De Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Betreft: wetsvoorstel 33691 Den Haag, 20 september 2013
Geachte dames en heren, De Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, Raadslid.nu, is de onafhankelijke beroepsvereniging voor raadsleden. Zowel solitair als gezamenlijk met de collega-beroepsverenigingen (Nederlands Genootschap van Burgemeesters, de Wethoudersvereniging, de Vereniging van Griffiers en de Vereniging van Gemeentesecretarissen) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) behartigen wij de belangen van raadsleden. Wij voeren geregeld overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over aangelegenheden het openbaar besuur van de gemeente betreffende en in het bijzonder de positie van de gemeenteraad en de leden van de raad. Daarnaast verzorgt Raadslid.nu met ondersteuning van het ministerie ook projecten waarmee de deskundigheid en vaardigheid van raadsleden wordt verbeterd. Binnenkort begint u met de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (kamerstuknummer 33691). Als vereniging van de leden van het bestuursorgaan dat in het genoemde wetsvoorstel veelvuldig ter sprake komt, hebben wij er behoefte aan bij een aantal voorstellen enkele opmerkingen te plaatsen, waarvan wij hopen dat u daarmee rekening zult houden bij de behandeling van het wetsvoorstel. De opmerkingen betreffen ook de overeenkomstige voorstellen tot wijziging van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Vanuit de eenheid van bestuur hechten wij er als vereniging aan dat de taken en bevoegdheden van de leden van de eilandsraden van deze bijzondere gemeenten op eenduidige wijze worden vormgegeven. Voor de overzichtelijkheid vermelden wij echter geen specifieke artikelnummers bij de voorstellen van de laatstgenoemde wet. De genoemde artikelnummers betreffen de wijzigingen in de Gemeentewet. In de bijgevoegde notitie (bijlage 1) lichten wij de navolgende punten voor zoveel nodig nader toe. Artikel I, onderdeel C, rol van de burgemeester De collegevorming heeft impact heeft op de gemeentelijke organisatie en het beleid dat door de vorige gemeenteraad in gang is gezet. Wij zien de voordelen van deze wijziging in het proces van collegevorming. Wij onderschrijven dat de burgemeester zelf de keuze maakt of hij zich mengt in het proces. Hierdoor blijft de vrijheid van de inrichting van het proces gewaarborgd.
Artikel I, onderdeel D, ontslag van een wethouder De huidige situatie is dat een wethouder met toepassing van artikel 43 schriftelijk aan de raad meedeelt dat hij ontslag neemt. De raad neemt kennis van deze brief. Tenzij de raad besluit eerder een opvolger te benoemen, eindigt het wethouderschap één maand na datering van de ontslagbrief. Deze situatie is niet anders als de raad bij motie het vertrouwen heeft opgezegd. Als een wethouder vervolgens geen ontslag neemt, kan de raad het ontslag forceren door met toepassing van artikel 49 een ontslagbesluit te nemen, waarbij de raad ook de datum van ontslag moet bepalen. Afgezien van het feit dat zich daardoor onwerkbare situaties voor kunnen doen en de praktijk leert dat maar weinig wethouders nog gedurende de ‘opzegtermijn’ hun functie daadwerkelijk uitoefenen, doet de huidige tekst van artikel 43 ook geen recht aan de uitspraak van de raad. In de notitie beschouwen wij deze situatie nader en doen een voorstel voor aanpassing van artikel 43 dat beter past in de verhoudingen en omstandigheden. Artikel I, onderdelen F, G en U, benoeming, herbenoeming en screening burgemeester De wijzigingen in deze onderdelen betreffen de positie van de wethouders bij zowel de benoeming als de herbenoeming, het formeren van een vertrouwenscommissie bij de herbenoeming en de screening van de kandidaat burgemeester. Daarnaast