De terbeschikkingstelling:
Samira Himmit Studentnummer: 280053 Scriptie Master Klinische Psychologie Faculteit der Sociale Wetenschappen Erasmus Universiteit Rotterdam
Begeleider: Eric Rassin
Samira Himmit
1
Inhoudsopgave: Samenvatting
2
Inleiding
3
1. De maatregel de terbeschikkingstelling
5
1.1 Recidive van ex-TBS’ers
5
1.2 Rapportage pro justitia
6
1.3 Klinisch oordeel
8
1.4 Risicotaxatie
9
1.5 Het oordeel
11
1.6 Forensisch Psychiatrische Instituten
11
1.7 Invloed van het Ministerie van Justitie
12
1.8 Methode van behandeling
12
1.9 Longstayvoorzieningen
13
2. Causaal redeneren
14
2.1 Causale deducties
14
2.2 Correlationeel redeneren
15
2.3 Conditioneel redeneren
16
2.4 Ontwikkelingsfasen van Piaget
17
3. Methode
19
3.1 Deelnemers
20
3.2 Materiaal
21
4. Resultaten
23
5. Discussie
25
Referentielijst
31
Bijlage 1
33
Bijlage 2
35
Bijlage 3
37
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
2
Samenvatting
Psychologiestudenten en rechtenstudenten probeerden een oordeel te geven over de effectiviteit van de maatregel de terbeschikkingstelling (TBS). De hoeveelheid informatie die zij over dit onderwerp kregen varieerde per conditie. In de eerste conditie werd slechts melding gemaakt van het aantal recidiverende ex-TBS-ers. In de tweede groep werd dit aantal in een percentage uitgedrukt, zodat duidelijk werd dat een (groot) deel van de ex-TBS-ers niet recidiveert. In de derde conditie werd het aantal recidiverende ex-TBS-ers vergeleken met het aantal recidiverende ex-gedetineerden. Het doel van het onderzoek was om te achterhalen in hoeverre de mening over TBS gestuurd wordt door eenzijdige kennisvergaring. De oordelen over de maatregel waren niet eenduidig te interpreteren. Ook bestonden er verschillen in de oordelen over de maatregel tussen de psychologiestudenten en de rechtenstudenten. Ook hier was geen eenduidige verklaring voor te bedenken. Op de vraag of de TBS-behandeling effectief is gebleken, is vervolgonderzoek nodig waarbij de effecten van de gegeven behandelingen beter in kaart gebracht moeten worden door de forensisch psychiatrische instituten (FPI’s).
Samira Himmit
3
Inleiding
‘Ontsnapte tbs’er verdacht van zedendelict’ ‘Drugs dealen in tbs-kliniek eenvoudig’ ‘Zoektocht naar ontsnapte tbs’er’ ‘Ontsnapte tbs’er beging serie misdrijven’ ‘Weer tbs’er uit De Kijvelanden ontsnapt’ ‘Vrouw aangerand door jeugdige tbs’er’
Deze krantenkoppen lijken aan de orde van de dag te zijn. Ook tijdens het nieuws wordt er vaak over de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) gesproken. Misdaden gepleegd door (ex-)TBS’ers worden breed uitgemeten in de media. Veel positiefs lijkt er dan niet te kunnen worden gemeld over de terbeschikkingstelling of -gestelden. De vraag dringt zich op of deze negatieve aandacht terecht is. Wanneer er slechts wordt uitgegaan van de informatie die door de media gegeven wordt, zou de conclusie getrokken kunnen worden dat de maatregel TBS niet naar behoren werkt. Een mening over de maatregel wordt namelijk gevormd door de informatie die erover gegeven wordt. Wanneer deze slechts negatief is, kan er een negatief oordeel over de maatregel worden verwacht. Maar is dit terecht? Is de maatregel dan echt zo slecht? En is het waar dat een mening gevormd wordt door de informatie die men over dat onderwerp krijgt? Misschien zijn de eigen overtuigingen, vooral met betrekking tot een controversieel onderwerp als TBS, ook wel van belang voor het vormen van een mening. Soms kan er een causaal verband getrokken worden uit bepaalde meningen en overtuigingen. Een voorbeeld hiervan is dat TBS’ers recidiveren (A), dus de TBSbehandeling werkt het niet (B). Hierbij wordt A het antecedent genoemd en B de consequent. Kuhn, Phelps en Walters (1985) hebben onderzoek gedaan naar de minimale hoeveelheid informatie die nodig is om een relatie tussen twee variabelen te bevestigen en daaruit een causaal verband te trekken. Volgens de auteurs denken proefpersonen weinig informatie nodig te hebben om een relatie tussen twee variabelen te bevestigen. Wanneer A en B in verschillende combinaties gepaard worden leidt dat tot vier mogelijke combinaties, namelijk de aan- en/of afwezigheid van A of B (+A+B; –A–B; –A+B; +A–B). Uit onderzoek van Kuhn et al. (1985) blijkt dat proefpersonen slechts de informatie uit de +A+B cel gebruiken om een causaal verband te trekken. De overige drie cellen worden doorgaans genegeerd.
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
4
In deze scriptie zal eerst worden uitgelegd wat de maatregel TBS inhoudt. Vervolgens zal dieper worden ingegaan op het concept causaal redeneren. Daarna zal onderzocht worden of de mening over de TBS behandeling anders wordt als men er verschillende hoeveelheden informatie over ontvangt. Een discussie van de verkregen resultaten sluit het geheel af.
Samira Himmit
5
1. De maatregel de terbeschikkingstelling De maatregel de terbeschikkingstelling maakt sinds 1928 deel uit van het Nederlandse strafrecht.
De
zogenaamde
psychopatenwet
gaf
de
mogelijkheid
dat
volledig
ontoerekeningsvatbare daders ter beschikking van de regering werden gesteld om te worden behandeld in het belang van de openbare orde. Voor 1928 werden ontoerekeningsvatbare daders meestal opgenomen in psychiatrische inrichtingen (De Ruiter, 2002). Als een verdachte terbeschikking wordt gesteld betekent het dat er tijdens het begaan van een delict sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van het vermogen van de geest. Het misdrijf kent een strafdreiging van vier jaar cel of meer. Tevens is de veiligheid van anderen tijdens het begaan van het misdrijf in gevaar gebracht. Wanneer een verdachte hieraan voldoet kan volgens artikel 37a Wetboek van Strafrecht een terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd De TBS-behandeling wordt voor maximaal vier jaar opgelegd. De rechter kan de maatregel steeds met één of twee jaar verlengen als de gevaarlijkheid van het delict als een te groot sociaal risico wordt ingeschat (Warnaar, 1994). Deze risicotaxatie wordt eens in de twee jaar opgemaakt (Rassin, 2005). De doelstelling van de behandeling is het verminderen van de delictgevaarlijkheid en aldus het beveiligen van de samenleving. Er wordt niet getracht iemand gelukkig, gezond of aangepast te maken. Op de korte termijn wordt het doel van de behandeling tijdens de TBS bereikt door de opsluiting van de persoon die delictgevaarlijk is. Op de lange termijn kan de behandeling zelf juist bijdragen aan dit doel. (Warnaar, 1994). De recidivecijfers van exTBS’ers kunnen een beeld geven of er aan dit doel wordt voldaan. Gesteld zou kunnen worden dat hoe minder ex-TBS’ers recidiveren, hoe beter de behandeling heeft gewerkt.
1.1 Recidive van ex-TBS’ers Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) rapporteert periodieke metingen van recidive. Hieronder valt ook de recidive van ex-TBS’ers. In het meest recente rapport worden de personen in kaart gebracht van wie de maatregel in de periode 1974-2003 werd beëindigd. In dit rapport gaat het om de ex-TBS’ers van wie de maatregel in 1999 afliep. Onderzocht werd of de recidivepercentages in deze periode veranderd zijn. Er werd gekeken naar welk deel van de ex-TBS’ers opnieuw in aanraking komt voor een misdrijf met een strafdreiging van vier jaar of meer na beëindiging van de maatregel. De belangrijkste bevinding uit dit rapport is dat de strafrechterlijke recidive onder ex-TBS’ers is toegenomen. Van de ex-TBS’ers van wie de maatregel tussen 1999-2003
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
6
eindigde, recivideerden er 19 procent opnieuw met een strafdreiging van vier jaar of meer (Wartna, Harbachi, & Essers, 2006). Volgens de auteurs zou een verklaring voor deze stijging kunnen zijn dat in de uitstroomperiode 1999-2003 het aantal TBS’ers die ontslagen werden uit de kliniek groter was dan voorgaande jaren. Deze groep ex-TBS’ers waren tevens het langst opgenomen. Zij spreken het vermoeden uit dat er de laatste jaren zwaardere TBS’ers ontslagen zijn uit de kliniek die een relatief ongunstig vooruitzicht hadden. Het aantal justitiecontacten die de ex-TBS’er voor de maatregel heeft gehad is licht gestegen en de meeste ex-TBS’ers kregen de maatregel opgelegd wegens gewelddelicten. Uit de laatste uitstroomperiode bevinden zich steeds meer allochtonen onder de ex- TBS’ers. Volgens de auteurs kunnen de hogere recidivepercentages niet aan de behandeling in de TBS-klinieken liggen (Wartna et al., 2006). Ook de Ruiter (2002) geeft aan dat recidivecijfers alleen te weinig informatie geven over de effectiviteit van de behandeling. Volgens hem zou evaluatie onderzoek hiervoor nodig zijn. Deze recidiverende ex-TBS’ers worden uitgebreid belicht in de media. Maar wanneer een ex-gevangene recidiveert is daar minder belangstelling voor. Terwijl in deze groep ongeveer de helft recidiveert, namelijk 41 procent. In het meest recente rapport van het WODC blijkt dat ook de strafrechterlijke recidive van ex-gevangenen in de periode 19992003 is toegenomen (Wartna & Tollenaar, 2006). Over dit verschil wordt niet veel gesproken.
