\s
25S
-:r
I-
!•
IT
:^3i3
\- _-:!-
:
V7>r Y^P^ vï3p:S J" T VT T
:
o'icm
•
I:
"Tii^
I- -:
I
:
7^^"|c'*
>
is"
t
riiDP?
T'if'')
Saprn t-np
t»i|S
Ttip
.3''j 'l'-Jins
,
pn»p
ricr? tp6i ,1:313 s is .ori
'Win3 013- iü
i'cn
0'l)'73rt
::3!i?
ie
o'3ii:) o'iuüsi
P3C3
o'C7,-)ni
3*15
'63
,*''p
-
<••
t
r2pD
*nnj j:
•
T»»ft
jia"»
nnifti
:
p"p
?5)33 DHJ CTHilSi crb3 P"' 'iivD-i o'7)iiyi
uji'
t
- i"
:
•
J
i...
inilS T"cr.i
oro
riDP?
|-
ist -:r
nin^
;
•
..•:
ijTb p'c pD'52n ipft>
,n'c3
ujïi
,D'icn' 73133 cnsi ipD3 tns -n5y '>d;
.topp
.u'Sr
fi'fii
ip 06l ,13173 P'3nï) 0'ibSPrt 2N2 'a \S»i:i4
,o'nc30 ia
f;ii
ij- ia 6i i36 ,in3nr> ^^-53
3''u
Sabbat in acht nemen, om hem niet te ontwijden, en zich Mijn verbond vasthouden; ook hem zal Ik naar Mijnen heiligen berg brengen en liun vreugde in Mijn bedehuis sclienken; hunne brand- en slagtoffers i^llen welgevallig zijn op Mijn altaar, want Mijn huis zal genoemd worden huis des gebeds voor alle volken. Zoo spreekt de Heere, God, die Israëls verstootenen bijeen verzamelt: Ik zal bij hem nog meer verzamelen, bij die reeds tot hem verzameld zijn. den aan
:
De TDÏlD leeü de de
'm (Ie
lofzegyinggen op
hl.
gemeente het TPi^'V 7\T!CV^-gebed gelezen,
nn3
en
wordt oiiT
93. I)e tceisrol 7corcU taihr
Jrlce geplaaUt, de voorle:e7' zegt Jtalf 'CHp,
yi'iV
dit
op
de
overhad
C'np en
{zie
daarna wordt door
loven
hl.
18), httgehed
aangewezene plaats ingelascJd. herhaald
en hesloten
Boor den roorleze,' met "^Dprin Cnp,- vervolgens
irSj;.
Bij den v.itgang van den vaütndag wordt het geicotie avondgebed gelezen. Is de vastendag op Zondag,
gesproken en '7^3011
DDIS
dan tcordt de lofzegging over den gelezen
;
vsijn v.ii-
doch de lojzeggingen over het licht
en de specerijen teerden achterwege gelaten.
Het
is
gebruikelijk de lofzegging over de nieuwe
'^<-/a^<5@'i^'^/'fcN_.
_
maan tdtte
sjtreken.
25
T^'K
>
••
:
n^^V V
nè^ 'T '••
(.
1» -'T
it
'yi^ rn>
I
:
i"T/
!•
T
.
:
'v
k.'
na^
Dnon
«•
-.
I
i.-
It
:
n::
T
V
:
t
:
ns
nö'i:^
^nn^i •
V
-it:
:
-: 1-
:
^r^'
ir^hn
n'w
:
.
v
:
-:i-
nn^* kS d^i:? •
t
:
i
I
p^jn^ öns*-fsi
i-
:
nN*f
^jt"!:}*
^nnsn D^pnnüi r K'
»ni*fin
•
i'
:
:-'t
:
•
•
AT
<•
T
IV
j-
'"7^
S:;q nin*
Dï^^-nN* nnnxb»") in^i^^':' •••
-
-
:
^!::n*^-S«i iDjr
:
\.:-
n^iDn nnn*
-:i-
ip«
nin^
" \=
'
Dpn
nc^p-Ds* ^3
nS;^^
-:
^no3 DnS • V T
J
ni^nS nin^ :
,
"i^'c^t i'f'SnD
\nbinDi .
-I
nDp*
'^St^^D
ty Y)^
:
17
/.-
::<•.-
-:i-
:
Tl-
:
1'P^I?,^
ni'p;;»
"^5
onn n^m ctt:
ü-èh nin^S
niN**?
im-n^^
n^^i^m 'r\'^hn
•
-:
-•
T
:
at t
•
^
nm^-S^r Dnb^n nb^n <:•:•t t
-
••
:
'p nnni
•
(*
Ueert niet onvenigter zake tot Mij weder, maar volbrengt wat Ik begeer, en voert gelukkig uit, waartoe Ik het zend. In vreugde trekt gij uit, in vrede wordt gij binnen gebragt; bergen en heuvelen barsten voor u uit in vreugdezang, alle boomcn des velds klappen in de handen. In plaats van doornstruiken groeijen cederen, in })laats van distelen schiet mirthe op; het verstrekt den Eeuwige tot roem, is een eeuwig teeken, dat nimmer uitZoo zegt de Eeuwige: onderhoudt geregtigheid geroeid wordt. en oefent weldadigheid uit; want Mijne hulp is nabij, om, te komen, Mijne v.'eldadigheid, om openbaar te worden. Heil den sterveling, die dit betracht, des menschen zoon, die daarin volhardt: die den Sabbat in acht neemt, om dien niette ontheiligen, en zijne hand behoedt, om geenerlei kwaad te plegen. En de afstammeling van vreemden, die zich den Eeuwige aansluiten wil, zegge niet als volgt: «de Eeuwige zondert mij gewis van Zijn volk af!" en dat de gesnedene niet zegge: //zie, ik ben een (hn-re boom!" Want zoo zegt de Eeuwige tot de gesnedenen, die Mijne Sabbat in acht nemen, verkiezen waarin Ik behagen vind, euzich aan Mijn verbond vasthouden: Ik zal hun in Mijn huis en binnen Mijne muren plaats en naam geven, die beter zijn dan zonen en dochtereii een altoosdurenden naam zal Ik hun ;
Ook de zonen van nooit zal uitgeroeid worden. vreemden, die zich aan den Eeuwige hechten, om Hem te dienen, die des Eeuwigen naam te beminnen en Hem knechten te zijn
geven,
die
;
33 Ktvot-
:
256
p
\ns*ïD KrDi< n^N^'i
ni:
hnn njp
pN;n-^D3
D'-'i^n-'^jpi
^T
T
!•
"p^x njn
<
;
:
-
<
Di)*D"n!: •_:-• "?D
:'
•••
iIt
linbniT i^'>'<9n'?i
:
t
:
j
:
nxba:
'g*
""
''''
'
"
'•'"^
^
'Tirs*3 *i
it
in^r^^
T
'^"
:
j
:
JT
•
•
-Nb> ^3*: • I
1.T
:
•
•
I
:
-v
T T
1
lü^N* Nï* j-"-;
t
:
I-
:
t
-'t
:
••
n^i 'T :
-'T
n^n* cv
:
•
:
•
p Ij"
_
:
b^ió I"
jT
::rh^ ••;•
;
:
•
.
t t
pn6 -
:
at
t
:
^nb-ii'n^i
nD'^ri
•<
•
i...
:
DD\nb*^nD
:
y
:
nin* dn*: ^3"n iT
m^^ini rns*n-ns* nnn-DN**3 dvj*t «"^ nn^Dvni AT V j :_
t
t
"'^.^'^r'?
^^r'??
nü^j;i<
•-•-:_
-
^•.
i-
inDJi rD rns**: d^?2ü'
iVi'm Du>:n nn* •
n;^a ^ryy)
tjij^i
ixvdhs nin^ Dinp invns insnp r^yin tI; ^t
;
-:i-
bm "•,
n?3x''i
li^'^^rKb' ipi^_
-: I"
D>v* lijn yiri T T
iniT^^i nvnj^
:
•
-
:
d^Du^h >'""'"
^^nr rnji -V
I
-
en vierde geslacht. Mozes haastte zich, boog zich ter aarde, wierp zich aanbiddend neder, en zeide: Als ik dan gunst gevonden heb in Uwe oogen, Heere, dat toch de Heere in ons midden mede ga! Het is wel een hardnekkig volk; doch vergeef ons onze misdaad en onze zonde, en neem ons tot Uw bijzonder eigendom aan! En Hij zeide: Welaan! Ik maak een verbond [met u] voor geheel uw volk zal Ik wonderen doen, hoedanig op de gansche aarde en onder alle natiën niet verrigt zijn; dan zal het geheele volk, in welks midden gij zijt, het werk des Eeuwigen [dat hooggedacht is] erkennen, hetwelk Ik voor u doen zal. :
Kadat de
wetsrol is opgerold, wordt deer den derden voorgeroepene de volgende
Haftara voorgelezen, gebed zijn gelezen.
met
de
voor- en slot zegenspreuken,
die bij het echtend'
Zoekt den Eeuwige op, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is! De goddelooze verlate zijnen weg, de boosaardige man zijne ontwerpen hij keere terug tot den Eeuwige, opdat H ij Zich zijner onlferme, tot onzen God, want Hij vergeeft veelvuldig. :
Waarlijk, Mijne gedachten zijn niet uwe gedachten, noch Mijne zegt de Eeuwige. Gelijk de hemelen boven de aarde verheven zijn, zoo zijn Mijne wegen boven uwe wegen verheven, Mijne gedachten boven uwe gedachten. Want gelijk regen, sneeuw uit den hemel nederdaalt en derwaarts niet terug keert, dan na de aarde besproeid, haar vruchtbaar gemaakt, haar gewas bevorderd, en den zaaijer zaad en den eter brood verschaft te hebben; zoo is Mijn woord, dat Mijnen mond uitgaat: het
wegen uwe wegen:
25!
omn
^bn:) üb^^ib D^i^S V iT "!iT
:
•.\T' -
"S;?
:
"71? ^"^ ') ri?v^:i
*:p T
'^^'^'^'
ni^i •••=•"
;
-'jv
I
^pa
JT
|..
T
!•
.
-:
J
!•••.•
^nQ^it t^^ riNnn rn^^n v t t •
:
-
-•.•
-:
-
.
I
Nb» r\py\ )..-. ^
iT
"]"l^^
n«'^ni ^T T
:
nnn
^id-'7K ^vy'bi^ if^sriT
n;i:^D oii^^*;, d'^'^^^'^?
(."
•-.
it2 t:
:
D'ii^3
:
ri^m ^^tr^ai VVT '^ -
"'K'^ r?5
T"'^''!^ "^i?^? C*')^.^
nin*
:
-:i--
:
iDn-3-ii D^as*
nbr ..
\r\i^
:
d^ji3« rirh 'y^
:
nin* id;^^^
-
''^'P
:s*inn
"in'^^i^'^i?!!
frin*
:
o^itr^sn^ DUD^« nnr^r;:^ n'^-'^D^ nii'D"^^
'''r\:iro^
Hüm
-:
:
V
i."
^
:
Dim r'i;; Iv
T
a
^xl:--
s*::^: J"
•
v
_
'7X nin*
i.t
id;^
D*i2^ at i
jnotd^
ö^bs* r\rb-'}p
np'T — ins* nirr I--
7.^'}.
:
mv
"iirs*3 vv
;t-
nrn^i j'-- :•-
zal
//bezitten!"
Ik
uw
zaad geven, en
zij
t t iv
nonV n^M D^ébs? " n^xi T -:iT :
;••
•
De Eeuwige veranderde
I
nin^ xip*»") "v:ö i,-.-
n
//heb,
-: i-
_
ri:;a
zullen het als zijn
besluit,
'j
v: iv
(*
hun erfdeel wegens het
De dat Hij gezegd had Zijn volk te zullen aandoen. zeide tot Mozes: Houw u twee steenen tafelen, gelijk de eerste waren; dan zal Ik op de tafelen schrijven de woorden, die op de eerste tafelen stonden, welke gij verbroken hebt.
onheil,
Eeuwige
tegen morgen bereid, dan zult gij morgen klimmen, en Mij aldaar afwachten Niemand zal met u opklimmen; ook zal bergs. ganschen berg gezien worden, zelfs het kleinvee zullen niet weiden naar den kant diens bergs.
Wees berg
Sinai
ochtend op den op den top des niemand op den en het rundvee
Nu hieuw hij Des morgens twee steenen tafelen, gelijk de eerste waren. maakte Mozes zich vroeg op, klom op den berg Sinai, gelijk de Eeuwige hem bevolen had, en nam de twee steenen tafelen ia De Eeuwige daalde in eene wolk neder, stelde zich zijne hand. De Eeuwige aldaar bij hem en riep uit den naam: Eeuwige. namelijk trok voor Mozes voorbij, en riep: Eeuwige! Eeuwige! almagtige God! albarmhartig en algenadig, lankmoedig en van oneindige weldadigheid en trouw, die Zijne weldadigiieid tot op duizenden geslachten bewaart, die misdaad, afval en zonde vergeeft, die echter niets ongestraft laat, maar de misdaad der ouders den kinderen en kleinkinderen gedenkt, tot in het derde
:
254
p«n-Srby
"I^dS
u;np
.oi.ni
ins TV
:
G'3T3ni
,or»br>
m^
\'
]'"7"«sn
"i'pxi^
o'-,in;m
o'P'5ni n'iu3 o'Durrin ,5"3:»3!> O'cj;? nnjnS r3")3
p d
o'lSnip)
o'fi'iini
.p'n
I
;
nin^ n^*? T
-
:
np;n t^si
Dnnn
ids*''1
t
«t
:
'7')'1j
rip^
-
,v
ift»
-,/•-•:.
I-.--
I
o'icri
tft
--t^
v:
mi
173
^-:.-
v"
:
.
.t^t
-"
"
-: ,t
-:
^,-
iiDe
-Ar
:
T
V"
Eeuwige
zal
De Eeuwige dien
dag
en Zijn
:
j..
:
:
r
immer en eeuwig regeren." Ook
j
;
-;
hrh
,.
er
is
riD*?
t
••
"^31 D^"2ü^^ 'DD1D2 DDi^if riN* rrnns ühbi^ "isnni "^3 • -: iv v -: :v v T
:
^0:^3
Dnvt: n^Nf*
"ibs*^
c^
bn^^-
r\k^f2
•••
:
ns*>*in n^^s*
n^nn
o'-irui
nsjnp 'o ,Tnc3 nini )i»D
('° q'ïj) ''^^^f ^"o'
vnb« mn» *:3-n« at
pXD
dhïd
briN* i"inb bs^^ïin
Tttit
o'sisn
'» o-b
."]T2:r
nsx nnn^
sinn dv3
:
o'te o'irn jiw pnnr.3 nntb nsnc rn
rcic? oDftb ^n>i
n^n*
ü)>:;b *^bD»
n^;")
n^n* lO'^i "ins* ^^ •»:.•:• T V
.riftcrs iftTC' Tyia
o'Tnifii
:
...
^
gezegd
Koning over de gansche aarde zijn. Op de Eeuwige als een eenig wezen erkend worden,
zal alléén
zal
naam
zal zijn
de Eenige.
ORDE VOOR HET NAMIDDAG-GEBED. Bij het i\o.middag-gehed omhult men zich mei het jT^ü,
Geloofd ïsraël
Men
zijt
Gij,
Ie;)'
de Vh^T) can en zegt:
Eeuwige, onze God, Koning des
heelals, die
met heerlijkheid kroont. is
gebleven,
gewoon daarna als
ie
lezen datgene, tcat bij hei Ochtend-gebed is achterwege
de psalmen, enz.
Fenolgens
leest
men de DlJSipri
'£3,
^tJ^J^,
lJ*np ^j»n , tieemt de wetsrol nii de heilige arke en leest de hierna volgende afdeeling aan dezelfde drie personen voor, welke bij het ochtend-gehed bij die voorlezing
opgekomen
zijn,
en spreekt ten hunnen
behoeve den "IIDI^* ^^
v-Ü-
Toen smeekte Mozes voor den Eeuwige,
zijnen God, en zeiden Waarom, Eeuwige! zal toorn ontbranden tegen volk, hetwelk Gij uit Egyptcland uitgevoerd hebt, met groote kracht en sterke hand? Waarom zullen de Egyptenaren zeggen: tot [hun] onheil heeft Hij hen uitgevoerd, om hen op de bergen om te brengen
Uw
Uw
en van den aardbodem te verdelgen Keer weder van Uwen brandenden toorn, en verander Uw besluit, wegens het onheil [waarmede Gij] Uw volk [bedreigt]! Gedenk aan Abraham, aan kak en aan Israël, Uwe dienaren, aan welke Gij bij U zei ven toegezworen, en tot wien* Gij gezegd hebt: «Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de i/starren des hemels, en dit gansche land, waarvan Ik gesproken !
!
:
85S
- I-
T
•
•
r T
-: -
•
V iT
^r^
T
T
-
r-ij^n-bi^'i )
-
-
:
I
*:
b^^üü I-
t
- t:
•
•
nnxsn^ n^inü
niD^pn
^3
•
-
i2'rh^r\ •
ni^^n^
nrj üb):;b
I
t
:
D^üii^:: rT -
-
T
v:
t
r]yi'!2
v
T
on^;;
••
^3
\'
^"7
;
-
i-
•.•
t
•.•:
•qD^y^'^ liv
•
:
•
:
(••
iv
mn* t
^?^^
irn'?^
V iT
mf?:
t
p
:
•?);
*
"l'i'^öO!»
nP""^^^
ous neder, en danken voor den Koning aller koningen, den Heilige, Die den hemel uitgespannen en de aarde gegeloofd zij Hij grondvest heeft; de zetel van Wiens heerlijkheid boven in den hemel, en de verblijfplaats Zijner magt in de verhevene hemelruimten is. Hij is onze God en niemand meer; onze Koning is waarachtig, en er is niemand buiten Hem. Zoo is in Zijne leer geschreven: //Erken dan heden en neem het Avel ter harte, dat //de Eeuwige [alléén] God is, boven in den hemel, en beneden //op de aarde, en er geen meer is." Daarom hopen wij op U, Eeuwige, onze God! om spoedig de heerlijkheid Uwer almagt te aanschouwen, dat de gruwelen van de aarde verbannen, en de afgoden ganschelijk vernield worden; dat de wereld volmaakt worde door het rijk des Almagtigen, dat alle kinderen des vleesches Uwen naam aanroepen; dat alle goddeloozen der aarde zich tot U wenden, en alle bewoners des aardbols erkennen en begrijpen, dat voor U elke knie zich buiVoor U, Eeuwige, onze God gen, en elke tong zweren moet. zal alles knielen en zich nederwerpen, en de eer Uws naams Dat zij zich allen aan het juk Uws rijks onderverheerlijken. werpen, en dat Gij spoedig, voor immer .en eeuwig, over hen Want U is het rijk, en eeuwig en altoos zult ais Koning regeert. Gij in heerlijkheid regeren, gelijk in Uwe leer geschreven ia. !
252
ünvj
^iT>
-*3 D7^{ r
I
ft"
T
1.
•
-
:
tit
:
*
n*d:i VIT
:
T
>.•
T
^
T
•
:
:
HDS -
:
•
:
••
«T T
jv It
T
...
.
T T
-:
T
••
-
:
nn2s*i T
:
:
:
•
;
-:i-
-.:
it
t
r
:
:
it
:
at
j
T
• T
:
:
•
)
d^Vixi t
•
j
_
x
:
j
•
v v t
-
-]"in
^
:
'
- I"
-
:
^^isd"? '^-
v,t
•.•<••;
I
*.••
j-
(.t
ri;^ I
•
•.>
-
:
:i"
*.•
d\!:
•
:
i;;n' n**?
:
i>
AT
T
D*'L:'-in
•
:
_
-
•I-.t'
:
IT
n:nn3n t r t -
t
•
:
T.
(
:
-'t
a'
-:it
D\'i'^x
D^in niiD nï3n < t
^,
i.'
.
...
jt t
;
i-
<
<••-:_
Kin
n*13*
rs
:iSn*
- it
t
:
:
I
'?\s*3
m'in
ü'^
DD^-i^^n
:
i^i'n
-I-
:
rs*
•
n:ip':'
JV
piöi nns*
m'*'n
•
T
i,
TT-
-: 1-
:
.-.
I
:
:
ftT
•
-
1
D'i^-n^ni t
hm
rii^^b'
•
n:inp3n
'T'J
t v
'
;
"
:
-]Vn
-:i-
«t
id:i vT
:
-
I
t-: t
— ••
:
it
:
i-
t
t
onzen God aanschouwen. Steunt de slappe handen, schraagt de wankelende knieën, spreekt tot de kleinmoedigen //weest de wraak nadert, Gods moedig en vreest niet! Ziet, uw God! vergelding! Hij zal komen en u helpen!" Dan zullen zich de oogen der blinden openen en ds ooren der dooven open gaan. Dan springt de lamme als een ree, de tong des stommen zal juichen; als de wateren in de woestijn zullen opborrelen, en beeken in de steppen. Als het gloeijende zand wordt eene beek en de droogte tot waterwellen en de plaatsen waar krokodillen legerden, schiet welig gras op, bij riet en biezen. Dan zal pad en weg daar zijn Geen onreine zal daar die de heilige weg zal genoemd worden. zijn voet zetten, hij is voor hen bestemd. Die den Aveg bewandelt, zelfs dwazen, dwalen niet. Daar zal geen leeuw zijn, geen roofdier zal hem betreden, aldaar niet gevonden Avorden, maar de verlosten bewandelen hem. De door God bevrijden keereu langs dezen terug, komen naar Zion met jubelgezang, eeuwige vreugde bestraalt hun hoofd; vreugde en blijdschap bereiken hen, kommer en zuchten ontvlieden. Het is onze pligt, den Heer van het heelal te prijzen, en den Vormer van het scheppingswerk heerlijkheid toe te kennen, dat Hij ons niet geschapen heeft als de heidenen der onderscheidene landen, en ons niet heeft doen zijn als de geslachten der aarde; dat Hij ons aandeel niet heeft bepaald als het hunne, noch ons lot als dat hunner gansche menigte. Maar wij knielen, buigen
—
:
—
:
:
251
:
n3
"
'••
^rr:
t-jv't
li-
T
;
:iT
r!::ip HDt:^
Jt
•
(.
.
i:**3p3
T T
;
<
:
V
T
mn
:
-
I
vt
••
T
«
r
:
v.
t
(
.
-
••
rtin^-"iU3
-
;
nkiK nn^ni
ni;r>
:
t
-.-
1^^'^»
'"'^
I-
't
nin^
'
-'t: it
=
•
-<•
t.
:
\t1:
I
•
t1:
t
AT-
I.V
I
-c
n^n
vs"
:
it
t
t
••
T
i
j-;
:
rni^m
i"
•
-
:
•
=
i
t
vt:
-
St:"i2n
.
t
:
i-
ir
:
snp"* •
ftrl:
)
ü^ddi .....
n;^pai
:
••
bir^-ni^ -
r\:;'^^r[
•
:
=
n^^
T
^t 1t
:
tv
I
n^^h
:,it
-
:
•
j
r\T^2
-
J
I
it^hpi nin* i^JD-'^yD rc^ii
-
••
I
jt
vt
:
n:nD nns
•
T
:
; ^:
^
-^
:
D-i^'-ns*
•
-
ninp iö
i."
•
:
•
:
t
I
nin
:
ni^r^ n'? n^<^^D*i -
:
t-'t
nm
^v.T
ny;2
:
n^ib nnnn ninS ni^o mc^y
,^r
T
:
rh'^
üf^)")
rs* D^ni^i
-i3i»
(.
^h
n^^r\
üb'ir^p
tiöp |.
nnii;n
'
it
'
v t
v
it
:
<•
•
—
n-
'nnn rö-\r\i .bftnc IJf f)*ji
(*
grond wordt ziedende pek. Dag noch nacht verkoelt het, zijn rook stijgt eeuwig omhoog, zoo blijft dat land woest van geslacht tot geslacht, wordt in eeuwigheid door geen wandelaar bekocht. Pelikaan en egel nemen het in bezit, uilen en raven nestelen zich daarin ; Hij trekt het meetsnoer der verwoesting er over heen, het peillood niemand is er meer van der vernietiging. Zijne voornamen daar, dien men tot koning zou kunnen uitroepen, al zijne oversten In zijne paleizen schieten doornen op, brandbestaan niet meer. netels en distelen in zijne vestingen; het wordt eene woning van krokodillen, eene groene plaat? voor de struisvogels. Marders ontmoeten er jakhalzen, de eene boschduivel roept den andere toe. Ja ginds liuizen nachtspooken en vinden er rustplaats. Daar nestelt de ratelslang, legt er cijeren, broedt die uit en koestert de jongen in haar schaduw. Daar verzamelen zich ook de gieren, de een tot de ander. Zoekt het uit het boek des Eeuwigen en leest! Niet één van deze ontbreekt, het eene noch het andere wordt vermist; want Zijn mond beveelt, Zijn geest verzamelt ze. Hij werpt het lot voor hen. Zijne hand deelt het hun naar het meetsnoer toe; tot in eeuwigheid zullen zij het bezitten, van geVerblijdt u dus M'oestijn en slacht tot geslacht daarin wonen. Zeker zal zij heide, de steppe juicht en bloeit als de lelie. bloeijen en juichen, jubelen en zingen; de heerlijkheid van den Libanon wordt haar gegeven, de pracht van den Karmel en Saron. Zij zullen de heerlijkheid des Eeuwigen, de pracht van
—
—
t
250
cnp
.S=pr.n 'b3 D^.-
-jnS^ H^ln ^"1^ Iplï
;
•
hj^Sdi T
:
i,v_
•• :
^ö*^^"^
V"i'^*^ V T T
I
.
T
•
<-
,
:
T
•
-T
-
rh±:i^ V i.v
<-
-jv
.V
at
- T
I
•
••
••
T
^
:
T
,
-•-
•.
<
t: T
-
•
Ktt
r
t
:
i-
Dnai t
t
i.'
j
•;•
-=v
'it
.
nöb
nna:^
nis;?!
Zij, die
Uwen naam
•
i"
:
•.
^t t
•
i.t
:
-
:
•
:
I
bn:
i;bc^S -
d\"2s*St
-
:
•
«
at t
v: iv
lanp
•
•
:1
t
:
Dnn id?2:i a'^i'xa n':>r T T V T D^oirn i^üd i^jii h^y m^^^by t t
:
nr^iü •
.IT
.
•
:
DD>^
T
:
- it -
;
T
_
I
:
jr
nn:;33 nin^^ n^r "^
:
•
T
l_v V
D^'-i^^s-Dp A"
.-:"
ipD:"!
ra:!: rh'j bb::^
:
•
nn::")
^
:
n-
.
^
••
-".•
•.
D^è)i:^n'x:jr'73 -
-
iD*i:^pn
•
:
:
:
-'T
•..
:
:
:
•
: j-
n^7n: ^Dönii
•
:
AT
:
-
nr
-•.•
:
-
vv,"
•
it.
•
:
:
^TT -:r rv^.'
kennen, vertrouwen op
v
:
.^i.-
:
dhd -t v ons* rnx^ Sn:t
v
:
-:i-
y r
±>nt2 Dnini^i -:
:it:
:
T
•.-•.
i-
mn <:
•
:
nv^3
••
a-
a^Dsn • •
T
t
iT
D^b'i^
.^--
J-
••
i
_
t
•
v:
t
•
3nb
\J
I
;
•.•.•.•
:
.
^
;
-
«t
•
:
r\y^
D\'::i-'ir
want
:
Gij,
Eeu-
verlaat niet degenen die naar U vorsclien. De Eeuwige vond welbehagen, wegens Zijne geregtigheid, Zijne leer groot en heerlijk te maken.
wige!
Nadert, volken! om te hooren, natiën, let wel op! De aarde hoore met hetgeen haar vult, de wereld en al haar heir. Want de toorn des Eeuwigen treft alle volken, Zijne verbolgenheid, hun gansch heir, Hij vernietigt hen, geeft hen der slagtbank prijs.
Hunne verslagenen worden weggeworpen, hunne
lijken
vergaan in stank, bergen worden door hun bloed doorweekt. Het geheel heir des hemels verdwijnt, de hemelen worden als een boek gerold, hun geheel heir verv/elkt, zoo als een blad verwelkt van den wijnstok, en zoo als de vrucht van den vijgenboom verwelkt. Want mijn zwaard, aan den hemel gedrenkt, zie, het daalt op Edom neder, op het door mij verbannen volk, tot gerigt. Het zwaard des Eeuwigen is vol bloed, door vet gemest, door het bloed der lammeren en bokken van het niereuvet der rammen; want de Eeuwige houdt eene sla^ting te Bozra, eene groote slagting in het land van Edom. Buffels storten met hen, varren met stieren te gader, hun land wordt met bloed gedrenkt, hun stof van vet verzadigd. Ja, een dag der wraak houdt de Eeuwige, een jaar der vergelding voor Zions regtsslrijd. Edoms stroomen veranderen in pek, zijn stof in zwa\el en de
249
non ip^;h r\m T
-:
-
T
]
ir
•
:
'' »;
- I"
It
t: V
ir
aVi;;
I"
"
-: -
"
•(
I"
•
-
-T
I
.
-:
I"
•
I
:
V
-
nu3» :
1^
:
yj^i^
D\t:^iir •
I-
T
•:
T
Ir
nmn T
!••
IT
t
:
t
It
p
D^:;inn -
i"
:
-
"
I
:
-:
t
-r "
)
:
IT
v:
t
-
v iv
-
li?
^nb^?
I
-:-
t:
t
v
ipi^^ -:"
iv
i"
:
-jt;
1
it
n':'D
:
•>•:
:
•
:
t
••
:
**
:
i:*? rn:i^
"
••
t
ni;s*Dï
-
|-
I
..
.
I"
^
T
t;
v:
I
•.•;•;
:
nDjn "jns ^^ Tj
r
t :
•
t
T
:
:
••
-
T|nii<
^3 ni; n'2 ^ T :
IV
:
i*
libnnni 1112:37 IT
•
•
•
:
•
:
:
i"
•
r
"
:
:
:
t
I
•
.•:•:
•.•:•:
-
t
:
••
n^m nn
ns*i:i n^nii
"115;
j"
iv
;i-
^^py^
P"!.>*
ins*Ti ?:?dS dVlt 2:2^3 inD:Lrbi lii^n nfc^yb) . -: ••
••
n^iü c^nni T
t
th')^)
|T
-
-:
I"
!•
'^m
v:
:
pn^yrJK^ ^
••>
t:
:
Dn« TT
n^s* '•'•
^'•ni
t
T
T
•
nü« ^n^^mi
:
••liv
"13 nt:i3
;
\r\r\
ny
••^:
-•
-
:
T-
-
t r v
:
•
Dbipn "n^pn t t
-
I
r
Dbii^b ^^3
•
r
:
^ri'^N*
^nm :•
:
^;
t
:
Iiv
"
:
••
:
"iiDD'ri:^
•..
•
:
:
t t
'
l
di^ k7i
v
:
"11:39
^^ ''2 ihüdd -:••>; n^m tt:t-
is eeuwig en onveranderlijk, Uwe leer is waarheid. Gij aan Jakob de trouw, aan Abraham de gunst vervullen, die Gij onzen voorouders, in voormalige tijden toegezworen hebt. Geloofd zij de Heer dag op dag, Hij legt ons lasten op, doch ia De Eeuwige Zehaöth is met tevens de God onzes heils. Sela. ons, Jakobs God is onze vesting. Sela. Eeuwige, Zebaöth heil den man, die op U vertrouwt. Eeuwige! help ons, o Koning! die ons verhoort, ten dage dat wij aanroepen. Geloofd zij onze God, die ons tot Zijne verheerlijking geschapen, ons van de dwalenden afgezonderd, ons de leer der waarheid gegeven, en Hij opone ons hart het eeuwige leven in ons ingeplant heeft.
digheid zult
I
>'Oor Zijne leer, en ])rente daarin liefde en eerbied voor Hem, dat wij naar Zijnen wil handelen, en Hem met een volkomen hart dienen; opdat wij ons niet vergeefs bemoeijen en geene nuttelooze gewrochten te voorschijn brengen. Het zij U welgevallig. Eeuwige, onze God, en God onzer voorouders dat wij Uwe instellingen in deze wereld in acht nemen, opdat wij eens Avaardig M'orden, het heil en den zegen te beleven, aan te zien en te erven, in de tijden des gezalfden verlossers, en in het leven der pi'ijze, toekomstige wereld. Dat mijn [hart] met snarenspel !
U
en zvvijge nimmermeer! Eeuwige, mijn God! ik zal U in eeuwigheid danken. Gezegend is de man, die oj) den Eeuuige vertrouwt, de Eeuwige zal zijn toeverlaat zijn. Vertrouwt op den Eeuwige immer en eeuwig; want de Eeuwige is de Kots der werelden. 38 KiNOTn.
— 24S
i^np nnrD'LT n^n ns^j;
Sip' »^.nx.
-
V T
:
snn
n:;r2':^^
Nim .
:
:
S3
I
T T
••
"^T
IV
:
T
I
:
:
lax -
:
^^slp-'?^^ I
••
033*7
n^;r* Nh>i
T
:
IV
•
HDH V IV
!••
T
•
nip» T
:
-
••
i.tDippD
:
;;
T
:
•
dhidx t t
pnï^
'7snïr^i
-:
•H'Ss*
^is'u^ni
I
I
vr
^?;r"l^*-'7D T
•
:
I
:
T
:
•
rDm nov 32^ T I
••
:
.liv
-
:
-
-
t
:
-:-
Ir
n**,::'?;^ t t
:
-
:
ï:^;;^
\t:^a;S"i ••
;
:
r
:
ni^c^n:: iï^'? d'^i^'? n^^T '
:
nsim y^rh tc.t:-: n^Di 3ni -:
^ribx ^» ••.:»;
t
'pin^
-•
•-
p
s^'prj
t
-
:
niD3 "^ns
|-:I-:t: !•:-.:•,
tIi-:.
n^Dc^ li^nüs* T T !••
-
onyj:")
--:--T-
:
mn
v-!:-^\sn '^
. ..
1
c^np pDsi ?n
Nv::n?3 ^Q'i^^n
'
n*n*i:^^
3iü
:-
^:'^^< t
-:
'
'i
'*
^
'
•
fu^ n^D* •-: :It
n*71
^3 nns* t
•
:
Dim
'inDn t
-:
Te Zion zal een verlosser komen tot hen, die zich van hunne misdaden bekeeren, onder Jakob, zoo zegt de Eeuwige. Gij Allerheiligste! hebt Uwen zetel onder de lofgezangen van Israël. De een riep den anderen toe, en zeide: Heilig, heilig, heilig is de 1'Jeuwige Zebaöth, de gansche aardbol is vervuld niet Zijne heerlijkheid. Zij ontvangen de een van den anderen, en ze»gen: heilig, in de hoogverhevene hemelen, in het huis Zijner heerlijke tegenwoordigheid; heilig, op de aarde, het werk Zijner almagt; heilig, in oneindige eeuwigheid: den Eeuwige Zebaöth, de gansche aarde is van de glans Zijner heerlijkheid vervuld. En een wind verhief mij, en ik hoorde achter mij, een geraas als van eene geweldige aardbeving, roepende: geluofd zij de majesteit des Eeuwigen, op hare plaats. En een wind verhief
—
—
—
en ik hoorde achter mij, een geraas als dat eener hevige beweging, welke prijzend riep: geloofd zij de heerlijkheid des Eeuwij)en, van de plaats waar zich Zijne heerlijke tegenwoordigheid bevindt. iJe Eeuwige zal immer en eeuwig regeren. De regering des P]euwigen bestaat in eeuwigheid, en alle eeuwi»heden. Eeuwige, God van onze voorouders Abraham, Izak en Israël! bewaar dit bij hen in eeuwigheid, dat Uw volk het gedichtsel hunner gedachten er naar rigte, en verhef hun hart tot Ü. Hij, de Albarmhartige, vergeeft de misdaad, en verdelgt niet, neemt vaak Zijnen toorn terug, en laat nooit al Zijne gramschap ontwaken. Want Gij, Heer zijt algoed en vergevend, en beloont groote gunst aan allen die U aanroepen. Uwe regtvaarmij,
—
—
!
:
247
IV
I
-t -
•
:
*
I
T.
t:I
"tt
-
T
:
T
—
-
:
-ICit
t:
:1t
-: -
t^:-
••
:
t
•
tt:
t
I-t*
-
•'
t
-:
-
t t t
:
- 1"
-t:
T
T
'
"i-
D^fiiöpn-b'DV
:
t:
tt -
t
V
^-
T
:
'T^^
ivT
•
"^i -
:
i"i3ly; ^^bi^ ^:)
t:»:
T
Il
»:
-
:
:
DnVinij nnsi I
T
-: -
IV
I
I
•
••
t
:
:
T
t:
•»:!
••-:»: :
s^pTi
i-
-i
:
T
-•:
-
den eerbied Uwer almagt; ook ik zal Uwe grootheid vermelden. Alles boezemt den roem Uwer milde goedheid uit, bezingt vrolijk Uwe geregtigheid. Genadig en barmhartig is de Eeuwige, langnioedjg en groot van goedertierenheid. De Eeuwige is voor allen goed. Zijne barmhartigheid strekt zich over al Zijne werken uit, U, Eeuwige! danken al Uwe werken; Uwe vromen loven ü. Zij bezingen den luister Uws koningrijks, en onderhouden zich Om den menschenkinderen Zijn alverover Uw alvermogen. mogen te verkondigen, den roem van de heerlijkheid Zijns rijks.
—
Uw
koningrijk is een rijk aller eeuwigheid, Uwe heerschappij duurt door alle geslachten. De Eeuwige houdt alle vallenden Aller oogen zijn vol verstaande, en rigt alle gebogenen op. wachting op U gevestigd, en Gij geeft hun hunne spijs ter regGij opent Uwe hand en verzadigt al wat leeft met ier tijd. welbehagen. De Eeuwige is regtvaardig in al Zijne wegen, De Eeuwige is nabij goederlieren in al Zijne handelingen. allen, die Hem aanroepen, allen, die Hem met opregtheid aanHij vervult den wensch van hen, die Hem vreezen, roepen. De Eeuwige beHij hoort hun geschrei en verleent hun hulp. hoedt allen, die Hem beminnen, maar alle goddeloozen verdelgt Hij. Mijn mond zal den lof des Eeuwigen uitspreken, en alle vleesch den naam Zijner heiligheid loven, immer en eeuwig. loven den Eeuwige, van nu af tot in eeuwigheid. Hallelu-jahl
—
Wy
:
:
246
m <
T
•
V
'l
(.'131
••!:•
-
-:
.
'TT
T
.'M) nxT
T
:
-
-
!•
T
I
6biS
•• :
:
:
••.
:
T
•
•• :
•
:
|
-
:
T
:
•
I
r
•
:
•
••
•
-:
- :
- v: v
'
"
"
':
•
- :
0'7n>ö
ivn
xijS?
*
*
*
:
x
I
TT
V
t
•-.:•
nn
:
- -j
i
"
•
l"
Dv'^Da
^5"}3S|
••
iv
wp n
*3l:^i* ni:^f<
naii ^nin nia^
•
T
'ips ontnfti
-
I
t
:
»:
^n*3
Iv i"
1
:-T
T-.
v t
t
.
V
?]pi:^ n';?^nï
:
t
•
:
ir:fS S21
nijr
T
•
•
:
nsip jv>7
"
• T
-
•:
r
/oi
TT
obu»'?
:
r.'
»:
:
T
T
:
rvy)yi^ ^\-ix'73i T
-
..
-Tl'
'•:•.•
"ijjT
5
-: -
v:
T
T
rhü ^iSSni
:
Sn^
I
:
ly)
rhm
'
:
:
»:
:
pïOD 0'Ji7nD
^ivSi
ym)
•
•
:
,
Jt
T
™x
••
-T.
T
•
V T
V
I
n^D
--
•
,
-.•:•.•:
IV
^nnn^
'^
:
tv:
I
dj;
T
-
;
TT
r
-•
nisD
?]n;i
:
|rj:3
T
- -
T
•
:
:
nj;j
t s
:
:
it:i* ïi\i-n:}ii i-
I
'n
iv
:
TP' (*
Hier staat men van den grond op en zegt:
Heil
den bewoners
Sela. Heil den volke,
de Eeuwige
is.
Loflied Davids.
Uwen naam U,
prijs ik
Uws
huizes,
zij
wien het zoo gaat;
—
prijzen heil
U
onophoudelijk.
den volke, wiens God
U verhoogen, mijn God, o Koning! eeuwigheid loven. Dagelijks loof ik naam, eeuwig en altoos. Groot is de Eeuwige Ik zal
zal ik in alle
Uwen
en zeer geprezen, Zijne grootheid is ondoorgrondelijk. Het eene geslacht roemt aan het andere Uwe daden; zij verkondigen Uw alvermogen. De heerlijkheid van den roem Uwer majesteit en Uwe wonderdaden wil ik bezingen. Alles spreekt van
94& irpn
.(1 j'TPlS o'jiö
-
T
V T T
l
•
T
••
I
Dn^JiD
nnp
kSi
d*:i3
D«T
n:j; T :
jm
DniDS
D'ii'n p"c^
T
T
:
T
T
:
T
(.'131
D'ü3 löC'J D^nx
:
:
:
XDï
otoS nnW T
VT
T :It
I-
-
tii^'^sn •
f
:
i^l
][
ni^'n }-
r
nSta v t
-•:•
tt:
D*üiiS*n
dd15
0^2
p« S
\t2iD b)Si:h
*
nnx
*
^:d
-
-
:
:
on d :
v
v
njx iv)
nsnn T
*
•
•
•
:
D^:rt^D
::'pDi I"
:
•
'
'
D3" d '
I
:
i:mï
liL^fiii^ T T
DinDi '^T T
:
:}"inn *5
:
^:b jn3
«b nc^pD :
De
vei'taliiig
jv:i3
ii2n V2' ••T op
bl.
37.
:
n'33
nit< ^3
(.'131
1)
•.••.-•
:
(.'1=1
nna ü2ht iip ir rnini T T
*
*
x':'D
-
tI
:
-
nnin d^ü j'? ö d*d 13 ï wt
^Snni •
•
:
*
jvsa r\'22 ni\* iv) ."nia3'/
- -
nji\* ij;)
bnsp n;;^!
T
|S
33
(*
'j
]
i
Sip?p ni^n^
-
•
•
^3
v^iDi -
1
IVK3 n^D3 ni\ ij;)
(.'131
^:7 niü V T T
D^^HD ....
^^p
;
pi^n nN'n:
*
(.'01 jV2iD n"'D3 :
-
:-
*2
D"i
:
':'ip
|rs3 n^D3 "3N* ij;)
lin^t^ir
T
•
•;
:•
ij;)
nD3 non t t
i^'Si
liöSj^n; ^2
^JijD
o'i?'^?^
-•
"T-
:-:•
T\
*
ninn
i'^?^
*
1
-
i
»S:
:
^m:
-
;
'?;;
:
t:--,
nipt hti róirn v v -t
*
t
i;?)
no3 njx
\v:i2
*3 Vï^dd ibDin nDt:)b - V T T
:
T
•
(.'131
t
-
-:
:
diiq^
no3 TON Dn d3 ü'f2m n^^i |Vï3
d^ddidi niViDi -
T
k^i nin« i^nirn T
T
-
*
••
ijr)
y^-t:^
••
I
T
dd^ni isn nii^*
'
'^x
iö jöxj nj^ni
n*ün
Dn:ii 1t5D^<
.:
*
-
••
•
1:
t t
ij;)
no3 njN
jriiD
:
t;It
no3 n:a
hdoi
ip^ï -:t (.'131
:
T
•
•:•
S^ddi
T
•
:
TT
-. -
|ri-3
(.".->
:
T
:
t:
(.'131
:
I
•
•
:
'-t-
:t
Tl'
-
•
;
n)s ly imiS j"cr
n-'oa
j.
|,
244
p*? *
*
^iö y
•y^^oiy
n3Dn
f
ï<
p"? •
'
*3
n^nn
t
S"id;i
t
^
ni;^"!
't: :
'^idj
rrnna
'^mn n^sn
nisnp
iS:;ii
pb
npirp npnn
n;^ip orp Sr
np'^^p
p
t
n^sn
*
*
riiQ^p^rii
DpSp
'
:;n ^npy^
t:':^'t
t
m;;p
nnis'? 'n^<"^p
pb» ^bi^p'n*
'^iDK p'? p"?
*
t
^
^i^n
'Dox'pp
N3n np-^p n^DH K^? •;
n'pm
'p;"!. ï3;3 iVaii
,T n'^in'i
t;-;
t
pTnni hn")
^s*
^löc'p
•'^i^pin.'
DR-i j^^T *
*
(T 'nn£3 ^V2U^
:
p
;p; np*f p
'^id^i
p:v
b;;
n^^T d:; pnni
"^t:
tt:
t
n*? ni;;^
mij en bespot nog mijn groot lijden, deswege weent de priesterwacht Bilga i). üp die plaats waar alles: weere!" riep, worden thans, in stede der vroegere gezangen, klaagliederen aangeheven; deswege weent de priesterwacht Imer. Zion wringt de handen en niemand helpt! de gewijde offerplaats werd door wilde zwijnen vertrapt, deswege weent de priesterwacht Chezir. De Algeregte vermaande tot boete; ik bespotte Hem; daarop werden mijne muren vernield; deswege weent de priesterwacht Ik riep den Albarmharlige aan, doch te laat, de Hapitzeth. magt verdween, de goddelijke poorten zonken weg, deswege weent de priesterwacht Pethachja. Zie toch, en sterk ons, o God, want mijne kracht is verdwenen, de vertroostende voorspellingen van Jecliezkel blijven voor mij verborgen, deswege weent de priesterwacht Jechezkel. Alle koningen hoorden van onzen val, de engelen ontzeiden ons hunnen bijstand en de tempelzuilen lioaz en Jachin 2) moesten vallen, deswege weent de priesterwacht Jachin. Versclirikkelijke vergelding viel mij ten deel, daarom is mijn hart zoo treurig, kind noch zuigeling werd verschoond, deswege weent de priesterwacht Ganiul. Algenadige God hef uw vernederd volk weder op, open de bron des heils weder en de priesterwacht Delaja zal niet meer weenen. Vertoon U weder in Uwe magt. God, mijne zege, mijn snarespel! Verwijder leed en klagt en de priesterwacht van Maazja zal niet meer weenen. droeft
!
1)
Zie
I.
Kroa. 24, 14
2)
Zie
bl.
34
noot
l.
—
:
f4S
:
mm VT
T
'•
TV T •
tv:-;
:
nnv
T
:
p'^ö
"i;^?*
T V T
:
"•
-
:
nnp
V
T
:
*
"Tina
V
-
:
^
x^pp \^2
I:
T
••
•
;
^I?;;
:
•
..
|
:
^-
n^öi^o n-j^n
^
'pj;»!
'>Yi
i;ry^;
jnn
b};\
P>6 7» jb'6» 'o P16 in O'tnn? o'i'nn» 'lai iS'Sn i>c6ir
mn?
b^i^ nrkTi ni::^ T T
T
b:r\_
rp^ ^üp
:
••
VT
v^'l-fO •
V
:
ip^ yrp
ni^D dit j'hd
*
n*iVÉ:^x rjni «-i'^p
*
,'P
r
I
:
j*n^
•
nn\n i^n i'^«
'
o't>'»P?i
D'^)
D^p'tt'
T T
:
12-1 ^ninitin
*
*D|5 *£53
n*iü« ^Dp^
bD3 T
*
'^'^n *
Dr^i^p
*di^« irSir t)vp *3 T
:
••
T
DV n'^p^ nspx
I
•
p^
IT
"^jS
*
•
*
ai»
di*^ "
m
nn
»b>
T
nnft
iV'^n >' •
"
tempels verloren ging, omdat de verdrukker ben bedwongen en om de wonden en de slag«n, door met jammer omgord heelt; hunne vromen geduld, om hen die in den bloei hunner jeugd tegen
— gejuich hunner vijanden, die rotsen werden verpletterd; — om lieden, hunner met hun ongeluk spotten, om de slavernij hunner edelen en reinen; — om de misdaad door haar begaan, door de baan effenen; — om de scharen van haar volk die van haren weg geworden; — om het getier van door hunne bespieders zwart hare bebchimpers, toen de lijken zich hadden opgehoopt, omdat den hof van hun tempel. — God! hunne lasteraars hadden gewoed den mond hunner verdrukkers; smeekend Uw naam ontwijd roepen de verdrukten — hun gebed verneem, verhoor! liet
vrije
niet te
zijn
in
is
in
Heft weeklagte aan wegens den dag waarop de Almagtige tegen ons was vertoornd! Jaar op jaar houd ik zware rouw op dezen Met eiken dag nemen dag, beween ik mijn zwaar noodlot. mijne zuchten toe, tot dat die dag verschijnt waarop mijn tempelDe vijand verdrukt en bectad weder op nieuw zal ontstaan.
^
%
f
:
!
Ui
^pv.i
p^*;i
*Pi^93 ?!0^? pin
.Sïi rbrt
T
V
:
•
"5"
i3i> ""^r
>-'i'3
T
:
TT^*^ T-^'^^
•
isi
'""i7
•
o'Tprc
T
:
nn"in B^-ipp "^inn T :
V T
•
••
:
*
V
••
:
••
:
T
T
•••
DDTT
V
I
T
rr'in^ T
V T
V
•
no T
:
-
:
••
••
-
)
;
n;^3 ••
:
V
t
-:
••
*
••
I
:
••
'^l^•^ -
T
-
t
..;.,.
t^s V ~.
-
••
.,
-
•
:
:
^bj; ••
:
;
T V T
:
/
-»
••
t
mri
TV-: T
T
t
:
n^b^PD
•
•
•
T
TV
:
:
:
i'^s* dd"i b;^i
\
*
".
V
••
:
v;
•
"n»)*^
n'iTK
-
:
TV T
*
:
r\'yj:;2
^^^
^x ^^jto ns^a byi
*
nni«* *ö*ö• id3 T
:
•
•
I
:
oino
^'n o'a
^.ift
T
•:
"'^^^yi P-''^
•
-i
d*ö*
"^^^^
T
:
T
:
^
uwer maan gaat niet meer voor u onder. Uwe dappere schare trekt daar voort, door uwe vorsten en aanvoerders geleid, met uwen koning aan de spits. Ja, magtig verheft gij u door den sterken Heerscher Jakobs; vrede is binnen uwe muren, vrede bij al uwe vrienden Jammer, stad en burg van Ziou, als eene vrouw in hare weeën, als de met eenen zak omhulde maagd om den vriend harer jeugd; om den tempel, die verwoest werd ter oorzake van de ondeugden des volks, omdat Gods lasteraars in het heiligdom des tempels zijn gedrongen; om de ballingschap der dienaren Gods, aandachtvolle psalmzangers, om hun bloed, dat vergoten en langs de straten als stroomen heeft gevloeid; om het gejubel hunner reijen, dat in hunne steden is verstomd, omdat de verzamelplaats is verlaten, het Synhedrin opgeheven; om het dagelijks verzoening schenkende offer, om de verlossing der eerstgeborenen, omdat het vaatwerk des heiligdoms, het altaar werd ontwijd; om de koninklijke prinsen, Davids heerlijke familie, omdat hun glans verduisterd, hnn kroon gevallen is ; om de eer, die bij den ondergang dea schild; het licht
—
—
—
—
—
—
241
T
I-
:
••.
i'3*«"iD
nün2
••
\
"i.;i;?Q
pjp ^bxi5
np
i3v;)
"nïi
inn;^
'^;;p'.''
"^^D^n; ^;ii;p
:
•
:
:-]^3vnmDn^Sp
npinp
t
:
It
nnr^
ior\
ND3 ^rpnr Dra
:
i)^
b'iSi:
r\yb
"^yns*
ci^pin
"nc^ni :
"^'3:^3 '^[
•jSid:! diVlJ^ DVii'n "'"i^'^?^
r\':^:) 'r]^:y übr}
-
•
n'p^
"j^do
yp^
ni^p^ ny-^
fön
kS
:
irnnn
"i^pp
'^1^{Q
^i
Dnn nn^r
v v
I
:
'^'pD
'b:; 'ir;;
niJö n^ii^p vini
t
•
:
t:3n niS^^ nii^*?
p'^"? -jn^öy '^an
ü'bm i:p
ji*»^
-
:
^jdk ^pid^
n'jinp *pip
toegemeten, en het verterende vuur greep waarop uwe edelen geboeid werden, toen allen de daken bestegen en het aanrukkende leger der verdrukkers en martelaars aanschouwden De Heer vernietigde u, Hij verduisterde het licht uws oogs, dewijl gij op ijdelen bijstand, op bedriegelijken steun hadt gehoopt. De snoevende Egyptenaren, die gij ter hulpe hadt geroepen, zij keeren reeds weerom, nadat zij naauwelijks in het land van Dedan waren aangekomen; de golven der zee stelden zich tegen hen en hunne hulp had een einde, o Mijne ingewanden beven als een harp, wegens uwe droefheid, Doch de Barmhartige zal uwe treurigheid in vreugde o Zion! verwisselen, dan laat ik mijn lied luide hooren, begeleid met nwe fluiten. Ja, troosten, troosten zal u de Sche]>i)er, Hij zal u helpen en verlossen; Hij verzamelt uwe nakomelingen, lelt en Geboet zijn uwe misdaden, gij hebt teekent hen ten leven aan. den tuimelkelk, den toorn Gods tot op den bodem geledigd, uitgeslorpt. Ontwaak! bekleed u met magt, omgord u met pracht, want te einde zijn de dagen van uwen smnad en uwe droefenis. God gedenkt uwer weder, voert uwe verstrooide kinderen op gebaande •wegen tot u terug. Zion, dan wordt gij met edelgesteenten getooid, in uw gebied heerscht de vrede, uwe gebergten zijn Kigt u op, maagdelijk Zion! gij zult niet meer rijk aan metaal. vallen; de Heer herbouwt u, omgeeft u rondom met vuurmuren. Juich en verblijd u, nieuwbevolkte, gij verdeelt den buit, de God is u zon en rijkdommen vloeijen u in menigte toe.
de
straf
om
zich.
drievoudig
—
o
De
dag,
1
—
Uw
.31
Kjnotu.
?-IO
"^303 D>(
:
•ib::^nn;?i I
••
:
•
-
:
i33D nSh d^djt nii<3V *3V
iitrp3 ni^ön^n ;r'p33
"]*3'jn ^>; ini"!
'i*3vn 3Vi?
:
nn
"l'?*ii?p
:
vdd
noS::'
''^s
"lisx
e'-ip D-i-)p |*3;3
lïv
^'^xr
D^i:; '^^'j^
"^a
^'^s
rb^
d*:3Sdi:3S D'J13 nir3 T^^<3 rhsi:t iS^^rt «ic^s 'T-: t :
••
•
m6:
i:;3üi Dp")3* n*Tn3
-
•
:
:
:
:
-
:
nna ispp
t^ivp
:
:
nj;^ d*i:i
:
^sinp
'^'35ïrp nhisS 2pn pD'^: ^ip3 npT nna pj3^ nS"! np'p nis3 p;3 ^pp f n3 SpSpi ynn ^*3nS app nixS :
:
]3"ip3
np
nvpp
N*'33
E^i3S
i:'}^
pn
*"7n;i
^ni:'ni nnn pni •:<••: \ t t I
n*j;3 ^rri
r t
:
nSi 11^3
^:3inp
1*3
t
:
T
:
t
•^nn: na^K
inxvp nö^i nii
"^j^snnp innpi
r\'>:^wf2 13C^
:
:
1p3 ÜSU
:
"^^a^ix*? d*j;3l:^
;
:
Dvr n33» id'jo v v
t)pK>i N"7ri p-lï
-
-jSm
-:
:
*5??
3VV
stammen en
offerden hunne vrolijke stad, de verzamelvan alle volken; allen bragten tot u hunne Maar ach, met hoog opgeheven bijlen
jaarlijks in feestelijken optogt Israëls vrijwillige gaven. Ja, gij waart een
de pracht handelswaren! drongen de overmoedige vijanden binnen en hieuwen het heiligdom om. Geen ijzer vermogt eertijds iets op de steenen des tempels, zij werden onbehouwen uit de bergen ineen gezet; maar, ach, de bouwmeester heeft zich te vergeefs vermoeid de tecnpel viel duor den magtigen vijand, zijne kunstig gemaakte muren werden vergruisd. De heidenen vonden den ingang tot het Allerheiligste niet, daar verontreinigden zij het allaar met een zwijn ]) en de veste verzonk in het niet. De poort des heiligdoms had zich van zelf geopend 2), een waarschuwende stem deed zich verre hooren en de grooten erkenden daaraan de voorbereiding van den ondergang. Pijlen schudde de vijand, drukte den boog met de regterhand af en wees uit de rigting der geschoten pijlen eene zeventigjarige heerschappij aan. Zoo lang de proleet (Jirmia) in uw midden vertoefde, waart gij niet in te nemen; ach, daar liet hij zich tot uitwijking verleiden eo plaats,
—
—
—
—
spoedig wareu
uwe verwoesters
daar.
De vuurspuwende kolen
hield
de engel vol medelijden in de hand, opdat zij zouden uitdooveo, desniettemin keerden uwe verwilderden niet om. Zoo moest daa uw metaal, ledig op de kolen staande, vergaan, gij, eens de geregte genaamd, (waar, tusschen uwe Cherubim), Gods langmoedigheid lang toezag. Met den evenaar der geregtigheid werd u 1;
3'D p*3t u'n ru'O
2)
'3
ü'i
6nn
239
^:;r} iij»
DIT •
;
-:
dk
*-]'hbp
"^^Sinaa 'Snvi
"1*^^^
'''^*i<;^
ü'y^ pna^» "upp
Sino3 *D>n
'l??^^^
™i
*r]*D7^ jiöx
:
KVDi
*^?T Vil i:^ito
»sSi i:^p_3* p;; r\xi)
*npri
'^'^^.i?
runn?
.3"n d'u n)3ii? DjnnlSn ^uKfitr
'ciSis
/'^'Din-i
n^^p ypi) niï eiinv^r/
^"^^ ^ï:^ »3dS apr ^-12 n»» n'nro
oirn
^^Sd
nnp
"i^ï^i?
^iiSp p'nï tot in^r.
^^3 D*^i
pinpn
•^nn
vDK^D iVr
•
V V
\T«
•
:
•
•
^!''^ri
'^'^l'
'^pi
üpi :
r T
:
n^h^ D^üDïrn 't:* nir ••
-I
:
ï^?i :
T?'?*^
"^^'li?,
nm
"]'!^'\i2n
T
•
t
I :
t
m*
^'*"'!
niJ2
itidS ji:dV t
:
:
t
Q*f
:
•
i^apir
:
P^T
^^P
p*p
inaj
m t
"ryi: ni«D i3ö ]^b0 *:nD3 " ••-;-: I'tt:
p^x
iii^b
nii^iTD Saai inac^S non '^m o^n^K nnn
ci^l *^">p
n^s
I :
a^^ro I
-i.
DVa
:
o^anr
:
-t:
verheffen en uwe stammen, Jeruzalems zonen, uit de verLanning terug voeren. Stralend in purpergewaad, de pauk roeDan rend, trekt gij dan juichend de vrolijke reijen vooruit.
ring
juicht
weder mijn
hart,
als
God
u
weder
bestraalt en
uwc
duis-
ternis verlicht.
Zion, koninklijke burg, uwe straten waren vol blijdschap en vreugde, want de noordzijde van uw altaar lenigde alle smarten. Ginds in uwe heilige woning werden offers der geregtighcid getifferd en verwijderd bleven misdaad en ondeugd. Die goddelijke berg, w elke God uit alle woningen van Jakob zich tot wóndervollen zetel heeft verkozen, op welks schouderen Hij troonde, en even als de zalfolie op Aharons baard, even als de dauw op den Chermon, zoo droop de zegen Gods op u neder. Hoog gebouwd waart gij, Zion, pracht en magt was in u, en uwe bewoner» wandelden op effen baan. Alle specerijen en zalven kunnen den weiriekenden geur des Libanons niet evenaren, die de kleederen van uwe getooide jonkvrouwen uitwasemden. Kn de geur der specerijen, die van het reuk-altaar opsteeg, verdretf elke schadelijke lucht, pest en ziekte. En de gouden wijnstok in den tempel I), hoe heerlijk was hij! Drie honderd priesters moeeten het vorstelijk geschenk opheffen. Naar dezen tempel trokken
1}
Zie noot 1,
bl.
166.
t38
löpx n2^« niNi nni<.Si3x nif^x i'i'k
^
'^^^^
nv
"jiDpS c^pip
'i;oi *D'D 2)^'c;
•^l^n i£3pp
lr3S^<
;
i^yb
"inï np*?
ni;r'yo'^«
nS
nniiD HDinn
"^SJ-i'^ri
niV91 npraa
;
•"]''?"!;??
i'V'^n ^sn
an^r
^^n*?
:
S;n
mv
"^iiip-kT Sj;
rnijprn
'^x
:
T
ir^Nip
pnp
*3 S;^
orra
niT^i
7
nvn
'p
ip>
mvS 10 Sipp
^jjt
niD^p
;
:
"^'SiSn
—
^*Sibp
nx
^'^n'bi
"n^^
'nwi ^ipS
p'^^ o^r^y
Sy i»^ nonx
n^n
'p
ün0
TiTX oi^n nixD
:
"^^SVi7
:
"]*SpD lir» 3*n3
»Dnn nipp: i:^^^ nnjS
nn^D ipn:
*S;; pp^ B^i3b
•]pru* "^nij;;.
"^in
n'b'D3 b)2D
niü^a; jvpT 7inp idv^; iip; n.^p
Sax ^3 7X
k^ö:^ n'pri^
pnp»
*£)?
d"i;^*
"^n^i
:
^i^SSn
^'bn] *Vx -]*ot
npnx
ni3T» iVi "^^^n
nnsD") p'pnb nn^;. n;f x
Hoe walgen mij zelfs de eenvoudigtoegezegde dubbele loon? ste genietingen des levens, als ik zie hoe uwe schatten, als uitwerpselen van steden, op de straat geworpen werden, hoe het goed des Allerhoógsten aan de vlammen werd prijs gegeven aan degenen, die gij veracht en geweigerd hebt in uw verbond op te nemen. Nimmer betreed ik den weg der vreugde, als ik uwe paden woest en verlaten voor mij zie. o, Hoe zoet is het die des regts mij met u te weenen, uwe boeijen te dragen, tranen te plengen, die voor al uwe getrouwen toereikende zijn. Doch wee, zij droogen door den gloed mijner wangen, wegns mijne smart, dat ik uwen vriend moet missen. Hij is op verren afstand getrokken en met hem trok de schaduw uws vredes weg: en ik, ik sta eenzaam en verlaten als een staak op een hoogen bergtop, en mag niet hooren de stem des zangers, sedert de snaren van uwe harp zijn gesprongen. In rouwgewaad sluip ik rond wegens de menigte der dierbaren, o Schrikkelijk, voor allen schijnt de die voor u zijn gevallen, zon; voor mij en u echter is haar straal verduisterd! o, verhef uwe stem tot den Schepper, dat Hij Zich over uw leed ontferme en over den smaad uwer vernedering, dat Hij u de liefde uv/er Verschijn, met een zak omgord, wegens den jeugd gedenke. brand, die u heeft getrotfen en die al uwegrooten mede verteerde. Moge God u troosten naar mate uwe lijdensdagen^ u uit uwe vernede-
—
—
iSl
n^m T-!-
vir ^ ;
3h2 3K^n
nsï TT
"lU^N* V
•
••
:
-:
l-T
••
:
)
t
•
:
•
nD3 y^i^ t t v
Dpnn :
Vj^p
ifii ••
:
I
v
•.•
::•!••:
nnn
.;
'")'?*
'i?^ t
'
upm I"
t
-:
t
Dha
-
:
:
.:
•i^Si:^D
t .t
:
"^^V^c^ c]'b>nn
tVv^
:
ibr^^ ^0:2
-!
:
•
T
-:
nnix
'^^'^
p^)^*"!
V
:
':*p
'^rap vn^. n^;^ niyD-r
:
•.-:
ii3 nn'irDb
nü^rn p'^2 T^i3^
inn nnp
idd iéjn *nia T
*q^'?"in
;
••
t t
I"
rj^^ppp
m:p^«
n«
:
jp
b^id'?
^"i^i^pS i^^n ••
-:
-
:
v
:
nimV^ynj •^^'P^W'^Di^nnpn n^nprk '^^'^y^i '^ï^pni rj^Sap ühpn nn nn irxp ^'i'c^b 'in'yrsi^ nr^^ ni;^! :
hoe lang nog zwelgt gij in overvloed en mijne kinderen worden door doornstruiken bedekt? Hoe lang nog verheft gij trotsch het hoofd en brengt de zonen des Allerhoogsten voor uw wreed gerigt en doemt ook mij de Goddelijke vuurwet len vure? Heilige Thora! heeft Wee, wanneer u de vergelding treft!
—
u daarom eenmaal te midden van vuur en vlammen gegeven, opdat gij zelve eenmaal door het vuur zoudt verteerd worden? Heeft God daarom, hooge bergen oversclirijdende, den laoeren Sinai verkozen '), opdat het u een teeken uwer latere vernedering zij? Zoo past op u de gelijkenis van zekeren koning, die op het geboortefeest van zijn zoon weende, dewijl o Bekleed u dus, Sinai, in stede van hij diens dood vooruitzag, met een prachtig gewaad, met eenen zak, leg af uw gewaad en omOok ik wil treuren en weenen tot dat hul u als eene weduwe. de tranen als een stroom aanwassen en dat het stroome voort en voort tot aan de graven van uwe twee verheerlijkten. Ginds op de uitstekende hoogten, alwaar Mozes en Aharon sluimeren, ginds wil ik vragen, of er dan ook een nieuwe leer zij onistaan, o Dat de derde daar uwe rollen zijn verbrand geworden? maand, die der openbaring (Siwan), zich zoo spoedig aan de vierde, uw ongelukï-maand (Tammuz) moest aansluiten ^), om u uwe Reeds schoonheid, de kroon uwer heerlijkheid te ontrooven! vroeger waren de wetstafelen in deze maand verbrijzeld, en thans werd de wet zelve in die maand verbrand. Is dit het u
de
Schepper
;
23rt
«in"*3
r^^
^\^n'
npin nips \ps
ir« 3*3*^
niipix "jina n^Vk^
n*;;
:
"1^:13^ I-
...
-
•
:
DDV ^"Wh I3iri T
iï^ö
"i*ö;
:
••
-
-:
:>
^S*n3
^n;
nSvD T*:
V V
I
"7131 :
V
T
v:
v
v:
njinj n3*«
J
n:3i*kr T
:
irs*3
:
••
^nn n:n;r T •
-;
:
t
:
r^^ I
T
nv ^-
:
t
:
-
-:
:
I
-: -
.It
•.
:
"1p?2 7]^
't t
-t
:
:
":•
.
-:
71?. jiipD
•:
>
••
i^pn
no nSDD sipn
-i^^^:3
••
•
t:
n^
rfynn onr T )
"]^r33 ^73 3'3D
^^'7^
:
I't
:
"^^inx
Dn^^y ^h'^^ rr\v ic^x v
:
^:S3n
nS3is S3«n T \ :
•
:
piJ^ni-i
:
:
:
D*3OT D*3^ln
;*N*1
n^p
'^''P
SiQ ni3n t \
-: -
-
n'?.''i^r^^l
"]i;i3*
di'?*^
n3'i3 raN*i c^1:^« Di'^^ri
:
^-^d*?
"ii3"i33
n::;* ni33T D*3n3 -
^ni
-
:
D^lpl T]i}
3S3
•
'
T
**f
"
•
••
:
•
ii3i xbi n'c^3 t t :
t
l:
•
m^ •
•
:
misdaden verzoend. Assur, Elam, Cus, Patros, Sin en zij die aan alle zeëen wonen, voeren u met vriend&chapsgesciienken uwe zonen weder toe. Hoop dus, al draalt de verlossingstijd uw Schei)per laat die gewis aanbreken, als de bestemde tijd verEeuwig duurt dan uw glans uwen vrienden stroomt schijnt. ;
vreugde
bron des heils te gemoet. Sta op, beur u op, kleed u met uvvensclioonsten tooi, want uw Heer verlangt naar u. Hij grondt u met robijnen en diamanten en vuurmuren omgeven beschermend uwe woningen. Vrede is dan binnen uwe muren, rust tot in uwe paleizen, alle heerlijkheid is in u vereenigd, o stad zetel des Allerhoogsten verkozen. Roert u, duor het vuur verteerde Thora! niet het treurige noodlot van hen, die zoo versmachtend uitzien naar de rust in uwe heilige woning? die zich in het stof der aarde wentelen, smartelijk getroffen wegens het verbranden uwer rollen? Zij gaan in ijzingwekkende duisternis en verbeiden het heldere daglicht dat u en hen zal bestralen, i^oert u de jammer niet van de verbrijzelden van harte, die onophoudelijk uwe smart beklagen? die, als uilen en struisvogels diep zuchtende, om u, ontwijde, roepen: weent!" Ach, gij, die in hemelsch vuur verkondigd werdt, gij kondet door aardsch vuur verbrand worden en de onbeschaamden, die zich aan u vergrepen, bleven ongedeerd Wellustige, uit
de
!
ƒ/
I
—
236
m:f2
ni« \^
riöw™ ^'^.
Ft-:
ni^nö
T-:
I:
•••
"inai:^
iiD
-t
prS *an
DipD
'j'xi
D*i:n3 "^n*^ 3^3p D^oiyj; i^nn D*:v Vip3 3n:D 31*1:^3
Dn:; ora
b'ip2 fi»v
'^rm
en
het
Waar den
i
?
s^ :
w
^:J5];^
rv^:)^ ^nr\
deze
uw Waar
:
'Tiïi'
't:
irrir^D "iib^'?
:
'r}p b^; i«i
id'i;;i
[nV^
-;vPt:
SdnS ^V;
sip
r^'y^p
icrf
•:-:
•'i*;,^*^
'^*:ir3
:
i^iiöx r'^in
2m
"Tiio ni:' rn^i üi;rS ^^yhp^
-iim'
nyi^ ^Vs
niiai
Dnnb ibs^
•^jra pi ü1]
•
is
•:
nai rai D^^pp D*i3
'n* Dp;^?'?
öxn
"^ina n*3v
iD^ny iDöx
*^?'^ '^'^
jö^ni rjanj pNi
niD3 D3*i
j^^
:'^*inDp'i3t:pni I3pi ni*3
T?^?
'
3^b
:
"b^^
jaip^
onn
irrh?
nsnn V^
«]fiinp
m: nij^p DDV) n)*^ 1:^x3 "^n^pp^ bia pa n^ïö3 ^j;^ S*i3 k^'b^i sS 'riv
bedekkende voorhangsel, dit alles is verloren I luchter? Waar de gouden tafel met zijne toonbroohet waschvat en zijne stelling, waaruit uwe pries-
Waar zijn de heilige vaten en kleederen ? door uwe pijnigers voortgesleept! "Waar zijn de trompetten? Waar de harptoonen? de koren der tempelzangers? Waar de koningen? Waar de met schouderstukken getooide priesters? Waar de gezalfde profeten? Ach, mijne vreugdeis in treurigheid, mijne blijdschap in kommer en lijden veranderd. Mijn hart is gebroken, wegens het groote noodlut! Mijn gemoed jammert, wegens het ongeluk der als goud geschatte kinderen, die op purper verpleegd en opgevoed waren; zij werden verworpen, verdelgd, hun smeeken bleef onverhoord. Al uw steun werd ters
zich
waschten?
Verdwenen
zijn zij,
—
u ontnomen zij werden verslagen, tegen rotsen verpletterd, uwe edelen werden langs de straten gesleurd, daarom schrei ik als een beer en klaag. Uwe dapperen liggen verslagen rondom de ;
stad en strekken aan de roofvogels der bergen en het wildgedierte des velds ten spijs, o Hoe kermt mijn hart, als een duif en klopt, wegens den smaad, wegens het vergoten bloed uwer beproefde vromen... Dubbel getroost wordt gij weder! God voert uwe verbannenen terug, geleidt hen des nachts met vuurzuilen, de» daags met heldere wolken. Juich luide, o Zion Jubel en verheug u.gij hebt deo lijdenskelk tot op den bodem geledigd, thans zijn uw-e
2S4
rp
:
r]W i^m
]mr\
•^ima "ipiDD in:
:
niTp
"1*331
*?]3n[5
....
dhï
nx
iTsr D3n D^ana
im DTiïo ^
.
irxi
niD' ij; nn^;^
innii^ nixi
rtjp vrri "^Din
nw piDn 'pb
^jiDJ
prj
:
anr onpina
n)r"i ni^n ]>nfi
SD^rm ^itdi .... ^ .... I
o
ü'b:h ivn3 nin^TD ^y^
dv
c]s*
*^Dnnn
«^^s*
:
:
|.
.
:
-j^jidi
:
"q^y^ö
nnT "i^yöv d*13 X nn :'ry'i^^ nD3 *:3
*3
*n* Sön*i
ninri3 i^nj ^*«
n;^D nibiV^ nD^^^
ni*'iS
n?ppn ^id^
i^jid:
jixp^ Dn^Sj; D\p;
Dipp
^yfy\ -icjpö
.
iS'^n .
-
'i'irVkS^
ri»«i I
••
:
a^^^^S id'u^
rookt en geofferd werd, hoe wonderbaar waren zijne pijpen gewelfd, waardoor uwe water- en wijnoffers vloeiden! En de steeds in regte zuilen opstijgende rook des altaars, welk verbazingwekkend wonder was het! Te vergeefs vermoeide zich de wijsheid der oosterlingen om de wijsheid uwer scherpzinnigen te evenaren. lün ach, het vlamt en brandt thans is het heilige paleis verwoest in mijn hart wegens groote droefenis! Mijne tranen vloeijen onophoudelijk, zoo ik de liefelijke woningen gedenk, waar eenmaal de deugd vertoefde. Mijn dorst moet ik met bittere tranen, met gal en alsem lesschen; want groot was uw vall Verlaten en verduisterd zij de dag des toorns, waarop de vijanden besloten, den tempel omver te halen, met zijne muren en grondsteenen! Gelijk eene onstuimige zee bruischte de juichende menigte der verdrukkers, ijlings hadden uwe bestrijders en bedwingers hunne zegeteekenen opgesteld. Als verscheurend wild drongen zij binnen, als leeuwen kwamen zij in uw midden, als vos-
—
sen ondergroeven
zamengestelde
zij
uw
allerheiligste.
Cherubim,
De
heerlijke,
wonderbaar
waartusschen de Goddelijke Majesteit verscheen, ach, heidenen hebben die ontwijd. Wee! de heilige hallen des tempels werden door de barbaren in steenhoopen veranderd! Wee, de beide altaren werden omver gestooten, de prachtige gebouwen aan marders en uilen tot verblijf geo-even! Weel de heilige arke met het tweeliugpaar der verbondstafelen
23ö
p.« nivp ^nr nxö »k'^ D^piV.:^ niN*'ra Diirn SiT nirx D:ir iq ^;; mnOTi *Qnn "^*ra ^'^^a
nsa
D»trip\
;
tjiap
nvn
-]iöy pnS
pixp
-iD:b
nnp^n npn:
^ïm
nt:^ li^ü
Dinp h'W^p
:
"^^inp
:
D^JTi"! •
:
•^M
Di*3
:
on ^^\
"^^iiQn
^1
t
:
:
ruir'u; rnn
mDSp
ns
p^pi "^vnxa
••
t
•
:.
•
»D ••
:
Sdh
•i^ki
r^v^-i
'bv.,
"^Ti;
ps;i
inim
'^r^r
ni"i3
nnW
t]*iï S^f
^lipO D*t:aitt^
-j^jd-^
mn
"|pn^ orn
*^*rii
^yrr\
ejsp rnii
n'ir),;
s*DV ürbr^i ii^o
:
'^*?p:;a
'j.snx Sx-in
bewaren
*no ••
:
"^^^dx
^^iinT \'p^;;qi
:
'T?'7^^ TC^'Jr^
pi.
:
:
"i^nx vd'j irn^n
:
*
niN**? D*;i'?t '-^p
'h^^ •
'^^m
-]-)s*3
nnn
n*Lr^f
c^np pDD' hdid:
"i'Jnpp
Sv
d^tö:*! i:"));
^rim idh
131 "jöiTp n:;p ^^i.^^, ^'.'^
^Dn
;n
«lipp
"^S
ic^:a
S;; -
:
*pv r)'h](
"i*ipT
ö
Tri":-
c^inn^ •^^
D^i^in Sip3 iSn^
nW^;^
D'tpaci^
Verstrooid over alle einden der aarde, gevangen in vijandig net, roept zij u den vredesgroet toe, die zoo bekommerd en ter neer gebukt zijt wegens den bitteren druk, !
een
waarin uwe gemeenten, uwe zonen versmachten. Hoe verlangen en smachten zij uwe stof, uwe steenen te kussen, den drempel van uw land te betreden! Liefelijke berg! Als grondveste van don aardbol neer gelaten, ach, hoe zonken de op u gegrondveste heilige muren in! Bittere straf zond de Almaglige, wegens de gewelddadiglieden en misdaden, die zich in u hebben opgehoopt. Hij wierp uwe kroon van hare hoogte in den diepsten grond neder, bragt uwe trotsche magt ten val en wierp in Zijne gramschap uwe tienvoudige hoogheid omver 1). Hij ontwortelde u, sneed de overhangende Eene takken af en rukte de wortels uwer lievelingsplanteii uit. heerlijke kroon, een koninklijke diadeem waart gij, door Gods bescherming begunstigd binnen uwe muren resideerde Hij, de Heilige; in u, hooggelegene stad, zaten de wijze regters, om het regt te doorKenmaal, gronden, uwe oudsten bestemden den loop der tijden. toen bij de wateren van Megiddo het hemelenheir voor u streed, toen dronken de vorsten uit uwe zoete beken 2j, Van alle landen was uw land het heiligste, en gij de meest uitstekende stad, waarheen alles stroomde. Schoon getooid waren uwe straten, wanneer digte drommen juichend en zingend naar de stammen in uwe feesten optogen. En het heilige Gods altaar, waarop gewie-
—
—
;
—
1)
ro
qi
rj-»
-y!\
SO KlNOTK.
2) Regt. 5, 19.
282
,
'inpp nï3
*7xS -|Ti3
n'-^iii
:
:
n;;*_
•]n3p *nD
,-|*c^:
^'mt^
^n^* iDp"i3
:
"in;:n
^n'u^pp *^in
nna
:
'
':]ni
,
pp:
*p^.
,
.
in-i^D
,
S^rp
pD"!K
nu^
n;. ,
nl1>^^^1
nu nap
Si^t *3ö
,
,
*ïJ^n"i"!