wordt voorgesteld dat de rijksbelastingdienst aan de minister de benodigde gegevens verstrekt inzake bestuurlijke boeten. Raadslid.nu is het eens met deze voorstellen en plaatst daar in de bijgevoegde notitie enige kanttekeningen bij inclusief ten aanzien van de positie van de gemeentesecretaris in het proces van benoeming en herbenoeming. In de notitie informeren wij ook u over een in opdracht van Raadslid.nu ontwikkelde tool die gemeenteraden kunnen toepassen gedurende de benoemingsperiode op weg naar de eventuele herbenoeming. Aangezien deze en andere voorstellen ook in het licht staan van de integriteit van het openbaar bestuur informeren treft u in bijlage 2 een door Raadslid.nu op 12 december 2012 gelanceerd 10punten-plan met betrekking tot integriteit. Artikel I, onderdeel K, beëdiging van de burgemeester Het voorstel de beëdiging van de burgemeester te laten plaatsvinden ten overstaan van de raad in handen van de commissaris van de Koning vindt Raadslid.nu een welkome ontwikkeling. Deze wijziging volgt hetgeen al is opgenomen in de ambtsinstructie van de commissaris van de Koning. Wij zijn van mening dat dit belangrijke moment niet langer moet plaatsvinden in het provinciehuis, maar daar waar de burgemeester samen met de gemeenteraad en in de openbaarheid een belangrijk deel van zijn taken uitoefent. Artikel I, onderdeel L, rechtspositie burgemeester De toevoeging van het woord ‘herbenoeming’ met betrekking tot de algemene maatregel van bestuur (Rechtspositiebesluit burgemeesters) aan artikel 73, eerste lid, onderdeel a, onderschrijven wij. Het is immers van belang dat wanneer specifieke rechtspositionele bepalingen van toepassing zijn bij de herbenoeming, deze ook in de betreffende algemene maatregel van bestuur zijn opgenomen. Artikel I, onderdeel M, waarnemend burgemeester In dit onderdeel worden de vereisten voor een waarnemend burgemeester gelijk gesteld aan die van een burgemeester. Raadslid.nu is het eens met deze wijziging. Anderzijds zijn wij van mening dat in teveel situaties een waarnemend burgemeester wordt benoemd en bovendien voor een te lange periode. Daarnaast is niet altijd duidelijk op welke rechtspositionele aanspraken een waarnemend burgemeester recht heeft.
In de notitie gaan wij hier dieper op in. Artikel I, onderdelen O en P, samenstelling commissies Wij kunnen ons voorstellen dat de wijziging in onderdeel P de relatie tussen de raad enerzijds en de burgemeester respectievelijk het college zuiverder maakt. Anderzijds komt ons de wijziging onder onderdeel O onlogisch voor. Zie voor een toelichting hierop de bijgevoegde notitie. Artikel I, onderdeel R, vergoedingen en tegemoetkomingen raads- en commissieleden Aan artikel 99, tweede lid wordt toegevoegd dat voordelen ten laste van de gemeente, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, door raads- en commissieleden niet alleen slechts worden genoten wanneer dat bij verordening van de raad is geregeld, maar ook wanneer dat bij of krachtens de wet is geregeld. Vanuit het oogpunt van integriteit kunnen wij ons vinden in deze wijziging. Artikel 1, onderdeel S, initiatiefvoorstellen van de raad Dit voorstel beoogt vast te leggen dat de raad een initiatiefvoorstel eerst aan het college moet voorleggen alvorens daarover een besluit te nemen. Wij zijn van mening dat deze voorgestelde wijziging past binnen de relatie die de raad en het college ten opzichte van elkaar in een duaal bestel moeten nastreven. Uiteraard is het aan de raad de zienswijze van het college geheel of gedeeltelijk over te nemen. Artikel I, onderdeel T, goedkeuring gedeputeerde staten t.a.v. oprichting van en deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen Raadslid.nu is het eens met het voorstel de vereiste van de goedkeuring