schoolverlaters in 2008-2009.
51
Deel 3 Uitkomsten onderzoeken
In het derde deel van dit rapport staan de belangrijkste uitkomsten van de uitstroommeting 2009-2010 en de tweede volgmeting cohort 2008-2009 centraal. Dit deel bestaat uit één hoofdstuk met de volgende onderwerpen: • • •
De meest opvallende uitkomsten van de uitstroommeting 2009-2010 (paragraaf 10.1); De meest opvallende uitkomsten van de tweede meting van de volgmodule cohort 2008-2009 (paragraaf 10.2); Én een vergelijking van de resultaten van de uitstroom- (ten aanzien van de plaatsing van leerlingen) en volgmeting (ten aanzien van de bestendigheid van de uitstroom) met het toezichtkader van de Inspectie (paragraaf 10.3).
52
10
Conclusies
Met behulp van de uitstroommeting en de volgmeting worden de opbrengsten van de sector praktijkonderwijs in beeld gebracht. In de voorgaande hoofdstukken kwamen de resultaten van beide onderzoeken aan de orde. In dit laatste hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies per onderzoek gepresenteerd en komen er antwoorden op vragen als: in hoeverre slaagt het praktijkonderwijs erin haar leerlingen te plaatsen? Én: in hoeverre hebben uitgestroomde leerlingen een bestendige uitstroom?
10.1
Uitstroommeting 2009-2010 Op basis van een vergelijking van de resultaten van de huidige uitstroommeting met de resultaten van eerdere uitstroommetingen wordt een onderscheid gemaakt tussen een vijftal opvallende uitkomsten: Uitstroombestemmingen stabiel In vergelijking met de voorgaande uitstroommeting stromen de leerlingen in 2009-2010 in gelijke mate uit naar arbeid en bol opleidingen. Ook de tussentijdse uitstroom en het percentage leerlingen dat de school verlaat zonder werk of school blijft stabiel. In schooljaar 2007-2008 stroomden er juist meer leerlingen uit naar arbeid en minder naar bol opleidingen. De uitstroom laat de laatste twee jaren dus een stabiel beeld zien: het merendeel van de leerlingen (twee van de vijf) stroomt uit naar arbeid en een kwart van de leerlingen naar bol opleidingen. Hoewel het percentage uitstroom naar bol opleidingen stabiel is valt op dat er steeds meer leerlingen uitstromen naar niveau 2 opleidingen en minder naar niveau 1 opleidingen. Dat hangt waarschijnlijk samen met het volgende punt. Positief effect specialisaties, branchecertificaten en kwalificaties Steeds meer leerlingen specialiseren zich in het praktijkonderwijs in een bepaalde beroepsrichting. Ook behalen leerlingen tijdens de opleiding steeds vaker een branchecertificaat of een AKA/niveau 1 diploma. Deze certificaten en kwalificaties bieden leerlingen meer doorstroommogelijkheden naar een opleiding of een betaalde baan. Uit de uitstroomgegevens blijkt dat leerlingen die zich tijdens de opleiding hebben gespecialiseerd in een bepaalde beroepsrichting, een branchecertificaat of AKA/niveau 1 diploma hebben behaald vaker uitstromen naar werk of eindonderwijs. Het behalen van specialisaties, certifcaten en kwalificaties biedt leerlingen dus mogelijkheden bij het verkrijgen van werk of het succesvol overstappen naar eindonderwijs. Toename IOP’s Steeds meer leerlingen verlaten de school met een IOP. Volgens afspraak van het LWV-PrO en de Inspectie dient 50% van de leerlingen in 2010 over een IOP te beschikken. Bij de groep schoolverlaters van 2009-2010 is dat het geval. Opvallend is dat niet alle IOP’s over een uitstroomprofiel beschikken, terwijl een uitstroomprofiel richtinggevend zou moeten zijn voor de inhoud van het IOP. In vergelijking met de uitstroommeting van 2008-2009 zijn de uitstroomprofielen in 2009-2010 in meerdere mate gericht op arbeid (en leren, bbl) én iets minder op leren. De opgestelde uitstroomprofielen komen in grote mate overeen met de 53
feitelijke uitstroombestemmingen: bij het merendeel van de leerlingen is het in het tweede, derde leerjaar opgestelde doel (uitstroom naar arbeid, leren etc.) dus behaald. Economische crisis Er is momenteel veel aandacht voor de economische crisis. Heeft dit gevolgen voor de schoolverlaters in 2009-2010? Al eerder is aangegeven dat het aantal leerlingen dat uitstroomt naar arbeid en bol opleidingen de laatste twee jaar stabiel blijft. Wel valt op dat de leerlingen de laatste twee jaren steeds langer staan ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs én op oudere leeftijd de school verlaten. Dit zou te maken kunnen hebben met de afname van relevante arbeidsplaatsen: leerlingen krijgen een stevigere basis en specialiseren zich in meerdere mate in een bepaalde beroepsrichting of behalen eerst branchecertificaten en/of AKA/niveau 1 diploma’s voordat ze de school verlaten. Bij die leerlingen die uitstromen naar arbeid valt op dat deze leerlingen in vergelijking met eerdere uitstroommetingen