1.2 Rapportage pro justitia Wanneer een rechter zich wil laten voorlichten over de persoonlijkheid van een verdachte wordt er een zogenaamde rapportage pro justitia opgesteld door een team van deskundigen. Het onderzoek dat nodig is voor het opstellen van een dergelijk rapport kan plaatsvinden in psychiatrische instellingen. Meestal gebeurt dit echter in het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Gedetineerden die een ernstig strafbaar feit hebben gepleegd worden hier onderzocht en geobserveerd gedurende zeven weken. Er worden geen behandelingen gegeven. Voor aanvang van het verblijf in het centrum wordt er een samenvatting gemaakt door de jurist van gerechtelijke stukken, het penitentiair en het persoonsdossier voor het team die de gedetineerde zal onderzoeken (Koenraadt, 1994). Het onderzoek wordt uitgevoerd volgens diverse methoden, te weten observatie, gesprekken en een testpsychologisch onderzoek. Het testpsychologisch onderzoek bestaat uit een
intelligentieonderzoek,
een
neuropsychologisch
onderzoek
en
een
persoonlijkheidsonderzoek. Het team dat het onderzoek zal uitvoeren bestaat uit een maatschappelijk werker, een inrichtingswerker, een medicus en een psychiater. Elke
Samira Himmit
7
onderzoeker dient in direct contact te komen met de gedetineerde en komt zo tot zijn of haar eigen bevindingen. In een wekelijks overleg met de andere teamleden worden de bevindingen met elkaar gedeeld. Dit is het gerechtelijk vooronderzoek. Wanneer het onderzoekend team zich richt op de mate van toerekeningsvatbaarheid van de gedetineerde moet het allereerst duidelijk zijn of er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van het vermogen van de geest. Als dit het geval is, moet er onderzocht worden of er tijdens het begaan van het delict sprake was van deze gebrekkige ontwikkeling of stoornis. Daarna wordt er gekeken naar de relatie tussen het delict en de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis
(Koenraadt,
1994).
In
artikel
39
Wetboek
van
Strafrecht
wordt
ontoerekeningsvatbaarheid gedefinieerd als: ‘Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogen niet kan worden toegerekend’ In het Pieter Baan Centrum gebruikt men een schaal om een onderscheid te maken tussen de mate van toerekeningsvatbaarheid. Deze schaal is kwalitatief en bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Toerekeningsvatbaar 2. Enigzins verminderd toerekeningsvatbaar 3. Verminderd toerekeningsvatbaar 4. Sterk verminderd toerekeningsvatbaar 5. Ontoerekeningsvatbaar Op basis van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis kan er een besluit worden genomen over de mate van toerekingsvatbaarheid. De gedragsdeskundige zal in eerste instantie altijd uit moeten gaan van toerekeningsvatbaarheid (Koenraadt, 1994). De mate van toerekeningsvatbaarheid wordt geconstateerd op basis van een retrospectieve diagnose. Het is een moeilijke taak voor de onderzoekers om uit te vinden of de verdachte last heeft gehad van een stoornis tijdens het begaan van een delict. Deze taak wordt nog moeilijker gemaakt wanneer de verdachte ontkent het delict gepleegd te hebben. Volgens forensisch psychiater van Marle (zoals beschreven in Rassin, 2005) moet je er in dit geval vanuit gaan dat de onderzochte schuldig is. Dit is een gevaarlijke aanname. De presumptie van onschuld komt hierbij namelijk in het geding. Ook kan gedrag dat in het algemeen als normaal en positief zou worden beschouwd nu als verdacht en zelfs gestoord worden gezien (Rassin, 2005).
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
8
1.3 Klinisch oordeel De mate van toerekeningsvatbaarheid kan per (retrospectieve) diagnose verschillen. Wanneer er tijdens het begaan van het delict geconstateerd is dat er sprake was van een neurose,
zal
de
gedetineerde
hoogstwaarschijnlijk
als
enigszins
verminderd
toerekeningsvatbaar worden beoordeeld. Persoonlijkheidsstoornissen worden vaak als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld. Echter, de borderline persoonlijkheidsstoornis kan leiden tot de conclusie sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Wanneer er naar de criteria in de DSM-IV-TR (APA, 2000) gekeken wordt, voldoet iemand die een strafbaar feit heeft gepleegd als snel aan de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis. Crimineel gedrag is echter niet noodzakelijk voor de diagnose. Wel komen mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis zeer vaak in aanraking met politie en justitie doordat zij de normen en waarden in de maatschappij en de rechten van anderen niet hoog in het vaandel hebben. Het is echter onjuist om alle criminelen af te doen als hebbende een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Mensen met de antisociale persoonlijkheidsstoornis kunnen heel innemend en charmant zijn, maar kunnen door impulsiviteit en gebrek aan inlevingsvermogen snel in conflicten terechtkomen. Ze liegen vaak in hun voordeel en zijn niet bang. Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het feit dat zij de consequenties van hun handelingen niet inzien. Berouw, empathie of schuldgevoel komen bij mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis niet of slechts in mindere mate voor. Volgens de DSM-IV-TR (APA, 2000) lijdt iemand aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis als er sprake is van een doordringend patroon van onverschilligheid voor en overtreding van de rechten van anderen. Dit patroon is vanaf het 15e levensjaar aanwezig. De persoon moet aan tenminste drie van de volgende criteria voldoen als hij of zij gediagnosticeerd wordt als hebbende een antisociale persoonlijkheidsstoornis: 1. Het niet conformeren aan sociale normen met betrekking tot wettelijk gedrag. Dit blijkt uit herhaaldelijke acties die redenen zijn voor arrestatie. 2. Bedrieglijkheid. 3. Impulsiviteit en het niet vooruit kunnen plannen. 4. Irritatie en agressie. 5. Onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen. 6. Een consistente onverantwoordelijkheid. 7. Een gebrek aan wroeging. Ook is de persoon tenminste 18 jaar en is er sprake van een gedragsstoornis voor het 15e levensjaar. Het antisociale gedrag komt niet uitsluitend voor tijdens een schizofrene of
Samira Himmit
9
manische episode. Als laatste leidt psychotisch gedrag bijna altijd tot de conclusie ontoerekeningsvatbaar (Koenraadt, 1994). Wanneer iemand lijdt aan een psychose wordt de realiteit ernstig vertekend en zijn er wanen aanwezig die kunnen voorkomen in combinatie met hallucinaties (Warnaar, 1994). Doordat er tijdens het gerechtelijk vooronderzoek een retrospectieve diagnose gesteld dient te worden, luidt de diagnose vaak als hebbende een persoonlijkheidsstoornis. Iemands persoonlijkheid is volgens diagnostici namelijk behoorlijk consistent (Rassin, 2005). Persoonlijkheidsstoornissen die vaak voorkomen bij TBS’ers zijn de antisociale en de narcistische persoonlijkheidsstoornis (Warnaar, 1994). Volgens van Emmerik en Brouwers (2001, zoals beschreven in De Ruiter, 2002) is er bij 25 procent van de gediagnosticeerde TBS’ers
sprake
van
een
psychotische
stoornis.
Bij
80
procent
wordt
een
persoonlijkheidsstoornis als diagnose gesteld. Een combinatie van psychiatrische stoornissen en persoonlijkheidsstoornissen komen bij 60 procent van de TBS’ers voor. Veelvoorkomende combinaties zijn de persoonlijkheidsstoornis met een stoornis gerelateerd aan alcohol en/of drankmisbruik en de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met psychotische stoornissen. Wel moet bij deze cijfers worden vermeld dat dit slechts ruwe schattingen zijn. Er werd geen gebruik gemaakt van gestandaardiseerde interviews voor psychiatrische classificatie tijdens deze studie.
1.4 Risicotaxatie Tijdens een risicotaxatie wordt er geprobeerd antwoord te geven op de vraag of de maatregel al dan niet verlengd dient te worden. Deze risicotaxatie vindt tegenwoordig ook al plaats bij de initiële ontoerekeningsvatbaarheidsbepaling. Bij een mogelijke verlenging of beëindiging van de maatregel wordt er gekeken naar de (recidive)gevaarlijkheid van de TBS’er. Dit is een zeer moeilijke taak voor de deskundigen en voor de gedetineerde. Er wordt een zware druk op de gedetineerde gelegd vanwege het onvrijwillige karakter van het verblijf in het centrum. Anderzijds wordt er van de onderzoeker de nodige vaardigheden en tact verwacht. Risicotaxaties zijn over het algemeen gebaseerd op een klinische inschatting van het delictgevaar (De Ruiter, 1999). Deze methode is het meest gangbare en tevens bekend bij de rechterlijke macht. De transparantie en de toetsbaarheid van deze methode is echter minimaal (De Ruiter, 2002). Bij deze klinische inschatting kunnen nog een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Allereerst vertonen clinici de neiging tot overpredictie doordat ze de base rates van bepaalde types gewelddadig gedrag missen. De baserate wordt door Koehler (1996, zoals beschreven in
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
10
Eysenck & Keane, 2000) beschreven als de relatieve frequentie van de aanwezigheid van een gebeurtenis in de populatie. In deze context is de base rate het voorkomen van een bepaald type gedrag binnen een gegeven populatie over een specifieke periode. Wanneer de base rate voor een dit gedrag erg laag is, is het moeilijker het risico voor dit gedrag te bepalen. Dit is in tegenstelling tot gedragingen die vaker voorkomen. In veel situaties wordt de baserate echter genegeerd. Wanneer er genoeg informatie wordt gegeven over de baserate gebeurt dit veel minder. Koehler (1996, zoals beschreven in Eysenck & Keane, 2000) heeft een review studie gedaan naar het gebruik van baserate informatie. Op basis van deze studie is hij tot drie redenen gekomen om de conclusie te ondersteunen dat baserate informatie niet domweg genegeerd wordt zoals gedacht kan worden. Allereerst is het zo dat er minder aandacht wordt besteed aan baserate informatie dan zou moeten. De baserate heeft echter wel wat invloed op het maken van een beslissing. Als tweede zijn er grote verschillen tussen de wijze waarop informatie verkregen wordt over de baserate wanneer er gekeken wordt naar omstandigheden in het laboratorium of in de echte wereld. In de echte wereld wordt zulke informatie namelijk vaak indirect verkregen door verschillende bronnen, als de informatie überhaupt al gegeven wordt. In het laboratorium is dit niet het geval. Als derde punt noemt Koehler dat de baserate informatie in de echte wereld niet beschikbaar is of van minimale bruikbaarheid. Vaak is de informatie dubbelzinnig, onbetrouwbaar of instabiel. Als resultaat wordt er in het dagelijkse leven weinig waarde weinig waarde gehecht aan de baserate informatie en wordt er terughoudend met het gebruik van deze informatie omgegaan wanneer het wel aanwezig is. Een andere kanttekening die gemaakt kan worden tijdens het klinische oordeel is dat er ook sprake kan zijn van bepaalde cognitieve vertekeningen. Deze cognitieve vertekeningen worden ook wel biases genoemd. Hierbij kan gedacht worden aan de confirmation bias en de illusoire correlatie. Bij de confirmation bias zoekt men bevestiging voor het eigen al gevormde oordeel in de aanwezige gegevens. Een voorbeeld hiervan is de Wason selectie taak. Deze taak zal later nader toegelicht worden (Ashcraft, 1994). Van een illusoire correlatie is er sprake als een bepaald resultaat uitgeweid wordt naar andere mogelijke gevallen die kunnen leiden tot hetzelfde resultaat. Een voorbeeld hiervan is een clinicus die een risico-inschatting bij een specifieke casus heeft gemaakt. Deze risico-inschatting leverde een gunstig resultaat op. Hierdoor weidt de clinicus de casus uit naar andere casussen. Het idee kan dan ontstaan dat een goede werkprestatie bij verkrachters samenhangt met een gunstig verlopend proefverlof zonder recidive. Deze samenhang is dan gebaseerd op het feit dat dit bij een enkele verkrachter goed is gegaan (De Ruiter, 1999).
