De vakoverschrijdende eindtermen in En Scène! 4T GEZONDHEIDSEDUCATIE Vakoverschrijdende eindtermen tweede graad
En Scène 4T
1 Gezonde en actieve leefstijl De leerlingen 1
verzorgen en gedragen zich hygiënisch.
Sc. 2 (hygiëne door de eeuwen heen) Sc. 5 (aandacht voor hygiëne in de verzorging van mensen)
2
hanteren de richtlijnen voor een gezonde voeding, voor de aankoop en bewaring van voedingsmiddelen en de hygiënische bereiding van maaltijden.
3
passen veiligheidsvoorschriften toe en nemen veiligheidsvoorzorgen in werkplaatsen, labo’s en in andere situaties.
Sc. 5 (hygiëne in het ziekenhuis)
4
herkennen een noodsituatie en treden daarbij efficiënt op.
Sc. 1 (basisdialoog) Sc. 2 (Montage: milieuproblematiek) Sc. 5 (interview)
5
schatten de risico’s bij gebruik van genotsmiddelen en medicijnen in en reageren assertief in verschillende aanbodsituaties.
Sc. 5 (roken en de gevaren ervan)
6
kunnen omgaan met taakbelasting, examenstress en teleurstellingen.
Alle toetsen – de spreekopdrachten – de groepsopdrachten
7
tonen het belang aan van ergonomie en nemen een gevarieerde zithouding aan in leef- en werkomgeving. 2 Relaties en seksualiteit
8
kunnen omgaan met vriendschap, verliefdheid, seksuele identiteit, seksuele gevoelens.
9
vormen een opinie over relaties en seksualiteit, en reflecteren over eigen gedrag.
10
bespreken de regelgeving over seksuele meerderjarigheid en ongewenst intiem gedrag.
11
bespreken vormen van machtsmisbruik binnen relaties en oefenen zich in fysieke en mentale weerbaarheid.
223
12
uiten hun wensen en gevoelens binnen een intieme relatie op een constructieve en onbevangen manier, stellen en aanvaarden grenzen.
13
staan kritisch tegenover seks en erotiek in de media.
LEREN LEREN 1 Opvattingen over leren 1
De leerlingen kunnen hun leeropvattingen, leermotieven en leerstijl in vraag stellen en zonodig veranderen.
BZL-oefeningen en Portfolio
2 Informatie verwerven en verwerken 2
3
Informatieverwerving De leerlingen kunnen diverse informatiebronnen en -kanalen kritisch kiezen en raadplegen met het oog op te bereiken doelen. Informatieverwerking De leerlingen kunnen informatie kritisch analyseren en samenvatten.
4
De leerlingen kunnen zinvol inoefenen, memoriseren, herhalen en toepassen.
5
Problemen oplossen De leerlingen kunnen probleemoplossingsstrategieën toepassen en de resultaten evalueren. 3 Regulering van het leerproces Cognitieve reguleringsvaardigheden
224
Gebruik maken van de opzoekkatern Coulisses. Zoeken op het internet.
De oefeningen in de rubriek: Je regarde, je vois (Gros plan) en Je lis, je comprends (Montage) trainen de leerlingen in deze vaardigheden. De stapsgewijze aanpak van de oefeningen in de rubriek Je m’entraîne; de goed gestructureerde leerkaders ( J’apprends) en de BZL-opdrachten in de Pages mauves begeleiden de leerlingen naar een goede leerhouding.
Portfolio en BZL (Gaëlle te rappelle)
6
De leerlingen kunnen een realistische werk- en tijdsplanning op korter termijn maken.
Bij het maken van de oefeningen, individueel of in groep, moeten ze zich houden aan de tijdsduur die de leerkracht opgegeven heeft.
7
De leerlingen kunnen hun leerproces beoordelen op doelgerichtheid en zonodig aanpassen.
Portfolio – BZL
8
De leerlingen kunnen uit leerervaringen conclusies trekken voor een nieuwe leertaak.
Portfolio – BZL
Affectieve reguleringsvaardigheden 9
De leerlingen beseffen dat ze de oorzaak van slagen en mislukken vaak subjectief toeschrijven.
Portfolio
10
De leerlingen beseffen dat het affectieve het leerproces beïnvloedt.
Portfolio
4 Keuzebekwaamheid Zelfconceptverheldering 11
De leerlingen kunnen hun eigen interesses, capaciteiten en waarden verwoorden.
In de oefeningen waarin gevraagd wordt naar eigen mening: bv. Sc 4 (Tournage p. 221 – 224)
12
De leerlingen kunnen een positief zelfbeeld ontwikkelen op basis van betrouwbare gegevens.
Portfolio – BZL
Horizonverruiming 13
De leerlingen kunnen, rekening houdend met de eigen interesses, capaciteiten en waarden, een zinvol overzicht verwerven over studie- en beroepsmogelijkheden.
14
De leerlingen zijn bereid een onbevooroordeelde houding aan te nemen ten aanzien van studieloopbanen en beroepen.
Er worden doorheen het boek verschillende beroepenvelden belicht in de documenten en/of oefeningen.
Keuzestrategieën 15
De leerlingen kennen de verschillende fasen van een keuzeproces en kunnen ze doorlopen.
225
MILIEU-EDUCATIE 1 Milieuzorg De leerlingen 1
kunnen milieu-aspecten op school identificeren en gericht zoeken naar informatie m.b.t. tot omgaan met middelen, grondstoffen en verbruiksgoederen.
2
zijn bereid tot een duurzaam gebruik van grondstoffen, goederen, energie en vervoermiddelen.
3
kunnen aan een milieuzorgsysteem op school meewerken en zoeken hierbij naar acties die bijdragen tot een duurzame oplossing voor een bepaald milieuprobleem.
4
kunnen contacten leggen met buitenschoolse milieuinstanties bij het werken aan het milieuzorgsysteem en sensibiliseren de school voor milieusparend gedrag.
5
kunnen omgaan met het gegeven dat een duurzame oplossing voor een milieuprobleem afhangt van rationele en niet-rationele factoren en niet altijd beantwoordt aan hun verwachtingen.
Sc. 2
Sc. 2
2 Natuurzorg De leerlingen 6
kunnen de specificiteit van en de verscheidenheid binnen een landschappelijk waardevol gebied met een hoge natuurwaarde beschrijven en bespreken.
7
kunnen elementen verzamelen die de kwetsbaarheid van een landschappelijk waardevol gebied met een hoge natuurwaarde aantonen en anderen sensibiliseren voor natuurbehoud of natuurwaardering.
8
voelen de waarde aan van persoonlijke natuurbeleving en het genieten van de natuur en de landschappen.
9
beseffen dat mensen met andere historische, socioeconomische of culturele achtergrond de natuur en een landschap anders kunnen ervaren.
10
zijn bereid zich in te zetten om de biodiversiteit en de waarde van een natuurgebied en van een landschap te behouden. 3 Verkeer en mobiliteit De leerlingen
11
maken veilig gebruik van eigen en openbaar vervoer.
12
kunnen de voor- en nadelen van verschillende vervoerswijzen afwegen.
226
Sc. 2
MUZISCH-CREATIEVE VORMING De leerlingen 1
exploreren muzisch-creatieve uitingen zoals muziek, toneel, literatuur, dans, schilder- en bouwkunst, design, interieurs, mode en kleding, gebruiksvoorwerpen enz. als elementen die het cultuurbeeld van een gemeenschap mee bepalen: als statussymbool, als uiting van een persoonlijke esthetische smaak of als functioneel element.
2
ervaren dat muzisch-creatieve uitingen een mondiaal verschijnsel zijn en voorkomen op veel verschillende plaatsen, zoals musea, galerijen, publieke plaatsen (metro, stations ), openbare gebouwen, fabrieken, kantoren, religieuze plaatsen, private huizen, tuinen en parken,
3
erkennen de mogelijkheden van het gebruik van nieuwe technologieën (zoals ICT) en nieuwe media in en de impact van nieuwe materialen op verschillende muzisch-creatieve uitingen.
4
maken kennis met muzisch-creatieve productieprocessen en de activiteiten die deze processen ondersteunen.
In elk hoofdstuk wordt een lied beluisterd. In hoofdstuk 5 worden twee gedichten aangeboden.
OPVOEDEN TOT BURGERZIN 1 Mensenrechten De leerlingen 1
kunnen de inhoud van de mensenrechten toelichten aan de hand van voorbeelden uit de mensenrechtencharters, inzonderheid aan de hand van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
2
kunnen in eigen woorden uitleggen dat mensenrechten onderling afhankelijk zijn.
3
kunnen het universeel karakter van mensenrechten aantonen.
4
kunnen voorbeelden geven dat mensenrechten van iedereen voortdurende aandacht en inspanningen vergen en een dynamisch gegeven zijn.
5
herkennen schendingen van mensenrechten.
6
herkennen vooroordelen en discriminerend optreden bij zichzelf, bij anderen en in de media.
227
7
hebben belangstelling en respect voor mensenrechten en zijn bereid zich actief en opbouwend in te zetten voor hun eigen rechten en die van anderen.
8
hebben kritische belangstelling voor de behandeling van de mensenrechtenthematiek in de media.
Sc. 5
2 Actief burgerschap en besluitvorming De leerlingen 9
kunnen besluitvorming op reële schoolse situaties toepassen.