van besluiten van het college tot oprichting van en deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen door gedeputeerde staten te schrappen. Het voorstel kan tevens worden gezien als een erkenning van de autonomie van de gemeente. Wij gaan in de notitie iets verder op dit voorstel in. Omissie in het wetsvoorstel Tenslotte treft u in de bijgevoegde notitie een opmerking aan over een omissie in artikel 160 van de Gemeentewet voor met name situaties dat de raad besluit opdracht te verlenen voor he uitvoeren van een onderzoek, waarbij een of meer leden van het college onderwerp van onderzoek zijn. Wij vertrouwen er op dat u onze kanttekeningen bij de behandeling van dit wetsvoorstel zult willen betrekken. Een afschrift van deze brief hebben wij gezonden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hoogachtend, Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, Raadslid.NU
P.A. Otten, voorzitter
bijlage 1
Toelichtende notitie bij de brief d.d. 20 september 2013 van Raadslid.nu m.b.t. wetsvoorstel 33691 Artikel I, onderdeel D, ontslag van een wethouder In de huidige situatie heeft een wethouder die geconfronteerd is met een door de raad aangenomen motie waarin het vertrouwen in hem is opgezegd formeel de keuze zijn ontslag in te dienen dan wel na te laten dit te doen. Als gevolg van het opzeggen van het vertrouwen ontstaat de situatie dat een wethouder die zijn ontslag indient conform het bepaalde in artikel 43 dan nog gedurende maximaal 30 dagen in functie is en derhalve ook geacht wordt de taken te vervullen die hem zijn toebedeeld. Echter de raad heeft laten weten dat hij niet tevreden is over die taakvervulling. Wij kunnen ons op zich dan ook goed vinden in de wijziging die met name een wethouder ontslaat van zijn verplichtingen. In het geval dat een wethouder zijn ontslag niet indient na het opzeggen van het vertrouwen is het aan de gemeenteraad om toepassing te geven aan artikel 49 en een ontslagbesluit te nemen. Uit de berichtgeving over tussentijds vertrekkende wethouders maken wij op dat weinig gemeenteraden van deze bevoegdheid gebruikt maken, waar weer tegenover staat dat maar weinig wethouders zijn die het daar op aan laten komen. Anderzijds nemen wethouders die om deze politieke redenen ontslag nemen de ‘opzegtermijn’ van artikel 30 zelden in acht. Aanpassing artikel 43 Gemeentewet Het is algemeen gebruikelijk dat iemand die ontslag neemt daarbij een termijn in acht moet nemen alvorens het ontslag ingaat. Vanuit die optiek bezien, ligt het ook voor de hand dat een wethouder daarmee te maken heeft, zij het dat de termijn van één maand korter kan zijn als de raad snel besluit een opvolger te benoemen of geen opvolger te benoemen. Artikel 43 voorziet er in dat de raad ‘slechts’ kennis neemt van zijn ontslagbrief en vervolgens veelal in de volgende raadsvergadering een opvolger benoemt. Voorstelbaar is dat genoemd artikel in die zin wordt aangepast, dat een wethouder niet langer, zoals artikel 43 nu luidt, meedeelt dat hij ontslag neemt, maar om ontslag verzoekt en de raad dit verzoek kan honoreren dan wel weigeren. Deze aanpassing biedt de volgende twee mogelijkheden die zowel recht doet aan de eventuele politieke situatie als aan het persoonlijk belang van de wethouder. Een wethouder die voorziet dat hij door middel van een aan te nemen motie van wantrouwen wordt gedwongen ontslag te nemen, kan alsnog ervoor kiezen vóór de stemming ter vergadering om ontslag te verzoeken. De raad kan staande de vergadering besluiten over dit verzoek. In het geval van een ontslagname om andere redenen opent dit ook de mogelijkheid dat de wethouder vanuit het oogpunt van continuïteit van bestuur om ontslag verzoekt met ingang van ten hoogste een termijn van één maand. De raad kan in de vergadering na ontvangst van dit verzoek zowel besluiten het ontslag te verlenen als een opvolger te benoemen. Voor de situaties dat de raad het vertrouwen in een wethouder heeft verloren en de wethouder niet om ontslag verzoekt, blijft de huidige situatie bestaan dat de raad een betreffende motie in stemming