»Sk2^
/
'^'.Jii^p
po-i»
,
n:;2
inu^:!
n:px pi
pT »jxn luin
iSs /"^np p^p np*^»
npii:^ DiS'^
vt
^-^^ij;
"iHD
:
,
nvv
r^nna
^p*
DpS
y)H
-iidt
\\
pȕ
het tot dat de beloofde verlossing haar verschijnt. Die moordenaars verdeelea onder zich al den buit van uw volk, die lasteraars noemen uwe geloofshelden: «verlorene schapen". Het oord, .slechts door de offerende profeten betreden, wordt thans door vossen betreden, die er de heggen doorknagen. En niet aan het heiligdom alleen gingen de wreedaards zich te buiten, maar ook mij hebben zij veroordeeld en de bloeijende jeugd op de altaren geslagt. o Als Chermons dauw druppelen mijne tranen, wegens het paleis, dat de nakomelingen van den roodachtigen (Esau) verwoest hebben. Wreedaardig spande de vijand zijn boog o mogt de tirannen eeuwige smaad bedekken. Geloofd zijt Gij, God, mijn Schepper, regtvaardige Regter o tel Gij hoe \aak ik moest vlugten, wek de vromen uit hun graf op! Gedenk mij de deugden der te Ciiebron rustenden, de deugden van Mozea en Aharon, het verbond dat Gij met Abraham tusscijen de offerstukken hebt gesloten. Het geluk zal weder voor u bloeijen, de bestemde tijd voor u aanbreken, het verborgen einde verkondigt u de vreugdebode. De Eeuwige gedenkt uwe lijdeusdagen; Hij verdelgt den smaad van verledene zonden en verwijdert de schuld die u het onheil bereidde. De kleine natie vermeerdert zich dan tot duizenden en alle tranen en zuchten verdwijnen. De onheilstichters verdwijnen alsdan en de Vriend uwer jeui^d
duurt
—
!
keert tot u terug. Ziou, door den Eeuwige tot Zijn troon, tot zetel Zijns verblijft gekozen, bid den vrede voor usvc kinderen, die u trouw
231
•:-t:
-
-:
^q^
Di^ii
^nra
;
••:'^:t
•:t
:•
/'T'.:
''^^J^
tjDD
'nD,^
.
t:I-
:t
;p
7"i:i
man
^n'p^
:
I
:
•
,
:
•
I
0^x15 T
••
T
T T-:
)•
T
-:
•
p3
(TT-:
•
:
T
:
:
-:
I
-:
;
-
:
riTn iDnj<
.
•
T
••
1
••
t
t
v
:
•
-
:
t
t
•
v
-
:
•..
•
:
••
:
,
I
t
.
••
d^"i:i t
,
:
•
.
•
•
:
nina
t
t
T\'yq
uhi^^ •
t
:
:
•
••
•
:
^'iliï
:
i
v
^idi na^ D7^^« t;
13
•
:
•:
ï^lpP
.d^^^ T'^^"^ t
:
I-
:
D^l
onniï
i*iid
n^D:3
:
-:-
••
:
.
1
:
^'^p-
:
t:*
t:I-
-
.
.t:-
-t
:
p^v
ip'pT
,3sn^ ^<S^ iii S^ ,3s*Lyx T V T
/-t
•
:
:
1
ia*
:
:
t
t
v
:
••
"inc^j J
t t
:
het groote lijden! De tempel is verzonken even als Jitshars zoon (Korach), verdwenen is het prachtige gebouw met de kunstig gehouwen steeuen en zuilen. Snel waren mijne dagen vervlogen, magtig, gelijk de zondvloed, overstroomde mij het ongeluk, en Gij waart de rijkbittere tranen vloeijen mij tot in den mond. dom van allen en vol schatten, niets verachtelijks was in uw midden maar later, ach, boe viel uw heihgdom wegens zekeren Kamza en Bar-Kamza 1). Alles stroomde naar uwen tempel, naar uwen hoogen raad, o Zion Ach, zij zijn thans uilgedoofd. die beide lichten! De dag, waarop de vijand had gehoopt, brak aan en uwe ongelukkigen werden zonder prijs verk(jclit. Het was de negende dag van Ab. Op dien dag hadden toch eenmaal de boodscbappers zonder reden een geween veroorzaakt, en hij werd ten lijdenstijd voor alle tijden, ingesteld tot klagten. Elke misstap werd eertijds door het veel vermogende avond- en ochtendotïer verzoend, en geene zonde kleefde over nacht aan ;
!
—
uwe verhevene Hebreeuwsche
natie.
Ach, verdwenen
is
nu de
voorkeur, verdwenen de roem; verloren is voor altijd delevensvreugde uwer kinderen! Weg van de Cherubim, die God tot Zijnen zetel heeft verkozen, in tien togten 2) verwijderde zich de Goddelijke Majesteit. Gij, weleer luerlijke, tlians verlatene stad, fctort weenend uw hart uit, opdat weder het nest bereid worde voor uwe verjaagde kiekens! Zij, die in zoo groote pracht heeft geleefd, ach, al te lang wier tent met honig en mirre bestrooid werd
—
1)
•}
i'i3'.\
1) ^*J
(7
r5:o
c(S-)
!!
230
ö:iiii •
:
.
^önim ^öin
:
•
•
:
:
StlT ^bDX
•
r T
.n:.r3
"^n^pT ru^
.•^b^x ^D*
-
-:
•
:
•
:
*3\iN* ^j'lT ^dvu^
*S^v DiV^ nnn;;
;
^önoi *öin
*£i*
:
:
^'«"^
O'*'
^2};?'7
:
'*^'^
nyi^ ;pbn
,n"ir
n3
"nna*^
-
)•
T
,
DnD3 r
:t
:
TT^-:
••
T
:
^ia
t
•
-
T
Iv v.
-
:
/
Tj^p
t
.
T
Tin)
P
r\:r2 bi;)^
is*i'Dj
t
:
:
••
-
•
:]in
:
:
t
:
t
t
cnjr:
V'^
;ppn
,
:
v
o'tnn?
p:;^
ji*ï
^'y^ib nj;iD
•
-:
•
:
:
-
;
t
;
:
3jiyT niipT ^d:
-
•
:
-:
»Sr)3
n•l:^^{
t
t
':;hT
on^ii
naxi :
^'^'pVk:^
-:
^d"i
."i'^Dn
•::-••:
••
:
I
:
-:
-:
D^iiyn D13
nv
-"^^^
^üb Dnn
t^S p>*; /nnm nin33 n^;
S;r
)•-
'"^
"''^''^
:
^ö \st^D
pin;:^
nini nj;n
-: -
'
:
'^"'
'p'"
••
•
•
^to'c^
"^^jidt^ Jin n;;^
,^)>yT} -]in3 i^S)'^
1 '.SI
t
ƒ
'^^:'i::^
;
-V
:
iip^
D^pT
nnn
^üx 'Di roina i':iin -: •:•.:
:
•
:
-
^nj;*^
welke hen treft, die uwe magt hebben gebroken. Verhef u!. want een vreeselijke val zal uwe tegenstanders treffen, die zoo woedend over u zijn heen gevallen. Zij worden vervolgd, die lasterende vijanden, hunne pracht verdwijnt. Gij, bedroefde echter wordt met vreugde vervuld; gij keert uit de gevangenschap terug, gij verteert den buit uwer roovers, tooit u met de voormalige pracht, gij wordt weder rijk aan goederen! Uwe verstandige kinderen rusten in de schaduw van een duurzamen vrede! Zion, mijn liefelijke burgt, mijn bekoorlijk erfdeel, ach, hoe is vreugdegezang in rouw en klagten veranderd! Verdrukkers vergoten het bloed van de bewoners uwer paleizen, zij bragten
uw de
ongeluksdagen
over
knoppen en bloesems
u.
Het
licht
uwer zon verdween, uwe
uwe
sterren werden verduisterd. Verstooten, vernield werdt gij, koninklijk huis, uwe vernielde overblijfselen slingeren als gebroken vaten rond. Vreemde zonen vielen
af,
belegerden de schoone Hebreeuwsche dochter en zochten haar te vernietigen tot op de kleinste rest. Zij beroofden en vermoordden de priesters, en slagtten de offeraars in den tempelhof. Wee, wee! een woestijn werd de heerlijke woning, geplunderd en verslagen, afschuwelijkheid en onreinheid werd in de heilige poorten gebragt. Weg met harp, cither, fluit, pauk en veldpijp Brengt den kelk der droefenis hier, dat ik dien ledige, wegens
2 21)
r T T
I
:
--:-:-:
xS :
n^ :
'ri^r'?
-
-:
•••
-:
••
J-r t
.-
nnp
mip^
yp^
jionn
imDJ niDDR ;: :t
::•
-
••
TO
:
'
T
t
:
p*
•
"^
'p:
•
:
t
•
opin
.
t
:
t
-113;
f*j;3
vr niDi •
-
:
•
*p:m *pi:;
:
•i^jdS
••
:
•
n*Vi
^-
'-;
"^ön^i »;)y
•
r
i
i^a
niDi
D^D^n b^iöSö :• 't-: -
•/;
üy^ iöï
-
••
Sip*?
:
:
Dipn
*^*;Di?
-t:
:
-
-
:
:
-;
..
noi^ ü'rhi^ nis*3v
t It
:
t
rb-i:
D^r ï^Vl^^d
ni;i:;;n
33^
-:
:
nonoi nDDn t;:' t:t
in^pni *3
niinnj bn nii3 "nor] "lö^^D
••
••
-:
'^i;i'
:
-
••^:
-
"^^^n
v V
:
'T^lp n^^^ "^ra
•:•••: -
t
:
•••
:
t
t
^i2^N"i3
T
•
:
J
t t
-:
*^'iiöK D^p»
mn
iinB^
in uw heiligdom en had toch ruimte genoeg om zich voor den Heer aanbiddend neder te werpen. Nooit bevond zich iets verontheiligends aan de toonbrooden; rein bleven steeds de twee offerbroodeu op het Wekenfeest, het Omeroffer op Pe.-ach geen regen bluschte het vuur op het altaar uit; gij hadt ruimte genoeg voor ieder, die in u wilde vertoeven; uw lucht maakte Avijs; bekoorlijk, aangenaam woonde men in uw midden geen uwer bewoners werd door eenig vergiftig dier beLangzaam braadde het vleesch uwer heilige offers, schadigd. doch hinderde de geur geene vrouw in uwe nabuurschap 1). Maar ach, daar brak de barbaarsche oorlog uit en verbannen werd de Grieksche wijsheid, afgeschaft de tooi der bruiden 2j, Het Synhedrin hield op te bestaan, het ging in ballingschap, en het liefelijke gezang der nakomelingen van Kehath veranderde in «De trouwe stad" was weleer uw naam, «de heertreurtoonen. van den waren God", de dikke wijn van Samir en lijke
Opeen gepakt stond het volk
;
;
—
Chermon was uw drank. Scherpzinnige geleerdheid, heldere wijsheid hadden in u haren zetel, doch thans zijn uwe bronnen drabbig en zilt. De getrouwen, ach, zij hebben opgehouden te bestaan: de dochters verzetten zich tegen de moeder.s, het aandien der grijsaards werd geacht als een hond, wie zal de trouw ophouden? De teedere huid der vrouwen is als hout verdord, de bloeijende dochters zijn verslagen, uwe geheele schoonheid is in vuil zwart veranderd. Houd standvastig vol, bewaar een rein hart en gij zult u weder uit het stof verheffen, gij zult de straf aanschouwen, 1) oc.
"2)
v'n rujo
228
110113
;
:
•^^iVk^'c^
:
^^jiDp
DV3
y-^*
pt:^;:;
^"}^i Vk^^-in;
Tj;i
nc^T
\ip
nSi
nikT
nnpp:
nnp;i n^ö; :
:
'^»ju'^
"|n"i^i2 ts
D"in
^'jn^S
:
:
:
ipn Dpr nn:; c]i^i nona i^j
:
^\y\:\
"^'ri^^np ^ï^
-|*:i:n
n"i?
'j'j'i^^:; ^3^
np
p^nn
i'ix^
DVi^n ^Vj^n
i':)
*:?< npir
'^Di "inp;!
nvni
'pn^
Ss*
n"^5^i *JNp,
»;^"iv
*3pi3
Di3r n-^njT n'|?p
d^ü
p3
nSp ü'pnp
dhi
13:j^
n'c-'a
rnu;; inp
-i>
nc^s* di*»d
|npn3 npn V';ii
*pn3 npT ni^D "i3pp
pns
n^iöi
"i^Ji^nn y:;
i'^üd
*J3 ni::-!
nnx
p;;tn'i
n'^pn n^i niöp
nnipn nnvi
x'p'i
nn
Dip
"]n;^p k'?i
gesmeek neemt God niet welgevallig aan, sinds den ongeluksdag waarop uw bedehuis werd onder den voet gehaald. De genade des Almagtigen onttrok zich aan Jakobs gemeente, geluk en vreugde hebben zich van haar verwijderd. Vee en gevogelte werden mede weggevaagd, toen uwe bewoners werden verdreven; gene zijn weder terug gekomen de uit uwe woning verstootenen echter werden nog niet bedacht. Het water der ijverzucht is weggeschalt '), het bestraft niet meer de onkuischheid, sedert gij den Heer zoo ontrouw zijt geworden; het vleesch van runderen en schapen is voor ons kracht- en saploos geworden, sinds den dag waarop de offeranden werden gestaakt. o Ik moet bitter weenen en klagen als ik denk aan de melodieuse gezangen uwer waardige Levieten; denk ik aan Aharons zoon, zoo ervaren, in den dienst des tempels, dan moet ik «wee!" roepen, wegens deze versmaden, bij welke de glans van zon, maan en alle sterren als niets was te achten, wanneer zij in hun ornaat verschenen! Het bleek worden van het roode snoer op den verzoendag toonde eertijds uwer
—
—
—
—
natie de reinverklaring van alle zonden aan; geen onrein toeval bevlekte toen den verzoenenden hoogepriester. Heerlijk schoon laagt gij en hooggeschat! geen storm overviel u, geen wind dreef de opstijgende wolk uwer otfers weg, nooit werd een vlieg in het slagthuis van uwen tempel gezien; nooit werd uw
offervleesch bedorven 1)
Num.
5, 24.
2)
'r
2);
alles
piD P136
geschiedde op wonderbare wijze,
327
m
HNt^ap
nSö:
]'^ tjin:; \f^'^)> rb^:;
niM:
"]Dc^
ni33i"7 -:
rm • I
nn:i T
:
ni^nn
*nö"^
isnp^
-j^jf;!!
xnn T
[rn
:
"i:idd"i
:
••
:
-
^p^
lan:;
0^n t t
pi
"^"i^ij;
:
nK^;i nSi
^sn ni^bn ni3T
nn^ «ns n^pDi
•
t
:
^:;y Db>iN3 r^übp
::u:
tt-:t
-i;irx
pn^
N1DQ DT"n3 ni:D t: t
mx^:)••:-: 'n-i^'öu^a
i.^Sd nsp onnT
pn^;
,:
b)p)
n^pn
'pip j^x
T":
':
:
21:2
'^'':t2J2
:
^!:'p«
no -
"^uiövs
:
m
Dt^b
ü'u^)n r\yp
"1*33:1 !•
t t
:
^öp ni3^n nisr
i:^in
n3V"i n^^np ns^ba "indi --:• -•-.
t:t
:
:
*]^s>
-
-:
n^:"i« ni^S^ nnr^rn T
idi3
niyii;^
"rja
:
;
•n^iriD )-tt:
^-n^^
'rj^rk:^-!
ni
:
"i*:d^
)tt:
xn
'omb
)••
sht in3 :• tt
"]nvv
"iiv
*p ^^nnir^D
uitslag toonde zich aan uwe huizen, In uwe dalen werd geen kalf den nek gebroken, daar bevonden zich ach, daar brak de menigte geene vermoorden. Maar later der zonden uwe oudsten den nek, toen werdt gij //dolende" genoemd, gij vielt in de handen van vijanden, werdt als de bodem van Sedom verstooten, door strafgerigt omgekeerd. Een huis in maar de zonde was uw midden kan niet verkocht worden oorzaak, dat gij uwen verdrukkers voor altijd verkocht werd. Fluiten werden gehoord bij uw voormalig vreugdefeest van het water scheppen; eene vreugde was het, wanneer men de eerstrijpe vruchten van den wijnstok naar uwen tempel droeg. Ginds in de hallen des tempels zaten de wijze leeraren, de reine leer het woord, dat de lippen van die ontslapenen verkondigende ontvloeide, is mij thans nog dierbaar en uwe straten, hoe zorgden
besmettelijke
—
—
—
!
verheerlijking Gods steeds heilig rein werden gehouden! De bestrating van den heiligen lempelhof, hoe wonderbaar nam zij de asch des offers in zich op! Verdwenen is thans het schoone houtwerk, door Salomo in de heilige hallen geplaatst, die vol gouden vruchten prijkten. Verdwenen het wondervolle poortje, dat den zuidelijken ingang sloot 1), is den geheimzinnigen toestand des Scheppers aanduidende; verdwenen zijn de ijverige ambtenaren, die de priesters, door den slaap overvallen tot hunne dienstverrigtingen opwekten. Gebed en
uwe
bestuurderen,
1) Ez.
U,
2.
dat
/.ij
tot
226
0'B'D7nri o','>'Pj)nrc
(*.ir
,i»T3n
!>33
,Dipcn )P)ui o'Ji^hTr o'tnn? nrnn
rnpvi
ciS-13 |v5
nyijr." ipcnji ttoj
Pin lu'ncrc
en
ii::y
rir jv5ri
.i'7iny
:
"^j^ion
*an
"|*fi*^
px
ni:;'? "jd:!:
nnn VS^
o
'
y}y2 S3
"]3n^ i^nS n;
ri?
t)N*
nü^
ü'2W D\tp t)iï3 D'pinD p^ï "j^i^'D'^' D'313 nono "]13 "1N3D p^iD :
--: -
T
:
-j^i'ij;
i^n:
•^innpn |S
:
:
-
) t
T
:
"^Din^ |S Kb»
"]*i<'!
i6
;
m^
u^p!2^ pnï
:
X'tpni
nox
p^
-]*:iK
:
ni^n
*]V
-]^3d"71
nn'^'rj ir^xn"! r\y^^2
•
:
i» ipirn ?di
iidn» nc^^ p^x
^3^3-1
ü'i!2 'Y^_
ox
/dcsö
jc» n'Js rhf 7iu)
:
t
ü':^b
"^snpa
:
t
:
nvn^
pV
:
:
•
:
1:^11^^
'^'^i'i'pa
door uwe vijanden //kroon der schoonheid, beedele bewoners" genoemd Zion, als ik u gedenke, zucht mijn hart; het kookt in mijne binnenste, als ik de groole Zion, uw vruchtliefde gedenk, die uw Heer u eertijds toonde. bare regen heeft zich tot verderf gekeerd, sedert geen plengotfer Zion
zitster
1
zelfs
van
;
meer uit uwe bronnen, Hem, uw Schepper, werd gewijd. Zion. negenmaal grooter dan de schoonheid van de geheele wereld, en tlians, o jammer, in stede van was eertijds uwe pracht den zoeten honigdrank en de vette spijzen is u gal en alsem geworden. Prachtig was uw bouw, bekoorlijkste aller steden; geen steen of balk stak in de rijen uwer straten vooruit; en even zoo liefelijk was de glans der wet in uw midden; gij waart vol van geregtigheid, groot was de eer uwer scliriftgeleerden. Alle overtredingen hebt gij rein gewasschen, geene zonde overach, hoe namen uwe misdaden toe! nachtte in u; maar later, Een heerlijke rozenhof versierde u van ouds, geene mesthoopen, geen haan werd in u aangetroffen. Waarheid en reyt veriieer-
—
—
u, lijken bleven over nacht niet in uw midden, zij verontreinigden uwe woningen niet. Ja, tienvoudig waart gij bevoordeeld '). Geen kalk- of ovenrook was aan uwe gebouwen, geen
lijkten
1)
c*j 'E ]-i
'-»7
r^it
3
5 qi i^np (S33
225
njni
•pn
•kTNiS ^'p:;« •^3 ^33^
\D'r\ :
:
I
T
n^ni^b
D'1''p'! nj-L^^i
tt:
p)i:^"i
nisi^
Dn D^3xn ••
:
nj;S
nn'si:^
"|*V;^Q
"i^'^Vk^^S
iq^^ü iK^'p
n^ta:
d;*)
•
••
:
'^'t^'itJ'D
mï"ij< n^*p-:
nitr "^D^ TT t:
D*DV3 't:
"^oj;
t
oni);: y^^ idd c'-innn r« :
I
'pd*, t :
rjoi*
dit
:
:
:
n"i3T«
^^i^n dht ni>
D^t^im d* riö^n nniDi I •
i
:
n*3i
^^^j^i
mr
t
i
:
t:
:
r\'2
n'r\r\\
:
niN^
'^x
'^^bö^ yi^i rsn ddi:*
y^n:
'^^Sv^
'ih^i '"^y "b:;
Kvpn nnn
•
S^
"n^SiDS ï:^ni I-t
-:
p'\h^ isbp* dh^ö
3p^.* ^"""ip ^nii. p\n
:
nS
n3'^«
niS;^ Dns*nDi •-;•
i^^Vti*
«]i'7n*_S'bi
inpxi
••
Dni
D^ösii:^ T^.ï^i? yiJ^
'^*Si;pi *^'^iy
:
Sdd pnnD nvn
ir^n^t T
nnp
nnriNi
-]*'?T:'3
:
nvüj n^^ "^na
-]^*)i^
ni33
didd3
y^n V2^
rii
jpi
n*3
De zoete vruchten uws lands werden geroofd en over de grenzen gevoerd, en de schapen uwer weide dolen op alle bergen rond. Ach, hoe lang nog laat uw Schepper en Heer u in zoodanige verwildering? O stad! eertijds zoo vol vrolijkheid, iU gedenk u bij al mijne vreugde; vergeet nooit uwe gekroonde liefde! Uwe liefde is mij in het hart gegrift, mijne ziel is u zeer verknocht en haakt naar uw erf. Kan ik de hoeken van uw gewaad grijpen, van u, die weleer in j)urper en gouden tooi schitterdet! De naar zuid en oost, noord en west in alle wereldstreken verwijderden verlangen naar uwen grond. Het huis van Juda en Jozef, allen smachten naar de stof van uw land, buigen vol eerbied het hoofd tot u en zien verlangend naar den tijd, waarop zij telken jare driemaal weder in feestelijken togt naar uwen tempel ojHrekken. Zij hopen getroost op het wondervoile verlossingsdoel, waarop de heerlijkheid weder u en hen bestraalt. Hoog verheerlijkt verscliijnt alsdan de Almagtige, dan verdwijnen alle afgoden, worden als door den worm terug.
vernield;
uwe
duisternis
echter verlicht Hij.
Dan
vult
weder
vreugde den mond uwer natie, zij bloeit weder op als het Dan vernieuwt zich uwe jeugd als de gras op waterrijke weide. adelaar, gij vindt weder uw huis en kunt in zijne schaduw vertoeven. De Almagtige en Groote, Jakobs Heilige, houdt in uw midden verblijf, in uwe paleizen, vrede binnen uwe muren. de
29 KiNuTU.
324
'^'hp
(yr^)
2;iin
pon
mm njn Sip3
rxi ni*n rna nSp n*^n r:i;n l": Don "tIt-:-t: -I": tt: nD^i pon nn» 2yJ y^i< [sS nn \)^
S':^^
n^n: mn T •:
•
•jra IK n*j3
1D3 :
Di"ii^i :
.
nün
:
:
t
:
n^^Sü (•T T
:
^S:i« •:•.•
n"!]
»i^
tin;")
^^^ï^'*
nrix\
*b)j;
D^i
d3*i -
-:t
••
m
n^S"!:;
:
|t
-
pn
y))"^:;)
"^7io'7 t:
-
••
nsiö'^:^
n|)'iD nis'? n;;^^'» rjSn
:
:
f^*^'^
iki^
:
:
"h::
•
•
:
t
nij33 S:3si pi-i^ v • I
;
i"iKc>
no
1:31:^ ^s*':?
^'i33
inu^
pnir - -
:
I
3D-i *o*i:^ ••
:
•
-
:
nnn»
o'np
tjD'p D^riS»^ c^^
'spi^ -
•
:
y^^ nns^
n^o
ino n^V'^a ^D^i« p^^ nSi:in nS:n "i'S^ino rri^n *öi3
**n
:
n^Sx
nn:i
:
:
-:
ht
n^i^* -:-
•
I
•"i''pip'?Ti.?''?j;j'; -rj^S'pi
:
n1:f'^^i
:
:
:
ni3DS T'pina T
'^'^'y^
niiro-i "]*^D
•
DiTüs* -|'K3 bDN*? D^^ü
-
:
«*:n
-
:
üx ^3T
'2h
n:i*3 Dni:
stro nxis: t T
\sn
-
n;^3
mmi
1:^113
"
f*3
D
"]D ii^^nj
^ip
nsn
it:;?onji
nn'n dïït .^•.• :
drommen onder
gejuich en dankliederen en vierden u bij, Hij was uw steun. Maar ach, de sneden uwe loten af. Gij waart gelijk den groenende cypres, daar kwam het wild, vertrapte geliefde vriend, die tusschen de alles en niemand redde u. stangen der Cherubim woonde, is u ontweken. Gij waart het leven van alle landen, het dal der voorspellende profeten, zelfs uwe kinderen op de straat waren met een hooger geest bezield. Hoe kan ik nog lekkernijen genieten, hoe kan mijn gehemelte zoetigheid smaken, als ik uwe treurige verwoestingen aanschouw Ik wil klagen als een krokodil, treuren als een struis en uwen ondergang beweenen. Naakt en barrevoets, zooals eenmaal Jesaja tot teeken en voorbeeld ging, mogt ik sluipen langs uwe woeste paden. O, hoe siddert mijn hart, dat de PJeuwige als met leeuwengebrul uwe woning lieeft verplet! Zelfs in den hemel werden tranen zij
uwe
in digte
feesten.
uw Schepper stond booswichten kwamen en Ja,
Uw
1
de handen ineengeslagen en bestendig wordt eene stem vernomen 2): wwee, dat de vader zijne kinderen in ballingschap onder vijandelijke regters moest heendrijven". De heilige miriaden van het goddelijke gevolg verstomden, de gevleugelde engelen werden ter neer gedrukt, de hemelen verloren hunnen helderen glans, hunne voorraadsschuren hielden den dauw
geplengd klagende
1)
\i'i
').
ri313
2)
f.\
05
22o
•p^xp nnp-L^Q 73; rh'h Tij
1133
^^3*^
nii;
1*™
iniN*
T
•
"
:
)
•^l^npa
••
•
:
:^np
•
Ti;i
'p^'?;!
:
•
-: -
qv::)
:
:
•
:
"'^^
'\)pr\
1T^
^>b):i^ '^r\Tpp
n^0 • -;-
b:i^ T
:
m::h I
T
:
t
:
-
'li^^r^ni
'ki^np
J
^'hm
:
I
b^b nixj »pip
v v
I
t
l
i^*?
Ti:3'>'n
'iS^
*:3irp
p^b;;
(iv:^)
:
•
^'^^.^^
"]"iixd
[ha
'h^'^idt /'T
••
i:'j^"i3 *J_:"ipn
^^sSnm ;-:•:
^333
-:
"]'riSx -
:
T
"^^^
"lO'
nnx' nis^ niD-^7
'J;i3nn ^3
anny
:
"ins
b"i3D
(ivi')
••
o^in Drn
ti;^3;ii
n"n
-I
T
^i2
rjnnir iM^yi n^^»
:
"ij^b
']'^^?:p"i*^'?
:
ï^^t^in
^"i'"^*
njs*i
pi^^p 3i:i
DiiN* " -
ms* V V
:
"^-^nij
a^iDb
ib
••
'^T. r^.'?
n;;
Tij
yyyi nn
:
'nm:!
:
7
•
>*vpn
f)iv
ir'D"!
n^i-^n D^p^?
-t
»:
t
:
pinnp*?
nrii
-li^» --
ji^ï
-ri-i
t
*i*^3
n^Di rh^w':! ••
•
;
zich eenmaal weder zullen verheugen, als hun verkomen. Wie toch zou zijn jammer en klagen kunnen inhouden? God zelf, de vriend uwer jeugd, riep tot rouw Mijn hart is krank en kwijnt, verlangt en smacht en weenen naar uw aanstaand geluk. In het middernachtsuur wil ik opstaan, in de donkere nachtwake het licht at'smeeken, dat de morgen Dan, o Zion, zult gij weder zal brengen voor de verbeidenden. zoete vreugde smaken, dan zult gij niet meer klagen want vast bevestigd staat gij weder daar op de hoogten uwer bergen; de heerlijkheid van den Lebanon keert dan weder tot u terug; gij straalt weder in reinlieid, al uwe grenzen schitteren wieder in pracht. Sla op, schud het stof af, de woeste vijanden die uwe niet,
dat
zij
losser zal
—
!
;
stad zoo zeer verwoest hebben, nemen af, zoodat een kind ze tellen kan; gij echter verlicht hen allen, die naar uw licht verlangen, die thans in duisternis gaan, zullen door uwe stralen helder verlicht
worden !" Zion! heilige woning des Allerhoogsten, door Hem, uw God, tot verheven, gij, heerlijk erfdeel, dat alle volken zoo dierbaar is, wiens naam eertijds zoo ver beroemd was, voor wien verre volken beangst waren; gij welbevestigde wachttoren, Davids stad, in wiens midden de heilige majesteit rustte! Het heiligdom van Gilgal, Gibon, Nob en Silo werd door dat des tempels, uit de cederen van de wouden des Lebanons gebouw d, overtroffen. Tot u togen zetel
222
-~
^--
:
T
r^yi; -lüD in;r3
•
:
it
••
iid; :nn n^tr^ n^^n
D*J3 :
:
:
*^n^3j;p
(
:
-
-:
"|n^vp3 jS
:
DHi;
t t
t
:
-
I
-
:
••
••
"|n^ir m':'D3 r\iym n^i ^v-i«
:
^^^ -|nT
'^üi
np^3^
s*3
;
ninü
nW
j^^r
hti^h -jdd
ir-np niDi
-jnsjr "|D3 ipir^pnu^n"! pri^3 ipn'c^ ippvir npvt^^n niJ3i
"in^i i^T ix^'Dj
ni'^ra
;nT
iix
^^^ D33
^'^^
nnnn: nS ind nnicn "^vn^
DipDD nniüpn p^
nSp
p'^) ^*Tr ^'^^ ?^^*r>P
:
c^£32
:
^n^iip "idto
7'>* '^ü^ ''P'ip^
isSai
^^niö?
•
ji'i^^a^
Dni^n
ri'^"?
'?.'?'?
t£52 :in3
"]*T^"'?
d* D*:n
"T'^'^n
nog hemel en aarde heeft gegrondvest. En toen op den dag des toorns de zondvloed stroomde, bleef uw land gespaard en werd het door de alles verdervende regenstroomen niet getroffen. Uw regen viel echter ten bestemden tijd; des nachts tot groei bevorderenden zegen, overvloedige dauw lag op uwe gewassen gij waart de grondzuil der wereld; uit uw midden verbreidde zich de leer, de berekening en regeling der maanden en jaren. Welk vreugdevol stoeijen van knapen en maagden, welk verdringend gewemel in uwe straten, als zij op de feestdagen zonder schroom voor regen of dauw, in feestdos blijmoedig in vromen ijver naar het heiligdom opwaarts gingen Ach, hoe kan ik nu nog blijde zijn op de feestdagen? Hoe nog juichen op de Purimdagen, alvorens u weder aangeboden zijn de u toegewijde vreugdedagen? Uw bekoorlijk land, niemand vermat zich het aan te tasten, wanneer uwe liefelijke natie naar den tempel was heengetrokken. Ach, de wolk van het reukwerk toog van het heiligdom weg, in hare plaats kwam de damp van den Goddelijken toorn. Snoodaards kwamen in de stad, drongen als verscheurend wild in den wijngaard des Heeren, verwoestten het heiligdom. Het geluid van een ijzeren werktuig werd bij den bouw des tempels niet gehoord 1) maar nu, hoe woedden de scherpe zwaarden der vijanden daar in zijn binnenste Ach, daarom hullen alle Hebreërs zich in zakken, doch zij verliepen de hoop Hij
—
!
—
—
!
I)
I.
Kon,
G, 7.
Ml
:••:-
(•T :
-:
*^nöpp ^n*pn
-t
't: \T\p^:i
TI3
pvi ranp
11^;^
S^n 11 *
in?'^
*:3 niip
-]pipp inD3
^^3
:
jyn2
*"'.*^? "^''"^^^
:
"^jina *.:3
Dnu3
nxö*?
-jn^a isn:
D^;ri"33i
•^^?V''ör»
^^-^ 1r?1^"i''"ip''^
"rjSinn.
n^5^;; ':]^fn13
nann
i^^unï
:
•:«
di3; ^b): "^jpir
i:3 "^ii^rp
ni3*^np3i
:
;
n:3
T? ^33
y^i
«np :
"]n;ï:^3
;
-t
nnna "^3
vd
nnp»
"^nnpn
'yyp^, bn^h Kvpj np»
nv(^ »ri>3S Dü*:;? f>;^ «b» •^sp in D^in"3 Ok:^ d^:' b;; V3^? Dtr3 Du^
tt t:-
t:
'^^^^^^^ ^^^^ 'b^ü f?
:^^p^ nt^T^ e)sp^« c^x3 3« *jpic^b
t-:-
'»p
tin-'73
''"tO^
DX3
"^^nix
nnna
^b)2y
'^n^3'i
nS^
niöns
-jn;;: nn':?^3
bra
onni iDip
"iïr«
—
rijkdom en wetenschap verheerlijkten u, vele kroonen getooid Gij verstandiger dan Egypte's wijzen waren uwe jongelingen. waart de voltooide kroon, met allen roem versierd, de gehiedster Uwe burgers leefden gelukkig, vrij van der naburige landen. zonden; want door uwe dagelijksche offers werden zij verzoend. In de maand Ziw (Ijar) werdt gij heerlijk gegrondvest, in de daarom klaag ik maand Ab verstoorde u de goddelijke toorn
—
—
wateren! In uwe stad zag men priesters en Levieten, die in des tempels voorhoven streefden om den Eeuwige te behagen. Handel en nijverheid verrijkten uw volk, vermogen en bezittingen hoopten zich op, gij werdt door God tot Zijn verblijfplaats verkozen; Hij koos u tot Zijne natie, daar Hij u trouw had bevonden. Hij koos uwe priesters. In uw midden hield Hij verblijf met vreugdevolle heerlijkheid. Hij maakte u groot voor alle tijden, en aclit u waardig, eenmaal Voor uw Zijne kudde weder in uw midden te verzamelen. alierheiligste werd de zijde van Jebiis, niet die van En-Etam gekozen i), opdat het niet al te hoog zou liggen. Twee priesters hadden u twee verschillende namen gegeven en de Eeuwige noemde u naar heiden. In eene vlakte, in boschachtige streek, vond David de plaatd waar gij gegrondvest zoudt worden; zijn zoon Salomo bouwde vervolgens uwe woning en wijdde die in den naam zijns vaders (David) in, zoo als dit is opgeteekend in de [psalm-] gezangen '^). Gij laagt reeds in des Scheppers raadsbesluit, alvorens thans
1)
'3
nog en drink
:">
O'Pjt.
bittere
2) Ps. 30 en
'i
q7 Pss
.
220
•
)
T
:
:
T
..
^'i^'?
1'?^
T'?'?^^'?
*il3
b^bDr22 :-- d^d^^ö 't:
'1^'PD'D
|T':
'vhbn*2 l'T-:-:
T
:
y -
•j^'p^TO
"^i^ V
•
"T^.! i:'yL:^ t
t
:•
::
'^^^*
iDnnc>
-:-
monnn
b:;
o>rn qi33> "dups
.;,?>''
"b
'3
om
,i'"»3p
pirftri 7rvi
om
"inn*
^^'^i^ü
-1
T'^.
1
P'V
pxD
ipcn3 iipc
n^nji:'rv:^ T
"^b
n
nn [V^
oa
q^iro riM)^n?
:'?]n'irirn3:r3hnv|)n3nJDi:^ ^'^nir'pT;;^
N33
t
rv:; mix n^tjnö^ t"":'"
nnv niara Sx• nanx --:T- n^nn no^ tt
r)3P3 pni ,7P»i ruisn 7P'i rn3)5n
mn
^'^l'
i'^i^P
ni^nnS t":
•.•:•
-
•
I
boi niis::
tt mTT
mn
^3 Tin
p'^x riȕ
imn r^my n^nn
^'y^^ D'^üiTO
"]^idS ^ïf^N"i
•^nna
D^n:; n];n "inxö ^^-^
ib^^ nj;^
'b*^^
d^i;;
nDii2 p*v
ds: n*^'T p*v
verneem mijn woord! niet één dag zwijg ik, maar onophoudelijk smeek ik om afwending van het onheil, dat zich aan de zoomen uws gewaads gehecht heeft. Ja, Zion, gij zijt den Almagtige dierbaar. eenmaal weder bedenken en wachters bestellen, die en grenzen bewaken. Gij zult dan gelijk een mirthestruik zijn, specerijen zullen den geur verspreiden door uwe hoven, aan den zoom uwer beeken. Geëffend wordt de weg naar den tempelberg en uwe natie gaat daar veilig en viert het heilig feest des Heeren; op uwe paden, schoon Zion! wandelen zij telken jare driemaal, om voor Gods aangezigt te verschijnen. Maar thans, o Zion.... gij, die zoo omgeven waart met de banden van Gods liefde, waarom zijt gij thans in de magt der ontwijdende vijanMijn hart is ontroostbaar bedroefd, wegens de verwoestingen, den! Daarom o Zion, wendt u tot door uwe verdervers aangerigt. den Almagtige, Hij is uw Heer; smeek Hem, Hij zal uwe grenzen Hij
zal
u
uwe muren
—
weder
herstellen.
Eeminnelijk Zion, in het gebied des beminnelijken, den jongsten der stammen (Benjamin 1), op diens schouderen in bescheiden rustende. Zion, gij heerlijk rustoord, in welks midden Zion, met den hoogsten zegen vriend (God ) zich nederliet. bedeeld, met uwe prachtvol versierde poorten! Zion, het erfdeel van den met den wolf vergeleken stam (Benjamin 2), met
ootmoed
uw
1) Deutr, 33, 12.
2)
Gen.
4,9.
27.
2lÜ
"frb^ DDHS l^
-).'yiDT
pr9>
y)^n2 n::p
"^>?
fs* *t;;
Dn'ii:;
i3"i'Lr
"T*?^^ p^Q^.
"T^^^
yr\ü\)
O'i^^
on
rj^i^
^^:_i-!5st
Nb>rp
^**7pribnSD:_n3np
n;iD
^ot
jQn
dd"j n^riD
^'k^s: -k^sj
yh)2n n'y^^ d:; X^^^?
)ym '^^!";:
»d* [1*^
Sx niiQX p^ï
•:]n'n2 p":;
^xri* d*;id n'^h p'-ï
n'7';p ')>};
y^y^^
nxa
-^^iiDx
D';>'?in
D^piS d^^d
ITO Dn\TO
y'fyn Dnix p^t
ind idij^'i
an
nrap3
nirNDi't^n
aninis
p'-ï
D^piiin p*::
D\sn prn
p^i:
ö^^^ iK^n. ipnc' ^'V'^^p p"^
van uw ongeluk strekken zich zeer lang uit; hoe lang houdt de Almagtige het u beloofde heil terug? Gij, de volmaakte schoonde wellust der koningen, gij zijt door roovers overvallen, verscheurden uw gewaad, gij, Gode getrouwe Zion de verdrukkers hebben uwen heerlijken zetel verbrand! Wanneer, o Zion, zullen de Levieten met hun gezang, wanneer de priesters zich weder in uw midden verzamelen? Uwe uitverkorenen, uwe gekroonde vromen werden als gevangenen weggevoerd, uwe schatten als buit verdeeld, uwe kinderen werden gegeeseld en gepijnigd door een volk van barbaren; met alsem en gal M-erden zij geAch, de strikken van uwe tent drenkt, op de kaken geslagen. zijn verscheurd. O die ongelukkigen in bestendigen angst over de vele tegenspoeden geven zij den dood de voorkeur boven het leven. De als een geurig spijsoffer ver beroemde vromen, werden En het nog levende verslagen, de aarde verzwolg hun bloed. overschot is door lijden omsloten tot op den toekomstigen dag o, Zion! hoe verbeidt mijne waarop de vredebode zal naderen. ziel het heil, door uwe profeten voorspeld, dat ik weder in uwe schaduw zal wonen! Zion! Zing vreugdeliederen Hef uwe hand op en tokkel het liefelijke snarenspel! Uwe verstrooiden worden bijeengeroepen, uw lijdend overschot weder bijeengezameld. Zion, berg Gods! Gij behoeft u dan niet langer te verbergen, uw voormalige glans zal weder stralen, ju belgezaug in u weergalmen, Zion, heid,
zij
1
!
—
!
218
T
-:
-
••
•]V"ix )-TT :
:
:
-
:
)
-
•
:
t t
t
:
nnn pD'^
n^jir T T
n'p:: T
-:
"i^iDX2 ) ;
T
:
"Tj^i-jp
JTK
:
V
-
VV
-
:
:ini
^*^3J t
t
Sipa T^Dp
:
-
'
•
) ••
•.•:
:
t
xt
:
•
:
:
v
onV nSi
•jiai "]2:2
nnn
t
•
t
:
•
h^^d:
ni3,^QD*ni
'h^p. 7.^?^
••
:
^no
'
t
:
'•
••
:
ra
prni:^'
^::n^ 'ü n;^S • :
•
••
;
•
\'3 n;?S *:jn* ...... ••
nrn3
r]r2r\jh
'
nD^ir nn;r
isnn
\s\is*
:
'•
v
•••
D^iD ^^3
"^inn
:
"
-non rn N^n
-|rn '?x
m:Di
i!::2
'
,
"i:mn dvS
msc'
'rn"!'"^!
t
jsn
Dn -|^nx
D'3s*nn
n^: on pav'p
7.^1:3:1
-
"]3bQ
nyiai
'•'
•
njian \'23n
:
ns*T ^x^1 -:-:-:
r\n'^'r2
t
:
"]':pr D'^^d'iT -]3i
:
"^'jji;
T
:
:
l^\yr}p^ "^'[-b ^s**:iJ
1
:
T
:
:
"^Nns* nir
"tdhsi c]1D^^<
di7"^
n:p
p^x
pelpoorten, zangers zongen, met begeleiding van sjjeeltuig, heilige liederen, en tegenover hen stonden de aandachtig biddenden. Zoo
trokken uwe menigten op alle feesttijden naar den heerlijken tempel op. In uw midden woonden de profeten, die op God vertrouwden, de wijze kunstenaars, de zeventig oudsten. O tienvoudig was uw land geheiligd ') met tienden, heftingen en gaven der eerstelingen van zijne vruchten; en thans ligt het verwoest, ontruimd van menschen Waar zijn nu de koningen, profeten, Levieten en priesters! Wanneer zullen zij in uwe tenten terugkeeren, zij die zoo innig naar uwe lucht verlangen? o tnogt ik dien tijd beleven, waarop Gij weder kinderen in zulke menigte verwekt, zoo weleer Sifra en Pua in Egypte 2^1 O, mogt ik dien tijd beleven, waarnaar ik zoo zeer verlange, den dag, waarop uw God zich weder liefdevol tot u wendt en gij u verkwikt in bruidstooi! Hoe verlangt mijn hart, den grond van uw land aan te raken, hoe smacht ik er naar, uwe steer.en te kussen O mogt ik u weder herbouwd zien uit smaragd en robijn, uwe tuinen hoog prijkend naar alle zijden heen O mogt ik tot dezen troost geraken en ik zoowel als gij de roepstem van den bode der verlossing vernemen: «Ontwaak, trek uw vriend tegemoet! schud de stof af, want Hij keert in uwe woningen terug !" Zion! ontvang den vredegroet der om u treurenden en deel hun het lot uws lands mede, \^'aut, ach, de dagen !
!
!
1)
ft
pic 0'i3.
2) Es. 1.
15.
217
•^jL^
nn*ti't<')
*ji:i».
nxö
npH
nnn'p nj^rn ni?3 nn5r>: ^pn*?
jüS ninn: iSr d;^ ni;^pn nsni
•
•-:
:
):y^\
*ixi "^D
nbV^i nnS n^iSpn
.1
: É
T
:
T
..
r]'':')^
T
I
-:
Sip
...
'•
•
T
:
.
-•
.
•
•
T
:
-:
•
:
.
.
)
T
•
•
:
t
•
:
t
:
:
n™
•j;;;!;
Din« d«
-
.
.
4
:
.
njn^n
-ip^ ^i^inb» "nfit< "it^s*
T
••
-:
••
:
«^pJ<
^^^jii»
:
-inaro V22 D^nni^rj inQ^^ Don'3 ... (..... ^
.
.....
.
V
:
v
ny„
It
•
:•
:
'^)j.:3'ipp
:
*pip
^rj^spa i:_:ip D*iy^
:
:
71:^3 ^p*L^:
'7^;;p
I
T
.
:
nnax
Tir
-T
:
b*^ iöd'? nbi^^i .
.
...
)• -
..
)":t
tI: v
:
n'fipi nxip"?
xra
\'i:
-
T
•
T T
:
vlr:
:
-
(-t:
t1-
-
I
l
•
- -
:
t t
:
-
!•
t:
••
:
:
I
ï^^nt T
-:
•-.
-
;
•
t
:
-
pracht omhuld; en thans..-, zijn uwe lendenen in zakken gehuld ! O onder zuchten verteer ik mijn brood, als ik mijn kommer aanschouw. Kom, laat ons klaagliederen aanheffen, laat ons weenen! Een vloed van tranen, eene zee gelijkende, ontvloeije onze oogen wegens uwen weduwenstaat; daar uw vriend zich verwijderd, zijn heiligdom der verAvoesting, uwe schatten aan plundering heeft prijs gegeven Denke ik aan uwe schoonheid, dan mogt ik vrolijke zangers roepen: beschouw ik thans uwe ellende, dan roep ik klagers! Tevreden ware ik, wanneer slechts pelikanen en uilen onder u huisden; maar wee mij! dat het Edomiten en Arabieren zijn, die zich onder u genesteld hebben Gij zijt eene koninklijke residentie geweest, door David en Salomo gebouwd en gegrondvest; gij waart Gods iieiligdom, des Scheppers rustplaats, alwaar Hij zich dagelijks nederliet, daar stond de heilige tafel, de luchter en de arke des verbonds, waarover Gods liefde verwijlde. Om uw altaar stonden de dienstdoende priesters, om met slagt- en brandoffers uwe zonden te verzoenen. En de hoogepriester, in kostbare kleederen gehuld, men hoorde hem reeds in de verte door den klank der schellen van zijn bovenrok ging eenmaal in het jaar in het binnenste des allerheiligsten en bragt daar twee handen vol reukwerk, uit kastia, specerijriet en andere edele specerijen zamengesteld, waarvan de geur zich tot aan de palmenstad (Jericho) verspreidde. Levieten bewaakten de tem!
—
!
—
28 KiNOTU.
—
—
21G
TX1 ••
,1
*?«n^< n«"ipi n:; ••,•-:
;
"]nn^'p
:
...
•^ip
•1:
...
-jTasn ]•:: :
3T-^^
Di'7'ij'
.,
-i
•
•
-
.
I
:
-
T
'ri!
Di'?:^
"^^J^;^."]
*DV pix'p DiS:^
D'j^b n"i:D3
p''v :
•
:
:
']'}yy
"|;r:£) *:;:s* "in*. "79^.
:
"inDiv^ n^^n t
:
••
:
I
^^^'i^
•
:
Kips* ipib^^ ^Sn*'^3 'JSt
pix nu p^v^
'^s*
:
ITl
-
^;;
np»
I
m
-'l'i;^'?
-t -:
in::r
-]Sn
nt^i
t
:
-
:
^^^'^'i.'?
-
T
-.
txi
noixi onn
nioim
'S;;^
-jiri:^»
*krx-i3 di*?:^')
ni;S:i h^n:r\ ^d"? di'?;^'
P"i?31l:''!
y:p^ "^^^n mni:''? "osn:
""'^ri
-
^"TZf"
•
:
-]\s*
n^{•^D
np* n*;n
K'^^n
Den Schepper, die u voor vijanden behoedde, wederspannig, daarom bogen de barbaren u Ier neer; Gij zelf hebt schuld aan uw ongeluk! De Almaglige had u lief, noemde u «ariël '/'; doch weldra overviel de leeuw uwe woning en vernielde uwe kudde. O keer tot God, uw Heer, terug! Smeek Hem, dat Zijne heerlijkheid zich weder tot u wende en dat Hij uwe muren weder opbouwe. O hoe verlangt mijne ziel, u weder in uwen glans te zien! Vrede zij u, vrede al uwe vrienden! Schoone kroon, blijdschap uws volks, o dat Gods vrede u weder toestroome! De hemelsche engelen, die weleer uwe muren bewaakten, bidden dag en nacht voor den vrede uwer scharen. Ook uwe in alle werelddeelen verstrooide zonen en dochters wenschten u den vrede, eu zelfs de in het S'tof sluimerenden verbeiden en hopen op den dag van uw heil, die ook hen uit den doodslaap zal wekken. En ik, u den groet biedende, roep luid op de toppen der bergen, gelijk een vogel die van den eenen tak op den anderen fladdert: vrede voor Ziou, de geregte koning, vrede voor uwe muren, uw kostbaar gesteente! Vrede aan het heerlijke land, vrede aan de grenzen van Gilad en Somron en alle naburige grenzen!" Zion hoe schoon waart gij weleer, en thans.... hoe is uw aanblik, uw gelaat misvormd Als koningsdociiteren waart gij eertijds met steden verbrand.
werdt
gij
/,
!
!
1;
Jes. 29. 1
!
SU
n'K^
:
^Sd
*:]3'ip3
"^ai
no«
"^njo^ riip p^i on
^t<
*n
nn
ph -
I
nö\^
••
•
I
••
:
nij* :
nöxn ^02 n:2b t
"]2-ix
:
••
:
T
t
:
:
-
)•
'^"'ri: n'-x
*ivp"^3>;p np'? \^t<] '^ysn
TT-:
"^'i^'n n'»^
/.*
v
d:S
n'^iD
-
;
•
t t
•
t
*di
':]p^5D
••
nni
•
:
t
nnn
n\i nai^n^D*
onj
"jn;;^
:
nai '^snnb
»:•.•
'?pn ï:^n-iS
*d»3
*:i:^3
-:
n^j^-in
'^D^n
/
"]3
"nni^^ f
"^nnp
*^ïi'in3
'^pi "t]i»)üc^
:
-
:
nnra
naipnn
^"p:;
ninpTpni
nnp ny_^
':]NL:n
nn
-
d^üsjIï^ "^lain
Ss^ u^np nvn ip
^^D3 tidpd njjii
"^s
)
:
"^rypü
-
t^i t;; S33
*:[p?
nSpi^j
nrnDni nnVa^ v-: T
DinD^saK^' ippn^.DnD
^^nfip
'^2 D*N*3i *:3i i-riDi,
nui:^
nV^;;
:
t
:
n\^^
jnx
•jdv.
n3;3
:]1j ns*.
p^^
:
n^^n
7."i;vp
melden. Daar werd de Wet, de geheimen der wetenschap nagevorscht, daar kwamen de zonen van het Oostenland, de wijzen uit Seba, om zich de leer af te schrijven. Machtige koningen hadt gij, ervarene veldheeren over gewapende benden, die alle natiën overwonnen. Beambten hadt Gij in elk gebied, regters in elke stad, senatoren, vol geestdrift voor de waarheid, onvergelijkelijke leeraren. Keeds in de jeugd werden zij als heilig, Gode gewijd, als knapen reeds tot profeten van den levenden God opgevoed. Naar uwe jaargetijden werd de kalender naauwkeurig berekend en de schrikkeljaren met de dubbele maand Adar vastgesteld. De vernieuwing der maan werd naar de lengte, de verschijning van haar licht naar de breedte berekend, de geheimen der sterren In Tammuz steeg het Orions gCbterute bij u bij u ontdekt. op, dat, ofschoon ook in andere maanden zigtbaar, voornamelijk in die maand verkoelenden invloed op uwe landstreken had. En thans, waar is uw allerheiligste, de plaats der verbondsarke? Waar de heerlijkheid des tempels, der altaren? Waar de voorhoven? Waar is de gezalfde priester, die over het volk verzoening deed? Wat is van de aan God gewijde zonen van Kehath (Levieten) geworden? Waar zijn uwe hooge profeten? Ach, zij zijn verdwenen! Üwe raden, koningen en vorsten zijn in gevangenschap gegaan Gij waart des aardbols schoonste deel, hoog schoten uwe cypressen uwe zonden waren het, die u ontwortelden en uwe op. plantingen verwoestten. Het land heeft u verworpen, het water u weggestroomd, de wind heeft u verstrooid, het vuur heeft uwe
—
—
214
Mpc
.i»")3n3
rjnpn
N3p
•
T
:
:
-
'^^
•
:
;•
nsib 6"7ii
O.M jptn ''S«
b3
D'^i^J^n
KöitpS "^nö
*?)3
iSio
'^'^y^'^^
t"t:
"^nnn a^rt:
;
ipn^ t
t
:
^'ȕp
-
-"^-r
nnS» u'jii
lop
D"i':>n^,
C3^^^<•l
-.
:
•
nDx
\iVi<
*p
D*wf^
^2'^
nr
sï'^l
lopn
inSp
"ip^ T3"i
nnnp
fj^n t"t
•:]n*öp Dn*? loVi^n ^3i< ju'^ p^51 ^\r\ü
yc^niDn w|p^D*i£)Sn;n nionp V'iii
p
Sirai
,
v
:
"ïnna
t]i;n
ir
«"ri
t
:
nna
nanp ba
jw npS
*7x
-Tja
de verjaagden terug te voeren, de verstootenen te verzamelen, mijne banier weder op te rigten Zion! U>r heil komt, de vrede keert weder bij u terug en gij zult met al uwe vrienden getroost !
zijn!
Zion! alle balsem van Gilad geneest uwe wonde niet, want oneindig als de wereldzee, is de grootte van uwen val. Als het heerlijkste land werdt gij door Heidenen zelfs erkend; uit Eden, het liefelijke oord, ontstroomden uwe wateren. Daarvan kon Kaaman getuigen, die zich in den Jordaan baadde en deze als rein verliet
'),
hoe veel
te
meer uwe reinen.
Uw
voortreffelijke
bodem was hooger geschat dan het goud, kostbaarder dan edelgesteenten waren de steenen uwer bergen. Van alle bekoorlijkheden waart gij vervuld Zelfs onrijp schaadden uwe vruchten nietj het bittere werd bij u honigzoet; heilzaam was elke I
bragt genezing, uwe wouden, suikerriet. Adderengebroed had een vredebond met uwe inwoners, het beschadigde hen niet, leeuwen waren hun vriendelijk genegen, zelfs uw vee en gevogelte was verstandig, even als de ezel van lien-Jaïr_2j, Zion de Eeuwige (jod troonde in u, geen ander; overal verbreidde zich uw mare; de naam van den waren God werd door uwe gezangen bekend. O, hoe schoon en liefelijk was het, toen Jakobs stammen elk jaar zich driemaal binnen uwe poorten verzaplant, elk blad
!
1) II Kon. 5 14.
2)
'i
q7 l'im en
'? p">o
0'ipD 'rticn'
2i;5
n^_ nvy 'p^^ '^^^hh^WD"?
»ri\s
n'3p
rhrbn T T
••
•
-
-
.
•
:
non
73T 337 -
I :
:
T
173 n3"I T
/
:
:
T
:
-
1
-in^V
:
T
:
-
T
)
•
•
:
••
-
v
•i73?3 •
^
-
-
-:
v
••••..:
-
..:
:
n;;i -
t
t-:
f;^1
••
-
:
hd ivn^^
-
T T
:
-i
•
;
:
*3
mni^ t
di^3
nv^yN*
-
K3:r' Via
•
-
't-.:
:
v v
I
:
dhdj
i^it:^
:
i^m^i
3"i3
t
73c^ nv;^^
:
-:
t
•
I
.
•
••
*^nn3
ini
n*32 rn^ ^hd
*3vi?
:
•
^hd^q I
-
:
-
T
"imön 71D T I-
•
pni
t
I
:i3ii :iD3
:
.
T
'^"
T
T
I
"i^ns* • ':
:
^non 6^b
:
]n3^
:
:
:
I
.
T
•
:
im;;nni niD v t :
nnpïi^
b>':"!
'22b n;rn t t
'>y)i)
-
:
t)DX3
n^n
yyy_r2
'
•
t
:
:
I3"lp3 0'i^ :l
:
•
:
I
H'^
~' "^n^s^ ':]n3*iJ^D*3vnp 7.n3
X33
oi'^ü^
3*n3
331::^; *3 n;?
^?''"^J^^
np><
n'mb
'"^^
"^^'P
"]']VV ^3-1
t:3;3
o^pn,^
Din^.
niN3V *3V '?^3pT.pj< irira ^^inni ^dt
V^^
*3*k^
Dip» DV'p
"^Ti?^
nsnx
prn b^pb yi;x hï:
J331 :
npx I
']n^i:ii
c]i5
:
*pi
na*
"^nipa
^n;:5y'75^p b:^vp
pQ^J
Mijn hart jammert., mijn leven is mij een ramp, al» en schande, de vele spotternij gedenk. Hoe kan daar wij zonder of genoegen verlangen, ik spijs genieten, Gods groüte genade reeds sinds lang verloren waren? Vreugdeen wellust verdween uit mijn Godshuis en in de afgodenlenipels uwer verdervers weergalmden blijde liederen, o, Mijn hart verbijsterde, ontzetting beving mij, daar het smeeken uwer kinderen verworpen bleef, en de doodsengel uw tent vernielde, en uwe magtigea werden weggemaaid. o, Uwe dierbare kenners der wet, die u met kraclitige reden en uitstekend verstand onderwezen! Ieders hart verstijft, ieders gelaat ontstelt, als hij aan het verlies van die wijze raadslieden denkt. Ach, de woorden ontbreken mij! o, dat met ijzeren stilten werden gegrift de klagten over uw Vreedzaam wonen mijne haters; Jesuongeluk en verderf!
zonden, ik
o.
uw smaad
—
ruMS kinderen echter, zijne vorsten, priesters en geëerden, zijne bekoorlijke erfgename, de vreugde aller landen, de prachtige kroon van alle rijken, zij hebben opgehouden te bestaan, daar de vreeseKoep uwe stad het troostwoord toe: lijke strafoefening kwam. //Wees geduldig en hoop! De Heer vo^Tt uwe vorsten weder op effen baan u toe!" Zoo verbeid ik diMi den dag, waaroj) mijn God zich verheft tot buit; ik vrees niet, want mijne menigten worden mij weder toegevoenl. Ja, ^ast vertrouw ik de belofte van mijnen Schepper. Hij beloofde, Zich mijner aan te trekken,
—
.
912
niDDic^ ^Sr i3n* ••
:
nyn
TK -
,
T
-:
T
T
-:
••
pnïi n!:x ..... :
'nnD'?
.
J
•
T
-
)
:
-:
.
^ ^
•
:
-
:
x
nnp
)
•
:
tt
•
-
:
t
••
:
•
:
••
t
•
I
:l
I
-
-;
|
.
72t iDön:
^•-
'•"
=
•
.
':
t
.
.
:
:
:
t
•
.
.
.
t
•
-
:
:
n;^<^iöp*k:^ "*
:
"in^isa
:
•
c^i n:DLr nn:in- ntr^ . ^
..
:
t
••
|
:
-ii:d
-:
••
:
:
^y)]:^^ SjS T
nira
.
t
•
I
in
:
T
ü'r\!2
T
.
..
,
-inD:i
:
rym
:
-
T
:
..
1
j
-:
non xSn irxi t
'in-ii:?3
:
-
:
t
:
V
:
no
*nö -
:
mni: ns,ot: T T T
••
-: -
:
-;
-
:
•
"13
:
••
izi*K*3!3
.
inDVt
•
:
)
:
"TiTX
t
v
-:
J
S5 ...
.f...
I3'i:^j -
Dv
i^TDü ''^ixc'a
t
DVn
•
:
.•'-
i;rn-L^*i ; T :
pxi
puTLi^
.|.^
^
.
..
-n^nni) iS^xi i:x J-
-
t
:
:
t
i
t
^
:
"]nn3 102
*Sx
n;iQ .
..i
.
inpnp tK: )•
:1t
.
j
ns'iTT -
•
:
.
^
.
..
mj;» v t
:
uwe vrienden, zij allen vragen naar u; zij schudden het hoofd, betreuren uw noodlot en weenen bitterlijk wegens de verwoesting uwer paleixen, wegens den brand, die uwen tempel verwoestte. De geurige berg, de beste aller bergen, ach, een ontrukte rt)ts gelijkende, is hij uit den grond geheven. Geene naburen,
zonde verwijlde eertijds in ons midden; maar later, ach, hoojjten de mi.sdaden aich op en rigtten uwe bewoners te gronde. Gij reinigdet van elke onreinheid, burgt der blijdschap aller harten, ach, uwe ijverige Godvereerders werden aan de verontreiniging prijs gegeven! Schoon en liefelijk waart gij, beminnelijk, rijk aan vreugde; vol geur en kostelijke vruchten! alle landen bragten u hunne geschenken en gaven toen Gods majesteit nog tusschen de stangen van uwe heilige arke troonde, toen waarheid en geregtigheid nog bij u ontsproot en bloeide. Maar later heeft het zich veranderd, en al het volk verstomde wegens de trouweloozen in uw midden. En vernietigd werd uw verbond met den dood, uwe heerschappij verdween, al uwe schatten zonken in de diepte. Krokodillen ontblooten de borst, om hanne jongen te zoogen uw volk echter was wreed, elke bron van medelijden t)ij hen verdroogd. Trotsch stapten de dochters met zwaaijenden gang daar heen; daarom beroofde de Heer haar van den tooi der lokken en maakte haren schedel kaal. En uwe poorten jammeren en treuren, zijn in den grond gezonken, verbroken zijn hare grendels. Wee! zij zijn getuigen uwer
—
—
;
211
DTO'fn Dn
TJ?^
•
:
"|n3n DV^p: nu^pj "^^i^tnid nii^pn
'i?P^?rï ï'''>*^i. niVi;.S
vSj; ^vpy).
bx yir^^
nxTi
^l.'i^ ni'^j;
l^nDtra
Tib];S
iTsn
n*33
*^?lp3 13D'^
jrn
D>^::xnp^ '^'^r^^ D^p'Tnori
;?;y^
n^no n^?K
:
"^nra nDiU3 nm*?
"^nïnn ^'"^'t;-^
o'r b>pc "r? p'i? oi
*
^!T"}'^
n}'7*^
'V^f'^r^
^^T)
P*^
hulde, die de harten uwer epee?genooten met eene groote bekoorlijkheid hebben gelokt. Zij zijn het, die uw heil doet onigloeijen; zij zijn het, die uwe verwoesting betreuren, die over uwe ellende Uit de onderaardsche donkere hokken in tranen wegkwijnen. der gevangenis snïeekt hun hart naar u, en wanneer zij zich voor
God
in
ootmoed buigen, neigt hun hoofd zich naar uwe poorten
uwe talrijke kudde, op alle bergen en heuvels opgejaagd, hebben uwe stallen nog niet vergeten; zij zijn nog altijd verknocht aan uwe akkers, smachten naar rust onder uwe paleizen. O, heilige stad, kan Sinar (Babel), Patros (Egypte) met zijne trotsche grootte u nabij komen? Zal ik hun logenachtig orakel toe.
Zij,
zij
vergelijken? Kunnen zij gezalfde hoofden, kunnen zij profeten. Levieten en heilige zangers opwijzen? De rijken der afgoderij zijn vergankelijk en zullen in rook vergaan; slechts uwe heerlijkheid bestaat eeuwig door, want de Heer heeft u tot Zijn verblijf gekozen. Heil den man, die eenmaal binnen uwe muren zal rusten; heil den man, die thans wacht en dan uw opgaand licht juichend aanschouwt. Dan gloort uw ochtend ook voor hem, dan ziet hij het geluk, de vreugde der blijmoedige jongelingen en de uwe tevens, dat gij u met hen weder
met uwe Urim en Thumim
vereenigt. gij niet naar het welzijn van het overschot die weleer zoo gelukkig in uw midden rustten?
Zion! vraagt
bewoners,
uwer
Uwc
V
TT
-:
':]>ni< "11N
•
:
T
niD'ir:
r]ibn ^ï2^ö:^ D;;r
nnn
'^n'in
:
*ö3 ^Kn^< T^ V V
I
t
-
:
^n•l:^^i nS»nj< •.•:•/
-:
HDnK t -: -
*a* •
T
.
T
n^^S^
:
^nöi;
-
•
:
T
T
p''ï '
•
:
:
•
n^ ••
:
(••»:•:
:
:
)
:
ik
:
:
t t
:
v
•.•;•.•:
•
:
"nn^ijD
:
r
-
-
i
•
:
^D^Sn^? t
t
:
ü'21;)];
^Sdd ixSd t
^-j^öii
•
"j^nx
n;53
'^n;^^^
:
rini^iDD r r
•
dj:^
iinr-iD^pi
nis'x
t:::
"inai:^ ns* nvDs*i r
v
:
*n^ di* "iixd ^'i^
I
m^r^< V
-:
nf:5Ds*
"j'^n^ Dippai
^önn csb D^iirn d13
t::L?p
t
.
"J'T^P 0711: Dn1^5 *r^
"|n"iN*^
pina t
:
-
-
-:
^'^ji: :]iv ns:*!
"Ti;^3 ^J^"?
:
•nnon •
:
^i^n
:
) tt
-
T
ijd'i^ np^N*
.
^ijD *3
-:
•
»:
t
t
;
-l1^?^?^ :
v
;
aansluiten en uw stof nog innig zegenen. Kon ik dan op de graven mijner vaderen staan, dat heerlijke graf te Chebron vol verbazing aanschouwen, kon ik uwe wouden en beemden doortrekken, vol verbazing de hoogten van Gilad, de bergen van Abarim beklimmen; kon ik die bergen aanschouwen, welke die twee groote liciiten, uwe leeraren bedekken, o, dan gaf ik de voorkeur aan de lucht van uw land boven den ether, die de geesten inademen, uwe stof ware mij heerlijker dan alle kruiden en uwe stroomen zoeter dan die van honig. Met welke verrukking zou ik, naakt en misvormd, het woeste oord bezoeken, waar uwe
steenen
paleizen prijkten, waar de aarde zich opende, om de arke des verbonds, uw allerheiligste in haren schoot op te nemen, opdat haar geen roekelooze zou ontwijden. Daar wil ik den tooi van mijn hoofd op uwe graven strooijen en elke verwensching, waarmede ik den dag der ontwijding kan beladen, ware mij, wanhopende, een woest genoegen. Slechts een woest genoegen kan ik, wanhopende, nog gevoelen, anders staat mij elke lust tegen, zoo lang ik leeuwen door honden, uwe vorsten door slaven zie verscheuren. Ik schuw het daglicht, dat mij afgrijsselijke beelden toont, dat mij raven laat aanschouwen, die zich om de lijken
uwer arenden
verzamelen. Houd op, Gij, die den lijdenskelk reeds vol van Uwen bitteren drank. Slechts eene kleine verademing! Ik wil al mijn jammer eerst nogmaals gevoelen; ik wil aan Ahala (Somron), ik wil aan Aholilia (Jeruzalem) deuken; giet dan ook de rest nog over mij uit! Beur u op, Zion, kroon der schoonheid, gedenk de liefde, gedenk de bereidt, alles
is
2t)y
.msn ipcnj
in* Dn^
2i-ipj pin-i
ü'^p
n^3^ 'y?
nr3^n D^ niDpi
:
\m
yrh^
^':>y:
-
"i13d
mm'
ujib
'"p^m xbn
nnTQi ü'p
n^ö
DiVf i
'?di '^^^wijd'pt
'yp
71?::'?
nna
:
"^jnn:;^
b^f ^iö'^i
n:3*^
"^^
"i'i.VT'n"!
'Ti^iDX
:
I
n>n«T
•
:
-
: j
-jVli^
•
-
T
''?:;
.•-:-
:
*a>5^
':''iöi<
*p •
•
:
npS
I
•
t
•
*;
nixpD
"^n;3:i
'^'"jnp
w
tznbns
ny-c^
r\m nxp
l:l:vi:'p *:jn*
ji»^
"]n3:tr '^sd
:
^n^yp
^jj;^
"i^;!:^'?
'l'"i'inü
/""iSn
n}i
ip^ niDippp
T
:
om
"^'^i^Q D'3D121 nnpi. *krpc^ psT "l"^1^iQ n;n
:
T
:
fn:^
"]n*p^f ü^'ypb
fiö^pi
:
"^'y^P pr^P
"inns*
nis*p
*
\r2'r\]
|iQnn •7u^^*;;p-l
S»^
iipc
•^jüiSiy ^ti^nii
:
J'p
}-
:
'33?
Vergeet gij, Zion, de uwen, die thans als slaven in ketens versmachten? Het overschot van die onschuldige kudde, die eertijds in uwe rustige valleijen weidde? Neemt gij den vrede niet aan, waarmede zij u van alle zijden begroeten, waarheen hun drijver hen verstrooit? Den groet des naar u verlangenden slaafs, wien jammeiend de tranen, als druppelen van den nachtelij ken dauw op Chermon, nederrollen? Tevreden, kon zijn tranen bad slechts uwe verlatene heuvels bevochtigen! O zijne hoop zinkt nog niet. Thans, nu ik uwe ellende beween, gelijk ik de nachtelijke uil; en droam ik van uwe verlossing, dan wordt mijn blijd gemoed o deze herde harp uwer vreugdevolle dankliederen. Bet-El! innering breekt mijn hart! Uw heiligdom, uw nooit ontwijde hallen, waar uwe onschuldigen thans lijden en waar eertijds Gods majesteit zich blijkbaar toonde, waar des hemels azuren poorten zich nooit sloten, waar de glans der verheerlijkte Godheid O, kon ik mijn lichtte en zon, maan en sterren verduisterde. bang hart daar uitstorten waar Gods geest zich eenmaal op Israëls jongelingen neerliet! Zalig oord! dat, voor aardsche troonen te heilig, alleen aan de heerlijkheid Gods was gewijd! Ach, thans hebben vermetele krachten uw heiligdom ontwijd, ü, kon mijne ziel daar in treurige stilte rondzwerven, waar God zich aan uwe Ware ik met vlugge vleugels voorzien, hoe zieners openbaart. ver zou ik dan omdolen en mijn door jammer vermurwd hart ginds tu.sschen de puinhoopcn van uwe paleizen ontbuezemen. üaar zou ik met mijn gelaat op de aarde zinken, ujij vast aan uwe
—
27 KiNOïir.
20!
:
-
T
....
ihr\ :
T
•
nND
13T
T
'^i!
nSinn
:
I
:
'^•2b
*^:3p"i
'T
:
:
V
r
-.-
^'2::;
?|n-)T
HDi"!
'^Z
t -
;
r
T t:
iipsn
t
••
r
••
'^'^^K^
n^D'c'i 'pi:; D;r "^
I
^""pr» n'V'?
ph
:
•
:
T
:
I
:
-
:
-
:
t
•
-: -
•
:
:
^?'n? rij/^u c^f:r)
Su
nntr n*3 irh
[v'pi;
1*?^^ HTki^
p£n
•
t]^^];^ d;;
• t
:
t
••
"Tu^ï< rij^rn
p.i
o*? b'in'Dn dV^:^
;
I
ti'ipt
tö.;i
^'iD.t<.'
u")'^ i:^^n jid:
ö^'^
:
-
:
'^ü^ ^3'?pri "^0^
Dn;
••
:
n;;i:j nI^^J
'jiyD^ 'pu^ ^<3 N'pn
/•T T
t »:
*
X3
r^yp\ abri
'i^diot Diba^'? Jt
-i
:
•
verdeden van het zilver en goud! De geleuterden en glanszij weiden der bespotting prijs gegeven, naakt rondgesleurd, op mesthoopen geworpen. Almagtige! Waarom ziet Gij en
rijken, ach,
—
zwijgend toe en laat tirannen over Uwe kinderen heerschen? o Verschijn in het roode gewaad en wreek het bij stroomen vergoten bloed op de heidensche barbaren, o Kigt weder den grondsteen des tem|)els op, bedenk weder den wijnstok Uwer planting,
hem weder bioeijen! «Gij zult eenmaal weder blijdschap God zal uw volk weder in uw midden verzamelen, met vruchtbaarmakenden dauw weder bevochtigen. Hoog op
laat
genieten,
u
berg gebouwd, hooger dan voormaals, zal dan Uw tempel weder prijken; uw geliefd aandeel zal in oude grootte zich we-
den
der verhelFen."
—
Dit
schenkt
mijn
trouwend hopen; want de Eeuwige
hart rust, en ik zal ver-
ons weder genadig zijn, onze liederen weder welgevallig aannemen. Juich luide wegens de blijde boodschap, Zion en Salem! Bestijg de bergen, want de hulp voor u daagt zoo snel als een wolk. De Magtige verschijnt, om zich liefdevol >veder met u te verloven, maagdelijk Zion! Hij troost de bekommerden, voert hen terug in de stad der blijdschap. Dan, Zion vraagt gij gewis naar den welstand Uwer hooggeschatten, dan opent gij de rijendans met jongelingen en grijsaards.
en
zal
S07
nz^
DVj
|ij^;ni
pi:nb
snpn ^Dö^
Dixp Djn [23 D^D^ann
inp: ^53
D*i3«
u^ipp C^6
'^.n^l I
-
:
I
on on "11)^^
*iD"in DiT :
I
•
:
ünvn
Dil -
:
dot
:
-:
T
:
T
d^jc^d d;i
n'?'i;ir
T
i
n*
•iv>*,':3
-
*i3 •
i
"rjini.
113 *D3
i^rpu
ni33C'0 n*3i :
:
•
:
oniDn
d^i
on;pn i3n
d:}
)v^ 't
fjiTïs^
t
Dnöio
'^'y)^^
:
"^Si
lÖlïT :
n^i
n^hn
;d ü*üi
"tj^divi
:
DnöD 't:
ï3i"i? ^*^itl ni3rk:^n D**^i
it3 )^rc; üy) -
^p
rhi^pb in
r^'yn^ nnj
DHD^ •
yiirh üy\
pöj^'p
d:*!
^Di; n"^3 ipiDi iddt
:
r^^'^'n^
:
Dinnn niii
"^^Di^"?
n^ n*D3 nv^;
vjK^ö b)b^
*;ji^n
•
;nn
n*_i;i
'^'^'p^ pir'pa n,p"i^D b::^ 1^<;n^
:
*jn
lïïp
'n^3*3X -: T
nn^i ü*D3
np*ip-
n^^
"1'313^ nisp'? niS-i';'
"^D'fc^
"lip"'?
-
(
t^^^
'di
niDp inpü -idsq pxa liinn
Lin'kJ^
V3
:
"^^ninp
:
b^pdi
d^t
c]n'c^'7
}ic'%x'7 iTij;
DinT
r^ij: ^2n*ï
;
^'raJ
^*3"j];
*ion3nD non: nibi t v /
•
-:
:
-
:
:
:
:
en oefen regt aan de barbaren, die het bloed Uwer kudde vergoten Kondig ons het gelukkige jaar der vrijheid aan! Vergruis Uwe tegenstrevers! Ach, die eertijds zoo geliefde zonen, hoe verachting prijs gegeven Op allerlei zijn zij aan smaad en wijzen zoekt men ze te verdelgen. Men werpt hen de honden voor, steeiiigt, verbrandt, verplettert hen op het rad, hangt hen op, en begraaft levend Uwe getrouwen. Men steekt hen de oogen kinderen de handen af, stampt hen in wijnuit, houwt hunne kuipen, sleept de vrome zonen rond, verstikt hen in leem en modder, stort hen van de rotsen neer, trekt hen de huid van het ligchaam, zaagt de geleerden midden door. Om Uws naams wille, Eeuwige! liet Uw volk zich dooden; het vleesch werd hun van het ligchaam gescheurd, met gloeijende steenen werden Uwe aanhangers verbrand, o Onbeschrijfelijk is het moorden, neêrvellen en slagten, het verdrinken in de bronnen, beeken en stroomen! Verwoest werden alle heiligdommen, verbrand de Kinderen en ouders heilige boeken met de daarin studerenden. werden te zamen geslagt, de liefelijke spruiten in hunnen bloei geknakt. Ach, die kostelijke schrijvers, de Mischna-kenners zijn gevallen, de reinen en deugdzamen door het slijk gesleurd. De vrome, edele vrouwen werden gegeeseld, naakt en ontbloot weggejaagd, in het vlammende vuur geworpen. Ach, hoe vlug waren de nietswaardigen met het rooven, plunderen, vernielen !
!
300
Dipp byr\ DipD
mw
TIJD "^iö^ SHT p*v
•
I
I
ji^V
T T
JQT nj;
p2
^^>?,*.
^'^^. T^'^*
:
:
'^*3^1^<S n:r;;s )
•
T
-:
Iï<'
Dp:;;_
V
:
.:
v
"p
nniD
N^n ds<3i t -:
••
mn2 r\uT *^i3S Dpj
:
.•;
I
..
-
•
ds*3 t t
:
w
•^'3^'»
'''^^^^
nn^c'N* D5< pp* r^irri
dxS nans t ••
:
n\Nti
"T^im sqn on
•
*T?>*P^ ^'^T n**^?
•
n*;;'p
p^v
• T
;
';?3
^üd*^ isv; N*Sn ;i»x
r*^
'^'^
-
:
*^'^.
n^pD
dv-^d^ jnVj^
^^p3 D'l^ p^J5
*;>3 "iD '"^ipn
?^-"^- *^
"|*3iin
-
'T
D'^3,1 *^i1
^^^^^y >*1p
b::3 ^c'Ki
nnx
^
'^'^^ ^?''-
"T?"'-^-?
S)?
:
n^^ isann
*bi«
•
'^*?'if^"iö
•
T
:
'^*?n"! D'3'^
'
p'V
•-.