10
oefenen inspraak en participatie in de school en beargumenteren het belang ervan ook in andere organisatievormen.
11
kunnen meerderheids- en minderheidsstandpunten onderscheiden en benoemen.
12
kunnen rechten en plichten binnen een concrete situatie uitleggen.
13
kunnen verschillende belangen op korte en langere termijn afwegen.
14
spannen zich in om de belangstelling, de standpunten en de argumenten van anderen te respecteren.
15
spannen zich in om voorstellen of argumenten genuanceerd te benaderen.
16
voelen zich aangesproken om binnen en buiten de school verantwoordelijkheid op te nemen en deel te nemen aan allerlei initiatieven.
SOCIALE VAARDIGHEDEN 1 Interactief competenter worden De leerlingen 1
zoeken uit welke relatievormen ze vaak gebruiken en in welke contexten.
2
oefenen zich in relatievormen die ze minder goed beheersen, bijvoorbeeld:
228
Sc. 3
•
zich als persoon present stellen en respect en waardering uitdrukken voor anderen;
•
zich dienstvaardig opstellen, om hulp vragen en dankbaarheid tonen;
•
leiding geven, verantwoordelijkheid nemen en meewerken;
•
kritiek uiten en zich verdedigen, neen zeggen;
•
discreet en terughoudend zijn;
•
ongelijk of onmacht toegeven.
3
uiten hun zelfwaardegevoel en opvattingen.
4
worden zich bewust van en houden rekening met (on) gewenste effecten in een interactie.
Leerlingen oefenen deze vaardigheden tijdens het groepswerk. Groepswerk impliceert overleg, wederzijds respect, het naar voor brengen van een mening, (soms) leiding geven, verantwoordelijkheid nemen enz.
Leerlingen worden aangemoedigd om hun mening te geven en worden daarin gerespecteerd.
2 Communicatieve vlotheid verwerven De leerlingen 5
herkennen functie en belang van een aantal elementen van goede communicatie en geven aan welke van deze elementen zij al beheersen.
6
oefenen zich in elementen van het communicatieve proces die ze minder goed beheersen, bijvoorbeeld:
7
•
actief luisteren;
•
beslissen over een mogelijke eigen reactie;
•
zich helder uitdrukken in ik-termen.
zijn bereid om de inbreng van de gesprekspartner ernstig te nemen.
wordt o.m. geoefend in de verschillende luisteropdrachten, in de dialogen in de Tournage Bij de oefeningen die de leerlingen met twee of meer maken, moeten ze respect hebben voor de medeleerling(en).
3 Zorg dragen voor relaties De leerlingen 8
kunnen het belang aangeven van volgende kenmerken van relaties: afspraken, regels, rolpatronen, machtsverhoudingen en gelijkwaardigheid.
229
9
kunnen aangeven dat men binnen een relatie keuzes maakt en dat men een relatie vorm geeft op basis van inzicht in haar kenmerken.
10
oefenen zich in het opbouwen en onderhouden van een relatie door:
11
•
in overleg afspraken te maken en taken te verdelen;
•
bewust/bedachtzaam om te gaan met gevoelens;
•
verschillen en conflicten binnen een relatie te herkennen en er mee om te gaan;
•
zich weerbaar op te stellen en persoonlijke autonomie te behouden;
•
het afwegen van het belang van een relatie t.o.v. hun andere relaties;
•
om te gaan met vormen van afscheid nemen.
accepteren verschillen en hechten belang aan respect en zorgzaamheid binnen een relatie. 4 In groep probleemoplossend samenwerken De leerlingen
12
13
passen belangrijke elementen van overleg en gezamenlijke probleemoplossing toe bijvoorbeeld: •
zoeken en aanbrengen van argumenten voor en tegen;
•
voortbouwen op andermans inbreng;
•
gezamenlijk zoeken naar een probleemoplossingswijze en ze toepassen;
•
meewerken aan het proces van besluitvorming;
•
de wijze van samenwerking evalueren.
zijn bereid om samen te denken, te argumenteren en te discussiëren om met anderen een situatie te verbeteren of een probleem op te lossen.
overleg in groepswerk, het afspreken i.v.m. inoefenen en spelen van de dialogen, (in alle hoofdstukken: Tournage) speciefieke opdrachten bv. Project: La semaine du cinéma jeune (taakverdeling)
230
1 Leerplan V.V.K.S.O. en En Scène! 4T ALGEMENE DOELSTELLINGEN Leerplan Frans tweede graad tso
En Scène! 4T
2.1
De leerlingen worden bevestigd in of ontwikkelen een positieve attitude ten aanzien van het Frans als taal en als vak.
Succeservaring is een belangrijke doelstelling in de methode. De onderwerpen liggen in de interessesfeer van de leerlingen, zijn afwisselend en worden boeiend gebracht.
2.2
Ze kunnen zelfstandig functioneren in courante communicatiesituaties die relevant zijn voor hun omgeving, leefwereld en ontwikkelingsniveau. Dit betekent: - op adequate wijze luisteren, met name hun luistergedrag afstemmen op verschillende doeleinden/ luisterintenties en -situaties; (luistervaardigheid)
In elk hoofdstuk zijn er verschillende luisteropdrachten (o.a. rubriek Audition).
- op adequate wijze lezen; dit betekent hun leesgedrag afstemmen op verschillende doeleinden/ leesintenties en -situaties; (leesvaardigheid)
In elk hoofdstuk worden verschillende leesstrategieën geoefend (rubriek Montage).
- actief deelnemen aan rechtstreekse en telefonische gesprekken; (gespreksvaardigheid)
In elk hoofdstuk worden in de rubriek Tournage de taalhandelingen geoefend. Telefonische gesprekken werden reeds in de vorige boeken aangeleerd.
- gesproken mededelingen doen zoals vragen beantwoorden, mondeling samenvatten, vertellen, verslag uitbrengen ...; (spreekvaardigheid)
In verschillende hoofdstukken komen spreekopdrachten voor. bv. Sc. 1 (p. 40 oef. 4) De leerlingen maken ook oefeningen met twee, waarbij ze elkaar vragen stellen: Sc. 1 (p. 40 oef.. 3) Sc. 2 (p. 83 oef.. 2)
231
- geschreven mededelingen doen zoals eenvoudige brieven en e-mails ... (schrijfvaardigheid) 2.3
In de rubriek Scripts worden gevarieerde schrijfopdrachten gegeven.
Op het einde van de tweede graad zijn de leerlingen (en hun ouders) in staat om het vervolg van hun studies op een positieve wijze te bepalen. De delibererende klassenraad moet hen daarbij kunnen begeleiden en adviseren, o.a. rekening houdend met het taalinzicht, de motivatie, de belangstelling en de aanleg van elke individuele leerling. Opmerkingen 1 De taalkundige component De taalkundige component (woordenschat, morfo-syntaxis en fonetiek) staat steeds ten dienste van en is ondergeschikt aan de communicatieve doelstellingen. Hij wordt bepaald enerzijds overeenkomstig de voorkomende tekstsoorten en taaltaken, anderzijds rekening houdend met de mogelijkheden van de leerlingen.
De leerinhoud (woordenschat, spraakkunst en uitspraak) wordt steeds aangebracht op basis van communicatieve situaties. De inhoud sluit aan bij de mogelijkheden van de leerlingen.
2 ICT (informatie- en communicatietechnologie) Het gebruik van ICT is geen doel op zich in dit leerplan. Wel wordt het (niet alleen in de pedagogisch-didactische wenken, maar ook in deeldoelstellingen en leerinhouden) geïntegreerd als een krachtig technisch hulpmiddel om het talenonderwijs meer doeltreffend te maken en om de autonomie van de leerlingen te stimuleren. Multimediale toepassingen spelen daarbij een belangrijke rol. Anderzijds overweegt men dat alle leerlingen de basisvaardigheden ICT moeten verwerven om tijdens hun studies zowel, en later in de maatschappij, naar behoren te kunnen functioneren. Dit dient op geïntegreerde wijze te gebeuren binnen de vakken, inzonderheid de taalvakken.
232
De leerlingen kunnen de geziene leerstof inoefenen op de website bij de methode. In de rubriek Cyberclub worden oefeningen aangeboden op het internet. Het zijn praktische en functionele zoekopdrachten die de leerlingen vertrouwd maken met het zoeken van informatie op het net en met de typische woordenschat.
LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN 3.1
De communicatieve vaardigheden
3.1.1.1
Luistervaardigheid: doelstellingen
3.1.1.1.1
Zelfstandig een adequaat luistergedrag aan de dag leggen. Dit betekent het luistergedrag afstemmen op verschillende doeleinden of luisterintenties: • bij het luisteren de aandacht laten uitgaan naar de tekst als geheel: het onderwerp, de algemene inhoud en de gedachtegang (globaal luisteren).
• luisteren overeenkomstig een vooraf bepaalde informatiebehoefte (gericht of selectief luisteren). De leerlingen richten zich op wat ze willen of moeten vernemen: getallen, bedragen, tijdstippen, namen, locaties, richtingen en dergelijke.