brengt en aanneemt. Wanneer een wethouder desondanks zijn ontslag niet indient, heeft de raad altijd nog de mogelijkheid van het huidige artikel 49 een wethouder onvrijwillig te ontslaan met ingang van een door de raad te bepalen datum, die ook de dag volgend op de dag van de betreffende raadsvergadering kan zijn of een andere door de raad te bepalen datum. Artikel I, onderdelen F, G en U, benoeming, herbenoeming en screening burgemeester De wijzigingen in deze onderdelen betreffen de positie van de wethouders bij zowel de benoeming als de herbenoeming, het formeren van een vertrouwenscommissie bij de herbenoeming en de screening van de kandidaat burgemeester. Wij willen daar ook een opmerking aan toevoegen over de positie van de gemeentesecretaris. Positie van de wethouders Beoogd wordt zowel bij de benoeming als de herbenoeming de wethouders verplicht als adviseur toe te voegen aan de vertrouwenscommissie. Op zichzelf hebben wij hiertegen geen bezwaar. Wij hechten er echter wel aan dat de betrokkenheid van de wethouders in die hoedanigheid verder een aangelegenheid is van de raad c.q. de vertrouwenscommissie. Vertrouwenscommissie bij herbenoeming Het is al in veel gemeenten gebruikelijk dat de raad ook voor de herbenoeming van een burgemeester een vertrouwenscommissie in stelt. Wij onderschrijven dan ook dit voorstel. In dit kader stellen wij het op prijs u mee te delen dat onze vereniging inmiddels een zogenaamde ‘burgemeesterstool’ voor raadsleden heeft laten ontwikkelen die wij nog dit jaar via de website toegankelijk zullen maken. In deze burgemeesterstool besteden wij met name aandacht aan het regelmatig met de burgemeester spreken over zijn functioneren. Naar onze mening wordt hier te weinig gestructureerd aandacht aan besteed hetgeen tegen het einde van de benoemingstermijn tot onaangename ontwikkelingen kan leiden. Aan de hand van 7 stappen met per stap 3 keuzemogelijkheden bieden wij de gemeenteraden een instrument aan om op zorgvuldige wijze gedurende de benoemingstermijn op weg naar het moment dat een voordracht moet worden gedaan de burgemeester eventueel her te benoemen, tot een afweging te komen. Screening burgemeesterskandidaat Voorgesteld wordt na het zevende lid van artikel 61 een nieuw lid toe te voegen dat de rijksbelastingdienst opdraagt aan de minister de benodigde gegevens te verstrekken inzake bestuurlijke boeten. Wij zien deze toevoeging vooral ook in het licht van de wijziging van artikel 170, tweede lid (artikel I, onderdeel U, van dit wetsvoorstel) waar de burgemeester verantwoordelijk wordt voor de bevordering van de bestuurlijke integriteit. Het spreekt voor zich dat voordat een kandidaat voor benoeming wordt voorgedragen een zorgvuldige screening plaatsvindt ten aanzien van zijn integriteit, zeker waar hij de verantwoordelijkheid krijgt die hem in artikel 170 wordt opgelegd. Integriteit van zowel de burgemeester als de wethouders als ook van de leden van de gemeenteraad hebben bijzondere aandacht van onze vereniging. Wij hopen, in aansluiting op het manifest dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de voorzitters van de drie koepelorganisaties van decentrale besturen op 12 december 2012 en het 10-punten-plan dat onze vereniging op die dag ook heeft gelanceerd, nog dit jaar en in 2014 producten te ontwikkelen die de integriteit van het lokale bestuur op een hoger niveau moet brengen. In de bijlage treft u dit 10-puntenplan aan.