Samira Himmit
11
1.5 Het oordeel Na het gerechtelijke vooronderzoek of een risicotaxatie is de rechter uiteindelijk degene die een conclusie trekt over de mate van toerekeningsvatbaarheid (Koenraadt, 1994). Een
forensisch
psycholoog
adviseert
de
rechter
slechts
over
de
mate
van
toerekeningsvatbaarheid. De rechter hoort advies te krijgen van twee deskundigen, waar onder een psychiater. Over het algemeen is het zo dat de rechter dit advies volgt door zijn eigen ondeskundigheid (Rassin, 2005). De gedragsdeskundigen kunnen eigenlijk gezien worden als poortwachters van de TBS (De Ruiter, 2002). Wanneer dit advies niet opgevolgd wordt spreekt men van een contraire beëindiging. Dit betekent dat de TBS maatregel niet verlengd wordt door de rechtbank of het gerechtshof tegen het advies van de adviserende instantie in. Het aandeel van de contraire beëindigingen op het totaal aantal beëindigde TBS maatregelen ligt op 14-24 procent. Een groter percentage van deze ex-TBS’ers recidiveert echter na beëindiging van de maatregel, namelijk 40 procent (De Kogel & Den Hartogh, 2005). Uit onderzoek van Rassin (2005) blijkt dat een rapportage pro justitia onbedoeld een bijdrage kan leveren aan de overtuiging van schuld. Zwaar klinkende diagnosen kunnen de rechter beïnvloeden, evenals de wetenschap dat de onderzochte een ernstig strafbaar feit gepleegd heeft. Het laatste kan bijdragen aan de overtuiging van de psychische gestoordheid van de verdachte.
1.6 Forensisch Psychiatrische Instituten In Nederland bestaan er dertien forensisch psychiatrische instituten (FPI’s). In deze FPI’s worden TBS’ers opgenomen. Deze instituten bestaan uit vier rijksinrichtingen, vijf particuliere forensisch psychiatrische klinieken en vier klinieken die onder de geestelijke gezondheidszorg, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vallen. In deze inrichtingen waren op 1 januari 2000 1105 tbs’ers opgenomen. De populatie in een TBSkliniek ziet er als volgt uit. In de TBS-klinieken is slechts 5 procent vrouw en het aantal TBS’ers met een niet-Nederlandse achtergrond is 30 procent. Van de TBS-populatie valt 83 procent in de leeftijdscategorie tussen de 20 en 44 jaar. De delicten waarvoor de TBS’ers veroordeeld zijn bestaan voor 98 procent uit geweldsdelicten, met of zonder een seksuele- of vermogenscomponent. In de helft van alle gevallen was het slachtoffer een bekende van de TBS’er. En bijna drie op de tien TBS’ers heeft een seksueel delict gepleegd. Uit onderzoek van Hildebrand, de Ruiter en de Vogel (2003) hebben de mate van psychopathie en seksuele deviatie een grote voorspellende waarde voor recidive van ex-TBS’ers bij aanranders en verkrachters. Seksueel deviante psychopaten recidiveren het snelst na vrijlating en het meest
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
12
in vergelijking met TBS’ers die niet aan deze kenmerken voldoen. Deze combinatie van risicofactoren zijn moeilijk veranderbaar. De gepleegde delicten door TBS’ers verschillen met de delicten gepleegd door gevangenen. De populatie in het gevangeniswezen bestaat voor 30 procent uit geweldsdelicten, dit aantal geldt ook voor vermogensdelicten. Opiumdelicten maken deel uit voor 15 procent van het totaal (De Ruiter, 2002).
1.7 Invloed van het Ministerie van Justitie Het Ministerie van Justitie bekostigt de TBS behandeling met een uitgave van 219.3 miljoen euro in 2005 (uitgaven tenuitvoerlegging, 1994-2005). Toch hebben de FPI’s een grote autonomie wanneer er naar de methode van behandeling wordt gekeken. Er worden nauwelijks eisen gesteld aan de kwaliteit van de gegeven behandelingen en deze worden ook niet specifiek gecontroleerd. Een risicotaxatie kan als een vorm van kwaliteitscontrole worden beschouwd. De kliniek dient dan te melden hoe men in de behandeling geprobeerd heeft het recidiverisico te verminderen en in hoeverre dat gelukt is. Deze vorm van kwaliteitscontrole is echter wel zeer beperkt. Op deze manier blijft de behandeling een zogenaamde black box. Het ministerie oefent wel invloed uit op het verlof van de TBS’ers. Elke verandering die plaatsvindt in de individuele regeling van het verlof moet door de FPI’s aan het ministerie worden gemeld. Deze verandering wordt dan getoetst. Traditioneel wordt tijdens de behandeling van TBS’ers het medische model nageleefd. Hierbij staat de genezing van de patiënt voorop. Deze behandeling komt echter niet overeen met het doel van de TBS. De nadruk van het algemeen welbevinden wordt namelijk niet vooropgesteld, het doel is het verminderen van de delictgevaarlijkheid (Warnaar, 1994).
1.8 Methode van behandeling Behandelingen zijn het meest effectief wanneer ze gebaseerd zijn op een theoretisch model. Met behulp van cognitieve gedragtherapie zouden TBS’ers technieken kunnen aanleren die hen helpen problemen effectiever op te lossen en zich sociaal vaardig en aangepast te dragen. Uit meta-analytisch onderzoek van Gendreau en Goggin (1996, zoals beschreven in De Ruiter, 2002) blijkt dat detentie zonder behandeling niet leidt tot vermindering van recidive. Hetzelfde geldt voor psychodynamische behandelingen. Tot in de jaren ’90 werd in de Dr. S. van Megdaskliniek in Groningen behandelingen gegeven volgens de psychoanalytische principes (Warnaar, 1994). Dit gebeurde terwijl er bewezen is dat de methoden die gebaseerd zijn op de cognitieve gedragstherapie het meest effectief zijn voor veranderingen in dynamische risicofactoren, ook wel de crimogene factoren genoemd.
Samira Himmit
13
Voorbeelden van dynamische risicofactoren zijn de mate van impulsiviteit of de aanwezigheid van acute achtervolgingswanen. Dit is het tegenovergestelde van statische factoren, zoals leeftijd en geslacht (De Ruiter, 2002).
1.9 Longstayvoorzieningen Voor vergemakkelijking van de overgang naar de maatschappij vanuit de TBS-kliniek en het verminderen van de recidive zal een TBS’er eerst op de resocialisatie afdeling verblijven (Warnaar, 1994). Als dit echter niet van toepassing is en er geen kans bestaat op een mogelijke terugkeer in de samenleving, zijn er de zogenaamde longstayvoorzieningen. Dit zijn voorzieningen voor TBS’ers die langdurige beveiliging en zorg nodig hebben. Op deze afdeling vindt geen behandeling plaats, maar wordt er gestreefd naar het accepteren van het verblijf op de longstay afdeling en naar een aanvaardbare kwaliteit van leven van de TBS’er (Bleichrodt, 2006).
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
14
2. Causaal redeneren Een mening kan gevormd worden op basis van de informatie die erover gegeven wordt. Uit onderzoek blijkt dat de media invloed heeft op het vormen van een mening over een controversieel onderwerp, zoals TBS (Christen & Gunther, 2003). Massamedia, en dan met name de televisie, hebben een grote invloed op de attitude (Hogg & Graham, 2002).
2.1 Causale deducties Meningen worden op een bepaalde manier gevormd. Aan de hand van zogenaamde causale deducties kan een bepaalde conclusie worden getrokken en zo een mening worden gevormd over een bepaald onderwerp. Causale deducties worden in het algemeen bestudeerd door een antecedent (A) en een consequent (B) bij elkaar te nemen en deze op verschillende manieren te combineren wat betreft de aan- en/of afwezigheid van A of B. Dit kan op vier verschillende manieren gebeuren (zie ook Tabel 1):
1.
A is aanwezig
B is aanwezig
2.
A is afwezig
B is aanwezig
3.
A is aanwezig
B is afwezig
4.