3.1.1.1.2
Luistertaken verrichten die relevant zijn voor gevarieerde tekstsoorten (1)(2). - informatieve teksten
-
prescriptieve teksten, door beeld materiaal ondersteund
-
narratieve teksten, door beeldmateriaal ondersteund
In de rubriek Audition zijn de vragen bij de eerste luisterfase meestal gericht op globaal luisteren. De vragen bij de tweede luisterfase zijn vragen op gericht luisteren. Daarnaast komen nog luisteropdrachten voor in andere rubrieken: bv. telefoonnummers noteren, een website noteren, prijzen, uren noteren (Sc. 3 p. 131-132)
bv. Sc. 2 Radiogesprek (Une maison passive dans les Alpes)
de basisdialogen zijn steeds met tekeningen geïllustreerd filmfragmenten in Sc. 4
-
3.1.1.1.3
artistiek-literaire teksten, door beeldmateriaal ondersteund
De gesprekspartner voldoende begrijpen om deel te nemen aan een zeer eenvoudig rechtstreeks en telefonisch gesprek (3)
in elk hoofdstuk wordt een lied beluisterd De leerlingen oefenen dit in de rubriek Tournage.
233
3.1.1.1.4
De functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de luistertaak, deze tegelijkertijd uitbreiden en reflecteren over de eigenheid van de spreektaal (4,6). -Deze functionele kennis heeft o.m. betrekking op • de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies
Er is een groot aanbod luistersituaties.
• het onderscheid tussen verschillende tekstsoorten en luistersituaties;
Dialogen, interviews, liedjes, reclames, informatieve teksten komen aan bod.
• de uitspraak, het spreekritme en de intonatiepatronen;
Deze worden geoefend in de rubriek Micro.
• de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige wereld
Deze diversiteit komt aan bod in de verschillende dialogen: situaties onder familieleden, winkelsituaties, prijsuitreiking, interview, schoolsituatie enz.
- Met reflecteren over de eigenheid van de spreektaal, bedoelt men dat de leerlingen vertrouwd zijn met: • de elementaire omgangsvormen;
• de opbouw van een gesprek en van een gesproken tekst (openingsrituelen, onvolledige zinnen, hernemen van de woorden van de andere, aarzelingen, herhalingen, redundantie);
Deze worden al gedeeltelijk aangebracht in de Montage die de Audition voorafgaat.
In de diverse situaties komen de verschillen tussen tu en vous in de omgangsvormen aan bod.
De dialogen geven een authentieke Franse spreektaal weer. De verschillende taalregisters komen erin aan bod, alsook • het taalgebruik van de spreker (formeel, de manieren om een gesprek informeel, vertrouwelijk) in duidelijke situaties; in te leiden, te voeren enz. bv. Een interview op de radio (Sc. 2), het vragen van informatie in een winkel (Sc. 3), een prijsuitreiking (Sc. 4), het uiten van mistevredenheid i.v.m. een gehuurd pand (Sc. 1)
234
• intonatiepatronen;
In de rubriek Micro wordt de intonatie geoefend. Ook via het beluisteren en het naspelen van de basisdialogen wordt dit ingeoefend.
• non-verbaal gedrag. 3.1.1.1.5
Bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun luistertaken, de strategieën toepassen die het bereiken van het luisterdoel bevorderen (5). Dit betekent dat de leerlingen, in het kader van de uit te voeren luisteropdrachten • relevante voorkennis in verband met het onderwerp, de inhoud en de te verwachten aandachtspunten oproepen en gebruiken;
Dit gebeurt in de rubriek Montage, die de Audition voorafgaat.
• het luisterdoel bepalen en hun luistergedrag erop afstemmen;
Dit gebeurt aan de hand van de vragen bij de Audition die eerst globaal luisteren oefenen, en daarna selectief luisteren.
• gebruikmaken van beeldmateriaal, context en redundantie; • de tekstsoort herkennen;
Sc. 1 (p. 29) Sc. 2 (p. 75)
• hypothesen en luisterverwachtingen vormen;
De luisterverwachtingen worden gevormd in de Montage. Deze oefeningen zorgen voor een ‘mise en situation’ voor de te beluisteren dialogen.
• zich niet laten afleiden door het feit dat ze in een klankstroom niet alles kunnen begrijpen;
De leerlingen mogen de luisterteksten verschillende malen beluisteren. Dat stimuleert een positieve luisterhouding.
235
• de belangrijke informatie noteren;
Dit gebeurt in de verschillende verwerkingsopdrachten bij de luisteroefening.
• hoofd- en bijzaken onderscheiden op basis van structurerende uitspraken, signaalwoorden, intonatie, debiet. 3.1.1.1.6
Communicatiestrategieën aanwenden (7). Dit betekent dat de leerlingen • kunnen zeggen dat ze iets niet begrijpen en Deze items werden reeds in En Scène! 2T en 3T vragen wat het betekent; • vragen om iets te spellen of iets op te schrijven; aangeboden en ingeoefend. • vragen naar een omschrijving; • verzoeken om langzamer te spreken, iets te herhalen, iets aan te wijzen, iets in andere woorden te zeggen; • zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de ander goed begrepen hebben; • gebruikmaken van context, beeldmateriaal, redundantie.
3.1.1.1.7
De leerlingen zijn bereid (8*) • belangstelling op te brengen voor wat de spreker zegt; • grondig en onbevooroordeeld te luisteren; • luisterconventies – zoals het houden van oogcontact – te respecteren; • zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker.
3.1.2.1
Leesvaardigheid: doelstellingen
3.1.2.1.1
Zelfstandig een adequaat leesgedrag aan de dag leggen. Dit betekent het leesgedrag afstemmen op verschillende doeleinden of leesintenties: (12) - bij het lezen de aandacht laten uitgaan naar de tekst als geheel; het onderwerp en de globale strekking, de relevante tekstdelen zowel als de samenhang (globaal, studerend, genietend lezen...);
236
Deze attitudes worden voortdurend getraind o.a. in de rubriek Tournage en in de rubriek Audition.
De vragen in de rubriek Montage trainen deze vaardigheden. Afhankelijk van de tekstsoort en de doelstelling gaan de leerlingen globaal, studerend, genietend lezen … bv. Sc. 1 (Montage p. 15), Sc. 3 (p. 174),
Sc. 5 (Montage p. 283 en Montage p. 304-306), - lezen overeenkomstig een vooraf bepaalde informatiebehoefte (gericht of selectief lezen).
3.1.2.1.2
Het gericht en selectief lezen wordt ingeoefend in de rubriek Montage : bv. Sc. 3 (p. 130)
Leestaken verrichten die relevant zijn voor gevarieerde tekstsoorten. (9-10) De eindtermen omschrijven deze taken als volgt: -
TEKSTSOORT graad van complexiteit TAALTAKEN
Informatieve teksten 2: kort en eenvoudig 1 het globale onderwerp bepalen 2 de hoofdgedachte achterhalen 5 relevante informatie selecteren (Beschrijvend verwerkingsniveau) Prescriptieve teksten 2: kort en eenvoudig Zie taken 1, 2 en 5 Narratieve teksten 2: kort en eenvoudig Zie taken 1 en 2
Teksten uit de rubriek Montage en Lumière: tekst over Cliniclowns, over tradities in verschillende landen, technische fiches, krantenartikels, blog, webforum enz.)
slogans publiciteitsfolder (meubels)
getuigenissen van jongeren, krantenartikels, blog, webforum enz.
Bijkomend: 3 een spontane mening of appreciatie vormen 4 de gedachtengang volgen Artistiek-literaire teksten 2: kort en eenvoudig Zie taken 1 t.e.m. 4 3.1.2.1.3
de liedjes in de verschillende hoofdstukken Sc. 5 gedichtjes
De functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de leestaak, deze tegelijkertijd uitbreiden en reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal: (11)(13)
237
Deze functionele kennis heeft ondermeer betrekking op - de vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies;
bv. Les verbes impersonnels (p. 87-92) ter voorbereiding van het lezen van weerberichten (p. 93-96) bv. Slogans (p. 104)
- spelling en interpunctie;
3.1.2.1.4
- de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige wereld;
Deze verschillen komen tot uiting in het verschillend taalgebruik in de diverse situaties die aan bod komen: in een winkelsituatie, op een prijsuitreiking, een radiointerview enz.
- de verschillende taalregisters (formeel, informeel, vertrouwelijk taalgebruik). .
Deze verschillen komen tot uiting in het grote aanbod tekstsoorten: dialogen (formeel bv. interview, winkelsituatie; informeel bv. tussen familieleden, vrienden …) narratieve teksten: blog (verslag reis), webforum (mening geven over restaurants), informatieve teksten (Lumière, krantenartikels) enz.
Bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun leestaken, strategieën aanwenden die het bereiken van hun doel vergemakkelijken: (12,14) - De aard en de communicatieve functie van teksten bepalen: zich realiseren om welk soort teksten het gaat, welk soort informatie ze bevatten, wie ze schreef en met welke bedoeling, wat men ermee kan of moet doen. - De voorkennis mobiliseren: zich vooraf afvragen wat men reeds over het onderwerp weet of vermoedt, welke aandachtspunten
238
Sc. 1 (p. 15) Sc. 1 (p. 39) Sc. 2 (p. 75) enz. Sc. 1 (p. 19) Sc. 2 (p. 68)
vermoedelijk aan de orde zullen komen, vanuit welke optiek ze zullen benaderd worden enz. - Zichzelf vooraf vragen stellen over wat men wil vernemen en zich bij de lectuur hierop concentreren.