Positie gemeentesecretaris Vanuit de kring van de commissarissen van de Koning, de VNG en de Vereniging van gemeentesecretarissen is voorgesteld de gemeentesecretaris eveneens als adviseur toe te voegen aan de vertrouwenscommissie. Wij kunnen ons deze pleidooien voorstellen, omdat ook wij onderkennen dat de relatie tussen de burgemeester en de gemeentesecretaris cruciaal is. De gemeentesecretaris is immers niet alleen de belangrijkste adviseur van het college, maar hij is ook de algemeen directeur van de ambtelijke organisatie die ten dienste staat van het college. Bij de benoeming van een nieuwe burgemeester ligt een adviseurschap voor de hand, echter niet bij de herbenoeming. Op dat moment past een dergelijke rol niet in de verhouding tussen de burgemeester en de secretaris. Denkbaar is wel dat de gemeentesecretaris een van de informanten is die gedurende de benoemingstermijn en bij de herbenoeming door de vertrouwenscommissie wordt geraadpleegd. Evenals wij bij de wethouders hebben opgemerkt, is het aan de vertrouwenscommissie om aan de betrokkenheid van de gemeentesecretaris invulling te geven. In de brief van 29 september 2012 constateert de VNG op pagina 4 een discrepantie tussen enerzijds dit wetsvoorstel en anders een tweetal passages in de circulaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juli 2012. Wij onderschrijven deze constatering. Sterker nog, anders dan in die circulaire en de daarbij gevoegde modelverordening staat, kan het niet zo zijn dat de gemeentesecretaris eventueel plaatsvervangend secretaris is van de vertrouwenscommissie. De raad heeft in de persoon van de griffier en diens medewerkers zijn eigen ambtelijke ondersteuning. Mocht het door de omvang van de griffie noodzakelijk zijn dat de griffier daarbij extra menskracht behoeft dan is het aan de raad om in bij voorbeeld in overleg met het college tijdelijk een onder het college ressorterende ambtenaar ter beschikking te stellen van de vertrouwenscommissie van de raad. Hij ressorteert gedurende die tijd onder de vertrouwenscommissie van de raad en is ook alleen aan die commissie verantwoording verschuldigd. Artikel I, onderdeel M, waarnemend burgemeester In dit onderdeel worden de vereisten voor een waarnemend burgemeester gelijk gesteld aan die van een burgemeester. Wij zijn het eens met deze wijziging. Anderzijds zijn wij van mening dat in teveel situaties een waarnemend burgemeester wordt benoemd en bovendien voor een te lange periode. Daarnaast is niet altijd duidelijk op welke rechtspositionele aanspraken een waarnemend burgemeester recht heeft. Wij zijn van mening dat slechts in uitzonderingssituaties een waarnemend burgemeester moet worden benoemd. De raad heeft immers bij benoeming en ontslag van een waarnemend burgemeester een minder sterke positie. De commissaris van de Koning stelt een kandidaat voor waarna de gemeenteraad geen vertrouwenscommissie instelt waarmee een sollicitatiegesprek wordt gevoerd. Evenmin kan de gemeenteraad een waarnemend burgemeester voordragen voor ontslag. Benoeming van een waarnemend burgemeester ligt naar de mening van Raadslid.nu in het belang van de gemeente en de positie van de gemeenteraad alleen voor de hand -
bij arbeidsongeschiktheid van de burgemeester; wanneer bij het Parlement een wetsvoorstel voor gemeentelijke herindeling is ingediend en
-
in het geval dat de kroonbenoemde burgemeester tijdelijk is teruggetreden wanneer zijn
positie ter discussie staat. Een waarnemend burgemeester heeft bovendien geen woonplaatsvereiste en heeft een bijzondere taakopdracht, zoals in de situaties hiervoor genoemd die per definitie van tijdelijke aard zijn. Een waarneming die langer duurt is de facto geen waarneming, maar vraagt om een in de gemeente woonachtige burgemeester die zijn taken in volle omvang vervult, al dan niet met een bijzondere taakopdracht. Zeker in het geval van herindeling is een ongevraagd ontslag c.q. een ontslag van