:
d^d'Is* :]p3 "^jjn
"piiDDK
:
tid^
:
v
d^di
nit<
:
nx
nxn
n^
"Waar is de heerlijkheid uws konings? Suel was zij ontvloden wegens uwe misdaden. Zion, ach, zie de plaats des heiligdoms, van het reukwerk-altaar, van de tafel der toonbrooden en
roep
dagelijks:
//wee!"
in
uwe
bedroefenis uit! Zion, ach,
de wijnstok van gedegen goud? ') Waar de kunstrijk aan elkander verbonden Cherubim, waar de voorhal, de tempels en alle kostbaarheden! o Zion, o Salem, weent! Waar zijn uwe oudsten, vorsten, profeten en volk? Het zwaard heeft hen gedood. Waar zingen Aarons zonen, de zangers van het LevietenZion koor? Waar de ouden en jongen? Zion, koningstad ! Uw helder licht werd verduisterd, uw einde kwam en de bron uws heils verdroogde. Zion! Jakobs stamnrien moesten uit u wegtrekken en moeten nu verborgen leven tot op het einde van den straftijd. o Zion, ween bitterlijk, roep met alle geestdrift den Heer aan, opdat het Zijn wil zij, het einde van uw lijden te bespoedigen. Ja, Zion, smeek God, dat Hij u verhoore en dat Hij weder bedenke die Hem beminnen en dat Hij hun den tijd der verlos-
waar
is
!
brenge.
sing
o
God
!
eindig ons lijden, help met
uwe
regter-
Vervul Uwe belofte: wnooit zal Ik de stad vergeten, die mij hare gaven wijdde. Weldoend als de dauw, openbaar Ik Mij aan haar, verdubbel haar Mijne vroegere welwillendheid en toon Mij als ^ader en moeder aan hare vrienden !" Almagtige! Zie op Uwen eerstgeborenen zoon, die zich in de magt zijns vijands bevindt, neder Hul u in het gewaad der w raak, grijp de scherpe speer
hand
!
!
1)
'n 'izn
M
pTD
riTrt
!
20!
b^ *S« nSin33 •
T
:
1
••
:
-
?n ni^n "lün:) n5D»y ^ina •
:
t
:
•
hdidd •
.
nixö "^OT
nnp
P3 "^iDii n:mini
p^x*?
"^'33133 ^*^j p'Vi?
:
"rj^n-ipp pi<
'i^^Jin N*"iir3
•:•
nn •
:t:
nni;") T
:
-
t
nsi^rh
^1:1
tt-;-
r
b:i 'b:;
:
T
••
-:
was
t
ï^$Oi)
"iixi i:^de;^
nsir
t
)
n>'ipp*p);nD3D''D •'^'^pv^iDon ay) pQ^r'
;
"id di*
-:
-
''^3
pp^ npiis^i
^m {3ipi
nS;r
'^on i6^ innan nnö 'nbn nTDS^ -v t:-: -t :t; —.
I
:
nnni nD3n t t -
:
:
'Si' •
:
^ir-
03 •
:
ri*!f I
•
:
"1*3^0 )
•
t
•
:
de bescherming des Almagtigen in de ellende verbannen. Eertijds, toen nog de zoete godsleer in mijnen mond bestendig was, troonden de heilige Cherubim bij mij; thans echter zijn rampspoeden en bitterheid en velerlei lijden mijn Ik weeklaag als over o. Die dag van bittere verwarring! deel. den dood van het eerste kind, als de jonkvrouw over haar verAls het slijk der straten werden mijne zonen geloren geluk. treden, als afval geaclit; ach, de afgoderij bragt hun ten val. o Dat de stamvader Jakob nederkome en het leed zijner nakomelingen aanschouwe, hoe men hen opzocht als verborgene schatten en hen met geweld op de verzenen trapt. Tranen plenge elke oogappel! Verdwenen is de blijdschap en vrolijklieid, verdwenen de tonnen van pauk eu veldpijp! Gezonken is onze eer, zij is aan een onnut tuig gelijk, dat niemand begeert, uit hoofde onzer zonde en ontaarding. Onze Bescliermer heeft ons verzun en maan verduisteren, alle laten, de Hoeder onzer regten Brand- en slagtotïers werden in lichtende sterren verdooven. Zion ojtgelieven, olTers van duiven en wijnplengingen vinden niet meer plaats, daar er geen priesters meer aanwe/.ig ziju. Hij opende de tempelpoorten en verschoonde niets; zonder erbarmen trok Hij de hand terug en mijne vijanden wierpen zich verdervend over mij heen. Ween, o Zion, die zoo glansrijk, zoo magtig over alle volken was, en thans van uw prachtig gespan zijt nedergestort. Ween, o Zion, over uw heiligdom en verbondsarke eigene
van
zwakheid
mij
heeft
het, die
afgewend,
ik
werd gevangen en
;
204
T
•
•
:
-
••
:
-
:
:
t
t
^b^i< »D^ iD^ky y2ii'
p^1l7^|'l
rpup» 7n» nattP >pd
6irt:
"lö^i ^p^r
T
:
•
-
:
T
:
:
^3X3 'p2 nöpD «np*i p^*vniD3 15 nxö :
-
iti'KN' •
"iidt
rr
:
oii^ii
mn
2iSi-,-n
»•
:
^'yy^
t
•
t
•
r
nn^ nj^3
:
);*'k:>io\
^on'no bpcna o'Mpc oio
ycpn itï'^x dipp qnjt
ri^ï
t
:
"ii^i
^^^'^n Vr. *in :
:
t
.
D''ji>xrT
^a'.y
ü'h'^b 'hn^yn K'7n
1'3*)V;r
tt
••—
-
:
i3 qios
^jnn *33
n:ni3
••
i^in
7nft
D^^u^
inn Sn^
t
:
7r*? tih?
•prn
nx *D3
I
"ibü '^bjy pi'^b
'
.rmjpj
nc^ b;? ^ini
-
:
t
•
:
'n^snD
-:
•
Dp:^;*,
bip"i
r —.-
t
o*ü
ri'x
*i5n "^^it
:
•
:»nn^_^
:
-
•
Nini
onripD^ 'non :-
•-:-
I:
door leeuwen verteerd, de besten door wilde dieren verscheurd, o Toon U goedig, Eeuwige, en straf ons verder niet zoo streng, Jacobs aandeel, Helper in den nood, sterk weder de wankelende knieën. Laat de vreugdevorst (de Messias) ons weldra den troost brengen: «Uwe rouwdagen zijn ten einde!" en laat ons in Zijn licht wandelen. Zion, vraagt gij niet naar den welstand uwer versmaden? Ween, Salem! over het wee, het ongeluk uwer vrienden! Zion, weleer de kroon der schoonheid, eertijds vol vreugde en gejubel getooid met de Cherubim o ween zonder ophouden! Zion! werp u schreijend ter aarde neder, want uwe edelen zijn weggemaaid. Wentel u in het stof, hijgend naar lucht als de draken en struisvogels. Ween bitter in rouwgewaad over uwe onderhoorigen, laat uwe tranen in stroomen vlieten! Want de Vriend, de Heer vergat uwe omgeving, liet deze vermoorden. Hij werd als een vijand en verschoonde niet. En Jakob werd als een wild dier, dat, in een net verstrikt, was gedood, door den vlammenden bliksem getroffen. En tot zware klagten riep de Heer, diep treurend in het verborgene, jammerkreeten galmden over uwe Gedachtig aan de vroegere pracht van den eerstgebogeliefden. renen zoon, riep hij luide: //gij blijft desniettemin Mijn erf, eenmaal zal Ik Mij over uvc geluk weder verheugen!" Mijne
—
—
2(i'ó
T
:
T-:-
-
-:
0^1]
-
-:
T
*:n- vnnsi T
•
-:
Dn:; Dl» t^b»!
nïi T
vS;;
nnDi:^b> T
:
nnpiDn it^'p;^
T
V r
T
•
->:t
-
•
^^])
•
••
v:
T T
:
t
:
t
:
••
:
:
t
-
jn
t
;
t
v
•
^dt pi:;
n;n nr^
i'?!
:
):t
rbv t t
K':)ky
nT;i;bi<
nno:'? t
v t
•;•:
ï^"^"ip *
p
:
:
n^^n
:
;;*iDi^
T
•-.
t
d*i'?3
^Ip'}.
•
••
t
•
inn: niiinxa *
-: -
-t:-
:
-
v
2nn
V
r\m nninD
:
tt
t
I-
:
T
:
-
••
t
D^nb'X x"id3 ihdc^j nxï*
n:^i»
:
:
:
•
-:
•
•
:
nibnp bTipü vnnx pn-in
•
I
tI:-
t:t
-
I
V
•••
•••
T
-
:
:
nn];*^ p^^a
•
yc/)'
W'n^ .
-
-
inin^an
nypD3 mp3 ni:y^ nm^ n*7"ii; »in i«3»Din n^nDi n^ns -; Tl":' t;--; tt:' t"t: t-t t ninx i'pDN» HiDD mni: nn^^'k^^ ^dv »d p^m nn n^n'u^ •
:
*
moordden de barbaren
hem, den eerwaardigen zeventigjarigen geheel leven in heilige afzondering en vrome werken was doorgebragt. Hem volgde Kabbi Chaiianja, zoon van Teradjoii, die gemeenten rondom zich had verzameld en met de wetsrol in de liand openlijk onderrigt liad gegeven; de onmenschelijken wikkelden hem in zijne wetsrol, staken dorre takjes daarbij in den brand, nadat zij bevochtigde avoI op zijn hart hadden gelegd, opdat zijn doodstrijd zou worden verlengd. Ook grijsaard, wiens
de vrome schrijver liabbi Jesebab werd door die booswichten vermoord, vervolgens den honden voorgeworpen en onbegraven gelaten, hij, wien eene hemelsche stem den lof toekende, dat Na hem kwam de onniets van de wet had nügelaten. liij geluksdag over Kabbi Cliutspit, bij wien elke ademtogt aan de De regtvaardige Kabbi beoefening van Gode leer gewijd was. Elüzar, zoon \an Samua, was de laatste der tien martelaren het was op Vrijdag-avond bij den ingang van den rustdag, (oen de vrome juist het inwijdingsgebed van den Sabbat uitsprak, dat men het zwaard tegen hem trok, en hem zijn gebed niet liet ein;
—
Zoo //God schiep", zeide hij en zijne ziel ontvlood. werden nog velen door de snoodaards gefolterd, gesteenigd, verbrand, vermoord, geworgd, wie kan al de wijzen, waarop zij den De overigen werden als schapen dood verwachtten, beschrijven? digen.
—
202
T
p^DC^ |3n
b»;r
i:inS Tu^n :.T -
:
I
:
miHDH t;-
n^^:i T -
T
-
1
1
:
-:
t
•
r -
I
t-
-
t
t:
*
t
T
T
:
-:
-
-
1
T
:
t
•
T
•
:
•
-
-
-
j;*:n nj; L23^i3n
:
1 :
^-ir^ -v
-
-,t:
Dixna
•
-
,
•
nnu;;ji *n^
:
-
ix*3n ...
-
:
•
:
:
innx min» *Dn X23 r T T T-! -
:
•
-
':';;
^-
:
p I
V
I
:
mn*jT ^ro TT.-
T
.
••
*
•
t
:
htd^h t*:-
*
d'^
v:*;^ r
t
••
n£3
t
•
nt3s*
rt
;
-:
-
i-ii;rn
n-i3D2
;
:
-
n:D:nr>n ,.-..-
^^3:7
pnoaa )y^2 nxv ipiDi manc^n'? hn2 .•:-!••:-: t t T :
u;:^ï3
:
-
t
•
:
nxiï t-
hu: -t
mini
*
'^ni:;
mr::: ^s^n t v v
-
:
V *
:
rc^iii
")i-i:i
:
^r-^^-;
t t
:
:
*a
[Vir^x-)
v3 hp vöi vr;? t
ny^ü nn*D rb^ TT nop: T \
-:
I
.
r^l^r2: ti^tm^^
T T
t:
-;-
T t
;
r\iu:2 hddt
:
nnx
h'^;
:-
•-.
•
:
mn
^s^c^
:
I
nni"i2 3*inb
*
HTiiD vn1321^<
r\:^
:
•
*
p>*DC^ rDn*?
"lïn
-
••
:
by:^ '710:2
ni^^S n-^pDD T
i:;\2 V *
T
-:
id
•
ir
:
b^D^ iin:: nsii T
T
:
)
:
vlekkeloozen, die heiligen sterven en het lot werd geworpen, wie hunner het eerst aan het zwaard zou toevallen en toen het ;
lot
op Rabbi Simon
viel, strekte hij
weenend
zijnen hals
uit,
zich
aan het raadsbesluit des Eeuwigen onderwerpende. Zonder mededoogen beval de tiran hem te vellen. Vurig smeekte Aharons gezalfde nazaat (Habbi Jismaël) de gunst, den zoon des vorsten (Kabbi Simön) te mogen beweenen hij nam diens hoofd op zijne knie, en legde met teedere liefde oog op oog, mond op mond en riep: //de mond, die van het onderrigt der wet overstroomde, is thans zoo plotseling onder een wreeden dood verstomd!" Nu volgde het bevel Rabbi Jismaël met een scherp mes de huid van het hoofd te stroopen. Geduldig hield hij het uit, denkende aan de woorden: //zij zeggen tot u: buk u, opdat wij over u heen stappen" (Jesaja .51. 23). Doch toen de booswicht aan de plaats der heilige gebedsriemen k«am, schreide de gefolterde zoo jammerlijk, dat de aarde sidderde en beefde. Nu werd Rabbi Akiba voorgebragt, die scherpzinnige leeraar, die elk teeken in de heilige schrift wist te verklaren, en met ijzeren kammen werd hem het vleesch uit het ligchaam gescheurd. Met de woorden: //God is eenig!" blies hij den laatsten adem uit, en eene hemelsche stem riep uit: //heil u, Rabbi Akiba, die zich door volkomen reinheid onderscheidt!" Vervolgens bragten zij Rabbi Jehuda, zoon van Baba, nader; op hartverscheurende wijze ver;
—
201
nni TT
T
V
TV ü'hsi:: 733 T :
"
:
r ••
I
"
W T
:
n^nniD^
*
T
T
»3
-
TT
I
t
-
•
•
-
•
:
nn*i3:i t
'>yv^ .,»'..;
;
:
ronn ••
I
nn*^ii na*^: (-:
t:t:
noi3 T
^ix
•
B^npn
•
:
-:
•
n^x b^^ V
**?3 bt^na^*
••
-
*
•
nnon
nnnü3 t
T
-
nonn t
*
-
••
•
:
hy^^n ••
I
snj
:
nnx -
..
n^So;; v t
t
-:
-:
:
nn«
?i33^n t
|
••
:
:
-
nb ni33 ••
-
nni^^ hid'^d *:nn T T
*
:
n^ni^Dn tv
:
nninn t
t»;
:
:
nv
nonj nnoni n^iaa T T T V T T V
*
•.
-
..'^-:
*
:
-;
.
niD*n-
nDDi'i:^ *:3 inni
0'ji7n tjsos nii?p
Don tt
I
D^öirö -
1t
Dinni
\'
^'^^^a-
:
-:
•
non njv to'^i *in nönn i6 nxV Din*T Dn^i T T
nrt^'Da niDJDi T T
nop r
nnnt^i nipn tI:
•
•-.
T
:
»:
:
M"»N"
r
•
*
•piaSn
••.
n^D nnp*? *3 -
nSt n^nn V
•
-
-:
*»
-.
:
•
TV
nii
•
:
nno^ na t
n^niDin :
*)^<3n
t
•
:
noSi^i
•
mn
*
t^tJ'DD
:
••
r\)i
ri'-v
nom
:
v:
••
:
*
rrnnn Sant tv:- nDinn t
*
:
:
r\r2r2V:}
T
V
T
:
i^t D'i'^^«»i^y^^n1nc^ tv
T
:
rh^vy\ T
1
T
:
nn;:^ nninirn T
nin
nn^ó T T
n^nvc^« iSö^i n^n'Sxa
•
••
nnoa p^tx nara
^tr^inp
-!
••
nN*r
D3n t •
I
:
•
m33
Ach, tweemaal had dat ongeluk plaats, dat heerlijke gebouw. de grondvesten instortten. Gedenke het den zonen van Edom, die het huis tot op den grond verwoest, de muren tot aan den bodem omvergehaald hebben! De lijdende, bedroefde natie, ach, heeft dubbele straf voor al hare zonden uit de hand Gods zij Der verwoeste dochter Zions, die den kelk van ontvangen! Gods toorn dronk, is eene hoopvolle toekomst beloofd, zij wordt
—
bevrijd uit Massa en Duma: die zoo trotsche steden worden van menschen ontvolkt, het verlatene Zion wordt weder volkrijk. Juich dus en wees vrolijk, gij onschuldig duldende, dubbele troost verbeidt u! 1) De wees gewordene zal ontferming vinden; want
genadig en barmhartig is de ICeuwige! De cederen van den Libanon 2), de magtigen der Wet, de wel toegerusten in de Misna en Gemara, die met alle kracht en reinen ach, hun bloed is vergoten, zin zich aan de studie overgaven hunne dapperheid verflaauwd. Die tien heilige Koningsmartelaren beween ik en over hen kwijnt mijn oog weg, Hen gedenkende jammer ik bitterlijk; zij waren de wellust, de heilige Een ijzingwekkenden dood moesten die tooi, de kroon van Israël
—
!
1)
.riSn^:^ 5"lS
qiD rsT
c^rlS
Over den inhoud van dit roo tredend klaaglied, bevattende 2) der tien beroemde geleerden, bekend onder den naam van no'?» de inleiding.
26 KiNOTU.
liet
ombrengen .iTJr,
zie
2Ü0
*:is:p
c]Dv
*
\t:i
n}y d*>ix n^*^ Dn dhS
^nx Dn:n SpD
......
-
^:v S;r iv3p: :
13;;
pj2n
'
:
•
n)i
...
y
in^d isnp T t :
:
*
itDx'?
:l
•
T
nin
-
ji"2>;
T
»:
i:;3p: :
1:
•
pvi mp
|;;ü^p
3s*")D1
;i;:di
.
*
•
T
D*.r t
':'x
I'—
•
,
K^^n
:
nins* mii t -:
* ns* D^*n d'O nip^ i^r^ '3
*
nvx^iin
kinderen noch vrouwen; gij hebt mijn tempel verbrand, mij uit mijne grenzen verdreven, mijn geheel geluk vernietigd. //O Wee mij!" roep ik, //de kudde des Eeuwigen is gevangen!" o dat valsche, trouwlooze volk, die dwaze vorsten van Zoan (Egypte), die mij trouweloos aan mijn lot overlieten, wier hulp een gebroken riet gelijkt! Ammon, Moab en Keuaan krenkten mij met hunne goden, zeggende: //Even als van alle volken is thans ook Jozefs tent weggerukt! Op wien wilt gij u thans nog verlaten, gij, wederspannigen? Gij moest in de handen van moordenaars vailen, omdat gij uwen God niet hebt gehoorzaamd!" Boosaardige plannen ontwierpen de afgodendienaren de bloeddorstigen smeedden in hunne holen hunne aanslagen tegen mij; het verscheurende wild gelijkende, rigtten zij verwoesting aan, verbrandden de goddelijke stichtingen; zij schoolden zamen, die boosaardiiicn, en overvielen de in de spelonken verscholen duiven (Israël), die verlaten hadden de bron des levenden waters den Eeuwige. Mijn vriend ontweek, trok weg daar daa'^de de vijand op en mijn erf werd tot een woestijn voor jakhalzen, tot een onherberg/.ame woestenij. Na den afloop van den voorspelden lijdenstijd (in Uabel) sloeg de Eeuwige Zijn verblijf weder bij mij op, bragt de verstrooide gemeenten weder bijeen, herstelde die in hun land, zoo als Hij dit had beloofd. Maar later, ach, nam mijne woning weder een einde en hare muren stortten in, wij werden onzen God ongehoorzaam, daarom viel het ;
—
;
19'i
"mü
S« Pün D1D
•'-
T
T :
I
nnn^
liïj
T
•
:
vn D^^p
-:
D^-i^^ii •
beid
T
:
*;
T
•
f
*
T
:
•
i:^p 3"ip
T
^jD^n
T
:
:
nm -
S)?"
-
I
T
-
V V
I
*
m
n:|j
*
T
-
•
njDx: •
:
iinbp« •
:
DnS^n V :
-
j^S'i
-!
*
'^
'
•
T
i^'^'''^ "in*'^"i
^SSiiri
:
-:
:
rpT '
!••
t
t
:
t
p*v
:
:
^to
D^p-iri
•
""^V D'"»;, "i'"^?
t
:
t
nnp
t
:
n^pppp nn^
niv
it
nin
nini
....
,;
nnp* n;3
"liiDT li'^inxpi
verloren, de
ging
•
*3
V
njD
•
i^dd 1ïD^« *\^)r^ V T
*
r\'2 ''^"^^^p
nu
:
:
I
a
*d ^^tv;
nn nnp S|pn
D^ini-i *i:nn^* •
••
•
t
*;
n'^^r^]
E^np
^j»
T
•
nin
*
:
di -
*
nxjp ^yej-ri .•
:
:
pöj;i dxidi
i»sSd :
t
ddh* .••;
hand des Eeuwigen heeft mij getroffen. toorn moest ik ledigen, mijne tegen-
Den gevalden kelk van Gods
standers omwoelden, vernielden mijn land en verwoestten het tot op de grenzen. Vreemdelingen kwamen binnen mijne poorten, vossen verwoestten mijnen heerlijken wijnberg, mijne hut viel in, de vijand stak die in den brand. In ziedende ketels liet hij mijn gebeente verbranden. Ach, dat vuur ging van den Eeuwige uit! Daarover treur ik en hef ik klagten aan, over Zions berg, over de getrouwe stad, den heerlijken zelel waar David Uwe poorten zijn in rouw gedompeld, tot afschriktroonde. wekkend voorbeeld gesteld. Weleer was de geregtigheid daarin gezeteld, thans is zij geheel verlaten, als de hut van een wachter en ligt in weeën als eene barende. De Schej)per wendde zich van ons af, dewijl Juda Gods heiligdom ontwijdde, üe ijver over huis verteert ons, gewaande vrienden verrieden ons, ons einde naderde, en snel schoten onze vervolgers toe. Wreede roovers overweldigden ons en zelfs de Dodanim ofschoon aanverwant, bragten ons zeer in den klem. Bij dien ontzettenden brand van onzen heerlijken heiligen tempel waren Edom, Moab, Ammon en andere onzer vijanden tegenwoordig en vreemdelingen Gij vijanden uit overvielen de heiligdommen van het Godshuis. T.uid en noord, wat wilt gij van mij, dat gij mij zoo wreed ver-
—
1
Uw
volgt en u
rondom mijne
het
mijner
bloed
tent legert?
grijsaards
en
Uwe
handen
zuigelingen,
gij
zijn vol
van
verschoondet
[>
^
198 tyS i*»» prn
T
-
:
.... T^^^l.
'
pp)
.^
I
t:t
T
^
.
--:
^JiJiirn
-
^
..
neb b» o'n":n o»r3?
r
^.
*
••
;?d:
t
;
t
niS
t
:
-
-
nn
*
•
•
T
T
t-
••t
:
t
-i
-)..:
-I
pnai
:•-•
p'^ riniini
t-
tt--
-
-tt
»'.y
"^t-
t-:'"
....
t
n-nra
••
•
tt:
:
,
-T)i;i
t
--t
-t
-
iJi
^ii^n iDn;
nnis*j 'ps^:
-i-t
-
t
'S
•
:
::•-:-;
-:•:
-t:-.-
'01
:•
I
n*3pi
inans Mdj a'x d'ö
qioji .3)ri3r
^..
.
"'7:!:")
T':
••
tt
t
'^^P U'P,
••:•:
mm
:l-
-
omn
c)di'»
••».-
-.
;
'^i?P
t;It:
isnp^
-
:
:
13
Din-'JiSp
Mijne bitterlijk, tranen rollen langs mijne wangen verwoest en vernield, mijne kinderen zijn weggevoerd. Ik beween den ongeluksdag, waarop mij tweemaal de vernietiging trof, en al mijne misdaden gewroken werden. Groot werd mijne smart, mijne twee heiligdommen werden verwoest, mijne magt, mijne trots werd gebroken en mijne scharen smolten weg. Mijne woning werd omvergehaald en vernield, mijne priesters en ouden vergingen. Thans ben ik arm en ziek, mijne folteAch, de gramschap des Eeuwigen raars hebben mij vernietigd. ontlastte zich over mij. Een dag van jammer, van nood en straf is de huidige; op dezen werd ik tot spot en hoon, rouw en Van het droefenis kwamen over mij en nog zucht mijne ziel huis mijner wellust werd ik verwijderd, verstootene, verachte, verbannene" werd ik genoemd. Ik viel in de handen van vier tirannen 1), die mij over de vier wereldstreken verstrooiden. De ellende, door God beschikt, viel mij ten deel. Gezondigd heb ik, daarom werd ik tot afschuw; ik moest alle goed ontbeeren, en heb bijna alle hoop verloren. Ik verontreinigde Gods heiligdom, plaatste daarin een afgodsbeeld, daarom verwijderde de Allerheiligste zich in tien togten van mij 2). De verdrukker stak de hand aan al mijne schatten, al mijne pracht en schoonIk tent
jammer
!
is
1
//
1)
7'D q7 'PST r3»6
2)
»'5
q7
».-!3-)
Pi'ft
,lS'l)
q7 r5C?
DjSl
!•
T
T
-
-:
t:-
nn* *
T
:
*
n3n;;rin
*
ni3s* S;^- in» - T
•
niD'in niDDiu'
T'
^"i'lp
*S3;di
p"^ nn V T V
^];
:
T
-
t;
iöd
ina 0^:2 'T
*
••
nionn
on:)
:
••
t
:
•
ni;^n
t*
D*:s*n
ni^in^nn pnö3 d^h^t V V 't:
nV^i ni^in
-
-:•.•:•
'
:
I
^r^'^^r^
d™
diis^tot ni^p;i3
nianön
Dn:D ••
-
™^
^''^'^0
*.
...
|.. .
r\2u\
*
-: -
'^"^5
niDiT];
.
t"
t:
):2n
niDi':>;;^ nv"i;i
•
...
T
T
^m
*.
D'.i:)'^'? "i'i^3p
•
.
o'p'^lV
i^'r?''^ri
*
:
T
":
-
Löc'P^ -:
V
I
nn"]
ir^ni
-
••
t
Df;)ii")
nuvOT
*
:
••
t
v
genooten liet Gij aan verscheurende wolven over, grijze mannea en vrouwen werden als vuilnis op de straat geworpen, met gebrokene armen, met gekneusde ligcliamen lagen zij daar, ontbloot Ach vele rampen en wederwaardigheden van alle kleederen hebben ons getroffen en zonder onderscheid wejigemaaid. Pjven die toch reeds lang hebben als eenmaal het bloed der offers opgehouden — werd hier liet bloed der vermoorde kinderen met dat hunner ouders vermengd en des niettegenstaande verkondigden En zij in de heiligste berusting de eenheid van hun Schepper. werden ook de huizen der regtvaardigen verwoest, de bede- en leerhuizen vernield en geslecht, zoo lüelden toch onze bloeijende dochters in liefde stand en de vrouwen verbonden zich met elkander en buren en vrienden waren eensge/.ind en van één gevoel, zoo dat zij allen vast verbonden en eenig waren, om trouw te blijven aan hun God, die ook in liet land der tegenspoeden hen gadeslaat, en Hem, den Almagtige en EerbiedwaarGod des ijvers en der wraak! Gij, die U het dige te heiligen. regt aantrekt, zend toch spoedig de bode der verlobsing aan de o Laat spoedig den trooster koin de verbanning boetenden, men, die troost brenge aan den versmaden, woest liggenden berg Zion, liet huis Israël, het volk des Eeuwigen, dat door liet zwaard !
!
—
is
gevallen!
19(5
T
.......
T
^.
niu^s: -^ly^i D^D'j^T T
T
:
ü: r\yon T •
-
:
T
:
-
:
•
•rv
T
T
-
niD"ni T ;
•
T
:
T t:
:
V V
.
••
*
:
;
f.
:
-
v
:
-
V T
l
T
-
t
:
t
:
t
t
:
S]/
•
:
t:t
-t-: •
:
••
-:
Dipi V VT
riMV
n•i3^^^
nixn
*
.
.
:
I
T
-:
-!
onn
^di t
•
:
t
ip*ir» I
D^ii^n -:"".
^3s*t nü^i; T -:•••• :
-
:
ni:*i:ini
y\pb anion
•
:
I
n'i^v^
•
Dn3iy ;
T
riiDin
-
nD\s* t
-:
••
•
-;
-
*
t
•-.
.
niD 7^
Dni.t:
^1:3
*
t
ni;; cy'?'?
:
••
I
-
"
I
nianv •
*
t
v v
n^m t
*
-:
iT3 Sn-iV: T
DIT Si'!
ni^in
-
"
-
-:
D-in:n D'^n
:
d^'pSi;;
:
T
'
«'"
tt:'
:
mn> ••
•
:
:
:
1
I
:
T
;
opivi
:
^^
Iv
nnnb K71 tt :
•
:
1S23 ^3
nipD
'r\-:h^
rnnSi n!:n I
TV
:
"nnv
)"'''•
-V
nin'i^'p Tl;
; r\'\yp\
t
:
3Tn3 V T
ni:;"i ^i^d-i
••
:t
•
••
:
:
:
-
:
•
:
D*:bl3 l'PX T
•
I-
:t:
•
:
ns^ziSi ninxr'?
'
-
-:
•
•
:
T
T
nsoD t
:
ni£)^:i^;i
*
man
rouw gehuld? Twee leerscholen, bestemd werden vernietigd, hare rabbijnen en hunne makkers koos God zich ten olï'er. Roept deswege ten hemel: ach! en wee! Wee! dat onze ellende zoo lang duurt!
God getrouwen zoo tot
bestendige
in
wetstudie,
o Ik beween hen, die uit den staat van geluk ten vure en ten zwaard werden gedoemd! Meer dan honderd drie en zeventig der arme bestookten werden vermoord en verbrand, vrome mannen en vrouwen werden te prooi aan wilde dieren, kinderen en zuigelingen door wolven verscheurd, jonggeborenen den roofvogels toegeworpen, leeraren en schrijvers den gieren prijs gegeven, bruidegoms en bruiden op de wreedste wijze gemarteld. Omgordt u met zakken, gij priesters en treurt geslachten der Levieten treurt in den lande! Zucht uit de diepte des gemoeds, kroost van Israël, over het huis van Israël, over het volk des Eeuwigen, dat door het zwaard is gevallen! De tranenstroomen mijner oogen konden bergen bevochtigen, want zij vloeijen onoplioudelijk door, wegens den dood van waardige mannen en !
vrouwen. Ue bogen werden op hen gerigt, de zwaarden tegen hen getrokken, de schutters schoten op de geleerden en de twee scholen. l]n Gij, die in den hooge troont, hoe kondet Gij Uw aangezigt verbergen en de vereerders van Uwen naam aan hun lot overlaten ? Ach, die bloeijende jongelingen, die teedere echt-
196
pTO
psn
m:yD
^>
*
^•ifjSrjön'pD D^pin ^ip'?
'>p::;^
j
*
3173
•
^
173^
;^
aj;
*n:
Sth
r
t:
T
-
:
i
r
nmn TT-:
r
ti^h
•
p:;m"i
ym p
njSi^i
ntirT»
V
.•
-:t
T
I
•..
r
tt
•
•
t
•;
t
:"
^ni;oi
jiipx^
^'kj'i
fJiNnx-i
düh
-tt
-
-
tj
v
t 't
r
t
r:
hdh-ih nnnirv-* nniD nö* nr:5 rriDna ipnpi tt:t I:t tt ttItt-:t :lTt :
zeggen: ,,is Hij een God, zoo moge Hij voor het huis wraak oefenen, voor het volk des Eeuwigen, dat door het zwaard is gevallen!" Mijn oog, mijn oog kwijnt weg in tranen, spotters Israël
de vreugdezang verwisselde zich in rouw, de toon der fluit in onophoudelijke weeklagte; niemand troost mij, niemand zoekt mij op te riüten! Als een storm voer Gods toorn over mij heen; de verdrukker heeft mij verteerd, vernield, verpletterd en vergruisd, hij velde mijne dapperen ter neer, al mijne grooten. Ach, mijne wonde is zoo smartelijk, noch pleisters, noch zalf, nooh kruiden kunnen mij genezen, daarom zeg ik, wend u van mij, ik wil bitter weenen, heete tranen rollen langs mijne wangen neder, over het huis Israëls, over het volk des Eeuwigen, dat door het zwaard is gevallen Bitter wil ik klagen, weenen en jammergeschrei aanheffen, wegens de gewelddadige verwoesting, die in deze donkere tijden Jn den aanvang van hek in de stad Frankfort werd gepleegd i). zesduizendste jaartal sedert de schepping, op den dertienden dag van de maand der wetgeving (Siwan), op een vrijdfig kwam het ongeluk en de heilige synagoge werd verwoest. Booswichten drongen binnen, roofden, plunderden en vernielden in hunne woede ons schoon aandeel, de heerlijke wetsrollen. Ach, waarom werden de aan !
i)
Aldaar; Zunz, Synagog. Poesie 31.
!
jiri non' r(St? cijv?»
't
t
:
^y
'"rh
rnn
"1-123-* n^ni:^ "idk^ ^);
i3")iDp jni
:.Ti:i
*
Sj;
.pan nw» wsi
n™
T
b^] bii-p: iT?
>|
194
^T
•
T
I:
-
•••
:
:-:
••
T
:
T<;
•
•
-
-
••
•
:
n* T
ron I
Dn'p3;
*
.
TT
T
:
V
nnj^i t-:
-
T
-
T
-
:
t
;
:
•
nnom non •;• t;-:
v:
....
-:
:
t
:
-
•
:
tt
:
v^
t;
niDn3;T ü'dm'^^ D^b^i!: dti *^Sn
*
n^ir
jiiq-l:':
-:
I:
;
niDS>j^, D^p'p:;
'12
T
:
••
n'nb nniD3
•
linixi :--:-!pn^* •-
n^'^^^n b:i2 rjT^')r\ t: T-
T .<,
;
T
:
Trnn -:-: •
:;
ir^s
p:v
v^ii^vi i
^-
•
:
r
•
*
niDnnSi pNt
ni/t:
i^ -
)2
ron t t
gruwelijk gefolterd, in ziedende ketels geworpen, levend op het rad gespannen'. Dit alles is ons overkomen, en toch vielen wij niet af van U en morden niet tegen Uw wil. Gij zijt regtvaardig, maar wij verwaarloosden Uwe wetten, wij luisterden niet naar de profeten, hoorden niet naar Jirmia, daarom trof ons wat hij ons reeds lang te voren had voorspeld. En nu, o God, hoe lang nog? Uw arm bestormd volk werd hard bestraft, o Keuwige, zie neder en ngt den vijand, die als een beer het huis Israels beloert, het volk des Eeuwigen, dat door het zwaard gevallen is!
Daarover ween
daarover zucht mijn hart; de doodenbeklaao-opdat zij allen in mijnen luiden jammer instemmen. Bestaat er wel eene smart gelijk de mijne? Van buiten woedt het zwaard, van binnen de doodangst, mijne verslagenen li2:o-en naakt op de straat, de verminkte lijken zijn aan wilde dierea prijs gegeven, zuigelingen en grijsaards, jongelingen en jonkvrouwen. Mijne folteraars bespotten mij en roepen honend; wwaar is nu hun God, waarop zij zich beroemden, de rots, waarop zij tot in den dood toe vertrouwden? Hij verschijne dan toch, helpe en geve den lijken de zielen weder teruü !" Almagtige God! Lankmoedige zonder weerga! Hoe kunt Gij zwijo-en, dulden en straffende gramschap beteugelen? daar toch de ik,
sters wil ik roepen,
—
Uw
I9:j
T
r^yi
üh p
oSrii")
•
T
•
:
T
T
•
•
T
*
•
:
:
n*S;ir *:3
tIt
I
-
:
•
n^nji ^nj3 V3^< t T
"-.
:
•
^
«r^
:
•
:
•
:
•
t
:
p^nni
;
T
:
*
-
t
•
-
t
t
-: -
•
T-
:
:
:
iök
t
-
T
-:
,
••
-
:
t
,
t
t
:
-
•
t
-
-: -
•
/ v
:
Din dd •v t
-
:
I
;
•
••
-:t
:
•
•
:
:
•
•
:
•
:
:
t
•
t
:
-
:
n^ïi^l?
:
nn^ri t
*
iïp*i
pivi
n-^:^ •• :
••
•
^u} ^p^
*;»:$;
n^^3 d^:^id j^bpnü n^p
s*o:ii'pi
p'^r: I
-
I
:
V
:
ic^ö: -
T
•-•
-:
iid;^ d:^D'^3
mnü
- I-
j^yn
*n;bi3J^ö pists
:
-
:
D^mn t -
•
.
r\tn n3 nnDi^n t t t •
t
•
••
:
:
•
••.•-
:
kudde, die hij zoo vol trouwe door de woestijn en steppen heeft gevoerd, thans zoo verlaten is in het land der duisternis! Ach, hoe is zij in handen van vreemden gevallen! Hoe heeft Gods hand zich zoo zwaar gelegd op de hooggeschatte heerlijke gemeente te Keulen l). Gebogen is mijn hoofd, mijne ziel huivert over haar verschrikkelijk noodlot. De vijanden wilden haar tot de vereering van vreemde goden verleiden; zij zeiden: «voert ter dood, wie niet ons geloof wil belijden !" Doch .Jakob koos Weenend spoorde hun opperhoofd hen steeds den eenigen God. vLaat ons sterk en moedig zijn getrouwheid voor de wet aan. en onze ziel verwerft zich het eeuwige leven; slechts nog een korte tijd en wij bevinden ons bij de heilige wezens in de hemelsche paleizen!" Aangevuurd door zulke redenen bleven zij standvastig en gaven ligchaam en leven ])rijs. De schurkachtige vehlen hen met zwaard en vijanden doemden hen ter dood lans; desniettemin bleef hunne ziel aan hun God gehecht. Ouders kusten hurme jammerende zuigelingen, hen, even als eenmaal op De moeders verborgen het gelaat, Moria, ten offer wijdende. om den dood hunner kinderen niet te aanschouwen, het teergevoelige moederhart beefde en tranen rolden langs de wangen. Die wreede monsters, zij sneden zwangercn den schoot op en begroeven haar levend in de spleten der rotsrcn anderen werden ,
;
1)
Zie Seérif/i
25 KlNOTH.
Jisr
(Amst. 1855)
bl.
76.
192
'p h^
DiiD* ^-irnpD *
nnmn T
üV2^ *
;
nnn.t: dpq'? \
:
:
V
:
TiVun
jrir>*3
t:
-Tl;-
•
:
t
:
•
onaS -r-
nn'^V':?
-.
-:
21:; Tj^ np:::^ V T
'"-
- ;
•
t
'
T
•
i^^^!! p'^
i^i^in^ -
n^nn pS T I
:
V
:
*
i-iDsn :
•
•
T
•
T
-
:
'»iSn '-si^
isnp I-
I
t t
• T
:
iJToi
••
-: -
*
v v
•
:
:
-]3nj
np'n
t
v
D^r
I:
v
:
nnrnj tt*:
:
•
;
-
p:i;'7
rt:^
:
-
:
nVVsi t •
:
••
:
^
••
rfiii
DiV^
^'^"''3s*i
pijs*
nn^n
nf^nniT
t
Dvn3
..
:
nir: d's:^ hiddxt
:
-
t t
:
'
-
:
-
»:
:
-
np);: Dn^b:;i_
nni^n^r
*
nn?n rx rD t:t tI--
'
••
I
\nnjsi
^'P'^'^*
:
-
ürn
\r\r2
nnS^ t:t
-
.yu
V;^i
:
n^pim n*^inrn
:
:
:
dt
n':' T
ni23 •
vT V
•
-
nTL^\s*nnS ^nn^'ü»
•
T
•
•
niannt
'\y1pr2 u^r2
^*ir-n-t:i
-
nn^
rry2 -ltöjd p^iv^
*
^;:N*S,p
n'L:>>3- '^^xd t t
-:
met
••
t
:
i!3
p*?^*^
L:^^ t
diep ontroerde ziel klaaggeschrei aan even als de beide tempels op den huidigen dag werden verwoest, zoo werden hunne kleine heiligdommen en leerscholen op den derden daoder derde maand verwoest. Tot angst en verderf, tot kommer en lijden werd deze maand verkeerd. Op den dag der Aveto-eving geloofden zij weder op verhaal te kunnen komen; maar, ach even als eens op dezen dag de wet werd gegeven, zoo werd zij ons op dien dag weder ontrukt met hare sieraden, oniwindselen, vorschers, doorgronders, die zich dag en nacht daarnjede zij onledig hielden keerde weder naar de hemelsche wonin»' terug, o Neemt U dit ter harte en lieft bittere klagten aan! want de dood dezer edelen verdient hetreurd te worden even als de brand van onzen tempel, i) Alleen omdat de bestemde treurtijd niet door andere treurdagen zal worden voorafgegaan daarom wacht ik tot heden met de aanheffing mijner klasten en treur thans en jammer bitterlijk. Ja, zwaar is mijn zuchten van den morgen tot den avond over het huis Israëls, over het volk des Eeuwigen, dat door liet zwaard is gevallen. AVeent bitter, gij, engelen des vredes; omgordt u met zakken, gij drie stamvaderen, gaat omhuld als een treurenden, roept den opvoeder, vertelt hem, Liethia's zoon (Mozes 2)^ hoe zijne arme ;
!
:
,1)
v"'D
q^ Tji
r;'f)
2)
I.
Kron. 4. 18 en
y->
riu»
191
O-ma iSarD^Di; Sri Sn'tb'^
tI:
-
:
^TOH
a*c^
ni'pnp I
T
•
"Tin;
ir'-iHDi
T
I:.
'^-
T
•
T
•
:
:
-
-:
-
*
•
*
:
iddi -
^ii:.' •
:
*
;....-
:
t
:
:
t t
nnrtü
^'pii
-
•
T
:
•
:
-
:
n;^'':':;^!
.
t
.
-:
:
••
•
-
:
T
:
-
V
-
-
.
•
T
•
:
-
*
v
•
-:
:
-
:
-
:
•
^5";'i^^
-
Svi '^
-
I:
vI-
niinsi
'
••
•)
t
:
•
t
•
mtsy^ ^ . j
.
:
•
:
•..
D*"!'y'J^3
nmnnn x^iiD Snp nns* ... T T -: -
-
':m
••::-
:
ispw
tt--:
pK
.-
:
iw^i Dn^3 t t
-:
-
t:t:
•
nn'_
n"^::');
:
rrriub vt irnna
:
^
iD^S^'n d'i^ö:
^<^'iD3
-I;
D;p;;a
•.••.•••
^7p- Dn'tri'2 T I
••
D'J^ VuT-ip
^'S^rn T
-
:
t:t:
:
"inm
*
S;;
DIpDH übn
]'^m
3k5^1*
t
:
^T3^^« Vb^ ^^ï^i t T •
:
:-
-
..
-yr)
n^n Sr
t
-s
••
de plaats, van inwoners ontbloot, o Huis Israëls, volk des Tranen ontslroomen Keuwigen, door het zwaard gevallen mijne oogen en bitter beklaag ik de vermoorden van Spiers 1). Op den achsten dag der tweede maand, op den plegtigen rustdag, trof haar het onheil en hare rust werd in onrust en droefenis Hoopvolle jongelingen en eerwaardige grijsaards verwisseld.
is
!
—
•werden verslagen, den P^euwige vol eerbied vereerende, en Zijnen eenigen naam heiligende, gaven zij hun leven op, als standvasJonge en oude priestige betracliters van het Goddelijke woord. Met dieters, ten getalle van tien, werden den dood gewijd. pen komtner en smart klaag ik heden, den moord van zoo vele De uitstekende en uitgelezene heilige gemeenten gedenkende. gemeente te Worms i) benevens hare uitmuntende geleerden moest zich tweemaal voor de heiliging van den üoddelijken naam ten offer brengen. Het eerste maal op den drie en twinstigsten der maand Ijar en ten tweeden male in de derde maand, terwijl zij het Hallel zonucn, Itliezen zij in liefde tot God hunne ziel uit. Diep l»ejammer en beklaag ik de met de kroon der wet getooiden Ook over de edelen der voort redelijke gemeentete iMaintzl), die, sterk in het geloof, zonder aarzelen hun leven veil gaven voor den eenigen naam des Hoogvereerden! Over hen hef ik
—
1) Zie Seëri/Ji Jisiiiêl
(Amst. 1855)
bl.
171-177.
« 1«0
3rOTT •*ai:;D iï2pii •*ite'7 n^D . . •' .
.
.
I
"h'h)
^ix
•
.
.
\ni:3*
i:;;^
ansT
•-T
i.snp i<*2U ••T
"nni
''ly T
•
:
*
-
T-
mD •
*
T
:
I
.•
:
''^''^'}
d'd'?::':t iS-jj ^d
-
I
idd
*
m^in:3
-t;-:
aina
..)
''Ipp: nip::
'bnp
m£3''n
i:^"ip
..
.
.
b^ npssn
DnSn -T-
D*:3"in
:lr
T
.
«
-:
^bb>ix?T
*?;; "^
•
:n*:}n »n'ia ^Dir< •
^r^
.
T
_
:
•
doi^jH 22b n*2 :T">-T
•
*
id:)
• .
:
itj Sy
t
i
t
*
t
:
••
*di; *•
003:1 't;
3"ip7^ •
*-?
nx
*|)U ^'pSn
_:
:
T
.
'i^xi [n*
d:'P
D^u'n: m' ïin ü*ü
dj; Si;i SxtiT^
-
.
'i?^'?
r
:
•
:
'niTDH dht-idt mp* rao t;-.-**; t*: niiDD t tt* t t't;t' i^^pDP^ niinn ni'^om n"n::b>:T '^h^yy nrinp n'n*s*"i -: tI: :" t :-: t:-_-: t t I:t--: t •m.::'i'?m yDbr\^ min \s* 'ni'jrb nxT liiipi i:v m^sm '•: t T t *m^n'':'D b^t
n::*j3
-;
:
;
*
-
*
-
:
reinigd
!"
•
:
-
••
:
Heilig mijne
verblijfplaats,
Uwe
:
verzamel
•
-
:
-:
l
:
tt
-
t
:
woning weder, keer terug naar de oude mijne legioenen weder, laat, Eeuwige,
weder in het huis binnen trekken! mijn hoofd een waterstroom, mijn oog een tranenbron, opdat ik dag en nacht kunne beweenen de verslagenen mijner gemeenten, de kinderen, zuigelingen en grijsaards. En gij, roept: en wee! Weent onophoudelijk over het huis Israëls, o! en acli over het volk des Eeuwigen, dat door het zwaard gevallen is! Met betraande oogen wandel ik in het jammerdal en laat de bedroefden van harte daar met mij weenen over de schoone jonkvrouwen, over de teedere kinderen, die in hunne boekrollen gewikkeld ter slagtbank werden gesleept. De boven edelgesteenten gewaardeerden werden als het slijk op de straten getrapt en veracht; //wijkt van de onreinen nadert haar niet!" zoo riepen de vijanden, o huis Israëls, volk des Eeuwigen, door het zwaard gevallen! Mijn oog vergaat van tranen, ik schud jammerend het hoofd, roep tot rouw en onihulling van zakken. Het wetboek, kostbaarder dan gouden sieraden, dat alle voortreffelijkheden in zich omvat, werd verscheurd, verworpen, vernield, de wet zoo wel als de Misnah en Agada; o hef aan en roep klagend uit: waar is de leer, waar de leerlingen en de leeraars? Verlaten heerlijkiifcid
Ware
!
!
"v*
189
TTT Diprj *:n3 -.
..
•
•
i6r2
•
^
*nD^3c^
n^T ...
.
t
t-':
•
t
-
"iiün 'n^'inn
T3T bxV n^sn T -
•
•
:
:
«'t
.._
t:
n|;3iD
•
T
nxii
*
...
:
:
^^
•
•.•
n^3n T
:
X
.
:
'^-
t t
'^idh
n^nn iiddS nntv:t
:
*?); -
-
•
dHiSDh :••—.
:
.
b;r ^-
n'irir
••
x>:jdt -
T":
TT nQ
liiniï
-
1
!•-
•
ni
Sip
.
n^^:: 'b •
:
-
.
.
:
I
T
V
nD3 TT
,
n:ii^ ^<^^
'
-
I
v
•
:
hd
n:;^3i -
T
...
t
:
-T-
-
ins? V T T
riNin -
in;^nn ...
..
d'^iit
:
-
•
pa ^ -
..
n^^S T
:
:
I
büD
TT--
T"
-
.
.
I
,
*i3Di -
T
ns:pn t :
•
-
't-
. .
v "^i -
I
t
:
•
-
:n^3n ;nöD
nnno
hddid t
nam
*
-:
c'^?
Met de kostbare schatten vulden zij hunne paleizen, vulden daarmede hun buik, op het bevel des hoogsten priesters ruimden Ach, waarom stortte zulke fooni zicli onophouzij het huis uit.
Waarom
deed onze Schepper aldus aan dit land en mijne priesters slechts betraden nadat de menigte der heidenen betrad die zij zich geheiHgd hadden Een hemelsche stem thans, zij omringden razend het huis! antwoordde //^^'at verwondert gij u over zoodanig onheil? Gij hebt afgodsbeelden tot vertooning daar neergesteld; de schade werd zigtbaar aan het huis. Hij, die de gelieeie wereld vervult, en die in Zijn paleis troont, Hem wilt gij een mededinger stellen? lilinde en lamme goden, mogen deze in Mijn huis komen ? Dewijl gij dan ook ontaard zijl, heeft u het ongeluk getroffen, !" gij hebt het heiligdom ontwijd, daarom werd het huis vernietigd schandelijk o Heilige! toon U genadig! Waar is het, wij hebben gedwaald o zend ons genezing, laat de straf niet verder op ons drukken, onlzondig weder het huis. Open die bron, aan wier rand steeds nieuwe vruchten rijpen en genezende kruiden groeijen, Oniferm U over de oiilsprin"ende onder den dorpel des huizes. verwoeste stad, omgeef haar, in stede van den verwoestenden brand, rondom met een vuur-muur en l.iat Uwe heerlijkheid weder stralen in het binnenste des huizes! Verwijder o mijn Koning en schaf de onreinheid weg uit Uw huis, laat de afgoderij geheel verdwijnen en roep eindelijk: wik zelf heb het huiö gedelijk
dit
uit?
De
huis?
;
plaats, die
—
1S8
t:-
tt;-
t:t T
T":
12D2 n3i ••
:
f3 ••
.
S^
•
nnun
Sipi
o'tnn on)D
'o 'iDj
.
hömni
•
:
:
.
^n^w*3
'
r^*2^
ü^i
ni:;^ ^DDb» *
;n;'7i
^rhn: on •-:
Tl;-
O
\s*Lri -
T
rn^T -
•
I
T
:
d;;
,
:
'7
-:
m:j p'j
ir)
T
m
^3
-
-
•
ns*ic^ »j^'ü^ •
-
T
mx
*
,
:
t:
i3i
•
\::\
rpv
^3
^-^Dy'p n\s*-in
iüdi -
*^iD3
t
T
-r-
:
•
I
*
-
-
-
iis^i
;
t
t
•
n*3n
isn vninii
:
: 1
Di^
(:•
Tl: *
ns*:p »:lnbD^^ t
»:ftT
D':;n
•
^nnns*
is*i' r:;:^^
:
oTsri
nnon? rnvp:i 75in
^^^rhy
*
-T*
niD^n nï ^\1y^ :
,
3*1
nc^iiw*
12 bicj sn:-: jiii ia
:]n*
d^v^^
'IT
•
T
,-Tn
n^nn *
T *»
T
.
d^o^d ^^^^^•1
na^::^
i^ "i^an .......
n-Dn ^
*
.
.
rs'Pj o'Odt jirj?
2M^ n6
b;Lr
.
•
...
:
:
T
T
n^DH T
I
).....
--
'DD^3i np' 1-,. ^
.
)
.n'>a
^n3w^
I-'
•
.T-iDT "lip» T^
nonx mj
T
•
:
•
^....
-
•
t
:
-:
,
:
iDvir :
t
Heer zoodanig noodlot beschikte, daarover moeten de stemmen De mordes hemels weenen" o ik jammer van jaar op jaar gen brak aan en beiden herkenden zich, ach, broeder!" //ach, zuster!" was hun kreet en zij verzamelden zich en zoo vereend bliezen zij hunne reine ziel uit. o Ik jammer van jaar op jaar! Over zoodanig verschrikkelijk noodlot hief Jirmia reeds klagten aan; dat noodlot beween ook ik onophoudelijk; mijn hart brandt en bloedt over dien jongeling en deze jonkvrouw, ik betreur heu diep en innig, ik jammer jaar op jaar, in zuchten eu kermen barst ik los, en hef jammergeschrei aan!
—
!
—
—
De ruimten des hemels, der hooge sfeeren, van Uwe majesteit vervuld, kunnen U niet omvatten, hoe veel te minder een huis! En toch liet Gij U genadijilijk neder, om bij Uwe vrienden tusschen de Cherubim verblijf te houden; wil was het, ü Almagtige! Uij toondet Uwe liefde aan een huis te bouwen. naam noemen over dat huis. uitverkoren volk. Gij liet Vreemden stormden daar binnen, volken kwamen daar te zamen en zagen de wonderteekenen en erkenden, dat de heerlijkheid. Gods op het huis rustte. Maar ach, mijne zonden namen de overhand en Gods ijver verteerde mij. De vijanden ontblootten den grond, bragten mij tot verwildering, baalden het huis omver.
Uw
Uw
Uw
187 iDü'12'
D^^o
nD^HN'i
HT na^^S
nam*
•
HT ü'^yy
D^ji^ï
*
nnDb'pi vt3 a*:a •; "i-l: •T
*
O'bap^
noMN'i
W^ ....
ür^^
r\]yyD 1*2^
*
Di:iv n^y'? -
r\i
•
*
n.7.
yr\'yy
tv:
nj;
D^iin
:
•
D'3TX r^^b^ir\ Hk^r
nxr
b»^ i'^'^pns
•
-
I
nara-in T
'
nirinS nna-:^ \t3':^ ••t t;HQMNn nDr::M njf'i'ps nxnpi
*
t *
nppn
ht
yyy 't
idiS
a^3?ö*^*
13*^3
'h^:)
^ri^^S
n6
0*3;:^
hq^d^ a^o^o na\nN*i
:
D^iiis*
hd^d^ a^ora
...
.
.
nr ^\yy ....
*
nx a\i
••ia *
'
mn^D tt:-
1*7 "liJD inj;*i
rranax
•
^sdSs iTp^ Dipt *bli:i fn'5
»\"^
-:
•
DiTDa T t:
:
•
•
rD*^7
hd^q^ ctd^d
T
TV
:
-1,-3 ij; V
'"insi - -
T
zoo ik Iien gedenke en ik jammer jaar op jaar Zij vielen als ölaven in de handen van tweeheeren, die als buren tegenover elkander woonden deze onderhielden zich eens te zamen en de een zeide: van Zions gevangenen hebikniij eene slavin, in karmozijn gekleed, weggevoerd, liefelijk als de maan en schoon van gelaat, in geslalie gelijkende aan Kezia en Jamim (Jobs Hierop antwoordde hem Ik jammer jaar op jaar' dochters i)". «ook ik bragi mij van Jeruzalems gevangenen een zijn vriend sclioonen slaaf mede, schitterend als de middagzon, van schoonege//Laat ons ^o ik jammer jaar op jaar! staltealsde volle maan!" derhalve dat schoone paar vereeuigen en wij zullen hunne kinderen deelen !" Bij zulke redenen suizen mij de ooren ik verscheur mijne Beide heekleederen als ik daaraan denk, ik jammer jaar op jaar ren, eensteinnng in hun voornemen, bragten nu hunne slaven des nadat de heeren zich verwijderd hadnaclits in een vertrek bijeen den, vinden de beide vorslenkinderen aan bitter en angstvol te wee-
het hart
i),
!
werden gevangen en
;
//
—
—
:
—
—
;
!
—
;
—
o Ik jamdaarmede niet op tot den morgen. De jongeling klaagde met gebroken hart, //ik, ecu nakomeling van Aliaron, zal eene slavin nemen?" En de geroofde jonkvrouw, ook zij jammerde: //eene kleindochter van Juchebed zal met een slaaf verbonden worden?" //Wee! dat de
nen en
iiielden
mer jaar op
1)
n'>
jaar!
q7 i'u';
2)
—
Jol)
\l,
U.
:
:
180 tp}:^:)
.
I -
:
V T
•
:
n1:;"l^<^ ^:: t-:t
s
^^
-
T
:
t;
•
Di^Di :
- T -I
•
y
..
•
-
• :
p
•
-
Snn
:
v
•
T
»:
-
•
:
•
r
:
:
;
-
t
-:
.
*
t
:
T
".
T
•
T
•
•
•
.
•
•
:
riDnx
-t
dhiSdx T ••
-
:
:
:
r^iywr^ ^nxt^n n: t t
*
•
T
-
,
:
*3
-
;
ii*bi
t
t
:
nnx
•
'
ns
^ii^n
-
••
^n-r^^r
*
-
t
:
^'T^P
ü^u'U 'inrh n;r '-It;
nnxi didd DmS^s* ....... T T
nep; Dp;a ncm-i *
-
:
-II:.-
:
T
•
.
^^nb b;; \"i;??2ni
-
^7;^
:
:
.
^nnp^i ü'pyp^
*
isiu': pi-in na^Snxi
;
-
Dini") D^p 'PDX
•
-
•
HD^TX T
'y^ r\y
*
:
ü:i^DDT -;•:
'•jiDTiX
T
V
ü^n
irD* *D*D ... ..
••
•
;
•
•
:
•
^nn^x "I-T
*
-:
TöXDi
T
•• -
t t
:
'^^^i
t
^J3ii; jvji
:
mp)
"niy b2^b m:;
*
-
•
•
-;
J-/
nxi
t
n;niT *ni ht
biDJ n*ï dxd Sd-^i
*
"71^ Snn
ik daarentegen herhaalde malen; ik \verd twee maal door de Chaldeërs aangetast en moest naar Babel in gevangenschap, in ellende gaan, en de tempel, waarmede ik vereerd werd, werd verWel werd ik na zeventig jaren weder bedacht, keerde brand. naar Zion terug en grondvestte het iieiligdom. Maar ook ditmaal, had ik mij naauwelijks gevestigd, toen Titus mij weg nam, mijn volk over alle landen verstrooide en bijna ware ik te gronde gegaan". En Ahaliba schreit: //mijne paleizen zijn verbrand!" en Zion zegt: //de Eeu^vige heeft mij verlaten!" Gij, die U ontfermt over alle ter neer gedrukten, o Heer ontferm U over onze ellende! Zie neder op de verwoesting, de lan^-durige ballingschap! Wees niet bestendig vertoornd; o aanschouw de vernederingen en gedenk niet op immer hunne misdaden en dwaasheden! o Genees onze wonde, troost de treurenden, Gij toch zijt hunne hoop en kracht! Vernieuw ons de voorinalitje en gelukkige tijden! Komt dus, laat ons tot den Eeuwige teruokeeren! Hij zal ons troosten en Zion zal niet verder zeggen: de Eeuwige heeft mij verlaten!" Mijne zonde, ach, zij verwoestte mijne woning; tranen stroomen langs mijne wangen; op dezen dag hef ik bittere klaglen aan ; ik jammer jaar op jaar Mijn hart treurt en vindt geene troost, want van elke smart is de mijne onderscheiden. Wegens den zoon en de dochter van den hoogepriester Habbi Jismaël brandt mij !
!
185
-
v.—
:
^
.
-
.
.
:
..
T
*iis*ï» nnns* *i3 -
*
T
T
"^-iDir
-
•
jT
-:
V
•.-
:
'V^^pnn Ir
:
•
:
-T
•
:
:
•
:t
V
;
V
••
''y^i^
It
:
•
"
:
:
:
:
:t
T T
-:
•
-
T
:
-
:
•
':'):; -
:
•
T
T'
•
|ns*S I
-
T
...
n^3N*n n'ivi mr,'' -:-: -
t
•
^'yj;
2)iyr\
t
t
t
t
t
»:
(-
:
rnn
^jin^'D
-:
x;
•
I
:
••
'rjip
•
rnüvi^ I
I
^'
: ,
n^^Sns* y^y iéi
t
•
•
•-
-:
•
t
:
v
:
•
•
:
t
-:l
t
:
•
t
t:
^;
;
:
:
.'•"
Jeruzalem? Wilt Gij dan het treurig overschot geheel vernietigd hebben?" In Juda'.s dochteren hoopten zich droefheid en rouw. Luide roept Somron (het huis Israël): //mij troffen de straflen mijner zonden, naar een vreemd land werden mijne kinderen verbannen!" Alialiba (Jeruzalem) schreit: //mijne jialeizen zijn verbrand!" Niet toch,
en Zion zegt: Ahaliba! wilt
,,de
Eeuwige
heeft
mij
verlaten!
dan uw leed met het mijne vergelijken, wilt gij uw ongeluk aan het mijne, aan mijne ellende gelijkstellen?" //Ik Ahala (Somron) week trouweloos van God en was Hem wederspaiiuig; daarom trad mijnen afval tegen mij op, mijne wederspauni;4hei(l getuigde togen mij en na korten moest ik mijne schuld boeten; Tiglat-Pile.ser i) verteerde tijd mijne vruchten, ontdeed mij van mijne kostbaarheden, ontroofde mij mijnen tooi, en voerde mij gevankelijk naar Chalach en ChaZwijg dus, Ahaliba! gij hebt niet zoo als ik Ie weeneuj bor. ik moest in verre landen dolen, had lijden in overvloed te verduren; gij leefdet lang in uw land, doch mijn duur Avas kort!" Ahaliba schreit: //mijue palei/.en zijn verbrand" en Zion zegt: //de Eeuwige heeft mij verlaten!" Ahaliba antwoordt: //Ook ik heb verkeerd gehandeld, was even als Ahala ontrouw aan den vriend mijner jeugd. Zwijg dus, Ahaliba! als ik mijn kommer gedenk. Gij zijt slechts eenmaal in ballingpchap gegaan,
—
1)
11
Kon. iö, 29.
24 KiNOTU.
gij
184
....._. ... DnöT Dn3 nori •-•-:-
oni -
-
•
:
.
"
t-,
•
'h ii3D«
V:
.
.^
nt
••
^-krö:*:)
Xiirh
••:
•
....
vraagde den ffhet
om
was
:
*
-
.
I
di
•
-
•
•
-
''"
•
nis*3
T
.
'
^
-:
^- nuvn ^-
n::xi
•
......
I
T
T
..
T
:
.
-
:
:
...
t:
*
^
'
i^ia^
•• :
•
*
.^
nnDT t:-:
*
:-
•
d:i n^L:*? Dn1ü^<1
nin; nas 3ti
niin:
T T
•
.
•
-
—
1:^13^ kvo^i- "i^nn •
^"^^ "• n^T "• ra? 3"i'"i •
onnnK
t t
imjj;""i
•
y
•^'^^'^'^
•
t
:
: I
s*in ^3
mp
•-Tl":
n\)
^«*33^ -t-
t
*
-
:
ni«n
'^Hï^^n ^'
•
T
wat dit beteekende. Deze antwoordden; bloed der geslagte offers." Hierop slagtte hij
priesters,
het
:
iöt d:i. pxnTi^s idn'') ...
n;jxi rrjxn
•
-
:
T
...
T
"loixi
:]*p"in
'k^'s*
.
np^ wd"'^' r\)^Kh ... ...)..,
T
t
•
n^n
ch-i3
.
-
:
kS HNT S^ni Dp*^ msri I-t t: '^r
ü'::
D^rih'xn ^^S S;; •
-
D^natn raip dt- «in nrv ^3 t
.
:
* ü^:^: irp3n |-\:-. (T:-
DDR .TT
-:
*
—
—
stieren, rammen, lammeren en onderzoeken slagtofFers in menigte; maar, ach, in Juda's dochter hoopten zich Want nog rustte het niet en bruischte als droefenis en rouw. Na naauwkeurig onderzoek bleek, dat het bloed de zee. was van dien goddelijken man, die onschuldig vermoord was geworden. Toen zeide Nebuzaradan: «zijn bloed worde thans gewroken!" Verzamelt mij de priesters, brengt ze uit den tempel hier, want ik rust niet eerder, tot dat het bloed van Zecharja zal rustig zijn!" En in Juda's dochter hoopten zich droefenis en rouw. Oud en jong liet hij bij duizenden slagten, liet de godgewijden ter slagtbank brengen, en nog had des profeten bloed geen rust, het bleef tot wonderteeken, nu werden kinderen geslagt en de ouders zagen het aan en na hen kwamen de moeders ter slagtbank en ik zeide tot mij: dat is de vrucht In Juda's docliter hoopten zich droefenis en rouw onzer zonden! op! Hij ging voort, vrouwen met hare zuigelingen te vermoorden en het bloed stroomde even als eenmaal Egypte's in bloed veranderde stroom, tot dat Nebuzaradan zelf zich ten hemel wendde en zeide ^): «hebt Gij nog niet genoeg aan de dochteren van
2)
de
zaak
te
Zie de noot op bl. 133.
183
- -
1
•
1.
SiKirS
»i^wn •TT
•
•
T
•
•
-];£)n' "Tjarj;
V
-:
-.
«
-
T
^
-1
*n;?i ^Ssq
S5;
np
»;ti3 ipi^
*
T
•..-:-:
..
-
--t
:
.o'inr»
«31
•
»
D13
t^^Di
n;3N;i n;:>vn
i:^*ipD
T
rnin;
*ny^3
ras
W KDV
•
an^.
*
*2i)r
•
DTOD
••
•
*
"i'ii^i^ ^^\
v
:
'cf)'(3
-:
i^'ZTi
Dn N3
n;i;
:
•
Dn
/^Pp, ) ••
•
ül Dpn
^öd«
i
!
-
Qirn min> ion»? oc
i'7öp;i ''r}'!:^:^^
nnDt
V
:
^^Di; .n*?^ ^^iii;.
nan
/*:öp^<;
T
dv
|.
ly
^j
n^;^ i:p'^
lyiDi "^Sin
n^n
"
I
Hebron vernam men het geschrei, in Mefaat het weenen; o ik dronk den lijdenskelk en slorpte dien uit tot op den droesem; de scherpe tanden van twee leeuwen hebben mij verscheurd het roofzieke Babel, het misdadige Edom. wWat beklaagt gij u, Zion? wegens de menigte uwer zouden werd uw ontaard volk verdreven; wijl gij uwe
werd van
verre
gehoord,
te
—
—
Schrei luide verlaten en de afgoden gevraagd hebt." den Eeuwige wegens de verwoesting van uwen tempel; verhef tot Hem Uwe handen wegens de vernieling der heilige vaten, o Vijand, verheug u niet dat mijne magt gebroken is; ben ik ook gevallen, zoo sta ik toch weder op, want God staat de Almagtige, die mij verstrooide, zal mij weder vermij bij zamelen; mijne Rots, die mij verkocht, zal mij weder verlossen; mijn God die mij bedroefde, zal mij weder troosten. o Hoezeer verzwaarde ik mijn zondenlast, hoe verdubbelden zich mijne zonden op dien dag, waarop ik de hand sloeg aan den profeet in den tempel des Heeren Dat onschuldig vergoten bloed bedekte de aarde niet, tot dat 's vijands zwaard binnen drong; het bloed van den profeet Zecharja rustte niet i) voor
j
;
i
proleten tot
;
'
>.
!
dat het gewroken was en in Juda's dochter droefenis en rouw zich ophoopten. Het «tormde geweldig, tot dat de opperslag4er in Gods heiligdom kwam. Hij zag het stollende bloed en J)
7';
(]7
r3i ^^'^
'3
i')
|
|
piju
Ü
182
T
:
3Tin TiS ^idSs
nD*S
i:53 vSn;
••
^^v U21 T T I
DpO I
•
-
-
yc>^ V
••.
:
w
/"T^sp
nv
n31i)V n^3D V )
•
- '^^
v:
HDsS-tDn V
:
•-•
t
S;;
*
^bDi:ii
*
,riui3.-i
*
:
-
"^^20
]it\
Nbi
T
:
'l'ni^ •• T
'r'S T
t
t
••
•-•
^n^3 2\y
n^<^p3 pin
cc n^r ^iipc r6i? rj'p?
13:1; :
:
K^D^'i
D^:nD in:;d 3x133
XDU1 • T
,
oei
3"n
V
••
:
>
'
'^-
-:
T
:
orn nnS» nsn»
ri3n:;Qn novc;
*
S;;i
.rcfrn;
-
:
n^nj n^nj
*
n'wj
TT
•
:
•
)«»o c'3CT
/
•
:
3Tn p^ Til
:
S*31
,
*
.^^
^pab "^vn
nonn
nov :
•
T
Sj;
t
t
:
:
*D*D3 DDiDHDH V V "
:
"t
*3v
oninöï^^D
t
I
••
••
••
•-•
;
-;
De Schepper woonde in mijn midden, was mij tot steun, toen wij naar den berg Clioreb gingen; mijn huis werd verlaten, mijn erfdeel verstooten, toen de berg Zion werd verwoest. Magtige zijt Gij genaamd. Gij waart mijn weldoener, toen wij naar den berg Choreb gingen; o rigt mij weder op, wend U weder troostend tot mij, verhef mij weder tot vroegere grootheid! Gij, verdoofde, doch zonder wijn, werp uwe pauken weg, ontbloot uw hoofd, scheer uw haar af, en misvorm uw gelaat. Hef op de bergen het klaaglied aan, trek rond in alle oorden, schrei tot den Eeuwige wegens de verwoesting van uwen tempel, verhef tot Hem uwe handen wegens de vernietiuing der heilige vaten. Ach, de gruwzame vijand is naar Zion, de koningstad gekomen, ach, de voet des overmoedigen betrad den heerlijken bodem! Zij drongen binnen en vonden de priesters volgens hun i)ligt staande op hunnen post en verlieten dezen niet tot dat hun bloed als waterstroomen vloeide. Onreinen drongen tot binnen het voorhangsel, tot op de plaats, die zelfs de hoogepriester met vrees betrad en verwoestten alles, van de deuren tot aan de vensters. Schrei luide tot den Eeuwige, wegens de verwoesting van uwen tempel, verhef tot Hem uwe handen wegens de vernieling der heilige vaten! Het gejammer van Zions dochter
—
:
181
:
3-IT1 "Tf? \-i3S3
:
3-iTi
V.S
^jan
'i-oSa
"^loj^^
-inin [D ^n\*ni
^2p
-
3i^'» •?];
*
n
d^Sin*jj'
hy^'i< ^öb'n; "
:
3TI
ir;:
nm
biDX^
:
3T1 iri
1.11
^Döc^ 'p:
*
TT
3nTi
Th
'D2h2
'
^3 nüh>Jj^ -
•
:
;
iDön: d^^is^ :•.•.
*
T
:
;
•
DmT ITT Dn;n3 ^m:
T
b'2
•
'
ü'y^^
:
:
r\T\2
'?3;3
*
:
3Tn
ir:£
im
n^iüi Di9^
*
T
:
3-nn
mb
T
:
\idS3
:
3-n \r^
3nn irh
Tn
^n3^3
*
:
3TI
3nn :
]rji
nnSn kS T T
T\)
*
*
i-iV \'t3'?3
3TI
ivï
-m
T
••
-
:
•
V
*
•
n^^^y n^-jö T
Dn^
riS;5n35
•
T
:
nnnD t t
*
-:
:
:
nispi
*
norx
*
ni:>i5; n;; nj^ij
*
-
..
:
D^'^niD •
li^:;» : T
nj^ün bru^
*
nS^'c^i
:
:
I
«ïI"'^ i<2^^ -
D^h>Ti: ];':>Dr2 •
:
•
r^«
Dnn»
t^*?
r*^ •'1
»nii
nVj^Dn
nxnp
n'^it:':>
3"in
eene angstverwekkende stem weergalmde in mijne ooren, tot rouw voor de Joden, toen de berg Zion verwoest werd. De Eeuwiglevende de verlosten zegevieren over den bewoner van het zuiden liet (Amalek), toen wij naar den berg Choreb gingen doch niagtig werd deze, hij vermoordde en dreef uit, en woest werd de berg Zion. De Volmaakte liet ons het Manna als spijze regenen, toen wij naar den berg Choreb gingen; aller hand beheerschte mij, allen strekte ik tot spijze, toen de berg Zion verwoest werd. Vorsten verschrikten, zij ververvielen in ar)gst, toen wij naar den berg Choreb gingen keerden in vijanden, vergoten onschuldig bloed, toen de berg Zion verwoest werd. Zacht als op adelaarsvleugelen werden de uitverkorenen gedragen, toen wij naar den berg Choreb gingen; bij het uiten ingaan was de vrede, het geluk verdwenen, toen de berg Zion verwoest werd. Als beken zoo rustig, die van de rotsen vloeijen, breidden wij ons uit, loen wij naar den berg Choreb gingen; maar als een tranenstroom over leed op leed, toen de berg Zion verwoest werd. Geen oog was droevig, geen gewaad verscheurd, in klagten verzontoen wij naar den berg Choreb gingen ken wij, versmaad als een bezoedeld kleed, toen de berg Zion verwoest werd. De lelie werden wij genoemd, de gevreesde menigte, het scherpe zwaard toen wij naar den berg Choreb gingen drong hen tot aan het leven, toen de berg Zioa verwoest werd. ;
;
;
;
T
}m
T
TT :
3-nn irh ^-idSd
;
anm iib mdSd
•
..
•
•
;
3-Tn
T
-
:
-:
^t n« nnsn
p^ im
T
•
nins
3-nn -nS \-t3S3
Tn
•
:
3Tn
p-i
:
;
3nn irh :
:
3TI
3mn :
\-dS3
]r^
»
^
Tir
-mS \i3S3
3T7
3;^Dn
mn
p-** -i-n
^
T
:
T
*
*
'7ip
•.T
:
nsn
n^-j^n;:
min^ nnS^ T T :
niD:;S t]trn
[ö^i
idji
T •
•
:
iHünD'b^ b:^ T--:-T^
1
T
•
*
t
••
dd nn^
nc^nö nn^s :" *
rpüi
niDn^ N^ ivnsn
••
xsnS «nip -
•
M"
V
t:
nyc;v rvib
nnnj T
T-r:
c]l"inb>
:
n^' nonni T Tv: V -
:
:
^
^
I
:
TT
-
:
s^'inrb 'y)i<\
T
-
••
•
I
id'ï:^
VTTT--T li* t:>nö *
c^prv
^''^'ifD
niiy nv"iö3 T T ••
:
:
:
•
Driemaal 'sjaars naar het heiligdom op te trekken, beval de Eeuwige ons, toen wij naar Choreb gingen; ach, de wegen hebben opgehouden te bestaan. Ziens straten werden verwaarloosd, sedert de bergZion werd verwoest. Naauwelijks uitgetogen werd ik door God bedacht, toen wij naar den berg Choreb gingen; denk ik thans aan Salem (Jeruzalem,) dan is mijn geest bedroefd, want de berg Zion werd verwoest. Onheil vervolgde onze vijanden, zij werden verjaagd toen wij naar den berg Choreb gingen; geregt is de Eeumge! mijne zonden verjoegen mij en de berg Zion werd verwoest. Gods stem riep «open uwe hand voor den terneergebogenen !" toen wij naar den berg Choreb gingen het terneergestooten Zion strekte de handen uit, toen de berg Zion werd verwoest. Hooggeacht was de natie, zij zat in rust, toen wij naar den berg Choreb togen; verdreven werd Juda, uit de woning verstooten, en de berg Zion werd verwoest. Onbewaakt bleef het land, en niemand durfde het aanranden, toen wij naar den berg Choreb gingen; de verdrukker strekte zijne hand uit naar al de schatten, toen de berg Zion verwoest werd. Almagtige, Gij naamt U Uw wijnstok aan, en hebt dien uit Egypte weggevoerd, toen wij naar den berg Choreb gingen j ach, Zion werd vernield, zij vloden naar de bergen, toen de berg Zion werd verwoest. De zee bedekte mijne vijanden, mijne vrienden hadden niets te vreezen, toen wij naar den berg Choreb gingen j :
:
179 :
2-nn
rh ^rdn
:
anin in'? ^n^Sa
:
an ain nS
|v:i
:
:
:
:
-ni
j^at^'S
Tpn
^
T-:-
TO^^a
•
•
nbo TV
n»3^?-'7p
|r:£
aTn tiS
*
r^^p
'
-im
•
\naSa
JDV
*
ipin "^«3
TiS MaSa
a-r?
*ünSi
D^ra j^S^nj ^3
*
ann ;ri tti
a-iTj
:
*
*
*
»^n"i2'ir :
-
*
aii'? n'ti
*
T
am
jv-c
-o
*
T
V
*
"Tj-irr
ï:^»^^"!^
..... :
^v^{i di* tt: •
:
^
T
••
*
lyh^ü
^jpn"i
nniy-^D DiV *nKVD2 .
.
nmt:nn Ti;n
-:
•
ni)^ nns^^ni
ni^
D3D>p K3
*^ -iö3
rbDü:i nib;?V T
•
n^p 3';>D
n^p^n
omy\ t:-:
*
•
•
r\f2\)^ 3lt2
'^-
mina
y
^
-
T
r\y^
Prachtige gewaden, spijze in overvloed hadden wij toen wij naar den berg Choreb gingen knapen en grijzen bedelden brood, toen de berg Zion verwoest werd. Toen het einde van het lijden was genaderd, verbrijzelde de Heer mijn juk en wij gingen naar den berg Choreb; mijne vrienden vreken, zwaar drukte het juk mijner misdaden op mij, toen de berg Zion verwoest werd. Verzoening reikte ons God door het bestendige olfervuur, toen wij naar den berg Choreb gingen ; een dag van moord en verachting gaf mij Goii in Zijn toorn, toen de berg Zion verwoest werd. ]k hoopte bestendig het pad naar den tempel te bestijgen, toen wij naar den berg Choreb gingen; maar de woedende vijand hieuw al mijne dapperen ter neer, toen de berg Zion woest werd. Mijne Kots, mijn Koning maakte mijne wegen voorspoedig, toen wij naar den berg Choreb togen,- met verbrijzeld gemoed dwaalden wij op alle wegen, toen de berg Zion verwoest werd. Als edele druiven werden wij geacht, lot hoofd der volken gesteld, toen wij naar den berg Choreb gingen; mijne verdrukkers werden tot opperhoofden, zij verzadigden mij met gal, toen de berg Zion woest werd. Op roemvolle wijze werd van ons gezegd hoe vermag ik deze groote natie te dragen", l) toen wij naar den berg Choreb gingen, ach; hoe eenzaam werd de geliefde stad, toen de berg Zion verwoest werd. ;
:
1) Deut,
1,
12.
178
:
3T1
]vj;
3TTI -inS \-T3S3 :
3T1
Trj
*
ini
m
•
*pv
3TI inS ^13^3
3T1
3mn :
p-s
nm
N'^n'p ids*
o
v:3^
*
nv
n^:i •
3-nn nnS ^13^3 :
''Dlip *
Tm
3Tn
p^:£
vn
*
-
•
i^üp *
b'b
nSl"i;i
*
\i
:
'
np;;:
t-
n»'?^ ^ö3
"nDni *
Tl:
t:
•
T
•-.
V
^n^nj^
n"iinL:i n::?
*
T--
nns*!2L:
N*Dn
:
'•^nK?;'?
n/'::n3
T T
•••
"in
^^t^P^
^yy.