Sc. 3 (p. 133 oef. 4)
- De lay-out interpreteren, bv. subtitels.
Sc.2 (p 68) Flash 2 (p. 342) Flash 4 (p. 353) Flash 5 (p. 360)
- Gebruikmaken van ondersteunend visueel materiaal (foto’s, cartoons, tabellen, schema’s).
Sc. 2 (p. 69-70) Sc. 2 (p. 95) Sc. 4 (p. 208 oef. 3) Montage p. 283
- Een tekst concentrisch lezen, in verschillende fasen, van globaal naar detail. Op die wijze hoofd en bijzaken onderscheiden. Bijvoorbeeld: in een krantenartikel, eerst titel, onder en tussentitels, kopjes, illustraties als foto’s, tabellen, schema’s enz. bekijken.
Montage p. 15-16
- Scannen (balayer): een tekst met de ogen overlopen, met als doel een bepaalde informatie te lokaliseren.
Montage p. 39-40 Montage p. 105 Montage p. 130 Montage p. 204 Lumière p. 252
- Skimmen (écrémer): bij het lezen van teksten, zich richten op de delen die de meest relevante informatie bevatten, met als doel vlug zicht te krijgen op de globale strekking/inhoud.
Montage p. 174 Montage p. 204
- Belangrijke informatie aanduiden. - Teksten in betekenisvolle segmenten onderverdelen; de segmenten met elkaar in verband brengen (met andere woorden, de tekst of de informatie structureren). Daarbij gebruikmaken van de aanwezige structuurmarkeerders (articulateurs logiques). Dit zijn woorden of uitdrukkingen die verbanden uitdrukken tussen tekstsegmenten. Bijvoorbeeld: d’abord, ensuite, enfin ... (Zie 3.1.2.3.1 Begripsverduidelijking). (U) - Tijdens het lezen zich vragen stellen over wat men reeds gelezen heeft en wat nog zou kunnen
Document 3 p. 168 oef. 1 Montage p. 174, 244 enz.
239
volgen, verbanden leggen met wat men reeds vernomen heeft. Zich richten op wat men begrijpt: zich niet laten afleiden door wat men niet begrijpt. - Traditionele en elektronische hulpbronnen doelmatig gebruiken (o.a. zoekmachines, gegevensbestanden enz.). Dus als het nodig is, en anders niet. - De betekenis van onbekende woorden afleiden uit de (globale) context, uit de gelijkenis met woorden in de doeltaal of in andere talen. Zich daarbij realiseren dat woorden die op elkaar lijken een andere betekenis kunnen hebben in verschillende talen.
Opzoeken in de Coulisses en in het woordenboek. De Zoom éclair (oefening op de transparanten) Oefeningen waar gevraagd wordt naar de Franse benaming (oefening op afgeleiden) (p. 69 oef. 6, p. 130 oef. 3, p. 287 oef. 3 en 4 enz)
- In een ingewikkelde zin, de zinskern onderscheiden (de zinskern draagt meestal ook de kern van de boodschap). (U) 3.1.2.1.5
De leerlingen zijn bereid: (15*) - de nodige leesbereidheid op te brengen en en zich te concentreren op wat ze willen vernemen; - zich in te leven in de socio-culturele wereld van de schrijver; - onder begeleiding te reflecteren op hun eigen leesgedrag.
De leerlingen oefenen deze attitudes via de rubriek Montage.
Portfolio
3.1.3.1
Gespreksvaardigheid: doelstellingen
3.1.3.1.1.
Zelfstandig deelnemen aan zeer eenvoudige rechtstreekse en telefonische transactionele gesprekken. (19)
In de rubriek Tournage spelen de leerlingen modeldialogen na.
3.1.3.1.2
Deelnemen aan zeer eenvoudige rechtstreekse en telefonische gesprekken van interactionele aard. (U)
In de rubriek Tournage maken de leerlingen ook vrijere gespreksoefeningen na het inoefenen van modeldialogen.
3.1.3.1.3
De functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de gesprekstaak en reflecteren over taal en taalgebruik. (20/22)
240
Dit betekent dat de leerlingen, in het kader van de geoefende taken en onderwerpen: - de vereiste taalfuncties beheersen
De taalfuncties worden aangeleerd in de rubrieken Je regarde, je vois en J’apprends.
- vertrouwd zijn met de Franse uitspraak en intonatie;
De rubriek Micro.
- vertrouwd zijn met de vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies;
Zie observatiefase (de rubriek Je regarde, je vois en) en J’apprends.
- ingrijpen op de inhoud en het verloop van een betoog: • het betoog op gepaste wijze inleiden en beëindigen, • een onderwerp afsluiten en een nieuw onderwerp inleiden, • gebruikmaken van courante structuurmarkeerders, • iets onderstrepen door middel van intonatie, herhaling, bepaalde uitdrukkingen enz. • iets weerleggen, een feit of mening naar voren brengen. 3.1.3.1.4
Bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun spreektaken, strategieën toepassen die het bereiken van het spreekdoel bevorderen (21,23). Dit houdt ondermeer in: - een gesprek op doelmatige wijze voorbereiden: • gebruikmaken van hun voorkennis met De leerlingen raadplegen de betrekking tot de situatie (personen, het Coulisses. voorwerp van het gesprek, omstandigheden …), • zich vragen stellen in verband met wat men zal zeggen en in welke volgorde men dit zal doen,
Tournage p. 221-224 Tournage p. 314-315
• gebruikmaken van voorbeelden en modellen, De rubriek Tournage: J’apprends • een beroep doen op hulpmiddelen als foto’s, tekeningen, functionele documenten als plattegronden, uurtabellen, agenda’s, woordenlijsten, woordenboeken en dergelijke
Tournage p 221-224 Oef. 7 p 350
241
- communicatiestrategieën aanwenden: • gebruikmaken van non-verbaal gedrag, • zeggen dat ze iets niet begrijpen • verzoeken om langzamer te spreken, om iets aan te wijzen, • vragen om iets te herhalen en zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de andere goed begrepen hebben, • vragen om iets te spellen of te schrijven, • vragen wat iets betekent, •…
Reeds aangebracht en geoefend in ES 2T. De leerkracht wijst steeds op deze strategieën.
- hun functionele kennis gebruiken en deze tegelijkertijd uitbreiden 3.1.3.1.5
De nodige bereidheid en spreekdurf opbrengen om in relevante communicatieve situaties te functioneren (* 24)
3.1.4.1
Spreekvaardigheid: doelstellingen
3.1.4.1.1
Zelfstandig het woord voeren. De eindtermen omschrijven de bijbehorende taaltaken als volgt:
De leerlingen oefenen eerst per twee en/of in kleine groepjes, vooraleer een dialoogje voor de klas te spelen. Dit geeft hen de tijd om het geheel ‘veilig’ voor te bereiden en zal zeker de spreekdurf ten goede komen.
TAALTAKEN RESPECTIEVE ONDERWERPEN 1 informatie geven en vragen (16-17) 1.1 zichzelf, hun omgeving en hun leefwereld 1.2 diverse inlichtingen bij eenvoudige documenten (foto’s, stratenplan, menukaart, formulieren) 2 navertellen (U) 2 gelezen informatieve en narratieve teksten 3 een spontane mening of appreciatie geven (18) 3 een vertrouwd onderwerp (een hobby, een gelezen tekst, muziek, toneel ...) 4 beschrijven (U) (Beschrijvend verwerkingsniveau) 4 een situatie (die men gezien of meegemaakt heeft)
242
Reeds gezien in vorige boeken. Oef. 3 p. 158
Oef. 4 p. 40 Oef. 5-6 p. 350 (deze oefening kan eveneens mondeling ) Tournage p. 221-224
3.1.4.1.2
De functionele kennis die nodig is voor het uitvoeren van de spreektaak gebruiken, deze al doende uitbreiden en reflecteren over taal en taalgebruik. (20)(22) Dit betekent dat de leerlingen, in het kader van de geoefende taken en onderwerpen: - de vereiste taalfuncties beheersen
bv. Le verbe impersonnel (p. 87) ter voorbereiding van het spreken over het weer aandacht voor specifieke zinsconstructies bij slogans (p. 103-104) de aanwijzende en vragende voornaamwoorden om vragen te stellen in een winkel (p. 149-154) de impératif (om instructies te geven (p. 147)
- vertrouwd zijn met de Franse uitspraak en intonatie;
Rubriek Micro.
- vertrouwd zijn met de vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies
Woordenschat en grammaticale constructies worden ingeoefend in de Zoom, Je m’entraîne en in de Gros plan. Leerlingen worden aangemoedigd dit zo correct mogelijk toe te passen.
- ingrijpen op de inhoud en het verloop van een betoog:
Reeds in vorige boeken aangebracht. Dit komt ook voor in de verschillende gesprekssituaties die geoefend worden.
• het betoog op gepaste wijze inleiden en beëindigen • het onderwerp afsluiten en een nieuw onderwerp inleiden • gebruik maken van courante structuurmarkeerders • iets onderstrepen door middel van intonatie, herhaling, bepaalde uitdrukkingen enz.