rechtswege het adequate middel om de benoeming van de kroonbenoemde burgemeester te doen eindigen. Desondanks zijn wij van mening dat de huidige bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van de waarnemend burgemeester onhelder en onvoldoende zijn. Wij hechten er aan dat de minister in dat opzicht het Rechtspositiebesluit burgemeesters en de ministeriële uitvoeringsregeling adequaat maakt. Artikel I, onderdelen O en P, samenstelling commissies In onderdeel O wordt voorgesteld uit artikel 84 het tweede lid dat bepaalt dat de burgemeester en de wethouders geen lid zijn van een raadscommissie te schrappen. Anderzijds wordt in onderdeel P voorgesteld dat raadsleden niet langer deel uit kunnen maken van commissie die de burgemeester of het college adviseren. Wij kunnen ons voorstellen dat de wijziging in onderdeel P de relatie tussen de raad enerzijds en de burgemeester respectievelijk het college zuiverder maakt. Anderzijds komt ons de wijziging onder onderdeel O onlogisch voor. Wel kunnen wij ons voorstellen dat de burgemeester en de wethouders worden uitgenodigd of wellicht zelfs – afhankelijk van de agenda van de raadscommissievergadering – in de vergadering aanwezig zijn. Artikel I, onderdeel R, vergoedingen en tegemoetkomingen raads- en commissieleden Aan artikel 99, tweede lid wordt toegevoegd dat voordelen ten laste van de gemeente, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, door raads- en commissieleden niet alleen slechts worden genoten wanneer dat bij verordening van de raad is geregeld, maar ook wanneer dat bij of krachtens de wet is geregeld. Vanuit het oogpunt van integriteit kunnen wij ons vinden in deze wijziging. Artikel I, onderdeel T, goedkeuring gedeputeerde staten t.a.v. oprichting van en deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen Dit voorstel beoogt de vereiste van de goedkeuring van besluiten van het college tot oprichting van en deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen door gedeputeerde staten te schrappen. Wij zijn het met dit voorstel eens, aangezien dit tevens kan worden gezien als een erkenning van de autonomie van de gemeente. Immers, het besluit van het college is de uitvoering van een besluit van de raad en valt ook onder de controle van de raad. De huidige bevoegdheid van gedeputeerde staten betekent dat expliciet een beoordeling plaatsvindt zowel een besluit van de raad als een uitvoeringsbesluit van het college. Het past naar onze mening niet om binnen de staatsrechtelijke verhoudingen tussen bestuursorganen op een ander niveau dergelijke expliciete bevoegdheden vast te leggen. De controle op besluiten als deze vindt plaats binnen de bestaande verhoudingen tussen de bestuurslagen. Wij onderschrijven overigens de kanttekening die de VNG maakt in haar brief op pagina 7. Wij zien die kanttekening bovendien in het licht van het voorgaande. Omissie in het wetsvoorstel In artikel 160 van de Gemeentewet is bepaald dat het college in ieder geval bevoegd is tot privaatrechtelijke rechtshandelingen te besluiten. Dat betekent dus ook dat het college bevoegd is tot het sluiten van overeenkomsten tot het leveren van diensten. Daartoe behoren ook onderzoeken. Het komt onze vereniging vreemd voor dat de raad die een integriteitonderzoek wil laten verrichten, bijvoorbeeld naar declaratiegedrag of bestuurlijke uitgaven de overeenkomst daartoe alleen gesloten kan worden door het college. Althans, de Gemeentewet kent geen overeenkomstig artikel waarin de gemeenteraad de bevoegdheid heeft tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Met
name wanneer het college onderwerp van onderzoek is, zou het naar onze mening mogelijk moeten zijn dat de raad in alle aspecten daarvan als opdrachtgever kan fungeren. Ook bij een gedetailleerde opdracht van de raad blijft de situatie bestaan dat het college conform het overeenkomstenrecht de opdrachtgever is en ook met het college de uitvoering van de opdracht wordt besproken. In een ander kader heeft Raadslid.nu en ook de Vereniging van Griffiers dit al bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bepleit. Graag zouden wij willen zien dat een artikel daartoe in de Gemeentewet wordt opgenomen, dan wel dat artikel 160, eerste lid, onderdeel e, in die zin wordt gewijzigd.