A is afwezig
B is afwezig
Tabel 1. Tabelvorm antecedent en consequent Consequent aanwezig
Consequent afwezig
Antecedent aanwezig
+A+B (1)
+A-B (2)
Antecedent afwezig
-A+B (3)
-A-B (4)
De aanwezigheid van de eerste manier en de vierde manier, dus +A+B en -A-B duidt een relatie aan tussen het antecedent en de consequent. De aanwezigheid van de tweede en de derde manier, dus -A+B en +A-B, duidt juist geen relatie aan tussen het antecedent en de consequent. Dit is een manier van redeneren die verbetert met leeftijd, bleek uit een aantal onderzoeken (Kuhn, Phelps, & Walters, 1985; Ross & Cousins, 1993). Deze causale deducties kunnen correlationeel redeneren genoemd worden. Er wordt beredeneerd of er een mogelijke relatie bestaat tussen A en B. Wanneer er in het dagelijks wordt beredeneerd, worden deze relaties vaak als causaal beschouwd. Een voorbeeld hiervan is de stelling dat TBS’ers recidiveren met de bijbehorende conclusie dat de TBS-behandeling niet werkt. Uit onderzoek van Ross en Cousins (1993) bleek dat correlationeel redeneren eveneens verbeterd
Samira Himmit
15
met leeftijd en dat deze manier van redeneren ook verbeterd kan worden door middel van instructie. Schustack en Sternberg (1981) hebben onderzoek gedaan naar causale deducties. Zij waren geïnteresseerd in de bronnen die mensen gebruikten wanneer zij causale deducties maakten in complexe en onzekere situaties. Zij vonden vijf types voor causale deducties en het gebruik van de bronnen in complexe en onzekere situaties. Deze bewijstypes waren het bevestigen van een hypothese door aanwezigheid (1) en afwezigheid (2) van de oorzaak en het gevolg. Daarnaast waren het niet bevestigen van een hypothese door het schenden van de toereikendheid van de oorzaak voor het gevolg (3) en het niet bevestigen door het schenden van de noodzaak van een oorzaak voor het gevolg (4) ook mogelijke types. Hierbij werd de oorzaak als gedeeltelijk onwaarschijnlijk gezien voor het gevolg, of werd deze niet als noodzakelijk beschouwd. Als laatste type (5) was er sprake van secundaire bronnen van informatie die gebruikt werden als mogelijke oorzaken voor het gevolg. Deze redeneringen lijken begrijpelijk en logisch. Toch was er wel degelijk sprake van bepaalde bias die niet logisch waren. Men was namelijk eerder geneigd om bepaalde relaties te bevestigen dan deze te weerleggen. Ook werd negatief bewijs ondergewaardeerd in vergelijking met positief bewijs en werd er gezocht naar andere mogelijke oorzaken voor het gevolg. Een andere bias was het negeren van de base rate en de deelnemers aan het onderzoek waren ongevoelig voor sample size en proportionaliteit. Ongevoeligheid voor sample size heeft als betekenis dat er geen waarde wordt gehecht aan schattingen die gebaseerd zijn op grote sample sizes. Deze zijn namelijk betrouwbaarder dan schattingen gebaseerd op kleine sample sizes. Ook beschrijven de auteurs biases die invloed hebben op de aandacht die mensen geven aan informatie en wat zij doen met de informatie die zij aandacht hebben gegeven. Mensen zijn namelijk geneigd om, naast mogelijke relaties, ook hun eigen hypotheses te bevestigen in plaats van te weerleggen. Op deze manier bestaat er een overwaardering van de relatie tussen gebeurtenissen. De waarneming van data wordt op deze manier beïnvloed door bestaande schema’s en associaties. Als er meerdere oorzaken voor een bepaald gevolg zijn, wordt er geprobeerd dit te versimpelen door de oorzaken te verminderen tot er een onmisbare oorzaak wordt bereikt. De andere oorzaken worden hierbij achterwege gelaten.
2.2 Correlationeel redeneren Correlationeel redeneren bevat de mate van associatie tussen twee of meer variabelen. Negatieve correlaties zijn hierbij moeilijker te hanteren dan positieve correlaties, net als het herkennen van noncorrelaties. Volgens Ross en Cousins (1993) is bij het herkennen van
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
16
positieve correlaties namelijk alleen de +A+B relatie noodzakelijk, terwijl bij het herkennen van negatieve correlaties of noncorrelaties de vier verschillende condities nodig zijn. Voor een volledig beeld van het herkennen van een negatieve-, positieve- of noncorrelatie heb je echter altijd de vier verschillende condities nodig om een goede afweging over de aanwezigheid van causaliteit te maken. Een andere verklaring voor het gegeven dat positieve correlaties eerder worden herkend is de al eerder genoemde confirmation bias. Men heeft de neiging om op zoek te gaan naar positief bewijs om een bepaalde conclusie te bevestigen in plaats van op zoek te gaan naar negatief bewijs en deze juist proberen te weerleggen. Onderzoek naar deze manier van redeneren is gedaan door Wason en Johnson-Laird (1972, zoals beschreven in Ashcraft, 1994). Wason gaf zijn proefpersonen vier kaarten met daarop een letter aan de ene kant en een cijfer aan de andere. De kaarten werden op deze manier gepresenteerd: E, K, 4, 7. De taak was om een kaart of meerdere kaarten te kiezen en om te draaien die bewijs gaf aan de volgende regel: ‘If a card has a vowel on one side, then it has an even number on the other side’. De juiste manier voor het testen van deze regel zou het omdraaien van kaart E en 7 zijn. Het omdraaien van kaart 7 zou namelijk voor negatief bewijs zorgen, want als de regel waar was zou er een medeklinker op de achterkant van deze kaart staan. Slechts vier procent van de proefpersonen gebruikte de juiste methode om de regel te testen. Van alle proefpersonen koos 33 procent kaart E om deze om te draaien. De voorkeur ging uit naar het omdraaien van kaart E en 4 om op zoek te gaan naar positief bewijs voor de regel, 46 procent van de proefpersonen deed dit. De neiging om op zoek te gaan naar positief bewijs is sterk aanwezig. Indien dit gevonden is kan de zoektocht worden gestaakt of gaat men verder op zoek naar meer positief bewijs. De afwezigheid van juist redeneren kan soms aan de complexiteit van de situatie liggen.
2.3 Conditioneel redeneren Conditioneel redeneren is een vorm van logisch redeneren. Conditioneel redeneren houdt namelijk een logisch besluit in op de vraag of een bepaald bewijs de relatie tussen twee variabelen ondersteunt, weerlegt of dat het bewijs irrelevant is. Ook hier is er sprake van een antecedent en een consequent. Tevens wordt het probleem aangeboden in de als-dan vorm. De ‘als’ staat voor de mogelijke oorzaak en ‘dan’ voor het mogelijke gevolg. Na deze als – dan relatie wordt er een statement gemaakt over de mogelijke waarheid van het bewijs in de relatie. Het doel van deze manier van redeneren is om bewijs te verzamelen en daarna te beslissen wat er geconcludeerd kan worden aan de hand van dit bewijs. De conclusie kan een
Samira Himmit
17
statement worden genoemd. Het statement wordt gevolgd door het bewijs in vier mogelijke combinaties, net als bij de causale deducties. Bijvoorbeeld, als P, dan Q. Een minder abstract voorbeeld is: “ik ben eerstejaars, dus ik moet me inschrijven voor het collegejaar”. De regel is dat als P waar is, Q ook waar is en als P niet waar is, dan is Q ook niet waar. De laatste statement is de enige die omgekeerd mag worden, dus als Q niet waar is, is P ook niet waar. Uit onderzoek blijkt dat mensen ook bij deze taak meer moeite hebben om een statement als waar aan te nemen, dan als onwaar (Ashcraft, 2002). Wanneer het om logisch redeneren gaat zou een regel in de selectietaak een conditionele “Als P, dan Q” redenering zijn. P is het statement ‘there is a vowel on one side of the card’ en Q is ‘there is an even number on the other side of the card’. De juiste manier van redeneren zou het omdraaien van de E kaart (P) en de 7 kaart (niet-Q) zijn, want als P, dan Q. Hieruit kun je afleiden dat de regel waar is als Q op de achterkant staat. Als deze niet op de achterkant staat is hij niet waar. Bij de 7 kaart geldt de regel ‘Als niet-P, dan niet-Q’. Deze regel mag je namelijk wel altijd omkeren, in tegenstelling tot de regel als P, dan Q. Als er een niet-P op de achterkant staat, is de regel waar (Eysenck & Keane, 2000).
2.4 Ontwikkelingsfasen van Piaget Volgens Inhelder en Piaget (1958, zoals beschreven in Smedslund, 1963) bestaan er verschillende niveaus van cognitief functioneren. Volgens hen verkrijgen kinderen steeds complexere cognitieve structuren naarmate ze zich ontwikkelen. Deze cognitieve structuren worden ook wel schema’s genoemd. De overgang in schema’s verloopt in vier verschillende fases. Tijdens deze fases is er sprake van assimilatie, hierbij wordt de huidige cognitieve structuur aangepast. Als deze aanpassing niet genoeg is doordat er tegenstellingen ontstaan, oftewel er een disbalans ontstaat, begint men met accommodatie. Het schema wordt op deze manier vervangen. Inhelder en Piaget ontwikkelden deze vier fases van ontwikkeling. De eerste fase tijdens deze ontwikkeling is de sensorimotor fase die vanaf de geboorte tot het tweede levensjaar duurt. De tweede fase is de preoperationele fase die zich ontwikkeld vanaf het tweede levensjaar tot het zevende levensjaar. De concreet operationele fase loopt van de leeftijd zeven tot elf à twaalf jaar. Als laatste fase is er de formeel operationele fase die vanaf twaalf jaar begint. In deze laatste fase is de persoon in staat tot systematisch, deductief redeneren. Dit stelt hem in staat vele mogelijke oplossingen voor een probleem te bedenken om vervolgens het juiste antwoord te kiezen. Wanneer er sprake is van een optimale conditie zijn volwassenen in staat tot formeel redeneren. Volwassen kunnen echter functioneren op elk
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
18
mogelijk niveau. Het eerder besproken concept van correlatie is een late en complexe ontwikkeling van formeel redeneren (Shaffer, 1999; Shaffer, 2002).