243
3.1.4.1.2
Bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun spreektaken, leer-en communicatiestrategieën toepassen die het bereiken van het spreekdoel bevorderen (21,23). betekent ondermeer ook nog dat ze hun uiteenzetting op doelmatige wijze voorbereiden: - bij een gemeenschappelijke spreekopdracht, de taken onderling verdelen, met elkaar overleggen, elkaar helpen, zich aan afspraken houden, elkaars inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren; - de vereiste informatie verzamelen, ook via elektronische hulpmiddelen; - gebruikmaken van courante structuurmarkeerders; - gebruikmaken van non-verbaal gedrag
3.1.4.1.3
De leerlingen zijn bereid het woord te nemen en daarbij een zo groot mogelijke vormcorrectheid na te streven. Ze hebben, bij het uitvoeren van hun taak, aandacht voor de juiste woordkeuze, woordvolgorde, intonatie, accent. (*24)
3.1.5.1
Schrijfvaardigheid: doelstellingen
3.1.5.1.1
Zelfstandig formulieren en vragenlijsten invullen die voor hen functioneel zijn. (25)
3.1.5.1.2
Zelfstandig berichten of korte teksten schrijven, met behulp van voorbeelden en modellen (interactieve schrijfvaardigheid): - een korte, eenvoudige mededeling; (26) - een eenvoudige brief en e-mail. (27)
3.1.5.1.3
244
In dat kader, een aantal specifieke schrijftaken uitvoeren.
Door het veelvuldig oefenen en per twee werken, trainen de leerlingen zich voortdurend. De nodige woordenschat wordt steeds vooraf aangebracht en voldoende ingeoefend, zodat de leerlingen ermee vertrouwd zijn. rubriek Scripts Sc. 1 p. 28 Sc. 3 p. 167
bv. Commentaire (p. 28)
TAALTAKEN RESPECTIEVE ONDERWERPEN 1 inhoud globaal weergeven 1 vertrouwde onderwerpen, eenvoudige gelezen teksten van informatieve en prescriptieve aard 2 een spontane mening of appreciatie verwoorden 2 vertrouwde onderwerpen 3 beschrijven (Beschrijvend verwerkingsniveau) 3 een eenvoudige situatie, een wens … 4 samenvatten (U) 4 eenvoudige gelezen teksten 5 een kort en eenvoudig verslag schrijven (U) (Structurerend verwerkingsniveau) 5 een eigen ervaring, een situatie, een gebeurtenis 3.1.5.1.4
Scripts p. 204
p. 236 oef. 3 Sc. 1 p. 40
De functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de schrijftaak, deze al doende uitbreiden en reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal (28/29/30). Deze functionele kennis heeft ondermeer betrekking op: - de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; - de spelling, de interpunctie en de lay-out; - de gangbare schrijfconventies
De leerlingen worden aangemoedigd de Coulisses te raadplegen om hun werk zo goed mogelijk af te leveren.
• die rekening houden met het doelpubliek (bv. een brief aan een volwassene of aan leeftijdsgenoten, aan een vriend of een onbekende), • en die tot uiting komen in de lay-out (bv. bij een brief: opmaak, datum, vorm van het adres, aanspreekvormen, openings- en slotformules); - de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige wereld. De leerlingen weten dat schrijftaal formeler en meer geordend is dan spreektaal. 3.1.5.1.4
Bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun schrijftaken, strategieën toepassen die het bereiken van het schrijfdoel bevorderen (29/31)
245
Dit betekent dat de leerlingen, in het kader van de uit te voeren schrijfopdrachten: - de relevante voorkennis m.b.t. het onderwerp oproepen en gebruiken; - informatie over het onderwerp verzamelen;
deze wordt meestal aangeboden in de voorbereidende oefeningen
- een schrijfplan opstellen om de gedachtegang te ordenen; - gepast gebruikmaken van diverse hulpmiddelen: • naslagwerken zoals woordenlijsten, woordenboeken, een schoolgrammatica of grammaticaoverzichten, • elektronische hulpbronnen (elektronisch woordenboek, correctieprogramma’s, cd-rom, Internet), • tekstverwerking, • modellen: (standaard)brieven, documenten enz., die ze aan de eigen behoeften aanpassen;
p. 40 oef. 5
- bij een gemeenschappelijke schrijftaak: • de taken oordeelkundig verdelen, met elkaar overleggen, zich aan de afspraken houden, elkaars inbreng benutten, • gezamenlijk een resultaat presenteren (U). 3.1.5.1.5
De nodige bereidheid opbrengen om - hun geschreven teksten kritisch na te lezen op vorm en inhoud en om van vroegere fouten te leren; - zorg te besteden aan de presentatie van hun geschreven teksten;
- bij twijfel of aarzeling de schrijfwijze van een woord op te zoeken, een grammaticaal overzicht te raadplegen. (32*)
3.1.1.2
Leerinhouden Luistervaardigheid: leerinhouden
246
De leerlingen worden aangemoedigd de Coulisses te raadplegen. Ze kunnen ook hun spelling oefenen op de website bij de methode. oef. 3 p. 36
Projet: la semaine du cinéma jeune Projet: la semaine du cinéma jeune
bv. illustraties (p. 104 ) bv. projet: la semaine du cinéma jeune raadplegen van de Lexique en Gros plan in het deel Coulisses
1) Tekstsoorten Naast het deelnemen aan gesprekken, waar de luistervaardigheid een fundamentele rol speelt, zal men een oordeelkundige keuze maken uit verschillende tekstsoorten en uiteenlopende onderwerpen, zodat voldoende variatie gewaarborgd is. - Informatieve teksten • mededelingen • gesprekken (U) • weerberichten • nieuwsitems • toeristische info • verslagen • documentaires • interviews • uiteenzettingen (eventueel door de leraar) • presentaties (van films, cd’s ...) • ... - Prescriptieve teksten • waarschuwingen • instructies (bijvoorbeeld met betrekking tot het klasgebeuren) • publieke aankondigingen • door beeldmateriaal ondersteunde reclameboodschappen (U) • door beeldmateriaal ondersteunde recepten • ...
De dialogen in de rubriek Tournage vragen ook de nodige luistervaardigheid van de leerlingen.
dialogen in alle hoofdstukken + Tournage Sc. 2
Sc. 3 en Sc. 5
uitleg van de leerkracht bij de opdrachten
- Argumentatieve teksten (U) • discussies • verkoopsgesprekken •… - Narratieve teksten • door beeldmateriaal ondersteunde reportages (over bijzondere gebeurtenissen, reizen, sport, muziekconcours ...) • film- en feuilletonfragmenten (U) • een relaas • interviews • verhalen
Sc. 4 filmfragmenten
247
Artistiek-literaire teksten • chansons 3.1.2.2
Leesvaardigheid: leerinhouden - Informatieve teksten • formulieren, • affiches, • labels, etiketten en verpakkingen, • prijslijsten, • menu’s, • schema’s, tabellen,
• rubrieken in kranten en tijdschriften als radio-/ tv-programma’s, sportagenda, hitparade, weerbericht, • voorstelling van componisten, popzangers of groepen, bespreking van nieuwe CD’s, recensies van musicals en optredens, • mededelingen: bezoekuren, uurregelingstabellen van het openbaar vervoer en dergelijke),
248
Lied in elk hoofdstuk
wedstrijdformulier (Sc. 3) filmaffiches (Sc. 4) affiches i.v.m. milieu (Sc. 2) technische informatiefiches (Sc. 3)
lijst van winnaars filmfestival (palmarès Sc. 4) Radio France (Sc. 2) webpagina Sanef (Sc. 1) weerberichten p. 66
p. 83 p. 177
• folders, • toeristisch-recreatieve informatie,
Météo France Bienvenue à la Tour Eiffel (p. 78) Camping Les Saules (Sc. 1)
• krantenartikels over bekende personen, hobby’s, interesses, muziek, vakantie ...,
Montage Les cliniclowns (Sc. 5) Flash 4 (Cascadeurs) Flash 5
• wetenswaardigheden over land en volk,
Montage over tradities in verschillende landen (Sc. 5) Lumière (Sc. 1 en Sc. 4) Flash 2, Flash 5
• informele boodschappen (berichtjes, brieven, e-mail), • ...
postkaartjes (p. 94)
- Prescriptieve teksten • opschriften, waarschuwingen, • aankondigingen aan het publiek, • veiligheidsvoorschriften, • instructies (bv. in telefooncellen, bij geld- en parkeerautomaten enz.), • regels bij spel en sport, • recepten, • gebruiksaanwijzingen, handleidingen, • publiciteit, • advertenties, • ... - Narratieve teksten • verhalen, reisverhalen, • anekdoten, • moppen, • reportages over bijzondere gebeurtenissen, belevenissen van bekende/bijzondere personen, wetenswaardigheden, sport ... • nieuwsberichten uit de krant, ‘faits divers’, • interviews, • ...