V
ms TT :
'
n;^"i
•
iSin
n*Vv^3 V T
*
^/^
'^'y^ip
T.1^ \-)3S3
3-n
^>r2p
•
T :
*;
n;*'.K
*
*
^Sip
*
ps*^
ivn
*
HNni
"lï 'p
"'S
V
r
yp
T
^bn
nS'^pa n"D2
mijn Koning, Hij wandelde in ons midden, den berg Choreb gingen; de Allerhoogste ontweek, met Hem Zions glans, toen werd de berg Zion woest. Den wreeden vijand verdreef de Heer, de ellende mijns volks aanschouwende, toen wij naar den berg Choreb gingen; o Eeuwige! verhoor mijne stem; zie, het lijden mijns volks, Üe Vriend zeide: liet sedert de berg Zion woest is geworden. leeuwensterke Israël in het prachtige land te brengen, toen wij naar den berg Choreb gingen; o mogt voor Hem komen het onheil, door den vijand gesticht, die mij verdrukte, toen de berg Zion woest werd. Met Zijne feestijden maakte ons de Heer bekend, toen wij naar den berg Choreb gingen; diep gezonken is de bloeijende, daarover ween ik, want woest werd de berg Zion. Als feestdag uit te roepen, gebood mij de Magtige, dezen dag (Sebuoth) toen wij naar den berg Choreb gingen; riep ik mijne vrienden, mijne bekenden, zij verlieten mij, toen de berg Zion woest werd. Vlekkeloos en rein was de natie, louter als de zon, toen wij naar den berg Choreb gingen; men bespotte hen met de woorden: nde vlekken kleven aan de zoomen", toen de berg Zion verwoest v/erd. In plaats van lied en zang in den nacht der bewaring, toen wij naar den berg Choreb gingen, weenden en jammerden wij zeer in den nacht, toen de berg Zion verwoest werd.
Aan de
toen
wij
spits trok
naar
177
•
•
:
:
-:
T
:
-
•
-
T
|;?:dS ^3Tkr3
T
"
70
"
D^pnï ) •
T
:
:
:
•
:
-
T"
:
n^3 nijp'?
:
-
*Sns*3 ••
-r:
T
:
*
:
•
-
T
-
t
:
:
.
"7^1 D^pnro nn^T t I-
-:
-
i^jdS '311^3
3nTn
i
•
!•.•
v
:••::• t DnD1^<^ '^^naij^
.
7
*
"i;:^
3^1
:
.
:
•
I
D^p* ühd'
•
.ptn api"» 13
:
-
'\^:}b *jri3 p-iï
Dir3
jrTi'o \-iiV2:3
:
:
*
.
jyiiiQ ^nx:i3 Ii;j3S
r
•
:
w-]n yp\ tn
-
hüTf Dirn
:
min t
n^Di
jeioji 3*n d"ï>
\"?3S3
\v'4
nni
T"
-:-
t:*
-
ttt
aan verdrukkers en drijvers werden wij onderworpen, bij den uittogt Mijne priesters, in deugd gekleed, hieven zang en uit Kenaan, liederen aan, bij den uittogt uit Zoan; vijanden juichten over mij, ploegden op mijnen rug, bij den uittogt uit Kenaan. Wij hadden bet wierook der specerijen, Urim en Tumim, bij den uittogt uit Zoan; de tempel wordt weder hersteld, als huis der eeuwigJubel en triumfbeid, bij den toekomstigen intogt in Kenaan. gezang weergalmden bij de beëediging der wet, bij den uittogt uit Zoan; luidklinkende cymbalen zullen galmen bij den toekomstigen Ik verheugde mij bij de aankondiging van intogt in Kenaan. den bouw mijns tempels bij den uittogt uit Zoan; zoo zult Gij mijne grenzen uitbreiden, mijne tent weder spannen, bij den toekomstigen intogt in Kenaan. Dank en luid gezang M'eergalmden in de tenten der regtvaardigen, bij den uittogt uit Zoan; de stem der blijdschap en vreugde zal weder gehoord worden, God zal het woord Zijner profeten vervullen en Salems (Jeruzalem) hut weder oprigten, bij den toekomstigen intogt in Kenaan!
De gevangenen togen zingend uit, hunne vijanden werden ververkocht in het land slagen, toen wij naar den berg Choreb gingen der vreemden werd het brave volk, toen werd de berg Zion woest. ;
23 KiNoxn.
;
17«
•
.•
-:
-
:
T
t;
••
:
T
•
•
:
•
•-•
I
T
•
t
:
:
T
•
t
:
t
•
I
V V
:
t t
:
ji'iïQ \-lXï3
irJi":
MN*Ï3
ij;^ïD \-k\*ï3
T
•
•
T
T
T
nm^in
mnisS
rr\y
gebroed
van booswichten,
*
.....
:
n-^ru
jrrD VNÏ3 |j;iïO \-TXS3
jyJ33 \-VCï3 ji'IÏO \"1N'*3
iJ7333 \-INÏ3
rondom uitlogt
snoodaards,
giiifren
Ktnaan.
uit
Over den
Joi-daaiï
bij
den
trok ik, dreef volken ik verstomde en ver-
den uittogt uit Zoan heuoners gflijk, bij den uilt-'gt uit Ktnaan. Een bloeijenle wijnstok geleek ik, bij den uittogt uit Zoan; ik was Jijdend en veraclit in liet donkere land, bij den uitlogt uit Kenaan. Veilig woonden wij in liet erf onzes aandeels, bij den uiltogt uit Zoan; veel waren onze tegenstrevers, die ons met gal drenkten, bij den uitlogt uit Kenaan. Tienden en heffing wt-rden elk jaar gebragt, bij den uiltogt uit Z.tan; Isniaël en Dunia (Edom) n, aakten mij dolend, bij den uittogt uit Kenaan. K()|>eren deuren, zoo wonderschoon, bij den uiltogt uit Zoan; op den drempel des tempels ver.-itikt, op mesthoopeu geworpen, bij den uhlogt uit Kenaan. Zilveren bekkens en instrumenten versierden de Levieten, bij den uittogt uit Zoan; zij werden Verstrooid, rondgeslingerd, op graven gebragt, bij den uittogt uit Kenaan. De opiogten naar de fcCbtvieriiigen in den sclioonen tempel, bij den uiltogt uit Zoan; daar waar de heiligheid woonde, zwerven vossen rond, bij den uittogt uit Kenaan. Stieren en lammeren bragtea wij tut Gode welgevallige offers bij den uiltogt uit Zoan
voor
mij
etijlde,
uit,
den
bij
gral
;
IT
:
T •
1N^*'^
*
rb:;
"'
T
t:
T
11331
D^Dii 13U> T •
•
T
T
T
.
'
.
-
•
•
:
t
nbn: -
-:
-:
t
•
-T
I
:
:
:
rnxS V T T
•
D^:3
T
Dm3«
D^3it:j
:
*
I
•
DHiT"!
*
T T
:
^J^*? ü':)n: iDi ••••:•
*
:
Sd*?"
:
v'7Di lyc^ün T
TT-
-:
*
*
;
ü'i^m] y^^i^ ':2b
•
:
n^>3
nü^3
•
T
T
••.
:
TT
T
-
t
-:
nn3
muren, verbrandden mijne paleizen,
Met ojigeheven
hij den uiltogt uit Kenaiin! heen, loofden God in koren bij als perskuipen werden zij getreden, op
togen
liand
zij
den uitlogt uit Zoan de straat ge\vori)en, hij den uitlogt uit Kenaan. Gods aUnagt zagen wij, reizende in het schoonste jaargetijde, bij den uittogt uit Zoan; verwoest werden mijne straten, verontreinigt mijn erf, Wij hadden vanen en leger en dubbij den uittogt uit Kenaan, werden aan verdrukkers bele spijze, bij den uittogt uit Zoan en folteraars overgegeven als slaven, die niemand koopt, bij liet heiligdom en zijne vaten, Gods den uittogt uit Kenaan. heerlijUheid zweefile daarover bij den uittogt uit Zoan; het werd oniverge.^tootcn uithoofde van schandelijke zonden bij den uitSogt De haken der zuilen met goud versierd, bij den uit Kenaan. uittogt uit Zoan; zij zijn verloren, weggebragt door Konitinen en Chaldeën bij den uittogt uit Kenaan. De shigt- en ])lengofl'ers, op lut altaar geordend, bij den uiltogt uit Zoan; zij werden ter aarde geworjjen voor al die voorbij gingen, bij den uitlogt uit Kenaan. Wolken bcf-chuttcn ons van alle zijden bij den uitl(;gt uit Zoan; het heerlijke erf der kindt-ren werd aan vreemdelingen gege» ven, bij den uiltogt uit Kenaan. Water vloeide uit de rots, ons voerden drie herders (Mozes, A baron en Mirjam) bij den uittogt uit Zoan ;
;
i
17
:
uS
HM HD
>iN
n3:D'-i!: nc^^r»: T T
;
w
iTH
HD
^iN»
i:'?
-M DO
^iN
..•--;-
•
:
T
:
I-
*
T
D^;^^"::'
•
:
••
I
•
:
•
-
:
Dm ïdi
*
:
•
•
*:3nvD n:
:
*i3
D^rD*^ nins*
r*3
D'"1|5\"i
•
*^*^*T
*
t
•
:
-
:
t
-:
••
I
°'^T^2n innn
--t •
-: -
t
•
p":»*
:
^'?^)'^
T
hd^ t t
T
nnnn
T T
•
:
:
--—itv-:-:
t:v: T
T
V T
T
:
*
-TIN*)
T
I
nnoii T
cjnj^nrj
••
(:
l
•
•
:
-
:
t:-t v
:
•
:
doorbraken de muren, verwoesten die tot op den grond, wee! de westelijke lamp werd uitgsblusclit, de Cherubim verdwenen, wee, wat is ons gebeurd! Zij maakten een einde aan de toonbrooden, wreek het, Heer der lieeren, wee! Gij hebt U van ons veruijderd, niemand selienkt thans verzoening voor ons, wee, wat is ons gebeurd Verboriien werd het deksel, de arke, de priestersteenen, weef geen jul»ei - geen vrijhiting-jaar, geen rust heeft het land meer, wee, wat is ons gebeurd! iSelaikadnezar eu keizer Adrianus verslonden ons, wee! Zions dierbare kinderen werden met het zwaard docrboorJ, wee, wat is ons gel)eurd! o Zendt toch den troobteiiden bode aan het reine volk, wee dat aan '/.eventig keuwen jUMJs gegeven (natiën 1), met lijden ver/.adigd is, « ee, wat is ons gebeurd! Herstel de CheruLini weder en liet heilige vuur ons tot vreugde, dat wij U weder offers brengen, en priesters U weder vreugdevol dienen, ons ten heil! Gij helit U Jeruzalem verkozen, zoo troost ons weder met dubbele vreugde, bouw haar weder op in vroegere pracht, troost het vereenzaamde volk, breng ons weldra het heil! Hoe zong ik eertijds liederen, wegens de mij bewezene wonderen, bij den uittogt uit Zoan (Egpytej; doch hoe zonken mijne Zij
!
!
1)
Zie
m
'D
en
iSn^pj.-»
178 *
yr\]n
I^in;*? *
*
:
pTr'
i^*???
a^Su'n^S •TT
•TT
*
*
^3il**3 :
•
•
:
D>;7 'c;2i
rn
n^'rD*?
•
*
i:S
T
rh
•
litp^in Dnf:3
T T
^tn*
HM na
^w*
T T
T •
-
i:iS;?3 T
••
^£js*3 nni::p
t:
-
:
:I_
^
:
psni
131^33
Dons*
:
•
n-n na
:
uS
T
I
T
:
•.•.:
uni'oc \nNï3
TT
:
•
1'''?''^'^
*
DHi-i^o \ii\:i3
:
;
n^^; D^Ssn • T T
*
N-DVDi D;?nD
TT
:
mDi
V3
;;inp'?
Dn^isSi •.•••::
*in:iD
TT
*
•
•
t
mi
-
]yin
T
T
:
•-.
t
•-•
nr
•
-
-Ir
T
;
T
:
*
]iy
D*:-:^ n.tD3
•
:
i:2^'i:'^^
1^
i:n3;; *
•••
'•
-
^T^V
:
T
^'.^^
tt-:-^tit
n'Mi
HM na
^iN'
*
D\t:bi); ^ib :
urn
'
d^öi ipn?
Het knielen voor beelden beval God te laieu, bij ütu uiuo-i uit Kiiviiie; afj^oden moesten wij dieuei), daar\oor oud buUUcu bij den uiLtoj^l uit Jeruzalem. Den mei pur|*er btkleeüen, vlueide lurots bij den uittoi^l uit E^ypie; /.ij u eriien mei smaad Dig- uit de overladen, aau Imnger en dorsl ten prooi bijd.ii uiliogt uil Jcru/.alcin. versleet niet, liet brood ontbrak on^s uiel, bij uen uitEyyptu; wij bedelden om brood, waren bezoedeld met Wij togen over den Jorbioed, bij den uitlogt uit Jeruzalem. daan, vero\eiden het land, bij den uitlogt uii Egypte. Zoovernieuwe ons den tijd, verliet' ons als voormaals, t^ij den terugJeruzalem. Zoo vele jaren reeds belieertcuen naar keer ons tyrai.nij, verwijderd van Jeruzalem; o breng dan xeriossing, vrijheid en redding, met den terugkeer naar Jciuzalem, Zij verbrandden den tempel, U, Eerbied \\ aardige, ten trots, wee! zij bragten Uu e liooggescualte LeMeten U als w lerooki-lïers., wee, wat is ons gebeurd! Huoldhulöel en kruun werden vermisi in de stad, Wee! de verbond&arke met hare bedienden, de woebtaard en zijne knechten voerden ze voort, wee, wal is ons gebeurd! In ketenen wierpen ze mij, vermoordden Uw geheel volk, wee! liet spattende bloed, o wreek het, God der werelden, wee, wat is ons gebeurd!
Ons yeuaad logt
uit
:
17S
T-:
t:I-:
T T
T
T :
Dnï?:» \in'>3
'
:
V V
:
T
T
-
T
T
•
V
:
:
•
-:-
'
•
-
-
•
:
Dn:;r!2
\-ii\'j:3
*
prnx' n"7>n I
:
D'Srn^a :
:
zalem. De
T
T
*
-t
T
:
T
••
:
pr^iT D*Dp T • I
:
r
T
v
••
•
I
T
\"i»\ï3
Dnï!:D •'nNï3
D'Sw'n-Q
••
:
dixö T
^j;*2y
'
:
-
|
TT
ü^
^'r2'y:^ riy:;: T
T
:
:
:
• r
I
-•;
ttI;
'.t:
-
T-
I
•:
tt:
\-iN •;3
Siiiai beefde voor den Ik-er, die in liet dorenbo^cli troonde den uitlogt uit Eiiypie; de wetten \erguib'ie ik, werd in zakken geiuild liij den uiitoüt uit Jeruzalem. De Algoede voerde ons uaar den Sinai, Zijne heerlijkheid was in ons midden, l)ij den uitlogt uit Egypte; de Eeu\xige verwierp mij, verwijd nde /.ich van mij bij den uilto^t uit.Jeruzaleni Dc;abnagiigeSchep|)erdroeg onsalseen adelaar bij den uitlogt uil Kgyjite; Hij verzadigde ons met liitleiheid, liedweimdeouö mei gal bij dtn uittogt uit Jeruzalem Ik leunde mij aan mijnen Geliefde daaibiven, bij den uitlogt uit l^^gj'pte; Hij werd mij tot vijand, Hi gevoelde Zijne hand, bij den uittogt uit Jeruzalem, ^ reugdevol trok ik op, \olken werden moedeloos bij den uittogt uit Egypte; doch knechien beheerschten mij, ik wankelde onder het juk, bij den uittogt uit Jeruzalem. God hoorde mijne belofte: //wij willen doen en liooren !" bij den uittogt uit Egypte; onze .'^chreden ver-tijfden op de straten onzer verdrukkers bij den uittogt uit Jcruziilem. De, tegenstanders vloden, zij werden door rilling bevangen, bij den uittogt uit Egy[)te; in netten \erelrikt, lagen w ij op de mesthoopen bij den uiltogi uit Jeruzalem. Als een oogapjel behoedde ons God voor alle volken en natiën, bij den uittogt uit Egypte. Gij liept als ten feestdag mijne verschrikkers te zamen, bij den uittogt uit Jeruzalem. bij
171
TT
T
:
:
^S
^bSx
"h
.TIN
^p3"p D"i5^ •
:
•
T
nn.Di
nnns*i
:
m2
*
"ip;;S
mpn
•
••
*
:
:
-
'
:
T V
^pi
s^jin*
nnnn
D^pó
nn^n^ ccnS T
T
T
:
T
(••-:•:
)
T
-:t
:
t
:
t
T
••
•
:
t
v:
t
:
••
t
:
redenen sprak, werd niet keisteen zijn de leeraren der wet! mijn ooit zoo iets geschied? Een wreed volk kwam op om ons te verdelgen togen zij nader, daarom ver-
mond,
die
asch
gevuld
jammer! Is wee mij!
•
i:'n
T
••
'p>* ar "^p-^D
nns*::^ n^nin ^Si'?
:
•TT
de en
•
s*'?'!
T
uitsteUeude
—
waar
—
vreemde manscliap, nietswaardige, zij suoode, zamelden mijn jammer! üe vreemden zochten mij te vernietigen, uit te wee mij! op doolwegen wilden zij mij brengen zoo roeijen
—
;
niet één over bleef, opdat dachten zij mij te verdelgen, mijn jammer! Had niet de Eeuwige, aan Zijn verbond getrouw, ons een overscliot gelaten in het vreemde land, dan, \\ ee mij. Maar Hij aanschonude den liuiveringwelxkenden toestand van Hij liet Zijn geliefd Hebreeuwsch volk en ontfermde zich. ons niet ondergaan en nog blijft ons de hoop op eene gelukkige toekomst. De getrouwen zongen en togen door de zee, bij den uiltogt uit Egypte; zij verlieten hun Schej>per en weken terug bij den De stroomen werden droog, de vijanden uittogt uit Jeruzalem. overwonnen bij den uittogt uit Egypte; de vijand beloerde mij als een beer, mijne knieën wankelden Idj den uitlogt uit Jeruzalem. Het man was mijne spijze, eiken morgen bereid, bij den uittjgt uit Eg3'pte; en nu, (bij den uittogt uit Jeiuzalcm) fctijgt de stank van verrottende ligchamen op, bij den uittogt uit Jeru-
—
170
T
:
'h
•hbü
•
ni\sn rar
*
T
:
*
ni''p:
"
:
h
n^ix
• .
-
:
pn^p T
•
T
•
•
nns*3 ü*2i -]2'j^ii tv: TT/-:-
'
•
:
^"^"i'^^nn
^
-:
T
:
•
:
t
:
nn^ d:i ons* .-..
—
Elk losgeld versmadende, roofden zij de zielen wee mij! vermoordden de Levieten, vertrapten mijne priesters en scliandvlekten de vrouwen, mijn jammer! Door het zwaard afgemaakt, niettegenstaande zij niets gedaan hadden wee mij! de lijken bleven onbegraven, der vlekkeloos vromen mijn jammer! Naakt werJen zij weggeslee|)t en in den modder vertrapt wee mij! afgodendienaars bestreden Gods vereerders, beheerschmijn jammer! Laat het haar wild groeijen, ten het land! verscheurt de kleederen wegens de volmaakte leer wee mij! de hoovaardige vijand, de aanbidder van hout, sprak het verdelgiiigsooideel over ons uit, mijn jammer! Stemmen der nood worden ia de bede- en leerhuizen gehoord wee mij! Teedere vrouwen slagtten inet eigene hand hare kinderen, als heilio-e offers, mijn jammer! Geslagt als brandoffers werden bruidegom wee niij! als dank- en mengofiers werden jono-een bruid lingen en jonkvrouwen en de edelste der gemeenten mijn jammer! Het bloed van broeders werd te zameu vergoten, wee mij! zu.steren gaven zich vereend in het geloof aan den eenigen God ter slagtbank over mijn jammer! Weg ziin tij, die vroeg en spade de wet bestudeerden wee mij!
—
— —
—
—
—
—
—
—
TT t
i:S
HM na
^uv
TT*
.i''3'j
i
-
,.
T
:
"h
n')a
De snoode zonen der
•
:
T T
r
r^^n:^ T
:
-
••
:
V
*
-.
•—.
;
-:
-
t
-
-:
•
:
•
•
r^~n
T
:
:
:
ns-s
•
•
• •
:
:,>-:.
••
-
t
:
•
n:D
'213 ;i^;.i cnj-» TjN' oirn
r
:
••
•
nini Di*3
*
T
:"s -/"»
-:
'
:
:
*
v^*pD
:
•
-
•
•
')>'j;^
:
•
I
:
t
-
i
-:
nu*^
wellust zegepraalden over het eenmaal zoo wee! de prachtvolle priestergewaden /-ijn in hunne handen overgegeven, \\ ee, wat is ons gebeurd!. Het reukwerk onihreekt niet verbondsarke en deksel, wee! Gij die het heelal verzamel de verstrooiden weder, laat ons beltt uitgespannen, veldra weder kraeiitig worden! Kouw moet ik wekken, klaglen aanlieffen, wee mij, bitterlijk moet ik weeuen, daar de woede mijns vijand.s niijn pad \ erniehle, mijn jammer! De vijand verlengde mijne l)allingt.eliap, maakte mijn hart week, wee mij! De wilde jager drukte ]>ijnigeiid neder, zijn jagt gelukte hem, mijn jammer! Ulij Mijnen \ijand was het te gering mijn heiligdom te hebbeu ontwijd, wee mij! zij maakten Jiet heilige nog verachtelijk, \ingen met mijne tieiligen aan, gaven hen aan verontzij in het waardiLiiiig ])rijs, mijn jammer! In het jaar 4S56, ll'it^jaar van den 256't'-u maancyelus 1), wee mij, toen kwamen gewapende benden zoo oiitclbaiir als sprinklianen uit alle C(nden zamen, mijn jammer! Zij zochten mij op dwaalwegen Ie leiden, verzwaarden mijn juk, Mee mij! Jn teugelluoze woede vielen zij over mij verradeilijk aau, mijn jammert talrijke volk,
Ij
Z\i noüt 2
bl.
?3 KlüOTH.
1C7.
I
168
:
)h
.171
no ^y
•
niitn T
1*3 *Sir3 -: -
IJ*?
HTl
no :
:
uS
rm
'IN
.......
rra ^uv
•
nn'7n'7
ö'»>*J5n
•It:-
T
•
:
):h
HTi
no ^x
*
•:
•
}h DTi na ^v
:
13S
.TH rra
>iiV
•.•
T
I
:
•
:
•
•
ö'pnnp T
:
*
T
•
-
D*xn
D\^'pDO tö3
T
:
•
-t
:
:
T
I
•
*
*
}*-].s*n
1
.
D^möüi nniDn
:
T
:
^.
-It:-
^ipip D'öpT
*
*
I
*
T
D\s»in
•
t-:-
D^raxi tirs T
T
.
D^DnDH IHpS
•
D\siitrn 0*^:3^
*
..
.
.
D^ön
D'?12S*T
.TIN'
y
;
f :
Dini^^i^n nt:^i •
*
••
-I
:
:
:
T
••
:
-
ip^i \Y^2
D^pjx: ^jsi TT
De wachtposten werden door rampen bevangen, wee! de hoofdlieden bezweken onder de slagen, wee, wat is ons gebeurd! In de volkrijke stad drongen de wolven der woestijn binnen, wee! ïij namen de Cherubim, de pauken en pijpen, wee, wat is ons gebeurd De schoone kamers namen de gehaten in bezit, wee! de als goud booggeschatten moesten als de wezels wegkruipen, wee, wat is ons gebeurd De dierbare zonen werden met het zwaard doorboord, wee! de Levieten en zangers en offerende priesters, wee, wat is ons gebeurd! Jongelingen en knapen trof de pijl en despeer, wee! eerstgeborenene en teedere kinderen verleerde de smart, wee, wat is ons gebeurd! De priesters wierpen de sleutels in de hoogte, toen zij het ongeluk aanschouwden, wee! hunne zonden deden hen vergaan, zij sloegen de handen zamen, wee, wat is ons gebeurd! Lepels en schalen zijn mij ontscheurd, wee! mijne zonen zuchten in verre landen, wee, wat is ons gebeurd! De Eeuwige vorderde zijne schulden in, de heilige voorhoofdsplaat werd geroofd, wee! de westelijke lamp werd uitgedoofd, de vreugde op het feest des waterscheppens hield op, wee, wat is ons gebeurd! !
!
.
!
167 nvi
i:^
:
no ^w
1J13ÖÖ nj^S
*
ü'Tp
n^iN
'
'
•
v*7ir
tt:v T
n\n
13b
:
na
••
•
T t
I
)h n^n
:
no :
*
^ix
n^w
t:S
n^n
••
no ^w
*
n'w
*
:
•
Dnnoi T
T
:
:
:
T:b
mn no :
:
^h
*
^in*
*
^ix
nnnn T T T
nn^nn
••
^yj
D_5
t
•
•
:
:
•
"
••.
htöv
niö'jyp
niö^n niDü'S ^ ^
'
.
*
'lp1p^ I
.
-
:
:
•
..
*
-
:
DmN*ni D^Dnn T *
niö^'^nn r\'2) ... -
n^iN-
nM no
••
nifiin: n2>*3
-
••:
t
-r
riD's*
:
Dnirc^i d^'lTö'^ö
*
*
t
t:
-
:
•
I
I
T
-
t
pnj ?12
*
V V
-
rD^T t^bl
*
I
nxT
:
tIt:
,
Dni:3 nvns T T •
:
••
I
•
:
p^'2'n «iann *
:
D^^T^i risS V T t t
*
^ix
X
T
T
•
:
.
.-:-
D^^ön onS
*
is'::^
TT
^3n
):f20 D;^
'
:l
lön::^')
m;,^ r:D T
I
*
••
'
••
T
n^
•
I
nnon p"in
werd van hare
plaats genomen, wee, wat klagen aan over de toonbrooden, wee! wegens de rijen van granaafappelen, die met voeten getreden werden^ wee, wat is ons gebeurd! Het licht des reinen luchters is verdwenen, wee! de kostbare schoppen zijn weggenomen, wee, wat is ons gebeurd Het glansrijke koperen bekken namen de afgodendienaren, wee! zij namen het netwerk, de pannen, wee, wat is ons gebeurd! Meel- en plengofl'ers zijn ons ontrukt, Mee! Boaz en Jachin l) zijn ter aarde geworpen, wee, wat is ons gebeurd Vuurpannen en offerschalen ontwijdde de tanden knarsende viiand, wee! korf en beker wierp hij heen en liet zijn zwaard bliksemen, wee, wat is ons gebeurd! Deuren en poorten werden met de aarde gelijk gemaakt, wee! de Tumim en Urim, ach, zij werden De prachtige gewaden werden verboro-en, wee, wat is ons gebeurd xonder verschooning vernield, wee; de !?ehoone vertrekken, de elagtkamers, wee, wat is ons gebeurd! De vijanden stielen met de schilden tegen de muren, zij doorbraken den tempelberg, wee! zij wierpen hunne giftpijlen, verbrandden de stad, wee, wat is ons gebeurd
de lamp met de is
ons
gel)eurd!
olie
Heft
!
1
!
I)
Zie
bl,
34, noot !.
:
166
•
:
n\-i
IJ*:)
'1'iN-
HD
•
•
^i\»
vbi;
vbr:^ b:;
iDn
bypi
T
-: -
I
TT :
nn na
):h
^.\
*
•
^h nvi na
^i\»
:
uS n^n na
^\v
de
heerlijke
*
kroonea
ter
V V
•••
gestort,
'
•
V '
I
T
Dninp
*
wee,
•..
:
••
:
?*J3 It
•
:
•
t
:
nii^^ü'i
riDhai
wat
- -:
-
iis^n tv: V •
^;;i
•
:
T
:
T
:
t v
;nb>::^
:
f^??^.^ riru^l
aarde
vbpi
v'^hdt "^yn
T
;
D^'^'^lIl' ]V^^^}
*
*
i^lD3 ü)n: T
:
*
*i;o
is
j£);ii
ons ge-
De
stratea der stad zijn verlaten, bet gezang heeft opgehouden, wee! de gebaande wegen zijn verduisterd, stikdonker;
beurd!
wat
is ons gebeurd! Mijn binnenste beeft over liet alleren zijne wanden, wee! over de tafel en zijne vaten, den priestermantel en zijne schellen, wee, wat is ons gebeurd! Slaven vernietigden de haken der zuilen, wee! de prachtige, kostbare pleistersteenen, wee, wat is ons gebeurd! Slagt- en spijsoffers werden verstoord en opgeheven, weelde schoone altaren liggen verwoest, wee, wat is ons gebeurd! Muur en traliewerk werd ter neder geworpen, wee! het kunstgebouw werd met dorschvlegels vergruisd, wee, wat is ons gebeurd! De gave offerdieren zijn verdwenen, wee! weg zijn de rijen der ringen, de versierde stangen, wee, wat is ons gebeurd De schoone plantingen, hoe zijn die veranderd, wee! de gouden wijnstok '), het voorhangsel, de spijsoffers, wee, wat is ons gebeurd! Het waschvat met zijne stelling, naauwelijks zagen wij het en het was niet meer, wee!
wee,
heiligste
!
1)
'n
^izn yD
Din
'o»
1G5
3nni S'k^^om
•
T
T
:•
T
•TT
•
i
T
I
nipnn
T
•
• :
:
<
r
:
\
nnii^m nnin
t:-:1
t:
.prn
-..1:
't*
t
:
^S^i
tt-i-It
T T
-: "
;
':
t
:
TT
:
"
:
*
-
Dnrn ris
-r
:
-
:
T
':
•
1^3 oirn
qioj» a's
t
o*»
T •
T
TT
^Vk^' T
"yiii b:i^ -:
T
:
'
ri^v ^33 Tl--:
1^:3
Ik bezat den gouden voorhoofdsband, heerschappij en hoogheid, toen ik uit Egypte trok; weggenomen was de kroon, verdwenen de hulp, toen ik uit Jernzalen; trok. Met heiligheid en profetie, met de heerlijkheid des Eeuwigen was ik omgeven, toen ik uit IWpte trok; besmet en bevlekt met eene onreinen geest was ik, toen ik uit Jeruzalem trok. Jk vernam gezang en krijgslied en trompetgeschal, toen ik uit Egypte trok; maar het gekerm der kinderen en het zuchten der verslagenen, toen ik uit Jeruzalem trok. Ik had disch en luchter, geheele offers en reukwerk, toen ik uit Egypte trok; maar afgoden en gruwelen, gehouwen beelden en Btandbeelden, toen ik uit Jeruzalem trok. Gods Jeer en getuigenis en heerlijke tempeldienst werd mij ten deel, toen ik uit Egypte trok; blijdschap en vreugde zal ik weder genieten, kommer en zuchten zullen verdwijnen, wanneer ik terugkeer naar Jeruzalem.
gebroken, mijne muren omvergehaald, wee! in ballingschap gegaan, gelukkig zijn al wee, wat is ons gebeurd! Op difn dag des toorns wei-den tempel en voorhoven vernield, wee! vorsten en vorstinnen werden van hunne waardigheid ontzet, wee, wat is ons gebeurd! De gouden zuilen werden als scherven verbrijzeld, wee!
Mijne kracht Zions kinderen mijne vijanden,
is
zijn
\6l
T
(
•
TT
:ürSrTTD
••
-
:
T -
r
I
:
T T
:
:
•
:
-
-: -
I
\-k\**3
'
Dnp*n '^
ri*ï ':2
T
I
:
•
'
T
onp-io niïin T
:
:
•
..
-. -
verheugde mij met het jubel- en vrijlatingsjaar, met vrede het land, toen ik uit Egypte trok; en werd voor altijd verkocht, verplet en verstoeten, toen ik uit Jeruzalem trok. Ik
Ik in
zag trok;
de
verb-)ndsarke
en
maar slingersteenen
priestersteenen,
toen
ik
uit
Egypte
en moordtuigen, toen ik uit Jeruzalem trok. Ik zag Levieten en priesters, de zeventig oudsten, toen ik uit Egrpte trok; maar verdrukkers en spotters, verkoopers en koopers, toen ik uit Jeruzalem trok. Mozes was de herder, Aharon de leider, toen ik uit Egypte trok; Js'ebukadnezar de vorst, Adrianus de keizer, toen ik uit Jeruzalem trok. Voerden wij krijg, dan was de Eeiivvige daar, toen ik uit Egypte trok; maar ver was Hij van ons, niet aanwezig, toen ik uit Jeruzalem trok. Ik had omhullende voorhangsels, geordende toonbrooden, toen ik uit Egypte trok; Gods tourn werd uit^eBtort en omhulde mij, toen ik uit Jeruzalem trok. Ik had brand- en slagtofFers en welbehageüjke vuuroffers, toen ik uit Egvpte trok; doorboord op de straten werden Zions dierbare kinderen, toen ik uit Jeruzalem trok. Ik zag de prachtige priesterkleeüing, tot verheerlijking ingevoerd, toen ik uit Egypte trok, maar gekerm en geschrei tot smaad en schrik hoorde ik, toen ik uit Jeruzalem trok.
163
-T
TT-:-
anïDO
:
I
T
T
T
-
•
:
anïDO
D^lTO
••Vcn^D :
--:-
••
TT"-
:
TT
:
•
:
--Tl-:
:
^^^•ï^
\-INS3
T
:
-
T
T
:
r:T
\nN*i'3
:
•
-
I
V V
:
T
:
•
-
v
''i-ik\S3
Dni'DQ *'nxï3 *
T
;
T T
;
" :
'T
Mijn huis was gegrondvest, bedekt met de wolk, loen ik uit Egypte trok; Gods toorn rustte op mij, duister als de wolken, toen ik uit Jeruzalem trok. De golven der zee bruiseliten en stonden als een muur, toen ik uit Egypte trok; woedende baren stroomden en sloegen over mijn hoofd zamen, toen ik Jeruzalem verliet. Van den hemel kwam spijze, uit eene rots vloeide water, toen ik uit Egyple (rok; gal en alsem en bittere kruiden vielen mij ten deel, toen ik uit Jeruzalem trok. Des morgens en des avonds stond ik aan den berg Choreb, toen ik uit Egypte trok; den rouw riep ik uit aan Habels stroomen, toen ik uit Jeruzalem trok. De heerlijkheid Gods, als verteerend vuur scheen zij voor mij, toen ik uit Egypte trok het blanke zwaard, tot slagten getogen, aanschouwde ik, toen ik uit Jeruzalem trok. Ik wijdde offers en gaven en zalfolie, toen ik uit Egypte trok; Gods volk werd als schapen Ier slagtbank gewijd, toen ik uit Jeruzalem trok. Feesten en rustdagen genoot ik, teekens en wonderen, toen ik uit Egypte trok; maar vasten en rouw en vergeefsehe bemoeijingen, toen ik uit Jeruzalem trok. Schoon stonden de tenten naar de vier vanen, toen ik uit Egypte trok; tenten der Jismaëlieten en legers der heidenen aanschouwde ik, toen ik uit Jeruzalem trok. ;
1«2
T
T
;
'^T
•
»:
T
'
'
T
'
•
-
:
nTjym nnDr -:
T
p
T
;
-
ST
•
:
:
-
•:
-
:
.•
•
:
•
I
i:p-iv T T
-
:
••
-
••!
-
-
"i'^*^?*
?.
-
nip D*r^ •
I
:
:
V
I
-
V
T
:
•
I
:
-
:
T V
•
t
:
t
iiT^:in'^
-
:
nmx
-
t tt
n3-i ••
:
'\r2'pr\: :l-
•
•.•••;
•
:
v
•
:
•
:
i^pny DRirp «in
*
^P. -
:
T
^nc^
t
"i^'^
"^^"^'^
*
t
-
:
•-:-:
t t
•
;
»i3-i ü'pr\ ^rr^i
•
T
T
••
:
in:jx'?^'3 Dnjp^i:"!^
•
-Tp'^*n_
t
:
•
-:
I
••
t
•
:
.2*S d'» I
JD^Vc-i-i'a :
I
vNi;3
»
*
Dni-3!: \nN-i-3
HT^rs* [vp*?
H'^i* V T
i6
y^C^ •
•
*
*
nT;/\si D*:*p
TK -TT
H'ir^D ^l*"^» V
regtigheid, ons echter is de schaamte wegens onze booze daden, Gij handeldet nog verschoonend jegens ons. onze misdaden.
ons twee jaren voor het bepaalde tijdstip van acht twee en vijftig jaren in ballingschap, opdat wij niet geheel ie gronde zoutien gaan 1). Daarom bespoedigdet Gij de ellende over ons, wijl Gij genadig zijt, Gij P^euwige, onze God. Eu nu o Eeuwige, is Uria's voorspelling vervuld. 2) Wanneer Gij
bragt
honderd
zult Gij Zecharias voorspellingen
vervullen 3)?
Wanneer
zult Gij
ons weder kroonen? o Laat den vromen spruit weldra tot ons komen; dat hij, de trooster 4), ons weder trooste, hij, wiens naam zal Den vredevorst, den verlichtende, schenk zijn: heil onzes Gods, Uwe genade. Gij zei ven echter in Uwe heerlijkheid troost Uwe geloovigen, dat de door God bevrijden terugkeeren en in Zion met jubel intrekken. Ja, Uw toorn legt zich en Gij zult ons troosten. Uwe ontferming. God, wordt ons ten deel. De Eeuwioe is onze Koning, Hij zal ons helpen! Het vuur brandt in mij, wanneer ik denk aan den tijd, toen ik uit Egypte trok; doch klaagliederen hef ik aan, wanneer ik vaa den tijd gewaag, toen ik uit Jeruzalem trok. Toenmaals zun''
Mozes klaagde I) Zie 4.)
.V'i
het onvergetelijke lied, toen ik uit Egypte trok; Jirmia en hief het treurlied aan, toen ik uit Jeruzalem trok. 7" ')
'V i*";73
imrjs
''ST en
n D j'U'j.
2)
.Ter.
2(j,
20
3) Zecb.
fi,
1-i.
161
HDH T
'b
••
•
-
T
T .
:
-:
...
nnra TT-..
'
•
T
.
T
T
•
•
:
:
'rbn^^ 13D1. c^ni^rt
'
r]f2n2 i^nn T
nnp
••
•
- -:
-
:
-
•
:
T
I
:
-
V
:
:
:
-
-r
:
i:S
-
•
t
•
rr^n^ T
r :
•
/
'
T
I
'''"•
•"
•
-:•-:-
I
•
"l'^^< v
-
t
-
:
••
''
tt
•
-:
''
nn::':r .-:
D^c^npS 1
^ipi'p ^'Dph
'
:
nT^rpj 13
1
vt r
t
r
D^pnï
:
px3
*n»3nk:^3 •••,-;•
'
ö^dn*i:i.
••
nön t •
Sdd T
-
\-i'in'^
-:
ib) i^^r
T
tiïi'S
t t
,
_
V^^^
*
:
:
t
:
*
••.
•
T
mn
T
T
;
•
nyjh iinn r\:m
:
^Q^«1
—.
m;oc^:
-:
lüc's
t
-
T
-
:
•
n^jj;
'
vnini rc'-nnTy
T
)::n: t T
Dnxv:.*
:
:
—.
T
:
-1
•
mrb
N*S
^
:
•
v^np
T
:
T
:
volkeren en talen, ik arme, bestormde, troostelooze Want zij leven in vrede en ik ben veracht, hun weg heeft God gelukkig doen zijn en mijn pad heeft Hij gekromd, mij deed Hij dolen, altijd lijden! Bestendig trachtten mijne vijanden het verhond te verbreken, dat ons aan den Eeuwige verbindt; zij spreken er van mij (e verderven: «op! laat ons hen verdelgen tot op de laatste erven!" Zoo doven zij mijn laatste vonk uit. Tien regtvaardigen, grondzuilen der aarde, de schriftverklaarder (Kabbi Akiba) en -^ijne gezellen werden gruwzaam vermoord 1) het waren de heiligsten in liet land; doch in den jare 48 50 werden wij allen ten dood bestemd, en geheele gemeenten Uwer heiligen offerden zich voor Uwen naam 2); wij werden verzwakten kwamen niet tot rust. Zij gaven hun hals den zwaarden over en riepen daarbij: «God is eenig!" Vader en zoon werden ter neer gestooten en beider bloed vloeide in een. In Uwe loude moeder met haar kind tere woorden gaaft Gij het gebod niet te gader te slagten en deze snoodaards handelden met mij Hoe kunt Gij zwijgen en U stilhouden, in strijd met Uwe leer. wanneer de trouweloozen Uwe gemeente verslinden, als zij hun bliied vergieten, omdat zij Uwe eenheid huldigen? Dit alles heeft ons getroffen, en toch hebben wij Uwe leer niet vergeten. Uv»r oordeel over ons is regtvaardig, onze Koning! U, Eeuwige is de ge!
:
1)
Zie SefrÜh J;.irafil (Ainst. 1855)
2)
Aldaar
bl.
171
21 KiKOïii.
--
193).
bl.
48-55.
IfiO
i^n^
•
T
T
-
pn
VD^< e]iD3
IDX*)
T
••
iV3n i6
*
dih-lT^ •:
:
'
'•
T
'•
I
T
T
•
•
T
:
-
I
*
•
t
:
•
I
r\üp T
:
T
•
-:
•
V T
:
-
-
:
-
•
:
HD
•
*
:
-
T
T
T
ïiD])
•
Di;;n
•
••
Sdd
I
:
-;
T
V
t
•
:
-
••;
i^r^r^h ]hp^
•
D\s*uin
r
:.
:
•
rl:
:
"i^y
:
\in:
t
t'
:
:
:
-
non
r\2p
^'73
•
liiïïn D^;^01 dhvq •:-:••-:• t
-
:
*
••!:
I
-
:
rnxn nvp:^ VT T
-
-:
- -
v
•
t
:
••
Dina
'
-t:
-;
•
"iü\s*5
•
:
liiS^s* d*::d1"i li^-D^^n D^iv -: T
-:
t
r^hy^ '2
:
:.•:-••
-
nsn* V
"lü^in
It
^:rp
^^p
•
"^^
•
TT-:-
s**n
ai*n
I
T
••
:
nxT
:
-:
1:
^^lüi:''? "^^^'i^
:
n'pi
i:'i:;ri 'V
v
:
••
^nüp-L^^
naar hem, zij slagtten de kinderen in den schoot der ouders, drongen binnen en achterliaalden Zidkia in de vallei van Jericho en verstrooiden zijn geheel leger. De verdrukkers Titus en Vespasianus verdreven mij uit mijn land, Adrianus zijn gebeente worde vermorzeld hieuw mij in Beter ter neer. Zoo omringden mij de honden, zoo sloot de bende snoodaards mij in. Door een verrader aangehitst kiiarstte Trajanus op de fanden en vloog als een adelaar naderbij; hij legde den weg van tien dagreizen in vijf af i), hard was dit, onbegrijpelijk voor Uwe vereerders, zij hadden ter eere van Uwen naam lichten ontstoken en werden daarover vermoord! Waarom, o Eeuuige, is Uw toorn over Uw volk zoo ontbrand? Uit drie schepen stortten zich de manschappen om Uws naams wille 2), Eerbiedwaardige in de zee. Zij wilden zich niet aan de schande overgeven en zochten daarvan verlossing bij U en gingen zoo, U verheerlijkend, in den dood. Egypte verdrukte ons, de Chaldeërs versloegen ons, de Grieken verwarden ons, de Romeinen verteerden ons, zoo omringden mij steeds de golven des doods en verschrikten mij de stroomen des verderfs. De Heer heeft al n)ijne woningen verwoest, alle leerlingen der wetstudie ten getale van vier honderd tachtig 3). Verdwenen is mijn vrede, mijn geluk, mijne rust! Mijne naburen zondigen met alle ondeugden en schanddaden, waarom ben ik alzoo onderscheiden onder alle zij
—
—
—
!
—
1)
.VD
q7 05T
-j'iS
2)
'3
i'5
i'D'i^
S)
'»
q")
?3i
rj'ii
169
-
•
•
Hl:^^}^
:
nipD
n^m T T
T
••
.
:
y
••••
3^< -
-:
I
T
I
•
•
)
- T
V
Moria!"
—
om
vernemen
T
-
D'Jj"ipp
*
h
:
^i«
-
\
:
napp
V
t:;3 D*3_3iDn
n-n'^ DnmN* T T :
-: -
T T
En de getrouwe
- -:
-:
V
-: -
••.
•
*3
3J
*
t t
"i:j; T T
'ir^^Kn
Txn^
*jrp»
••
-:
T T
*\iy^
mix^p
*
:
Tir«_*n"iNDn b^p T ••
V V
^i"i3ri
nné
I
•
:
h^D do3
i^m in^n dv3 nai 3N3i • t t •
-
Dn^a njD ppa
:
*pD3
•in*^;
:
V
'^T
'i'i)?^*^
Sip3 ïiDH :
•
TT-
••
:
......
1
t
*
i'iió n-i^3 '^'^n n*?
•
r\pbp^
•
•
:
:
i:ni
-
•
nj^; nii33 ^^s") D^3n3
:
Sx-i't:'^S ^n^^n ^3
:
on^ns* jnSii'
:
mSip
t
•
nVi n^Svp iniiüp^'^ '^ba^
3X3 7"!" nó
nc'N*
3s^ T
'2 nsc'"^
D^Ji^nnni
:
-
v:
1
D^:3T ni:}s*
nrp 3Di
pvi:^
Ir?^
*
nri^'p
n^^'i^S
•
Dnnirn ^n,
*
'?;;*bDi
:
ïnniomn^
row n^^n irb v V T
v^s^dV nj^nS-'nyra^ = T T TT-.-:
!•
•
T
•
;
*Jiiv
D'^rhn r
•
•
*
:
-
rhb' '
:
bp I
t r
:
herder spoedde zich naar de engelen beteekende; deze weenden bitter, ja die magtigen schreiden: «de zonen zijn van den disch des vaders verjaagd, Hij acht het niet, dat de voet des vijands hen vertrapt, dat nietswaardigen als doornen hen omgeven". Weenend verhieven ouders en kinderen hunne stem, trokken klagend van poort Die in de tot poort, kwamen weenend en smeekend nader. hoogte troont hief de klagte aan: «wee den koning, die slechts Ken zuchten eertijds en niet op eeuwig heil kan versehc\ffen. als dat van draken, hef ik deswege aan, een treuren als dat van jonge struisvogels". Hij zeide: «Ik ben nu eenen bedroefden vader gelijk, wiens geliefde zoon op zijn bruiloftsdag sterft, want Ik, Ik ben de vader van Israël 1" De ootmoedige (Mozes) verwenschtte de hemellicliten, omdat zij haar licht niei aan dezen lijdensdag hadden onttrokken; geen licht moest stralen op dezen «Wat heb ik misdaan? JMij werd het dag. En de zon antwoordde lichten bevolen, de wetten van den wereldbouw dwongen mij daartoe". De drie herders (Mozes, Aharon en Mirjam) schreiden luide: «zoo hebben wij ons te vergeefs vermoeid, ons volk te leiden met de wolkzuil! Weent, gij herders, want de heerlijkheid is verwoest! De stamvader des volks (Abraham) smeekte de verdrukkers jammerend: «gij, die even als ik uit Ur Kasdim Btamdet, rigt toch mijne nakomelingen niet geheel en al te gronde!" Maar de overmoedigen uit Sesach (Babel) luisterden niet te
wat
dit
:
:
168
n2p:
*3
TT
T
tI:
T-:
!••: T
*
nji^n i\p:^ n:D
•
•
;
-
•
T
T
••
"qnSnpi T]pp •
•
i\"wr\
^;3
V
T ^^I.^
••
*
7
1
:
T
••
•
T
-
•
pcb iy oMnn:'
riTp n^iipo D;r \-i3n
-I
•
••
:
V V
I-
••
•
t t v
t
:
I
*
T
I
I
:
:
•
T
"^
•
- t
T
-
:
.
.
•
'
t t
t
-:
^sninpin;) D;SaD
•
-
i» o'inp :p|S iroirj qiosi n'z h'a .51.-3?
V^
:
.
r\::i::
-It
t
^n';^7P xj dh")
,
*
TP
T T
•
:
Dn »:
^..
tt-:-It
;-
-
..
ysi}
r^:^^ ^y):;
*
:
d'ü
'ni'31
ma TT
n:^yJ T -!
t
-
t
I
v t t
n:3'i:^» T : T
t t
n^^i^ "
T -
:
I-
daar werd onze misdaad gestraft, daar werd het heilige verblijf gesloten en verbrand, het huis der aandacht vernietigd wee, onze woning is verwoest! Onze oogen zagen het heiligdom, liet net werd er over geworpen, het werd belegerd en als slijk in een getrapt, verdwenen is het heilige, het heiligdom wee, onze woning is verwoest! Kommer en zucliten zijn over ons gekomen, diep zijn wij gezonken en vinden geene rust, klaaggeselirei is ons lot, want verdwenen is het uitverkoren huis, het oord der rust wee, onze woning is verwoest! Wij hebben het ons berokkend, zijn van Uwe geboden afgeweken, daarom trof ons zwaar Uwe bedreigde straf! o Ontferm U weder over de schapen Uwer weide! Zij zijn toch volk en erf! o Zend hun weldra hem die mijne woning weder oprigten en met de oude pracht zal versieren! Hoe eenzaam, hoe verlaten ligt zij daar, de stad, die eens zoo volkrijk was, zij klaagt haar klaaglied: //wee! tempelstad, residentie des koningen!" Zelis de Verhevene riep het tot rouw over Zijn heiligdom, zno als het woord der schrilt het aanwijst: ,/de Eeuwige, God Zebaotli, riep op dezen dag tot weenen" (Jesaja 23, 12). Op klagenden toon zeide Hij tot Jirmia: //Op, roep de vaders 1)! roep Bitja's zoon (Mozes) 2) begeef u naar den berg
de priesterkroon,
—
—
—
—
Uw
Uw
1)
'o
oc p"i q7
r3"i rj'ft
2)
'3
ü'1
,i*»
|n7c>D
rij»
157
TT
vI
tI':-
•
••
tDnnp^i DDnn Döp3 :
hm
ijS
rra "
-:
:
•
idt
•
.
,
•
T
:•
••
-
-:
V
t:-'.
VV
-;
:
t
••
t
.^
T
:
T
:
t
:
t
••
.
t
.
I:
'si
's
t t
-:
.
•
.tI"
t
T
•-
T"-:
••
v
.
^'^i'^'nn
dhdhd
n*3 C3PC51 t
•
3*S D*»
:
t
I
••
......
tt
T •
*
D*31C3n
,.
:•
T-:
T
V
:
•.
•
-
:
t
T
T
.
,
-
- -
:
.....
-
iSonn S« ni^
Sir
.'m
TT
'-
I:
t
••
•
-
••
••
I-Tj
t
•
:
T
,
:
T
:
•
t:":
<•
T
:
•
de hooge bergen en zelfs de dappersten verborgen zich voor hem; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! Nebukadnezar zocht het heilige volk in vergetelheid te brengen, roofde zelfs de heiligste tempelgereedschappen uit het allerhij heiligste; gedenk, o Eeuwige wat ons is geschied! Adrianus, magtig door zijne vele legioenen, nam de heilige kleinodiën weg en schreeuwde: //verschoont niet hun zilver en goud, neemt hun het kostbaarste weg"; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! steeg
kroon is ons ontvallen strafgerigten, krenking en over ons, het uitverkoren liuis is ons ontnomen wee, onze woning is verwoest! De tempel on/.er blijdschap verdwenen, ons heiligdom ligt verwoest, Gods genade week is wee, onze woning is verwoest! üeze dag van de of'ferplaats, werd ons tot rouw en straf, dikke duisternis bragt hij over ons, geene lofwaardige daden hadden wij meer, daarom werd het wee, onze woning is verwoest. Meer dan bedehuis ons ontroofd, anders hebben wij op dezen dag te treuren, want daarop werden ons de Urim en Tumim ontnomen, werden de weduwen verdrukt, de weezen in ballingschap gevoerd en het huis der eeuwigheid wee, onze woning is verwoest! Daar viel (tempel) verwoest
Ach,
lijden
—
de
!
kwamen
—
—
—
15«
:
nh .TH no ^
'?;r*'i
---
'
D'önnn
"113?
nviu: niDD3 -
:
.TH
no "
niDi
:
i:S
:
uS .TH na " iei
bi^'j)
:
-
T
:
rri^pjp
*
inv^ in;; n^vi :
*
uS
nn no
:
*n3
••
-
Dppn bn^n 7vn
-
D*;iiDi:h nis*/;:
nn^xb? T n^p/t: "^i^ri^i
*
na
no "
n;pn
i^^nx
*
TT
n^n;!
):h
•
:
QTp^^ '|t:pn n^pn n^ni ih nM no ^ TDi
:
ih
'
D^ppi^^pn niD *
iidï
«
•T
:
D*3;*ppp •
nni:3:3 •
"ilD^n :
-
iv -
n:?^ nvs*:-Tpi:3i
iDp'^';'
iï
•
^
:
n^j;;^')
ninjsf ni:i;rnD
"rrlT
I-t
T
r
dijshin*
D^;;pp D^^^pp
*
't:
finü'*"!
Ü'D'D"! D'D'DI IHul^l
iisi
f"-;--
:
:
•
*
•
DiJsn-iNt
p^'pfip ri'c^y
n3T
:
nn no
t
•
:
^ri^y^;
:
ma?
^'
d^ïhd
n1nTD^< niv;; D^nn: DiisniN*t
•
*
':5.^^t
t*:-
Nebukaduezar
koos de tijd als de waarzeggers, voorspelde de toovenaars, schudde de pijlen, vraagde de Teraphim; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! Adrianus zon op wreede aanslagen, zocht uitgebreide plagen uit, hij toog op en verbrandde vierhonderd en tachtig bedehuizen 1); gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! Nebukadnezar sloot den goddelijken troon, den tempel der aandacht lang in, de heerlijke plaatsen, prijkend in hoogheid, veranderde hij in akkervelden; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! Adrianus huisde dubbel gruwzaam, hij keerde het heiligdom volkomen om, gebood: //vernielt, vernielt tot op den bodem!" gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! Nebukadnezar verstikte de zich in het bloed wentelenden, maakte den grooten tempel tot splinters; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! Adrianus beval hem geheel tot puin te maken, hij vernielde den kleinen tempel (de bedehuizen), zoodat de spaanders ver Avegvloo-en bedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied Nebukadnezar sprong als een leeuw aan, sloeg diepe wonden en verjoeg de helden uit hunne woning; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! Adrianus rende als een tijger loerde voor de steden, hij beals
;
!
—
1)
'» q7 rjT
-:>f>
!
15;
:
•
xh
.171
no
DniT'k:^
1131
^^
^Sd3 D^ibrn
:
-ih
nn na
^'
iidt
:
t:V
nvi
no
>^
idt
:
):b
HM na
^
*
•
•
T
xh
:
•
•
iidi
HM na
v:3 TT
^>
IJ"?
HM no
'7;;i '^-
t •
-iiDï •
:
nn
••tv-:
-
"
:
•
D;ni^
wS HM no
^'
mn^p D^i iDT
hdt i"jk^*iiDiD3
niS^ni n:in
^^Sd *:3 ri'-ï •
1
nvs*i-)?iDi
^^iia
•
••
-:
T
:
I
-
*
,1
-
*d)7M3
i:ib :
np*i
nS;»:!
D*j:ipD v'pvi S;; ^-
siij nns*
nni
nm
•
tSHOT'^ Dl pjrpn ;;3Vn
*
:
ds*^
b»;;
-
T
*
•
:
•
:
ir^iMbiD^
DMw:^n:3 n^s^iiy^
*
:
"ins'^i
--:
SDin^ nin t••
v:^ t ••
:
t
r
n^^fii nnöJ r^T^ ni^'pc^m Tl':-: t;t:t tt
•
-1131
:
T
riTO
'^y D^jn'3
p^ ipp
v:^^
.
i
oniiöc^p
rir'üi d^;3
•
disiö ins\
ni;ir
nnN*3
•
:
it:i") - t :
dw"375< d*?33
pjn
Adrianus verpletterde de kinderen op één steen en maakte ze aan het stof gelijk, dat vertreden wordt. In éénen hof werden de moeder met de kinderen verslagen gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied Kebukadnezar slagtte de priesters gedurende hunnen dienst, de Levieten gedurende hun gezang, den tempel verwde hij rood met het bloed der geofferden; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied Adrianus ontwijdde priester, priesteres en alle edelen, hij maakte hen ten spot, tot niets, hij gaf den knapen voor boeleersters, de maagden voor wijn 1); gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! !Nebukadnezar slagtte de koninklijke prinsen voor de oogen des konings (Zidkia) en nadat hij hen had ontzield, stak hij hem de oogen uit; over hem treuren wij, over Sions pracht en zijne zonen; gedenk, o Eeuwige wat ons is geseliied! Adrianus zegepraalde over eene moeder met zeven kinderen, hij liet voor hare oogen de zeven kinderen ontliaken, eerst daarna blies ook zij den laatsten ademtogt uit, gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied Nebukadnezar woedde in de vlakte van Dura 2) en vulde haar met de lijken van het overoude volk, toornig riep hij uit: werpt ze in den kalkoven; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geseliied! Adrianus daarentegen was in dubbele mate gruw^aam, hij velde tweevoudige doodvonnissen, liet in het water verdrinken en verbranden met gloeijend metaal; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! ;
I
!
1)
i'ü qi -31
T^f-,
2)
3*5
|'-nr:3 en i^')?
154
TT
Itt
.
••
•
:
-
I
-:
:
t
•
It'-;
•:*; t
:
v
I
•
:
cus^TtN" DSC» isx:-i3i3J
n^; *i :
•
-ih T
:
HM na V T T
•
•
:
»:
xh rrn no ^
t:
n'r'in^')
^^
*
'
-:-
':'i;
*
"^,t:n -
r
nSi :
2*n D"a
iSi6
*Tinn T^t^ T V —
ï^'^f^'-P'?
•
•
^''? ^'10.^"'
D'iJ'r'r^^ ^^"i'*? I^^N*
tt
tt:
mnnV lillT rk)} mnn b>3 :nn "-t-t *
t
*
-idi
•.•:•.•
;
.
;?3"1S* *
:
D^a^s* ^r^^^ nn^^ Ti\sj-ipi3i '
tdi
t-
xh n^^ no ^
nriV3
•
I
*:bDX ..... ..^„ nvNj-ioiDa •
iidï
n")n3
i;
r»6 i3> o'-prD
*:::!2n .-j..
•
t:-:-:
nn na
t
:
I
;
•:
^:'?
0ü5 n^) •
t
-
:
idt
D*3D3 1X3 vni'r'npa
-
:
^•'
'yj'^:^
xh rrn na « lor
min ;
pn3 xnx .-^.|.-^,
"itDVP .....
t:*-
t--.
n'^^
r
•
:
-
;>3n nSD.p
ivx^didj -•.•:-: 0^'^"\ [pT
dat onze tranen niet onopgemerkt blijven! o Zwijg in den hemel woont, breng spoedig Uwe wraak over hen, voer hen, als schapen, ter slagtliank heen, en de regtvaardige zal zich verheugen, als hij de vergelding aanschouwt. Laat ons het strafgerigt aanschouwen. Allerhoogste, als Gij de
ons
niet,
bloed, Gij
die
wederspannigen vernietigt, als Gij in het ongeluk laat wegkwijnen hen, die Uw gezonken volk verteerden. IJreng smaad over de barbaren en Uwe vromen zullen jubelen. Nebukadnezer heeft mij verteerd en verwoest, als een draak kwam hij aan en verslond en vermorzelde mij, tot dat hij mij geheel had vernietigd; gedenk, o Eeuwige, M'at ons is geschied! Adrianus sprong als een leeuw tegen mij op, brak als een dief in de duisternis in, vernielde den tempel nog meer; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! Nebukadnezar toog dubbel gevleugeld tegen mij op, besteeg met zijne benden de rotsen en onmiddellijk slingerden de woedende benden hunne pijlen af; gedenk o Eeuwige, wat ons is geschied! Adrianus vloog met zijne vier legervleugeleu toe, even als Vespasianus en Titus overviel
het vier banieren tellende Israël; zij verstrooiden de vier wereldstreken gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied Nebukadnezar bragt alle gevangene jongelingen om, verschoonde noch jongeling, noch maagd, vermoordde eerwaardige grijsaards; gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied!
ons
hij
naar
;
!
:
15 ;j
nn^j;^ n^32 V
I
••
1
:
V
*
T
nvD ""
n^i
ir^^n rvS;r >ia • •
I
;
V
••
:
v v
:
ibö3 nb^y- *i3 t
t t
••
:
^iö':» •
••
:
;
I
T
-
•
:
T
•
-
•
I
:
T
T
:
T
••
-
-
•
•
:
T
:
:
•
:
:
•
I
:
-
•.•
T
T T
T
-:
^pj;_T ür\'by
•--:-
-•:
T
:
-
I
^b\y)
-
:
I
:
T T
t *
:
•
'^r2^:
t-:*
t
t
-: -
-
-
•
t
-
:
•
mr •
:
••
*
••
t
t
nan'^i
T
:
•-•••-:
C)"ip}S
t
•
•
:
-
I
:
-: -
t
-r
•
:
t
:
-
-
t
:
••
t
nnpn
t-I:
:t
DiDnS
nin^ ü'dz V V T T
t
:
.
~
nietigen, vuurfakkels wierpen zij onder de in stukken haters, laag gespuis, hieven het hoofd op en
Onze
t
•
•
-:
:
-
:
v:
•
T T V
'^V^^ •--
:
t
•
:
'l^n ns*
i^*"!i^
:
v
-
•
*
t
n*?
•
I
:
-
-:
T
t
"T
:
•
:
••
:
•
••
T
-
^y^^ ^P^
:
:
:
V V
T
nan-iD nna-ir "c^u r\:}0 T ••
:
TT'
•
t
-:
•
•
:
T
v:
•
'^^^^
'
•
T
T
:
^yp •
V T
-
•
:
:
1
••
•
^'Pi^
:
V
*
" "
•
I:
:
•
^*2*j;
I::*
"t
gebouwenen.
Uwe
uitver-
korene dienaren, God, zijn tot in het stof vernederd, voor nietswaardigen gevallen. Tegen U, Allerhoogste, verheffen zij vermetel het hoofd, vermoorden Uwe zonen voor Uwe oogen en Gij, o God! hoe lang ndg? Wilt Gij hen voor altijd verlaten? Die de afgoden dienen zijn gelukkig; Uw uitgeput erf gaat onder het zwaard te gronde. Ach, het volk zucht wegens Uwe geweldige gestrengheid; als had ik de veroordeeling verdiend, zoo handelen de verdrukkers niet mij; zij drongen in mijne huizen, betraden mijne hoven en riepen feestelijke zamenkomslen uit, om mijne Gij verstruoidet Uw volk naar alle jongelingen te vernietigen. hoeken der aarde, wicrpt het onder de vernielende voeten van het wild en nog steeds zijn de Hebreeuwsche slaven niet vrijgelaten. Regtvaardig zijn Uwe oordeelen! Wegens onze zonden worden wij vervolgd, met water, vuur en zwaard be/.ocht en nog rust de verdrukker niet, rust niet de geldafpersing. De beroemde gemeente, de voorbeeldige stad (Jeruzalem) ging onder; zij vergingen van ontzetting, door overmoedige zondaars bereid, daarover versmelten mijne oogen in tranen. Groot is het zuchten van het overschot Uws volks, o Spoed U, wraak te oefenen aan de verdelgers Uwer uitverkorenen, stort Uw toorn over hen uit! Gij die in o dat eeuwigheid troont, tot U verheffen wij onze handen ;
—
20 KlNOTU.
;
152 ^ri? iöS"j
pnö
ni*n I
T
•
-
:
mTk:^'3 -
:
(••T.T-
•
..
-
:
nin^p"?
ninu ddS T ••
••
:
:
••
•
D";vv
t v
t
•
-
-
:
-:
t
•
*
nv[^^!:i
T
•
:
-
.
•.•
t
r
1
•
:
T
t
v
:
"^ap^ D^prn
-:
••
t
:
•
ni3.p
^x diddi-i
D:iiJin
:
:
-
•:!
"(
tivn
nv£3'ö :nni Vv
S^;
n^iin :nTD':^n "i>*n3-nj;r-ip»
t
•
f^Ji^pa
nninn 1133
*
T-
TT
I :
D^'i^'c^
Ton
:
:
D^pnö Dni3
'
pöxnn
n'i\"npnS D^iö Si<
*
TiiDm
?v'?dS
r\')mp
ü'f2y\ nü*k:^p
:
ninr^x
•
-r
.
:
-
I
^y nv^Q? — T
*
-
I3X3T D*,v3i DH^r;*'? :
^V3 n*TJ n3D2
:
T
*
•
T
:
ni^ph
:•
-r
^Sdh -:
:
i^rnDH
-r
'^x-i:^»
jdSqs r
••:
nina
)
*
d^ï^^id ••
-
n"ip:;3
de zorgelooze vrouwen lagen gevangen in de Mijne oogen treuren wegens de heerlijke Leer, die door de woest razenden dewijl God zijn aangezigt afwendde met de scheermessen verscheurd werden. En zij die zich daarmede «teeds opregt en trouw onledig hadden gehouden, werden aan verderf, verwoesting overgeleverd; zij, wier geheel streven de Leer was, moesten daarvoor sterven; die vromen, welke bij de eerste zonnestralen Gods eenheid prezen, zelfs bij den laatsten ademtogt nog erkenden zij blijmoedig God als eenig, op den dag der groote slagting. De gelouterden, beproefd en gelouterd in den kroes der ellende, lieten zich gewillig verbranden en bragten als offerStandvastig verdroegen zij de gaven hunne gefolterde zielen. geeselslagen, hunnen Schepper getrouw, gingen zij blijde ter het tweesnijdend zwaard lag hun op den hals en marteldood zij zij stemden een lofzang ter eere Gods aan. De schuldelooze
werden
vernield,
netten.
—
—
—
—
;
kleinen werden vertrapt, tegen rotsen en steenen verpletterd de ouders zagen het aan, en zongen bij den dood der kinderen. De verdrukkers velden het bloedoordeel over de liefelijke natie, zij moordden en beroofden die vast in het geloof stonden, verstoorden mijne geheele gemeente. Plotseling ki^am het verderf, schrikkelijke duisternis; Israëls jongelingen werden ter neder geworpen, geslagen met builen, wonden en striemen. Bloedgierig als het wild omringden de onreinen de reiuen, om ze gruwzaam te ver-
151
•
:t
::
t:-
vt
--
•
:
•
T
n^53
'r|*iij;p
:
*
icri'^i
nnp
-
*
niiii
T
1
:
•
^
T
:
:
'
T
V
^lö'Lf^n
:
:
•
T
•
i^in'ii^s:
•
•
:
-
r
:
t;
:
:
•
Dip3> Du;^n
^r^a no^ nni
*
•
-
•
:
V^')p) '?}) f^nn* V
-
:
t
•
d^
^n3i>
•
•.•
:
•
nip nnöh
^*33 :
T
v
•
:
.:
*;
*;*:
tt:
t t
:
I
öiDiNi
^3n:t n-ijjD i;rp3
-
't
t
t:v':
V V
-:
•:
t
-It
:•
tt; T T
t
•:
TT
•; V V
•
::•:
t
••
T
:
-
••
:
•
-
t
:
-:
stonden nog in hun ambtsverrigting, toen de vijanden kwadaarover krimpt mijn hart weg! men en hen overweldigden De beide tegenstanders Egypte en Babel bragten den vollen
zij
—
—
daarzij verdierven en verdeli^den zonder verschooning over krimpt mijn hart weg! Zie, ik smacht onder vijanden, die Om Uwentwil o Heer! mij met list trachtten uit te roeijen. worden wij gedood, daarover krimpt mijn hart weg! o Keer terug tot ons, o wreek het vergoten bloed Uwer dienaren, die o Uwentwege, Schepper, zich in den tempel lieten slagten o Kigt in Uw welbehagen den dit doet mijn hart wegkrimpen kostbaren tempel weder op, herstel weder de prachtige balken en pilaren, o Mogt ik weder vernieuwd zien Uw verblijf, en mijn hart en mijn tong zullen vol zijn van dankliederen!
vloek,
—
!
Ik steun van harteleed en klaag, mijn bloed verstijft, wegens de verslagenen mijns volks; mijn hart zwelt op, het steekt in mijn nieren! De wolven der wildernis vielen in mijne kudden met bijlen en knuppels en moordtuigen van allerlei soort en sloegen en verwondden en hieuwen ze met hunne zwaarden in stukNaakt en ontbloot werd zij door het slijk der straten geken. sleurd, die vreedzaam in het heiligdom woonden. Hunne kleederen
— ;
150
:
lo'yzn ^dSi
:
••
T
•
•
-
T
'by^rh 'n^y^ 'TP^H? •
:
T T
:
Tl
:
-
^
.
.
:
TT-..
.
ö'pD iddt
''P'i^^!^^
•.••:
,
....
*
T
I..
-
t
:
.
-
^.
:
-
aanslag, mij volledig in den strik te lokken, mijn leven te verwas hun streven, mij door hun oogen te verblinden, daarover krimpt mijn hart weg! Zwaar legden zij mij het juk op, ach, het geschiedde ter oorzake mijner zonden! Zij bedoeldeu mij Ie verontreinigen, dat ik mijn God zou verloochenen, daarover krim[jt mijn hart weg! Slechts eene zaak deden zij niet zij strekten de hand niet tegen mijn heiligdom uit; wel hebben zij het ontwijd, doch niet geheel te gronde gerigt, daarover krimpt mijn hart weg! Maar geweldig huisde de leeuw in Sesach (Babel), hij greep woedend aan en verwoestte het heiligdom met alle paleizen en mijn licht doofde uit, daarover krimpt mijn hart weg! Jong en oud dreef hij weg, koningen priester in ballingschap, al mijne dapperen trapte hij neder, verdelgde zonder verschooning, daarover krimpt mijn hart weg De otfervaten, de offerende priesters met het reukwerk, dit alles verplelterde en vernielde hij, niets daarvan bleef over, daarover krimpt mijn hart weg! Trotsch stond hij daar de vernieler, daar Gods liefde ons verliet, hij ontdekte den brand in het huis mijner stichting,
—
bitteren
—
—
—
!
—
—
daarover krimpt mijn hart weg! verbrande het gouden paleis Ach, vooraf was deze jammerdag bestemd, voor lang de tvveevoudige strafoefeuing besloten; op den negenden dag der vijfde maand verhief zich de klagte met den uitgang van het vrijlatingsjaar daarover krimpt mijn hart weg! De en van den rustdag 1) priesters voorzagen in de dienst, de Levieten zougen hun lied,
—
1) »*3 P'juri.
149
T
-••
Ir
v:
••
T
:
t t
• :
-;
•
•
•t:t
TT
T
:
•-....
li-tT*^
t t
)
-:-:'•
TT
...
V
y
..
.
It-:
"^•:
»-.. .
Tv
-
:
:
-
t
•
-T
•
T
•
t:
t t
•
•;•
'^
-:
T
:
•
I
t
't
:
•
t:--
.
Gods, de vader wendde zich van het Oosten (den tempd) weg en het geloovige volk werd de voorspelling der waarheid ontdaarover krimpt mijn hart wegf Onder vier rijken zou nomen Israël in verdrukking komen, het vijfde ongerekend, de slavernij in Soans (Egypte-) land, daarover krimpt mijn hart weg! üe vele wegen der wandeling, welke geloovigen te betreuren hadden, waren reeds lang voor hen bestemd, alvorens nog de heiligdommen gebouwd waren, was reeds hunne verwoesting besluten, daarover krimpt mijn hart weg! Ja, reeds bij die uitspraak: «gij zult het weten", werden den patriarch Abraham vier verdrukkingen geopenbaard, maar hij smeekte niet, dat zijnen nakomelingen het einde daarover krimpt mijn des lijdens zou worden bekendgemaakt, hart weg! Zoo werd den stamvader den duur van de eerste ballingfchap geopenbaard en Israël had de helft daarvan in Egypte te verduren, daarover krimpt mijn hart weg! Ook de derde der aartsvaderen zag de ballingschap, toen hij op die eerwaardige plaats sliep, hij zag het getal trappen in een droomgezigt en beefde van angst en vrees, daarover krim])t mijn hart weg! Hij aanschouwde in die verschijning, dat het vierde rijk immer hooger den ladder besteeg en ontzetting maakte zich meester van den geest daarover krimpt mijn hart weg! De meteen des verbaasden, beer vergeleken Perzen breidden hunne netten uit, openden hunne bogen en ontwierpen listige plannen, om den bouw des tempels te keer te gaan, daarover krimpt mijn hart weg! En toen de tijgers (Grieken) tot de heerschappij geraakten, smeedden zij den
—
—
—
—
—
—
—
—
148
nyp^
2y
'
ni"lVT
cn^N* 1'Ni
•
TNT
DnjN'
-
>•
nniD
^-
-IV T
:
'^-
nnsi
*
T
b:;m kti
*
"
TV
ü'm
-
*
t*^
:
•
b:in T
:
yx
''y^'i'rz
-
•
T
:
:
t
T
.
».
.
*
D"i;;Q31
*
-: -
t
:
t t
:
-•
S;;3n nai;;
*
n;;;
nioiïi^n
'r\'n''^
••
:
t
:
-
t
^:*iJin
-T •
:
._.
^
.
oiPn qOJi
.pTn
;;n'i'>
*
'73D1
^dd hd'pdS
*
D^:ini]r
Tl:
•
t]*jpir_*
T
'
:ir
.
•
:
\muni isn T
^hv]
dot t t
nn^^D
It
:
tt'
•
:
Snp T
Dl^")
:t:
\no
T T
-5
Sinï:^
'
Dni\ i\xt
^
DnT
*
t--:
:t:
:
dv3 iv>ö
.
^
.
.
3"n*
d"»
Dm tdtx .
—
.
•
—
hoe kan ik mij troosten? Uitgeput is mijne ziel door de moordenaars, door het aantal vermoorden, der als reeën hoe kan kermenden, die zich om Uwentwil lieten vermoorden ik mij troosten? Schrik tastte hen aan ten dage van den strijd; van het oosten en het westen vloeide het bloed van het tah-ijke hoe kan ik mij troosten? Ramp hoopte zich op volk zamen ramp, de eene grooter dan de andere altijd meer stijgende, altijd hoe kan ik mij troosten? Met schild en meer aanhoudend lans gewapend, verzamelden zich de vijandelijke benden en trokken lange voren over ons hoe kan ik mij troosten? Veel zijn mijne zuchten, magtig mijne klagten, groot mijn kermen, en Gij, Eeuwige, hoe lang nog? Hoe kan ik mij troosten? Gij hoordet hun smaden, het lasteren hunner lippen, waar zij zitten en waar ïij staan ben ik het onderwerp hunner liederen hoe kan ik mij troosten? //Waar is" //waar is uwe hoop?" zoo zeggen zij //Wat zoekt gij nog hier? Zijn toorn ligt op u, voor u bestaat hoe kan ik mij troosten? //Uwe antwoorden zijn geen genezing"! alle ijdel", zoo honen de afgodendienaren mij doch Hij zal eenmaal neder;iien, uit de hoogte blikken, Hij, die in de diepte nederlaat en weder oprigt en dan zal ik getroost worden. Laat mij in herinnering brengen hoe zeer het aan leed gewone Israël in Egypte, even als in Babel, heeft geleden; meer dan alle aardbewoners werd ik getuchtigd in liabels gevangenschap, daarover krimpt mijn hart weg! Als eene schaduw ontweek ona de majesteit bijgangers
—
—
•
—
—
—
—
—
—
;
—
1'47
-:
•t:'--
-T
..-.-.... •
nr2r]*22 -
— :-:
•
n^'c^'"?'^ •
:
T T
:
nnD3 T T
•
T *
•
:
-
*
*
*
pbn ddS
*
j^s*^'
Din.^ n^L^^n^r -;
*
p:vi
'p'^in ^ )••:••
mnD T
v:
:
'
•c'^i:^» •
pbim pbn \n
D1'^^^
T
t
t
:
nD nou tt -t
*
-:
onj^ iwi
T
-
• T
: 1
mrjn -13x7 •-:
:
S« D*^3 n:f^^1
rhm) t:t
-
t
:
n^^< pTc^b tv I
*
••
d^n- -jwi
•
••
:
p|pn> n^*n^
onjx 7n*i
*
T
pbn I
••
in het heiligdom eenmaal gemonsterd, de priesterlijke jeugd, ten getale van tachtig duizend hoe kan ik mij troosten? In den tempel werden zij geveld, Arjoch, wreed als een leeuvv, liet in het voorhof des heiligdoms hun bloed over dat van den priester en profeet (Zecharia) stroomen hoe kan ik mij troosten? Een ander trok de ploeg over de eenniaal zoo volkrijke stad, veranderde meer dan vierhonderd leerinrigtingen in puinhoopen -^ hoe kan ik mij troosten? De Mediër spoedde zich om mijne edelen te vernietigen, hij heerschte over het kostelijkste en mijne kleederen verscheurde ik in smart hoe kan ik mij troosten? Een ander (Haman) besloot de nakomelingen der heldhaftigen op eenmaal uit te roeijen, grijsaards, kinderen en zuigelingen hoe kan ik mij troosten? Schrikkelijker nog huisde een derde Vijand (de Grieken), liij slorlte als een woedende storm over het hoe kan heilige volk en rigtte verwoestingen onder hen aan ik mij troosten? Door folteringen trachtten zij Jakobs kinderen van den Schepper afvallig te maken; zij zeiden: gij hebt geen aandeel meer aan Uwen God! Hoe kan ik mij troosten? Het
—
—
—
—
—
wederspannige
om
Edom, de overmoedige
linzeneter,
—
kwam
ijlings
hoe kan ik mij des Eeuwigen troon te verwoesten troosten? Ook Moab en Edom vereejiigden zich met den roodea (Edomieten), om Israël te vernietigen, om den tempel te verwoesten hoe kan ik mij troosten? Zij traden al mijne dapperen ter neer, deden al mijne verzamelingen uit een stuiven; overwoonen liggen al mijne helden voor de oogeu van alle voor-
—
:
14G
-
V T
:
I
:
ns*Sin-':':D T T
-
-
:
T
•
:
•
T T
V T
nx•
:
'T
•
torn \TNSi •
:
..
•
Itt
;
t
.
:
•
)
- -
••
!••-
;
nSdt Dn:a p* -t
-
-
:ni*^:i
•
:
••!:
••
•
••
-
-
;
•
nvn
*
v:
1,
t
•
-.
't
:
.s's d'ö *
1
S?n nSni3 T^
TT
T
*
SD^<S V
:
|v V •
TT
*
n^'i^^» T
:
nemen? dan
i"in
*
TT
T
•• :
T
T
•
-
'
T
-
*
T
-:-
rum T
S;3n ^:iün:n
..."