Samira Himmit
19
3. Methode - Het huidige onderzoek Eerder werd vermeld dat er aan de risicotaxatie door clinici een aantal bezwaren kleven. Er zou sprake kunnen zijn van overpredictie, bepaalde biases en minimaal gebruik van de base rates. Psychologiestudenten zouden op de hoogte moeten zijn van deze bezwaren. Ook de illusoire correlatie zou herkend moeten worden. Het concept van causale deducties en correlationeel redeneren zou eveneens niet onbekend moeten zijn voor deze doelgroep. In dit onderzoek zal hiernaar gekeken worden. Het onderzoek dat gedaan werd, is deels een replicatie van het onderzoek gedaan door Kuhn, Phelps en Walters (1985). In het onderzoek van Kuhn et al. (1985) werd er gekeken naar de verschillende causale deducties die men maakte aan de hand van verschillende hoeveelheden informatie die zij aangeboden kregen in drie verschillende condities, te weten conditie a, b en c. Kuhn et al. (1985) maakten als voorbeeld gebruik van een advertentie voor motorvloeistof, genaamd Engine Help, die belooft dat de motor van een auto beter zal lopen bij het gebruik van deze vloeistof. In conditie a werd slechts de +A+B cel gepresenteerd. De vraag die zij aan de deelnemers stelden was: “Zal de motor beter lopen met Engine Help?”. In conditie a waren er zes personen die dit beaamden. In conditie b werden de cellen +A+B en – A+B gepresenteerd. Hierbij werd er opnieuw dezelfde vraag gesteld: “Zal de motor beter lopen met Engine help?”. Ook hier waren er zes personen die dit gegeven beaamden, maar nu waren er ook twee personen die dit gegeven ontkrachtten. In conditie c worden de cellen +A+B, +A-B, -A+B en –A-B gepresenteerd. Opnieuw werd de vraag gesteld: “Zal de motor beter lopen met Engine help?”. En weer waren er zes personen die dit gegeven beaamden en twee personen die dit ontkrachtten. In de derde conditie waren er echter ook drie andere personen die Engine help nog nooit gebruikt hadden en hun motor deed het prima. Eén ander persoon vertelde de vloeistof nooit gebruikt te hebben en zijn motor deed het slecht. Tabel 2 vat dit keuzeprobleem samen.
Tabel 2. Probleemvorm antecedent en consequent
Antecedent aanwezig/
Consequent aanwezig/
Consequent afwezig/
Motor loopt goed
Motor loopt niet goed
+A+B (a)
+A-B (b)
-A+B (c)
-A-B (c)
Gebruik Engine Help Antecedent afwezig/ Geen gebruik Engine Help Noot. a = conditie 1; b = conditie 2; c = conditie 3
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
20
Deze probleemvorm kan echter ook toegepast worden op het onderwerp TBS. De recidiverende ex-TBS’ers kunnen namelijk tegen de niet recidiverende ex-TBS’ers worden afgezet. Daarnaast kan deze groep ook nog tegen recidiverende ex-gevangenen en niet recidiverende ex-gevangenen worden afgezet. Toegepast op de TBS situatie levert dat Tabel 3 op.
Tabel 3. Contingentietabel toegepast op TBS en recidive Recidive
Geen recidive
Ex-TBS’er
(a)
(b)
Ex-gevangene
(c)
(c)
Hierbij worden de recidivecijfers van de ex-TBS’ers afgezet tegen de recidivecijfers van de ex-gevangenen. De vraag die hierbij gesteld kan worden is: “Is de TBS behandeling effectief?”. Op deze manier kan de mening over de maatregel worden vastgesteld. Tijdens het onderzoek werd er gekeken of de groep psychologiestudenten verschilde met de groep rechtenstudenten wat betreft het vormen van een mening over TBS op basis van verschillende hoeveelheden informatie die zij hierover ontvingen. Er werd gekeken of er rekening werd gehouden met alle factoren die een volledig beeld konden geven over de maatregel
TBS.
Onderzocht
werd
of
de
mening
van
psychologiestudenten
en
rechtenstudenten over TBS beïnvloed werd door de hoeveelheid informatie die zij over dit onderwerp kregen en of de meningen van de psychologie en rechten studenten van elkaar verschilden. Specifiek wordt hier de informatie over de recidivecijfers van ex-TBS’ers en exgevangenen bedoeld. Verwacht werd dat er geen verschil in mening was tussen de studenten psychologie en rechten. Zij zouden beide in staat moeten zijn tot het komen van een juist oordeel in verhouding met de hoeveelheid informatie die zij kregen. Vooral de studenten psychologie zouden bekend moeten zijn met de concepten causale deductie en correlationeel redeneren. Wel werd er verwacht dat hoe minder informatie de studenten ontvingen over TBS, hoe negatiever zij de maatregel zouden beoordelen.
3.1 Deelnemers Aan het onderzoek deden in totaal 217 studenten mee. Van deze groep studenten waren er 58 afkomstig van de studie rechten (26,7%) en 159 van de studie psychologie (73,3%). De gemiddelde leeftijd van de groep was 22,11 jaar en variëerde van 17 jaar tot en
Samira Himmit
21
met 55 jaar. In totaal deden er 60 mannen (27,6 %) en 156 vrouwen (71,9%) mee aan het onderzoek. Eén student heeft het geslacht niet gerapporteerd.
3.2 Materialen In het onderzoek is er gebruik gemaakt van vragenlijsten. De vragenlijsten werden gebruikt om de mening over TBS van de studenten psychologie en recht te beoordelen. Er waren dus geen goede of foute antwoorden. In de vragenlijsten waren stellingen geformuleerd waarmee geprobeerd werd de mening van de studenten recht en psychologie over de maatregel TBS te achterhalen. Er waren drie verschillende condities, waarbij in conditie 1 het minste informatie gegeven werd over de recidive van ex-TBS’ers en in conditie 3 de meeste informatie. Conditie 2 zit hier tussenin. In conditie 1 (n = 70; 32,3%) werd de volgende informatie gegeven: “...Van de exterbeschikkinggestelden van wie de maatregel tussen 1999 en 2003 eindigde, kwamen er 68 binnen twee jaar opnieuw in aanraking met justitie na het plegen van een misdrijf met een strafdreiging van vier jaar of meer...” In conditie 2 ( n = 70; 32,3%) werd de volgende informatie gegeven: “...Van de exterbeschikkinggestelden van wie de maatregel tussen 1999 en 2003 eindigde, kwamen er 68 binnen twee jaar opnieuw in aanraking met justitie na het plegen van een misdrijf met een strafdreiging van vier jaar of meer (dat is 19%), bij 286 ex-tbs’ers gebeurde dit niet (81%)...” In conditie 3 (n = 77; 35,5%) werd de volgende informatie gegeven: ”...Van de exterbeschikkinggestelden van wie de maatregel tussen 1999 en 2003 eindigde, kwamen er 68 binnen twee jaar opnieuw in aanraking met justitie na het plegen van een misdrijf met een strafdreiging van vier jaar of meer (dat is 19%), bij 286 ex-tbs’ers (81%) gebeurde dit niet. Van de ex-gevangenen van wie de strafzaak tussen 1999 en 2003 was afgedaan werden er 67.226 binnen twee jaar opnieuw wegens een misdrijf vervolgd (dat is 41%), bij 96.740 (59%) gebeurde dit niet...” Het oordeel over de TBS werd gemeten aan de hand van zeven stellingen die bij iedere conditie gelijk waren. De studenten dienden aan te geven in hoeverre zij het eens waren met elke stelling. Dit konden zij doen door het getal te omcirkelen die het best met hun mening overeenkwam. Hoe meer men het eens was met de stelling, des te groter het getal dat omcirkelt diende te worden. De getallen variëerden van 1 (helemaal oneens) tot en met 10 (helemaal eens). De stellingen luidden als volgt: 1. Tbs moet afgeschaft worden. 2. In 2005 is er €219, 3 miljoen aan tbs-klinieken uitgegeven door de regering. In Nederland wordt er teveel geld uitgegeven aan tbs behandelingen. 3. Justitie is bezig met een knieslot voor tbs’ers die met verlof gaan. Het knieslot dwingt de tbs’er in de hurkstand als hij te ver weg van zijn begeleiders is. Dit is een goed initiatief. 4. Gebleken is dat in sommige tbs-klinieken het eenvoudig is om aan drugs te komen. De smokkelpartijen kunnen tijdens verlof of op bezoekuren plaatsvinden. De interne beveiliging in de tbs-klinieken moet aangescherpt worden.
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
22
5. Met enige regelmaat ontvangen we berichten vanuit de media dat er opnieuw een tbs’er is ontsnapt. Het recht op verlof van een tbs’er moet ingetrokken worden. 6. De tbs-klinieken hebben te kampen met een tekort aan personeel, te jonge begeleiders en te weinig expertise. Hier moet meer aandacht en geld aan besteed worden. 7. Een tbs-behandeling is effectief.
Samira Himmit
23
4. Resultaten De data zijn geanalyseerd met zeven ANCOVAs. Als covariabele werd ‘Studie’ ingevoerd (psychologie/rechten), als fixed variabele ‘Conditie’ (een bron, twee bronnen, vier bronnen) en als afhankelijke variabelen vraag 1 tot en met vraag 7. De gemiddelden worden weergegeven in Tabel 4 en 5.