Integriteit is van iedereen en voor iedere dag 10 puntenplan voor het lokaal openbaar bestuur 12 december 2012 De Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, Raadslid.nu, de beroepsvereniging van raadsleden, heeft kennis genomen van de I-monitor 2012 en de verklaring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de voorzitters van het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. De uitkomsten van de I-monitor en de verkiezingen bij gemeenten, provincies en waterschappen in 2014 en 2015 vragen om concrete acties. Raadsleden zijn ook werkgever van de hen ten dienste staande ambtenaren van de griffie. Echter voor hun taken zijn raadsleden mede afhankelijk van het voorbereidende werk van de colleges van hun burgemeesters en wethouders en de hen ten dienste staande ambtenaren waarvan zij werkgever zijn. Raadslid.nu wil de navolgende actiepunten dan ook uitvoeren in nauwe samenwerking met de beroepsverenigingen van burgemeesters (het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters), wethouders (de Wethoudersvereniging), gemeentesecretarissen (de Vereniging van Gemeentesecretarissen) en griffiers (de Vereniging van Griffiers). Tevens zoekt Raadslid.nu in deze samenwerking met collega-organisaties bij de provincies en waterschappen. Integriteit staat inmiddels wel formeel op de kaart, maar het is van belang in de toekomst meer expliciet en periodiek stil te staan bij de integriteitsbeleving en het integriteitsbeleid in de organisaties waar beroepsverenigingen voor staan. Integriteit is van iedereen en voor iedere dag. Dat vraagt om een gestructureerde inzet en voortdurende aandacht om het beleid en de uitvoering ervan levend te houden. Integriteit dient dan ook meer te zijn dan correctief optreden, preventief handelen en het door trainingen bevorderen van een positieve cultuur. Integriteit is wellicht de belangrijkste kernwaarde in het openbaar bestuur. Het is ook een waarde die niet eenduidig in regels is te vatten. De kunst is om in de organisatieontwikkeling en in de bestuursorganen een balans te vinden in elementen van structuur en van cultuur. Methoden en systemen kunnen behulpzaam zijn om deze elementen onderling te verbinden en elkaar te doen versterken. Een integere organisatie is kwetsbaar, aanspreekbaar, open, transparant en durft zich te publiekelijk te verantwoorden op de waarden waar zij voor staat. Integriteit mag niet langer bij mooie woorden alleen blijven in afwachting van een volgend incident. De beroepsverenigingen pakken de handschoen op en gaan er mee verder.
Het doel is gezamenlijk de ambitie uit te spreken om integriteit als thema gestructureerd te agenderen, expliciet aan de orde stellen, te vertalen in kaders, op te nemen in de P & C cyclus en hierover publiekelijk verantwoording af te leggen. Intensieve samenwerking tussen beroepsgroepen en de verschillende bestuurslagen bieden daarbij draagvlak voor een permanente campagne. Hiertoe is een concreet 10 Punten Plan geformuleerd: 1. We gaan op zoek naar de belangrijkste hefbomen om integriteit te bevorderen en gaan mogelijke weerstanden hiertegen wegnemen; Het op handen zijnde wetsvoorstel waarbij de commissaris van de Koningin, burgemeester en de dijkgraaf een centrale rol krijgen in het integriteitsbeleid draagt daar in positieve zin aan bij. Gestimuleerd wordt dat in 2013 in elke provincie, gemeente en waterschap ten minste één daartoe opgeleide vertrouwenspersoon en integriteitscoördinator zal zijn die aanspreekpunt kunnen zijn voor diegenen die met een integriteitdilemma worden of zijn geconfronteerd en de aandacht voor integriteit door het jaar heen onder de aandacht houden. 