•• .
T
••
HD^Sns* nnn*! t: -
*
nisp'i
"^sjni
:
•
-
T
••
-;•;•:
m;?i •:••:
*
•j^^
T t
-
•
t
hdti ^nnn t r ••
-:
•
*
Gij wordt toch Heer des krijgs genoemd, vernietig tegenstrevers, wrekend God! Heer der trouwe! IJver
Uwe
om Uws naams
wille, om Uwentwille o Heer! om het vergoten bloed Uwer dienaren, om den verwoesten tempel, neem wraak voor de zonen Israëls. In purgergewaad, door de bloeddroppelen mijner verslagenen gekleurd, verschijn. Heer! en rigt de volken, die lijken op lijken hebben gehoopt! Ik kan niet langer meer het groote noodlot dragen, o Bespoedig mijne verlossing, vervul weldra de voorspelling: /rvoorwaar, de dag der wraak is bij Mij bestemd, het jaar mijner verlosten komt (Jesaja 63. 4).
Ach, hoe troost gij mij te vergeefs! de harp treurt in mijn zwaar ligt op mij het drukkende juk; hoe kan ik mij troosten? Op dezen dag, die met ieder jaar terugkomt, heeft mijn geluk zich gekeerd; bedroefd en bekommerd zit ik hier reeds meer dan duizend jaar hoe kan ik mij troosten? Magtig was Gods toorn. Hij nam de vcrbondsarke weg; ja twee maal brak het onheil los over de wederspannige natie hoe kan ik mij (roosten? Mijne woning is verwoest, mijn volk gevangen, de volkrijke terapelstad ligt verlaten hoe kan ik mij troosten? Uit het digte houtgewas kwam de leeuw (Kebukadnezer) op en haalde den tempel om en nam de spijs- en dankoffers \ve.g hoe kan ik mij troosten? Hij doodde de menigte der gezalfde priesters, land,
—
—
—
—
145
310
*
•.•;•:
T T
•
'm
-1^1
mD
V
:
•
:
'^^:yün ••
:
dW»
'^^ön •
-
•?«
••
:
*
üt:^
t
nT33 Df<
^'N*ii'ti^ *
•
3in3
•
:;-]
"idiu^
p''ür^:i •
I
•
••
•*
Dp3^
-
D|p^.*
tt
niü jdd
*
TT
•
:
•
't T
nof^: n;;
yna
n;
di-idd
•q^in :
t
t
bvy\
niSio:i
T
Dp^
:
^;
.
'•:i>D
ni353
«ir
n*Di htdiï:^ d*3d
t<3
*
Idc^
:;ni irt^n i^iir tt
•
t
:
j;nin
*
jnS x^n *
:
ii7p;ii i^i^l^
niDpJ S«
^»
i>^XD
I
n^ijrs^^ oniiij;
^^^P^^l
'
pin v
vy^:?
.
:
nyi
*
-t
:
niDpi S«
D'pti^
:
r\'mn
•
.......
i^r^öin
^3^iK -
f]ü
-:
K -jp^ ons^
ïtn nnni^D^ T -:
;
\iD '':ph b)Si^p
"iü2^
•
V V
I
....
:
Dipi
Din
mpni
niHD t
-
Dpii ^ii3p
i^'ipn tI:
:
nS;;
:
*n-t:pj ^;
:
^;
*
ntr^in pni? ^:« ^ni^^i»
•
n^Vt^^ "lapji nöp; -
*
v:n T
*
rerv)
.
-
'
niiran-
ni7iD;i bsi '^ *
:
nDin
i:^«
t
:
Db: n* nnn nsn
:
••
'
n«
:
ojppni
Dpirn V;;n
zoodanig lot na en erkende de regtvaardigheid en juistheid van goddelijk gerigt; want eenmaal zal het den Godsvereerderen goed gaan, die Hem in waarheid vreezen. God neemt het met Zijne heiligen gestreng op en straft de kleinste gebreken; maar een goed teeken is het voor vrome menschen, als zij niet eervol betreurd en begraven worden zij hebben niets te vreezen bij den toekomstigen oordeelsdag. Maar ach, hoe angstig beeft en siddert miju hart, wanneer ik mijne sterken zoo overweldigd en gekromd en ter nedergeworpen zie door de barbaren. En Gij, hoe lang nog blijft Gij terug met Uwe hulp? o Wreek toch het bloed Uwer dienaren! God der wrake! Eeuwige, verschijn! Oefen vergelding aan mijne pijnigers, laat de tijd der bestraffing komen, Gij, ijverend en wrekend God! trek uit als een held, Eeuwige! vervul Uwe belofte, schrijf den wisselbrief ter betaling uit, vernietig onze schuldbrieven, verbrijzel den arm des goddeloozen, des booswichts. Van boven af blakerde de vlam, wanden en balken, als een muur omringende het vuur de buiten- en binnengebouwen; o laat hem betalen, die den brand ontstoken heeft. Vergeld mijn vijanden naar verdiensten, verbrijzel en vernietig Verdelg Uwe hen, Gij, God der vergelding, die alles betaalt! vijanden, drenk hen met den tuimelbeker, wreek de vele door hunne hand gedooden! Wilt Gij op zoodanig volk geen wraak
het
;
19 KiyoTH.
:
:
U4 :
riKDT
j^Di^ 'D •
T T
j
.......
T
.,
r
:
••
'T* ••I -
T
T
-
T
xim
T
•
1;
•
^h*Sirh^
•
:
t
-
-
•
T
:
o
•
._.
11^33-
.
y
x:t
'r\r\
:
i"?
-
-:
-:
:
-
:
Ir
-
T
:
t
:
•
1
•
t
-
;
t
'
:
;
-
:
•
t
-
t
lövir
•
•
"
"
•
:
-
••
«y-^j t
t
:
t
nn^n üb rninp d:
-
13P •.Ir *
-
'?^<
i*7^n
mD's' t
:
t
••
'
r
'•
*
''
'•'
:
•
'i
-
:
:
:
t -
•
nnx3
:
•
:
t
•
:
-
t
)
-
*333 3s*n
nh>Vi t t
-
t
:
t
-
:
,
:
*
v v t
•
.
T
I
•
:
TT-
.
:
t
:
nipn 13 ain^n y T :
t
t
,
-
•
-
I .
.
v t
•:•:_-•.•-•: nipiS inin ':';r I
f
t
-
-: -
t
T T
niDinsi didij3 niisn- iï^>r
*
:
-:
-
.
1^>?3 '^DS N*V»:: D^?*^
*
:
'2h
.
T
:
•
-
-13D1
:
:
•
-:•:-•• nr...
•
:
y
T
•'
:
pn
3s*ni tna^j
"
:
I
•..
nnssS
v.-
:
:
T
3"in
-
.
y
^
n« «lip
:;r2'^
'
•
y
.
••
ü^rh
ns-i *D TT
••
tv-
I
mv*-?a -
-13-1:^1 V V t
t
Di^3-l*S t^3* 1"I3'7 r
:
ina^
tt:
t
D^S-^n
:
hdüS
weenen? De zoon wordt geslagt en de vader zegt //God is eenig!" Wie heeft iets dergelijks ge/.ien, dergelijks gehoord? Juda's welopgevoede, schoone jonkvrouwen strekken haren hals uit, nadat zij zelve het slagtines gescherpt hebbeu. zonder
daarbij
te
:
Gods oog zag het en was
er getuige van. Gefolterde moeders, bijna den levensadem uitblazend, gingen vrolijk als ter gastmaal den dood in, zich verheugende over de deugd harer kinderen. De verloofde, de gehuwde dochters, met vreugde gingen zij het moordend twaard te gemoet, op blanke rotsen spatte haar bloed en bleef daar
onbedekt
liggen. Jammerend wendden de vaders zich af, wierpen zich in het zwaard en zwommen in hun bloed midden op de straat. Bij dit alles erkende de natie Gods algeregtigheid, onderworpen
gaf zij hare telgen ten offer en ving het gewijde bloed in hare kleederen als in een offerschaal op, steunende en de handen wringende, o Wie beklaagt mijne groote verwoesting en verstoring? De lust mijner oogen is der verbanning en vermoording overgeleverd, geen moorden gelijken de mijne! Met verbijsterden zin, bevend en huiverend lees ik, dat eens, wegens eene enkele goede daad, eenen nakomeling van Jerobam (Abia) een vreedzaam graf werd toegezegd ') en thans geven volkomen vromen, zich bereidwillig in Gods raadsbesluit voegende, hun leven ten beste en kunnen niet eens een graf erlangen. Ik dacht over den grond van I)
I
Kon. 14, 13 ea
]<^^
tui» q«3
143
^D^
DT™'
N*^v*"i:iD T T
- -
:
:
T
•.
T
-
:
13^
i"ipi<
•
:
T s
:
DJ^n yy ïr33 -T
n^cQ .....
:
*
*n
*'ij^l'?
^x^p: n^; D^p^?S [n
•
v:|)pi ^':^r'^)> ^y'}^ t
••
't:
t
:Dnt^*o ..yy. v^n;r (..
*
:
:t:
-
:•
ïon .,.r:l-"
vjd'?
^^"^j;
•
iT'
-T
:
vüm ^..
Dniöxb» •:
••
:
I
-
•^:
•rórS ...
nna nn^
ivöns
•
"pi?
"
t
:
t
•
-
^'^iDi ••
••
y
•
t-t-:
:•
d^hd TT"
nbüS -;• DnD3 't:
••
•
:
v t
*D^n;r "T-:
D^bs^n •:• onb'
"t:
/ luid en bitter, want ramp op ramp heeft u getroffen! Natiën verzamelden zich tegen U, Eeuwiglevende, verbindtenissen Zij volk listige aanslagen te smeeken. te sluiten, tegen Uw gingen met het plan om, onze schreden te doen wankelen en deze tot hunne nietige goden te leiden, opdat wij deze zouden vereeren. Zij zeiden: «Op! laat ons hen vernietigen van onder de volken, opdat de naam van Israël niet meer genoemd worde". Maar de zonen der uitgeroepenen lieten hierop het volgende in antwoord hooren: //wanneer God ons ook ter dood voert, hopen wij nog op Hem! Hem alleen vereeren wijl" Ach, God heeft een slagting bereid en Zijne beroepenen daartoe bestemd. Zij hoopten lijken op lijken, bragten de edelen om; de vijanden en verdrukkers plaagden mij hard; deze wonden sloegen mij vermeende vrienden. Dewijl ik geweigerd had, met hunne afschuwelijke afgoden gemeenschap te maken, daarom verdelgden zij mijne helden al te Als lammeren voerde men gader, eiken braven, eiken vrome. hen ter slagtbank, zulke liefelijke maagden, sierlijk getooid, als kinderen, naauwelijks van de borst ontwend. Vaders onderdrukten het medelijden, gaven gewillig hunne kinderen als schapen ten
Jammer
bereidden zelf het bloedig gerigt. En zelfs kleinen stamelden hunne moeders tegen: //wij laten ons gaarne slagten en ombrengen". Zoo wijdden vrouwen de geliefde lijfsvrucht ten en gaven ze der slagtbank over. Wie kan dit hooreu, oflfer
dood en
...
v
:
-
:
•
V
••
*Snx m^-j^ vnii^iTDi aip^^ -:-••': T
D); ^.
:
•
:
•
T
I
^mni "np« -It -:
•^jrn
DnpD
nüba ^:nn
•
:
n^^n '^k
•
•
'd^
:
-
nD
:
v v
•
I
:
•
i''
t
•
:
'
••
t
»dd3 »3d
-:
•
3in33 t -
-
':
•
nn!:s*
*
-
nD«t na
*»
*:in
r\)v)v^ ^^}^Vp :
••
T
:
3*17
:
*'^3:
vr
t
:
•
:
•
•
*nnD^< -
i;^*^:^
v
*
:
^l??^ 7^
nxTn n^-in nn*n: ^^*^<
•
*
:
t
^^.'?
nnn^
Bilha wrong klagende de handen..,. //Keert terug, gij edelen, naar uwe rust! Ik zal uwe beden vervullen, wil Mij zelf om uwentwil naar Babel begeven! Ja, Ik voer uwe verdrevene kinderen terug!" Zoo is ook geschreven: //Aldus zegt de Eeuwige: //Ik breng de gevangenen weder in Jakobs hutten terug en ontferme Mij weder over zijne woningen; de stad wordt weder herbouwd op hare oude plaats, en het paleis wordt weder in zijn vorigen staat hersteld (Jirn)ia 30. Ib). Verder heet het: .vZijne kinderen zullea weder zijn gelijk voormaals, zijne gemeente zal duurzaam voor Mij beslaan; Ik zal bezoeken al zijne verdrukkers" (ald. 20)» Voorts heet het: //Zijn magthebber gaat van hem zelven uit» zijn heerscher ontspruit uit zijn midden, Ik neem hem in Mijne nabijheid op, zoo als hij Mij nadert. Wie is hij, die zich dan vermeet Mij te naderen! (ald. 21).
—
Ik zeg: wend u weg van mij Ik moet bitterlijk weenen, ik moet mijn kommervolle ziel verligting verschalTen, mij aansluitende aan allen die klagten aanheffen. Zoo als Jazer ') beweend werd, beween zoo ook uw lot, dochter mijns volks! Gun u geen rust, laat uw oog niet rusten! Ween o verluid! eenmaal genoot gij hooge vreugde, thans zijt gij uitgeplunderd ach, hoe is dit ongeluk gekomen? Gun u geen zwijgen, ontsnapt overschot! !
—
J)
Jesaja 16, 9.
—
a
4
141 •
Dni3^3 jiDH
^n^rn jni •
•
'
TVü'r^ inD :
:
•
t
:
:
t •
T.
•
*
iriö3
n);n
•
|DT
Si?•
jös*i
K^D
nööiHD V V
n^iö
n3D
n^;^) T-:
T
nö'^T
-.
•
fsni
d-i3b^ t:-
•
••
*
:
•
n^aa "^r
n*Ki • -
nniDn nn
is*Dt:'i
:
:
•
ns2 Dvjna D^sn
:
:•;
.
.
.
j.
:
nnpr njnna pfixnx
pra I
-
;
... ;.
:
t|bx
Sp
•
*n*ï<Si
:
jDsn •
*nn3 nxi nn'jan - t v
t
I •
ki";:'^
:
ns*^ ^33
:
pöKn« -]w
on Sk iö
•
n\s) rnL:3n ••-: -t:-
'^x
D*pï<
•-•
j^i
iTj "^j^Ki *
• :
c^Sna n^» np
I*:n3 nii^pn
•
nx
pnv» I
.
S;r
ni"i3nn nnirj; ^r^2 ^^ pöN*n»^ *^w
:
n^i^'3D ^^ nSiir
T-:-
nTD«
Kin üb
:
didk N*Tn t:t-
:
nb
niy
j:^^:;
p;;T
diid^/ ni:*n3 nir;; ^no: Dan
nininS T T-: U'u
T •
•
DS*
T^.^
ro'rx I
T
:
-
n^DD
*
jt^i
ió
*3 •
^3d
':]*ki
ir"löï;T
iD-iDi nfisa
nnuan t -
nnins* 'pni
;
-
*
n\si ••
:
na^*?
Mij dus van toorn onthouden? daar zij zeiden: rn/W\] is niet!"" En de vader der volken (Abraham) smeekte voor hen en riep tot den Allerhoogste: «Zoo had ik dan te vergeefs tien beproevingen doorstaan, en desniettegenstaande het verderf der kinderen aan!"" schouwd! waar is nu de verzekering: «//vrees niet, Abraham dwaalweg afgoden een gehuldigd, op geraakt, hebben zijn //Zij hebben zich onbruikbare bronnen gegraven; hoe kon ik Mij toen weerhouden, daar zij zelfs de tien geboden verbraken?" //Alzoo" riep Izaak tot Hein, die in den hooge troont, //alzoo was het offer mij opgelegd te vergeefs en mijne nakomelingen werden vergruisd en verdelgd! Waar is nu de toezegging: ////Met Izaak rigt Ik Mijn verbond op?"" //Zij hebben Jirmia geminacht, den berg Moria ontheiligd! Ik werd al het geschrei moede, dat van de aarde tot Mij opsteeg. Kan Ik Mij van toorn onthouden wegens den moord van Zecharja?" En de in vroomheid opgevoede en tranen zoo rijkelijk als die van een krokodil (Jakob) begon: //ach mijne kinderen, die ik met zooveel moeite vloeiden heb opgevoed, zijn verdwenen! Hoe werd dat bloed (van Zecharja) met dat van duizenden verzoend !" En in asch gehuld en bestoven zeide de gelrouwe herder (Mozes): nO, die lammeren, die in mijn schoot zijn opgekweekt, reeds vroeg zijn zij verdwenen! Waar blijft nu de toezegging: ////Israël is niet als wees verlaten?'"' Luide weende Lea en sloeg wanhopend hare borst; hare zuster Rachel jammerde om hare zonen; Zilpa sloeg zich op het gelaat en
—
—
140
yno oVin .••••
nn
*
T
:
Sx
10i^'^
-
-
4;r 3N*D Din D*pnn x^q
tnVj^;^ [sS
DIJ
nóxS xnp
prp<^
nx lanD •
:
T
••
:
^y^:^ D:rn »
•
*3
T
•
•
:
/
••
:
V
-;-
:
-
b^pa
1:3 n"p:ric^ 3^*y"nQ p;;^
Ntrjn'?
nrp
d^i^i
in*13*
T
üy:2 V •
i;rn
*
T
:
T
:
:
t t
•
*3'^n n1D^? V
••
in
:
Dip
"^S
-
rraBh
:
irj<
'
r^m^
:
in*Q"i^ n^n isiïr bj;-*«^33n -
-
-
-:
-:
•
iöb njnn
i:ip
nn^b n^D t
n^ir t
nc'nn no^ rroT
•
dhu hSsdö
r>:oSD T
:
•
*
-]S
oxt
3-i;r
*
n»^ Dii
nijr njr
••
:
hot v
:
"
.
*dd3 Sip lin
-;
•
:
t
:
2'K 3'ü
niD^pn niDVij
•
n'^*"!
ni3-in3- Dipnai
•
....
T
jnpn
*?;;
n'xi
•
•
*
-:
I
o,
:
c^iii^p pis^
Ti'^ i6')
'
1^:1 T
•
D*rp3 d^d
inina niDD iTpn
•
niDK nnp Sy
'
dji
inj i6^
V
i;^i
ja
ori
üyn
:
dhd
*
:
••
*
ni^DVir
:
:
ni3is>n
D'^i^nn
d^jii:'^"!
j*;^
Dn"? *
inn
Moge de Almagtige u verhooren en zeggen:
^^y\
onx hdt v
pS3
'^ips
nna
D''':>i;^*i
•^Snn
in;?pT
-
niDs* niDt
lanii
*
d^j3
^nnpn nn^an t^^i
nna
wzij heeft
t<*?i
genoeg
o dat Hij mij redde van het zwaard en de gevangenschap!" Toen smeekte de profeet zijnen Schepper: //Erbarniingsvolle! spaar toch, als een vader zijn zoon!" En de goddelijke stem riep: //Hoe is het den vader te moede als hij zijn zoon laat wegvoeren! En hoe wee moet het den zoon zijn, die niet aan den disch des vaders kan aanzitten? Daarom op, Jirmia! Wat toeft gij? Ga, roep Mij de aartsvaderen en Aaron en Mozes! Deze herders zullen hunne klagten verheffen, want ach, de wolven der woestijn verscheuren het weerlooze lam". Toen schreide de profeet Jirmia en brulde als een leeuw aan de spelonk van Machpela: //verheft Uwe stem, weent vaderen der geliefden, uwe
geleden
!
kinderen dolen rond en versmachten in de verbanning!"
kwam en riep beenderen! hoe ligt gij zoo rustig? Uwe kinderen zijn verdwenen, men heeft ze met zwaarden doorboord! En waar is de verdienste der vaderen in het versmachtende land?" Toen braken zij in tranen los, wegens het verlies der kinderen ea zeiden op smeekenden toon tot den Bewoner des hemels: //Waar nu de belofte: ////Ik zal hun gedenken het verbond met de is ouders?"" //Zij hebben Mijne heerlijkheid verwisseld met nietige aarde, zonder vrees, zonder schuw; al keerde Ik Mijn oog van hen, zij bemerkten het niet, stoorden er zich niet aan; kan Ik Toen Jirmia aan de graven der aartsvaderen
jrgeliefde
:
139
KVD
:
iim
nbi3D n^in nö*
nx
IX
T^ Dx
DHis'S
D"jxi D^ri7« D'kT^ "j^b^; *:nTi5
*
tt:
•t:-; i-t:': )••:,tt nnvi^'^ ^n^n n;?n' nns dS: ^ '
T
:
^
',
••:.•:
ni^^'T^r] T
•
|j?_»
*
n'?!
-
:
•
•
T
•
HD'^x
t
*n3i
DiT
••
Tj;2 -:
I
T
'»
^
n^nbx? : ••
I
-:-
•
•
"
-
»3
"rj^x
•
m-iT " •
tI:
mis
•
n'ï^
t
:
p^
DD-11 *N*^3i
TT
•
ny^
•
:
HDiüa nioï^^T {*Sp
Dnx HD ^'pip^^ oS^ i^:i Dn^D ••
••
:
T
.
••
n|j; :
:
:
nniirn
Dnv
•
»:
-t*
:
:
xnj^n
:
"tt-i " %-
:
•
*b':'iir
- -:
:
-
t't nno tt
n»Di* «*3i^ n't^xn
t:"
I
•
-]nvn
"lip
Dp
:
•
d^:;3ï:^i
•rja-'^a
n3
t
r
n^s^'V^:^ t
n^3 linj •
,
7I?3 'Snx T :
•
;
1
:
n33i*a^n :
I
:
n; n-inip inxT
:
"vp"?
•
r
T V
pin
D*:ir
-ic^:^
- -
:
nnxi,D*:^K^")
V
-
:
pi •
*l:3*^
'y'^\)r\ 'r2^u
^'lt^^t
•
t
TT
n»
:
••
t
:
nr
Qi:h T-:
:
••
I
t
dhidx -inxn T T T V T
tt
:
rn
.•
-!
•
:
T
•
:
•
:
}-:t
n'^i *3X ni:^ N*b
"f
•
n'n
*
••
I
:
n3i::^n
•
pi
ü'i^m
xi3"i
'^
tv:
TT ni3NT ,
'
=
kï»3 mi^f^ ')mhn
*
mn tt
n
-t
:
ma -
T
nn-k^'»
ti»
(Jirniia) den tempel en ontmoette eene vrouw, schoon van gestalte, doch door slordigen kleederdragt ontsierd. //In den naam van God en der menschen bezweer ik u: //behoort gij lot de geesten of tot de menschenkinderen? Naar uwe schoone vormen schijnt gij een aardsch wezen, naar uw vreeselijk uiterlijk een engel //Zie ik ben noch een geest, noch een gemeen aardsch te aija". wezen; toen ik nog door welstand en geluk gekend was, behoorde ik aan drie, aan een-en-zeventig, aan twaalf, aan zestig en aan een. De eene was Abraham; de drie zijn de drie aartsvaderen, de twaalf, de stammen des Eeuwigen, zestigvoudig waren de miriaden mijns volks, en een-en-zeventig de leden van het San//Verneem mijn raad, doe boete, gij, die zoo achtenshedrin." waardig zijt, want het betaamt u, u in geluk te verheugen en verder de verwilderde dochter te heeten". "Ach, hoe niet kan ik mij verheugen? Hoe kan ik de stem verheffen? Mijne kinderen zijn in de lianden der verdrukkers overgegeven, mijne profeten zijn verslagen, hun bloed vloeit bij stroomen, mijne koningen, vorsten en priesters zijn geketend in gevangenschap gevoerd; mijne heilige woning ligl, uithoofde mijner zonden, ter neer geworpen en mijn vriend is daaruit weggetrokken, mijn schoone tent werd tegen mijn wil uitgeplunderd en eenzaam ligt de zoo volk-
—
—
rijke stad 1"
#Bid toch
tot
En de vrouw zeide verder God voor mij arme, door
tot den profeet Jirmia: het ongeluk bestormde!
:
:
188
^üp^
*
?]:rx
M^n
ürh
•
*nbs
nun
niy
-
•
:
*p£3N^
^
T
.
'is*,
-:
?]:ts*
ï<:ipi 1
-
•
••
:
npn
\'iS«
:
^r2'^^ ijnpjx V ••
I
T
T
:
••
T
*
^
-
v v
ddic^ T
I;
"i>'"'pi -
.
•
^-
T
irü):i t
:
1
V T
•-.
••
:
T
:
•.
: ^
di;; -
:
••
t
I
:
;
t
O'l^^pp
D*>nV? -
ninnd
in*33 ir>*n
t
-
nyj'\
:
rnpr
D^'i^n;;» ni'p^D
:
:
:
d|)i:l3
n^n
^ri'^x
•
•
:
••
:
^:rx
*
nJ3* *np D'prvpi
-:
-
ntsn
'rhifi
HLsn
"qirx ^n^s*
•
iTiDiiS
•-•
*
^:t^
*
Dnnn ^hdtd Sr iSrns
:
^^•p^nv?? D'TJ/Q Dn];iS
*
d^v^S
p-^b
Dnüix"?
.
•
:
:
:!•
3 X D"ö
üw
oor naar die spotters, die slechts
lust tot spot
hebben, hoor
huQ smaad tegen U en laat Uw schrik over hen komen! o God! neig Uw oor, de trotschen namen de Cherubim uit den tempelen sleepten die in de straten rond l); hoor welke afschuwelijke Zwijnen bragten zij op Uw altaar! o God! nei» walgelijkheid! al
Uw
oor, zij ontwijdden en verontreinigden het allerheiligste, hoor, de snoodaards wierpen de verminkte ligehamen der heiligen voor U neer. o God neig Uw oor naar den vermetelen kreet der barbaren ffkomt, wij willen Hem in Zijn huis bestrijden!" hoor het trotsche gejubel der spotters «de Heer is niet te huis!" o God, neig Uw oor naar de overluid gesproken woorden.- ;/lk ben het en niemand buiten mij !" Hoor hun honen en smaden en hoe zij zich boven Uwen troon verheffen willen, o God, neig Uw oor, zij spreken honend en spottend tegen mij: v wat hoopt gij nog? Uw tempel wordt nooit meer gebouwd !" o hoor. iiet weenen, klagen en treuren van hen, welke dezen herbouw verbeiden, o God! neig Uw oor, de vijanden zeggen: «verlaten, vergeten, verwoest en verwilderd blijft Üw tempel voor altijd!" o hoor ons steunen, ijver voor ons en laat "Uw gelaat !
:
Uw
verwoest heiligdom weder bestralen! vol was der als Thirza zoo schoonen 2) en de engelenscharen luide klagten aanstemden, verliet Chelkiahus zoon
Toen de maat
2) Israël, naar Hoogl. 6, 4.
.iS":
q7 rsT
rj'lS
en
3»
|S*J
iSni»
(1
>
:
.
187
"^
-
T :
T
1t
•
:
:
-
I:.
':
T
-
:
•
:
-
pn^
riS« nisn
37
ntsn
lY^ru nn^ir -:
•
:
S:
I
:
-:
/
•
min T
•
nmon
T
•
T
:
•
*
—
T
I
:
:
:
\t:^D"i,t2 ••
•
:
-
t
- /
v;
nian-
:
T
:
:
);de^i T
-J
t
t v
I
v
••
t t *
D^iön
- -: -
ntan
D»opn
:
bip
v???'''
nyn N*3,Dpin
niv'pó
jis**^
nv;r
i3*i:^ni
:
:
T
:
•
:
t>5niDn t
T
,
ibsnoi mb); t *
:
^ranp
-:
n^D
-
••
^^önna V I
V
I
••
?]Jtn* ^ri'^x
•
'HiTs ^^i^^5
:
i:'\Nj
iSdv Sa- hdtd T T
•
);?jï:^i
t
:
non^n'^^in^aa inK
:
•
I
iny^^i ivxiS "ipi
::p^
T
t
:
tv
••
••
:
pr^pb n^^s^p ncna
:
ï]iTs» *ri':>«
-
^i^ ^l^'i'^n ni;^;inS
P*1V
•
-:
T
•
r?*^"! ^?'i^ 'rt^J* nt3n
:
•
•
-!
ivjrS t
••
:
"nn*n^Vjr v t T '
I
üipü -
1
:
•
2
m2 ••
t
daar wij na de twee verwoestingen des tempels nog bestaan; ons echter is de schaamte, want bij een opregten terugkeer tot U, hadt Gij weder voor lang ons erbarmingsvol opgenomen. Bij U, Eeuwige, is de goedheid, want ongeveer negenhonderd jaren hjeldt Gij de straf terug i); ons echter is de schaamte, xoo als die beminnelijke man (Daniël) in zijn gebed uitriep: «neig, mijn God, Uw oor tot mij en verhoor 1" O God! neig Uw oor naar de overmoedig lasterende rede «bestaat er wel een God in den hemel?" Hoor toch het schreijen der verdrukkers, die roepen //verwoest, verwoest de poort des hemels (den tempel) tot op den grond!" o God! neig Uw oor, naar de Uwe algeregtigheid honende woorden, hoor de in de stad razende slem en breng ze door Uwen uilgestorten toorn tot zwijgen, o God! neig Uw oor, naar de mare van den boodschapper; wopl laat ons ten strijde trekken tegen hen!" Hoor het woedend gebrul: «het tijdstip is aangebroken, dat wij Hem in Zijn huis bestrijden !" o God! neig Uw oor naar de raadslagen en dwaze plannen en hoor het gesprek van hen, die, in hunnen waan, o God neig Uw oor, zij lasbesloten tegen U op te trekken, terden en «taken Uw heerlijk heiligdom in brand; hoor hoe zij U smaden en dank- eu lofzang doen verstommen, o God! neig :
!
1)
Zie bladï. 78 noot
18 KiNOTH.
1.
Uó
p3
Dip
i:3TO
*
mDj;i >*:3i 19 SirD^D^
n'^3 It
V
t:
T
V
I
T
T
n^ i:n "mon :"t '
t
:
*
:
T
:
-
ri^^y^ri
1
•
-
T
T
V
T
V
r T
-
:
•
••
:
^'
•
:
I
r
-
m
t t
I
••
:
-:
*
:
•
:
:
-
,
T T
•
:
:
,
:
-
:
pnn 't:t:
:
;
TT
•
.
':
-
1
:
-:
^n;*
yyj^ nSiD
d^^-ii
;
^isi
npnvn "nS Itt:--»:!:
*
t:--
t t
•
:
-
I
:
••.
a^nh'X
:
r]S
;*
-iDirbn
i^'"'
':
:
-:
•.•
'
ij'?i
^h^
:3':3n n:^3
•
'
.
t
:
- -:
-
•
:
-
:
t
•
t
t
•
I
^
•
:
T
:
T
i^ir-ii V
•
:
:
n"^:i *D*J3n " V •
It T
•
T
T
:
-
»;
I
:
or-^?!;^ n^ni pi>^3:i di^i
'
t
•
:
•
t
:
••
T
•
t
I
:
:
•
:
t v
U
t
oproerig toonden en misdadig gehandeld hebben. Bij U, Eeuwige, de goedheid, Gij getuigdet het, onze God te zijn; ons echter is de schaamte, daar wij ie Sin het misdadig woord zeiden ,/op, maak ons een God!" Kij U, Eeuwige! is de goedlieid, Gij hebt ons met het hoiiigxoete Man gespijsd; ons echter is de schaamte, daar wij den afgoden meel, olie en honig offcrden. Bij U, Eeuwige, is de goedheid, die ons met Man, de bron en de wolkons echter is de schaamte, daar onze voorzuil hebt verzorgd; ouders in hunne tenten over die spijze morden. Bij ü. Eeuwige, is de goedheid, Gij liet ons in de woestijn niets ontbreken, ons echter is de schaamte, daar wij U te Laban, Cliazerot cu DiZahab vertoornden. Bij U, Eeuwige, is de goedlieid, Sichon, Og en al de koningen van Kenaiin gaaft Gij in onze hand; ons ecliter is de scliaamte, daar Achan zich onmiddellijk aan het verbannen goed vergreep i), zonder zich te kunnen verantwoorden. Bij U, Eeuwige, is de goedheid, in alle daden, die Gij door de veertien regters liet verrigtenS); ons echter is de schaamte, daar wij ons met het afgodsbeeld van Micha bezondigd hebben ;i). Bij ü, Eeuwige, is de goedheid, Gij hebt Silo, Nob, Gibön en den tempel tot Uw verblijf gekozen; ons echter is do schaamte, daar om onze misdaden die woningen verwoest zijn geworden, daarover moeten wij blozen. Bij U, Eeuwige, is de goedheid,
is
:
\)
Jo/. 7.
2)
Van Joxua
tot
Saii!?"-l.
3) l?e;t.
I
B.
135
dSh Sdx*
iQ^HDT
:
•
ni^nn
d^ï:^1"ip
•
I:
-
..
•
:
nsnn f
y^^'i"
•
I
•• I:
nnx
•
T
T-
:
X
-
•
-
•-.
T
"
-: -
"(
T
••
••
T-:
" *
.
:
T
-
b:
i:niN*"i
V
"^
c^^:.l
npixn
li^n^i Tltn* -
=
:
T
:
I-
T
T
:
:
:
•
:
nöi'e'j
*
t
i:^s*3 ••
•
t
nynbn vlv
T
pn)i ^n^{ •t.-
I
-ttt:
t":
ri7 ^2 cbij
-[S
ü" ^dd3 • t
•
:
^73 bi; -
t*'n
•
-
*
ü^i;>T'c
6i(S
2"n o*:?
d^jsh n-ira
•
:
It t
:
-
•:
I
np'^'^ri
^"nD^'i^'
t"
:-t
npyn
•..
•
hd'?'!
:
|:
..D'JEn rra uSi ':!n
^b»'
I
:
:
•
'^ ^b 'xsn •nanD^pni^i^npn^n Itt;-t; tM: •;-:
t:
t
•
:
•
:
nSn: i^S^h naSi n^n T T T
*
:
ynj;
nnc' '^in d'^ T
;
-
t t
^m
^x nö^<^
i-'j^nSs*
\:^')ip
••
:
n^ü^*n -
•
"i'^s
*
'"
^7
:
nfc^v
D^Jisn ni:^3
1:1^1
^[}'''^^.p^ *
1^9
d;;7 iS
^^VP^
nn^^
"1*^^?
'^'"^^
D^nSi^ "iD^na
land te voeren en ginds in te planten; waarom hoont de tiran en ze"t: ?/\vaar is nu hun God, die het vet hunner offers verteert?" versperde ze als met Gii kliefdet met Uwe magt de zee, en golven der zee, waarom is in ik de verzonk waarom deuren, miin on^^eluk zoo groot als de zee? Gij, Heilige, troondet onder kring Uwer edelen en gewijde' lofzangen Uwer heiligen, in den den- waarom durfden zedelooze barbaren binnen dringen en het allerheiligste verwoesten? Gij hoordet hoe Avij gesmaad werden, waarom wilt Gij Uw geliefd zaao-t Uwe hut in vuur verteren bescherm ons! Gij ontspruiten, heil het laat O ''verderven? erf overkomt! bij U, Eeuwige, is de geregziit ceregt bij al Mat ons ti"heid; wij erkennen dit gewillig; waarom zouden wij klagen? Aan ons ligt de schuld, alles overkwam ons wegens onze zonden tot nu Bi] U, Eeuwige, is de goedheid, Gij deedt van ouds Ons echter is de schaamte, uitstekende wonderen voor ons. bevonden. Bij U, Gij beproefdet ons en wij werden onwaardig Eeuwige, is de goedheid, daar Gij ons vondervol uit andere volkeu hebt voorgetrokken; ons echter is de schaamte, daar wij even als deze volken misdaden pleegden. Bij U,Pi^euwige, is de
—
1
goedheid, daar Gij ons bevrijd hebt, om U ten volk te zijn; ons echter is de schaamte, daar wij aan de Schelfzce on."* tegen
»:.
Pin
.noSi *
HD^i.
nnx •
nnx T
\r2^r[
V
I
-
••
I
T T
T
T -
-T
:
^
wm
T
••
r
•
^iin
.:
^i-Tin
I
T T
m I
•-•
•
-
:
T
••
I
:
•
•
1
•
•..••:
:
nj:ii
nnx
t
t
-
V
:
:
1
t
-
:
t
:
*
:
••
-
•
•
T T
:
I
-.t:
I
:
:
••
•
'
: .
*
•
:
;
D;»':'-*DniDyi
ir
•
:
-
:
*
"^
••
1:
*
,
t
•
:D^iOi d*:3D123
:
^vis* h}^ -
'•1:1
ym^i r\m "Tin ^^d^ nn^p jiu'Nn ühj;b onó nnx ^nóp s*d3 :
t t
nprn
t
naxi t
i^'?
hd'p'i
•
:
:
:
:
:
-
.
•
t
:
:
u:ii ^vborj -
'
"^
t
:
Dn^nDii ••:-:
"•1:10
T
:
.
:•••.
••.
T
•
:
py^*? Dinv D^iiT -
:
nyc^n
:
T
••
I
nm X
Du^n nn^s*
n'p-ii d*jd nDDini -
p:n':5 •
:
:
-
ny^h
I
•
•
V
-
nnx T
•
••
:
V V
:t
•
T
:
n.s*L:NL^
•
•
••
- T
T T
T
:
*
r>'»
.:''.s
r.iifi
i^'^n S>>''b3 ^:b
D^'pn: N^ïim ;^^DD -
:
.
n^*^
*
-
-:
•
o'7,-)r[:
D»::*«
nn nnsi
T
'
r]!^^^ Dn^üöiü'"!* ..... T
T
vn"):i
:
.
r^B}:
•
nc'x^ V
s'ir'
T
••
p^nt:
:
-
i:^Sö2"i
is c6i3
Dn^^y nD3e* n^i
nx
-
••
nnx Pbn P)7
i3 cfti3i
*3s*
^öi^")
:r|Di;r
pyr] I
i.'MD
t
:
:
nr
Ir
.
v
nn
I
Dinp
nï •
riiii3
jTii ^3
•
n;;
*
T
•
:
p'^^?""
•:-;
iD);Dni iDN*^Dn ••
S2Jn^_
:
n^'c'a
'^r^r^ *
^*^"?
*
^P/'^
T^*^
id^S;; niü'? nc^'ib ••
t
:
t
:
-
nns t -
r*^»"^"?? :
r'i*i:^*s*3 I
•
:
Gij hebt gezegd: //Weldoen wil Ik u, gij zult een uitstekend vulk zijn!" Waarom ontwijdden de goddeloozen Uwen naam en toorn niet over hen uitgegoten? Gij hebt ons verGij hebt hoogd en verheven en hebt ons als kinderen verpleegd, gelijk de voedster den zuigeling; waarom verstikten de Dodanim mijne verdorstende vlugtelingen, Avaarom verworgde de leeuw (Nebukadiiezar) hunne kinderen? Gij liet eens honig uit de rots, water uit de keijen vlieten; waarom moeiten mijne edelen in holen vlugten, waarom werden hunne zuigelingen tegen de rotsen verpletterd? Gij gingt alle volken door en liebt Israël U tot volk gekozen; waarom trok een volk van barbaren zoo ijlings mijn land in om mij te verdelgen, opdat ik geen volk meer zij? Gij ruimdet eenmaal menigvuldige natiën weg en steldet geliefd volk in hunne plaats, waarom trachtten Moab en Amon dit volk te verderven, dat zoo talrijk als de sterren zoude zijn? Gij hebt eertijds den berg Moria tot den zetel Uwer majesteit bereid, door Uwe regterhand verworven; waarom hebt Gij Uwe regterhand teruggetrokken en gaaft den troon Uwer heerlijkheid aan ontwijding pi ijs? Gij, Verhevene, Schepper der werelden, hebt het verhevene heiligdom reeds van den beginne af gegrondvest, waarom liet Gij het door den mond van snoodaards lasteren, waarom den tirannen het licht aantasten? Gij verheugdet eertijds over het geluk van Uw volk en zeidet, het in het
Uw
Uw
—
U
:
ü'\)nm imc^nns
'
pons* ^21)
'
rb ^V3
Tl*?"!
bm
.
T
;
•
:
•
T
••
:
t
•
1XD3 T
It;-:
t
:
-
*
:-t
t
It;-:
j^^n TMpb
m^
•
nj;DL:^:
-
..
-:
t
;
t •.•;
•
:
t
:
.,.
;
in;
':5i5;b
:
;
:
-
;
-
I
dd^^
t
:
:
liinii'i.
Ivt'
p^^Dp
I
rns^ vv
:-t
:
*
t
t t
:-
:•
.
P^ii*"!
nii^iJD ir'^Li^n i:^i3
I-:-: bip nni
dsd^i . -
:
:
.
ü'^
*
:
:
:
•
yp
*3 ni?
•
:
nin^D^rn
ttI:"
:t
v
-
•
T
;
tt:-
t
-
T
-:
••
..
m^
•
nbn ^
r\y^') -
t
pnp
-
t^ini liiïn nVi:^:;
]')!2n I
T
:
i^ri^ i:D*^n .....
:
:
^np
:
•
1
'
T
t::-
••
:
V T
:
:
D^ ''DD33
h'^2
T
:
pons*
•-:-;.
.
•
T
V
:
Ki3n ü'pp^
D^p^tD
D^pTr^a niDij
:
;
':?i?
-
-
-
T
T
T
mr\ nn nna
T-:-
•
i'jiD HD'ij'
*
D*i|;>T
niDj) r\bt^} ^r: ^7^ -
-
:
in3;D;
t
t
yp^^
Jeu vijand zouden holpen \evnieligen: maar de ouden beefden, want '/ij erkenden, dat de vijand van den hemel gemagtigd was, naar M'ilIeUeur te handelen i); God had het zoo bcbtemd Deeene teiienslander (Nebukadnezarj was voort, daar kwam de roode (Tilus), fcloot den muur in en ^ernietigde het leger, het ongeluk over\iel Jakohs kleinzonen. De verwoesting des tempels was in den hemel besloten. Van den opgang des tempelbergs kwam de vijand nader en vier zijner krijuoverslen volhragten de verwoesting; slechts de westelijke muur des tempels liet hij ter gedachtenis staand). Achter den wand stond de Godlieid en trok zich den strijd niet aan. Gij waart vertoornd en liet toe, den tempel uit te ruimen en onschuldige kinderen \a eg te voeren. Gij kcerdet U niet naar het smeeken der ongelukkigen, die door woeste heidenen op drie schei)en in vreemde landen werden gebragt ;5). ,/0, voer ons terug!" riepen zij oj) de bruischende zee en vatten te gader het besluit, zich in zee te storten. Gelijk eenmaal de verlosten aan de Schelfzee zongen zij liederen en zeiden: //Uwentwege geven wij ons den dood prijs in de diepte der zeel" De golven omgaven hen tot aan de ziel en nog altijd smeekten zij tot God: //dit alles treft ons, desniettemin vergelen wij U niet!" en zij vestigden hunne hoop op den Verlosser uit den nood. Toen werd een slem in den hemel gehoord //waak op! o God, waarom blijft Gij verre?"
—
'j
ro
i«.;o
(8
7"}
q7 rj'h cti» (2
i':
c\i
Cjt o'i37 (l
[
1
-
•
,
i^nn n^'^
D*:-3Si ^iö'? N*3i
-
•
)TT
-
^x
b.s*
:
•
•
-
T
T
T
T T
.
Q'piyiri ü^np n*D3 pt» *2 inni
•
:
•
tt
T
:
•
:
••
:
*
••
T
p"i3 KI33
D^pjnD
1:1^
:
....
^
-,
.
.
I3im diT nsV^ T
:
-
:
iidt
i-^^^x
n';:^;r
T
^p
••
:
:
-
;
ixi:;^ vb^5 rns* viix t
-:
•
-
:
-:
:
:
••
t:
•
•
iD'JDn^ nni 1:^•^u^< •
nv
D*:£3n
•
hin- ini:n
V T
-:
•
T
•
nD:i
:
-
•
T
T T
vmnn T
T
T
:
rM2:^
••
••
n'^DX T
TT
•
1
«o
t
:
t
•
•
:
'in^'5
••
t
I
v
t
:
:
on'^^
pnap onina
*
:
-
t
:
•:-.:
l^nnn v^:;j
pnc^n in:nv
wat de vijand in des tempels ruimten heeft uitgetogen zwaard drong hij tot iu het binnenste door; hij verdierf onze erfenis, verontreinigde de toonbrooden en doorstak het kunstig geweven voorhangsel']. Kood gekleurd was zijn scliild, toen hij de weezen ombragt, bloedrood het meetsnoer dat hij aanlegde. Ons water maakte hij troebel, drenkte zijne pijlen met bloed, zijn zwaard droop van bloed, toen hij den tempel verliet. Lasterend strekte de snoodaard zijne hand tegen den Almaglige uit, en riep: «Egyptenaren en andere natiën heeft Hij bedwongen, maar ik, ik ga hem in Zijne woning onbevangen tegemoet!" Twee jongelingen onzer voorouders (Nadab en Abihu) bragtea eens vreemd vuur in het heiligdom en de vlam verteerde hen; deze booswicht (Titus) echter voerde eene boeleerster binnen en bleef ongedeerd 2). Slaven stookten de vlam aan en van de hoogte af werd het vuur rondgeslingerd. In diepe droefenis verzonken wij, toen men het tempelgereedschap er uit nam en het op schepen laadde, om er elders mede te pralen. De huid verging ons, toen de priester des morgens opstond en de drie en negentig dienstvaten met meer vond^.) .Met schrik zagen de vrouwen den tiran komen en met zijne schoenen den tempelvloer opscheuren; de edelen beefden, toen de woestaard verscheen en in het allerheilis:ste zijn afschuwelijkheden uitvoerde. De jongelingen stonden moedig daarbuiten in den strijd, want zij geloofden dat miriaden engelen Gedenk, o Heer,
verrigt!
Met
':
r:c» .'s ^*n? (3
.'3
t'j
o: (2
'3
i'J
j'so (l
X
131
T*:
•
T
^p'^ '
n:D
••
•
:
-T'
:
pjr nn^ic^
inun. r\D^ T -
•
rni 1
••
t
:
I
n;!;^:^ *
:
-
••
nn^
Vi:^»;^nni. ri:}p'i
an:;'^ nr^^ pi
;
t
:
•
::
-
*
*^j
ps»"? nrjin
t
-:
jni
n^
Tii nnin':'TT
• t
t
:
:
V
-:
••
t
:
mb
•-.
:
-
CD"inüS
]ym i^'pn ps^ d^; n-tTi^ n:^i^n
'r^r2u
nD2
ids* t
-
t
I
^^pSijr
b'S::t?
ni:\s*
-
*
-
t
:
nvix *dd5* t -
:
-
t
t
-:
:
verkondigd werden, daar nu de vijanden het heiligdom met voeten Waar is de treden en hunne zegeteekenen daarin opstellen? kondschap, die Moxes ontving, toen hij den berg (Sinai) besteeg: //Spreek tot de veriievene natie, Mijne huisbewaarsters!" want laaghartigen schandvlekken hen en verhoovaardigen zich ala hadden zij de hoogte bestormd. AVaar i.s de kracht van den zestig letters tellenden prieslerzegen, die vergeleken is met de kracht van zestig helden i)? Tbans toch zijn zwakken magtig geworden Waar is en hebben met houweelen den tempel veroverd. de zegening van hem (Bilam), die eerst wilde vloeken, daarna echter Uw heilig volk zegende? //Keerom", heette het, //Cn spreek aldus!" En in zegen verwisselde zich zijn woord voor de heiligen. En thans werd Uw heilige stad belegerd en Uw heiligdom in brand gestoken. Waar is de roeping Uwer getrouwe Levieteu, die tot Uwen tempeldienst gewijd werden, daar nu de vijanden Uwen hemel bestormd en de woning van Uwen naam in het 6tof ontwijd hebben? Waar zijn de zeven magtige bazuinen, die in zes dagen Jericho's muur deden instorten 2), want thans zonken de tempelmurea neder en alle goddelijke slichtingen gingen in Waar is het heil, niijne heilige paleizen voor vlammen op. alle toekomstige geslachten beloofd? Thans toch blazen al mijne jongelingen, door des vijands hand geplaagd, hun leven uit; hoe lang nog o üod, zal de verdrukker lasteren!
—
—
1)
Vergelijk Niim. 6.21. Hooi;!. 3, 1. en
t^
:
q?
rr-T
te.
2.)
Jü/.ua
6,
IS.
130
rö Dnnnn pn nnnn
nn3T D*n'?N* v: T
T
:
n3 DX
'
TT
T
I
-
*
i'^r^»
asSo •
:
^\^)t) ^"r^V
:
n"3
T
T \s*
:
-
'
\\!)
•
I
nii
nnir
ii^'^'i
T
'•
npi
-
onpj;^ rin-jDri n'3
nn:)T nn;r pi T
:
••
^"!p
V
:
T
-
t
:
Y"i>^.iD 3"ip2 ^'il'iï
-
\nöian n^'S niïn^ n!:x n'D3
^s*
"
:
'^-'
I
vt
^^"^1nJ;:3 :
^n^^D
mr ••
t
It?'!
"iön* t
;
*
I
*
•
t
*^1p3
:
^T^t ninnn nVir^in
*i:is*'^ *
-^'^l
•
^«
n^:'? -
ni><
*
•.
^1"'^?. ö\)''^
'
:
nnir pi
onp:
T
••
na
n!Dx
rn*i I
nbap
I
:
pi
Ds^p
•
2*X 0*J
fti6
'qn^^n
"i*^
-
:
n^an
•
:
nixic^^-sn
niN*::^n
0'7prC
ClSl3
i3
nv"i3 *öv;^ ',''"
*
h^-dS
•
|N*ï2 ^3ï^
•
ri7
on:'P3 JiPs? ]i:i iy ipn'PP) ,npj'
.7'»
m'
nys
cfti3i
^3
").Mo
v t
-i
ri^:33 D'n;ii3
mnna
f/Waar is het woord, den vader Abraham bij het verbond tusschen de ofterstukken toegezegd: //zoo zal uwe naUomelingscliap bestendig doen!" En nu werden mijne beenderen vermorzeld, waarom, o God! verwerpt Gij ons voor eeuwig? Waar is de verdienste van hem, die U ten gevalle, nader trad als een lam ter offerande (Izak)! Wij gaan heen, zeiden zij ten gevolge van gebod. En nu worden Uwe lievelingen in stukken gehouwen en toorn ontgloeit tegen de schapen Uwer weide. Waar is de verzekering, die Gij den vromen (Jakoh) hebt gegeven, wiens kudden zich in menigte vermeerderden ? Hem zondt Gij spoedig wonderteekenen, zoo dikwijls hij U smeekte, en nu ligt verwoest de eenmaal zoo volkrijke stad; o verhef Uwe schreden weder naar die puinhoopen! Waar is de verdienste van hem (Mozesj, die, voor de heilige gemeente ijverend, den Egyptenaar versloeg? Waarheen hij zich wendde, werd hij het zegel der heilige getuigenis gewaar; en nu verteerde eene maand (Ab) al hunne have i), alles heeft de vijand vernield in het heiligdom. Waar is de toezegging, die den edelen gezant (Mozes) gewerd, toen hij Uwe dienaren verlostte? Gij hebt hem opgedragen, de vrijlating van het volk te vorderen, opdat het U diene. Eu nu verwijlen trouweloozen in het U gewijde huis. Uwe tegenstrevers schreijen in het midden Waar zijn de wonderteekenen, die in het Uwer stichting. middernachtsuur (bij den uittogtuit Egypte) bij het nieuwe verbond
Uw
Uw
—
1>
/.i«
AbaDi^nva
in
Miclilal
.ïn'jlii
on
.fp*.
2.
21.
•:1-
/•:^mi^< T
nnn T
tiiri V
Iv
-:
jT.
••
"Sdt :
":
*
Dn^p3D nn: •
:
n''ï *:3 ••
I
7>;i -
:
ht V
:
I
:
D^iiipD .•-il:
nD7 TT
*
t
••
T,T
:
D'"ip~ipp nn;; 7*p
Dnp^n •It:.-
nrnD
•
'
-:
:
V;
1^3 D^SSii^rü T
T
:
•
-.
'
r^\:;^:21
-
i
:
-
:
d^std' inD-ir :
•
•
i^^Dc^n •
:
•
t
•
npp
nnnn t t :
:
n^in ^2y0 t t t
:
t
):
:
- nm:: T
«^pn
c^ph
onpiD dü t
*
-:••/--
TT
•.-
•.•••-:-
:
t
TTT
on^"?;;"!
rüaS
t t
diVi^-'d
•
Dn.^p;jD "jpoi
*
-i-It
tt:-:
:'•;-•; t:t nn:nDi niVi^'Di t t
t:-
••:
-
•
_''•;'''
:-
T
'J
:2
l
d;;
riu*^i •
':'ip I
t
:
onp^n t -
I
:
Schepper mij in mijn land voerde, ging Zijn schrik mij voor, ik hoopte voor eeuwig daar te blijven. Doch hoe werd ik beschaamd en tot schande, toen ik de afgoden had opgerigt en de Eeuwige, vertoornd, riep: //Weg van hier! op! begeeft u op weg! Hier is geen rustplaats meer voor u!" Dit moest ik vei*nemen en het leven werd mij lot last. Offers breng ik, zij zijn den Heer niet \\elgevailig' meer. Ach, hoe bedroefd is mijne ziel, beroofd van vrede en rust; in donkere gebergten verstooZwaar legde zich ten, zucht en vind ik ook ginds geen rust. Gods straffende hand op de vaderen; laag gespuis voer over hun hoofd, aan Babels stroomen lagen zij afgemat. Zoo als zij gedaan hebben, wedervoer hun, daarom lagen zij op de open straat. Daar lagen zij en hunne drijvers dreven den spot met hunne ligchamen als met het vee. Het bloed der doorboorden vloeide rondom en het water van den Jüuphraat nam de ingewanden der gemartclden op. Gij, Algeregte, hebt die groote slagting, deze bloeddorstige vijanden naderbij geroepen; zij vernielden alle muren en alle natiën en volkstammen zagen het toe. Zions Die edelen verhieven edele zonen klaagden echter bitterlijk. luid weenend de stem. //Waarom en weswegens moest zulks ons treffen?" Allen klaagden op verschillende wiJ7.e en jammerden: //waar is Gods tiwost te vinden?" en
—
17 KiKorn.
128
:
•
nnn
^>;nö Vu^np n^i
I
I
r T
T
:
iD'u^ )ps^D •
DDnx •.:.•
ippöi lyQC'
vy üT^' I,
•••
T
V
nïTir
TT
•
-. -
-
-
•
1
rnx V T T
:
•
T
T*^-
:
-
tt
-
:
:
T
:
'
T
T
ür:^b
I
T
^"ii3^;j
T
'
\r\:
-]*^t
[V'i^^p
p'^y
ppn
p;;^
;
-
w
-inn
:t
'ir\^b^
jI'-vd
]ni^r[ ^^^3
'
I
:
'••
:
v t t
hdT *
.
TT
"
•
•
T-
:
*
t
:
^b*?- ntri^r nn^i; :ntri; rcjn id*x V -: T -: ••
n^n
,
on^n i^öi3
-
:
V T T
I
:
"ini>
*
ipoppn;i riNT D^^Dira tr
•
•
t
r
I
^d^.id
I
'»n^^;ii
ipöii niD
•
•
:
D^t53-':>j;'!
"
-jvp Dln3 ''b^^
:
T
;
;
Dpj dv
"ii-id"?
\i:LrDü'n
"n^D
':i
•
:
ipSD
:
*
-
ij<S
:
t
•
*
• t
n*i:^w
:
p^^va ni«
T
—.-
'Dyi
ü'rbt^ y^s^v ipij> 13;
zijt geworden? Van de woestijn af hebt gij Mij verwisseld, en tot heden zelfs gelooft gij Mij niet. Uwe profeten, de planten van Abiegdor (Mozesj hebben de ontstaande vernietiging niet opp-emerkt, daarom heb Ik den dag der wraak
ontrouw
—
bestemd, en toch liebben de ontaarden zich niet verbeterd". Het geheim der verlossing wilde dat geslacht doorgronden, maar een profetische eed staakte hun onderzoek; zij verschrikten, hun hart versmolt, zij sloegen de handen zamen. Vreugdevol en juichend trok Israël het beloofde land binnen en koningen stortten voor hen neer; voortdurend geloofden zij hun geluk en dat door hen gegrond zou worden des aardbols t)lijdschap, de tempel. Keeds riepen zij de feesten des Eeuwigen te Silo uit en waanden, dat deze daar voor altijd zou verblijven, maar zij liandelden trouweloos en de Heer verwoestte het heiligdom en het ligt in puin, tot dat Silo (de gezalfde) komt. Silo, aan wien God welgevallen had, even als aan de hefting der eerstelingen, het werd verworj)en wegens hetgeen daarin geschiedde; ziet, wat de zonde te weeg brengt, bij Hem, den Alinagtige! Zoo menig wonder bevv'ees ons de Heer, toen Hij welgevallen aan ons had; doch toen ik hardnekkig was geworden, kwam snel de straftijd. Zoo smacht ik nu in de dorre woestijn, totdat God ons weder van Zion bestraalt. Zion roept: Ach, waarom liet God het toe, dat een zoo snood volk mij overviel, dat het juichend mijn drempel betrad en zijne woede op mij losliet! Ten tijde toen mijn
—
—
—
_
'^
—
....
i^^n
T
a' T
T
•
tt:
|öT?p
HT *«
••
T T
T
rhpD
f ^ )b
V •
.
•
It:I-:
tPt
T
t]*iD
:
T
:
^Jplpi^;
'T
:
-
T
T -
nrj
-
-
:
[P^ ^^*
•
I
t
:
DnbxS
iD3b>
••
*
I
•
-T
T
•
••
t
:
:
--
P
*
t"
• :
:
•
•
:
nV^; nf?^ nnx-i
:
:
^''^^'^ *^
fP
^tt
::-
••t:
T T
•
T
:
-
T
T
:
It
:
T
(
t
:
tempelverwoesting gevorderd werd. Afvalligen hebben den grond des tempels en zijne schatten ontbloot, de nagels hunner schoenen in zijnen grond gedreven. Die heerlijke poorten, ach, wie geeft ze ons weder? Zij zijn begraven, in de aarde verzonken. De naar Pjgypte verhuisden hielden bij hun vader (Jakob) aan, hun het einde des vijands te openbaren, en de aartsvader was daartoe bereid; doch nadat de AJgoede hem dit had ontdekt, wendde hij zich weder af en verheimelijkte het. Daar zaten zij nu en vraagden den vader naar het wondervoUe einde, wanneer het zou naderen, doch het werd hun niet bekend zij zouden den reddingsdag te gemoet zien, totdat hij te zijner tijd spoedig Tot U, God, zien wij oj), om openbaring van dit zou komen. geheim; maar verborgen blijft het, wij kunnen het niet doorgronden. Zoo werden Uwe vereerders be.'^tendig door den ijver voor Uw huis verleerd en verslijten in kommer hun leven. Innerlijk bedroefd sprak de Godsgezant (Mozes) eens: //Zend toch wien Gij zenden wilt! Want waartoe dient mijne zending, daar na mij immers nogmaals de Giliidiet (Elia) zal worden gezonden. Ginds aan de Schelfzee rigtten zuigelingen aan hunne moeder de vraag: //Welke is de gewenschte dag der verlossing?" ;
—
—
gaf hun in het hart te zingen: //De Eeuwige zal eens Hij toonde Zijne heerschen, wanneer Hij Zijn arm ontbloot!" magt, verscheen met oi)geheven reglerhand ginds aan de zee.
En God
—
Doch weldra ontwaarden zij Gods werden in Edoms dal en Gods leiding [God zegt:] //Welk onregt hebt
gij
toen zij moedeloos vertrouwen wilden. aan Mij gevonden, dat gij Mij toorn,
niet
—
T
:
V
T
:
l"l:I
-
T T v
•.
:
-
•
TT
•
:
- v: V
:
T
nn^TT
ras*:i f
T
:
V
••
Sv
t
••
vjD^r^-
nxn t t
^^ *
t:
*2
Dnn
-
:
.:
T
T
nxi t t
••
:
^
ninan Dn
in;
"in
t--
tv-; -
••
:
\
:
.:.•
;
t
- -
t-
'^
I
•
-
-
nn'r n:T
\y\
*
•
I
:
-
I-
t
:
..
-
.
t
t
'
:
t
••
-
-
-
:
t
rnn m?3 pnvi
ts*3 t
t t
tIt
:
:
-
:
t
t
V V
'
:
v
tt
•
"
- T
•
T
.
'
•
t:
:
T
-
••
:
-
)
V
:
HT Ds*:3 r^^^*^
np
:
:
Dij^
•
I
-
t
:
-
V V
*
•
TT
- -
.-
t:
••
-:
T
T
*
T
•.•
:
-
.
*
:
. -
n-iT33
:
mr diü
t
:
•
:
ii;r:i
onnvi D^Siyn
geslachten hem werden voorgesteld. Uit de heerlijke woonplaats verdreef hem de lieer en toonde hem daarmede het voorbeeld der verwoesting. Bedroefd was toen zijn hart, toen hij zijne nakomelingen in des vijfuids geweld zag komen en hij klaagde: wee! hij klaagde: //waar zijt Gij in den tijd van nood?" Het smartte Hem, toen zoodanige toekomst hem werd getoond het zinken van den wand, het instorten van den muur; hij leerde daarmede de toekomstige geslachten te allen tijde dit groote ongeluk Van uit het oosten werd de stamvader (Abraham) betreuren. gewekt, een licht ging hem op tusschen de vleesch stukken 1), en in den slaap ^verd hem Israëls druk onder vier rijken getoond, en hij schreide luid over de instorting van de oostelijke poort des tempels. De roof van de tempelsieraden, de val zijner kroonen vertoonde zich aan hem; de aanschouwing der ellende vervulde hem met schrik, doch in vrome berusting erkende hij de algeregtigheid Gods. Hij zag zijn volk naakt en ontbloot in ballingschap en hij zuchtte. (Jok zijnen tot offer gewijden zoon (Izaak) werd dit geheim bekend en onverzettelijke kommer verduisterde zijn oog, daar hij zijne nakomelingen door den Algoede verlaten zag. De schitterend vrome (Jakob) vertrouwde de verschijning niet en twijfelde aan de uitspraak Gods; zijn oog zweefde rond op de heilige plaats, en toen hij de verwoesting aan.schouwde, riep hij klagende uit: «dat kan niet zijn!" Met bezorgdheid dacht hij na over het op- en nederstijgen langs de ladder en hij erkende de latere verdrukking, het gestrenge strafgerigt, dat zijne nakomelingen zou treffen en dat wegens hun afval de
komende
—
—
1) Gen. 15,
10— U.
125
nöS T T
n^'iS Sijx - V T
•..
•
^7
n£)
:
ism lövp
T"
T-
y5nrrn
,3'ï)'
n± -
:
•.
>n_ij
rs'ft
m :
-:
I
V
••
:
inbpSp :l-
-
T
'
ri6)
riiS
•
iji
•-:
:
T
-
;
•-,
n^ t t
•
n;;
:
c-prc
-:
ninx
D-ip^i
V
t:
•
-
-:iIt ri6 iiDJ 3^s d"d
nn^^?^ n^^T ijim ni3 t ••t t
imrn aniDipi
•
ri^t:
:•••
••
Vc^:;
v
-:
1
T
T
*3in!2i -
riSDi
T
T
-•/•
tIt
vnii-^p
•
:
p'^Da nnix^ n^^n:i
tctd ie ov'oc:» 'c6t
;;iip
;^"i:i
:
-
:
y^^ ''^nxt onnx n^D
^3213 iDc^n »;rïD ru*3• T
nni ^t^d)
-:
*
•
*
"iii?i
••.:•.
i;n:i
iö'lTJ :
nnnn
:
......
''L^sn'p
'r2
—. -
•
nnnn
*
.
v
-
:
:
*
i^Tp
*
;?-iij
••
t
-]'irni
ninn
i:;inj
t
'
•
pt:^'j<
r
-
I
den verlosser mogen terugkeeien. Mijne tent, wier ster wegens onze zoiidenschuld is ondergegaan, waarom werd liaar glans Gij eveiiaardet een reiniger, door vreenuielingen verduister'! ? die de herberg verlaat, hebt ginds geen oponthoud meer. Later, even als vroeger, in elke eeuw, deed Gods toorn over Zijn Waarom ligt Zijne hand zoo zwaar op mij tempel zich hooren. meer dan op eenig ander volk? (), het is mij duidelijk, dat mijn val door Hem besloten werd, doch ik hoopte op spoedige redding, geloofde dat Hij slechts oogenblikken vertoornd was, maar thans omwolkt Hij mij met Zijnen toorn! Ach, wat sinds lang besloten was, gebeurde, God vorderde de Alvorens de hemelen nog uitgespannen schuld van mij in. waren, was mijn noodlot reeds aangeduid in de woorden: //de aarde was woest". Op de vernietiging duidt reeds heen, het woord: (/het werd avond, het werd morgen". De Verhevene en Alwetende verkondigde daarmede: opbouwing, verwoesting en wederopbouw, en de schuldvordering mijner zonden ligt daarin üe dui^ternis: daarmede is mijn ongeluk aangetoond. besloten, De aartsvaders hebhen de verwoesting reeds profelisch gezien, de val des tempels was den voorvaderen reeds bekend. Alvorens
De oudtempel was oiitbtaan, was zijn val reeds besloten. vader, (Adam) ofschoon van zijne hoogte afge/.onken, las desIn het niettemin alle lotgevallen als in een boek reeds vooruit. vers: //mijn ligchaam zagen uwe oogen", is aangeduid, dat alle de
ï
124
n^ji-o
n^üjr!)
noi^-ip TuTS *Snx
^iTx'? n;^nii
dhï
.-;•.
*Sns*
n^™ ^nip
-
TT
V T
•
mx
y^)D
rl3
:
npS
n-t:^ n^i'^
-i;3
T
si3X
*
T
-:
•
n\sn
nïiS na'?
tic^
^Vn'D nnyi n3;inT
n3
:
nn
-
n^'^nn dS^;
^t^
:
ri'^r">1
:
.
:
t
.
xJi'^i'^ n^^n^i D^^-ii;^ n:3
n^'i
DKD nxjS HD^ na 1:1:^* nc'x nN»*? iin \Ji;;9 n'ni nirx pi n£5 ^rno r'^^^^^ ^?^' ^^^ O'.'^^"! onmb "i;3 'f? '
T
:
-
:
•
:
naS TT na
T
I
••
•
1
n^^r nSi -
T
:
:
t
•/
r
:
••
:
•
:
•
-
:
t
:
^bnx vs^nn txd n^jn TlTS :•".••'. T
T
T
:
T
••
nvin x:;!* p^no T T
nniTOibnaS 'na t TT T na 1x1a n^ aiDJT - V
t t
:
nao
riSDi
•
••
"7^1:1 t
•
I
:
•
:
T
T
-
-.
•-•
t
na rxn I
••
-
n-nh n*^n:i on'? n*a n:i -••..-•" T
••
:
-
•
-t
:
r
:
n-^x *7nx ia n^^:rnb n:an n^^aS • v t V t T I
n*? 'D •
:
I
•
:
-
:
:
-
-:
-r:
nD:n ]*nxa n:a n^^mi d^qVi n*a V T T T
:
-
:
I
T
••
;
••
:
•
:
•
-
:
neder? Waarom hebt Gij U omhuld en hebt toornig uilgeroepen: wvvat moet Ik nog hier?" Mijne tent, gegrond op de hoogere offers van gene deugdzame helden (Abraham en Isaak), waarom is zij voor eeuwig aan vijanden overgeleverd? En Gij, een eenzame vogel op het dak gelijkende, waarom hebt Gij //wat wil Mijn lieveling hier"? bitter geroepen: Mijne tent, van welke Gij eens tot den gezant (Mozes) hebt gezegd: //vertoef hier bij Mij!" waarom ligt zij thans door goddeloozen verwoest? Gij staat als vijand en tegenstander daar: waar is nu Uw lust aan deze woonplaats? Mijne tent, waarin Gij eens het door U beschermde volk hebt ingevoerd, waarom hebt Gij haar verworpen, aan de magt van afvalligen overgegeven, en hebt, als iemand die niet heipen kan, Imnnen hoon aangehoord: //wat wilt gij hier? wie zal u hier bijstaan?" Mijne tent, die Gij tot den zetel Uw3 verblijfs gegrondvest en beschermd hebt, waarom liet Gij haar door overmoedigen verwoesten? Uwe mnjesteit zweefde als een vogel in de hoogte, geen profeet bleef meer, want Gij zeidet: //hier zal niets meer zijn". Mijne tent, wier vertrekken eens alle door Uwe heerlijkheid werden vervuld, waarom hebt Gij die aan vreemden overgelaten? en waart als een magtige die zijn huis verlaat, om niet terug te keeren. 3Iijne tent, waarin eens de loten der offers plaats hadden, waarom werd zij voor altijd in de hand der Edomiten verstooten? Waarom werdt Gij ons eeu vreemde en zeidet, dat wij niet eerder dan bij de komst vau ter
:
vnns* vün D^'^p
pTs*
mn
nv-3n vra'c' T
T T
•
:
TT vi:n^^s* i*? nnc^irn V i
•
T
1
•
:
:
-
6ilS
(.-ifti?
T
:
T
••
werd
t *
•
:
*
••
-
-;
••bint:
r t
rnfpp
•
•
•
fn^c
••
;
mpi
^ins
-
in^i)
s*vid y
vb];
j^ip^^
:
:
ü'^\'^^ •
-
nm
•
dhot •
:
V
:
ninii^
!•
•..
.....
';-t
D^>*nV •
••
nun'p
•
•
:
••
:
DinnD
:
r>'p^
"li^i -
-
nini:^ t
•
*
d^v np>* ^3
t
»5 nir
ni;D
v v
:
:
*3
-i-t:
-•-.
''03ciS:iD
-
nsD
nnD'^ T
:
•t:t
r
•• I:
••
'•Vrino -1
vï'ilSca
on
c^Vj^ 13 ipnr^
-j^a^
-: -
T
••
•
D13 ins* nnpos
1"t:id
•
in^an vtr vd
•
-
:
nixp
n^'^n
:
-y
innj oirn ny'rN ijnn?
t
i
-
T
V
-:
•
t:
t
ligchaam nog doorboord, pijl op pijl was den schutters als tot mikpunt, die driehonderd pijlen op hem afsclioten. Vromen bogen zich over hem om de woorden zijner lipi)en te beluisteren, en zij vonden hoe schoon, in God berustend. Zijn wandel tot op den laatsten adeniWant zijn levensgeest blies hij uit met de woorden togt was. i/Kegtvaardig is Hij, de Eeuwige! ik handelde in strijd met «Zijne bevelen 1" O, juich slechts, Nof, dat Gods ijver de misdaden Verdwenen is dat kostbaar kleinood, wedes legers vergold. zijns volks, en Jirmia hief over hem gens de misdaad het klaaglied aan: «ach, hoe onkenbaar werd het goud", enz. (Klaagliederen, 4). Even als een ongeregte moest de geregte te Megido ') den doodskelk drinken, ten tijde van het vrijlatingsjaar,, Toch vertoen algeineene volksvergadering was afgekondigd. schoof de Langmoedige de volledige verwoesting des tempels nog twee en twintig jaren, dewijl men genen koning in een alphabelisch klaaglied, 2) naar de tu ee en twintig letters gi-ri'geld, opregt had Uetreurd. Ja, in klaagliederen werden mijne vreugdezangen verwisseld, dewijl ik mijn Schepper vergat. Ik waande: dat Hij mij duurzaam rustig liet wonen, maar ik had misdadig gehandeld, moest uit het land wegtrekken en mijne \\ oning werd omvergehaald. Mijne tent (tempel), die Gij bereidsvoordeschepping tot Uwen zetel U hebt verheven, ach, waarom ligt zij door roovers geplunderd
oogen
schoten
sloot, zij
op hem
zijn
af- hij
.-
1) II.
Kon. 23. 30.
2) rj'h Pi'.«i
-
.
122
iDHö _.
3ii2n .
.
!•
-
T
V
T
-:
DVn
iön3 .
T
aninx avw'^ DTnD ... nxL^n^ ... *
-
v
:
inob' idc^
:
.
Tp
Tir
:
'^n^
'^'7]
.
T
:
^^nr D^^Dixn .....
iin^ïT
•
.
r t
•
••:It t
:
t
nnn'p
;•
t t
:
-:
:
anïD
Dn^rtss .
.
.f
.
.
.
.
D^pni
:
Dnn
Dn£)s*3 Kinw^-'?^
*
n**?
i;^*ij>
.p
-;•-
"|xS^ ^nSu*3 ixnpi d^^t d^^iu
•
.
"iddd'p )...-.
.
^
nnT3 m::i ^^. .,..
.
o
.
•
n\s*c^ T
•
ks'?
:
T
V)33
:
T
nv -n^n• -
:
vi'^r D>'i?
iiib
:
riNr
Sr nöDi ^-
•
-I T
:
nrniir
t :
':
••
:
t
•
;
T
;
:
.t^'k^ "jb^'p ü'yr\
VjIs T T
:
ddh nSi ••
t
••
:
-:
nvi
•
t
:
-
n^;;c^
goderij werd gepleegd), die van het zaad des Nijis teerden, maakten dit sieraad onkenbaar-, want groot ^vas de bezondiging, daarom trok de Heer Zijn regterhand terug en hief het kwade noodlot niet op.
Met
alle kraclit streefde deze koning,
de wet weder op
ver.scheurde zijn gewaad bij het lezen der bijbelVervloekt zij liij, die de woorden dezer leer niet houdt" plaats!): (Deutr. 27, 2ö), en desniettemin werd zijn aangezigt verduisterd, te riglen, ja, hij ff
de vreemden hem beoorloogden, Nvegens de snoodaards, Een verdraagde wetten en voorschriften veracht liebben. zame nabuur wilde de koning der Egyptenaren zijn, toen hij Jozia de boodschap zond: ff^^at heb ik met u voor, dat gij u zoo inspant en uwe lieden ten strijde rigt? Gewis, gij berokkent u straf, als gij mij tot den strijd met u dwingt". Maar Jozia, geen gewapeuden doortogt door zijn land vergunnende, voerde zijne benden naar Mesopolamië ^en verderve, hij luisterde niet naar den profeet, den terugtogt aan te nemen, kende niet het goddelijke besluit, dat de Egyptenaars eerst in Egypte zelve in verwarring zouden komen. ^Yegens de zonden in de geheime vertrekken, wegens de verachting van de profetische waarschuwing kwamen de Anamim (Egyptenaren) naderbij en door boorde,n zijn ligchaam, desniettemin keerde hij zich niet om. o Hoezeer Terug te gaan vermaanden de profeten,, alwerd dit beklaagd vorens de vernietiging kwam; zij wilden echter niet wijken en de grondzuil des lands (de koning) viel, nadat naauwelijks het gevecht was begonnen. Zijn gebed hielp hem niet de boogschutters schoten op den koning Jozia 2). Terwijl hij reeds de toen die
!
—
],)
7
'S.T< '-
-t: ruio Mi:-.-)»
2. Kron.
35,
2:5.
121
nni^
HDitr
Dmn^m -
-
:
^3T
"^y^y .
i'lT);
V
T
T
••
••
T
:
:
•
-
^in
nsi
-:
'3
:
••
••
'T
rfitr
Til:-.
•
n^
V
'
:
f
•
3*"73
''D
••
-:
:
T
^
nn:7 lopt :
•
T
^ ^
•
*
:
'^ï^•^< V
I
:
-TT
-
V
r"i
V
I
-
D^);nn
*
•
rj'p? jn pvr:i
i
K7
"^ 'h'^^
:
-
I
:
t:-
TT
•
niD^o inioa Dp It T
-
•
••
•
D^i^niD Dxnpnu^
:
'T rifï
^
D^n3*crQ d^d'?^ t . 't:
'
'h'^a
Di:^
::npn nni ny^'o cd^idS V T
*
T;-
pj;'.)
•
*
''-> :
:
:
...
'S
-
'^ir-
"iD'N*
T
rTG'C Tnfïi
c^S^ nj^pn
mbiniin n:t3*pvnn ds T
;
..
D^p:v niXD
':?;;
-:
T
t
v:
I
t
:
om'n?
'"cib
b"!
••
:
D^DSt^n-'pDa T
:
-
••
T
Di
:
AVanneer op éénen steen negen maat liersenen van verslagene kinderen lagl), oweemij dan! Wanneer diielionderd zuigelingen aan oenen lak werden opgehangen 2), o wee mij dan! "SVanneerjongeen teedere vrouwen gekluisterd naast den selierpregter gingen, o wee mij dan! AVanncer edele priestcr-ducliters op het vrije veld onteerd werden, o vee mij dan! W^aniieer jonkvrouAAcn en jongelingen van brandenden Doch een heilige stem voert dorst versmachten, o wee mij dan! hun dreigend te gemoet: //Wee over al die snoode naburen Wat liun wedervaren is, maken zij bekend, maar wat zij gedaan hebbeu, verzwijgen zij! Dat moeders bare lijfsvrucht verteerden, laten zij liooren, dat echter in het heiligdom des Eeuwigen een priester en profeet werd verslagen 3), laten zij niet hooren!" Diep betreurd en beklaagd door allen werd de koning (Jozia), die reeds in zijn achtste levensjaar God begon fe zoeken •!). Chams zonen (de Kgyptenaren) badden in het voorbijtrekken hem belegerd en zijne edele daden konden iiem niet beschutten. Onder alle koningen, die de afgoderij beteugelden, was niemand hem gelijk sinds den tijd van Abiegdor (Mozes) "'). Ach, hij werd weggemaaid wegens de zonden van zijne tijdgenooten. Dat achter deur en posten de goden opgesteld (d. i. in het geheim de af-
—
!
II.
1) O'i i'ü'Ji. Kion. !24, 21.
lü KiNOIII.
2) ti"v q' 'PjT
4)
11.
'i^t.
Kion. 'M,
i.
'<)
r.)