Tabel 4. De gemiddelden en standaarddeviaties van de rechtenstudenten op de zeven stellingen Stelling
Conditie 1
Conditie 2
Conditie 3
Stelling 1 TBS afschaffen
2,94 (1,95)
3,11 (3,00)
2,23 (1,66)
Stelling 2 te duur
4,47 (2,40)
5,21 (2,46)
3,64 (2,30)
Stelling 3 knieslot
6,88 (2,50)
5,89 (2,33)
6,41 (3,26)
Stelling 4 strenger beleid
8,65 (1,17)
7,89 (1,41)
8,00 (2,64)
Stelling 5 verlof intrekken
4,47 (2,79)
3,47 (2,41)
4,23 (3,02)
Stelling 6 meer investeren
7,29 (2,31)
6,74 (2,13)
7,86 (1,78)
Stelling 7 TBS is effectief
5,69 (1,45)
5,42 (1,95)
6,27 (1,93)
Tabel 5. De gemiddelden en standaarddeviaties van de psychologiestudenten op de zeven stellingen Stelling
Conditie 1
Conditie 2
Conditie 3
Stelling 1 TBS afschaffen
2,68 (2,05)
2,80 (1,97)
2,35 (1,58)
Stelling 2 te duur
4,62 (2,41)
5,27 (2,28)
4,49 (2,22)
Stelling 3 knieslot
7,55 (2,27)
7,45 (2,50)
7,09 (2,70)
Stelling 4 strenger beleid
8,28 (1,76)
8,39 (1,72)
8,69 (1,50)
Stelling 5 verlof intrekken
5,96 (2,74)
6,31 (2,53)
5,95 (3,00)
Stelling 6 meer investeren
7,83 (1,49)
7,84 (1,79)
8,02 (1,65)
Stelling 7 TBS is effectief
5,98 (1,78)
6,25 (1,41)
6,74 (1,89)
Op stellingen 1 (TBS afschaffen) en 4 (strenger beleid) was er geen significant verschil gevonden. De overige stellingen waren wel significant bevonden op de variabele conditie, studie of beide. Deze stellingen zullen nader worden toegelicht. Stelling 2 (te duur) had een significant resultaat op de variabele Conditie (F[2,213] = 3.55, p = 0,03). De gemiddelde score was het hoogst bij conditie 2 (M = 5,26). Conditie 1 had een gemiddelde score van 4,59 en conditie 3 een gemiddelde score van 4,25, dit is tevens de
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
24
laagste gemiddelde score. Het verschil in gemiddelden tussen conditie 2 en 3 bleek significant (t[145] = 2.68, p = 0,01). Er werd een significant resultaat bevonden op stelling 3 (knieslot) op de variabele Studie (F[1,213] = 5.97, p = 0,02). De rechten studenten (M = 6,38) en psychologie studenten (M = 7,36) verschilden significant van elkaar wat betreft hun gemiddelde score op stelling 3. De studie had een significant effect op stelling 5 (verlof intrekken) (F[1,213] = 22.48, p = 0,00). Ook hier verschilden de rechten studenten (M = 4,05) en psychologie studenten (M = 6,07) significant van elkaar wat betreft hun gemiddelde score op stelling 5. Op stelling 6 (meer investeren) werd eveneens een significant resultaat gevonden op de variabele Studie (F[1,213] = 4.59, p = 0.03). De rechten studenten (M = 7,33) en psychologie studenten (M = 7,90) verschilden wederom significant van elkaar wat betreft hun gemiddelde score op stelling 6. Stelling 7 (TBS
is effectief)
had een significant resultaat op beide variabelen Studie en
Conditie. De studenten rechten (M = 5,82) en psychologie (M = 6,33) verschilden opnieuw significant van elkaar wat betreft hun gemiddelde score op stelling 7 (F[1,213] = 4.03, p = 0,05). De hoeveelheid informatie had eveneens een signiticant effect op stelling 7 (F[2,213] = 3.60, p = 0,03). Deze variabele bevatte, zoals eerder vermeld werd, drie condities. In conditie 3 werd het hoogst gescoord (M = 6,61), op conditie 1 het laagst (M = 5,91) en conditie 2 zit tussen deze twee gemiddelde scores in (M = 6,03). Het verschil in gemiddelden tussen conditie 1 en 3 (t[143] = -2.30, p = 0,02) en tussen conditie 2 en 3 was significant (t[144] = 1.97, p = 0,05).
Samira Himmit
25
5. Discussie Het doel van het onderzoek was om te achterhalen in hoeverre de mening over TBS werd gestuurd door eenzijdige kennisvergaring. De onderzoeksvraag die hierbij gesteld werd was: “Is de TBS behandeling effectief?”. Op deze manier werd getracht de mening over de maatregel vast te stellen. Dit werd gedaan door de recidivecijfers van de ex-TBS’ers af te zetten tegen de recidivecijfers van de ex-gevangen in drie verschillende condities, waarbij in de eerste conditie het minste informatie werd gegeven over de recidivecijfers en in de derde conditie het meest. Tijdens het onderzoek werd er gekeken of de groep psychologiestudenten verschilde met de groep rechtenstudenten wat betreft het vormen van een mening over TBS op basis van verschillende hoeveelheden informatie die zij hierover hadden ontvingen. Specifiek werd hier de informatie over de recidivecijfers van ex-TBS’ers en ex-gevangenen bedoeld. Dit betekent dat er gekeken werd of de twee groepen studenten van elkaar verschilden wat betreft hun mening over de maatregel. Daarnaast werd bekeken of de hoeveelheid informatie over TBS invloed heeft op het vormen van een mening over de maatregel. Uit het onderzoek is gebleken de studenten psychologie en rechten van elkaar verschilden wat betreft het vormen van een mening over de maatregel. In het algemeen is het zo dat de studenten psychologie gemiddeld significant hoger scoren op de stellingen dan de rechten studenten. Ook heeft de hoeveelheid informatie invloed op het vormen van een mening over de maatregel. Deze invloed werkt alleen niet zoals verwacht werd. Er werd namelijk verwacht dat hoe minder informatie de studenten ontvingen over de maatregel, hoe negatiever zij deze zullen beoordelen. Op stelling 7 ‘Een tbs-behandeling is effectief’ is er wel volgens verwachting gescoord. Dit was echter niet bij alle stellingen het geval. Het is moeilijk om hier een eenduidige verklaring voor te geven. De score op stelling 2 (te duur) bleek te worden beïnvloed door de hoeveelheid geconsumeerde informatie. Het significante verschil tussen de gemiddelden lag tussen conditie 2 en 3. Verwacht werd dat hoe minder informatie de studenten kregen over de tbs, zij negatiever op de stelling zullen scoren. Bij stelling 2 geldde dat hoe hoger de studenten scoorden, hoe negatiever zij tegenover de stelling stonden. Conditie 2-3 scoorde zoals verwacht. Wanneer de studenten meer informatie kregen, waren zij van mening dat er niet teveel geld uitgegeven wordt in Nederland aan TBS-behandelingen. Conditie 1 maakte weliswaar geen significant verschil met de overige condities, maar had wel een nietsignificante lagere score dan conditie 2. Dit is niet volgens verwachting en hier is geen duidelijke verklaring voor te geven.
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
26
Op stelling 3 (knieslot) hadden psychologiestudenten gemiddeld een hogere score dan de rechtenstudenten. Een hogere score op deze stelling betekende dat de psychologiestudenten een negatievere mening hadden over de maatregel TBS. Met een hoge score was de student van mening dat een knieslot voor TBS’ers die op verlof gaan een goed initiatief is. Een verklaring voor dit gegeven is moeilijk te geven. Wanneer we naar de gemiddelden van de psychologiestudenten per verschillende conditie op stelling 3 kijken (zie tabel 5), zien we dat zij scoorden zoals verwacht. Hoe minder informatie de psychologiestudent ontvangt, hoe negatiever zijn de TBS zullen beoordelen. Bij de studenten rechten was dit echter niet het geval (zie tabel 4). Zij scoorden juist het hoogst op conditie 1, daarna op conditie 3 en als laagst op conditie 2. De hoogste score op conditie 1 is zoals verwacht. Bij conditie 3 zou je verwachten dat er het laagst zou worden gescoord. Hier is geen duidelijke verklaring voor te geven. Op stelling 5 (verlof intrekken) hadden psychologiestudenten gemiddeld een hogere score dan de rechtenstudenten. Een hogere score op deze stelling betekende een negatievere mening over TBS. Als er hoog wordt gescoord was de student van mening dat het recht op verlof van een TBS’er ingetrokken moet worden. Een verklaring voor dit gevonden resultaat is moeilijk te geven. Wanneer we naar de gemiddelden van de psychologiestudenten per verschillende conditie op stelling 5 kijken, zien we dat zij op conditie 1 het hoogst scoorden, daarna op conditie 3 en als laagst op conditie 2 scoorden (zie tabel 5). De score op conditie 1 is zoals verwacht, de overige scores zijn moeilijk te verklaren. Het verschil tussen de gemiddelde score op conditie 1 en 3 is erg klein (0,01). Wanneer we naar de gemiddelden van de rechten studenten kijken zien we dezelfde trend (zie tabel 4). Op stelling 6 (meer investeren) hadden psychologiestudenten gemiddeld een hogere score dan de rechten studenten. Een hogere score op deze stelling, betekent dat de student vindt dat er meer aandacht en geld besteed moet worden aan personeel en expertise in de TBS klinieken. Studenten psychologie scoorden zoals verwacht. Hoe meer informatie zij ontvingen over de TBS, hoe positiever zij tegenover de maatregel staan. Conditie 1 had namelijk de laagste gemiddelde score en conditie 3 de hoogste (zie tabel 5). Bij de rechtenstudenten werd er het hoogst gescoord op conditie 3, maar het laagst op conditie 2. Hier is geen duidelijke verklaring voor te geven. Op stelling 7 (TBS is effectief) hadden psychologiestudenten gemiddeld een hogere score dan de rechtenstudenten. Een hogere score op deze stelling houdt een positievere mening in. Een hoge score impliceert een dat de student van mening is dat een TBSbehandeling effectief is. Wanneer we per conditie naar de gemiddelden van de
Samira Himmit
27