Slogans (Sc. 3) verkeersborden (Sc. 1) Recyclage (Sc. 2)
advertenties (Sc. 3)
Lumière Blog (Sc. 1)
Prijsuitreikingen op het filmfestival van Cannes (Sc. 4)
Krantenartikels over spectaculaire reddingen (Sc. 1) - Argumentatieve teksten (U) • pamfletten, • een argumentering, • ... - Artistiek-literaire teksten • beeldverhalen, stripverhalen, • cartoons, • toneel, (U) • eenvoudige kortverhalen of excerpten van romans, (U) • eenvoudige gedichten, (U) • ... Naast teksten op ‘papieren drager’, zullen minstens enkele gedigitaliseerde teksten bestudeerd worden, met aandacht voor hyperteksten. 3.1.3.2
filmrecensie (Sc. 4)
verschillende strips
gedichtje (Sc. 5) Leesopdrachten op internet in de rubriek Cyberclub
Gespreksvaardigheid: leerinhouden
249
1) Situaties De doelstellingen vermeld onder 3.1.3.1 beogen het functioneren in situaties waarmee leerlingen van 14-15 jaar in de realiteit kunnen geconfronteerd worden. Sommige van de situaties kwamen reeds in de eerste graad voor, maar kunnen in de tweede graad weerom aan de orde komen in contexten die mee evolueren met de zich wijzigende leefwereld. In vergelijking met de eerste graad wordt echter, alleszins in de 2 uurs-studierichtingen, nog meer het accent gelegd op uitgesproken nutssituaties. Dit belet niet dat, overeenkomstig de eindtermen, gesprekken af en toe kunnen te maken hebben met ‘onderwerpen van meer algemene aard, bv. naar aanleiding van gebeurtenissen uit de actualiteit’. 2) Taalfuncties (actes de langage) In het kader van de voornoemde gesprekssituaties is er plaats voor het oefenen van belangrijke taalfuncties waarvan er reeds heel wat in de eerste graad aan bod kwamen. In de tweede graad wordt het taalgebruik uitgediept: het wordt uitgebreider, gevarieerder en genuanceerder. De opsomming is niet exhaustief, maar oriënterend. WIE? • Zich voorstellen. Vragen/zeggen wie iemand is. • Vragen naar een persoon; zeggen dat men de persoon gaat halen, dat zij er niet is, wanneer ze er zal zijn ... • Vragen/zeggen wie iets doet. • Zeggen hoe iemand er uitziet (markante typische kenmerken, kledij ...). • ...
Tournage Sc. 3
Tournage Sc. 3
WAT? • Informatie vragen • Een voorwerp vragen; het gevraagde geven; zeggen dat men het gaat halen, dat men het niet heeft, dat men niet weet waar het zich bevindt ... • Een voorwerp beschrijven: zeggen waarvan het gemaakt is, waarvoor het dient ... 250
Dialoog Sc. 3 Tournage Sc. 3
Tournage Sc. 3
• Een dienst vragen; zeggen dat men het zal doen, dat men het niet kan, niet mag ...
Dialoog en Tournage Sc. 3
• Een mening vragen en geven; zeggen dat men er geen heeft.
Tournage Sc. 4
• Instructies vragen en geven, onder andere in verband met bewegingen en manipulaties (bv. komen, gaan, geven, neerleggen, duwen, trekken, vasthouden, loslaten, drukken op een toets, uitschakelen ...); zeggen wat men doet.
Dialoog Sc. 3
• Vragen/vertellen wat er gebeurt; zeggen dat men het niet weet. • Vragen naar accommodatie en comfort (toiletten, douches, stroomaansluiting) in hotel, camping, jeugdherberg. • Een klacht formuleren •…
Tournage Sc. 1
WAAR? WAARHEEN? WAARVANDAAN? • Vragen/zeggen waar iemand of iets zich bevindt (eventueel ten opzichte van ...). • Vragen/zeggen waar iets gebeurt. • Vragen/zeggen waar men naartoe gaat, waar men vandaan komt. • Vragen/zeggen hoe men zich verplaatst, of het ver is enz. • ...
Sc. 3 (Gros plan: situer dans l’espace)
WANNEER? • Vragen naar het moment waarop (uur en datum), de duur, de frequentie, de volgorde; deze inlichtingen verstrekken. • Vragen/vertellen wat gebeurd is. • Vragen/vertellen wat zal gebeuren, iets afspreken. • ...
p. 178 (oef. 2)
Sc. 1 ( p. 39-40)
HOEVEEL? HOE GROOT? ... • Vragen naar hoeveelheid, prijs, afmetingen, afstand, maat, gewicht ...; op deze vragen antwoorden.
Tournage en dialoog (Sc. 3)
HOE? WAAROM? • Vragen naar hoe en waarom; deze vragen beantwoorden.
251
- Iets bevestigen of ontkennen, aanvaarden of weigeren, al dan niet met iets instemmen, zeggen dat men iets niet kan doen, enz. - Een mening naar voren brengen. Zekerheid, waarschijnlijkheid, onwaarschijnlijkheid, twijfel uitdrukken. Vergelijken, een voorkeur uiten, zeggen dat men van iets (niet) houdt, dat men iets (niet) graag heeft of doet. - Gevoelens uiten (vreugde, droefheid, spijt, verwondering, ontgoocheling, boosheid, vrees ...). - Reden, oorzaak, doel, gevolg uitdrukken. Iets beloven. 3.1.4.2
Sc. 4 (mening geven over een film)
Sc. 1 (mistevredenheid uiten) Sc. 4
Spreekvaardigheid: leerinhouden De doelstellingen kunnen gerealiseerd worden aan de hand van: - gesprekssituaties; - diverse leesteksten;
alle Tournages bv. krantenartikel navertellen (Sc 1) - (audio)-visuele middelen: foto’s, dia’s, plannen, p. 350 (oef. 7) strips, cd-rom, video-opnamen, Internet; - eigen ervaringen, vooruitzichten en verlangens: wat ze gezien, gehoord of meegemaakt hebben, p. 186 (monument thuis, op school, op tv, op reis, tijdens het voorstellen uit eigen stad, weekend; een film die ze gezien hebben of streek + uitleggen hoe men zouden willen zien, wat ze graag zouden doen er komt) of beleven (sport, toekomst, beroep enz.), wat p. 352 (een origineel ze graag eten en hoe men het moet bereiden ...; voorwerp voorstellen) -… 3.1.5.2
Schrijfvaardigheid: leerinhouden Om de bovenstaande doelen te realiseren zal men een oordeelkundige keuze maken uit verschillende tekstsoorten en uiteenlopende onderwerpen, zodat voldoende variatie gewaarborgd is. De voorbeeldenlijst is niet exhaustief, maar oriënterend.37 - Invulformulieren en vragenlijsten • voorgedrukte formulieren om inlichtingen aan te vragen, bv. naar aanleiding van reclame of sponsoring • deelnameformulieren voor een wedstrijd, een sportmanifestatie, een (talen)kamp
252
Sc. 3 deelnemingsformulier voor wedstrijd invullen
• aanvraagformulieren voor een verblijf, een uitwisseling in Frankrijk of in Wallonië • formulieren voor persoonsgegevens • enquêtes • ... - Mededelingen • korte berichten (bv. voor een jongerentijdschrift of jeugdkrant), waarin men vermeldt dat men iets zoekt, iets wil ruilen, zijn diensten aanbiedt, een penvriend zoekt ... • summiere notities bij boodschappen die men moet doorgeven • afspraken • huishoudelijke reglementen, bv. tijdens een kamp • ... - Brieven en e-mail • om te reageren op een aankondiging of een mededeling (bv. in een jongerentijdschrift) • om iemand uit te nodigen of te antwoorden op een uitnodiging • om inlichtingen in te winnen of een reservering vast te leggen • om kaarten te bestellen, bv. voor een concert • om een probleem voor te leggen of raad te vragen • om een afspraak te maken • om raad te geven of te vragen • ... - Een verslag over een eigen ervaring, een situatie, een gebeurtenis • een vakantie-ervaring • een verslag van een kamp, een reis, een uitstap, een uitwisselingsproject, een verblijf in een gastgezin • een ongeluk • een concert, een film, een spektakel • een sport die men beoefent (wat? hoe? uitrusting? ...) • een (zelf)portret (fysiek, hobby’s, wat men graag of niet graag doet, interesses enz. • ... - Een eenvoudig gedicht aan de hand van een model.
3.3
De taalkundige component
3.3.1
Woordenschat doelstellingen
Sc. 1 Gîte reserveren Sc. 2 Enquête
Sc. 4 Projet: la semaine du cinéma jeune
Sc. 4
Sc. 5
253
3.3.1.1.1
De leerplandoelstellingen met betrekking tot de communicatieve vaardigheden, impliceren een aantal vereisten inzake lexicale vaardigheid. Men kan ze als volgt omschrijven. 1) De leerlingen zien het belang van lexicale correctheid in voor de gesproken en geschreven communicatie. 2) Ze zijn vertrouwd met woorden en uitdrukkingen die vereist zijn om voor hen relevante luister- en leestaken uit te voeren. 3) Ze kunnen de woorden en uitdrukkingen aanwenden die hen moeten toelaten adequaat te spreken en te schrijven.
4) Ze kunnen gepast en vlot gebruikmaken van woordenboeken en elektronische hulpbronnen (bv. woordenboeken op cd-rom). 3.3.1.1.2
Anderzijds leren de leerlingen hun woordenschat zelf op te bouwen (5, 12, 21, 29) en ontwikkelen aldus hun leervaardigheid. Naar aanleiding van zinvolle communicatieve contexten leren ze, onder begeleiding: - reeds bestudeerde woorden en uitdrukkingen herkennen en hun betekenis toetsen aan een nieuwe context; - de betekenis van ongekende woorden en uitdrukkingen afleiden uit de context; - de betekenis van ongekende woorden toetsen aan aanverwante woorden die ze kennen uit het Frans of uit andere talen; daarbij op hun hoede zijn voor verkeerde gevolgtrekkingen; - de betekenis bepalen van samenstellingen en afleidingen met/van gekende woorden; - de betekenis van ongekende woorden en uitdrukkingen, op basis van hun context, toetsen aan (verschillende) betekenissen in een vertaalwoordenboek.