Zccliiuin, dun zoon .i«»
ri.in.
van .Tehojada,
120
njohn D«
D« ••
'h
'hba
DN*
DS*
:
^S
DX :
'
"h ^V\N*
'"^
''7
•
"hhü
:
^S
^^^x
^S
hba
*
DS*
nux
niXQ
n:it:ü^
D*n3tDb"ins*n:rnn'::';rnx!Dt:i -
0'mp •
TV
-
D*mD3
*
T T
'h •h'^a
••
D^jn^ :]Sx D^iiD^
•
nxD T
'PD^n
•
I
•
D^n^'c^
-:
T
:
t
-
:
Iv
Iv V
ni^iin
•
:
nnD
1
•
t
d«
•-
niürDn T T
••
"
:
^oüb njpin
t
t^Ss* D*:iiDu' *pj
Di<
ny-:n'3n
ti^NVt:
••
n:DL2n
^j'i'^^n
D^i'ipD nvu^öin Dn1^?-'^^ ü'^
D^nvu^Q D*:n3 *
T
-:
d«
:rt:Tri
ninn
onn
nJönibn t
t
Dl -
-^t
:
'^^^ -
ir
nppn
it
n'i^2
D''?.^i;r
^rpn
n-p^^
ir
16
-|:d *:n
nin^'i^n d^jdS
D*rn-3: nni:ii D'ni^.p
T
^nu
D^man nnp ni^inn^
:
••
Kim
p^nn
pii^ p'c^S
D*nm>: iyi3 HN* 'y^pri
:
:
pKDi^n ^rb
D^ni^Nt Dni^a D*::'3
V^N'
•
h
Dnnv
D*n*::^'.
*
''y'^a
^S ^SS\'
:
•
•
D*nn: nn^p n^n
'
'hha '
hhii
^S ^'7Sn*
:
•
'h
'
-
d.^
•
njanvn t t :
"
ds*
Di«^
••
onp-r^ dVlTsj n:nin
D^<
door brandenden dorst aan het gehemelte kleeft, o wee mij dan! Wanneer de eene vi:ou\v tegen de andere jammert: kom, laat ons onze schreijende kinderen kooken, o Avee mij dan! "Wanneer zij te zamen komen en de eene zegt: geef mij nu van uw kind! de andere echter het vleescli, in kleine stukken verdeeld, voor zich alleen verborgen houdt, o wee mij dan! Wanneer in holea en schuilhoeken het vleesch der ouders den kinderen tot spijs moet strekken!), o wee mij dan! Wanneer dochters in den schoot der moeders haren levensgeest uitblazen, o wee mij dan! Wanneer aan zuigelingen, op de openbare straat liggende, helleven ontvliedt, o wee mij dan! Als moeders met verzwakt ligchaam en ziekelijke borst zich over hare kinderen buigen, o wee mij dan! Wanneer acht honderd dappere schilddragers in de steppen van Arabie moesten omkomen, o wee mij dan! Wanneer zij door gezouten spijzen en met lucht opgevulde zakken verbranden moesten, o wee mij dan! Wanneer van duizend honderd, van honderd tien, van tien een tot droefenis overbleef, o wee mij dan! Wanneer tachtig duizend jonge priesters in het heiliodora moesten vlugten, o wee mij dan Wanneer zij daar als afo-ehouwen doornen verbrandden, o wee mij dan! Wanneer over onschuldig vergoten bloed tachtig duizend gezalfde priesters geworgd werden-), o wee mij dan! Wanneer die doorboorden door den reuk der planten hunnen adem uitbliezen, o wee mij dan! !
1) 'O q7
r3',*i
ciTrt.
2)
'5
p'; j'dm.
'v
IID
T •
•
»:
T
-
:
T
-:
T T
T":
*T
t
••
viv
T.-
:
niVkf in as*
^'?
DN*
"h
'hhü
*
'
:
•
oma
dtoü
T
:
•
d^didV
•
:
•
•
j'^.
.
I-t-
-
-:
••
-
\
-
:
t
:
;t t
.
-
:
-t
t'
:
-
-:•
-ttT
t:
*
—.
•• :
n^isna t
t-
..;-..
-t:,
-: -
t-
t:--
-:
ni^n ^r^:^
"b^i^
t
t
t
-
t
n'-^xi
t--:-
:.-••:
••
nnx :
:
*
:t
•
t:;':
T
1-"
:
•
:
t
•••:
T
•
T
:
•
-
••
-/'t-:-
I
-:l'
TT
-:
rN*V3 »rnvi
;-;•
t-:-:
TT
t t
t*^:
:
nDüb v t -
:
-t:
T
t-T
-
T
-: :
••
•
nni!:
•
:
••.-
T-:
\
:
nn:n::• n;^ji
v
v-
;
nnxn ^iny^pi onö
"bhy :
-
I
V
•
:
D**i^i
•
r
Hi'i.ti^pni D^'N*"!
njb^sS") Di< -:
-
't
nxö Hinn
moest ik klagen. Uitgebluscht was de westelijke luchter, AchlaArabs offergeur had o]igehouden. Ach, als een schip werd ik rondgeslingerd, in rouw en droefenis, mijne gemeente werd als schapen ter slagtbank bestemd, Migdal Nunias priesters werden uit Chanija verjaagd. O, dat allen het hooren! Ik heb mij afschuwelijk bevlekt, daarom verwierp de Heer mijn smeeken en schonk mij geen erbarmen meer. Uit Gods residentie moesten Che[)her Jochana's priesters wandelen. In ballingschap werd ik gedreven, het hemelsche wetboek werd verbrand, verrottnig en verwarring kwam over mij; depriesterfanrilie van Chobia werd uit het binnen.ste des tempels weggestooten. Het ongeluk kwam, de vijanden verstikten mij, maakten mijne poorten woest; God trok Zijne regterhand terug, en Zalmins priesters werden, uit hoofde der afgoderij, verdreven. O kom, o Heer! verbindt de wonden weder, verlicht onze duisternis, laat ons weder opbloeijen als het jonge gvas! Meem, even als vroeger, onze offers in welgevallen aan en spijs weder aan Uwen disch de, als vreemde gasten onder de volken, overgeblevene ])riesters!
Wanneer vrouwen hare
vrucht, de bloeijende zuigelingen, ver-
teeren, o wee mij dan! Wanneer teêrhartige vrouwen hare kinderen, die tegen goud opgewogen werden, kooken '), o wee mij danl Wanneer het hoofdhaar wortit afgeschoren en zij aan vlugge rossen Wanneer des zuigelings tong worden gebonden, o wee mij dan !
I)
n o q7
C'3'^
z-nn.
V
:
118
"n'^b: v.''^'^^
T
•
..
TT *••
•
T T
T
-
•
-
t
I
••
:
•
•
T
•
I
•
*
-
:
,
''P^J
T
:
:
m>*j
•
-
:
•
T
n").D*^D
*
T
*
T
:
:
;
^'^^?
t
:
nroj
:
nsniD^n
mj:
;
-:•
D^v^^J^
-
:
-
T
"'p'TI
T
ni^-^i
rnr^}^ n;; "iii^n *n";i;ri
nivS \pxnp
-;
Tl-
n^in
•
-)•-:•
^T
^'^Ql
••
»:
t
:
T
rhü nnp. nnr^^n)
D7p
•
•.•-.•:•
••
*
r\ó^\ dtiji
t
T V V
.
T
:
•
:
vv
••
:
•
nnn: n^^^
^^^ ^^ipT
^
^
*0'r?")'^'!
ps)
't:
/;-:•_•:...
•..
ntjv jria
:
^^^''"^*
n^jy.r'!'
•
:
•
*
\r2p
•
DinoQ
n;;
p"is*
•..
:
n^
^^vpni
zeden verlaten, daarom werden de priesters van Zephat gegrepen en weggescheurd. Uit Zijne hoogte riep God: //Ik ben moede liet te dragen!" en Hij sloeg ons met blindheid en waanzin. Hij wreekte aan ons de zonden van Nob en Gibon, en uit Zijne woning wankelde de priesterwacht van Maon. Treurend en als ouderloos zitten wij thans, zwaar ter nedergedrukt door hetjuk der zonden; verstomd was thans het snaren- en luitspel, slechts klaagliederen stemde de wacht van Jesebab over mij aan. De Heer vertrapte mijne sterken, mijne leeraars alle, niet gedachtig aan de offerande (van Izak) op Moria, Wegens mijnen wederspannigen afval werd Moarja's wacht naakt en bloot ter neêrgesteld; op mijnon rug ploegden de vijanden en trokken diei>e voren, zij trokken zwaard en spies tegen mij; mijne vast- en jammerdagen vermeerderden zich, sedert Jewanits priesters uit het kunstgebouw (den tempel) moesten vertrekken. Zij wront^en de handen, doch niemand bood hun liefderijk de hand, want zij hadden niet geloofd de dagelijks hen vermanende profeten. Opgelost werd het vaste verhond, weggenomen de fijne olie van de hoofden der priesters van Mamlach. Geregt is Hij, de Eeuwige, waren Hem ongehoorzaam, daarom werden zij verwoest en zij tot op den grond vernield in stede van de voormalio-e zeo-eliederen werden klagten opgeteekend, naar alle einden der aarde werd Kizraths wacht verstrooid. Ik riep mijnen Schepper aan, doch Hij hoorde niet naar mijn gebed; in Arabiens wouden ;
117
•nöDiniiiü:') 1353 nii3i
•);;:j^ö3 T
:
•
.
T
:
in'!
^V?'^
t
•
:
'^"""il
'
:
niösi nsrn S^SxS T V T T. T vi
'
••
:
x^;i
•
^13:"!
'pxnxiD*V3n :
»3
n:; t
:
*
tjiji
t
•
!•
•
:
*
*
-:
t
'
:
hi^
nn33 •:-••-:: '7i3ön :
:
':'133
onix ^3^ X2p tI' t tt
'
:
^^"'^^
'
i:;pni I:
.
•.
:
n»5no3
rh^:)
'73is* *
.
isySm t ,
Sinn 3i :
miöm
löx v ••
riiroD i<ï*i
n3^ ^3
liiip -:t
••
ixp3
r\'pr\
t
*:n3
t
niDir^o n3p?3 mi:*) mp'^x V V tIt; V T T :
Sk
n» e^nö -
b)^rh
:nyp
*
nc^j^n
^"i^^, •^^'i^i.
••
:
Sx^t^ "133
b^y n^33
:
^333
:
R^
inS*;;
:
••
:
73X3 vSn p3X
*
n*'?3 *3 TT
^<::^
:
•
nns*Dü
nij^inn
pxi
:
:
-nön t •
:
^^
''^^
'
^i^*?
••
•
:
*
V3n
':'3n3nD ••:-;•
nns ^^3^ rn3
'?133
'
^"1:13 :
*
X3p t '-
thans haar hoofd met assche bestrooid; de tempeluitgebluscht, de luchter is vernield. Jodpath werd ingenomen, wijl zij niet het brood misdadig hadden gehandeld (d. i. den armen eene bete broods hadden ontnomen). Ofschoon nog gedachtig aan den tijd, waarin zij God hadden geantwoord «wij zullen Uwe geboden houden en naleven", wilden zij evenwel nu niet eens //Amen!" antwoorden. Daarom werden zij nu met bitterheid en gal oververzadigd en Elbo's priesters werden aan de verstooting en versmading prijs gegeven. De natie had zwaar !" gezondigd; zij sprak tot een steenen beeld: «Gij zijt mijn God en beschimpend lasterend de goddelijke zieners. Daarom werd zij door God-verachters bestormd. Chepliar-Uziëls priesters moesten uit de goddelijke woning vertrekken. Hunne onreinheid bezoedelde het land; toen verwijderde zich de Wereldbestuurder, de hemelen treurden, en geen der priesters van Arbeil omhulde zich meer met het ornaat. De verdrukker sloeg de hand aan Gods huis, want de vernietiging hadden Avij verdiend even als het geslacht van den zondvloed. God gaf Zijn zetel aan verwoesting en beschimping prijs, de priesters van Chabul moesten, met ketens beladen, uittrekken. Het geheele volk brak in klagten omdat het den ij vervollen God vertoornd had; met een uit, schalkachtig volk strafte Hij hun en uit zijn hart werd l'Jlkana's wacht verjaagd. Zij hadden niet opwaarts tot God gezien, hadden aarden vaatwerk met zilver overtrokken (d. i. door uiterlijke schijnheiligheid hunne gebreken trachten te verbergen), alle goede
daarvan Jichten
is
zijn
:
—
ik;
.rD»6
»
I
-•.:•.
••
—.T
V
j
-
.
T
T
-:
'
^y\
T
;
T
)^r}!2
T
••
-
T
T
••
:
-
3"y
o'pizici ':tT
.•
:
om :
-
:
T
•
•
rcnsn
.•..,:
-,
:
i::Dn S^^n
.
.
I-.
••
p3:3
ie r:)C|ST
't:
:
T T
:
ri.".»
-
t
•
:
T
,.
.
-
:
t
I
t
:
•
T
b^pr\) ^nr]\
••
*
•
:
ib^riis
t
:
-.
:
•
:
,.
.
:
:nü'^£3D (.DnnjmD'iro •.•.•:•
-
••
.
:
.
-
nijc^an
*
t t
t
>'^p:3 'p^pni
:
•..
i^n^
*
te2D *Dn^ 'mbn ü''yv^r2 vn-nS nn;;> jn3 -iVnüb teD3 an'pDi D\"DD Dnb» d;^"^'? d'iïj N':'n ... ixDvi 1:3;;^ •.•. — ^ t v t nsnj t]p33 DIS nnn onS n^ptp Dn^n \nD* *
:
•-.
*
:
:
T
:
.
t
:
v
,
•
'
s*^*;»')
vallen,
om
Uwen
toorn,
t
-:
_
*
:
meer op te staan; vervolg heu verdelgend met want bestendig pijnigen en drukken zij ous; doch desniettegenstaande verlaten wij Uwe leer niet. Voer ons daarom, o Heer, weder tot U terug, en leer ons Uwe wetten! Ach, hoe verlaten zit Sarons lelie Verstomd is het gezang van de dragers der heilige arke (Leviten), weggescheurd van hunne posten zijn de priesters, de zonen van Ahai'on, de tempel is prijs gegeven aan de wederspannigenl In tranen versmolt de niet
l
in
vijf
boeken
verdeelde
priester-profeet (Zecharja)
leei',
toen
op
vermoord werd
1).
den
Verzoendag
Wegens
de
zijn bloed
werden
de jonge priesters als geitenbokken geslagt, werden de van Zipporim als vogels uit hun nest verjaagd. De getooide bruid (Israël) werd uit haar land verdreven, dewijl zij het gebod der tienden en der vrijjaren had overtreden met viervoudige strafgerigten werden zij gerigt, en Clierims priesterwacht van liaren tooi ontdaan. Des tempels zangwijzen zwijgen, zijne wanden zijn doorgebroken, de snoeren van den priestermantel verscheurd, ter nedergestort is de heerlijke bouw; de priesters van Ajala2) zijn van hunne standplaats verjaagd omdat zij de beoefenaars der goddelijke leer hoonden, wijl zij den armen het stuk brood ontzeiden, werden zij met honger en dorst gestraft, daarom ontbrak water eu brood, nadat de beide toonbrooden in den tempel hadden opgehouden. Alle pracht der eenmaal in zilver schitterende natie verdween, in de plaats priesters
i
;
1) II. Kron. 24., 21.
2) Jes. 10, 2S.
:
lis
7
•
-:
T
.
T
•
-:
•
•.:•.••:-:
t
-:-I
t:*:
wDi:^
.
••
:
:
V
T
-
-
:
T
•
:
*
*
:
V V
^
t;
:
T
v
t t
:
TT
\
•
Dnb D^i^n • T 'T b'i^sb
••
*
T
..
T
•
I :
T
I:
't
•
:
;
-
'T
•
-
.
inyD'
-
373
-
:
:
T
di?23 :
|.
ondv
*
:
:
t
:
- Ir
ncDO -
*
T
^3^d nvi^^n -
b^r2\> t
-
rtpyn x'ipn :
V
•
3bn3:iD orh ïnn v t ••
-
;
T
•
.
I
-:
•
DnD^pi nü^^n Dn^*^ ^ y ^ T
Vn .
•
mm
•
•
:
t
-
•
t
•
tt-:
•
•
-
:
t
':
t't t-:-t:T T
t
.
mS^n on •
-
>
t
-:
t
V v
I
•
•
:
.
hbi); ^'t^sn^i ; /
T
:
T
'?iON* rjnisi
jididV*:» DSipn •• :
T
t
•
.
_•
••
ü'y^^ ü^"?'^ übi:; ):y:yr\ -. T
-
t
n'in^ yc^'ü^ r\m:T^ na:
TT"
T
t
:
•;-•••
:
TT':"
TT
t
-)-:
:t
T T
t
t
riNT d: tisi
:
••
•
•
••
•
t
:
:
*
^io;i
3*?» ••
•
versmacht! Ik smeek U, neem regtend U mijner aan! 21ie, Heer! welke gvoote verschrikking mij getroffen heeft, mijne geheele gemeente liet Gij verwoesten; zie toch, Heer! hoe gekrenkt ik ben geworden! Alle moed is mij ontzonken, wegens de groote vrees voor de vijanden; levend willen zij niij verslinden in hunne woede! Gij, Heer! ziet hunne groote wraakzucht waarom Gij toch staat Gij van verre, daar zij U toch zoo lasteren? hebt gezegd: //Al mogt gij nog zoo lijden, dan nog zal Ik eenmaal de verwoeste stad (Jeruzalem) muurloos (d. i. zonder vrees voor overvallen of aanrandingen van vijanden) weder bevolken", l^iet zoodra hoorden mijne vijanden, hoe ik in hunne netten gevangen was, of zij overvielen mij als sprinkhanen, en Gij, Heer, hoordet hunne lasteringen aan! Door het vele lijden lagen mijne kinderen krachteloos uitgestrekt ter neder; die hun gevangen wegvoerden, M'aren gruwzaam, overmoedig en hunne gesprekken even als hunne gedachten niets dan hoogmoed, de roovers verblijden zich met mijne vernedering, met mijnen diepen val. Zie toch. Heer! bij hun zitten even als bij hun opstaan ben ik hun spotlied. Voer ons naar Salem (Jeruzalem) terug! Laat in stede van rouwjaren ons vreugdejaren aanbreken, zeg: //Ik bevrijd u uit de menigte der barbaren, gedenk u weder Mijn verbond met de vroegeren (stamvaderen)". Verschijn, Heer, verschijn, Uw heiligvernietig mijne folteraars, ach, zij breiden zich uit, dom ligt verwoest zoo vergeld hen al hunne misdaden! Roep hen naderbij, onthul hun den lang besloten dag der wraak, opdat harteleed gevoelen zij, die steeds ongeregtigheid in het hart broeddea. Eindig hunne magt, stort heu neder, opdat zij
—
—
—
114
•
'»^i:d
üb
*p •
:
np-ip
nann
>np
dvl^p \nNnp \pip
-
-
*
T
:
T T
^^f'^'i!:
i^nnp
:
ra
3r;;s*
•
'>p^2 'pu^r^2 npiiX"!
ij;
••
I
nu*n
D;i:ip
•
*nn2 nx \nnpn
^^u^ ^nxnp
';
•
:
*
*
-
:
-i:
':^ -
:
*
D^pD ^n^n
•
v v
^xnp npS^.
*
atpn Sx
*
'•p^iis*
]*p
npp
;*
t^i
*
:
:
y^_
S;; ••
^Jinnp
^n^{
nsn
-nnxu^
^s'ipN*
pT3;n
:
D^'pp
dV3
psni
van ons weg; in tien togten verwijderde Hij zich, daarom traant mijn oog. Zoo heeft dan opgehouden onze schoonheid en sieraad Onze Toeverlaat zeide echter: //Ik wil hen niet geheel aan de magt hunner vijanden overlaten, te allen tijde zal Ik over hen Toen ik nog vroom was, bewaken !" Kegtvaardig is God hoedde en telde Hij al mijne schreden; toen ik trouweloos was geworden en het regt verdraaide, werd ik als een vogel weggejaagd! Diep bedroefd omdat ik Zijn verbond ontwijdde, sloot de Eeuwige de hemelpoort en geen gebed drong meer door. I
!
—
in enge kerkers vernietigden ze besloot mijn ondergang Mijne sclireden werden bespied, daar de goddelijke beschutting verdwenen was; gelijk de bruisende zee vielen de vijanden over mij eu verdreven mij, de baren sloegen boven Op Zions berg verzamelden zij zich, om mij mijn hoofd ineen. ganschelijk te verdelgen; maar de Heer zeide: //Ik wil de rest Ik roep: Hoor toch. sparen, Ik wil mijn verbond gedenken!"
Hij
mij.
Heer! hoe mijne martelaars mij honen, hoe onbarmhartig zij mijne kinderen slaan. Ik roe]) Uwen naam, o Eeuwige, aan. Maak u op, en roep Hem aan. Hij zal u niet onverhoord laten, Hij in volle zal zich niet onttrekken aan de stem van ons smeeken mate zal Hij de tirannen vergelden. Het ligtzinnige volk (de Chaldeërs) heeft ons te gronde gerigt, en Gij, o Heer, hebt Ü\v Zendt toch Uwen schrik over aangezigt voor ons verborgen. deze volken; wees ons nabij als wij U in onzen nood roepen, o Eeuwige! houd de verlossingstijd niet langer meer terug! Hoe lang nog zullen vvij als eene woestijn verlaten zijn? Hoe lang nog zal ons land verlaten blijven? Aanschouw, Eeuwjge, mijn ongemak, mijne steeds etterende wonde, en hoe ik in vergetelheid ;
U5
p:n3
br^iD^ - V
1
:
T
••
li^D'c^KD ......
*
:
-
-
nin
T
-
-
-
T
•
•
T
:
I
-
T
:
T
TT
:
V •.:.•-
-
-
:
:
T
:
•
t
r •
:
T
•
••.
r
:
:
•
t
•
:
t
:
T
:
•
-
••
'':i;;p
:
•
-
t
••
••
*
^: t
v
•
:
*):'ac^
nön ixa t
-.
••
-
T
t
*
to
dixüi
-
:
:
nnbD T
lyjn T T V
:
I
*i:id'OT
Vopn
'^v^ D^pn)
•
D.^p ^:b3
..
,.
DnnVirp m^c^ ''c^im r\yy
*
mo
xdu^
ri'^
:
-:
ttt
t
-
••
I
-
*iö
r v
:
•
^'
:
•
t
:
:
anden overhoop en maakten hen tot spotlied onder de volken, naar de toezegging: gij zult onder de volken verloren gaan. Die het heilige reukwerk bragten stak de vijand ter neder. Van smart hijgde ik naar lucht, want in toorn hebt Gij, o Heer! U gehuld. Dat krenkt mij diep, dat mijne vijanden nog honende in de handen klappen, ik schrei over de gewelddadigheid en klage, maar Gij omhult U in de wolken. Voort, onreinen, roepen ons de verdrukkers toe. Zoo laat ons de Heer tot weerzm en afschuw zijn, daar Hij ons den hemel als ijzer maakt. Verdwenen de blijdschap, weg de vreugde mijner zangers! Mijne vervolgers waren vlugger dan de arenden en verdelgden het overschot tot het laatste toe. Ach, honend onderdrukten zij mij. Hunnen muil sperden zij wijder open dan de hel, om mij te verslinden, en met tuchtigingen, beangstiging en verderf versloten zij mij eiken uitweg. Mijn schoone, prachtige tempel liet de Heer omverhalen, liet mijn folteraar zich in de hoogte hetFen; ach, deswege versmelt mijn oog van tranen. Onze kroon en
is
onze steun is verdwenen, door den verdrukker zevenvoudig gepijnigd, bekennen wij thans onze zonden. Jn de handen des vijands overgegeven, roept Zion handenwringend: wee!" in plaats van de vroegere pracht omgordt zij tlians hare lendenen met zakken en traant haar oog. De Heer was zeer vertoornd en keerde zich van ons af. Hij wekte den haat tegen ons op, en zoo lijden wij, tot dat Hij weder eenmaal genadig op ons nederziet. Nog zijn wij verlaten, want Gods majcpteit trok heerlijkheid,
15 KiNoifl.
112
DniD^ "i^x T -
Dn'c^
riT
T
•
:
T
:
vnxn
•
)••
:
i^ns
m^^
D"is:
a^yp ^mT n:m V V T
*
*
•
•
ü'\s*
'T
T
••
:
ib::^^!
:
-
T
••
:
*
•
1
t
•
d^i^d
:
-
"i^'^n
^nm DnnT V
•
•
•
-
"ipr^::
rt:
:
:
•.
-
:
)-:
x^vin "i^na
T
•
:
-
:
•
:
r
nSi^n nioc^i
•
on^!: T
nb:i?3
...
•
*
:•
'
nnnS
•
t
:
verdraaid hadden. De Heer gaf de belofte, Zijn geliefd volk niet te verdelgen, toen zij echter het regt des naasten verkortten, De vijand voerde de vortrok Hij het zwaard uit de scheede. sten gekluisterd uit de stad en handelde met hen ais bedorven vijgen; daarna hield hij eene nalezing onder de teruggeblevenen. Van den heuiel af werd eene treurrol gezonden, beschreven met het gejammerklagten, ach en weel). De Eeuwige zeide het beurde. Wat kan ik u tot troost aanbieden? Gij zijt van alle genade uitgesloten, gij zijt aan gruwzame vijanden prijs gegeven; doch gij zelf hebt schuld aan uwe ellende, uit den mond des Heeren ging het niet uit. Wegens de zonden der valsche verleiders, die mij in het ongeluk stortten, klaag ik, en mijn God talmt mij te troosten. Hoe kan ik mij ook beklagen, daar de zonde toch aan mij kleel"t? De jonge krijgers wankelden; de Heer onttrok Zijne heerlijkheid uit hun midden, en liet heu steeds meer struikelen, zoodat zij, voor het zwaard vlugtend, de een over den ander stortten. Zwaar drukt het juk mijner pijnigers op mij, sedert de Heer de offers mijner priesters ver-" smaadde. Laat ons daarom onzen wandel onderzoeken. De valsche profeten vertoornden zoo den Eeuwige door hunne valsche redenen, dat Hij Zijne langmoeiligheid met oabarmliartigheid verwisselde. Laat ons daarom met hart en handen tot Hem om vergilïenis smeeken! Allen, zelfs de booswichten, die mij in het net stortten, verbaasden zich en schudden het hoofd over mijnen val. Ach, wij hebben misdadig gehandeld en gedwaald! Grijzen met hunne kinderen te gader iu menigte staken de vij-
—
—
1) Ezecb2, 10.
:
:
lil
T
-
•
:
-
Ir
••
T
••
•
:
:
i6
*5
•':]
T-T -
-.
V
I
V
•
*
:
T
•
-
•
•
I
- -
v:
V
pxp *
•••••••
t t v
ia?p'c^
Dbnn T T
T
TT
••»:
-:•
:
•• -:
:
-
Snt
:
t-
t:
tt •
••
t
t
••
•
••
i:-is*n "1133
t
tt:
'^-
I
li^i^i
:
-:•
tt
•
•
•:T T
••
:
:
t:-
T.
•
•
••;
:
tij
-:•
T
T
T
:
-
:
-
vninn»s nnn iDn V V T
-:
••:
••
-
pi
nn
DT
*
-:
t
:
TTT
-
••
•
T
V
•
:
••
-J
t
:
•
slingerde vuur op mij neder als op Sedom, en tergend riep de dochter Edoms mij tegemoet: «zie, hoe zwijgend en geKinderen, zet u treurend neder en beweent den laten hij zit!" tempel. Ach, Zijn toorn ligt nog zwaar op ons In het stof met het aan<>ezigt nedergeworpen smeekt Hem, om hulp! Mijne vijanden
De Heer
!
riglten
hunne muurbrekers tegen mijne stad: gehoorzamen moest
die mij gebood: //buk u, reik den kaslijder de wang!" Onze huid is in den strijd kleurloos geworden als een scherf, onzen rug moesten wij als een grond maken (d. i. de vijanden traden over ons ligchaam. Zoo kan nu het land Al onze waarde en schoonheid is met zijn rustjaar houden. smaad bedekt; doch genadevol zijn des Scheppers Avegen, en Weinig ontbrak eraan, niet op eeuwig zal Hij ons verstoeten. en wij gingen geheel te gronde, daar de Eeuwige tegen ons was; doch Hij bedacht zich weder over het onheil, want ook straffend is Hij toch vol erbarmen. Zijn toorn onllastle de Heer, liet de vlam opschieten en verdoofde mijn glans; doch eerst na verloop van de zes bestemde jaren, want niet uit welgevallen Zoo zitten wij thans sedert den langen tijd der straft de Heer. verwoesting, gelijk wanhopige vrouwen, die eenzaam zitten en U allen, die Gods evenbeeld bestendig hare schuld gedenken. zoeken te onderdrukken, gewerd nog zoo geen zware straf. Alle ongeluksbronnen stortte God over Zijne uitverkorenen, vertrapte hen onder Zijne voeten. Kinderen, van honger versmaciitende, smeekten hunne moeders om sjiijze, tot straf, omdat zij in hunne boosheid als een open graf vreemd goed verslonden en elk regt
ik den verdrukker,
:
110
-
•
T
T
:
-
:
:l-
•
•
:
-
:
pn3 T
^Di
t:
T
:
•:
I'
TT--
-
^2jb 3iü
•
:
t
:
T
*
t t
:t
D?2i-n
bi^i)'? *3
:
b^m nnn
••
p3 :
••
t
-s
t
••
ijidho rvnv2
-
:
••
:
t
:
•
I
:
•
:
-lx
nn^??? liiODn dhd;; I
iip^
•.•
•
t
v
t
-!
•
-j~
lip!:
nn^t
dd*i:^i p^ic^. 'b:;
nniir
'*
tI:-':
diu
:
*
-:t
I
1-
;
•..
:
:
r
non
».•
•
T
•
•
•
''
*d •
»niTu Vj^^u
^£31
^b^: D^ö'j D^Diü *5,
T
:
.
nS
.....
ninDini
T T
iT
t
T
:
•
:
V
:
T
ij^n
;
:
]*3 ni'^ij
Dö-i ni*
T
I
t
-
T
•
:
Dü^n
:
•
:
*
T
:
'ipnp':' ^D^nin I-
"TT-
•
^b^:;ö3')
Diü
*
•
tI-
bix^D^ ȣ)^pin3
—
zij over de voorspelling van den kondschapper moesten P]n toen onze boo.sheid te groot in de woestijn versmachten. werd, zeide de Heer: //Ik zal uwe steden verwoesten!" Die misdaad, waarmede wij ons bevlekt hebben, waarmede wij ons in de woestijn verontreinigd hebben, toen wij God met een kalf verwisselden, zij droeg tot onzen ondergang bij; doch groot is de genade des Eeuwigen, dat Hij ons niet geheel verdelgde. Vast besloten had mijn verdrukker, de verkoren muren tot op den grond te verwoesten. Bitter weenden zelfs de hemelscharen, toen zij mijnen val aanschouwden. Voorspelling en offer hebben opgehouden, en ik tast als een blinde langs de wanden, en toch zeg ik: //mijne hoop is de Eeuwige!" Knechten versperden mij den weg, lieten mij van mijne nederlaag niet tot verhaal komen; als eene harde tuchtiging vervulde zich des Eeuwigen bedreiging: //Ik zal uw land verwoesten!" De ondeugd nam aanhoudend toe, en de Heer trok de snoer tol verderf; doch niet geheel ontrok Hij zich aan de op Hem vertrouwenden, want genadig is Hij voor allen, die op Hem hopen. In het stof gezonken zijn al mijne ka^teelen, zoodat zelfs des vijands mond daarover verwonderd zwijgt, en ieder, die voorbij trekt, verbaasd is en ontzet. Maar ik hoop in berusting op de Goddelijke hulp. De menigte mijner zonden maaide onschuldige kinderen weg, mijne misdaden wekten Gods toorn tegen mij op; doch heil den man, die zijn juk geduldig draagt. JNIet levensgevaar moeten wij thans ons brood verteren, daar de Eeuwige heeft gesproken //als met een zeeft en slinger verstrooi Ik u in alle landen!"
:
10'.)
•
T
^.
.
.
-tv:
T
.
.
'ü'^üü V^3 hdö dV^sh • T •
v:
V
-.
...
*
DinnV
ty^ö'in
TT :
T
:
V
:
*
*
:
•
T
n^r-/
:
-
•
-
n^r
t
t:
''a^ni
pö
'
i
nn •:
*
--t
t
•
•
•
:
I
-
t
•
r^D *3 1
••
:
•
t
pn:^
:
:
I
niD30 rö t-|t
T T
:
j^ïnn
T' -
:
I
T
••
i2ht ^m^t -
•
:
^^d*?
didh^,
•:-
•
:
I
-:
'^jfri
^n:;:
:
tt
••
:
*d^-
.
-;•-
•
-
:
t
:
*n^p
onvD
**i);
:
:•
t: :':ib Ss* y'c;i^
•
:
-t: :
n1'^D^ •
1
't^^'ö^n'?
t
:
•
.......
.
nDiipi
••
n^ ü^y ü^ym .-;•-:
biDT TOT dSi •:-t •
•"
•:•!--
-l'^nr:
d:dl:ö*v:^si V
^.
^-
..
"
:
•
i^'ipn- D^bDiN*n
-:•*
^ni^ 't:
n'?2'7i
t":
-•(:• :-:•: ^Jpr «o^
*
•
-:
!••
verdrijver en mijn krenker liet mij mijn eigen bloed als wijn Zij, gewoon het drinken, gaf mij ten spot aan volken i'rijs. heilige Paafrchlam in den nacht der bewaring te genieten, dreef de honger, ezelskoppen te verteren; zoo verzadigde mij de Heer met bitterheid. Het juk legde God op onzen hals. Hij drukte onzen hoogmoed ter neder en zeide: //wreeken wil Ik uwe misdaden, gij zult het vleesch uwer kinderen nog moeten verteren!" Hij toog terug, maakte mij den schedel kaal, en verpletterde mij, trok mijne kluisters al vaster en vaster, omdat ik Hem Met keisteenen maakte Hij mijne tanden stomp, bespot had. Hij ontscheurde en onttrok mij elk sieraad. Hij boog mij diep Van mijne hoogte stortte Hij mij in den afgrond neder ter neer. en mijne ziel vertwijfelt aan vrede. Groot en hevig was het gejammer mijner verslagenen, hun angsigeschrei steeg over mijn hoofd, toen zeide ik: mijne hoop is voor altijd verdwenen! //Kaar Egypte en Cus", riep de Heer, //Voer Hi u terug, Ik rigt uwe schanddaden en verdelg al uwe hoogten". Steeds blijft het in mijne gedachte, hoe spoedig mijn Nardus zijn geur verloor mijne heerlijkheid verdween) en Hij, de Heer, tot Zijn (d. i. geliefd volk zeide: //leg uwen tooi af!" Deze pijn, dezen jammer, Hij gaf Zijn woonzetel op, wendde blijf ik steeds gedaclitig. Zijn hart af en was vertoornd op den gezall'de (.losia); dit gedenkt mijne ziel en zij is ter neer gebogen. Mijne voorgangers waren rein; lireug ik mij liuune goede daden in de gedaciiten terug, o, dan moet ik mij zelf bekennen, dat de Eeuwige geregt was, toeu Hij mijne wegen verstoorde. Onze voorouders schreiden
108
:
*
^i:i -T
Dn^ nü)p dd7 nD*ja
nn;>nn3 •:-::
tIt T
r\^byb nijn^ t
:
:
*
in-^-in *:"ivi
T
:
:
•.-;•-:
T
:
•
-
T
-
:
t
-
•
••
nvin^ t
:
t
t
:
t
•-:-
-
-t
:
nnS:i
:
--:
-
t
1ö^<
:
o-n t
nniD
:
-
....
d™
-t
nxr ^dd t
*
:
I
-
:
"i'::x'i " T
p^n p3Tt I
mr^S
n;;
•
'tI:
:
riNvs Dsi
onns n^i
••
•..
T
-
-..-:••
:
*?ir -
t
:
••:
:
*
-
••
:
I-
(
-
t
*
n"l^^^ ••
:
:
--:
t
-
*D33
-:
:
•
Ons erf werd aan de liet mij in duisteren afgrond nederzinken. hand des vijands overgegeven; deHeerzeide: //Ik verschoon niet, Ik heb geen erbarmen, den broodstaf verbreek Ik u!" Verdreven werd de schoone, van haren tooi beroofd, van den trouwhemel Den trots in ellende gejaagd, is elke weg mij thans vers])erd. der vorsten en edelen verbrak de Heer, Hij trok Zijne hand terug hielp
mij
pijnigers
gaf
en
niet,
Hij de
ofschoon
ik
magt over
jammerde en smeekte, mij,
ulijnen versloot den hemel voor
mijn smeeken en versperde mij alle wegen, üelijk weezen werden wij uit ons eigendom verdreven, bij dit alles liet de toorn des Eeuwigen niet af, want Hij zeide: //Gij gehoorzaamt desniettemin niet!" De bekoorlijke straten vernietigde de Heer ze. Hij voerde mij in ballingschap naar Sesach (Babel) waar de vijand op mij loerde, als een beer. Trotsch stapte de verdrukker op mijne hoogten rond en bestrooide mijne paden met doornen, o Wendt u van mij, deswege moet ik Kas bereikte de vervolger mij, hij vino- mij in bitter sclueijen. zijne netten, wette het zwaard, om mij te dooden, en spande zijn boog. De Heer heeft ons water drabbig gemaakt (d. i. onze gelukkige dagen doen eindigen). Hij tieefl het strafoordeel uitgesproken: //Vernietigen wil Hi u, in den poel der ellende u
en verwoestte
storten en u te schande
maken, in Mijn toorn zal Ik u teoemoefc komen!" Wee, wee! mijn lijdensdaj:, die mij wonden en brandteekens bragt, die mij tot iu het biuueuste di-ingen. Mija
!
107 .n •
:
onprc ."i3\\*
ftiiS
•
nSi'sn n^r^ hdw* ._.„-.,
*
n'TLr.i . I
^
,
oniü
,n3w'>n3'X
T);t
•>"'
T
ncbc
....
T
*n":r3 •
T
n:5
•
n^3 T •
:
*
t]f3i
T
nijs
••
T
•
'ciSt
is
3u\v
r\^nii^ V
:
:
v
^:^ f]X
..
:
..
...
,o'P3 rrsifS ri»3 nftj nft
55i
cps:» reben r'3 is
iji
2'n ü'o
ots? rcic c6i3
is o'sicf-i?
orn
o'S'sio dtsc^ 'c6t3 o'7pri
]
r"ii\'S » t t
naw
,cj-r
rciicn
,2''x2
6»ri
jS^p» d.^d
pcizjC r)p3iP3 o'sipsn 'c6t pci iu 'r'3T0 p'j? rn»ppi ,m^ hti
d.<
^V V
T
o':i:i'o:'
'cftT.)
no\s opiopc p»7piinr ?5V3
.'ci TiTs'sn
-
:
mjj r'3
bi>
laS
|T"i3r rf?^3
niVnrn? r^'Cio? rcb:3C oviDsn »chT
PCTDn ov'^cri
i'pnn ,Tipnj
-
Ï33ÜS niirp 3n3
jTTi n^3r.Ti nnpir n^-ij;
l3jn 'jx PCTD iD ovioD.-» ni5
o'Ab7))
•
•
T
•
*
-
.
:
T
:
V V
:
nD^ •
•-.
n-i?< "
iDDp '^npni
I
ori^Di *
:
T
:
*
T
V
'T--:
-
•
T
T
pDW ovn3
••
non Sb •
:
t)p;D Diib
•
n*3
-:
;
:
-
"
i;'?p
•
I
-
nsan id3 v t
r.;;!i .
\ r
•
:
:
•
nir^
ik ben verstrikt in het net mijns ongeluks, mijne vreugde verduisterd, mijne blijdschap liet de Heer ten einde gaan. Thans zit ik ter aarde neder en roep klagend: //ach, hoe verlaten is de lelie van Saron (Israël)!" Ach, zijn koker is geopend als het graf, in Zijnen toorn verleende hij mijne vijanden vleugelen, o ik ongelukkige! Wee! //Ik
Ja, is
verdraag niet meer den last hunner zonden!" zoo sprak de Heer, en gesloten werd mijn mond, welks smeeken niet wordt verhoord. De vijand dreef mij voort. Ach, hoe zwaar trof mij de toorn des Heeren, daar Hij sprak: //Ik houd het niet meer uit, Ik moet hen straffen !" en voortdurend zwaaide de vijand zijn geescl tegen mijl Gedaclitig aan mijne verkeerdlieid in de zandwoestijn, sprak de Heer, toen zich de avondschaduwen legden: //thans is de tijd Ween gekomen, waarop ik het zwaard op hen zal brengen !" Ween! ik heb alles verloren, ik werd hard getuclitigd, dewijl verscheurd werd mijn ik het pad der deugd had verlaten, Hij verwoestte den hoogverheven temvleescli en mijne huid. pel, zijne edelen hieuw het ijzer neder, en mij kerkerde de vijand in vaste muren in. Door den honger verteerde ik mijne eigene lijfsvrucht, zoo als de Heer mij dit voorlang bedreigd Hij liet mij steeds achteruit wijken voor de verdrukkers, heeft.
—
—
lOG
T
nvT
-
:
'yc;
yivü T
•
••
-
I.
:
T
I
•
^j^Sd") •
-:
-
*
'ü'in] ':ppr^
nns
D'c^in
nn:3 -
)
*
:
•
:
ü'n 'D
*
T
rh)'^ N*3n^
- -
ps*i
:
-: -
-
t
t
:
-
:
t
•• ••
n^dh ns*:! niDD
»?;; t
•
••
•
:
I
pnn
*
•
I
_
pnj? Drn dx:3 'hd hSdt *
nn,::"T -
T
:
:
S"ii: n^i•^
rh'):^
•
I
:
b'X 7*1^^ *p£)i *Qip
.-,•:-
:
pn>rD
••
pn."]n
'
*D"ij
^Sip ps*!: dino 'jm
*D:r
-.DSn-DSi dn*J2 oi'pn -lü^m
\n"n ^did T •
••
T
T
:
1
:
•
:-:•::
n^: o*sS,pn
*
*
nsp':?'! -
n'pn
T
•
-
:
px"|
\pT
(a^i^^S)
n*»;^^ -
:
*
:
:
n'23'p
t
:
xin^
Hij nieuwe ellende bij mijnen jammer, sedert Hij vertoornend heeft gesproken: «Ik zal der overmoedigen trots verbrijzelen! Hij liet den vijand zijn moordgesclirei verheffen en zijn pijlkoVan alle zijden bragt Hij de vervolgers ker tegen mij ledigen. tegen mij aan, deed den verdrukker honend en spottend de Janden tegen mij knarsen, en aan mijne magt maakte Hij een einde, door Zijn woord: «gij zult te vergeefs uwe kracht verspillen!" Op, klop aan tot gebed, smeek onophoudelijk, laat als doodenbezweerders uit de aarde zacht uwe stem tuonen Want met bitteren drank heeft de Heer mij beschonken en mij vernietigd. Verduisterd werd mijn weg, toen God vervulde: ;,Gij wandelt hardnekkig voor Mij, Jk buig dezen uwen wandel!" Zie, o God mijn erf, dat Gij U eenmaal tot verblijf hebt verkozen, is tot een steenhoop geworden en ik gelijk den pelikaan der woestijn, word overal als verbannen beschouwd en als een verstootene niet geacht, «Ik zend het wild onder o Overal vind ik bevestigd: u!" Onmagtig liggen wij als een met een net omstrikt wild dier, niemand rigt ons op, wij zijn vervuld van den toorn des Eeuwigen geene reddina; wil ons geworden; vele jaren zijn verdwenen sedert de vijand ons verbrijzeld en verscheurd heeft, en no? onder de toezegging: «ook daarmede zijt f^ij altijd lijden wij nog liiet geheel getuchtigd!" Roep over onze vijanden' hun ongeluksdag naderbij, waarop ook geen enkele nalezing bij !
I
hen overblijft; stort hen neder en vernietig hen in zevenvoudio-e maat, zoo als zij mij verdrukten. Uwe donderstem, uit Uwen woonzetel uitgaande, verdoove mijne verdrukkers. Werd toch ook ik verdoofd, daar Gij rigtend riept: //Ik zal streng met u handelen !"
....
..
"np^i^]
ü':p2r2
av^-
*
'
.
..
--. ^
'"^'ifl^ *
^.
^
•
V
.
i^''^r^ ^"'^!??i
rbnr\ 'ü '^th dht n'ö V -
:
God!"
spijze,
de
neemt
dit
•
..
tt:
;
...
.
TT
-:
D*n\nö
ipnn ipSD
"JID ipniy
^ItIUw
^
:
I
T
. ;
I
••
n;:^;;.« ^is* c]S ^nn'ir")
^iö ^nnii Di - T T TT
:
f
t:
..
n*svb ^x \nv3i ryhüb
*
hnt
:
.
:
T'
••:
hdiu^ T
.-•;•
:
n*'?i :
-t:
Kinderen smeekten hunne moeders te vergeefs om Heer riep Zijne engelen toe: «laat af van Mij en volk niet weder in bescherming! «Heb ik hun niet
een land, bloeijend als een tuin gebragt, waar zij alle ver«kwikkingen vonden? en zij haatten den vermauer, die hun hunne «zonden voorhield? Wie zal Ik u tot getuigen tegenoverstellen? «Weggetnaaid zijn uwe grijsaards en uwe jongelingen, die zeiden «wij willen op rossen vlieden! Zij moesten vlieden. Ik verdraag «niet langer uwe zonden, die tut een last waren aangegroeid, en «moest u tuchtigen, naar Mijne bedreiging: «wanneer gij Mijne «instellingen versmaadt! Uwe profeten voerden op een doolweg, «voorspelden bedrog en logen. Gaarne had Ik vergeven, maar «hoe kan Ik dit, daar zij, toen Ik hen tot verbetering wilde «Ik sprak du3 «overreden, Mij nog vermetel antwoord gaven. »in Mijnen toorn: schrikkelijk zal Ik tegen hen handelen!" Mijne verdrukkers k!a])ten in de handen, sisten en hoonden, roeiden overal mijne geloovigen uit, vreemdelingen kwamen en Niet tot ons heil, ontwijdden het binnenste des heiligdoms. !" maar tot verderf zeide de Heer: «Ik rigt Mijn aangezigt tot a De overmoedigen spraken: «wien wilt gij nog smeekcn met «misdaad beladen volk? God is u al moede, en oordeelt uwe «zonden! Hoopt dus op geene wonderen meer! Uw Heer is ver«toornd en Hij heeft u verlaten, terwijl Hij zcide: «tot heden «in
:
—
De Eeuwige heeft het «hebben zij Mij niet gehoorzaamd!" volvoerd, heeft des razenden hoofd opgeheven, en mij oj) woeste Met ieder jaar voegt velden mot mijn eigen bloed bedwelmd. l'i
KlNOJU.
;
104
TT-.:
:
*
üpS
firvis^^ Ij
't:--
"iiD'
.^
.
•
•
-
iDi:^' :
:
T
•.
*
T
..
.. |.
.
.
V
:
v:
•
..
..
t
t
I:
:
,
•
:
t:
•
«on non t ••
-i
•
.
•
»:•-:-•
v
:
:
t T
:
-
•••
••
T
-
:
^jdit
*
*iiDD
•
t
•
:
*
-x: t
:
dd^dd •-•
:
V
V t
•
:
:
r
-
"10:11 .
*
:
nin^D i^^nxn
•
t t
...••••
v t
•
Van
DD^no •.•:
...
••
:
t
•..
\inii noN* *:)inD ;;di "^ -
':yc^ï2
1
Ir-
•
:
.
-^inDD 'pLip:^ -:-
....
:
.
*
t
oy'iH ^n^^ai na»^ V V ••-:• T
:
I
nn na^ ...
3nn rr-m Di^m vv Tt t:
.
tv:":
'
•
TT-..
^
D^3DD
pN*i!: --
•
:
ü'yc/
.
t
:
ais* ^:i:^ D'irn T
..
-:
t
rh:
.
I
-
I
T T
••
••
'^- v
t
:
:
-
Hij de geheime kamers vol afgoden vond. Versmaad werd zij nu van hare vroegere vereerders even als een onreine, en de toezegging wisselde: w vijf uwer zullen honderd op de vlugt jagen!" 1) De Allerlioogste verliet de stad uwer zamenkomsten en verwoestte de poorten van den tempelhof, alwaar gij u verzameld hadt. //Wie verlangt het van u, zondebeladenen, Mijnen voorhof te betreden?" zeide de Heer en verdreef u, eindigende het genadewoord: //Ik zal Mij tot u wenden!" De natie, die zich de Heer als eene roos uit de doornen las, zij werd Hem tot overlast, gehaat, van het vet harer eigene kinderen liet Hij haar teren en haren tempel in vlammen verteren als een kalkoven; toen vroegen zij: //waar vinden wij spijze," terwijl het vroeger luidde: //Gij zult steeds overvloed van vorige jaren genieten." De Levieten, de koorbetreders des tempels verdwenen zij werden geslagt, in het dal Chamath werden mijne priesters gedood 2). Vele jaren zijn reeds verloopen, sedert de Heer de grond van mijnen tempel ontbloot en mij onttrokken heeft aan de voorspelling: //Ik zal Mijne woning in uw middenplaatsen,"
—
Weenend want met neder,
ter aarde,
zitten zij
wegens het steunen der gevallenen Heer de manschappen ter
vier strafgerigten wierp de
het
zwaard,
de
honger,
het
wild gedierte en de pest
waren hunne verdervers en de hun toegezegde beschutting des Eeuwigen week: //Ik zal in uw midden wandelen." In een oogenblik waren uwe woningen vernietigd, verwoest, uwe zonen zworven bij uwen ondergang, uwe zuigelingen zij bliezen in den schoot hunner eigene moeders hun adem uit en dit alles, dewijl gij hebt veracht het woord: //Ik ben de Eeuwige
—
1) Lev. 26, 8.
2)
II
Kou. 25, 21.
103
iDHD Tnpn nbn *nn:i •
•
T
:
•
:
b^^_
Iv
••
•
:
Dn^TiT
:
•
tD'hf ''r\m
*
Ir
nnn *
n^sT
n^ni^pirDD ^p
-
:
pn^
nosS ^önn
nnüpn
^üöi-^:^
Dn^;rnnb ü^uf2 paxS' novi T t -
*
bnsD}
Dniv ni^i^Q^
*
D^iöi
*
:
:
r
n^pT *
*
pö
•
t t
•
t t
:
••
•
:
ini:^p tji'i
n^y^
Dpprtrpi
);^3 *
:
^b'c^
••
nxi?p pn;; n^p bon;»!
;
•.
nx
'>m^
*
Dppi;n DDpii^in Dppni
(dsS ant
onnir ^ t t*^
y^i^
DpTj;o'i Dpii:;
:
..*>
"1-1:^3
t
:
i^^n
p:;
n;n
Dp-ivi^ri
Dp^p\s* ns*
:
:
ddS ^dc^
pï<3 *
Dp3
Dnönni
als straf voor mij, dewijl ik het verbond ontwijdde, aan welks instandhouding mijne profeten mij steeds vermaanden, en zoo als God dan heeft gesproken; wzult gij naar Mijne geboden Avandelen wil Ik u nooit verlaten." [God antwoord:] //waarom twist Gij met Uwe redenen zijn Mij te last door uw eigen gedrag is u dit Mij alles wedervaren!" Hij verdelgde mijne regters, weldoordacht Zijn aangezigt wendde Hij van hen af, daar verdierf Hij hen. Vreeselij k werden zij gestraft, Hij hunne verkeerdheid zag. de regen werd hun in stof veranderd en omgekeerd werd de toezegging: //Ik zal u den regen ten bestemden tijd geven." Heeft ook God mij tot afschuw en weerzin gemaakt en Zijn toorn als een vijand tegen mij ontlast, zoo zullen Zijne vertroostingen mij weldra weder verheugen. Hunne trotsche horen verbrak de Heer, en verkortte hunne jeugdelijke jaren, met bliksemende zwaarden liet Hij hunne steden bestormen en hen in den oogsttijd van den honger sterven, in stede dat Hij beloofd had: //de dorschtijd zal tot den wijnoogst reiken." Hij spande den boog om ons te verderven en te vernietigen, verstaalde den hemel als Hij liet mijn heiligdom dertien maal verbrijzelen i), in stede ijzer, van den aangekondigden vrede in het land. Hij, die uw rots, uw steun en verheffing was, is u tot onbarmhartige tegenstander geworden; Hij, die u vroeger hoedde, heeft u thans van Zich verwijderd, die u beminde, schaamde Zich u! Waar is nu de verzekering: //Gij zult uwe vijanden vervolgen?" Hij haalde alle grondzuilen der voormaals heerlijke deugdenstad ter neer, dewijl
—
—
1)
'A
!
rjcn 3'D n'7n.
:
102
T
—
V T
-
niD nsT
:
T
•
T
:
•
V
T
TT
T
•/
nn:x
^p
*
'T-:
:
t
:
-
•
:
•
I:
:
t
t
:
ü"?) n;n; nD;i
••
:
-
-
:
It
"
*
'
ns*
t.
:
-
t
t:
••
n^ü) D^rnrjn
-
t v
b'S'^i;^
•
:
tv:
f
ï]2n^
pDs*
\'p
n1^r]'' T
*
.t
•.•:•.•
ji^VP [n; *p n'::^? '>:^yj; .
t'-s
......
'
••
..
*
.
-:
npo
t'.si
-
•
:
-
T
t
:
-
^sii:^» •
V
••
-
t
•
T
:
•
"^"'O"?
^'PO'? "p^v?
>*?
:
-
•
:
[xriT
Tits*
•
•.:.
*
n^ir^-i
I-
i^Sn n;^D nS ^onnn '^" t t t
*
^öVi^j ;
hï^d t
•
:
bt^'iu']
^rc;' r\vw' ^t ••
t
-."-T
•..
:
•
:
:
•
.-^-,-
127'^n ^nic^snp ^nnxan r\y^
:
.
dS:^
'^xns npi^v -:-
*
V^s*
ni:isV
:
T^^p yp^ ^Tr*?^
''b'ina
laSn 'npna os ncTon o'p'35? Ktii^
Ti33n ^D3 njiDi
*
irj^S'^^^n
ots?
^nrirxiD niN*5n
—
nD*j<
Het staande koren oogstte de vijand, hij houdt de regen, de nalezing der druiven op den wijnberg en ik jammer wie voert mij naar de bevestigde stad terug? In de schaduw des doods sla ik mijne tent op, spoed mij tot de gravers, om ginds rust te vinden; voeg mij bij hen, die den dood verbeiden en klao-e; waar leeft de man die den dood niet ziet? Steeds verbeid ik de almagt Gods, dat deze mij te huipe spoede; besteiidio- zeo-t mijn volk: dit jaar zal het geschieden! Iedereen zal ik dan Gods grootheid verkondigen, eens zal zij wereldberoemd worden, als Zijne hand mij zal helpen. Het hoofd buig ik voor U, mijn Beschermer, en smeek U op de knieën, mijne wonden te genezen. Met liederen en luiten zal ik Uwe heerlijkheid doen prijzen en zeggen: Gij zijt weder mijn vriend! o Vergeet niet den jammer der tempelstad, geef haar weder aan Juda en Israël, die vele duizenden, die Gij o Heer, hunne vijanden hebt prijs ge2:even en •welke zeggen: //moge toch van Zion uit het heil van Israël weder komen!" Omdat Israël niet in Mijne wegen wandelde en Mij verlaten heeft, daarom heb Ik het verlaten en Mijn aangeziut van hem afgewend. Bitter klaag ik en roep weenend uit: ach, zij hebben de kroon Mijner heerlijkheid mij van het hoofd geworpen. Ach, zij hebben mij de kroon van het hoofd geworpen; daar waar de Godheid troonde, afgodsbeelden geplaatst. Het geschieddo :
101
-
*
•
nn
••--:
•
fp::2 bp^i<)
vbü nvi« T 1
•
•
••
•
-
•.•:•.•
T
]n^ ^p nji3« T T
*
•.
:
:
*
:
.:
••
T
:
^"p:!
-•
t
inx
v
.
:
-
:
v
:
:
-:
t
V
v
t
t
t
:
t t
"iiï S^t
:
v
t *
^^P^
:
:
fi;
•
t
•
:
^^^J?
•
t •
)\ht2^ii
.
-:
n^D^i "i^üe^ 'j^n^ ^d • •
nntp •
*
''^}J^\
nins*
t
:
^:;"i[^3
;
t
^^^.^^
:
•
T
•
:
Sds t
d"?
7'i;ü
d;d
'
:
••Tl'
"iii*j;) t]{53
T
•
v^^^
^n^Dn^ ••
:
•
T
*
••
,
^'^^.^üi
t: t
.
nnpp
•
•
:
t
:
v
:
*;;v?rï -.••
i^^s^:
m
tweemaal verwoesting aanbragt. Jammerend zeg ik: ach, ware mijn hoofd een tranenbron! Deze nacht werd eenmaal in de woestijn weenend doorgebragt, ik overdenk dit thans en het magtige onderscheid tusschen genen 1) en dezen nacht, gene -) en deze woestijn (gevangenschap); weent met mij, gij verlatenen allen; luid jammer ik: woonde ik slechts in eene woestenij Wegkwijnend versmacht ik, verwelkend als geplukte olijven, roep ik de onsterl'elijkenoni hulp aan, rust niet, tot dat de Heer der wereld uitspraak doet: ik neem het op met alle doornen en distelen Ach hoe beklemd is mijn bedroefd hart! Vele gronden bieden zich mij aan, mijn vertrouwen te versterken, maar, o kommer! te vergeefs zocht ik den Alvader op, roep wee!
l
moedig
uit:
o wist ik
Hem
slechts te vinden! Velerlei
om de woorden sierlijk drukking, om mijn bitter lijden
wendingen
voegen, zoek de kracht der uitte schetsen. Helaas, zon en maan lichten mij niet meer, daarom jammer ik: werden mijne klagten op eeuwige tijden ter neder geschreven! Dat de eerstelingen, onder de vijgen verborgen, moesten worden ten oÜer gebragt 3), ik beken het, mijne zelfzucht en roofzucht hadden schuld daaraan. De planeten treurden, toen ik mijn gewaad verscheurde, ik werd rondgeworpen, Voort, vergaan is de o mogt ik toch eindelijk verhoord worden lust! denk ik er aan, hoe innig ik met Hem (God) verbynden was, tranenstroomen vergiet ik dan als overvolle meren en wenscli mij vleugels als de duiven om het ongeluk te ontvlieden. De liefde Gods werd der bevestigde stad onttrokken en aan Tjrus en den velden ontbrak Zijn toorn sloot den hemel verleend. kies ik,
te
!
—
—
—
1)
lil
do woestijn.
2)
Iii
de woestijn Sinai
3) Zie r"5 r^ï)?
r'.^f)
cu
fi'n
pO nr^n.
:
ion
•
T
••
I
I
:
V T
T
-: -
T
:
-
T
:
T
•••
:
-
T
I
I
••
:
V
I
T
:
-
*
k'?*)
T
13S
:
:
D^ara irar'j
D^aü' jin
•TT
onprc
ny- niNw V -:
0PD3
T
p"i::ri
,r»3
.•!3
rin irin.ic sipi?
:
:
'ci
iK'i
T
,i.uo3
bv
*
:
t
:
:
t
-
:
••
v v
v v
•
^öxc^3
"
:
I
t
-:
t
:
nt)S*iy t
:
-
^D*^< t
t
••
iidi
rsioj
a^as "^isr'f ij^xn
*
mSra n^KT v v t
o'Sb'itd -
':;'3
I
-
-
•
-:
•
-11:1
na S5
tijjt nni;i -
iSb6
i)3
n?. ai'^a
-:
:
niV^:^^
.rt ouiTrt Dbr'p •
-
-:
^^
:
nM na
i:"?
•
:
na
y^ -
•
1131
t
-: ^"^
v
t
•
-:
•
-
r
n^^
D^^briT
n*^^^ !•.••:
:
•
t
•• :
:
nnDT
HM na
•
:
v
-
:
uS
:
t
•
ri".N'
oTjT '"V3
:
D'r»i
bj)
,'s
-
/l»
n^
:
'nvni nD* •
:
•
'ir
7u ri73 cii;n 3"s d"ö iJio bii ri7 isS
kroon, die eens Uwe getrouwen tooide. Daarom klagen wij dus luid gedenk o Eeuwige, wat ons is geschied! Vreeseiijk vergramd was Uw raadsbesluit, om door tirannen te verpletteren hen, wien Gij eertijds Uwe wonderen hebt getoond, zonder te denken aan de vreugde der liefderijke deugdenstad, voor uwe heilige heiren bewaard, daarom galmen wij een jammergeschrei; gedenk o Eeuwige, wat
ons is geschied Onherroepelijk hebt Gij besloten, uw volk aan zijne tegenstanders te overleveren en hebt vergetende verzamelde miriaden heilige engelen, in wier midden Uwen gunstelingen welwillendheid werd verkondigd. Zoo jammeren wij: gedenk o Eeuwige, wat ons is geschied! Verderf hebt Gij uitgeroepen en door roovers werden de vreedzamen (Israël) geplunderd. Ach, toen werd de liefelijke gestalte vergeten, den vromen eertijds door U verleend; daarom jammeren wij: Gedenk o Eeuwige, wat ons is geschied! Iq jammer versmelt ons het hart wegens het tweevoudig verderf, dat op dezen dag over ons losbrak i). Ach, het aandenken der gelukkige tijden in Jeruzalem vervult mij met weemoed, o Kon ik opwaarts stijgen tot Hem, die boven het hemelgewelf troont! kou ik opwaarts stijgen, tot Hem die boven het Ach, hemelgewelf troont het hemeiheir zou met mijne klagt o, instemmen, zij vervloekt de dag, die mij tweemaal !
1) De verwoesting des eersten eu tweeden tempels.
99
niDT nSi T
-
:
T
*
:
:
i:S
^^
lu
:
uS HM HD "
11DI
'1'ihu D^xüu n^3 tiHüb V T
I
:
T
:
-
T
ij^ni •
(
:
T
pDi 1" :
*
V
:
-
••
•
:
:
*
no
n\i
:
•
:
I
•
hm HD
^^
1131
th
HM na
^^
"iDt
•
.
:
:
ijS
'^*^«^::^i7 f
:
•
-
mm T
:
;
T T
•
^^üd nmt: I
-:
I
:
y^i< ^im V
-:
v v
:
t
t t
t
:
:
mu -
t
:
:
-
-
nD*i<
t
t
t
•
••
"
ni^'m •
:
geven, o En nog verscheen niet die wondervolle tijd, door Vvre profeten bestemd. Daarom jammeren wij: gedenk o Eeuwige, wat verblijf, ons is geschied! Vertoornd verliet Gij Uwen zetel, dat onreinen dien ontwijdden! Gij dacht niet aan de liefdevolle
Uw
wetgeving te Choreb, die voormaals Uwen lievelingen verkondigd werd; daarom klagen wij luid: gedenk o Eeuwige, wat ons is geschied! Onze veelvoudige misdaden moede, gaaft Gij de zwakke lammeren aan verscheurende monsters over en hebt vergeten den waardigen godsdienst der liefde, Uwen uitverkorenen eenmaal verleend, zoo zucliten wij jammerend: gedenk, o Eeuwige, wat ons is geschied! In Uwen toorn hebt Gij besloten, door barbaren Uwen wijnberg te verwoesten en vergeten werd het troostend woord: //de Heer verlaat niet voor eeuwig!" dat eenmaal aan Uwe leerlingen verkondigd werd; daarom heffen wij een jammergeschrei In regtvaardig aan: gedenk o Eeuwige! wat ons is geschied. misnoegen hebt Gij besloten, door duizenden vijanden de eens beroemden te vernietigen, zonder te denken aan die gelukkige tijden, waarop zij (Israël; als op arendsvleugelen werden vuorlgevoerd, zoo jammeren wij: gedenk o Eeuwige, wat ons is geschied Ach, hoe stormend, hoe vergramd hebt Gij het oordeel uitgesproken, door lien, die Uwe eenheid verkondigen aan verraderlijke booswichten over te leveren! En Gij hebt niet gedacht aan de sierlijke !
!
98 •
^'y}p ^vnia DHDrib» jnn
*
nir <
X
-:
DlT
LD^n ...
n'zn ^
r\*2n2
'ü':'n3
T
•
••
-:
:
:
TT
T
•
t
^»
nóT
»:
:
*
v
*
tv
n^* Vj^
-:
ij'^jn T
:
1:^3 rr^j; T s
j^dh t
ni3ni nbn^* t
•
:
- -:
j^^ T
C*^
I
jidSv'?
^v;;i»
:;'^
yji<
i:'?^
pf mn^i 1I"T T
:
noV
1^*7 r\'r]
:
*
•
:
nSin^i i:^33 T T T
*
hy
^^iiöï
*
cninn a's pitiiSo pph ri6 ni? io3 i5"r) ,r!;iDni cmnw 3"n d"ü ,r3S nr'j iSDi6 ?cc 7.W3 rciDn rb r^inDP mf.? ^J)^ b33i naw* ni'Jns O'T.-ics hift 1öin^j^ ni3T nSi "'J'o i3 cfns onpr» ;Ta Pin i:)5nftj q'aiD nj'N n"?;: ri? iJ cftij 0)iin 7ni^ mn rjv? q'33» ,u-7 n\T na 'n nier oio o'Pj? ';:i'3) ^Titc q'oi? 13
D'CTD Den
7.''.53
I ••
ri*i3T '
:
I
1J-13-]
'r^hm
•
N*^^
V
*
jDDi
o
'^''?-^1^
Stort
:
:
••
rj^^T
13'-)
hen
-
n^a
a\s*:
:
openbaarde,
T
•
:
ni*?:^"
•
t
den
^
:
1
••
•
;
^nii^JD ny^^ nyvi
n*J^^} *^"i-|
HM n^
in
-.
:n^T
mr^-i
die
onheil
1121
afo;rond,
tegen
Uwe lievelingen besluiten, slinger in den poel der hel hen, die Uwen köstelijken tempel der vlammen ten prooi gaven, bedwelm de kelk Uws toorns, die Grij voor hen bewaard hebt. hunne misdaden toch voor U verschijnen! Beschik ongeluk op den gruwzamen vijand, die ons te gronde rigtte, die, iu woedende gramschap ons naar Chamath 1) voortdreef; ach, ver ia den vreemde tot Lachlach en Chabor 2) joeg hij ons, smeedde in ketenen zoo grijsaard, als jongeling, en maagd. Verhevene boven alle wezens zie neder, wij zijn toch üw volk, bedenk, o Eeuwige, wat ons geschied is Ach, hoe spoedig werdt Gij vertoornd, en gaaft Uwe getroulien
Laat
met al
!
wen den Edomim te prijs, en Gij hebt niet gedacht aan het verbond der offerstukken, dat Gij voormaals Uwen beproefden hebt bekend gemaakt, daarom jammeren wij, vol wanhoop: gedenk o Eeuwige, wat ons is geschied! Vreeselijk hebt Gij Uwe bedreigingen aan ons vervuld, en de bevorens reeds door U verlosten togen in ellende heen, door overmoedige vijanden gevangen, en vergeten was, ach, de snel volbragte reis, toen Israëls banier door U werd geleid; daarom roepen wij klagend: gedenk o Eeuwige, wat ons is geschied Hoe vreeselijk was Uwe uitspraak. God, Uw volk aan dwaze dwingelanden prija te !
1)
Amos
6,
14.
2) II
Kon. 17,
6.
97 i'^i^^n
Dn
pnv
p
"^n
d; pj^d; ^d*^vS *nsnp
"iiinD ^5 nri\s*-i
nsn ••
•
1TJ^i
TT
:
*
nü'kj'*
•
^d
t]nnn
^iö nvn
-
•
:
*
:
^^s*
'T
v:
V
tx;)
'.^i^^n^n
••
•
m
ir£5N*
nsn
*3
nnjs*: T T
*
nat:^
d-i^hdji •••:-:
^1:1^
npn DnT T I
^0^3 ^dj; ^'^^ pi^.H **^.T? ^'^^^^. ^^'^^
n,p^
^iiö-i
:
hdh
iid id3 Dip:*? ^s*p?n* t
*
:
:
*
i;^d"i:^ ^ T :
I
•
:
anb
!•• :
v
:
*Jsn:3nS •-•;-; rvn n:n I
1
Sid;i
nn^j^^^Du'n^^S'ip
D^-irn
*
t t
"q^jsix
t
:
Qp2
kwamen. Gij, Eeuwige, zocht de misdaden bijeen, om over ons te vellen en in Ben Dinai's 1) ongelukkige dageu, riep het volk vol vertwijfeling: wde Eeuwige is algeregt! Laag gespuis hebt Gij, o God verheven, dat mij van mijnen troon beroofde. Gij zelf hebt hen tegen mij aangevoerd, en ach, ik werd te gronde gerigt. Gibeons bewoners riep ik te hulpe aan, deze voleinden mijnen val, en smeekend wendde ik mij tot Arabië, daar hoorde men mij en riep men mij spottend toe: //op, pak u voort! Zoo beschimpten mij al mijne vrienden, die ik om bijstand smeekte. Waarom werd hij, aan wien ons leven hing, als door tluipmoordenaars beloerd? U, Eeuwige, is het bekend, dat onze huid als een gloeijende oven verhit wordt. Gij aanschouwdet wel de misdaad, die zij aan Uwen geliefden tempel oefenden, en rigtend verkondigt Gij door Jechezkel, al hunne misdaden te wreken. Zie, nu roepen zij allen; /AVelaan,wij willen hen onder de volken verdelgen! zie. Eeuwige hoe wee het mij is, mijne ingewanden vergaan van weedom, o Voer ons weder tot U terug, verkondig ons vreugde, zoo als Gij den volke deedt, dat ons in ellende stortte Ach, booswichten beraadslaagden, in des tempels voorhof door te dringen, vernietiging ons te o jammer! de liefelijke bereiden injiet allerheiligste verstomde stem des zangers, en Gij, o God, lioordet des vijands lasteringen, die lot onzen ondergang aanrukte. Harde keisteenen waren de spijze des \ermoeiden wandelaars, toen zij afgemat ter neer zonken en luide zucliten galmden uit de beklemde horsl. (Jij, o God, die aan den troon Uwer ofaiiim het beeld des vromen (Jakob) geteekend hebt, vergeldt den tiran gewis nog, gelijk voorniaals, toen Uwc heerlijkheid zich herinnering strafgerigt
!
—
;
l)
Oudh. B.
'Lic
Jos.
13
Ki.Noxii.
XX
cu o;;h viJicr
par
-jt
—
o't;?
v:;.
9i'.
D^«3 njrirnS W5nr"
'^'icp
'^"^^^'^r?
t'-
t:t *
Tj;
T
:
•
n'D"a
-
nt^yo IV0
-
••
-:
•
•
-
:
rpi^
n^i;?
-t"
v •
-:
:
nj;_»
T
-
nnn
iirS.v '» to'c
o'7prc
t
^5d
....
mo
n^'^y
-•
^iï3
n*:3-T
t
:
i!;ö
pn^on? ^j,
I"I:t
-:t *
pftn rs'p?
fii6 ^'03
on^n „ip
pinnj
*:ii.*ö*k^
nn^n ^yp
ri:n^
nn^pn n^x
*
*
t-;
t
n T
:
to
öixqi
i^i
rift
r:)r6T 3"!i;D o'jnrft 'p'^^ rjincn
.rs'iSic
nn:^n
tS^h
6«rc'Db/iS ri63 rbpnn «rcoj r.'m'rpj
qiD3D o'p'pcrrjïns» rjic^nri rs'PP ^^t^
,P3'|S
nirp
*
•
:
-
nniD
T
t1
:
i:in:;
•-
-
:
f)pn riV*^
^
.
.
.
,
Treurgebeden voor den vastendag van Ab. Verdwenen, verdwenen
is thans alles! //Voort, voort!" dondemijne vijanden mij te gemoet, zij maken mij tot afgrijzen, tot afschuw onder de volken; in Uwe woning Eeuwige, omhuldet Gij u, Gij zaagt niet neder op het verwoeste heiligdofti. Gij hebt Uw gelaat voor ons verborgen en al mijne helden werden overwonnen. Verbaasd sloeg elk de handen zamen, mijne leden wankelden, toen mijne sterke manschappen werden ter neergeworpen. Onze sieraden, ach, zijn in een diepen moeras weggezonken, troostend voorspelde Berachja's zoon, en zienend verbeiden wij de vervulling te gemoet, die tot vernieuwing des wonders te Gilgal een geheim blijft. Tranen vergiet mijn droevig oog om de wonden die de Grieken mij geslagen hebben; de volbragte daad overdenkende, verkondigde de Eeuwige jammer, brak in klaagtoonen uit. Aan de oevers van de Euphrath, ach, werden de vromen allen ter neer geveld en het aandenken der deeling van Suf (Schelfzee) toen zigtbaar werd des afgronds diepte, weergalmde in weemoedsvolle toonen. Vreeselijk werd de boosheid te Silo gestraft, doch zij namen zich dat niet ter harte, en niagtig voerde de vijand het boosaardig raadsbesluit uit. Spottend riep het Grieksche heir: //waar is thans hare deugd? Ziet hier die Bcbandelijke, die afschuwelijke beeltenis!" en jammerend wrong Zion de handen. Op Zions berg loerde het heir mijner tegenstanders, de woedende stroom des lijdens sloeg over mijn hoofd zamen, toen de vijand zich te Nob verzamelde, en overoude zonden in
ren
r
96
vim'ih ^i^K D^y-iii D^öD v:
T
:
-»p
.
•
I
ni32n
:
T
IV
—
.-
T T
:
:
IV
:
t
:
tos
:
':
•
•
•
TiD^n nbo T T -
ryo^^)
:
V
T
IV
ni:ï3i
'^xi'c^' *|3S^?
.
,-
X
I- IV
,...-. .n):v
liv
•
T
T
•
IV
•
i'^»'f" nft:- i^j i's::'"
:
••
:
T
:
:
QHp:: viiv
:
^'
••
)
:
I
IV
T
-
nnNi
-
:
iv
t
•
t
:
•
li^D* ir"in nDic^:i I"
v iv
dd^^xt
iï^e^i
I1")^;l
-
I
••
njic^ ^üt^» n'mDi
^^;
T
••
:
•»:
^ly
:
v:
niD^n T -
»*
:
*»
D'I^Jï?^
t -
*nnö
"iSq «in nis^:; )
o?T^*!
»:
•
:
D^ijr
••
•
:
^^'^i'^)
di
Dip»
"^
v
:
i:i3T '?]n;pn"i pirvir^Db^ ^\:ri:i
:
v;
\'
-
:
1
ni3^n tj^o kd;i
:
IV
T]nniipb
••
-r
'^*7Q t^i^n d'^i;;
nT sin *p
j?ü
I
Dipös
iB^np
'
T
••
-
T
T
1
:
t
-:
-
s
:
^*7K I
IV
••
des Eeuwigen beklimmen, wie op de plaats Zijner heiligheid staan? Die rein van handen en zuiver van hart is; die nooit den meineed gekoesterd, nooit trouweloos gezworen heeft. Hij ontvangt zegen van den Eeuwige, weldadigheid van den God zijns heils. Zoo is het geslacht, dat Hem vereert, dat naar Uw aanschijn verlangt, Jacobs [geslacht], Sela. Heft op, o poorten! uwe hoofden, verheft u, aloude deuren! dat de Koning der eere binnen de Eeuwige, magtig Wie is de Koning der eere? trekke. Heft op, o en heldhaftig, de Eeuwige, een held in den strijd. poorten, uwe hoofden, verheft u aloude deuren! dat de Koning Wie is Hij, die Koning der eere? der eere binnnen trekke. Het is de Eeuwige, Zebaoth, die is de Koning der eere. Sela.
—
—
—
—
Bij het wegzetten der wetsrol in de arke, zegt men
:
[Mozes]: rust nu Eeuwige! [onder] Trek, o Eeuwige! de tien duizenden der duizenden van Israël.
En
als [de arkej rustte, zeide
—
en de arke Uwer heerlijkheid. Dat Uwe priesters zich met de deugd bekleeden, dat Uwe vromen vrolijk zingen! Om Uwen knecht David, weiger niet wat Uw gezalfde begeert. Want ik verschaf u goede leering, verlaat dus mijn onderrigt niet. Zij is een boom des levens voor hen, die haar aanvatten; die zich aan haar vasthouden zijn welgelukHare wegen zijn wegen der liefelijkheid, al hare paden zalig. Breng ons, ó Eeuwige! weder tot U, dan zullen tevredenheid. wij wederkeeren; vernieuw onze welvaart als van ouds.
naar
Uwe
Men
rustplaats,
zet zich op
Gij
den grond neder en
leest
de volgende treurgebeden.
:
94
It
•.•;•.•
Ir
V IV
I
TT
T
:
iT
:
T
••
V
-
- I"
-
v:
T
t
••
t
»:
ivT
I
-
|
)
T
tv
•
:
t
t
t t;
it
I t
IV
T
•
I
;
Sri -T
ijs'? ni du^^-nS 1^«D^*7ir '^V 1" T
inT PDT
:
*»
:
I"
•
!••
•
:
-
naS
.
1
-
•
'IJl rhnn T T
•
:
-
T
Trtifti
p'd rpii ^»
T
t:
:
:
:
•
üy^ pp vliv VIT-
:
I
T
-: -
I
••
I
iv
•
-
••
:
.
:
i6'^^
•
v
••
:
:
^n^u'D
•
:
:
i
-j
v
T'c:!
D'k^'-nx ibbn» ..
•.•
-:
-
:
nin
d^dc'i riï< ^:r "^ •
•
:
T
l^^ ob):;^ in: hdd^ vT
:
J
iDc^ D^tr: *3
loy'?
:
T
T
I"
mnD3
^^n^
:
nn« "nnn r T :
:
•
-
t
t;
:
T
IT
T
:
:
•
viv
I
••
•
:
t
-:
•
i*-*?^»
r^» .
I
sin-*3
inn -
:
:
nnT
nb;;*-^D V
"^-i-
•
^^-^i^in ••
:
:
73n ••
:
n::iD* t IV
:
:
nj^iboi rnt^n
••
T
:
I
^^b -
niDTD
t
vit t
• .
:
iinS na •
t
:
niD* d^d^-?;^ nnnr'^i^i "i . j
:
tr
:
.
Uwe toezeggingen blijft onvervuld ten achteren, want een waarachtig God en Koning zijt Gij. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! Almagtige, die al Zijne toezeggingen getrouwelijk vervult. Ontferm U over Zion, want dit is het huis onzes levens; breng spoedig in onze dagen heil aan de ter neer gedrukten van gemoed. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die Zion door hare kinderen verblijdt. Verblijd ons, Eeuwige, onze God! door Uwen dienaar Elia, den profeet, door het rijk van het huis Uws gezalfden Davids, die spoedig kome en ons hart verheuge. Dat geen vreemde zich op zijnen troon plaatse anderen niet meer zijne heerlijkheid deelachtig worden, want bij Uwen heiligen naam hebt Gij hem toegezworen, dat zijn licht nimmer meer zal uitdooven. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! Schild van David.
van
,
De
voorlezer neemt de wetsrol in den
arm
en zegt:
love den naam des Eeuwigen, want alleen Zijn naam hoog verheven.