in mindere mate beschikken over vaste contracten en juist vaker over korte/flexibelere contracten. Uit de volgmeting bij dit cohort leerlingen zal moeten blijken in hoeverre de schoolverlaters van 2009-2010 een bestendige uitstroom hebben. Mindere deelname Zowel het aantal deelnemende scholen als de totale invoer van scholen is minder in vergelijking met de voorgaande uitstroommeting. De lagere invoer van scholen kan verklaard worden door twee oorzaken. Ten eerste blijkt uit de huidige én de voorgaande uitstroommeting dat leerlingen steeds langer staan ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs en op oudere leeftijd de school verlaten. Daardoor worden er mogelijk minder leerlingen uitgeschreven door de scholen. De tweede oorzaak van de lagere invoer is dat er minder scholen hebben deelgenomen aan de huidige uitstroommeting. De reden waarom minder scholen hebben deelgenomen is niet onderzocht. In een aantal gevallen hebben scholen aangegeven dat er sprake was van personele problemen waardoor de school de gegevens niet tijdig kon invoeren. Wat zijn op basis van deze conclusies leerpunten voor het praktijkonderwijs? •
Zet – indien mogelijk – tijdens de opleiding in op het behalen van specialisaties, branchecertificaten en AKA/niveau 1 diploma’s; dat is positief voor de uitstroommogelijkheden van leerlingen.
•
Steeds meer leerlingen beschikken over IOP’s. Dat is een goed teken, maar kom daarbij wel in gezamenlijkheid (leerling, ouders en school) een uitstroomprofiel overeen dat richtinggevend is voor het onderwijsaanbod. Het een kan niet zonder het ander.
•
Iedere school dient voor kwaliteit te staan. Dat verdienen de leerlingen. Het is daarbij essentieel dat alle scholen de opbrengsten in beeld brengen, neem daarom allemaal deel aan de uitstroommeting.
54
10.2
Tweede volgmeting cohort 2008-2009 Bij de tweede volgmeting cohort 2008-2009 wordt een drietal belangrijke uitkomsten onderscheiden, te weten: Leerlingloopbanen Één jaar na uitstroom blijkt dat ongeveer driekwart van de oud-leerlingen een bestendige uitstroom heeft. Bijna twee derde van de oud-leerlingen is sinds het moment van uitstroom continu aan het werk (vooral jongens en autochtonen) of volgt eindonderwijs (vooral meisjes en allochtonen). Bij een op de tien oudleerlingen is sprake van een bestendige loopbaan maar is er een keer gewisseld van werk naar eindonderwijs of andersom. Naast de oud-leerlingen die een bestendige uitstroom hebben heeft een kwart van de oud-leerlingen op enig moment geen werk, geen opleiding of is sprake van een onbekende actuele situatie. De risicogroep Er is een klein percentage (3%) oud-leerlingen dat één jaar na uitstroom nog helemaal geen werk heeft gehad of een vervolgopleiding heeft gevolgd. Oorzaken voor het feit dat deze leerlingen geen bestendige uitstroom hebben zijn voornamelijk gedrags/motivatieproblemen of zwangerschap/kinderen. Bij deze oudleerlingen (voornamelijk meisjes en autochtonen) is tijdens de opleiding in het praktijkonderwijs vaak ingezet op het verkrijgen van een betaalde baan. Oudleerlingen met een Wajong status zitten verhoudingsgewijs vaker zonder werk of school. Positief is dat ruim vier van de vijf oud-leerlingen zonder werk of school in het najaar van 2010 begeleiding ontvangt: er wordt hard gewerkt zodat ook deze oud-leerlingen aan de slag kunnen op de arbeidsmarkt of in het vervolgonderwijs. Mindere deelname, maar geen traceerproblematiek Ook bij de tweede volgmeting cohort 2008-2009 is sprake van een mindere deelname, nu in vergelijking met de eerste volgmeting. Van 59% van de schoolverlaters in 2008-2009 is de actuele situatie in beeld gebracht, tegenover 77% in de eerste volgmeting. Aangezien iedere school tot twee jaar na uitstroom de actuele situatie van haar oud-leerlingen in beeld dient te brengen is het opvallend dat er minder scholen hebben deelgenomen aan de tweede volgmeting. De verwachting was dat scholen die deelnemen aan de volgmeting moeite zouden ondervinden bij het traceren van haar oud-leerlingen. Dat blijkt één jaar na uitstroom niet het geval te zijn. De scholen die deelnemen aan de volgmeting kunnen van ruim negen van de tien oud-leerlingen de actuele situatie in beeld brengen. De mindere invoer van gegevens is dus niet te wijten aan traceerproblematieken, maar aan de mindere deelname van scholen. Wat zijn op basis van deze conclusies leerpunten voor het praktijkonderwijs? •
De meeste leerlingen hebben een bestendige uitstroom. Ga bij de leerlingen die geen bestendige uitstroom hebben na waarom dat zo is. Bespreek de resultaten van de volgmeting en relateer deze aan het onderwijsaanbod. Misschien is bij leerlingen die geen werk of school hebben een niet passend uitstroomprofiel opgesteld?