psychologiestudenten kijken, zien we dat zij scoren zoals verwacht. Hoe meer informatie de psychologiestudent over de maatregel ontving, hoe positiever zij de maatregel beoordeelden (zie tabel 5). Voor de rechtenstudenten geldde dat zij het hoogst score op conditie 3, daarna op conditie 1 en als laagst op conditie 2 (zie tabel 4). De score op stelling 7 bleek ook te worden beïnvloed door de hoeveelheid geconsumeerde informatie. Deze verschillen in gemiddelde scores op de drie condities is zoals verwacht. Conditie 3 heeft de hoogste score en conditie 1 heeft de laagste score, conditie 2 zit hier tussenin. Zoals eerder werd vermeld scoorden de studenten psychologie over het algemeen gemiddeld significant hoger dan de rechtenstudenten. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de rechtenstudenten een andere achtergrond hebben wat betreft hun kennis over de TBS. Zij bekijken dit meer vanuit het strafsysteem. Studenten psychologie zien de TBS meer als behandeling en zorg. Het is moeilijk uit te leggen waarom de studenten niet volgens verwachting scoorden op de zeven stellingen. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de studenten toch gebruik maakten van bepaalde bias,zoals het op zoek gaan naar positieve informatie die nodig is om een hypothese te bevestigen. Ook zouden de base rates genegeerd kunnen zijn en bleven de studenten vasthouden aan hun eigen meningen, ondanks de recidvecijfers die zij gepresenteerd kregen. De studenten zouden hiervan op de hoogte moeten zijn, maar het zou kunnen zijn dat de biases toch sterker zijn dan het geleerde. Wanneer er naar de resultaten van ander onderzoek gekeken wordt die over dezelfde probleemvorm gaat, namelijk een 2x2 tabel, wordt duidelijk dat ook deze resultaten niet altijd blijken zoals verwacht zou worden. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek gedaan door Wasserman, Dorner en Kao (1990). Volgens hen zouden bepaalde biases ook leiden tot foute beoordelingen over een bepaalde samenhang of correlatie, bijvoorbeeld de recidivecijfers en de effectiviteit van de TBS behandeling. Volgens de auteurs hebben mensen namelijk een bepaalde overtuiging over welke informatie werkelijk van belang is bij het komen tot een oordeel. Zij stellen dat er een bepaalde rangorde bestaat bij het belang van elke cel in een 2x2 tabel en dat is dat cel 1 belangrijker wordt bevonden dan cel 2. Cel 2 wordt weer belangrijker bevonden dan cel 3 en cel 3 wordt belangrijker bevonden dan cel 4. Zo komen we tot de volgende rangorde cel 1 > cel 2 > cel 3 > cel 4. Ook zij kwamen tot de conclusie dat de biases die in werking worden gesteld bij een probleem in de vorm van een 2x2 tabel erg sterk zijn. Voor vervolgonderzoek lijkt het van belang vooraf de prior opinion te meten over het onderwerp TBS en daarna te bekijken of dit verschil maakt in de voor- en nameting. Als mensen namelijk van tevoren een hele negatieve of een hele positieve mening over de
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
28
maatregel hebben, kunnen ze deze wel enigszins bijstellen wanneer ze meer informatie over de maatregel hebben. Maar als iemand al een heel negatieve mening had, zal die mening niet ineens positief worden, ook als is die wel in een positieve zin veranderd. Een andere beperking van het onderzoek zou kunnen zijn dat de studenten probeerden om sociaal wenselijk te antwoorden. Doordat in de media vaak het beeld wordt gecreëerd dat de maatregel TBS tekort schiet, zouden ze aan deze verwachting willen voldoen. Op deze manier zou de student zich voor willen doen als iemand die de TBS behandeling niet effectief vindt om op deze manier te voldoen aan de verwachtingen. De vraag of de maatregel TBS nu eigenlijk wel of niet effectief is, is niet gemakkelijk te beantwoorden. Wel is het percentage ernstige recidive door de jaren heen ongeveer 20 procent gebleven. Het gelijkblijven van dit percentage kan een aanduiding zijn voor de effectiviteit van de behandeling. Dit percentage moet wel juist geïnterpreteerd worden. In de TBS-populatie bevinden zich namelijk ook partnerdoders en incestplegers. Zij recidiveren maar zelden op de lange termijn met een ernstig misdrijf, ook zonder behandeling. Zedendelinquenten geven een hoger percentage ernstige recidive dan uit de WODConderzoeken naar voren komt. Het zijn dit soort ernstige recidives die keer op keer in de aandacht van de media staat (De Ruiter, 2002). De recidivecijfers van ex-TBS’ers kunnen min of meer een beeld geven over de effectiviteit van de behandeling. Er zou namelijk gesteld kunnen worden dat hoe minder ex-TBS’ers recidiveren, hoe beter de behandeling heeft gewerkt. De belangrijkste bevinding uit die WODC-recidivestudies is dat de strafrechtelijke recidive onder ex-TBS’ers is toegenomen. Zoals eerder werd vermeld, werd er gekeken naar welk deel van de ex-TBS’ers opnieuw in aanraking komt voor een misdrijf met een strafdreiging van vier jaar of meer na beëindiging van de maatregel. Van de ex-TBS’ers van wie de maatregel tussen 1999-2003 eindigde, recivideerden er 19 procent opnieuw met een strafdreiging van vier jaar of meer (Wartna, Harbachi & Essers, 2006). Volgens de auteurs zou een verklaring voor deze stijging kunnen zijn dat in de uitstroomperiode 1999-2003 het aantal TBS’ers die ontslagen werden uit de kliniek groter was dan voorgaande jaren, deze was namelijk 30 procent groter. Ook waren deze groep ex-TBS’ers het langst opgenomen, de duur van de TBS is met een kwart toegenomen. Zij spreken het vermoeden uit dat er de laatste jaren zwaardere TBS’ers ontslagen zijn uit de kliniek die een relatief ongunstig vooruitzicht hadden. Dit zou onder druk van de groeiende wachtlijsten kunnen gebeuren. Het aantal justitiecontacten die de ex-TBS’er voor de maatregel heeft gehad is licht gestegen. Ook kregen de meeste ex-TBS’ers de maatregel opgelegd wegens gewelddelicten. Onder de ex-
Samira Himmit
29
TBS’ers uit de laatste uitstroomperiode bevinden zich steeds meer allochtonen. Het percentage contraire beëindigingen is gezakt en steeds meer TBS’ers eindigen na een periode van proefverlof. Al deze aspecten hangen samen met de kans op latere recidive. Volgens de auteurs kunnen de hogere recidivepercentages niet aan de behandeling in de TBS-klinieken liggen. Misschien was de laatste cohort toch een zwaardere groep ex-TBS’ers. Informatie over behandelgegevens en psychopathologie is onbekend. Wel is het zo dat de maatregelen in de laatste cohort met 1,5 jaar is toegenomen. De behandelaar en rechter achtten het waarschijnlijk nodig de maatregel pas na langere tijd verantwoord te beëindigen. (Wartna et al., 2006). Ook de Ruiter (2002) geeft aan dat recidivecijfers alleen te weinig informatie geven over de effectiviteit van de behandeling. Volgens hem zou evaluatie onderzoek hiervoor nodig zijn. Wel moet vermeld worden dat in veel gevallen de rechter tot beëindiging van de maatregel besloot, tegen het advies van de instelling in (De Ruiter, 2002). Recidivecijfers alleen geven onvoldoende informatie over de effectiviteit van de behandeling. Evaluatie onderzoek zou nodig moeten zijn waarin relatie tussen het behandeleffect en de recidive aangetoond wordt. Nog beter zou een evaluatie onderzoek met een niet-behandelde vergelijkingsgroep zijn. Maar dat is niet mogelijk binnen de juridische kaders van de TBS (De Ruiter, 2002). Recidive hangt af van bepaalde invloeden. Deze kunnen bijvoorbeeld een stabiele werk- en woonsituatie zijn of het samenwonen met een partner of familie. Het antwoord op de vraag of eventuele afname van persoonlijkheidspathologie bijdraagt aan verminderde recidive is onduidelijk. Dit is echter wel wat getracht wordt te bereiken tijdens de behandeling (Greeven, 1997, zoals beschreven in De Ruiter, 2002). Om een antwoord op deze vraagstelling beter in kaart te kunnen brengen zal er een grootschaliger effectonderzoek moeten komen waarin meerdere forensisch psychiatrische instituten met elkaar samenwerken om zo de populatie TBS’ers goed in beeld te krijgen met daarbij eventuele risicofactoren voor recidive. Ook is er in de laatste jaren in de geestelijke gezondheidszorg
steeds
meer
sprake
van
het
ontwikkelen
en
invoeren
van
behandelingsprogramma’s die in wetenschappelijk onderzoek effectief zijn gebleken. Ook de forensische psychiatrie ontkomt niet aan deze ontwikkeling. De redenen voor dit zogenaamde evidence based werken zijn economische en praktische motieven. Er zijn lange wachtlijsten in de ggz en de kosten van langdurige psychotherapie zijn relatief hoog. Daardoor wordt er steeds meer aandacht gegeven aan de kosteneffectiviteit van interventieprogramma’s. op dit moment is het namelijk nog steeds onbekend wat er bij wie werkt in de TBS (De Ruiter, 2002).
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
30
Een antwoord op de vraag of de maatregel TBS effectief is, hangt af van de verwachtingen die men van de maatregel heeft en van de risico’s die de maatschappij wil voorkomen of acceptabel acht. Het doel van de maategel is uiteindelijk de beveiliging van de maatschappij en vanuit dat oogpunt is elke (ernstige) recidive er natuurlijk één te veel (De Ruiter, 2002).
Samira Himmit
31
Referentielijst:
American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders, fourth edition, text revision. Washington: Donnelley & Sons Company. Ashcraft, M.H. (2002). Cognition, third edition. Prentice: Hall Inc. Bleichrodt, F.W. (2006). Een leven lang. Deventer: Kluwer. Eysenck, M.W., & Keane, M. (2000). Cognitive Psychology. A student’s Handbook, fourth edition. East Sussex: Psychology Press. Ltd. Hildebrand, M., De Ruiter, C., & De Vogel, V. (2003). Recidive van verkrachters en aanranders na tbs. De relatie met psychopathie en seksuele deviatie. De Psycholoog, 38, 114-124. Hogg, M.A., & Vaughan, G. M. (2002). Social Psychology, third edition. Gosport: Ashford Colour Press Ltd. Koenraadt, F. (1994). Klinische Observatie en Psychologische Rapportage Pro Justitia. In F. Koenraadt, & S.J. Steenstra (Eds.) Forensische Psychologie. Rapportage en Behandeling in Het Straf(proces)recht (pp. ...-...) Arnhem: Gouda Quint. Kogel, de, C.H., & den Hartogh, V.E. (2005). Onderzoek en beleid. Contraire beëindiging van de TBS-maatregel. Aantal, aard en verband met recidive. Meppel: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Kuhn, D., Phelps, E., & Walters, J. (1985). Correlational Reasoning in an Everyday Context. Journal of Applied Developmental Psychology, 6, 85-97. Rassin, E. (2005). Oneigenlijke beinvloeding, onmogelijke onderzoeksopdrachten, ontkennende verdachten en onscherpe diagnosen: Enkele TBS-gerelateerde problemen. De Psycholoog, 40, 378-384. WODC (2005). Rijksbegroting/slotwet (vanaf 1994). Rijksbegroting (vanaf 2002)/slotwet (vanaf 2006). Uitgaven tenuitvoerlegging, 1994-2005. Ross, J.A., & Cousins, J.B. (1993). Patterns of Student Growth in Reasoning About Correlational Problems. Journal of Educational Psychology, 85, 49-65. Ruiter, de, C. (1999). Risicotaxatie bij forensisch psychiatrische patiënten. In C. De Ruiter & M. Hildebrand (Red.), Behandelingsstrategieën bij forensisch psychiatrische patiënt (pp.9-16). Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Ruiter, de, C. (2002). De terbeschikkingstelling. In P. J. Van Koppen, D. J. Hessing, H. L. G. J. Merckelbach & H. F. M. Crombag (Eds.), Het recht van binnen: Psychologie van het recht (pp.b991-1001). Deventer: Kluwer.