3.3.1.2
Leerinhouden woordenschat
3.3.1.2.1
Het verwerven van woordenschat gebeurt dus op een functionele basis. Dit betekent dat het een oordeelkundige keuze van spreek- en schrijfopdrachten is die de actief
254
De nieuwe woordenschat wordt in gevarieerde oefeningen ingeoefend (Zoom, Je m’entraîne). Deze woorden komen verder aan bod in grammaticale oefeningen en in luisteren spreekopdrachten. De leerlingen worden dus continu geconfronteerd met de nieuwe (+ reeds geleerde) woorden.
Bij het maken van de oefeningen worden ze aangemoedigd de Coulisses (woordenlijst) te raadplegen.
Deze oefeningen komen veelvuldig voor bij de verschillende leesopdrachten (Montage)
De dialogen zijn authentiek en spelen zich af in
te beheersen woordenschat bepaalt. De keuze van gebruikssituaties en het authentieke karakter van hun uitwerking gaan voor op het gebruik van frequentielijsten.
situaties die aansluiten bij de ervaringswereld van de leerlingen. De aangebrachte woordenschat is dus functioneel.
3.3.1.2.2
Via de lees- en luisteroefeningen zal eveneens een nieuwe woordenschat geassimileerd worden, zij het vaak onbewust, op receptief niveau zoals dit ook in de moedertaal gebeurt. Veel lezen en luisteren (‘kilometers maken’) is daarom belangrijk. De diversiteit van de bruikbare teksten is echter zo groot, dat het voor een leerplan niet haalbaar is alle mogelijke woordvelden aan te duiden.
Er worden veel lees- en luisteroefeningen aangeboden waarin de nieuwe woordenschat aan bod komt.
3.3.2.1
Morfo-syntaxis doelstellingen
3.3.2.1.1
De leerplandoelstellingen met betrekking tot de communicatieve vaardigheden impliceren een aantal correctheidsvereisten, die men als volgt kan vertalen in termen van te verwachten vaardigheid voor morfo-syntaxis. 1) De leerlingen zien het belang van grammaticale correctheid in voor de gesproken en geschreven communicatie.
Via BZL-opdrachten, waarbij de leerlingen zichzelf evalueren, worden ze zich bewust van hun eigen kunnen en kennen en zien ze waar ze nog moeten bijwerken
2) Ze kunnen de voor hen relevante morfologische vormen aanwenden en de vereiste gebruiksregels toepassen als een middel om: - luister- en leestaken doeltreffend uit te voeren, - zo adequaat en correct mogelijk te spreken en te schrijven.
Er is voldoende herhaling voorzien (Pages mauves) om de leerlingen houvast te bieden. Ook worden de nodige items voorafgaandelijk aan de spreekopdrachten ingeoefend.
3) Ze kunnen de grammaticale terminologie (metataal) gebruiken die voor hun doeleinden in aanmerking komt.
In ES 4T zijn de grammaticale opdrachten in het Frans.
4) Ze kunnen gepast gebruikmaken van grammaticaoverzichten (U: een schoolgrammatica).
De leerlingen beschikken over een grammaticakatern in het deel Coulisses.
255
3.3.2.1.2
Anderzijds leren de leerlingen hun grammatica zelf op te bouwen (5, 12, 21, 29)en ontwikkelen aldus hun leervaardigheid. Naar aanleiding van zinvolle communicatieve contexten, kunnen ze: - reeds in de klas behandelde vormen en structuren herkennen en ontleden; - opmerken welke vormen en structuren verschillen van of een uitzondering zijn op de tot dan toe geldende regel (U); - door te observeren hoe vormen en structuren functioneren, onder begeleiding regels ontdekken en formuleren.
3.3.2.2
Leerinhouden morfo-syntaxis
3.3.2.2.1
Uit de niet-exhaustieve, oriënterende lijsten met luister-, lees- en schrijftaken, spreek- en gesprekssituaties en bijbehorende taalfuncties, kan men afleiden welke onderwerpen op het einde van de tweede graad min of meer expliciet aan bod zijn gekomen. (Heel wat van die onderwerpen kwamen ook reeds in de eerste graad voor.)
Morfologie: - Article défini indéfini contracté partitif. - Substantieven le féminin le pluriel noms de continents et de pays - Adjectieven. le féminin le pluriel la place l’emploi le comparatif le superlatif l’adjectif de couleur l’adjectif possessif l’adjectif démonstratif l’adjectif interrogatif 256
In de BZL-opdrachten in elk hoofdstuk worden de leerlingen gestimuleerd hun kennis op te frissen.
Dit gebeurt steeds in de observatiefase, nl. de rubriek Je regarde, je vois.
ES1T
ES2T
x x x x
x
ES 3T
ES 4T
x x x
x x x
x
x x x
x x x
x x x
x
- De gebruikelijke zelfstandige pronomina. Le pronom: personnel la forme tonique du pronom personnel possessif démonstratif interrogatif relatif en-y - De telwoorden. hoofdtelwoorden rangtelwoorden het uur
x x x x x x
x x
x
x x
x
x
- Het bijwoord op -ment.
x x
x
x x x x
x
- Voegwoorden en voorzetsels. - Het werkwoord. 1) Morfologie van de tijden van de • indicatif: présent, passé récent, passé composé, imparfait, plus-que-parfait, futur proche, futur simple, futur antérieur, (herkennen van de passé simple - U), • subjonctif: présent passé, • conditionnel: présent passé, • impératif • infinitif présent passé, met bijzondere aandacht voor de meest voorkomende onregelmatige werkwoorden.
x x
x
x x x
x x
x x x x x x x
x x x
x
x x
x
x x x x
x
x
x
257
2) Het referentiekader van tijden en wijzen met het mechanisme van de samengestelde tijden ten opzichte van enkelvoudige tijden, actieve en passieve vormen, het gebruik van de hulpwerkwoorden. Syntaxis - De eenvoudige zinsontleding. - Functioneel gebruik van de modi (meest frequente gevallen voor subjonctif). - Functioneel gebruik van passé composé, imparfait en plus-que-parfait, (passé simple kunnen herkennen en interpreteren – U). - Het onpersoonlijk werkwoord. - Overeenkomst binnen de zinsdelen en binnen de zin. Bijvoorbeeld: • substantif – adjectif; • verbe – sujet; • functioneel gebruik van participe passé: adjectif, vervoegd met être, vervoegd met avoir, (verbes pronominaux - U). - Onderscheid adjectif – adverbe. - Gebruik en plaats van het bijwoord. - Eenvoudige syntaxis van de vergelijking, van de bijzinnen van tijd, doel, voorwaarde, gevolg, reden, toegeving, tegenstelling. - Functioneel gebruik van de gérondif om de gelijktijdigheid uit te drukken van twee handelingen die door dezelfde persoon uitgevoerd worden (U). - Eenvoudige zinsberegeling: plaats van het adjectif, plaats en volgorde van de persoonlijke voornaamwoorden (vooral de combinaties met en en y), plaats van de zinsdelen, mise en relief,
258
x x
x x x
x
x
x
x x
x x
x x
x
x x
x x
x x
x
x x
x x x
x
x x x
x
x
x
x
x x
x
x
x
négation, interrogation. - Functioneel gebruik van de indirecte rede/vraag.
x x
x x
x x x
259
260
2 Leerplan Gemeenschapsonderwijs en En Scène! 4T De communicatieve vaardigheden
Eindterm
En Scène 4T
1
Reclameboodschappen van reisbureaus: Sc. 1 (p. 29)
Luisteren De leerlingen kunnen 1
het globale onderwerp bepalen en relevante informatie selecteren in korte, eenvoudig geformuleerde en eenvoudig gestructureerde mededelingen, waarschuwingen, publieke aankondigingen en instructies.
Een radiointerview: Sc. 2 (p. 75-76) Weerberichten: Sc. 2 p. 100-101 Audition p. 209 (Césaruitreiking)
het globale onderwerp bepalen, de hoofdgedachte achterhalen, een spontane mening/appreciatie vormen en de gedachtegang volgen in korte, eenvoudig geformuleerde en eenvoudig gestructureerde, door beeldmateriaal ondersteunde reclameboodschappen, film- en feuilletonfragmenten, reportages en chansons.
2
3
de gesprekspartner voldoende begrijpen om deel te nemen aan een zeer eenvoudig telefonisch gesprek en aan een eenvoudig rechtstreeks gesprek.
3
De leerlingen oefenen dit in de rubriek Tournage.
4
de functionele kennis die nodig is voor het uitvoeren van de luistertaak, gebruiken.
4
Er is een groot aanbod luistersituaties. Dialogen, interviews, liedjes, informatieve teksten komen aan bod. De nodige woordenschat en eventueel grammatica wordt al gedeeltelijk aangebracht in de Montage die de Audition voorafgaat.