2. We maken integriteit beter meetbaar. Niet door te sturen op afgeleid basisbeleid als het afnemen van de ambtseed, de aanwezigheid van een ondertekende gedragscode en de aangestelde , coördinatoren en Vertrouwens Personen Integriteit, maar door te (laten) onderzoeken hoe beleid en beleving van integriteit kwalitatief en kwantitatief kunnen worden gemeten. Hierin worden ook elementen van kosten en opbrengsten betrokken. Het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR) van het A+O-fonds Gemeenten wordt in 2013 zodanig aangepast dat het niet alleen bruikbaar is voor de registratie van incidenten van Agressie en Geweld tegen ambtenaren en politieke ambtsdragers, maar ook voor de registratie van ambtelijke en politieke Integriteitschendingen. Het GIR zal als ook beschikbaar komen voor provincies en waterschappen. 3. In 2013 zal een aantal (samenwerkende) gemeenten starten met een pilot waarin (nieuwe) instrumenten, systemen en methoden worden getest die er aan bijdragen integriteitsbeleid op een gestructureerde en integrale wijze expliciet te agenderen, te formuleren, in te voeren en voortdurend te verbeteren. 4. Het Kwaliteits Instituut Nederlandse Gemeenten (KING) wordt gevraagd bij de ontwikkeling van het instrumentarium om integriteit op de website “waarstaatmijngemeente.nl” als item toe te voegen zo mogelijk ook bijdragen aan andere activiteiten uit het 10 Punten Plan. 5. Integriteit is niet alleen van belang bij de strikte uitoefening van het politieke ambt of dat van ambtenaar, maar ook als burger. Met name politieke ambtsdragers worden geacht als burger integer te zijn en een voorbeeldfunctie te vervullen. De wet- en regelgeving bevat voorschriften over functies en activiteiten die niet gelijktijdig mogen wogen worden uitgeoefend met een politiek ambt en neveninkomsten. Gestimuleerd wordt dat deze meer dan tot nu openbaar worden gemaakt, maar ook jaarlijks zullen worden geactualiseerd 6. In 2013 wordt een product ontwikkeld aan de hand waarvan politieke partijen (fracties, kandidaatstellingscommissies, bestuurdersverenigingen) de integriteit van kandidaten voor de volksvertegenwoordiging en het college/dagelijks bestuur kunnen vaststellen. Denk daarbij aan het opvragen van uitgebreide CV’s, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) of een naslag bij de AIVD zoals nu reeds plaatsvinden bij kandidaten voor het ambt van commissaris van de Koningin, burgemeester of dijkgraaf.
7. De ‘Handreiking integriteit van politieke ambtsdragers bij gemeenten, provincies en waterschappen’ en de bijbehorende modelgedragscode worden in 2013 herzien waaronder toevoeging van een hoofdstuk over risico’s bij corruptie. Deze zullen worden aangeboden aan de provinciale staten, de gemeenteraden en de algemene besturen van waterschappen om deze vast te stellen voor alle politieke ambtsdragers in hun organisatie; 8. In 2013 wordt een model intentiebesluit ontwikkeld dat er van uit gaat dat jaarlijks ten minste één maal op een vertrouwelijke en laagdrempelige wijze door colleges/dagelijks bestuur en gekozenen integriteitservaringen en geregistreerde integriteitschendingen worden geëvalueerd. De uitkomsten ervan zullen waar nodig worden vertaald in het aanpassen van het integriteitsbeleid. 9. Gestimuleerd wordt dat binnen een half jaar na de verkiezingen een dilemmatraining zal plaatsvinden voor colleges/dagelijks bestuur en gekozenen Zij zullen hierin worden ondersteund door de koepelorganisaties en de beroepsverenigingen. 10. In het voorjaar van 2013 wordt het resultaat bekend gemaakt van een nationaal onderzoek naar de mate waarin lokale rekenkamer(s)commissies bekend zijn met vermoedens van integriteitsschendingen en de mate waarin de kamers / commissies worden betrokken in toetsing en evaluatie van integriteitsbeleid.