Alles is
De gemeente
antwoordt:
Zijne majesteit is boven aarde en hemel; Hij heeft den hoorn Zijns volks verhoogd; een lofgezang voor al Zijne vromen, voor Israëls kinderen, het volk dat Hem nabij is. Halleluja. Een psalm van David, Den Eeuwige behoort de aarde en wat haar vult, de wereld en die er in wonen. Hij heeft haar op zeëen gegrondvest, aan stroomen gebouwd. Wie mag den berg
—
93
^
T
<
nb2: --
t
:
:
tiDXD
:
.ft"
:
:
-
•
hl:^;;
:
IV
T
:
v:
:
-
•-•
:
t
t
r
•%
'• -:
:
•
:
:
niimD omns rinD nr^n ur?;^ pis Di^n :i"
i
>
».•
:
"'>
v:
t:
•<
v J-
T
^-
n'D^;i^'i
^yribt^ i-
T
:
j-
*,•
nin;
•
«in
-'T
•
r
:
"ipixn
nns t -
it_ !•
•
:
:
-
•
••
:
f^ji^jsn 'i'xri
rD^^J I
t
v:
:•
:
:
Ktt
vat t
I
•
a
-
.
ri?
'
•
t
i
:
'^^nriDn ...;•-
:
nnnn
pnvi I
i-
"lp^^
*j« *3 '^ni^i j^n^f'^rji^'n -
nin»
i?nön
^ns"! D^iüXJi V 'T I
~
•
tdj^di
1
_
IT
ü'^pD']
••
:
j-
r.-
'b^]y
••
(.t
:
inDDn^ Dpn 77nn)-7X
:
non üsam V jT i
-
nnsD
nïipn
t^^5'l
•
:
:
•.
ni3;in b'^^nn^-'^j^i j..
:
nin^"DXJ n'3 ni-r n^sii = T |T -
•
:
-
:
v iv t
nQ« v
vn^^i
v:
t t
:
jammerklagt is uit Zion vernomen: hoe verwoest zijn wij! wij zijn zeer onbeschaamd, want wij hebben het land moeten verlaten, daar zij onze woningen omgeworpen hebben. Want hoort, vrouwen, het woord des Eeuwigen, uw oor verneme het woord Zijns monds, dat uwe dochters het klaaglied leeren, en de eene vrouw het klaagWant de dood stijgt door onze vensters, lied van haren gezellin. komt in onze paleizen, om te verdelgen de kinderen van de Spreek: aldus zegt de straat, de jongelingen van de plaatsen. Eeuwige, het aas der menschen zal dan heenvallen als de mest op het veld en als de garve achter den maaijer, en niemand zal Aldus zegt de Eeuwige de wijze beroeme zich ze opzamelen. niet op zijne wijsheid, de held pogche niet op zijne sterkte, de rijke verhoovaardige zich niet op zijnen rijkdom. Maar daarop roeme hij, die zich beroemen wil, dat hij inziet en Mij erkent, dat Ik, de Eeuwige, genade, regt en welwillendheid oefene op aarde, want in deze schep Ik behagen, zegt de Eeuwige. :
Ka
de Haftara voorgedragen
te
zegt de Maftir het volgende
hebben,
:
Geloofd zijt Gij, P^euwige, onze God Koning des heelals. Schepper der werelden, Regtvaardige voor alle geslachten, waarachtige God! die zegt en volbrengt, die spreekt en gestand houdt, wiens woorden alle waar en regtvaardig zijn! Waarachtig zijt Gij, Eeuwige onze God! waarachtig zij u Uwe woorden, niet een enkel !
92
T
:
•
«
-:
:
•
ni^TD nit),^ "pip V
.
"
--j-
:
T
-_
T
••
.
"n»s
T
:
•
T
vt
V
:
s'
VT •
óT--:
-•
VT
•.•-•-
:
-••
- iT
T
j-
<:t
:
b^n^^< ^nn^c^i «:.-•:
:•:
•it
V-:
j
:•
:
t
•
V"
-
:
-
;
:
V
VT
:
-
:
AT
^t
t
t
:
•
i
r
t
••
•
:
,
<
'•
t
:it
••
-
:
jt
:
•
_
r
n^
:it
it
v.-.-
t
"
'
v
t t
-'t
^
v.-^
iv
t
:
•
;
D^i^n
-:
^
-
-
-
-:
Tl^^x
-<
».•
:
t
v
I
it
lirn»
v"
r :<••
•
:
l^- t:
-
(••
'^"'
idvj ^3 ni'p
-:i-
ntDn
-:i-
-
:
v
•
Dn13^<"l
••-:i-
^
jv
•,''•'
-
i:^*x-*^30
t
it
I-
I"
v:
n3>
:
:
-tv
v
st
:
n'^i
i;?D't:^
v v -
tjv
•
:
dit Mijn wezen geen wraak oefenen? Over de bergen hef weenen en klagten aan, in de weiden der woestijn een treurzang; want verwoest zijn zij. dat geen mensch er voorbijgaat, zij hooren niet meer het geluid van de kudden, van het gevogelte
al8
ik
des hemels en het vee, allen zijn uitgeweken, weggegaan. En Ik maak Jeruzalem tot een puinhoop, tot verblijf van draken, en de steden van Juda maak Ik woest en onbewoond. Wie is de man die wijs is en dit begrijpt, en tot wien de mond des Eeuwigen gesproken heeft, dat hij het verkondige: waarom dit land is te gronde gegaan, verwoest als eene woestijn, \vaar niemand doortrekt. En de Eeuwige zeide: omdat zij Mijne leer hebben verlaten, die Ik hun gegeven heb, en naar Mijne stem niet hebben geluisterd, en daarna niet hebben gewandeld. Maar zij volgden den overmoed huns harten en de Bealim na, die hunne ouders hun geleerd hadden. Daarom zegt de Eeuwige Zebaoth, de God Israëls, zie. Ik spijs dit volk met alsem en doe hen bittere « ateren drinken. En Ik verspreid hen onder de volken die zij niet kennen, zij en hunne ouders, en Ik zend hun het zwaard achterna tot Aldus zegt de Eeuwige Zebaoth, ziet dat Ik hen verdelgd heb. om en roept naar de weeklaagsters, opdat zij komen en zendt naar kundige vrouwen opdat zij komen. Dat zij zich spoeden en over ons een klaaglied aanheffen, dat onze oogen tranen storten en onze wenkbraauwen van water overstroomen. Want eene
91
n^Dxi n:?Di nipD *:*p
^^< Tt>'^^ doi^
jnp nnnan
^órriN* n^T^jsti D^ri-ix
T T
'
I" ,
"«T T
»
*••• .>•
T
VT
T
s
:
:
. I
>
V T
-•
\:
^:
T
T
|j
:
•
ft-
:
:
-<
iv
HDiD ^inn T
•
V
-:
-j
-«t
:
-<
i
:
•<
^yn^"'?
v: IV
j
'^
T
nDb nm* nS höni
^JND nQnD2 vT
iT
-
I
:
vT
iT
<•
_
-^"
Dii't:^'?
-• :
Ar
'i-'nn» ••
v:!-.-
t
ïinD-t:^
-
t
»T
<
i
:
I ••
..
:
^^';?^n
T
:
vtt
:
vt
v'i<) ,.
;
t
^
:
T
jt
:
-i'bn»
;
J
,
^,-
isb: ni;^n ")p::^"-)3i
t
v:
1-
:
-
•
:
^nvns T.
tn^-^D
'^r**^?
-'T
>•
I
<•
•
:•
]:•
:
VTT
Vt^n
d^d'
.
LT
it
It
:
:
V
\:
-
v
•••j"
I
'?
DTir
i-
~\-
(1
dan geen balsem meer
te Gil ad, geen arts daar genezing van de dochter Mijns een watervliet, mijn oog een tranenbron, opdat Ik dag en nacht beweenen kunne de versalgenen van de dochter mijna volks. Was ik toch in eene w^oestijn geplaatst, in het nachtleger der reizigers, dan verliet ik mijn volk en verwijderde mij van hen, want allen zijn Zij spannen hunne loechtbrekers, eene bende trouweloozen. genachtige tong als een boog en niet voor de vi'aarheid zija zij magtig in het land; maar zij gaan over van de eene boosheid tot de andere, en Mij kennen zij niet, zegt de Eeuw^ige. De vriend wacht zich voor zijnen vriend, niemand vertrouwt op zijnen broeder, want de eene broeder ligt den anderen den voet, en iedere vriend gaat als aanbrenger rond. De eea misleidt den ander, zij spreken geene waarheid, zij leeren hunne tong logen te spreken, zij sloven zich af om misdadig te zijn. wonen is onder bedrog, door bedrog weigeren zij Mij te erkenDaarom, aldus zegt de Eeuwige Zebaoth, nen, zegt de Eeuwige. zie. Ik louter en proef hen, want wat anders zou Ik doen om de dochter Mijns volks. Een moorddadige pijl is hunne tong; [een
mij aan.
meer?
Is er
Waarom gelukt hun niet de volks? Ware toch mijn hoofd
Uw
spreekt bedrog; met zijnen mond spreekt hij vriendelijk Zou zijnen naaste, en in zijn hart legt hij hem lagen. hun dit niet gedenken, zegt de Eeuwige, zou op een volk
ieder]
jegens
Ik
:
:
90
j"
•
i
•
•
-• T
:
-
:
:
-.•
-
t
:
«•
-
»:
ï ,•"9 T
T
-
T
AT
•
:
ü'b'^b nip
-V
I
..
^,
.
ö'pOI^ 1.V
^.
.
•
^.
\
•
't: -
-T
J- VIT
I
t
>••
I
v
_
T,v:
-.•
^
r:
y
tT
V
•
•
:
••
:^it
^
'
i'
..
-
:
:
T
.
;
^v
•..
AT
-
-
•.
liT"v,- iv
:
(,-
-:i-
iT -
.
:
V
:
•
;
••
-
:
'^'ip'nin
-••
I
„
.
j
>,T
:
y
-
:
:
-
:
j
^v
I
•
:
nb3 yup ^yjt -Iat 't t-«t
•
;
-Ir
•
;«-
;
t
I
t
1
1
jv
i-
t
->"
-t
jir
^'^;;
it
v.-
:
i-
iDi 'b^na -
:
j-
*.•
•
:
^n"?
v'^p I
t
•
'?ipD •
v,-
at
"'
''^
^ ":
nn
•
:
n'i':'nvD
T
,T ^-:,T
,
,v
VT3^? "
n-^y-i
siü rxi
r\^ir2 ny'?
:
:
^b^"n3 nyvi^
j
-
T
iT
t
iT
nn>*D nini /•
V.r T
V t
-
:
•
r"i>*n-':'3
T-^
lii^t^ii :
i
:
pxp
••!•:
"bv
-
't:
:
-
•
:
nr2
vr2'c^:
^
^.-
:
i.t
:
i^3N*i iNl5'i
•
j..
:•
WT
-1-
nin^b i:sLn ^3 ï:'nvd ^:p^*'^ i:Dnn 'lynb^^
:
nnnj VD1D ^-.,T r"iï<
1:
••
j--
-
:
:
vj-t
die de leer, Zijnen dienaar Mozes, Zijn volk Israël en de waarachtige en regtvaardige profeten hebt uitverkoren! Ik zal een einde aan hen maken, zegt de Eeuwige, geen druiven blijven aan den wijnstok, geen vijgen aan den vijgenboom, het blad verwelkt, wat Ik hun gegeven heb, wordt hun ontnomen. Waarom zitten wij ? verzamelt u, laat ons naar de bevestigde steden
gaan
en daar verstommen, want de Eeuwige, onze God, heeft doen verstommen en ons bittere wateren doen drinken, want wij hebben gezondigd tegen den Eeuwige. Wij hopen op vrede en er is niets goeds, ten tijde van genezing en zie, er is verschrikking. Van Dan wordt het snuiven zijner rossen vernomen, van het briesschen zijner hengsten beeft het ge-
ons
heele land, zij komen en verteren het land met wat het vult, de steden met hare bewoners. Want, zie, Ik zend onder u slangen en basilisken, tegen welke geene bezwering bestaat, zij zullen u bijten, zegt de Eeuwige. Mijne verkwikking is in klagen! mijn hart kwijnt in mij weg! Zie, het angstgeschrei van de dochter Mijns volks [galmt] uit een ver verwijderd land! Is de Eeuwige dan niet in Zion, of is haar koning er niet in? Waarom hebben zij Mij gekrenkt door hunne ijdelheden, door vreemde nietigheden? De oogst is voorbij, de zomer geëindigd, doch wij zijn niet gebaat. Om het onheil van de dochter Mijns volks ben Ik verslagen, Ik ben bedroefd, vertwijfeling grijpt
89
:DnvonV"t:ininD3V2fi3 VT T •
si
iT
:
•
i.
.VIT
:
I
-
T
•
-:
VH nnnD
1-
^
:
Iavt
-: I-
'9Jj<
,.
.
nrQ*3 T •
:
D*D* •
•
;
-
..
T
nnjs*
T
I
V
T
:
•
:
T
vl
T
1113T
*
I
ü'D':;^
I
noN*3 .:
,v
:-
v
-:r
.
:
s'
I
.
w
jT
v:
...
-i
:
Hm*
r\ij2'^]
:
*d
m;^
3ü*; Tk^«
v
:
T
...
••
I
v
:
^nn^t ^'3dSi ^7
'j"
:
•
:
D^ribxn sin
•
IV
-
r
l^T-:
-:
-.
-
T
:
n^ma^nr^Di Dirr^^nn n'Dnn di^^ T T T T T
:
I
Av
VTl^? i:?-in -ihd^i n^n3« jr
:
........
:
•
rsnT
?i^öS I
TUDnci
nrij< -
-
r
j^róSi
mm Vnr iDnï
nnxn •
^.
.
-
T
-:
I
vnivp-nsi yprvnH
-lc^^|l
!•
s
^1
•
bp; "^nsn
nónsri"'?;;
n^^^i*^
Wüü
r"^^?^b';;^
nvr\ ^iv^
.
:
I-
I
:
psn
••
:
••
I
:
-
IV
:
11331 n-^^r n':5KD'Lr3 t
•»:
:
v
i
t
:
•
3"pf)i r!>l"^'
Dnn3i3 Dn^wn • T viv
-
:
:
**
-
\-;
••
:
•
:
nvii d*31ü jt t:
hun nakroost uitverkoren en zoo heeft Hij u voor Zijn aangezigt uitgevoerd met Zijne groote kracht uit Egypte. Om volken die grooter en raagtiger zijn dan gij, voor u te verdrijven, u te brengen naar en te geven hun land tot erfbezit als dezen dag. Erken dus heden en neem u wel ter harte, dat de Eeuwige God is boven in den hemel, beneden op de aarde en geen ander. Gij zult Zijne geboden en wetten in acht nemen, die Ik u heden gebied, opdat het u welga en nwe zonen na u, en opdat gij lang leven blijft op het aardrijk, dat de Eeuwige uw God u geeft, voor altijd! De wetsrol wordt opgeheven en het schrift aan de gemeente getoond. Dit is de Leer, die Mozes den kinderen Israëls voorgelegd heeft, door den mond des Eeuwigen uitgesproken en door de hand van Mozes overgeleverd. Zij is een boom des levens voor hen, die haar aanvatten; die zich aan haar vasthouden zijn welgelukzalig. Hare wegen zijn wegen der liefelijkheid, al hare paden tevredenIn hare regterhand is lengte van dagen, in hare linkerheid. hand rijkdom en eer. De Eeuwige vond welbehagen, wegens Zijne geregtigheid, Zijne leer groot en heilig te maken. Be wetsrol wordt opgerold en hij, die de Ilaflara voordraagt, zegt: Geloofd zijt Gij, Eeuwige onze God, Koning des heelals! die goede profeten uitverkoren en welbehagen in hunne met waarheid gezegde woorden gevonden hebt. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! 12 KiNOlH.
88
--
-
jT
liv
-
:
V
T
-
-I
-.
:
:
-
-t
:
:
I
T
.
I
^
:
(.1
-
V T
iT
:
t
:
-: i-
T
-T
-:
•
•
•
A'
-••
:
:
Hem
zult
en geheel
•
•./•T
:
IV
•
V-
-
vinden,
-
:
:
;
•
-
:
-:
:
\,
-:
•
t
|
I"
T
"-.•
niriD
Ij-
i
-
-
I-
:
.
-
»t t
v:
I
;
-•
;
t
-
-
t
i-
:
t
-i
_.
•
-
-;
i
vv
ü'^h^ vrn
s"
i
j
•
t
:
•
•
•/:
v:
:
ny!J2-c> t
t
:
•
:
nin^ob'? riè);!-y^^ jr
p« D^n'^xn Kin
t:'^«^
T
t
I
(
nprn n*Di nón'^üni Itt «t; t
i^iirni
:
-
vt
r
tr t
v
r
Dn^DD DD*n\^ w
:
nnhi
:
t
psn-^;» ons*
•.•(-•.••
t
:
t
••
•_
:•
_
1-jD^p ni];
<•
uwe
1
"ry^^b • I
*3 -nt< i"^^^ T
T
i"
;
:
-[p .TD30
:
d^kiiddi h^d:
n^<•^^ nnj< t T T
•
:
:
D^^'n:;
:
T
iT -
j-
T
I
•!•••-
-•
I
Vd3
-:
I- -'T
t
.
D*Du^nn>*p-n;;TD;!pD*n nvpp^i I
e,-
—
V
-'T
:
:•
:
•.•::•
:
:
^-
t
v t
t
nin;
»jp
t-
v
-j
n^^y)
v^dii n^i-nn^tt t :
:
wanneer Gij Hem zoekt met geheel uw hart In uwen angst, wanneer u al deze gebeur-
ziel.
wedervaren zijn, in latere dagen, zult gij terugkeeren den Eeuwige, uwen God, en gij zult naar Zijne stem luisteren. De Keuwige uw God immers is een barmhartig God, Hij zal u niet laten zwichten, noch u geheel verderven, en Hij zal niet vergeten het verbond aan uwe voorouders toegezworen. Vraag toch de vroegere geslachten, die u zijn voorgegaan, van den dag dat God den mensch op de aarde heeft geschapen, en van het eene uiterste des hemels tot aan het andere, of dergelijke groote zaak ooit gebeurd is, of wel dergelijke ooit gehoord is. Heeft wel eenig volle gehoord de stem Gods sprekende midden uit het vuur, zoo als gij dit gehoord hebt en in het leven is gebleven? Of heeft God het beproefd te komen zich een volk te midden van een ander volk te nemen, met beproevingen, wonderen en teekenen, krijg en sterke hand, uitgestrekte arm, en groote geduchte daden even als al hetgeen de Eeuwige uw God voor u in Egypte voor uwe oogen gedaan heeft? U is dit alles getoond geworden om te erkennen dat de Eeuwige God is, en geen ander buiten Hem Van uit den hemel heeft Hij u Zijne stem doen hooren om u teregt te wijzen, op de aarde heeft Hij u Zijn groot vuur getoond, en Zijne woorden hebt Gij uit het midden van het vuur gehoord. Uit hoofde Hij uwe ouders beminde, heeft Hij tenissen
tot
!
87
-
•
T
T
-
T
T
V
«•
...
-
:
v
^v
VT T
I
s'
••
•
:
i
I"
-
i
• .<-
-
:
T
v
••
$•
:
v
i
v_t
•
it
T
•
-
'^
••
-
:
<•
r
•
't'
V T_
y^i^ r-ixn b:^ü _v -vt
-
-t
t
j-
-it:
t
•
t
|
I
IT
T
V
-
t -
»:.
't—-:.
:
m on^p onx :
v:
V
1"
:
V
Iv
T VT
1
:
r
IV
T
T
I
vat t
I
I"
T
J
r\ü\y \iyr\ :--
•:
VT
:
T
-<
nm^"? :
•
:
,
AT
vv
-
-
T -
»:
T
T
-:
T
t:
••
,.
I
'i6
:
I
V
^:i-
"
I
V
- iT
iT
•
v
t
I
t
•
••
•-;>-
t *<.
:iny '^m D'ii^ naoD *nD omxc':"! D*ay3 ddhxV nin* na'^ 'j"-: :• t •"•:., v v VT TiT vv
^T
v
:
-:
:.
:
VT
Deze
•
jv
'jjoorden
:
I
-
•
-
•
I
i\
•
:
:
y
:
•
I
:
(.
:
worden door hem herhaald^ en
v
i
hij
:
-
a-
:
>
"^
:
:
•
it
. j
vervolgt:
Geloofd zijt Gij, Eeuwige! onze God, Koning des heelals! die ons uit alle natiën verkozen en ons Uwe leer gegeven hebt. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die deze leer hebt gegeven.
Na
de lezing zegt hij:
Geloofd zijt Gij, Eeuwige! onze God, Koning des heelals! die ons de leer der waarheid gegeven en het eeuwige leven in ons ingeplant hebt. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die deze leer hebt gegeven.
kinderen en kleinkinderen voortgebragt en langen gewoond zult hebhen. en gij op een dwaalweg geraakt, door te maken een afgodsbeeld van eenigerlei gestalte en daardoor doet wat kwaad is in de oogen van den Eeuwige uwen God, Hem tot verdriet; dan roep ik heden den hemel en de aarde als getuigen tegen u, dat gij weldra geheel verloren zult gaan uit het land, waarheen gij den Jordaan overtrekt om het in bezit te nemen, gij zult daar niet lang in verblijven, maar De Eeuwige zal u onder de gij zult geheel vernietigd worden. volken verstrooijen en gij zult in geringen getale overblijven onder de volken waaronder de Eeuwige u zal voeren. Daar zult gij dienen de [aanbidders van] vreemde goden het werk van menschen handen, hout en steen, die niet zien, niet hooren, niet eten, noch V^an daar zult gij den Eeuwige, uwen God zoeken, gij ruiken.
Wanneer
tijd
in
gij
het land
86
no;;? :
:
Dnp jhd
:
nyrh
nnin
in*i^np3 b'XiD'^ id^^S
n^Ds: n-D n^^Dno TT V •
»:
-it
13^ ;
-
•:
:
i...
••
,
-
••
':
:
i^'p^^*"?
"^^i^pn
\^
:
•
vit
••
I" T
n«
:
^"!?
(p"
•
1D*13
••
-
:
t
:
T)y ••
»:
T
T
:
:
t
•
"
J
•
:
:
•
:
:
min ••
isyS -
••
I
»'
':
:
\r\'
»:
^^H
"^^v^
«'= b'^)
n'3\t:n c'si ny^yrz -
TT»: Di^c^a- 1Di^-n^^ V t :
:
im
jnjc^ "i"nn
nn;r
**
-
:
Sxn D'cn • t 'T
"idd
(
•
f:r
:
•
^^3n r^,nb oi,»?
van Israël, ontkomen zijn, genade, gunst, barmhartigheid ea welbehagen mogen betoonen. Laat ons hierop zeggen: Amen! Gij allen erkent de grootheid onzes Gods, en de heerlijkheid der Heilige Leer!
De KOHEN trede toe! Dat zich stelle de Heer N. zoon van Geloofd zij Hij, die de leer Zijnen den Heer N., de kohen! volke Israël, in Zijne heili.o;heid, gegeven heeft. De leer des Eeuwigen is volmaakt, zij laaft de ziel; Gods getuigenis is getrouw, zij maakt de kortzigtigen wijs. Zijne bevelen zijn regtmatig, zij verblijden het hart: het gebod des Eeuwigen is zuiver, het heldert de oogen op. De Eeuwige verleent Zijnen volke de zege, de Eeuwige zegent Zijn volk met vrede. Gods weg is volkomen, het woord des Eeuwigen is gelouterd. Hij is een schild voor allen die op Hem vertrouwen.
—
De gemeente: En gijlieden, die aan den Eeuwige gehecht bleeft, gij zijt allen heden in het leven! Hij, die opkomt,
om de
uwen God
voorlezing aan te hoor en, zegt:
Looft den Eeuwige, die lofwaardig
is,
Be gemeente antwoordt: Geloofd
zij
de Eeuwige, die lofwaardig
is,
immer en eeuwig!
;
85
t:-
•
I-
T
-
m}^^ r
*
•
''^?''"'
''T-
:
viv
^"''^i? It
»:
v:
I"
-!••-:
:
^'•'^
•
T-:
:
-
•
:
t
:
nnn
T
T
•
I"
:
•
-
:It
imfti
nmci
-
nr2^böTi:nL:^b53t"inn
n'o?
t
:
•.:
-
I:
»:
non
3iip rDr^
rn'3?
li^^;;
!*
i7jni
:
)p1>c? i»
-
-:-:•:
:
dht
"ii^n d^did;; dj;
-:
:
'''^- °''"^?^ i'^Dr»'^!?! ''^^P^.
:on»ift ipj'b? 1173» OD l'n»rD
b'T) D*pn«
:-
iü
sin D^ön'in
..
.
t'c?
„
.
D^jt
I
t
:
U'.'>?3
iniD^D ^^?^n1 rh^^\^
2Je voorlezer neemt de wetsrol aan, houdt die in de hoogte en zegt:
met mij de grootheid zamen Zijnen naam verheffen. Prijst
De
des
Eeuwigen, en laat ons
te
gemeente antwoordt:
U, Eeuwigel is de grootheid, de almagt, de heerlijkheid, de zege en de majesteit, ja, al wat in den hemel en op aarde is; U, Eeuwige! is het koningrijk, en de verhevenheid boven alles, Verheft den Eeuwige, onzen God, werpt u neder als Opperhoofd. voor Zijne voetbank, heilig is Hij! Verheft den Eeuwige, onzen God, en werpt u neder voor Zijnen heiligen berg; want de Eeuwige, onze God, is heilig. Middcllerwijl de wetsrol naar de Biema wordt gedragen, zegt de gemeente:
Dat de albarmhartige Vader Zich ontferme over het door Hem, van zijne kindschheid af. verzorgde volk; gedenke aan het verbond der aartsvaders bescherme onze zielen voor ongelukkige toevallen verwijdere de kwade neiging van hen, die Hij, [sedert hun aanwezen,] tot Zich nam; schenke ons genadiglijk eene eeuwige bevrijding, en vervulle onze verlangens met de volle maat van ;
heil
en barmhartigheid. l^adat de wetsrol op de
Biema nedergelegd
is,
zegt de
Voorzanger:
Dat Zijne regering ons binnen kort openbaar en zigtbaar worde, en dat Hij aan hen die onder ons en onder Zijn volk, het huis
84
T
;
:
-T
:
^imD T
yy
i6^
üb'):;b
T.
:
-
njs*
"]Ss*
•
•
•-
;
ijn'73'ir
•
T
•
•TT
1in^{SD
•!•
•
••
:
.p"n
.
;
)
IV
r-.r:
:
dV^-jtp :
*;
nnni
T
s:
apiv vtoid nx r«n» T t v
cii^^n^ •
I
:
-
-
I
ruicir
qo
•
:
*
:
•
:
•
I
-: -
t
:
^^^'^
t :!•
T
T
?»
T
i^r**??»^
-
Ijh^s
D^'pii;
T
:
:
:
^^^ n'n\
•
•
•
:
mn:x
T
»:
mrj;
••
;
t
:
r
I
v
njK
:
'^^*
'?
:t
t
;
!•
:
-m no^ nx
nDp niTD no^^""l pf
^Din ^D^^< i!^ön * : i\t:
•
'
T
iJnSDn mr:si
I
s
na^b i6 V T
v
i-
I
-
•
i
:
rri* •
:
:
in*^-ip3
bi}'ii^,
id;?V
niin
tn3K>
^na
vertoornd is. Die op Hem vertrouwen, neemt Hij genadig op, beloont des vlekkeloozen deugdzin. Waarlijit, Hij twist niet eeuwig, is niet voor altijd vertoornd T Hoe zullen wij in de hoogte komen, daar het wild des wouds ons verscheurt? Waarheen ons voor Uwen vertoornden geest redden, daar Gij ons in den storm wegmaait? Als een trekvogel dool ik rond, want angstgesclirei omringt ons. Luid jammer ik, de vlam, van den hemel gezonden, verteert ons. Zuchten vervullen onze borst, de weeklaglen doen ons wegkwijnen. Ach, de ijver
Uw
Eeuwige, verteert ons. Verscheurend wild, in woedt grimmig onder ons. Zie neder o God, verkondig in Uwe verhevenheid: //Groot is Mijn ijver voor Jeruzalem en ZionI" voor
het
woud
huis.
opgeschoten,
De
arke wordt geopend en men zegt:
Als de arke optooj?, zeide Mozes: Welaan, Eeuwige! dat Uwe vijanden verstrooid worden, en Uwe haters voor U vlieden! Want uit Zion komt de leer, het woord des Eeuwigen uit Jeruzalem Geloofd zij Hij die de leer aan Zijn volk Israël, in Zijne
—
!
!
heiligheid,
gegeven
heeft.
83
T
)
••
•
:
T
T
••
T T
••
Dnr
-
.
V T
)
••
•
V
IV
:
T
t
t:
:
)
-
T»;
*
V
v:
t
I
t
-
I
^^r^
n^ -
V
I
:
t
t
-
t
.
••
:
:t
t
•
•
.
nn« rins
^»
:
»:
•'•:-: t
•
:
-
:
:'*iDn:m
m^ ^nb d^jdx nb
t^^i I
•
•
•••::•
D^Dn>«
^n")5«
-
:
•••::•
^r^nt:*»
wpn
vjö
••
:
-VT
T
:
I
••
:
••
t
-:
-
vt
t
t
den regterstoel! «Nu verhef Ik mij, zegt de Eeuwige, nu toon Ik Mij hoogverheven!" Als een klagend roofdier, klaag ik, want Hij, God, verbant mij in ellende; iils struisvogels huil ik, wegens de verschrikkelijke Mijn God, mijn God! waarom maakt Gij mij tot verwoesting. walging, tot afschuw! o Tuchtig mij niet in Uwen toorn, straf mij niet in Uwe gramschap! Gij, Eeuwige hebt gezworen mijn smeeken geen gehoor te verleenen, grimmigen liaat tegen mij getoond. Ach, hoe gruwzaam vervaart Gij tegen mij, oefent haat tegen mij met sterke hand. Doch neen! niet eeuwig haat Gij mij; de tijd komt, waarop Gij mij weder troost verleent; dan buigt Gij de booswichten ter neder, die mij naar het leven staan, Gij toorn legt zich neder. strijdt dan voor mij, verschaft mij rust, Gij troost mij over het verduurde lijden!
Uw
Luide spreekt het late nageslacht whoe gaarne wilde ik sterven, dan aanschouw ik het neervelien niet! Heb ik dan de kracht van steenen, dat ik als een blok het hoofd kan bieden? Vertwijfelend denk ik: de Eeuwige heeft Zijn aangezigt verborgen. Hij zal niet meer genadig op ons nederzien !" Bittere klagten hef ik aan, want bespot word ik en sluipend vermoord. Voorwaar! de puinhoopen scliijnen voor de eeuwigheid bestemd! Hoe lang, o Eeuwige, wilt Gij mij op eeuwig vergeten? Doch van eeuwigheid af is het bekend, dat de Eeuwige slechts voor een oogeublik :
T
8S
JÖ3 nirp rhyü \np\^ *
D^P'k
nj^x
•
i'"
"nii:^b :
np3
^nip
•
*rnp-i' ib>3r<
T
:
ninij; njipx
™i<
i'"
*
*
I
t
D^p^^ nnirI
T
T
pn^D t :
I
:
: .
iv
^nr:
TT
'^-
-r:
•
:
:
•
-
'i^'inrj 1:^2» ••
:
v -
i*:3i)«
"
••
••
t
D^p Din5^ *
*niDp Sid
nnxi nxö nSn^i T T
Dn^x ü^ü^d^ DDiinnS t T T :
^nb •
•
^*t^N*
**
*npp h^i D^pn^p
'>l'i'^h^
...
hd^k
^np3
*
ib^s*
*
D1U Tnpi^ 'niDn:
I
*
I
np^
^'t^^
^niDtp ^na'^ ivö
"^ni^s
-
1
^nipbp
^nip^D-
:
:
D^Dp n;;ST i?Dp 'nü - T •
'nipSo3 'nsnV^ nD^-XD
i;;^ Nbi. n"iS::i*
p^nD'- 'nipSö1
*
:
di»
:
3ip -It
-:
*
:
•
^•irsi')
*'•',•
D^nnn? t •-: -
:
God het goede in mijne voorraadkameren niet laten ontbreken, en aan Zijn rijk zegenvolle jaren schenken, en gij zult niet ophouden Hem te danken. O, die verschrikkelijke zonde, die ons in ellende stortte. Bevend wordt nu elk jaar het treurlied in openlijke vergadering voorgedragen! Ach, zoo vele vrije jaren snelden reeds heen en de verlossing draalt nog verscheen zij niet. List beraamden vreeselijke vijanden legen de uitverkorenen en vlammende branden, uit hoogere gewesten ontstoken, verteeren de offerende priesters te gader. Ach, verdroogd als verbrande kalk zijn mijne sappen, de tong kleeft mij aan het gehemelte. Doch eenmaal toonen weder zoete liederen uit de verbeidende kelen, wanneer de verzamelde verstrooiden weder naar het verlangde heiligdom spoeden en dan, o dan versmacht de gelaafde tong niet meer! De gruwzame vijand stortte mij in vertwijfeling, onteerde mij, vermorzelde mijn gebeente. Herhaalde malen overviel hij mij, want ach, mij bezoeldenden menigvuldige misdrijven! Klaagliederen schrijf ik ter neder, die de denkende geest mij over de lippen doet komen, geregte klagten hef ik aan ter wille van mija lijden, onophoudelijk jammer ik en roep moedeloos uit: //ware ik slechts in het rijk der schimmen! o Hoe diep is mijne ziel gekrenkt! En Gij, Eeuwige, hoe lang nog? Wanneer zullea die tegenstrevers eens en voor eeuwig verdoemd worden? Voer toch herbij, hun ongeluksdag, o Eeuwige! Toon ü verheven op
zal
—
—
—
81
^.
...
nna
-: -
a*i*
|^:3ii
..... ••
T
;
•
•
:
...
•^-
.
I
..
:
-
t
d'i» «*nn
:
.
T-: -
•
:
''
••
.
.
»:
nyn Y T
.
T
-
;
t
:
vIvt
•
pS
"^'^^^n
T
hd^x
pn
•.•:•:-:•
••
T
t
V T
•
t:
-
»;
ziet de Eeuwige op de ellende van het overoude volk neder, verschijnt
Eeuwige op eeuvvig verlaten? Neen, gewis eennriaal
glansrijk,
om
het voor altijd te verlossen
1
Want
waarlijk, niet
op eeuwig verlaat de Eeuwige!
Reeds eenmaal dan voor- dan achterwaarts gedreven, volgde aan togt, hem (Mozes), die mij naar Edom leidde; angst overviel mij ginds, toen de nazaten van den rooden (Esau) zich maglig toonden en acht togten trok ik achteruit naar Edoms grenzen, Hoe moest ik verstommen, het heiligdom verwoest te zien! o De smart verlamt luij de tong! En in zoodanigen van ongelnk zwangeren tijd moest elke inzigtvolle verstommen. Doch die tijd, waarin de booze geest u niet schaadt, komt, en Hij, die alle vleesch hulpe biedt, zal uwe bede welwillend verhooren; geeft u daarom niet aan de vertwijfeling over, gij, ik, togt
die
God
vereert.
Luisteren wil ik naar de gelijkenis, naar de klaagliederen Ach, onbeover de verwoesting van den voor trefïelij ken berg. snedenen rukten aan, om het verhevene volk neer te vellen, de zuilen van de heilige tent hieuw de geweldige bijl ter neder en de zware bijl velde eiken groenen, eiken saprijken boom. Deugd predikte ik, en ach, niemand oefende haar daarom verstom ik verdoofd, verzwijgende geheel het goede. Doch eenmaal ;
11 KiNOTU.
80
TT
-
nïi
:
T.
•
T"
••.
iDN*nS 7333
*
........ -TV ,nav nSiDi Snio -«
-T
:
nc^^*
i£)"ii
-
T
••
T
••
Dnn
»i
^n'^
Ti^n
*
I
V
••
I :
-T
."^
jv'p;»
^ii^n
.
*
T *
T"
'^'^3 ••
T-
:
T
v
•
;
^'pin
:
'Tn3 T
-
I
-:
*rn^n
N*^n *
'^;i."i^1ïS
n:rT \-n^j< • •
''
t:
••
t
•
»:
^nr:: m3:^« !'''•
:
I
:
^73 S^; n-js* dis* -
n*37 *nx3 T ••
•
:
n^hoh ^3nn3
-: -
•
T
-
i>*3
r}r\^
pö* nir^^
fv'?:;
"in;^-::
^:iii
T
:
*»
t
*:i;Lr3
-
n:i
:
.*
.^
T
v
:-
r^'2'\y^r\
V
:
7:s*
p^ts*
^^Sn* -:•
\yb\;
ü*k-i3
'):p ^ui^'7^ ... iriTt .._..).
Dön TT
*
I
onn
jii3n
m\s
T
;
V
•
:
,
t
i3fi*i^
n3V^*n3 nvl"in
:
.
DD'"in3 Dtr^in
n;^s
•-;•:
-
T
rhj
i:*?
:
t
-i
:
.....
•
*
tt-;
t« T
*:"iir "^
'
T
:
^
t:\j
Op bergen, door nachtelijke duisternis omhuld, dwaal ik rond en niemand leidt mijne schreden. Ach, hoe beklagenswaardig zijn de deugdzame vorsten! hoe snel wankelden hunne voeten, in een ommezien gleden hunne schreden uit! Vervolgd werd ik op elke schrede, om in ketens te worden Keem Gij, Eeuwige, mijne boete genadig op, laat geklonken. mij vergiffenis verkondigen! Hoe liefelijk galmen op de bergen de voetstappen van gelukkige boden! Wee mij voor langen duur ben ik in den afgrond des verderfs gestort. Uit de diepte jammer ik, en niemand heft mij daaruit, l)e natie, die voormaals boven alle volken was verheven, die eereteekens, door des Eeuwigen regterhand geteekend, ontving ach, thans beweent zij luide den ondergang harer geliefde vervolgers.
!
—
kinderen! o Hoe diep ben ik ter neder gebogen, sinds des Eeuwigen magt mij niet meer bijstaat! Doch eenmaal grondt Gij, o God! Uw tempel weder op den bergtop, Gij, die zoo vaak de
misdaden Uws volks hebt vergeven; dan vertoont zich zegenrijk
Uwe
Uwe
regterhand verheven! ik: wZie, in eene gelu'ftkige woning zit ik thans gevestigd", doch mijn einde naderde weldra, het geluk wisselde, en de tijden werden donker. Ach, in dezen jammerlijken nacht denk ik aan de vreugdezangen. De gewelddadigheid klaag ik, Eeuwige, bij U aan, die de grondslagen mijner zuilen te gronde rigtte. Met den Eeuwige rigt mijne ziel, /rHoe, zou de
magt,
Eenmaal dacht
:
79
:
*
^^*'")^
*
^^.
ö^* O'^^O^
öpj
Ssn'f t^'np :
"^iD'ipD
"iD3 b^s* *5 ni'-ö
-TV"-
•
iv"i«
TT
nD3
y:^^
'^j^r^n
•
HD ^p2
ns*
n'c^s
-
••
:
"?:: T
"11^*3^
Sin: 'D
yr^nii•
*
:
*
*
•
t
kSt t^y ü2
nnaV
kS
«^;^<
-
n3Di< hbr2^
:
'?1p3 '37 Dn
•
iw
bs*
n3:DXi tv:
nni n3iN*
•.•:••
'r^lp?
••
.•
o
D1^^t y
:
r 'pd ni^n.s
n31^*
• :
^b^D *n^*n
•
-
t
:
d^d
v
v:
v
In bittere smart verloren, nader ik de heilige plaats; onophoudelijk traant mijn oog, daar niemand mij vriendfecliap toont. Weenend jammer ik, daar Hij, die mij na'oij was, zich verwijderde. Het gewaad verscheur ik, toon de ontbloote horst den woedenden verwoester. Smeekend rigt ik mij tot den Eeuwige, die Zich mijner Ach, hoe brandt het in mijn binnenste! Toch niet aanneemt; versluit ik in mijn hart de troostende gedachte aan den dag der wraak van Ariël (tempel) Ij. Gewis, die tijd zal komen! Hij trekt dan ongedraaid nader, en verheerlijkt verschijnt in u, Jeruzalem, Israëls heilige! In sombere eenzaamheid verzucht ik mijne gekrenkte eer, ga de deur niet uit. Ach, verstommen moet elke mond wegens de zware rouw Woorden zoek ik, om het bittere lijden uit te drukken, dat gedurende zoo vele jaren mij wegmaaide. Ongelukkige aarde, die het helder bloed heht verslonden, o ik, ellendige, die als een doode, als verloren gereedschap, vergeten werd Zie toch. Eeuwige, op de verdoolde verstrooide schapen [Israël] neder, !
!
Schenk hen Uwe hoede, die ongelukkigen! dtn geest der kennis! Laat nimmer de heilige leer door hunne nakomelingen vergeten worden! Als een duif kir ik klagend, in stede van vreugdezangen, luide bejammer ik immer de beide verwoestingen 2) als de golven der zee bruischt mijn binnenste in mij onder de bende mijner
neem
hen
heerlijke
in
Uwe
kroon,
;
1) Je». 29, 1.
2)
Kersteen tweede tempel.
78 .r>3np onnift pni r'wisi nrip ^Sö ift nSonn mjnj t'c? uuncj '2T3 itïSx i3nn? DC1 'o '^t) 7j5 cmnn 3*n o"d 7o>'n ?in pijnp:» oiicm) .o':nr)nr oMnp? rirrs iica 11S3 oirn tS^
,('jï:mo
ni3;;o
nö"c^
bp ^pL3x^?
r^mi^ »3n3 :
rinpn? rjicfn?
^illDH ppJ^X
Tii^iS*
•
p:!:/
-
,
•
*
•
-
:
>*n
^jn:
p
*jn^
nn:
*Jin:i
:
:
*
Wnp
rs'pj
Ï^'T
\s*-ip3 •
•
It
;
li'^) 'o niS \n ijv^j
N7
*;3
•
:
t
d^ö nn
n;; d^jös
-
*
:
T
••
:
-
•
T
i^bs*
•.•:•.•
:
'^^Vp) ^]PT.) *^'^'^^ '^^^). ir;;
n333
^hiVl:^
lZ)D2
j^iij
t '
:L;:i3n
nrc^ '^pn
:
:
'^^^):
S2
*
•.
:
^0!P ijii^d
•
••
T T *
pn
n^*^i
-t
':]*3Si<
niN*D ^'^n
ni:?"!
\-i;?i»
:
dV3
'^3'?
S:">r
:
^:n2n •
t
:
•
-
ni:*p2
-
t
v
•
'^y.. ^"^^ ^'i>'7::D
ip2.^
^y^
:
•.•
""
D2V'7::n'7
Heden, op dezen jammervollen dag, wil ik beweeuen iiet noodlot, door des Eerwaardigen raad besloten. Ach, mij ontvalt de spraak, mijne keel vindt geen toonen, verstomd is mijn mond, want, o jammer! nog is des Eeuwigen toorn niet gestild. Jk hoop reeds langer dan negen eeuwenl), en nog is geen regent verschenen. Gaarne wekie ik hen, die in Chel)ron sluimeren, die mij aan den Eeuwige verbonden, ü dat biltere lijden .lammergeschrei verkondigt mijn keel, mijn gehemelte versmachtte om u, toen ik uwe vruchten, o Jeruzalem, in 's vijands handen moest achterlaten! Zwaard en schild grijp ik, u bij te staan; ik rust niet alvorens uw voormalige tooi u wedergegeven is! De aan klaagliederen gewone voorzangers herhalen jaarlijks de jammertoon, tranen rollen langs ieders wangen den ganschen duur der ellende door. In eene eenzame kamer ween ik, opdat de jammerende stem niet naar builen gehoord worde. Jammerend kwijn ik weg, het licht mijner oogen verduistert; mijne wangen zijn door tranen bevochtigd, als twijgen aan een beek geplant. Doch mijn versmachtend oog riüt ik verbeidende tot den Eeuwige op, o het vertrouwt op den levenden God! Hij staat om Zijnentwil u bij, zendt regen en dauw uit Zijne heilige woning u toe; wie u beschadigt, beschadigt Zijnen oogappel! !
1)
Zie
»5
'd C'1
r3"i
Ml ?"3ftT ^Ofeo 1837)
iSip'i,
bl.
Rappoport (3?i»?',-iq7
17 en 19.
f "p"'' 1)1/03)
i»i!->r
ri'i
rr''»'»
77
-
/
V
IV
T
T
:
I
t
:
:
it
v
t
D71
T
T
:
t
:
••
jr'^ir.
T
-
:
•
:
t
:
niw
•
•
bi^b
ni^nn
t
^t
:
•
:
:
in
üb::
T
••
:
T
:
•
:
T
:
bi
:
/
iv
•..
••
:
nn« -iiin T tI
q":3 i'iib
•
iT
••
:
*
t
:
•
T
r
:
-: v
öi^r^' ^'\ip "t:'
finp ni-rv
•
111:1
;
:
t
:
d^^£3ï:^
d;;v^ nyii :
•
Db.^:n
f:
^
• t
••
:
nDb^-^D t
t
i
•
d^^is*: inni:^ nir^nn ht::^
•tjd-i^'?
!:•'
"^
t
••
:
*»
•
I
D*n nö"^^ by V T
•
:
vSx
:
I
rkr^n xi): t:^ipD iix: riDbs *d vil V T T T T •
-y
:
niTör dh^t
•
:
•
it
Dn:^^ nniai Dn;pï< s^^^iq
"nn^^i
Nin -]ii3 :
..
T
:
nii^i
"rjiiDüi
1
iT
:
T
:
ID)?'^ *
T
msifm niDia ninsOTi
"n^j^S I
:
:
t
:
id'u^
I:
-
:
:
li
••
t
:
•
nix^ï « li'?»^^) "-i t:»:
rii^nv o»b!)D.-?n
ons bevrijd, al hunne eerstgeborenen hebt Gij gedood, en Uwen eerstgeborene gered. De schel fzee hebt Gij doorgespleten, de snooden er in doen zinken, en Uwe geliefden er door gevoerd; zoodat de golven hunne wederpartijders bedekten, en niemand van Daarvoor prezen en verhieven de geliefden den hen overbleef. Almagtige, de geliefkoosden verheerlijkten met snarenspel, gezangen, prijs-, lof- en dankliederen, den levenden en eeuwigdurenHoog en verheven is Hij, gro
—
—
—
!
Eeuwige, die
Israël verlost hebt.
76
•T
:
:
V
T
:
v:
V
tI-
•
t
't
:
r
vitI-
:
t
-
D^iV^Nnn nvi D^i'rS D^pi 3iü iDi D*:nn>
:
»:
T
.
-
-:
:
V
T
Dnnnx dhod^
vr
j^^c^iqi r:iD
Dn"? ni3^ "^^Di ^Q^;'? ^nj;;S3Di „
.
,..
pnx ••:
t;
-:-
.
xin it
:
-
:
t
I
dSi;*^ snn
\')mi_
•!-:••
xin -
i*
S;r
•
:
v: v.
v:
•
nnx irni3X nnrv
pnx xin nnx nox
nm] :
-
.•:•.•
t
:
id^
b:; n^'c^i
nnx npx - ••
)
•.
iv
:
ori. it
•
••
—
Zijne woorden zijn levend rijk en Zijne trouw eeuwigdurend. en standvastig, getrouw en begeerenswaardig, in alle eeuwigvoor onze voorouders, en voor ons, voor onze kinderen, heid voor onze nagessjachten en voor alle nageslachten van Uwe Voor de verledene en toedienaren, het kroost van Israël. komende tijdvakken is deze goede en bestendige zaak voor immer en eeuwig. Het is trouw en waarachtig, eene onovertreedHet is eene waarheid, dat Gij, Eeuwige! bare instelling. onze God en de God onzer voorouders zijt; onze Koning en de Koning onzer voorouders, onze Verlosser en de Verlosser Onze onzer voorouders, onze Schepper, de Rots onzes heils. naam van oudsher, buiten U Redder en Reschermer was ;
—
Uw
er geen God. Gij waart sedert alle tijden de hulp onzer voorouders, ee« schild zetel is en bevrijder van hun nakroost, hij alle geslachten. is
Uw
het verhevenste des heelals. Uwe oordeelvellingen en geregtigheid gaan tot de verafgelegenste oorden der aarde. Heil den man, in
naar Uwe geboden luistert en Uwe leer en woorden ter neemt! Voorwaar! Gij zijt de Heer Uws volks, en een Voormagtig Koning, om U hunne belangen aan te nemen. waar! Gij zijt de eerste. Gij zijt de laatste, en buiten U hebben wij geen' Koning, geen' Verlosser, noch Revrijder, Eeuwige, onze God! uit Egypte hebt Gij ons verlost, uit het slavenhuis
die
harte
:
:
:
:
75
"T
"
vv
-:
1
r
»T
j-
:
Dnn:3 •
vv.
:
V T
>••
-
-
:
/•
r
-
:^
...
^
:
r.-
:
)
..
._.
AT
T
•
:
DD^nb^< nin* IV
D*pi T •
••
1
JT
v:
t
:
V
•
:
TT-
t
..^
-:r
•.
".-'t
:
-
Dp Tl-
:
>
t
v:
T
I •-,
:
.
iü'^1 :
1
J
'
1
r
•..
Dp tI-
v
"'
:
snn
«t
;
•
t
•
-
mi
t
i
Dn»^ ^^
.
••-:
i-
*.•
dhïd rixD
r
;
•
:
;
:
iv
•
ir
:
•
:
-
•
:
I
D^ïn
D'-pi ïiDii tI
••
:
,
n'i'rh
:
v
•
mnn-N*'?"! ^
.. |.
>
T^n t t
- er
:
-
•
vv r
;
->t
.v^
f.
•
:
—
:
nnD^<1
-:
:
.
dd'?
i"
/\'
:
:
:
-
.
:
a^nb'.sS
t
"iniDSD"» riDi is*DD*i
^-
v
.
I-
-:
:
V T
••
(att-
:
n'^nii D^DHi Dinxi rirs^i T
nrbü v
:
••
T
/>:•
'
ii^:;'i
^v
^v
*:s* V
y
j..-.
V
:
J"
v
nnxi U22y? nnx
,..
^
-
r.-
r
•
:
Dns*"!"^:'^^ lDD*:^;; .. _,._.
•
,
VI":.
.
:
-:,-
•
r
•\,-
*3irS;r n^'^v an'? r
•
-T T
W
-
VIT T
I
~<
t t-:it
-:
•-•
:
t
.
nn'? :
n::^< v v;
-
•
:
.
••
v.-v
:
:
.
i:;;^» i-
:
•
kinderen vermenigvuldigen op het aardrijk, hetwelk de Eeuwige uwen vaderen toegezworen heeft hun te geven, zoo lang als de hemel boven de aarde zal zijn. De Eeuwige zeide tot Mozes als volgt: Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen. dat zij zich schouwd raden maken aan de hoeken hunner kleederen, [ook] hij hunne nakomelingen; en zij zullen aan deze schouwdraden, aan den hoek, een snoer van hemelsblaauwe [wol] vast maken. Deze zullen u tot schouwdraden dienen, opdat gij die ziet, al de geboden des Eeuwigea gedenkt en die nakomt; doch dat gij [de vei leiding] uws harten en uwer oogen niet nawandelt, welke gij boelerende aanhangt. Hierdoor zult gij al Mijner geboden indachtig zijn, die uitoefenen, en voor uwen God heilig zijn. Ik ben de Eeuwige, uw God, die u uit Egypteland uitgevoerd heb, om u tot een God te zijn. Ik, de Eeuwige, uw God. Trouw, vast, zeker, zelfstandig, geregt en gewis, liefelijk, aangenaam, begeerenswaardig, bekoorlijk, eerbiedwekkend en eerwaardig, alsmede wel verordend, door ons aangenomen, goed en schoon is deze zaak voor ons, eeuwig en altoos. Voorwaar! de God des heelals is onze Koning, Jakobs rots het Hij is bestendig. schild onzes heils, door alle eeuwen heen. Zijn naam onveranderlijk, Zijn troon onwankelbaar, en Zijn
u
•
r.-
T
kv
•
:
^•.
••
^
:
vt
-
:
:
I
•
iv
onjT
J"» lS'«
'bD2^ DD^D'^-^Dn liD^^^T üyphi< niT'ns nDnx'p
DniDT T
TT
I-
:
!(.••
rv
T
als
IT
zijn.
zij
En
T-:^T
T
jv
:
"^i-i?
T
:
-;
_
_
vv
T
T
T.
-
•
-;
I-
-••.•:
I
-n^s'J^n
•
:
I-
•••-r
^
T
,
^"
^
:
•
:
-
•
-
n-^yy) hSdsi
:
-:
t T •
-
:
v
v:
•<
<-
v
•-•.•
:
-
r
:
-
'
:
-:i-
-:i-
at
"^
t
^^2b2^ ^n*33 ^^n^rs d3 idiS üy:2
zult die tot een teeken op uwe hand bineenen voorhoofdsband tusschen uwe oogen zult die schrijven op de deurposten uws huizes en
opstaat.
gij
den;
IV
_
^
\j"
^^D'^Di
:
qd"?
nn£3*-r3
dddd'S'
zullen gij
Gij
tot
aan uwe poorten. Als gij dan steeds luisteren zult naar Mijne geboden, die Ik u heden gebiede, om den Eeuwige, uwen God, te beminnen en Hem te dienen met geheel uw hart en geheel uwe ziel, dan zal Ik den regen uws lands op zijnen tijd geven, den vroegen regea en den spaden regen opdat gij uw koren, uwen most en uwe olie inoügst. Ik zal gras op usv veld geven voor uw vee; gij zult eten en u verzadigen. Wacht u [echter], dat uw hart niet verleid worde, dat gij zoudt afwijken, andere goden dienen en u voor hen nederbuigen. üe toorn des Eeuwigen zoude tegen u ontbranden. Hij zoude den hemel sluiten, zoodat er geen regen ware, en de aardbodem zoude zijn gewas niet voortbrengen; gij zoudt spoedig van het goede land verdwijnen, dat de Eeuwige u geeft. Gij zult dan deze Mijne woorden in uw hart en uwe ziel inpreuten, die ook tot een teeken op uwe hand ;
binden,
en
zij
zullen tot
eenen
voorhoofdsband tusschen
uwe
Gij zult die uwen zonen leeren, om er van te spreken, als gij in uw huis zit, als gij op den weg gaat, als gij u nederlegt en als gij opstaat. Ook zult gij die schrijven op de deurposten uws
oogen
zijn.
huizes ©n aan
uwe
poorten. Opdat
uwe dagen
en de dagen
uwer
73
o
D'k^a ••
:
^D
nn^rrjo
:
—
I"
.
IV
I
T :•!••:
T
-
:
t
:
:
nvDDip T
I
:
r^m'C^:) nV:i:
•
T
ir^*>s;'7
:
:
t
:
t
•
:
I
iv
:•
:
-: -
:
1:02^ sni:m
r t
')33^b'ini
nxTbi n^nsb i^ddS t t t
^D*i^
••
T
V T
'lixon")-
c^iDr^S
D'^iyS
n^;'!
:
•
-
t
t
it
:
psn ma:?
r t
t
it
!••
:
t
:
-
I
Vri>*^
ii-
V
^T
«.•
:
:
T
IV
I
^1
;
:
t
-
:
j\
:
:
Di^n ^iï^ ^d:« ^2Dy^;r T
:
I
-
IV
rni2 v V I
k
;
-
-
V
I
-
:
:
'nr\:h2^ ^r\'2:i j
inzien,
I
!
:
V
!•.•••:
:
verstaan,
nemen, nakomen leer, en
v
^ny^^:i »
I
:
:
I
•
:
v
-(
••
v:
ftv
v-
-'t
^"
:
D't3T
')
:
nan^i T •t*' -
j
Dn^nn vm t -'t:-,
nt^N* rhi
it
s'
^
•
^'rbii nin* nï<
:,
:
t:
«••
:
^D^y^Dn n t
^nN*D"bD3T ^c^ar'rDDi
:
^T
v:
Ir
:
:
di^?''?
'7
IT
:
''^n^n ^'irnp
t
:
nn^m ^^b'? D3 v t at vt t
-
•
s
I
:
ür\:y^^^ jt
:
-
•
t
leeren en onderwijzen, en met liefde in acht en vervullen Verlicht onze oogen door Uwe
doe ons hart
!
gelieclit zijn
aan
Uwe
geboden; laat onze
harten eenstemmig Uwen naam beminnen en eerbiedigen, opdat Want op Uwen grooten wij nimmer beschaamd worden. en eerbiedwaardigen heiligen naam vertrouwen wij wij verlustigen en verblijden ons met Uw heil. Breng or.s in vrede van de vier wereldzijden te zamen, en voer ons, met opgerigt hoofd, naar ons land! Want Gij zijt God, die het heil bewerkt, en ons hebt Gij uit alle volken en talen verkoren, en hebt ons in waarheid grooten naam doen naderen, om U te danken, en tot Uwen Uwe eenheid uit liefde te erkennen. Geloofd zijt Gij, Eeuwige, volk Israël met liefde uitverkoren hebt. die
—
;
Uw
lloor, Israëli de Eeuwig*e, onze God, is een eenig;,
Geloofd
zij
de
naam
Zijner heerlijke regering,
eeuwig Wezen,
immer en eeuwig.
den Eeuwige, uwen God, beminnen met geheel uw uwe ziel, en geheel uw vermogen. Deze woorden, die Ik u heden gebiede, zullen gedurig in uw hart blijven. Gij zult die uwen kinderen inscherpen, en er van spreken, als gij in uw huis zit, als gij op den weg gaat, ais gij u nederlegt en Gij
zult
hart, geheel
10 KiNOTH.
78
»D*öTir
r\!2:^b
•
T
..
:
:
Dnix
T
••
;
-
T
..
iT
:
•.•:•:
•.,
n^DH nnnn T T T
nSn:i
^3
irnns*
:
•
••
I-
•
'inj}^'^ :
:
T V
T
:
•
I
:
•
•
:
-
:
I
t
•
:
.
••
nix
^»
it
r-
:
•
:
;
-
-:
di»
.
non :
üWj'y
-
t
:
n^nj^ •
n::")t
i-
i-
T
-:
••
:
*ir7>^ !•
t
^pn DnpSn^^
D^^n
rm I
n\on T
^y^-j ^y2t< t
i^.^nn jd
i::i73
:
1ln:}^^^
1:2^:2 1"
.
.
»:
••:,
^
.
n;:^^,!: ..''-.-
:
^
'.
=
tt
i-
pnS
•
-^-in
irnSs* -: -
:
n*::^xnD
'^-
'^\^y^2
%
-.
I
•
i^J^Tni
:
-
:
V
.
ir.o'^S S^Di^^nSi -
:
-:
]f2rm 2Hr\ ir^jj i::^7
T
1"
,•
:
•
I
nb-'Dn
:
t t
:
•?;;
ri'-ï
t
•
.
:
-
:
nit:x3 TT
ii7D n^rii n\s*n
:
I.-,...
-
n:^;;'^
.
mn^
.
•
:
:
-
t1-:
:
D^iö1^?n1
onr2)H^ d^hd-l^'D ür\D^i
:
*3 D^V-i:
nrni
ü'i^mr\f2 Sn:i u^i^in vipr\
t
Dm Dm^n ••
-
•.
.
;
.
En de Ophannim en heilige Chajoth verheffen zich met een ontzaggelijk gedruisch, tegen over de Seraphim; wederkeerig prijzen zij en roepen elkander toe. Geloofd zij de majesteit des Eeuwigen op Hare plaats 1 zingen den hooggeioofden God liefelijke toonen; den almaglevenden en zelfstandigen Koning zingen zij liederen, en doen Zijnen roem overluid hooren. Want Hij alleen is het, die groote daden bewerkstelligt, nieuwe voortbrengselen schept! Hij zaait geregtigheid en laat heil Hij is de Heer des krijgs opgroeijen; Hij schept geneeskrachten; Hij is ontzaggelijk in lof, en een Heer der wonderdaden. Hij hernieuwt gedurig, eiken dag, door Zijne goedheid, het werk der schepping; gefïjk van Hem gezegd wordt: //Die groote lichten gemaakt heeft, Zijne goedertierenheid duurt in eeuwigheid". o Laat toch een nieuw licht Zion bestralen, en dat wij allen dit licht eerlang waardin mogen zijn! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! Schepper der lichten! Eeuwige, onze God! Gij hebt ons met eene voortreffelijke liefde bemind; met groot en bovenmatig ontfermen hebt Gij ons Onze Vader en Koning! om on^er voorvaderen wil, gespaard. die op U vertrouwden, en wien Gij de instellingen des levens leerdet, wil ons ook zoo genadig zijn, en ons onderwijzen Onze albarmhartige Vader! wees barmhartig jegens ons, boezem ons hart in, dat wij al de voorschriften Uwer leere mogen bevatten, Zij
tigen,
:
—
!
71
irri^i^
npn-^*
•r|D*^
T
*^i3Mn
^»
T
•..
T
:
:
m^^npi
D''^'"i"'p
V
_:
li^N:"!
^^^l.'i^
-: -
•
:
t
Dn*£3"nx D*nni3 d^^D) D:ip
DnKöDi T -:
-
:
••.
•
:
;
't
T
T T
:
T :
ji'^n
t
t
:
•
:
:
•
-
:
-
- 1-
I
•
:
I
t
:
T
T
•
:
t
n^d niXDï T :
-
:
:
t
D^'irj; d'pd"}
nint:m t »:
t
nii^-ip'n t
:
\l
;
•
D^>'n;;pi
,
tv:
:
T
:
•
"nSon bxn DiJ^tix • T V
bin,in
•.-
:
• :
11123 insn-^D VIT :
t
:
"^lann
li^ii:;
-
:
np
•
"i^pn
hni^di n?p>*3
snn ï^inp Nni3m ^I3:in t
:
:
,
•
:
D'p^S'^pi D^;i*n[:Di
:
T
*i:p'?D
D^nD'i^Di D^::nD?'ji nn,t:m n'-i^ü's
:
D^Di
onöpD
^i^^'niss
*' •»:
-
I;
IV
)
-
-
v
v t
:
t
•..
•.. I
V
••
:
t
^
:
• :
ü)ip v)ip ü'iip Ir t 1
I
t
verkondigen onophoudelijk Uwe goddelijke en heiligheid. Lof zij U Eeuwige, onze God! wegens Uwe prijzenswaardige gewrochten en wegens de schitterende lichten, die Gij gemaakt hebt, en die U gedurig roemen, Sela,
almagt verhoogen, majesteit
Lof zij U, onzen Schepper, Koning en Verlosser! Schepper der heiligen Uw naam zij eeuwig geprezen, onze Koning Gij hebt U dienaars geschapen, welke in de hoogere wereldgewesten staan en, vol eerbied, gezamentlijk de woorden van den levenden God en den Koning des heelals overluid verkondigen. Allen zijn zij bemind, allen uitverkoren, allen magtig; zij volbrengen Allen openen allen met vrees en eerbied den wil huns Heeren. xij den mond, met heiligheid, met reinheid, met loflied en gezang; zV] loven, prijzen, roemen, eerbiedigen, heiligen en huldigen den iinam des grooten, magtigen en eerbiedwaardigen Gods en Konings, Allen nemen wederkeerig den last der hemelsche heilig is Hij. !
!
elkander over en geven elkander verlof, om hunnen met zalig genoegen; in eene zuivere taal en met lieftaligheid stemmen zij gezamentlijk de heilige vereering aan en zeggen vol eerbied dienst van
Scliepjier heilig te vereeren,
:
Heilig,
aardbei
is
heilig, is de Eeuwige vervuld met Zijne heerlijkheid
Zebaoth,
heilig,
!
de gansche
70
^'pn X"ii3i
T
:
T
T
:
'
-: T
T T
:
:
T
T
:
T
:
T
'
:
.
•
'T-:
T
IV
diS*j^
••
1
IT
ri-c/y.
T
•
-
..
:
T
:
ap^ "^nD
"TiaD
iniD'?.'?
'
xnim
':'2n-ns*
:
nis* nvi*
IV
I
nx':?,'3 T
:
-
-: -
T
'iTb*:; T
T
T
r-
•
••
rtDDn^ d'^d T
nNS-iom nn-u'iDn
r
T
T
:
:
'" •»:
•-.
iidS
*rs*::
T
-
••
:
•
-
T
iv
I
^:y2 :::m
niDD *DDii ••
nr
D1L2
D^'iTi-ip •
:
•:
-:
-
T
:
^y);p' •
••
'
\:*2
nan nnr
vs*3ï T T
r\m
:
S>*3i *
•
Geloofd zijt Gij, Eeuwige onze God, Koning des heelals, Gij vormt het licht, schept de duisternis, sticht de eendragt, en zijt Schepper van alles Gij verlicht de aarde en hare bewoners, door barmhartigheid en door Uwe algoedheid hernieuwt Gij gedurig, !
;
dagelijks, het
ping.
Hoe
werk der
groot
zijn
schep-
Uwe
••-:'.-:
t
v:
i:33ra *nv
iï;r ^\
pnn
*
*i:it^
*
pns*
n>n Sna "nnn %*
ni:ioD rn: ninisD •
:
m*^
I
t
*
i.'du^'?
:
naam van den Koning
;
•
aller
koningen, den Heilige, geloofd zij Hij! want Hij is de eerste, Hij is de laatste, en buiten Hem is er geen God. "Maakt eene baan, vnor Hem, die door de hemelvlakten snelt; Zijn naam is de Eeuwige, zingt vrolijk voor Hem! Zijn naam is boven allen lof en j)rijs verheven. Geloofd zij de naam Zijner heerlijke regering, immer en eeuwig. De naam des
werken, Eeuwige! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt, de aarde is vol Uws eigendoms. Eeuwigen zij geloofd van nu Alleen hoogverheven Koning, tot in eeuwigheid.) van voormaals her, die geprezen, geroemd en verheven ^ijt, zoo lang de wereld bestaat! God des heelals, ontferm U onzer, door Uwe groote barmhartigheid. Heer onzer kracht. Kots onzer toevlugt. Schild onzes heils, onze veilige Toeverlaat! Geloofd is God, wiens kennis oneindig is! Gij hebt de zonnestralen bereid en gewrocht; dit hebt Gij, Algoede! tot verheerlijking Uws naams geschapen; met de hemellichten hebt Gij Uwen prachtigen troon omgeven; magtige scharen van heiligen, die den lufüwer
:
«o
T-
T T --
:
•
IDN*? Din^ ^nninai T V
.
ü't2m
T :
ï^^inj^nT
T
;
d'^iv
•
T
'^
.•]"«3n'
^>^|3n*'i
•..
nnvp
T
••
•:
I"
"^Vgn
- >"
:
••
•
:
'
•
T
t t
:
n^n;
^;
-
•
••
'viv
t:
•
v
:
t
"
:
xnn üV2 nnna^*
"i:;V ^pt:^
:
nisnini niDna mD'pp')
••
•
:
•
-
-
t t
:
nnxan^
n'trn[p
T
:
•
-
1313 in^ft t"c?
^"i^O!
ny keeren; terwijl
:
bxn ijsbp
o'Ji» icipn
narren
t-
:
ins* löp^i nns*
':
Snjn
T
:
"i;?^
:
• T
T
:
1
D^i;?^ ^i3pn ^;
"^^3 "''i'
de kinderen Israëls in het midden der zee op Let drooge
waren gegaan.)
Want den Eeuwige behoort het rijk; Hij heerscht over de volken. Kedders zullen den berg Zion beklimmen, om het gebergte De Esau's te regten, en het rijk zal den Eeuwige behooren. Eeuwige zal Koning over de geheele aarde zijn. Op dien dag zal de Eeuwige als een éénig Wezen erkend worden, en Zijn naam zal zijn de Eenige. Zoo is ook in Uwe leer geschreven Hoor, Israël! de Eeuwige, onze God, is een eenig, eeuwig Wezen! Eeuwig worde Uw naam geprezen, onze Koning! Gij almagtige, groote en heilige Koning, in den hemel en op de aarde! Want U, Eeuwige, onze God en God onzer voorouders, betaamt gezang en aanbidding, vereering en snarenspel, niagt en heerschappij, zege, grootheid en almagt, prijs en roem, heiliging en regering, lof- en dankliederen, van nu tot in eeuwigheid. Geloofd zijt Gij, Eeuwige, almagtige Koning, verheerlijkt door lofzangen. God der lofzeggingen, Heer der wonderdaden, die welgevallen hebt aan dankgezangen, eeuwigdurende God en Koning! {De voorlezer zegt de Voorlezer.-J Looft den Eeuwige, die lofwaardig is!
(De
(Ve gemeente
en naderhand
de voorlezer:) Geloofd zij de Eeuwige, die lofwaardig is, immer en eeuwig.
helft
ven Kaddis.)
(Terwijl eerste
de
voorlezer
het
gededte uitspreekt, zegt de
gemeente met eene zachte stem Geloofd, geprezen, geroemd,
verhoogd
en verheven
zij
de
!!
68
1DS^^^; "l^in n'^c^n
^PH
nn-DD
*i3ïi
ü'bi:
i>s*öp
iDs'^on -••
T
D*AT
T
(ST
-'T
_
>
:
:
1
1.
-:
I.
T
:
T
:
:
T
•
i-t
iv
IV
:l
.
r-:
-
\
--
iT -:i-
:
nin* JT
t
^-:
vT
DH^Sj;
Uwer
Uwe
••
-:
•
I
:•
-•
••
:
T*^
:
V.
:
t_
^
"
i
i.
:
""'
.'
^1
:
:
-
"^
t t
^-
^
i.
••
•.-
:ps \
vit
*i;;p*^
••
_
-i
t
-.
-:i-
:
Dn^Si?
finb'N*
-r
->t
y t
t
p,nT D\p;^
-
' 1
-
n^n:
:
:
'*kba: ' ^ 1
vin
nnsi
j:
t iIt
:
'
^idhd
^-
.
:
^t
:
\m yn
i:
:
I
•
rionn do'?^ v rr
^
:
üipr^ nin* nbi^ö ^ns-^rS riDD t tI; •;!::•: at t X r •
-:
1.T
:
:
I
t:
•
ivt
d^3 vri33i 13313 t-
:
verheffing,
•
lü"!» nx^iiT '^-lia
3ü"i mn^ VITT
brandende
*T
n'iT^'pa *3^^*
••
ij^i^ *inx
I
V
t
••
:
nn^ ivT
:
t
:
T
I
:
r
nSs*:i ira;?
:
:
•
v
i
t
ps*3 vat
'^!D^ iD;^'""iir <—..I
:
iSn^i Tx
^sii'px
•
I
{,
i."
.-
rnc'ip r^^ybii ^rj;2 n7n: j: T r i
j-
;:^p3
:
n» iDü^nin ^inn pns*
:
v
.
"iüs*
>••
T
j'
-J-^^
tök mini
i^jniri
ÏV^
'
fl^''^?
ninx d^s Ij: :
-
^
ne^-^i
^
^-
d^d
:^'ü^s*
- -:
I
nmiD
idd:d
(.••T
p^ns* -!
"t^'c^
•
:
-'1-^''
^l^ï^
t
verbrijzelt
gramschap
TT
Gij los,
:
:
•
:
^t*^
ri;;'is -
:
)
v
:
dtd i\3
"
^2) •
t
:
:
I
,,-
Uwe zij
tegenstrevers ; Gij laat verteert hen als kaf. Door
uit Uwen neus hoopten de wateren zich op; vloeistoffen stonden overeind als een wand; afgronden stolden in het hart der zee. De vijand zeide: wik zal vervolgen achterhalen buit verdeelen! mijn moed zal van hen vervuld zijn; ik ontbloot mijn zwaard, mijne hand verdelgt hen". Gij bliest met Uwen adem, de zee bedekte hen ; zij zonken als lood in de sjtroomende
den adem
—
—
wateren.
Wie
is
als Gij,
onder de magten, Eeuwige! wie
is
als
verheerlijkt in heiligheid, geducht in roem, wonderbaar in daad? Gij strektet Uwe regterhand uit, de aarde verslond hen. Zoo voerdet Gij door Uwe gunst dit volk, dat Gij bevrijd hebt; Gij leidt het door Uwe magt naar het verblijf Uwer heiligheid. Gij,
Volken hooren
het, zij beven ; rilling bevangt Pelasets bewoners. verschrikken de stamvorsten van Edom ; Moabs magtigen siddering bevangt hen: moedeloos zijn alle inwoners van Kenaan. Dat angst en vrees hen overvallen! dat zij, door de grootheid Uws volk doortrekke, o Eeu\\ ige arms verstijven als steen Tot dat tot dat dit volk doortrekke, dat Gij verwierft. Gij brengt hen heen, en plant hen op den berg Uws eigendoms; op den zetel, dien Gij, Eeuwige tot Uwe wonnig hebt gewrocht, in het heiligdom. Heer dat Uwe handen gevestigd hebben. De Eeuwige zal immer en eeuwig regeren. De Eeuwige zal immer en eeuwig regeren (Dit gebeurde toen Pharö's paardeu, met zijne wagens en ruiteren, ia de zee kwamen en de Eeuwige de wateren der zee over hen deed weder-
—
Nu
!
Uw
!
!
r>7
r
••
T
•
I-T
:
T
•
:
:
•
-
:
:
I-
-
T
••
•
:
T/^ Dn^'D -AT
:<"
_
•
^ynsn n)r\'-m ü^n
t
:
I
-
T
-
I-
K
*nï^ T
l'
j
:
j"
J
A-.
:
^T
-
;
:
'^ .
I
:
i-
:
-
•
i
v"
t
:
zijns
lands.
i
)
at t
:
v
_
t
;
:
:
Want
Gij
^t
\
--l
:
r
t
:
- - -
:
vc^i'i
^
:
-
n7"i:n
'Tk:'s*
t«
fiOT-'i^t:'' v
;
•
t-
•
T_
|-
iT
•
vr
j-
I
v
it
:
T
-'T
:
:
:
d''D at
•
'•
A
nnDTi t
t
in^^i
it
:
c-
h
:i-
->•
•
:
••
•'P'^nn
r
,
-
^
nc^:;
•
:
T
1-
AT
it
-:
i
•
:
d)::'^ nTir'K it2N*^
ni^vi:^^^?
Wonderdaden aan Pharaö, aan volk
T
t^iD'D^n i^^nt: virVii^ )
- A '
.
J
«V
:
.
*bi
Ssn'D'»
nxr^2 T
nr
••
-
v
•
TT
J
,
-
-
Nnnn Di*3 nirr
•
:
"
ns*j
^*7X
i
:
:
V.
j
:
-
:
nbnn
:
I
••:
v:
'
^tD^DD*
:
miv\
^n'7N*
:
.
t
Dn«rj3 nin*
iN^^'n
D"! iDDhi D1D nüi IT ^T T
:
t
».••
n^n nT"i2^n-ni<
n^n^S
')1ö^^''1
:
- -
t
t
:
Sxn'i^^^ns*
•
•
:
v
t
-:
Dn;; d'D3 \2i^
:
'Sxi'c^* K"i»^
t t
:
•.•••:
•
:
t
-
i
•
«'T
iv -:
i
-:i-
nn* ib^ra -«tt
v
*Tjr
:
:
\,
•
••
z
'3''
en aan al liet dezen hen met dwinge-
alle zijne dienaren, wist.,
dat.
behandeld hadden; zoi» dat Gij Uwen roem vestigdct, tot op dezen dag. Gij doorkliefdet de zee voor hen, dat zij midden door de zee op liet drooge doortrokken. Doch liunne vervolgers Avierpt Gij in de diepten, als stecnen in geweldige wateren.
landij
De Eeuwige redde op dien dag Israël uit de hand der Egyptenaren en Israël zag de P^gyji ten aren dood aan den oever der zee. Als Israël nu de groote niagt zag, die de Eeuwige tegen Egypte uitgeoefend had, vreesde het volk den Eeuwige; en zij geloofden in den Eeuwige en in Mozes Zijnen dienaar. ;
Toen zong Mozes,
benevens de kinderen Israëls, dezen zang Eeuwigen, en zij zeiden aldus: Ik zing den Eeuwige, die hoog verheven is; paard en ruiter stortte Hij in de zee. Mijne zege, mijn snarenspel is de Eeuwige! Hij was mij tot redding. Deze is mijn God, Hem wil ik roemen, mijns vaders God, Hem wil ik verheffen. De Eeuwige is Heer des krijgs, Eeuwige is Zijn naam. Pharö's krijgsgespan en legermagt slin-
ter eere des
gerde Hij in de zee, de keur zijner oversten zijn gedompeld. Afgronden bedekten hen; zij zonken
de schelfzee de diepten als steen. Uwe reglcrhand, Eeuwige! is verheerlijkt door kracht; Uwe regterhaud, Eeuwige! verplettert den vijand. In de grootheid in
in
G6 '151
Sin nns 7»
i'nn': oTip rinai -jn^
7ini3«i ."ji:"".
13*3
.
?'7
'.i
1
nnnT
nns* "inD
^*
-
T
T
I
rbi^T]
''
I
I
'n*ii3*7.'3 T
iv
I
•
-
T
••
T
I-
t
- p- -
.
:
•
.
:
•
T "' •:
T
-
T
I-
-
••
-1-
:
V
V T
:
Kin nnx t
T
I"
•
:
•
:
-
:
V
T
T
t
-
I
•
iv
T
:
I
iv
T
:
-
-
v
t
-;
-
r t
t
:
r .:•
:
-
nnsni n;::sn \nnn
''^^^'^^
^'?i? P'"1V
I
•
••
•
-
J
-
-
t
;
^r»
1-
T
irnSx
t t
nn^^i
•:
,.-
-
:
T
-r;
:
t
:
vit
I
t
ibii''?