5
bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun luistertaken leerstrategieën toepassen die het bereiken van het luisterdoel bevorderen.
5
In de rubriek Montage gebeurt de ‘mise en situation’. In de rubriek Audition worden luisterstrategieën aangeleerd zoals globaal luisteren en daarna selectief luisteren.
2
Quatre murs et un toit p. 172-173 Ainsi soit-il p. 242-244 Lumière: ciné-France p. 245
261
Flash 5 (p. 308 oef. 1) Sc. 2 p. 111 oef. 1 Sc. 1 p. 47 oef. 5 6
reflecteren over de eigenheid van de spreektaal.
6
In de diverse situaties komen de verschillen tussen tu en vous in de omgangsvormen aan bod. De dialogen geven een authentieke Franse spreektaal weer. De verschillende taalregisters komen erin aan bod, alsook de manieren om een gesprek in te leiden, te voeren enz. bv. Het beluisteren van een radioprogramma (Sc. 3) of de verschillende registers op een vlooienmarkt (Sc. 3).
7
communicatiestrategieën aanwenden.
7
Dit werd reeds aangebracht in En Scène! 2T en 3T.
8
De leerlingen zijn bereid: - belangstelling op te brengen voor wat de spreker zegt; - grondig en onbevooroordeeld te luisteren; - luisterconventies te respecteren; - zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker.
8
Deze attitudes worden voortdurend getraind o.a. in de rubriek Tournage en in de rubriek Audition.
9
De vragen in de rubriek Montage richten zich enerzijds op globaal lezen en anderzijds op selectief lezen De leerlingen vinden in deze rubriek een groot aantal verschillende tekstsoorten .
Lezen De leerlingen kunnen 9
het globale onderwerp bepalen, de hoofdgedachte achterhalen en relevante informatie selecteren in:
9.2. korte, eenvoudig geformuleerde en eenvoudig gestructureerde informatieve teksten;
262
Montage Sc. 1 p. 15-16 Tournage Sc. 1 p. 35-36 Montage Sc. 2 p. 69-70 Montage Sc. 3 p. 167-168 Montage Sc. 4 p. 204-206 enz.
9.2. korte, eenvoudig geformuleerde en eenvoudig gestructureerde prescriptieve teksten.
Montage Sc. 2 p. 68-69
10
het globale onderwerp bepalen, de hoofdgedachte achterhalen, een spontane mening / appreciatie vormen en de gedachtegang volgen in korte, eenvoudig geformuleerde en eenvoudig gestructureerde verhalen en strips.
10
Montage Sc. 1 p. 39-40 (krantenartikel spectaculaire redding) Lumière sur la France (Blog) Sc. 1 p. 44-49
11
de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de leestaak.
11
Gebeurt o.a. bij het item: Je regarde, je vois in de rubriek Montage bv.
12
bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun leestaken leerstrategieën toepassen die het bereiken van het leesdoel bevorderen.
12
De leerlingen leren: - hun voorkennis te mobiliseren: - de lay-out te interpreteren - skimmen en scannen
13
reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal. Dit houdt in - het onderscheid maken tussen verschillende tekstsoorten;
- weet hebben van verschillende taalregisters (formeel, informeel, vertrouwelijk taalgebruik).
13
bij de meeste leesopdrachten wordt gevraagd naar de tekstsoort: de leerlingen komen in contact met o.a. affiches, advertenties, krantenartikels, publicitaire folders, weerberichten, dialogen, interviews, een forum, informatieve teksten, liedjes, een blog, gedichtjes enz.
De verschillende taalregisters komen tot uiting in het verschillend taalgebruik in de diverse situaties die aan bod komen: zoals bv. een interview, krantenartikels, websites, getuigenissen van jongeren, liedjesteksten, gedichtjes, een blog, een forum enz.
263
14
communicatiestrategieën aanwenden. 14 Strategieën zoals - de betekenis van ongekende woorden afleiden uit de context; - doelmatig traditionele en elektronische hulpbronnen en gegevensbestanden raadplegen; gebruik maken van ondersteunend visueel materiaal (foto’s, cartoons, tabellen, schema’s, tekeningen, grafieken).
15
De leerlingen zijn bereid - belangstelling op te brengen voor wat de spreker zegt; - grondig en onbevooroordeeld te luisteren; - luisterconventies te respecteren; - zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker.
veelvoorkomende oefening in de rubriek Montage De leerlingen worden aangemoedigd de Coulisses te raadplegen. Er wordt gewerkt met o.a. affiches (Sc. 2), advertenties (Sc. 3), foto’s (Sc. 4, Sc. 5), tekeningen (Sc. 2 ), cijfergegevens (Sc. 3 Fiches techniques) enz.
15
De leerlingen oefenen deze attitudes via de rubriek Montage.
Dit punt van het leerplan is hetzelfde van ET 8 en slaat op luistervaardigheid. Spreken - gesprekken voeren De leerlingen kunnen 16
informatie geven over zichzelf, hun omgeving en hun leefwereld en soortgelijke informatie vragen.
16
deze taalhandelingen werden reeds in de vorige boeken voldoende ingeoefend (ook in En Scène! 3T)
17
Informatie geven en vragen bij eenvoudige documenten.
17
de vraagstelling in de rubriek Montage maakt de leerlingen vertrouwd met de methode Sc. 1 p. 40 (oef. 3,4) Sc. 3 p. 158 (oef. 3) Sc. 4 p. 224 (Je m’entraîne)
18
een eenvoudige spontane mening / appreciatie geven over een vertrouwd onderwerp.
18
Sc. 4 Tournage (mening geven over een film)
19
deelnemen aan een zeer eenvoudig rechtstreeks en telefonisch gesprek.
19
rubriek Tournage in vorige boeken
20
functionele kennis die nodig is voor het uitvoeren van de spreektaak / gesprekstaak, gebruiken.
20
komt aan bod in de observatiefase (Je regarde, je vois bij de Gros plan en de Tournage
21
bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun spreektaak / gesprekstaak leerstrategieën toepassen die het bereiken van de spreektaak bevorderen.
21
instuderen van het lerenlerenkader uit de rubriek Tournage
22
reflecteren over taal en taalgebruik.
22
het onderscheid tu/vous komt voldoende aan bod, alsook het verschil in taalregisters al naargelang van de situaties
23
communicatiestrategieën aanwenden.
23
reeds geoefend in vorige boeken
24
De leerlingen zijn bereid 24 - goed te luisteren om tot goed spreken te komen; - het woord te nemen en deel te nemen aan een gesprek;
- aandacht te hebben voor de juiste keuze van woorden, woordvolgorde, intonatie;
- vormcorrectheid na te streven.
raadplegen van de Tournages (J’apprends) in het deel Coulisses (voor herhaling, grotere gespreksopdrachten)
wordt geoefend in de rubriek Micro de leerlingen krijgen voldoende de tijd om de dialogen in te oefenen en zo vertrouwen te krijgen in eigen kunnen de woordenschat die nodig is om de spreekopdrachten te maken wordt voldoende ingeoefend in de voorbereidende oefeningen het lezen en spelen van de beluisterde dialogen helpt de leerlingen om de woorden en zinnen zo correct mogelijk uit te spreken
Schrijven De leerlingen kunnen
265
25
voor hen functionele teksten invullen.
25
rubriek Scripts bv. Sc. 1 p. 28 ( een aanvraag voor een gîte invullen) Sc. 3 p. 167 (wedstrijdformulier invullen)
26
een korte eenvoudige mededeling schrijven.
26
Sc. 4 Projet (uitnodiging schrijven voor filmfestival)
27
een eenvoudige brief en een e-mail schrijven.
27
Reeds geoefend in vorige boeken.
28
de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de schrijftaak.
28
Deze wordt aangereikt in de observatiefase Je regarde, je vois/ Je lis, je comprends van de rubrieken Montage, Gros plan.
29
bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun schrijftaken leerstrategieën toepassen die het bereiken van het schrijfdoel bevorderen.
29
De leerlingen leren hun voorkennis mobiliseren (Je regarde, je vois), een schrijfplan opstellen en hun ideeën ordenen naslagwerken te raadplegen (deel Coulisses)
30
reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal.
30
gebeurt in de observatiefase Je regarde, je vois/ Je lis, je comprends van de rubrieken Montage, Gros plan of als eindopdracht na het observeren van een type tekst bv. Sc. 1 (een korte inhoud schrijven) Sc. 2 (slogans maken) bv. Sc. 5 (opdracht: affiche maken)
31
communicatiestrategieën aanwenden.
31
32
De leerlingen zijn bereid - hun geschreven teksten kritisch na te lezen op vorm en inhoud;
32
- van hun fouten te leren;
266
bv. BZL-opdrachten ook de groepsopdrachten bv. via het invullen van de Portfolio beseffen de leerlingen dat ze hun vaardigheden zullen moeten bijsturen
- zorg te besteden aan de presentatie van hun geschreven teksten;
- de schrijfwijze van een woord op te zoeken.
er wordt gevraagd om bepaalde opdrachten (bv. affiche, slogan maken) mooi te illustreren Projet: La semaine du cinéma jeune (de verschillende groepen hebben elk een andere opdracht. Deze moet, gezien de aard, verzorgd gelayout worden) raadplegen van de Lexique en Gros plan in het deel Coulisses
267
268