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
32
Schustack, M.W., & Sternberg, R.J. (1981). Evaluation of Evidence in Causal Inference. Journal of Experimental Psychology: General, 110, 101-120. Shaffer, D.R. (1999). Developmental Psychology: childhood and adolescence, fifth edition. Pacific Grove: Brooks/Cole Publishing Company. Shaffer, D. R. (2002). Developmental Psychology: childhood and adolescence, sixth edition. Belmont: Wadsworth/Thomson Learning. Smedslund, J. (1963). The concept of correlation in adults. Scandinavian Journal of Psychology, 4, 165-173. Warnaar, A. (1994). De behandeling in de dr S. van Mesdagkliniek: uitgangspunten en ontwikkelingen. In Koenraadt, F. & Steenstra, S.J., Forensische psychologie: Rapportage en behandeling in het straf(proces)recht (pp.241-258). Arnhem: Gouda Quint. Warnaar, A. (1994). Wie er voor mijn voeten loopt die krijgt een schop. Ter beschikking gestelden en hun behandeling. In Koenraadt, F. & Steenstra, S.J., Forensische psychologie: Rapportage en behandeling in het straf(proces)recht (pp.221-240). Arnhem: Gouda Quint. Wartna, B.S.J., El Harbachi, S. & Essers, A.A.M. (2006). Strafrechtelijke recidive van exterbeschikkinggestelden. WODC-recidivestudies, 1-7. Wartna, B.S.J. & Tollenaar, N. Recidive (2006). Ontwikkelingen in het niveau van de strafrechtelijke recidive van jeugdige en volwassen daders. WODC-recedivestudies, 111. Wasserman, E.A., Dorner, W.W. & Kao, S.F. (1990). Contributions of specific cell information to judgments of interevent contingency. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 16, 509-521.
Samira Himmit
33
Bijlage 1 Vragenlijst Conditie 1 Vragenlijst TBS In artikel 37a Wetboek van Strafrecht kan een terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging worden opgelegd. Dit gebeurt als er tijdens het begaan van het delict sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogen. Het misdrijf houdt een gevangenisstraf van vier jaar of meer in en de veiligheid van anderen is daarbij in gevaar gebracht. Zolang de veiligheid van anderen niet in het geding is, wordt tbs maximaal vier jaar opgelegd. Maar als de gevaarlijkheid van het delict als een te groot sociaal risico wordt ingeschat, kan de tbs door de rechter steeds met één of twee jaar verlengd worden. De doelstelling van de behandeling tijdens de tbs is het verminderen van de delictgevaarlijkheid. Van de ex-terbeschikkinggestelden van wie de maatregel tussen 1999 en 2003 eindigde, kwamen er 68 binnen twee jaar opnieuw in aanraking met justitie na het plegen van een misdrijf met een strafdreiging van vier jaar of meer.
Hieronderstaan enkele stellingen over de maatregel tbs.geef aan in hoeverre u het eens bent met elke stelling. Dat doet u door het getal te omcirkelen dat het best met uw mening overeenkomt. Hoe meer u het met de stelling eens bent, des te groter is het getal dat u omcirkelt. Er zijn geen goede of foute antwoorden; het gaat om uw mening. 1. Tbs moet afgeschaft worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
2. In 2005 is er €219, 3 miljoen aan tbs-klinieken uitgegeven door de regering. In Nederland wordt er teveel geld uitgegeven aan tbs-behandelingen. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3. Justitie is bezig met een knieslot voor tbs’ers die met verlof gaan. Het knieslot dwingt de tbs’er in de hurkstand als hij te ver weg van zijn begeleiders is. Dit is een goed initiatief. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
4. Gebleken is dat in sommige tbs-klinieken het eenvoudig is om aan drugs te komen. De smokkelpartijen kunnen tijdens verlof of op bezoekuren plaatsvinden. De interne beveiliging in de tbs-klinieken moet aangescherpt worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
5. Met enige regelmaat ontvangen we berichten vanuit de media dat er opnieuw een tbs’er is ontsnapt. Het recht op verlof van een tbs’er moet ingetrokken worden.
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
1
2
3
4
5
6
7
8
34
9
10
6. De tbs-klinieken hebben te kampen met een tekort aan personeel, te jonge begeleiders en te weinig expertise. Hier moet meer aandacht en geld aan besteed worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6
7
8
9
10
7. Een tbs-behandeling is effectief. 1
2
3
Leeftijd:
….. jaar
Geslacht:
man / vrouw
4
5
Samira Himmit
35
Bijlage 2 Vragenlijst Conditie 2 Vragenlijst TBS In artikel 37a Wetboek van Strafrecht kan een terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging worden opgelegd. Dit gebeurt als er tijdens het begaan van het delict sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogen. Het misdrijf houdt een gevangenisstraf van vier jaar of meer in en de veiligheid van anderen is daarbij in gevaar gebracht. Zolang de veiligheid van anderen niet in het geding is, wordt tbs maximaal vier jaar opgelegd. Maar als de gevaarlijkheid van het delict als een te groot sociaal risico wordt ingeschat, kan de tbs door de rechter steeds met één of twee jaar verlengd worden. De doelstelling van de behandeling tijdens de tbs is het verminderen van de delictgevaarlijkheid. Van de ex-terbeschikkinggestelden van wie de maatregel tussen 1999 en 2003 eindigde, kwamen er 68 binnen twee jaar opnieuw in aanraking met justitie na het plegen van een misdrijf met een strafdreiging van vier jaar of meer (dat is 19%), bij 286 ex-tbs’ers gebeurde dit niet (81%).
Hieronder staan enkele stellingen over de maatregel tbs.geef aan in hoeverre u het eens bent met elke stelling. Dat doet u door het getal te omcirkelen dat het best met uw mening overeenkomt. Hoe meer u het met de stelling eens bent, des te groter is het getal dat u omcirkelt. Er zijn geen goede of foute antwoorden; het gaat om uw mening. 8. Tbs moet afgeschaft worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
9. In 2005 is er €219, 3 miljoen aan tbs-klinieken uitgegeven door de regering. In Nederland wordt er teveel geld uitgegeven aan tbs behandelingen. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
10. Justitie is bezig met een knieslot voor tbs’ers die met verlof gaan. Het knieslot dwingt de tbs’er in de hurkstand als hij te ver weg van zijn begeleiders is. Dit is een goed initiatief. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11. Gebleken is dat in sommige tbs-klinieken het eenvoudig is om aan drugs te komen. De smokkelpartijen kunnen tijdens verlof of op bezoekuren plaatsvinden. De interne beveiliging in de tbs-klinieken moet aangescherpt worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
36
12. Met enige regelmaat ontvangen we berichten vanuit de media dat er opnieuw een tbs’er is ontsnapt. Het recht op verlof van een tbs’er moet ingetrokken worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
13. De tbs-klinieken hebben te kampen met een tekort aan personeel, te jonge begeleiders en te weinig expertise. Hier moet meer aandacht en geld aan besteed worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6
7
8
9
10
14. Een tbs-behandeling is effectief. 1
2
3
Leeftijd:
….. jaar
Geslacht:
man / vrouw
4
5
Samira Himmit
37
Bijlage 3 Vragenlijst Conditie 3 Vragenlijst TBS In artikel 37a Wetboek van Strafrecht kan een terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging worden opgelegd. Dit gebeurt als er tijdens het begaan van het delict sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogen. Het misdrijf houdt een gevangenisstraf van vier jaar of meer in en de veiligheid van anderen is daarbij in gevaar gebracht. Zolang de veiligheid van anderen niet in het geding is, wordt tbs maximaal vier jaar opgelegd. Maar als de gevaarlijkheid van het delict als een te groot sociaal risico wordt ingeschat, kan de tbs door de rechter steeds met één of twee jaar verlengd worden. De doelstelling van de behandeling tijdens de tbs is het verminderen van de delictgevaarlijkheid. Van de ex-terbeschikkinggestelden van wie de maatregel tussen 1999 en 2003 eindigde, kwamen er 68 binnen twee jaar opnieuw in aanraking met justitie na het plegen van een misdrijf met een strafdreiging van vier jaar of meer (dat is 19%), bij 286 ex-tbs’ers (81%) gebeurde dit niet. Van de ex-gevangenen van wie de strafzaak tussen 1999 en 2003 was afgedaan werden er 67.226 binnen twee jaar opnieuw wegens een misdrijf vervolgd (dat is 41%), bij 96.740 (59%) gebeurde dit niet. Hieronder staan enkele stellingen over de maatregel tbs.geef aan in hoeverre u het eens bent met elke stelling. Dat doet u door het getal te omcirkelen dat het best met uw mening overeenkomt. Hoe meer u het met de stelling eens bent, des te groter is het getal dat u omcirkelt. Er zijn geen goede of foute antwoorden; het gaat om uw mening. 15. Tbs moet afgeschaft worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
16. In 2005 is er €219, 3 miljoen aan tbs-klinieken uitgegeven door de regering. In Nederland wordt er teveel geld uitgegeven aan tbs behandelingen. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
17. Justitie is bezig met een knieslot voor tbs’ers die met verlof gaan. Het knieslot dwingt de tbs’er in de hurkstand als hij te ver weg van zijn begeleiders is. Dit is een goed initiatief. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
18. Gebleken is dat in sommige tbs-klinieken het eenvoudig is om aan drugs te komen. De smokkelpartijen kunnen tijdens verlof of op bezoekuren plaatsvinden. De interne beveiliging in de tbs-klinieken moet aangescherpt worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
De terbeschikkingstelling: Wat vind jij?
38
19. Met enige regelmaat ontvangen we berichten vanuit de media dat er opnieuw een tbs’er is ontsnapt. Het recht op verlof van een tbs’er moet ingetrokken worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
20. De tbs-klinieken hebben te kampen met een tekort aan personeel, te jonge begeleiders en te weinig expertise. Hier moet meer aandacht en geld aan besteed worden. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6
7
8
9
10
21. Een tbs-behandeling is effectief. 1
2
3
Leeftijd:
….. jaar
Geslacht:
man / vrouw
4
5