•
Ook hier geldt: alle scholen voor praktijkonderwijs dienen de opbrengsten in beeld te brengen. De volgmodule is de manier om de bestendig55
heid van de uitstroom in beeld te brengen, maak daar in het belang van de leerlingen gebruik van.
10.3
Toezichtkader Inspectie Het toezichtkader van de Inspectie bestaat uit een vijftal domeinen (zie eventueel het document ‘toezicht in het PrO’ op www.platformpraktijkonderwijs.nl), waaronder het domein opbrengsten. Binnen dit domein wordt de vraag gesteld of leerlingen van het praktijkonderwijs naar verwachting functioneren in de vervolgopleiding of het werkveld. Een school voor praktijkonderwijs dient aan te kunnen tonen er in belangrijke mate in te slagen de meeste leerlingen (>90%) te plaatsen. Tevens dient de school de leerling tot twee jaar na uitstroom in beeld te houden. De verwachting van de Inspectie is dat 75% van de leerlingen in die twee jaar een ‘bestendige’ uitstroom heeft. Onder een bestendige uitstroom wordt verstaan dat een leerling in de twee jaar na uitstroom succesvol aan het werk is of studeert. De plaatsing van leerlingen wordt in beeld gebracht met de uitstroommonitor; de bestendigheid van de uitstroom wordt in beeld worden gebracht met de volgmodule. In hoeverre slaagt het praktijkonderwijs erin haar leerlingen te plaatsen en hoe bestendig is de uitstroom? Beide vragen komen nu aan de orde. Plaatsing leerlingen Uit de uitstroommeting 2009-2010 blijkt dat 4482 leerlingen de school verlaten als zogenaamde einduitstroom. Deze leerlingen hebben de opleiding in het praktijkonderwijs afgerond en gaan bijvoorbeeld aan de slag op de arbeidsmarkt of gaan eindonderwijs volgen. Slaagt het praktijkonderwijs erin meer dan 90% van de leerlingen succesvol te plaatsen? Uit de invoer in de uitstroommeting blijkt dat 537 leerlingen uitstromen zonder werk, een opleiding of is er sprake van een nog onbekende bestemming. De overige 3945 leerlingen zijn geplaatst in arbeid, een vervolgopleiding of dagbesteding. Op basis van deze gegevens blijkt dat 88% van de leerlingen succesvol geplaatst is. Dat is een zeer hoog percentage, de scholen slagen er in belangrijke mate in om de leerlingen te plaatsen. Bestendigheid uitstroom Op basis van de tweede volgmeting cohort 2008-2009 is na te gaan of minimaal 75% van de leerlingen één jaar na uitstroom een bestendige uitstroom heeft. Met de Inspectie is afgesproken dat voor de berekening van het percentage bestendige uitstroom wordt uitgegaan van: • De leerlingen die te boek staan als zijnde einduitstroom én • Die leerlingen die zijn ingevoerd in de volgmodule. Alle leerlingen die wel zijn ingevoerd in de uitstroommonitor, maar waarvan geen gegevens zijn ingevoerd in de volgmodule tellen dus niet mee. Wanneer geen gegevens zijn ingevoerd dan dient de school wel helder te kunnen maken waarom dat zo is. In het najaar van 2010 zijn van 2911 oud-leerlingen die te boek staan als zijnde einduitstroom gegevens ingevoerd. In totaal 2298 van deze oud-leerlingen zijn in het najaar van 2010 succesvol aan het werk, volgen eindonderwijs of dagbesteding. Dat betekent dat één jaar na uitstroom 79% van de oud-leerlingen een bestendige uitstroom heeft. Dat is een mooie constatering! De uitstroom kent een hoge mate van bestendigheid. 56
Conclusie De sector praktijkonderwijs mag trots zijn op zichzelf! De sector slaagt erin om vrijwel alle leerlingen te plaatsen en na één jaar heeft de uitstroom een hoge mate van bestendigheid. Het blijkt wel dat het praktijkonderwijs er is voor haar leerlingen.
57