-
t
:
"
,
t t
t
:
:
xy::^ D'pr-nx n^t: t t
:
t
;
:
i-
v
..
v
i
-:-
V
:
v
-:
tt:-
-
:
v:
t
;
pN^'nx nrh
'J^^i^n
''i^l^
T'!^?"'''^*>* °Pi'?^ T It
;
n:)':?,'23n -
vtitt
t;
'2^j"i)nT 'pi:3;n^
»^*lf!^1
-
IV
)
-
;
:
Sbn yj^iD nnxi
•
ü'*2c;n
:
"
I
-
•
:
^-i;3i
T
T
r
-
•
:
^:
onnnco •-:-: nS
:
"
•
Ir
:
-
-:
-
:
-
I
••
•
;
n^
n'y\2y^
:
:
:
ijn:s* Dni:^ :^nns*önDC^'7D^''7'pn.*:i-iS ...... ... -; I
T^y^ v.t:-
•
ü'N"iS Sd'p Xw^ii.::ni ••-:•-:
:
vit:
:
t
i-
-
nijh ^tdt
V
r:
:
ninm n^'^m niN^snm miD^m viv t
Hd-'D
-
-iw'^^ni
n^nT
^'"ns*
irns* bi^y:;' *nSs* •
t
:
ür2ü2
nósm
;
p]rh^
-
t
:
VIT T
1
:
I
DSi:i^-ir"i D^i>'":3 ••
'
'nh r"iX3i
»:
V
•
i^
..:-':
T ''
^npn-?:) "y^^b T Ir • T
ntsN^i
•
IT
:
•
:
"^"^"^
i"
-;
David loofde den Eeuwige, voor de oogen der gansche ver<^azijt Gij, Eeuwige, God van Israël, onze Vader! van eeuwigheid tot eeuwigheid, ü, Eeuwige! is de grootheid, de almagt, de heerlijkheid, de zege en de maje.-^teit, ja al wat in den hemel en op aarde is; U, Eeuwige! is het koningrijk, en de verhevenheid boven alles, als Opperhoofd De rijkdom en de eer komen van U, en Gij heerscht over alles; in Uwe hand is kracht en sterkte, in Uwe magt is het, alles groot en sterk te maken. En nu, onze God! Wij danken U en prijzen den naam Uwer heerlijkheid. Gij, Eeuwige! zijt het alleen, die de hemelen en de hemelen der hemelen, benevens al hun heir gemaakt hebt, de aarde met al wat er op, de zeeën met al wat er in is; Gij onderlioudt ze allen, en de heirscharen des hemels aanbidden U. Gij, Eeuwige! zijt de God, die Abram uitverkoren, hem uit Ur-Kasdim gevoerd en hem Abraham genoemd hebt; Gij vondt zijn hart trouw voor U en gingt met hem het verbond aan, om het land van den Kenaaniet, Hithiet, Emoriet, Periziet, Jebusiet en Girgasiet aan zijn nakroost te schenken. En Gij vervuldet Uwe belofte, want Gij zijt regtvaardig. Gij zaagt de ellende onzer voorvaders in Egypte; hunne weeklagten hoordet Gij bij de schelfzee. Gij toündet teekens eo dering, en David zeide: Geloofd
!
—
•
!
65
nin3in
nDpJ tIt:
0^:13
••
-
•
.
Sn3 7333
:
:
nf::^!;':'
T
-:
T,
irnhj^n
•
'^-
•..
ypn3
T
•
-
-:
1
i^rc"
"^ II"
:
:
I
:
-
-:
i
-:
T
.
,
:
.
•
r
•
•-.
:It
i
:
i
-
-:
r
•
••
-:
,
••
D\pS73
nfi:^)?S -:
r]')bbr\ ^p T
-:
:
^n^bhr\ -
:
I
:
^NnS'^n-
Vi:^-ip3
-
-:
IDX'p :
313
iSn:i
:
3"im Diii:i3 b^« <.•: :,
ni'-s^is
:
Dn3 3in3T döc'd T v
inibbn
•
Ir
imS'^n1
mn TT
snn
:
rpi3
iT^r
:
T
-:
•
TT
D^pD dh^sSd
0^1^33:")
v"i^Dn-'73':' nn'p'pn ,
01^3
:
-:-
-i
vnn3)3 t •
.
:
•
.
..•
:
:
.
-
-:
i
I
73
*bv7V3 ni^iin ••::: T
:
: .
T
:
'n 'n 'b
••
••
•
i
-t:-
'n
">
t
:
•
voc'-'Si*7ï3 ••::; "
ini^':'n
:
:
v:
••
-:
-
it
.
i
:
33^1 T
.
%
:
S^nn nüc^^n tt;t-:-T"-: n*
^\'^^'7n
•
v:
t;
|
pNn"'73"ns* 11133 sb,ji D^ix^b 11133 :
r\'-hbr[ — -
t
t
üp
-: -
*^\^^2^
:
1137
15x1 [DX
prijzen in den reijendans; dat zij voor Hem rinkelboom en harp doen klinken. Want de Eeuwige heeft behagen aan Zijn volk; Hij bekroont de verdrukten met zege. De vromen huppelen vrolijk
met roem, zij juichen op hunne legersteden. Zij hebben de verGods in hunne keel, een tweesnijdend zwaard in hunne hand. Om wraak te oefenen aan de heidenen, tuchtigingen aau de volken. Om hunne koningen met ketenen te boeijen, hunne Om het beschrevene vonnis aanzienlijken met ijzeren kluisters. aan hen te voltrekken; vereerend is dit voor al Zijne vromen, Hal lel u-j ah!
heffing
Looft God in Zijn heiligdom! Looft Hem in het Halleiu-jah Zijner almagt! Looft Hem om Zijne wonderdaden, looft Hem naar Zijne verhevene grootheid! Looft Hem met bazuingeklank, looft Hem met harp en psalter! Looft Hem met rinkelbom en reijendans, looft Hem met snaar en blaastuig Looft Hem met zachtklinkende cymbalen Looft Hem met schelklinkende cjmbalen Al wat adem heeft love den Eeuwige Halleiu-jah! Geloofd zij de Eeuwige, in eeuwigheid, Amen, Amen Geloofd zij de Eeuwige uit Zion, Hij die te Jeruzalem woont, Halleiu-jah! !
uitspansel
!
!
!
!
Geloofd
zij
wonderen ia
de
doet.
eeuwigheid;
heerlijkheid. 9 KiKOXii.
Eeu\\ige, God, de God van Israël, die allééa En geloofd zij de naam Zijner heerlijkheid tot en de gansche aarde worde vervuld van Zijne
Amen, Amen!
!
T
inibbn I
-
fT
-:
-
-:
-
•
V
:
-
t:
-
:
IV
'
I
T T
-
-:
1
^
1131 T
iT
:
•
n';i'V T
:
••
ps*
I
it
"
I
'
T T
'
-
-:
v.
»;
•
'
-
-j
t
-
:
.
;
-
vliv
T
-
-
I:
.....)..
... -s -
:
T
-
:
t
:
•
:
j
I
:
T
:
''-
T
it
I
viv
,.
f
.
:
T
.
t
•
•
:
T-
•
t
:
:
t
:
nitjy}
t:
:
t
T
:
onnn -tv
t]:3
:
I-
••
t
:
:
t
-:
t
:
••
•
niDhn-^Di
niir^rb^i
-
TT
:
I
..
- .••
••
-
.
-
t
dSi];^ n:;S
C'^
:• i"
:
-
-IT
VIT-
-:
I'
I
it
:
Dnc^ ü'm^'^D) f "iN*"'3bD
*ü3'i:^"'?3'!
I
-: -
jnrpn
113;;; i6)
:
:
:
:
v
••
»:
•
nn niü^pi :h'j niDi tt na n'm on-is-^Di \y 'T-:
nii^D TT :
T
:
-
"''
:
T'
:
n!:n3-^3T TO") T V (V T
'-
t
••
•
:
I
...*:..-.
:
t
•
:
•
ü'y:r\ ^'^v^r^-p ^;-ns* ib^n :
T
•
D*oc^n-rD **'ns ^hbn nn^'^n non d^diidd imb^n " I-T T
:
•
:
-:
-
'
•
:
Zoo deed Hij aan geen [ander] volk, hun openbaarde Hij [Zijne] regten niet. Halielu-jah! Hallelu-jah! Looft den Eeuwige uit den hemel! looft Hem in gindsche hoogten Looft Hem, al Zijne engelen looft Hem, al Zijne legerscharen! Looft Hem, zon en maan! looft Hem, alle lichtende sterren! Looft Hem, hemelen der hemelen! wateren, Dat zij den naam des Eeuwigen loven; die boven den hemel zijt want Hij beval, en zij werden geschapen. Hij onderhoudt ze altijd en eeuwig; Hij stelt eene wet, die onovertreedbaar is. Looft den Eeuwige, uit de aarde! zeegedrugten en alle diepten! Vuur en hagel, sneeuw en damp, stormwind, die Zijnen last volvoert! Bergen en alle heuvelen, vruchtgeboomte en alle cederen! Wild en tam gedierte, gewormte en gevleugeld gevogelte! Koningen der aarde, en alle volken, vorsten en alle overheden der aarde Jongelingen en maagden mede, grijsaards en kinderen! Dat zij den naam des Eeuwigen loven; want alleen Zijn naam is hoog verheven, Zijne majesteit is boven aarde en hemel. Hij heeft den horen Zijns volks verhoogd; een lofgezang voor al Zijne vromen, voor Israëls kinderen, het volk dat Hem nabij is, !
!
!
Hallelu-jah! Hallelu-jah! Zingt den Eeuwige een nieuw lied, Zijnen lof in het koor der vromen Israël verblijde zich in Zijnen Stichter; dat Zions kinderen zich verheugen met hunnen Koning. Dat zij Zijnen naam !
63
T
^
'•
T T
,
••
px
•
.
^yjp
'T]?
iniQs* nV^^n
:
:
T T
•
I
t
•.
I
^nn3
V !/
-:-
I
t t
:
••
:
•
:
:
tI:*
-
:
•
•»:
t
-i
ni3D3 irn^s'?
-
•
i-
:
Dnn n^DVon
ji^ï
^rb)^
^Sn diV^
"^jSin^
pTn"»3
:
-
t
-:
"i*vn
rniin
:ib;:^
;
:
:
:
^Tt^^'. D'pn
-
._.,..
-
rnij
••
:
:
nDDon V
•. 1-
:
73X3y niö3 nDV3 vir
.
:
-
!•
't
-:
-
:
-:
I
HDH? hdhdS
"^s^ip^ '^'is
:
niiï* ...
T
-
•
vit
i
T
V
1
:
~.-:
••
•
I
Dl';; *J3*7
W7\
• •
:
T
••
I
T*
:
.
I
^^^
-i;;
•
:
T
r-is7 r^'^n D'3V3 D^0':^ T T V T T
"lU'D
:
T
T
-
T
:
:
-
:
.,
:
l-i3-i T
-
-
:
it
riTT nina T" :
I
••
:•
"
Hoe goed is het, [voor] onzen God de snaren te Hallelu-jah roeren; zulk een lofgezang is aangenaam [en] schoon. De Eeuwige herbouwt Jeruzalem, verzamelt Israëls verdrevenen bijeen. Hij Hij heelt de gebrokenen van hart, en verbindt hunne wonden. heeft het getal der sterren bepaald, Hij noemt ze alle bij name. Groot is onze Heer en sterk van magt. Zijn verstand is onuitDe Eeuwige houdt de verdrukten staande, vernedert sprekelijk. Zingt bij beurten tot lof des de goddeloozen tot de aarde. Eeuwigen! roert voor onzen God het harpspel! Voor Hem, die den hemel met wolken bedekt, der aarde regen bereidt; die het Die aan het vee zijn voeder gras op de bergen doet spruiten. geeft, aan de jonge raven waar zij naar schreeuwen. Hij schept geen behagen in de sterkte des paards, aan de schenkelen des !
—
heeft Hij geen welgevallen. De Eeuwige heeft welgevallen aan degenen, die Hem vreezen, die op Zijne gunst hopen. Jeruzalem! prijs den Eeuwige! loof uwen God, o Zion want Hij
mans
!
sterkt de grendels
Hij stelt
uwer poorten,
uwe grenzen
in
Hij zegent
uwe kinderen
vrede, en verzadigt u
in u.
met tarwenmerg.
Hij zendt Zijn bevel naar de aarde en spoedig loopt Zijn niagtwoord. Hij geeft de sneeuw als wol, strooit den rijm als assche. Hij werpt Zijne ijsschollen als stukken; wie kan voor Zijne koude bestaan? Dau zendt Hij Zijn woord en doet ze smelten; Zijnen wind doet Hij blazen en de wateren vloeijen. Hij maakt
Zijnen wil aan Jakob bekend, Zijne wetten en regten aan Israël.
62
^
-
t:»:
t:I
t: •
T
.•T
T
:
T
-
V
:
:It
:
T
-:
T
t
:
:
V
:
^yf ^P^
)• 1-
T
:
:
-:
»:
-
:
t
;»
t:
.*
d^hï
•
J
••
:
T
:
T
-:
-
-
T
•
••;
-
••.
:
••
T
:
V
.
-:
Das* "^(
^»
•
:
De Eeuwige
-
-:
-
-
-:
•
:
-
^op nn'^'^n " "
t
••
••
'^t
:
^P^~ S*e^ ''^p^ ••
:
0^3132 '
I
'':5*7n
t
T
,
I- -:
:
:
»:
v
••-:»:
''*'^>!-^
'
:
J
t:
tI:
i-,
•
T
••
'^'^^'^
-
••
-
-'T
.•
v:
^'-nx **^3i •»:
-:
^'^^^ r*^^
i?p"c^
T :
-
v
)
tt:
't:
:
T
:
nSSnx t
-
:
Dnrns* ::
-
t
'
t
Din;
T
- -:
-
T '"
I
:
TT
••
-
'nb.sb niDTN* ''ni .-
•
t
-:-
v
:
t:
t-:-
It
"
'"
•
t
-
.
c],;)?
"
:
v
*;
vit
I
t
oniy t t
:
-
:
•
is regtvaardig in al Zijne wegen, goedertieren in al Zijne handelingen. De Eeuwige is nabij allen, die Hem aanroepen, allen die Hem met opregtheid aanroepen. Hij vervult den wenscli van hen, die Hem vreezen. Hij hoort hun geschrei en verleent hun hulp. De Eeuwige behoedt allen, die Hem beminnen, maar alle goddeloozen verdelgt Hij. Mijn mond zal den lof des Eeuwigen uitspreken, en alle vleesch den naam Zijner heiliglieid loven, immer en eeuwig. Wij loven den Eeuwige. Tan nu af tot in eeuwigheid. Hallelu-jah! Hallelu-jah! Loof den Eeuwige, mijne ziel! Ik loof den Eeuwige zoo lang ik leef; ik roer de snaren voor mijnen God, zoo lang ik er ben. Vertrouwt niet op vorsten, op een menBchenzoon, bij wien geen heil is. Zoodra hem zijn geest begeeft, keert hij weder tot zijne aarde; dadelijk zijn zijne wijsste ontwerpen verdwenen. Heil hem, die Jakobs God tot zijne hulpe heeft, die op den Eeuwige, zijnen God vertrouwt, [Op Hem.] die hemel en aarde gemaakt heeff, de zee benevens al wat er ia is; die trouwe houdt in eeuwigheid. Die den verdrukten regt doet, den hongerigen spijs geeft; de Eeuwige slaakt de boeijen der gevangenen. De Eeuwige opent der blinden oogen, de Eeuwige rigt de gebogeuen op, de Eeuwige bemint de regtvaardigen. De Eeuwige beschermt de vreemdelingen, wees en weduwe houdt Hij staande, maar laat het pad der goddeloozen krom zijn. De Eeuwige regeert in eeuwigheid, uw God, o Zion! door alle tijden, Hallelu-jah!
—
61
T
:
TT
•• :
T
-
nai^i nnin ni33 nn^"^« ^^nxSsi Ir.' T
r
T
:
.
:
•
••
:
•
:
I
iv
;-!::-
T
1
TV
v:
-
l
^
T
-
t
:
!•
:
-
I
—
Ik zal
U
nnn
r.-r
v
:
I
- 1-
heil
llj.y
^i^nii^in
itji*
r-
:
rw
"
•• :
- -;
--:
Heil den volke, wien het zoo gaat ; de Eeuwige is. Loflied Davids.
't T
•••
:
:-
-
IT
|
t
,-.•
ttt
:
•
:
r
:
:
t
den volke, wiens God
verhoogen, mijn God, o Koning!
Uwen naam zal ik in alle eeuwigheid loven. Dagelijks loof ik U, prijs ik Uwen naam, eeuwig en altoos. Groot is de Eeuwige en zeer geprezen. Zijne grootheid is ondoorgrondelijk. Het eene geslacht roemt aan het andere Uwe daden; zij verkondigen Uw alvermogen. De heerlijkheid van den roem Uwer majesteit en Uwe wonderdaden wil ik bezingen. Alles spreekt van den eerbied Uwer almagt; ook ik zal Uwe grootheid vermelden. Alles boezemt den roem Uwer milde goedheid uit, bezingt vrolijk Uwe Genadig en barmhariig is de Eeuwige, langmoedig geregtigheid. en groot van goedertierenheid. De Eeuwige is voor allen goed. Zijne barmhartigheid strekt zich over al Zijne werken uit. U, Eeuwige! danken al Uwe werken, Uwe vromen loven U. Zij bezingen den luister Uws koningrijks, en onderhouden zich over Om den menschenkinderen Zijn alvermogen Uw alvermogen. Uw te verkondigen, den roem der heerlijkheid Zijns rijks. koningrijk is een rijk aller eeuwigheid, Uwe heerschappij duurt door alle geslachten. De Eeuwige houdt alle vallenden staande, en rigt alle gebogenen op. Aller oogen zijn vol verwachting op
—
U
gevertigd.
opent
Uwe
—
en Gij geeft hun hunne spijs ter regter tijd. Gij en verzadigt al wat leeft [met] welbehagen.
hand
«o
n)y\inD K*:n :
Dipn x^n
Kin
'*D
T
s'^idS nij^ b^i*j^-nS n*n:;^*_
ih)
nnb
:
i'iij
n'pon nt;*D'in
13*7
\'
inr":^
:
:
-
-:
"
:
njv ^^in
nD;;^^^
nnn
nap* oinn
nS
^*
:
^<1n'l
:
ditv;^
incn-S^ y^' üb) 1i^
nSp
ld^i:i
niDi.
'iri^:pS Sxn":^* n; iS
:
:
i:;nxD
:
7.
^^)br[]
:1t
ni;;
:
iöï^
'n3^J
D\p;r
:
n'ty^^m iDi^n aSi;;S t :
:
ji'-vs
^3
Tan
m;;i ^'^^'2^^ niD*f n?p
*;
m
;
.
nv:?.
D^i:i
**
m
nv:^^ -
»:
3pi;*;*3
:
inSn:') id^t n^ï^^nS
-i
np« 1^
»
n3nn>
):::;'' 1" -r
^n*5
^p-^i»
n-tr^
ondergang is de naam des Eeuwigen geprezen. De Eeuwige is verheven boven alle volken, Zijn roem boven de hemelen. Eeuwige! Uw naam duurt eeuwig; Uwe gedachtenis, Eeuwige! van geslacht tot geslacht, üe Eeuwige heeft Zijnen zetel in den hemel gevestigd, en Zijne mugt heerscht over alles. Dat de hemelen zich verheugen, dat de aarde vrolijk zij! laat hen onder de volken verkondigen: de Eeuwige regeert. De P]euwige regeert, de Eeuwige heeft geregeerd, de Eeuwige zal immer en eeuwig regeren. De Eeuwige is Koning immer en eeuwig; de heidenen verdwijnen uit Zijn land. De Eeuwige vernietigt het raadsbesluit der heidenen, verijdelt de ontwerpen der natiën. Menigvuldige ontwerpen zijn in het hart des menschen; doch des Eeuwigen raadsbesluit alleen houdt stand. Des Eeuwigen raadsbesluit staat eeuwig vast; de ontwerpen Zijns harten, van geslacht tot geslacht. Want Hij spreekt en het is; Hij gebiedt en het staat. De Eeuvi-ige heeft Zion verkoren, het tot Zijn verblijf begeerd. God heeft Zich Jakob uitverkoren, Israël tot Zijn eigendom. De Eeuwige zal Zijn volk niet begeven. Zijn erfdeel niet verlaten. Hij, de Albarm hartige, vergeeft de misdaad, verdelgt niet, neemt vaak Zijnen toorn terug, en laat nooit al Zijne gramschap ontwaken. Eeuwige, help toch! de Koning verhoore ons, ten dage dat wij aanroepen. Heil Sela.
den
bewoners
üws
huizes,
zij
prijzen
U
onophoudelijk.
59
.
i...
^»
T
f:
I"
pSD
j
|...
I
:
-
:
•
T
IT
:
:
••
TT nnt:'::^:! T
:
')y^:; IT
•
:
"^-mV n^;; »;
Kin n^nbi^ Nin -:
^T^:;^ -:
T.
.
:
in*3
/
T
:
»:
••
•
:
:
b7iir2 i«i3ö-n;;
-
:
*3 •
t
- :
:
•
-: -
1
li'v'
:
I-
•
:
nnnr^;
-
:
•
it
•
:
r^'iri i-
t
:
:
nninb iidtd p r •
:
.
:
nijnn v:öS ik3 T T T T
•
niü
r-
•
•
:
-
w :
in*;^"iD [nvi
:
:
non DSii^*? « :-t:t:
:
yjr^b 1:131
-
:
•
'-
*3 lisb no'^i'» 13 -
-T-iTIT )vi ^
^^
I
:
idi:^ id'h^ :t
.
^:in:x
-
:
i-
-:
ni :
n -jnna it*:-
17
i"iin
:
in:i05< lii
:
D'^:^
1--
-.•ir
I
^*
TT
-
••
^nsn
:
-T
-r;
nniDü vnivn )nT^ T T T
:lr
-
:
:
dc^3
rnsn-?^ 'n t t t
:
:
T
1"
•
:
Vir^-ip
t
it-
*d:n*
7
't T
V
T
i:nun
:
^';'>:pn ^^n'i'N*
....
-
y
..
r|iDn-*n^
li'S;;
-: -
:
-
»:
0m'nrw
•
:
:
.
t
»:
:
oSir'^;?')
:
•
;
nn^;»
wees zijn Herder en verhef het tot in eeuwigheid. Onze hoopt op den Eeuwige, onze hulp en ons schild is Hij. In Hem verblijdt zich ons hart, want wij vertrouwen op Zijnen Uwe goedertierenheid, Eeuwige! zij over ons, heiligen naam. gelijK wij op U hopen. Betoon ons. Eeuwige! Uwe gunst, verSta op, tot onze hulp, en red ons naar leen ons Uwe hulp. Uwe goedertierenheid. Ik ben de Eeuwige, uw God, die u uit het land Egypte opwaarts gevoerd heb; doe uwen mond wijd open. Ik zal hem vullen. Heil den volke, wien het zoo gaat; heil den volke, wiens God de Eeuwige is. Ik vertrouw op Uwe gunst; mijn hart verheugt zich in Uw heil: ik zing den Eeuwige, want Hij deed mij wel. Juicht den Eeuwige, gij Een psalm bij het dankoffer. gansche aarde! Dient den Eeuwige met vreugde, komt voor Hem met jubelgezang. Erkent dat de Eeuwige God is; Hij heeft ons gemaakt en wij zijn de Zijnen, Zijn volk en de schapen Zijner Gaat Zijne poorten in met dank, Zijne voorhoven met weide. Want goed is de lofgezang, dankt Hem, looft Zijnen naam. Eeuwige, Zijne goedertierenheid duurt eeuwig. Zijne trouw van erfdeel, ziel
—
—
geslacht tot geslacht. De roem des Eeuwigen duurt eeuwig, de behagen aan Zijne werken. Geloofd zij de
van nu
tot in
eeuwigheid.
Eeuwige
naam
Van den opgang
heeft weldes Eeuwigen,
der zon tot haren
:
58
nnin'?
»:
T
-:
.
irrtSs*
nn« T.
:
Nb»*) :
n;;r^M T -
:
••
'»b T
:
V
Tl-
IV
tI:
IV
"< »:
•
-
:
)
T
:
;
3*i:'n
nüb - !•
'^
T
•,-.••
-
T
I
••
r
v:
•
:
"]3
I
Tl"
"^ijd:!
-
••
•
-
-
-:
I
I-
t
t
••
:
-
ntr :It
:
-
:
••
:
T
r
;
-
»:
-
-: -
r^Din
•
^»
-;
iv
I
^..
xt^•:^
T
t;
•
-:-•»:
IV T
cd"n* nc\s* niN^^:; T T
"^
1
irnSi:?
•:-
rnxn L^avj VIT T
••Tl
^
:
n^n-i:'* n'^i
iv
•
.
'"
T
Vinnir^ni
yürh nnnm "t: t:-:
-
:
o^w'pir
•nS^DH n;;*'^in I
I
T
ifiï<
-:
•
:
I
••
•
•
T
•
•
-
T
:
:
1
^::;p\ ^rpi^ i^r*^'in iiöt
snn D'n[^ v^:n DinS
-t
•
:
TT
T
..
I
;
:
t-:t
•
T
-
..
inrjn-'p3 t;*'
:
••
-
\t:^n
\'
lipp
li^vni
cri:in-iD
:
r
rhD t iv
verzamel ons en red ons van de heidenen, opdat wij Uwen naam danken en roemen tot Uwen lof. Geloofd zij de Eeuwige, de God Israëls, van eeuwigheid tot eeuwigheid! al Verheft den het volk. zegge: Amen! en love den Eeuwige. Eeuwige, onzen God! werpt u voor Zijne voetbank aanbiddend. Verheft den Eeuwige, onzen God! werpt neder, heilig is Hij. u aanbiddend neder voor den berg Zijner heiligheid; want de Eeuwige, onze God, is heilig. Hij, de Albarmhartige, vergeeft de misdaad, verdelgt niet, neemt vaak Zijnen toorn terug, ea Gij, o Eeuwige! ontlaat nooit al Zijne gramschap ontwaken. trek mij Uwe ontferming niet, dat Usve gunst en waarheid mij Eeuwige! gedenk Uwer barmhartigheid en steeds beschermen. goedertierenheid, die van eeuwigheid zijn. Kent God dealmagt toe! Zijne majesteit is onder Israël, Zijne almagt in de wolken. Ontzaggelijk [verschijnt Gij,] God, uit U^ve heiligdommen. God Israëls, die zege en magt aan het volk verleent, Geloofd zij God der wraak, o Eeuwige! God der wraak, verschijn God. met luister! Verhef U, Gij Kegter der aarde! vergeld den trotsche naar verdienste. Bij den Eeuwige vindt men heil. Uw zegen over Uw volk. Sela. De Eeuwige Zebaoth is met ons. Jakobs God is onze vesting. Sela. Eeuwige, Zebaoth, heil den mensch, die op U vertrouwt. Eeuwige, help toch! de Koning verhoore ons, ten dage dat wij aanroepen. Help Uw volk, zegen Uw heils!
heiligen
—
57
'-.
...
T
•
•
:
:
...
.,
T
,
.
:
T
T
:
V
-
t
T
T
:
:
•
..
;
-
•
-
•;•-:
:
tt:
^-,T
-
:
••
r
^-:
t
t
i
»:
:
-
•
-:
•
:
v :
I
•..
t
-:
r
-t
I:* niD3 '?
t
t
T-
:
••
t
• i-
:
v t
:
-
.
I
in«n-nj< üisc'S I
VIT
t
V
•
i
»:
:
:
•ir
:
r
idi:^
:
:
T
'T- inin
diü *3
^''^
ix'u^
•
•
r
•••.:
::'t-
nmD t:'
-
-
t-
t
-
:
-
T
:
-r
•
T
:
:
.^.
^
t:
:
-
•
•-
t
)
v
t
Ir
I"
T
mnm -:-:• r:sb in31 :
i"
r
-
:
TT-
"
:
T
t t
:
o non D^irb T :
T
v:
•
-
.
T
.....
.
._.
TT-
vir T
I
-
•
T T
:
.
''m
•
-n-nn3 ^^h -;-:t-
t:
:
.
.
-
•
:
•
T
;
•
t
-
-r
K3T
verbond. «U," zeide Hij, //geef Ik het land Kenaan, als het snoer Nog waren zij gering in aantal, naauwelijks erfdeels." hielden zij zich als vreemdelingen er in op. Zij trokken rond van volk tot volk, van het eene rijk naar de andere natie. Hij liet aan niemand toe, hen te onderdrukken, en tuchtigde koningen hunnentwege. //Tast Mijne gezalfden niet aan, doet geen leed aan Mijne profeten." Zingt den Eeuwige, gij gansche aarde! verkondigt dag aan dag Zijn heil. Verhaalt onder de heidenen Zijnen roem, onder alle natiën Zijne wonderen. Want groot is de Eeuwige en hooggeprezen; eerbiedwaardig is Hij boven alle goden. Der heidenen godheden alle zijn nietige afgoden, de Eeuwige echter heeft de hemelen gemaakt. Vóór Hem is majesteit en pracht, magt en blijdschap zijn op Zijne plaats. Geefi den Eeuwige, gij geslachten der volken! geeft den Eeuwige roem en zegepraal! Geeft den Eeuwige den roem Zijns naams, brengt geschenken aan, en komt voor Hem, aanbidt den Eeuwige in Beeft voor Hem, gij gansche aarde! vast heilig feestgewaad. slaat de wereld en wankelt niet. Dat de hemelen zich verheugen en de aarde vrolijk zij; dat men onder de volken zegge: //de De zee bruise met hetgeen haar vervult, Eeuwige regeert." de beenide dartele met al wat er op is. Dat de boomen des wouds juichen voor den Eeuwige; want Hij komt om de aarde Dankt den Eeuwige, want Hij is goed, Zijne goederte rigten. En zegt: help ons, God onze» tierenheid duurt in eeuwigheid.
uws
—
8
KiNOTH.
56
•
ina;;;^
*'7n:n
:
"ib
n^'ir
^T
:
.
T T
T T
;
•-.
:
)
v:£)
•
:
-
V
-
naam
I
T
—
:
ic^pD
vit t
v
t
-:
"is*"ip
i?::*^:^^
:l-
•
:
vnN^bsr'^p^ it3;t
.:
Vkr-i-i
^;
p"
v:
.
I
v
iv
j^^nnn
t
t
v iv
•
i'^'^nnn
n^pn
:
:
T
^^^öh
D\^Si;>n ^n
*
nnc^/'^ "n^D
.:
-:
orn
nor
:
T
iri'in vrVSir D\:DyD '- T r
•
T
-in*£)!:i
T
rb'c;^ v^^p^
vnx'pij:
:
,
:
iNötDi nD*t:^p id;; ^ös
ivi:^';'^
i^^-nv 'l ..1;
iD'i:'
T-
inot-
vtdh
^^h? T -
^n»t^ :
^;
••
:
inin
i*?
^-^pDü
t
t;
.
yrv -T
t
•
t
t
3S
•
:
•
:
Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Albarmhariige God en Vader, die geloofd den mond Uws volks, geprezen en geroemd door de tong Uwer vromen en dienaars. Met de lofliederen van Uwen dienaar David willen wij U loven, Eeuwige, onze God! met lofspraken en gezangen. Wij willen U verhoogen, prijzen en roemen, Uwen naam vermelden en U huldigen, onze Koning en God, Eenige en Eeuwigdurende! o Koning, wiens grooten naam immer en eeuwig geprezen en geroemd is! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! Koning, die met lofspraken geprezen wordt. Dankt den Eeuwige! roept Zijnen naam aan, maakt Zijne daden onder de volken bekend. Zingt Hem ter eere, roert voor Hem de snaren, onderhoudt u over al Zijne wonderen. Roemt op Zijnen heiligen naam, dat zich het hart verblijde dergenen, die den Eeuwige zoeken. Vraagt naar den Eeuwige en Zijne almagt, zoekt Zijn aangezigt onophoudelijk. Gedenkt aan de wonderen, die Hij gedaan heeft, aan Zijne teekenen en de gerigten Zijns monds. Gij, kroost van Zijnen dienaar Israël, kinderen van Jakob, Zijne uitverkorenen! Hij, de Eeuwige, is onze God; Zijne gerigten zijn over de geheele aarde. Gedenkt eeuwig aan Zijn verbond, aan het woord, dat Hij bevolen heeft, tot in het duizendste geslacht. [Aan het verbond,] dat Hij met Abraham heeft aangegaan, Zijnen eed aan Izak gezworen; dien Hij aan Jakob bepaalde tot eene vaste wet, aan Israël tot een eeuwigdurend g:eloofd zij
Koning des wordt door
Zijn
heelals,
!
55
-
-:
•
T
T
T
)••
:
t t
:
•
-
1^"^
t
•
:
T
''
v.
:
T -
-
••
-.
,
tt:
•
I
I
I
i
T
TT
••
T
:
D^ir^nDön .... D'DinD .
1
:
::ny^ c:n»:*2 •'-,.. ......
.
V
(,._.
.
•
"T
••
.^.
Kii^i:^
i"T
:
^'
t"
:
...
j
tj^jsS
t;
v:
I"
T
Iivt
:
t':
'
*n*2^k^73n"^i^ "^173 -«in "^ra
'dWh
Dn7t: r^M2
*
73'^
dWo miö
S^2/öi •
'
V
-
D'-ppi •
-]173
7173 1
T
7Ti:i
'
^173
nin3n -
:
T
••
7Q7n T ••
-
nrnx nrV V V ^•^^ •
:
-
:t -r
t
:
n;ni 7!?^^ ^^175
nrrp ^)i2
b]^
•
n'^i;^i 7?3"ix 't]173
nviS D^pi 7irS -IV T T T I
•
•
:
t
'
:•:
•
t
:
iTinn'? •-:.-:
i:^ii?D
riii-i
:
•
TT
:
7;r '^-
TV
irnSx
••
!••
t
*
T t:
-
\7Sn*i
-:
.1.
-
:
V
-: -
•
.
.
i|":v
.
IV
t
:
•.;
m:h
iöidd nD^i- 7371
*
'm^^n Din^n T
1"
T
..
I
irntDN*
n33^ir vT'
T
:
'y^^ rDi .. .
TT
•
:
I
^^1133 17*737 DIH^H ISTTH"!:' I^T-
'
nD"T
tt
•
;
-
*n -
7173 /
*
*
p»Ntn S^r
vs7^b 3iü
T
T "
•
van zoodanige bijzondere vermelding, welke
uit het algemeene dat niet tot het algemeene behoort, gevorderd wordt, dan i? het uitgezonderd, om [het algemeene] te verzachten, en [met het bijzondere voorschrift] te bezwaren. Wanneer van het bijzondere geval, dat uit het algemeene genomen is, iets nieuws gevorderd wordt, dan kan het niet weder tot het algemeene terug gebragt worden, ten zij zulks in de heilige schrift uitdrukkelijk geschiede. Eene onbepaalde
voorschrift bijzonderlijk behandeld
stelling
is,
iets,
wordt soms door eene volgende nader opgehelderd soms ;
geschiedt het ook door woorden, die eerst op het einde komen. Wanneer twee schriftuurplaatsen elkander schijnen volkomen tegen te spreken, wordt er eene derde schriftuurpjaats vereischt die er tusschen beslisse.
Uw
welbehagen, Eeuwige, onze God en God onzer voorouders! Heilige tempel spoedig in onze dagen herbouwd mi orde, en dat met eerbied dienen, als Uwe leer ons aandeel zij. Aldaar zullen wij in voormalige dagen, als in de jaren der oudheid.
Het
dat
zij
de
U
Geloofd zij Hij, die zeide, en de wereld ontstond; geloofd zij Hij; geloofd zij Ilij, die al het geschapene voortgebragt heeft; geloofd zij Hij, die uitspreekt en het geschiedt; geloofd zij Hij, die verordent en tot stand brengt; geloofd zij Hij, die zich over de aarde ontfermt; geloofd zij Hij, die hen, welke Hem eerbiedigen, met gelukzaligheid beloont; geloofd zij Hij, die eeuwig leeft en bestendig
dezelfde
blijft;
geloofd
zij
Hij, die verlost
en redt;
54
JnyD^^2 r\:p '^ T
T
r^:'Db T
•
1
:
T
TV
T
"i;ij3
TT
:
"^dsj
n'?n*
:
niDTi
'
•/:
T
••
•
TV T
T
T
:
It:
T
T
:
:
T
•
)
T
T
-
I
•
TT V
n'ji-y
:
•
TT
.
•
:
T T
t
:
r
:
:
"i^ybs
T
•
t t
.
-:
-
-
V
••
:
•:
:
••
-
;
nV^3 t
ir^^i
v;
:
:
-
i-
VIT ••
:
t v
:
n I
t
.t
•••
:
t
^^^ t
!••
t
:
t t
l"
-
t
•
-,
:
It:
•
•
'^ ^^^i ^"^öi
üna^i
t
•
t
•
:
t t
r
,
^^n
'^n^;'?*^'
•
:
•
:
••
;
i^ik
T"
r;?D S7s* '
t
bb^)> "[nv snn-^
*
:
::
TT
ui^n T
*
^3X3v
tv
'irb;^3
•
t
•
"nnv Kin-^ S^^a V
n)D2
•
r
-
p;ra
Vdn*:i i:\si
TV
n^^n-Ti nninn niiD nn^^^
:
I
nSs*
T
nm ™np
-:
•
^':'^^
-
-:
i
'
:
.
:
*
••-:--:
:
nivn-f;r
irx".
V
nn^ni
\r\'>;^}
•
:
t
:
t
:
ana^
-
:
v
-
t
•••
eenmaal gesprengd, doch het n^oet tegen den bodem des altaars geschieden. Er is echter onderscheid in de wijze hoe zij gegeten worden.
Het eerstgeworpene mag alleen door de
priesters,
doch
tiende door een ieder worden gegeten; beiden worden in de geheele stad, op allerlei wijs toebereid, gedurende twee dagen en den tusschen invallenden nacht, gegeten. Het paaschlam echter wordt alleen denzelfdeu nacht, en niet langer dan tot middernacht, gegeten, uitsluitend door hen die er toe bestemd zijn, en niet anders dan gebraden. Rabbi Ismaël zegt: de wetten der H. leer worden volgens dertien regelen opgehelderd. Door van het geringe tot het gewigtige te besluiten. Door gelijkluidende uitdrukkingen. Door eene wet, die als stelregel dienen moet, het zij ze door één vers of door twee verzen bepaald wordt. Door het algemeene en bijzondere. Door het bijzondere en algemeene. Door het algemeene, bijzondere, en algemeene; alsdan wordt het voorschrift beperkt door het bijzondere, in alle gelijksoortige gevallen. Door het algemeene, dat het bijzondere noodig heelt, en het bijzondere, dat het algemeene noodig heeft. Wanneer uit een algemeen voorschrift een bijzonder gedeelte op nieuw behandeld wordt, dan geldt deze bijzondere vermelding niet alleen voor dat bijzondere gedeelte zelf, maar ook voor het algemeene gezamentlijk. Wanneer van zoodanige bijzondere vermelding, welke uit het algemeene voorschrift bijzonderlijk behandeld is, slechts een gedeelte van hetgeen tot het algemeene behoort gevorderd wordt, dan is het uitgezonderd om te verzachten, maar niet om te bezwaren. Wanneer het
53
D*:3"p
.
*
^"??^*^1
t:Itt-:
It
TT -:r
idp yv.^ ^33 p^pxJT ... :
...
PF
i^r^l^
T
••
^"i^^^^P
-tIt
-I-
*
-
t:i-t
-
-:
TT
:
t^'px T V
Dna V T
T
x^i'-s ••
'T
:
-
T
:
I
DHD DniDH T ••
••
-
•
T
v:
:
V
:
I9T' piJV3
••:
-t
t
niinD "np pyü
i;3ni< pi:^
Dnn3i;";i ürv^^b) ür]^:)» D^an'^b
T
'^r^ pi'*^
'ppi^j
r
:
—.
-
r
D^onir
nns* rö^b) d^d* TV t: T i- :
.
tt
:
n*'?s*
-:-!•••.•
-
t
*:i:^^ •• :
niD!inn iDnnDy'pi üm::b) ^n'p:'^ ^'^^y? ^^^A
[q-ii
•
ona
••
;
Vdsd t -:
-
Q'^i^n-L^
nazireër, van eenen melaatsche, en dat wegens twijfelachtige deze worden ten noorden gesiagt, en hun bloed misdrijven, wordt in het vaatwerk ten noorden opgevangen. Dit bloed moet twee maal gesprengd worden, dat liet eene viervoudige besprenging uitmaakt. Deze offers worden, alleen binnen den omtrek des voorhofs, door de manspersonen onder de priesters^ op allerlei wijs toebereid, den ganschen dag en volgenden nacht Het dankoffer en de ram des nazireërs tot middernacht, gegeten. behooren onder de offers van mindere heiligheid, en mogen overal in het voorhof gesiagt worden; hun bloed moet twee maal, dat het eene viervoudige besprenging uitmaakt, gesprengd worden. Zij kunnen in de geheele stad, door een ieder, op allerlei wijs toebereid, den geheelen dag en volgenden nacht tot middernacht, gegeten worden. Even zoo is het gesteld met hetgene er van ten behoeve der priesters geheven wordt; met dat onderscheid, dat
—
dit alleen door de priesters,
gegeten
mag worden.
hunne vrouwen, kinderen en
De
lijfeigenen
vredeoffers zijn insgelijks offers van
mindere heiligheid, kunnen ook overal in het voorhof gesiagt worden, en hun bloed wordt twee maal, dat het eene viervoudige besprenging uitmaakt, gesprengd. Zij kunnen in de geheele stad, door een ieder, op allerlei wijs toebereid, gedurende twee dagen en den tusschen invallenden nacht, gegeten worden. Zoo is het ook gesteld met hetgene er ten behoeve der priesters van geheven wordt; met dat onderscheid, dat dit alleen door de priesters, hunne vrouwen, kinderen en lijfeigenen gegeten wordt. De eerstgeworpenen, de tienden van het vee en het paaschlam, zijn mede offers van geringere heiligheid, die men overal in het voorhof slagten mag; hun bloed wordt slechts
52
b^ 131*^
11D»
-
:
t:
••
I
r'T
1"
ninvn
riN'uin
p
t
1:1
T
•
I
I
T
•
t:
•
n'ü ••T
'
•
•
t
-
t
T
I
-
I
"T
T
Dirx
:
üu^ijn ••
-:
I
Tn
•
r
T
-: -
t
;
I*
t
-r;
v *
-:
•
•
t
-
t
-
T
-: -
:
••
I
-
•.•
•
:
-
••
••
t
:
I
•
•
Di:>x n|3i"in nnt3*ii' üpi^i ni'^^rp
dk^x
••
•
•
:
••.
ü'-^^ip
:
-
•
:
:
:
n^mro t:
r:l t"tIt tt*: n>*ü niino ns^ pu^ t t -
•
t t
•
nnü*n*i:'
_
..
n*D3
-
jv
^
.
[t:>in
n^jiöi*
:
t
;
;
r
tt •
rifj^n
'^i^pi
j
•
:
-
••
-
t
.--,....-._.
1
:
t
-
••
•-•
;r3is*
:
I"
I
r\'2^];D n^iia^
*
T
hdt tt
n:i;rüi
:
-:
Dnn tt-
rno nns* n:nD
:
"nDvn nxüin
-:
-
-:
-
•
t
•
-
•
:
vliv:
r\'2^:;D-
:
ri3V3 nn'^ 'b^2 •;
mnii
Tn;n;i •
V iT
:
-t
I
T T
I
I
-T
•
i-'js?
hdd^
n^c^
-
••
:
nvt:")")"!
:
Dnn T
r\'n TT
•
t
nib»];)
;
•
:
0ip vli
r]r2'i) t t :
•
t
:
D*irx
en op het gouden altaar gesprengd worden; als eene dezer sprengiugen ontbreekt, houdt het de verzoening tegen. Het overii;e bloed giet men aan den westelijken bodem van het uitwendigealtaar uit; indien ditechternagelatenwordt, hindert het niets aan de verzoening. Zoowel deze als alle andere [ofiers], die verbrand worden, worden op de asehplaats verbrand. De zondoffers der gemeente, zoowel als die van een' bijzonder' persoon, de zondoiïers der gemeente zijn: de bokken der nieuwemaans- en andere feesten, worden ten noorden geslagt, en het opvangen van hun bloed in het vaatwerk geschiedt ten noorden. Dit bloed moet viermaal, aan de vier hoekpunten des uitwendigen altaars, gesprengd worden, en wel op dezewijs: [De priester] stijgt den trap op, wendt zich langs den omgang, zoodat hij achtervolgens aan den zuidoostelijken, noordoostelijken, noordwestelijken en zuidwestelij ken hoek komt. Het overige bloedgiethij aan den zuidelijken bodem des altaars uit. Deze offers worden, alleen binnen den omtrek des voorhofs, door de manspersonen onder dè priesters, op allerlei wijs toebereid, den ganschen dag en volgenden nacht tot middernacht, gegeten. Het brandoffer behoort tot de allerheiligste offers, wordt aan de noordzijde geslagt, en zijn bloed wordt in het vaatwerk ten noorden opgevangen. Dit bloed moettwee maal gesprengd worden, zoodanig echter dat het eene viervoudige besprenging uitmaakt, bovendien moet de huid dadelijk afgestroopt, het offer ontleed, en geheel verbrand worden. De vredeoffers der gemeente en de sehuldoflers, dit zijn eigentlijk de schuldofifers: dat wegens eenen roof, wegens vergrijp aan heilige voorwerpen, wegens onteering eener verloofde lijfeigene, dat van eenen
—
—
—
:
51
•••I:
T
T
T
<•
IV
pin nibr2 npn:}) r7
nD'iT T
iST
vj
(.1
1
J-T
^-:i-
I
:
i;;is* nc^.^
:
hSi^nai .-: I-
:
iv
J-I:
V j
•
-
:
v
v:
':>];)
n^n TT
••
I:
iv
:
ün^ri -
jn:
-j
t
•
n;n
p^-'?;;
ir
t6-c:^
:
pD I
•
i-
V
••
prnn
i.-
:
- it
j:-
:
Iv
\'2 I
/••
p;^ü [Dn^ n^^? - -
:
:
t,-
n'i:^^^
•
•
-
npl - it
:
tIt
vIj
d*qd
v"
-
t
"ip'33 -
r
npan
:
amvn
•
Dnn n^c^ n33;?D '^ T V "t:
i6
33;r
.c"
•..
:
v
i,---
--t
npn
ni;^n ':^b ntóo nnnii -it tv
':>n.^3
••
•
s
•
•navi:^ :
T
ni^iD
-
.st
ninü n^QD
ï^^Tp
-:
^-
:
n^T'jp» nh^n-ns* iD^ü^na I:T
:
naiön /
VT
t,-
n^DH niüp n^n^üp* 1:V V T T.^v
'iaS J"
:
-jv
:
r
:
Iv
-•
a-
-
nh3n"nj< rhn« -
v
v
I
s -: i-
pövp np;^ ^bp3
n:nD dhth n^TD-Vin -:•.-: TTTT-
naTpV^^ '2yj2 niD* S:?
Si3p*i
\r\:2'niy ü'S^'^mn ü'yT^^ •": 1:1rii)ü^3 T-iTT'; -t:--
n^Tp'b;;") nDiörr'^j; n'^ji \r^ü \r2i)
D^ön":!^in
ona
a
"t;*'t pö'^a njp *^p3 jon
benevens zuiveren wierook, van elk even veel. Hiervan zult gij een reukwerk maken, een mengsel naar de kunst van den specerijmenger,
\vel dooreen geroerd en zuiver; [het zal] een heiligdom Gij zult daarvan tot een fijn poeder stooten, en daarvan leggen vóór het getuigenis in de tent der zamenkomst, alwaar Ik op bepaalde tijden tot u zal verschijnen; het zal u allerheiligst
[zijn].
—
Ook is gezegd: Aaron zal reukwerk van specerijen ontsteken eiken morgen, als hij de lampen reinigt, zal hij het ontsteken. Als Aiiron de lampen ontsteekt, tusschen de beide avonden, zal hij het ontsteken; het zal een gedurig reukwerk zijn zijn.
;
voor den Eeuwige bij uwe nakomelingen. Welke zijn de plaatsen deroffers? De allerheiligste worden ten noord n geslagt, de stier en de geitenbok des verzoendags worden ten noorden geslagt, en het opvangen van hun bloed in het vaatwerk geBchiedt ten noorden. Dit bloed moet tusschen de stangen, op het voorhangsel en op het gouden altaar gesprengd worden als eene dezer sprengingen ontbreekt, houdt het [de verzoening] tegen. Het overige bloed giet men aan den westelijken bodem van het uitwendige altaar uit; indien dit echter nagelaten wordt, hindert het niets aan de verzoening. De stieren en bokken, die geheel verbrand worden, worden ten noorden geslagt, en het opvangen van hun bloed in het vaatwerk, geschiedt ten noorden. Dit bloed moet op het voorhangsel ;
50
nns
'c^s^n-n^
nVv ^.
:
...
'c^D2n fisn
r\m
^"21 n^n^
\'r\n
.
.
yt^n rh:: ovb
:
;
mn^^ n^-^
e T
T
1
V
I:
T
nb^m
!
I
•
V
-.\,--
IV
-
I-
T
:
-
-
-: -
il:-
Tl-
T
I:
•
m
-:rT
•..
«•
'-^z^b
nc'j^n
'rm
inx
"^j;,
j'
-:
v
-
i
-
••
•-•
-:r
•
i-
I
v:
-
^"' '^ ^^p'--
c:n'^T
:
•
•
:
t
•>•:
i
t]L:i
D\pp
^Vnp
-
...
9
n)^p^
t
J"
:•
-:
1"
:
T
V
t
:
nnxn
D'^:j^:?n ;^3
*
V
n^by nsTpn "^t
ip"in nin* ^Jö'p
-'"
"
"id: "nDn ï^^ipa
IT
V
-"•:
"
bp;pi npbn nnipp
rév.J)
n^tr-^ia
rh^b2 nn:D7 n'^D ^s*^i^
p'i^^n
(.•••-
r
iT
D^^an
D*ic^
rvj^-b^ T\h\
P
nat^'i
dag twee éénjarige lammeren zonder gebrek, een gedurig brandoffer. Het eene lam zult gij des morgens bereiden, en het andere lam zult gij bereiden tusschen de beide avonden. Een tiende deel van een Epha meelbloem tot spijsoffer, aangemengd met een vierde deel van een Hin gestooten [olijven-] olie. Dit zij een gedurig brandoffer, gelijk het reeds bij den berg Sinai bereid is geworden, tot eerien liefelijken reuk, als een vuuroffer, ter eere des Eeuwigen. En zijn plengoffer, een vierde deel van een Hin [wijn], bij dit eene lam; op het heilige moet het plengoffer des wijns geplengd worden, ter eere des Eeuwigen. Het tweede lam zult gij tusschen de beide avonden bereiden; hetzelfde spijs- en plengoffer als des morgens zult gij [er] bijvoegen, als een vuurofifer, tot eenen liefelijken reuk, ter eere des Eeuwigen. Men zal het aan de zijde des altaars ten noorden slagten, voor den Eeuwige; en de zonen van Aaron, de priesters, zullen het bloed sprengen op het altaar rondom. Gij zijt de Eeuwige, onze God, voor Wien onze voorouders het reukwerk der welriekende specerijen in damp deden opstijgen, ten tijde dat de heilige tempel bestond, gelijk Gij hun door Uwe profeten geboden en in Uwe leer voorgeschreven hebt: De Eeuwige zeide tot Mozes: Schaf u aan specerijen, dropbalsem, zeenagelen en galbanum, [deze en nog andere] specerijen. zult brengen; eiken tot
49
VT : .
- iT
••
-
:
••
•"•
1
IV
-
-
:
..
T
:
-
j..
:
<
i:
n^rpn *7yx .
5.
I
...
:
:
V.
:
1
x^^im ,•
...
...
;
vt
j -:
r
{.•'
i-
V
i
onnx ^.
..
-.
-: it
-j
j-
t
I
.
-
I:
jv
t
(.-
:.
:
t
•
:
t
:it
rxn :
t
d^ö noi:^ it
"t
t
T
:
:
:
nnn ir^nSi -'
at
:
-....-
:
a-..
:
i,t
t
j
:
"^^Hn ntrx
rnji^-nx biröi TT
V
:
T
iinü DipD"7X niinn^ I
t
V
k t
nnüjs*) Ssn'^^ l^r^'ns* 1^
ü'i^22 nin^'?
t
id'^t rorpn-S); nS'irp-nN*
:
DnVx
(.t
- IT
ivmi
v:idi rhn^^
it
.
JT
."
1
•
••
v -: it
.. :
it
:
••:
>.••
:
rinD"'7xii:'in"nN* j I
V
Dn^bn-nxi Dnn^-n{< 13dd • V av
^...
:
-
:
:
innpn t^x nè^xn
V
-: I-
Iok^
-
n;t^ö"^|< nin»
nr on'? n^iosn V T
-'T
:
-
:
'w'^
ini^iüü
IT
De Eeuwige sprak tot Mozes als volgt Gij zult ook een waschvat van koper maken, en zijne stelling van koper, tot wasschen; gij zult het plaatsen tussehen de tent der zamenkomst en het [offer-] altaar; en gij zult er water in doen. Daaruit zullen Aaron en zijne zonen hunne handen en voeten wasschen. Ais zij in de tent der zamenkomst gaan, zullen zij zich met water wasschen, opdat zij niet sterven; of als zij tot het [offer-] altaar naderen, om den dienst te verrigten, om den Eeuwige ter eere een vuuroffer in rook te laten opgaan. Zoo zullen zij hunne handen en voeten wasschen, opdat zij niet sterven; dit zal hun eene eeuwige wet zijn, voor hem en zijn kroost, bij hunne nakomelingen. De priester zal alsdan [des morgens] zijn linnen kleed aantrekken en met een linnen broek zijn bloot ligchaam bedekken, de asch van het door het vuur op het altaar verteerde brandoffer wegnemen, en haar naast het altaar nederleggen. Deze zijne kliederen zal hij uittrekken, en andere kleederen aandoen, wanneer hij de asch buiten het leger op eene reine :
—
plaats uitbrengt.
Mozes als volgt; Gebied den kinderen Mijne offergaven, Mijne spijze, die Mijn vuur verteert, Mij tot eenen liefelijken reuk, moet gij in acht nemen, om Mij op eiken bepaalden tijd ten offer te brengen. Zeg hun dus: Dit is het vuuroffer, dat gij den Eeuwige ten offer
De Eeuwige sprak
tot
Israëls en zeg tot hen:
7
KlNNOTH.
:
48
'..
:
*
D'snn
^'^'^'HN*
ü':v^V^ v T
'ij^yb^
•
nnx pN*n •
-
T
1-
V
:
-
••
xin
nn*^ -
T
•
T
I-
-
V
ii*:;r ir
•••
I
•
ir
T
7bn
V
^;5P
-
t
V
••
••
t
pp
'
i-
:
_••
-:
-
t
^* t:
-
r-
•
v
:
D^n'"?;^
*2 obi^r t
n:^7 Dr^U'*3ir ir^s* : t !••
••
t;
sin-nns
*
t
r
ni^irn
t
i-
liyo-'pi ^Tb-^ i^^pyj vI-:
it
n^^nnbi D^^h? Dpns* jnN*-*^ d^hn* >*3p t:
*»
v:
I"
'r]i2b ü'rbï^r\
"Tl
.
-
I^;i"in*^
irn^s* nj?3 Din^'i^'-n^j s*Oj5 s*^nn TV v: T
T-
T
T
-
Dnn
niijj^
'^'d'?
ion m^;;^ -:•IV
•
:
:
^n^5 ^jn^ linf^ n*:ni"n
••iT
I
T
:
-
ris^ni D\t3*^D irn'^N*
psn V
T
';
•
:
niD^'pp
-:
^'O'^ I
i^np^
i"!'?:
i;^!''!
T
T
ü'r2':^7\ \^'^3*i
:
bn:n T
TT
T-
..|-
•
:
I
!••
t
t
r.;^3i
vit
t
••
I:
•
v
d^hn^ -
Gij waart vóór dat het heelal geschapen was. Gij zijt dezelfde, na dat het heelal geschapen is, Gij zijt dezelfde in deze en in de toekomende wereld. Heilig toch Uwen naam bij hen, die hem voortduring heiligen, en heilig hem in Uwe wereld bij Dat door Uwe hulp ons aanzien verhoogd en verheven worde! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die Uwen naam in het openbaar heilio-t. !
Gij zijt de Eeuwige, onze God, in den
hemel en op de aarde, de hoogstverhevene hemelen. Voorwaar, Gij zijt de eerste Gij zijt de laatste, en buiten U is er geen God. Koep hen, die op U hopen, van de vier einden der aarde bijeen; dat alle aardbewoners inzien en erkennen, dat Gij alleen de God ziit van alle rijken der aarde. Gij hebt den hemel en de aarde, de zee en al wat er in is geschapen. En wie is er onder al Uwe schepselen, onder de hoogere of lagere wezens, die U voorschrijven kan, wat Gij doen zult! Hemelsche vader bewijs ons o-unst om Uwen grooten naam, die over ons genoemd is. Vervul aan ons, Eeuwige, onze God! wat geschreven is: wTe dien da?e zal //Ik u brengen, en te dien dage zal Ik u verzamelen; want Ik //zal u beroemd maken en lof doen verwerven, bij alle volken
zelfs in
!
//der
aarde,
als
gij
zien
zult,
dat
*breng; zoo spreekt de Eeuwige!"
Ik
uwe gevangenen
terug
47
l-i-
...
:
...
.
T
-:
-
T
.
V
•
•
•
:
"
IT
•
n^n* Si; ^pp'^:^ .:•.-•
":3:i
-
1
•
I-
••
•
•..
I"
T
I
V
:
10?'^^"' liv
-
:
V
I"
I-
IT
-.-
V
•
r
t
i."
t
:
nna
nn^tDn
IT It
-
-
•
r t V
:
"
:
t
v:
v
i
t
'''"
'•" i
ijSni:i r-
:
I
r
:
t
-t
r
:
t
:
•
'^
^-
•
•
•rjp^ö^
'
D^i^rnt:') -
lipbn li":
v
Ü''r2''ym ....
iv
t,-
,•.
i'?
"''
'•
D^^nj^ÜI 31^ ..... v
.it;
)
:
rinm'p D^D^n i^ms*
"lp31 :
I
*
,.•
|
TT T
"
-
1
-r:
........
-iv
TT
:
J'-:
••
I^'^it
•
:
v:
:
n3''"n,t:i tt
DVbD3 D^Q^Ö DHÜIXI r :
T
1*?
••.:
i-
T
IT
T
•
:
T
-
:
T
pn^**
:
••
••
-: -
!•
i:nc^« i^nD^i^ !•
^:niKc^ -:
•
:
1>*?/'''
'T?.?/'i
: i-
T
-:
I"
:
kunnen wij voor U, Eeuwige, onzen God en God onzer voorouders, zeggen? Zijn niet alle lielden voor U als een niets, de vermaarde
mannen
alsof
zij
de verstandigen
de wijzen als onwetend, onkundig? De meeste hunner daden toch zijn
nooit geweest \varen, als
en hunne levensdagen ijdel voor U; zelfs het voortrefTedes menschen boven het vee is niets, want alles is ijdel. volk, de zonen Uws verbonds, de kinIS^ogtans zijn wij deren van Uwen vriend Abraham, wien Gij op den berg Moria [Uwe bescherming] tocgezworen hebt; het kroost van zijnen eenigen [zoon] Izak, die reeds op het altaar gebonden was, de gemeente van Jakob, Uwen eerstgeborenen, wien Gij, uithoofde der liefde, die Gij hem toedroegt, en der vreugde, die Gij met hem hadt, Israël en Jesurun noemdet.
nietig,
lijke
Uw
U
danken, te prijzen, te roemen, lof en hulde toe te brenHeil ons! hoe heerlijk is ons aandeel, hoe liefelijk ons lot, gen. en hoe schoon onze erfenis! Heil ons, dat wij vroeg en spade, 's ochtends en 's avonds, tweemaal eiken dag zeggen
Daarom
te loven
zijn wij
en
verpligt
te heiligen,
en
te
Uwen naam
:
Hoor,
ls^al'l!(lcEeu^^ige,
Geloofd
zij
oiizeW,
is
coii
Ecnig,
Kcu>vig ïïezen.
de naam Zijner heerlijke regering, immer en eeuwig.
46
\m '
n'h_
-
..
Nb")
TT"
-
••
T
'yb nVi
t^p:
li"
•
-
:
-T
:
n;S ih^ i^n
n'iDjr
;'"i3;^
vi"
V
iT
:
-
-
:
-i3:;n'^n'7 ^:y^' ns* y\D^ ü'y\u D'ü^i;.^2T diüih "irs i:j3n"ii
DHDn T •
*
^,::i:i ••
-:
t;
nnx "inn doiü dhdh t t -
"S^rn Di^n *jV«:riu' I
• T
^
•
-
..
T
t
)
\nux TT"
-
••
rnit:! "inD3 :
I"
n^
—.
1"
V
T
xt
D\t:u>
:
I- -:
I"
n!: i^nis* n::
1" -
-
T
•
:
:
1-
*
T
-:
I"
-
:
1"
T
•
:
"
dSi>^S
1"
^73;
t
•
.
-
''^
T
•
)
•
•
I
t
r
:
I
y:^b t
'^
-
:
t
i"
;
T^^^'? P'O
\'
D^nin rt^Dm tj Ir.--:r -
-
:
nDni n^sn
• I
I"
dix xn*
"T^xn üyy') 13^'^3 nps*
...
-
^m
'rh^] 'nhi^
ir^sirSD
ii':5Dim
-:
•
iv
:
-
r-
:
-
Laat overtreding, ongeregtigheid, verzoeking noch verachting. geene kwade neiging eenig vermogen op ons hebben. Verwijder ons van kwade menschen en kwade gezelschappen, en laat ons gehecht zijn aan goede gedachten en deugdzame handelingen. Onderdruk onze hartstogten, opdat wij U alleen onderworpen zijn. Verleen ons, heden en ten allen tijde, genade, gunst en barmhartigheid in Uwe oogen en in die van allen die ons zien, en beGeloofd zijt Gij, Eeuwige, die Uwea wijs ons vele weldaden. volke Israël vele weldaden bewijst. Dat het Uw wil zij, o Eeuwige, mijn God en God mijner voorouders! mij heden en ten allen tijde te behoeden voor onbeschaamdea en onbeschaamdheid, voor kwade menschen en kwaad gezelschap, voor een' slechten nabuur, voor kwade toevallen, voor den verderfelijken verleider, voor een hard gerigt en eene strenge tegenpartij, het zij hij tot ons verbond behoore, of niet. De mensch zij altijd, zelfs in het geheim, godvruchtig, erkenne de waarheid, verkondige haar naar de inspraak zijns harten, en gewenne zich 's morgens vroeg aldus te zeggen Gebieder aller werelden! Niet [in het vertrouwen] op onze deugden rigten wij onze smeekingen tot U, maar [in het vertrouwen] op Uwe onbegrensde barmhartigheid. Immers, wat zijn wij? wat is ons leven? wat onze gunst, wat zijn onze deugden? wat is onze hulp? wat onze kracht? en wat onze sterkte? Wat :
4&
r]m T
:
*i"s^:r • IT
•
:•
:
DW-S;^
:
:
•
:
•
i..
G.
-;
z.
•^
v:
»:
TV
•!-
t:
nnx't
^n^< -
*r\'^2
t
inat
t
(
r."n>ft
cc??
»
nas* "nna
D^ipn -]^p irri^x
*;
nnjsj "rjns
p.i^n ::p)i üW^ri ]'pD irriSx
^;
nns*
1^
t
T
iTv
T
•
^sn":r* iti?^ T
••
••
:
T
:
•
:
•
o.
I"
t
"^
)
ü%'nT "^
t
G. K.
T
d.
I
IV
t
h.,
:
t
•
1"
v:
•.•;
I
\
jni^n Dbi:L^n
v:
V IV
ij*n\s* i7!2 V IV I"
T
••
••
•
nb i]Tb
G. E.
I"
^»
::
I"
^»
•
••
i^ü Iviv
li^n^K
IV
I
Dniir npia dSi^^h "hSd irnSs*
t
:t
n"n3:3 T TT
TT
"irnSx
DSTj;n
D^pnj; ^c^^^Sd
:
•
iT2 V
T
liVii'D 'jïTj/'U^
:
:
Dbi^nT iib^ V
y
iv
!••
v:
'^'^p i:^n^j^
I
T
die mij niet als
I
t
nnx "nnnt t
»» -
t
t:
-
I
-
)
r
nns* rj-na
*;
t
•
-
^nn
-
:
-
••
vrouw hebt doea
geboren worden. {De vrouwen zeggen: G. behagen geschapen hebt.)
z,
G. E.
o.
G. K.
cl.
h., die
mij naar
Uw
wel-
G. E. o. G. K. d. h., die de blinden zienden maakt. G. E. o. G. K, d. h., die de naakten kleedt. z. G. E. o. G. K, d. h., die de gebondenen slaakt. z. G. E. o. G. K. d. h., die de gebuliten oprigt. z. G. E. o. G. K. d. h., die de aarde over het water hebt uitgespannen. G. z. G. E. o. G. K. d. h., die mij al mijne benoodigdheden bereid hebt. G. z. G. E. o. G. K. d. h., die de schreden des mans bevordert. G. z. G. E. o. G. K. d. h., die Israël met magt omgordt. G. z. G. E. o. G. K. d. h., die Israël met heerlijkheid kroont. G. z. G. E. o. G. K. d. h., die den vermoeide nieuwe kracht verleend. G. z. G. E. o. G. K. d. h., die den slaap van mijne oogen en den sluimer van mijne oogleden doet verdwijnen. Dat het ook wil zij, o Eeuwige onze God en God onzer voorouders! ons met Uwe leer gemeenzaam te maken en ons aan Uwe geboden te doen gehecht zijn. Laat ons geene aanleiding hebben tot zonde
G. G. G. G. G.
Uw
z.
z.
;
44
nn3-[ i^n
criNe^
't'dTjc
-nppi D^nitx nD::rn
ranS
rrnn TKhrf) vrngn
n^3
DIN* 1^3 Di'7U' iiN'pni iivJan jvin nerr n^iSni
T
-
T-:
T
T
;
D^3 1J33
-
••
••
»:
v:
T :
:
:
iT
.-n;r.
T
•
t:-:.
•:!•:
-:
-
p'^ï^i
rn'-rnx)
nnn?' linicn n^a np^rni cnpn mS^pji
n^3"i];i
:
T
:
t-:
I
iv
I
•
t
:
T
i-
•
v
-:
r
I
•
I
•
T T
T V
t-
t:-:
•
•
:
-
"
:
VC
t,:-:
:l-
:
,
t t
:
-
v
:
nD:
'ivi; i6'^ dSi^^h r^brp i^rbi^^
13];
^j'fT];
kVu^
Q''?"'^
naSni •
:
^"cp?^]
o'piirn rpr2 irribs*
\'
^;
nm
'^•na
nns* "jn?
paalde maat: de hoegrootheid des hoeks, de eerstelingen der vruchten,- het offer bij
der
de verschijuing, het uitoefenen van welwillendheid, en het beoefenen
—
leer.
•
De volgende zaken
leveren den mensch reeds iu dit leven
vruchten op, waarvan het vaste goed voor hem hiernamaals bewaard te
weten
vlijtig
:
blijft,
de vereering der ouders, het uitoefenen van welwillendheid, het
bezoeken
der leerscholen
kraiikeuverzorgzng, het
de aandacht
bij
's
ochtends en
's
avonds, de gastvrijheid,
uithuwen van bruiden, het begeleiden der dooden,
het gebed, en het stichten van vrede tusschen de menschen
doch het beoefenen der
leer gaat
boven
alles.
Mijn God! de ziel die Gij mij gegeven hebt, is rein. Gij hebt haar geschapen, Gij hebt haar gevormd, Gij hebt haar mij ingeblazen, Gij bewaart ze in mij, zult ze mij ontnemen, en in het toekomstige wedergeven. Zoo lang deze ziel in mij is, dank ik U, Eeuwige, mijn God en God mijner voorouders! Meester aller gewrochten, Heer aller zielen! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die doode ligchamen weder bezielt. Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God! Koning des heelals, die den haan het vermogen verleend hebt, om tusschen den dag en den nacht te onderscheiden. G. z. G. E. o. G. K. d. h., die mij niet als heiden hebt doen geboren worden. G. z. G. E. o. G. K. d. h., die mij niet als slaaf hebt doen geboren worden.
43
i>^ DHD na^ nnö^ DHD^ V T T '-])12 nnx ^':^i '^'^^}fpA •
••
••
- I"
V
.
T
D^
•
•
:
v
:)•
IT
:
:
n^5
^Dir
^^jD"!
•
:
TTT
-
t
-:
t
)
n^in nnnn
v
iv
••
pVi:^;;7
I"
v:
t
t:
IT
-
-
'
T
)
IT
nisDHi HNDH
••
-
•
:
mi;?^
nn^
T
T
|\n-^
-
•
:
IT
•
v'iTi
*-
IT
:
"in><
>* t:
t
t:
-
Ir
im^ ij^hSn*
^
^*
^^y^'.
•^'•'^^^
'^'aü »;;nv li'?^ '?k'i^; T
•
öhd
'i<
i-
.
irpn ^n^in nnn-ns*
ncrS ^n'iin nüi'71
^:37 :
^^^^^
^]p.K^^^
*N*ïx>*i (1^»'^:? ^\>*^*^]) iJ',i<>>*V!' "i^n^^ "Tjin::
kdd
:
n^'^ödi yc^i'b:: N*£3n
nic^;^':' -;-
T
tt
IV
I
nDDnn Dn«n t:t,: ttt
s*idi
^^idd
V
•
:
:
13
'It;
'It;
-:
-:
•
ü'2p^
ü'b^bn ü'2p:
ü'b)br)
')b:^ T
- IT
dhd-i ibx
^ö^
••-:-';
t
:
n^5
V
:
TT
-:
uhi^
)
t
-
V
IV
tiS
openingen en hoUigheden geschapen hebt. Het is voor den troon Uwer heerlijkheid openbaar en bekend, dat wanneer eene daarvan ontijdig geopend of verstopt wierd, hij niet zou kunnen beGeloofd zijt Gij, Eeustaan, noch voor U in het leven blijven. wige! Genezer alles vleesches, die wondereu verrigt. lu aommif/e gemeenten wordt hier met Mijn God! enz. uangevavgen.
Eeuwige, onze God, Koning des heelals! die geheiligd en ons bevolen hebt, ons met
Geloofd ons door
Uwe geboden
Uwe
bezig te houden.
leer
zijt
Gij,
Eeuwige, onze God! de woorden Uwer leer bevolk, het huis hagelijk zijn in onzen mond, en in dien van Israëls; opdat wij en onze nakomelingen (en de afdtammelingen volk, het huis onzer nakomelingen) en de nakomelingen van Israëls, allen kenners van Uwen naam, en [belanglooze] beoefenaars Uwer leer zijn mogen. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die Laat
toch, ó
Uw
Uw
—
Uwen
Geloofd zijt Gij, Eeuvolke Israël de leer onderwijst. wige, onze God, Koning des heelals! die ons uit alle natiën uitverkoren en ons Uwe leer gegeven hebt. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die deze leer hebt gegeven.
De Eeuwige toelicbteu
en
u. De Eeuwige late u Ziju aangezigt Do Eeuwige wende Zijn aangezigt tot u
zegeue u en behoede zij
u
en verleene u vrede.
genadig.
—
De volgende
zakeu hebben
bij
de wet geeue be-
42
Kij:)^
^hr2'
'k^id
ns:
"^70
10'iè'
1-1^7
nin «im n^n Kim T T
:
n^n
n-iï TT
••
•
:
•h D13D1 T T
.•
T
noi^ji /\n^i
T
:
•
-t
Toen
't
'in
ir
:
I
:
-
'••n
V
t
-:
t
TT
-;
goddelijk
)
I
V
IV
|nx 6irc
v iv
i-
:
I"
:
ri5763 iriS'ip
::
v:
Kim
^d:
I'
:
ip3'P33 pi3M '-on
(Sire
-•
••
.
•
:!•
snni
mïi
^S^nV
:
:
nn><
j\^i
*:l^
t;
•»:
T
-
:
"c pu'
t
-
t
-
|
t
Ir
magtwoord de werelden baarde,
Werd
Hij
Koning genaamd.
Hij blijft, de Eerbiedwaardige, als Heerscher verheven. Ook dan, wen eens alles tot stof is vergaan; Hij was en Hij is, en, door glansen omgeven, Zal Hij eeuwig bestaan.
Nooit zal Hem, den Eenige, een tweede gelijken Noch toegevoegd worden geen aanvang, geen end Begrenst Hem; en nooit zal 't gebied van Hem wijken. Om Wien alles zich wendt. Mijn God, mijn Verlosser, mijn Hoeder in rampen, Mijn Toevlugt, mijn Heilskelk, mijn Hoop en mijn Rots, Wanneer ik Hem aanroep bij 't smartelijk kampen, ;
Al het
lijden ten trots.
Ik leg in Zijn handen, in rust en vertrouwen. Mijn geest en mijn ligchaam, vol hope ter neer: Op Hem blijf ik slapend en wakende bouwen, Ik vrees niet, met mij is de Heer! Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des heelals! die ons door Uwe geboden geheiligd en ons bevolen hebt de handen te wasschen. Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God, Koning des heelals! die den mensch wijselijk gevurmd, en iu hem onderscheidene
41
pbTPni
^T-i3 nN*i
piDP
^jiNi
nnf) -)35D p);^po
.or>n; "«piDD .
P3D
^7:3 D13i)b
/bjpnp
•
I-
:
T
':
I
T
IV
:•
I
:
:
...
y
I
KiDi T
:
:
in
tot
••
t;
I
•
T
:
rmn
po, de
-
ini^
'i;i
p"i\*i
pbn ob^n d^d^i /oniPW)
po
"'361
d;5'C3
v
••
-:
-
v
:
I
•
iv
t
^^133 \^pD aipDi ^n^D T
•
IV
•
:
lD1U2 V
"i^^-Sd
•
:
|nm6i
U'"p
6i>3
p7;C) bciPI
5"3r.'3i
:It-
•
:
i}^> ivt>
cnpW
->ntii
n;j'i3s*i n^nni:^{< ':h]
ncw
|\ii>7m .rbai (n5;)ob 6'f)i)
D^")^D 6 PI -^"p -i;^i>p /iD^u i3-ip
*
-: -
"iSd )
:
'•
-r;
v
nSD wordt weder naar de H.
T
•
dS");^
"Il^^n:
t
:
ji;^p
-:
I
arke gebragt;
V
ï1n^<
t
-:
:
:
men
zet
op den grond neder eu de treurzangen fllTp worden voorgedragen. Gedurende de voordragt dezer mj'p is het ongepast gesprekken te voeren of het bedehuis te verlaten, ten einde daardoor verstrooijiug te zoeken.
zich
Men
de ilirp met opbeurende bijbelplaatsen, even
besluit
avondgebed.
wordt
Vervolgens
gelezen
weglating van het vers
S^pnn, daarna
uit
\T1D
Jesaia,
^X'^f nN'I
—
""JN'I,
Hoofdstuk 34:
zonder
nï3D7
U'Tip nHiNl enz., l't2^'^
—
als bij
|Vï"7 N*31
3*712'
het
met
U'Hp zonder
D^U IDip tot nrUN'1
jU'' 1DJ1,
Zang- en lofliederen worden niet gelezen. irSi^ en DliT ü'np. Is eene besnijdenis ter synagoge, dan geschiedt zij na de voordragt der PDTl,
daar
besnijder en
deze toch hij
met
troostredenen
zijn
besloten.
die als gevader des knaaps fungeert,
De
vader,
de
mogen hunsabbath-
gewaad aantrekken. zijn uwe tenten, ó Jakob! uwe woningen, ó Israël, op Uwe groote gunst vertrouwende, betreed Uw huis, buig mij neder voor den tempel Uwer heiligheid, met godsvrucht. Eeuwige! ik bemin het oord Uwer woning, de plaats van den Ik aanbid en val neder; ik kniel voor zetel Uwer heerlijkheid. den Eeuwige, mijnen Maker. Mijn gebed is tot U, Eeuwige! gerigt, in den tijd der genade; God! verhoor mij, door Uwe onbegrensde gunst, met Uwe trouwe hulp.
Hoe schoon
Ik,
De Hemelheer troonde, eer En 't schepselenheir door C KiNNOTH.
Hij hemel en aarde Zijn niagt had
omvaamd
;
ro^^b J^P^UDr) 3f)3 'Ü mTTTa 0PP7 i)ip3 bo pbbppDD pT 01^ b3 iii^ p:j"53 d;i pb) pb^pD pn^;n pni bn;\ p>bi53 pDiJV^rn
-)7D5 P)531p }^6) o^)>3f)0 i>n")D'' "iüiv)
D)^-)jO P")7DP)
'PI
d^ivüj Vn ciddps okpo nnn pcri en; i^bi u^i? i^'f)i cnb n"^ pbrn P3 rbpD yn)D3 onnr cD T)ivf> nb c6i on^V) kdj op")3 i^rnb i>f)U pn^^wi D^p6-]-)ni)npiPi6ic;nn f)' f)) p'v ["Do imf) cSdpo Drj:3) ^331 7^^ lO:) /D'J3 tSij"! O 'fl pinXI 1703 D^D^f) 13 pllpl P"D STP 6"^i i^pDD c])D 7V> i^üDPO l^ic) bf)iD^ naSa 7V ^li» "iu'm bbpnob p7r)v^K-)^pi^n33 D"p
p"!ip (:^n;D3
6':?
i;;v) -^nini
/
';>
,
/
f)npD -^n^ ipi6
-^n^nc
/DOV'3 p^DPcb
h'ni
D^7p r;icpi
ci
ym
p"n imf>
/
D^nnpo p:pn nirD
7i?pi5i3';\ onniS^ |")3Pi ^53 p;(^;3 m^dn*
,
o^iiv^b
i^i:rro ^D^bco
^:>Dr)
«^dn* p-)^r>pp)
d'v pbbui
Orde voor den Ochtenddienst op den Vastendag van Ab. Men de
begeeft zich vroegtijdig ter synagoge en leest de lofzeggingen en
van de oiFers naar de dagelij ksche orde; al de gebeden op klageuden toon uitgesproken, even als door rouw-
aftleelingen
worden
echter
bedrijvenden.
Men omhult
echter
zich
met een
niet
daar dat de dankzegging ~1N*2n3
("Van
wordt
overgeslagen
voorts
het
mUT
J/CiT
nJI-U',
en
met
zonder
bij
de IJJ];
en
D11
De
voorzanger
het daar achterwege gelaten, dan moet dit
gebed
door deu voorzanger
leest wijders geen
Vervolgens
pr>p6l
wordt
naVS, den ^N*Tw\
voorgelezen
die
tevens
:
de
den
HTJSn
leest
herhaalt het gebed
HDID
zegt
geëindigd,
JHD
Men
in;
heeft
het lezen voor 7ij-jD ^'CIIT.
bS
rn^HTI, doch wel_ D'sJJC "pWC
aan drie personen, ^N'Tw
a'J3 "l'bin 'D
:
is
hij
niet.
daarna het gebed
,
tusschen Sn'U en i:\V31 als afzonderlijke
hij
men
p^JH
het ochtendgebed
bij
mD13
behoorende
7oegt
Kadat
en legt de
het namiddaggebed uitgesproken.) daarbij
en
IJJj;
jT"7L3.
'?N*TJ*^ TJI]/
'1
^1^
tot
/
hij
U*np
^ïri;
.
pS
uit de afdecling
"yC'Si b2^
,
den
^S
tot
voordraagt, tot het einde der
afdeeling.
Men uit,
en
spreekt ten behoeve der voor de rniil geroepenen geen "^IDïJ^ iQ nadat de voorlezing geëindigd is, leest de voorzanger U'^ip ^*n,
waarna de Wetsrol
DS^JC
digt
gerold
^vordt voorgedragen.
Na
en op klagenden toon de die voordragt
worden
drie
r^lDPO
:
*^C^f
nül2 gelezen
39 (.'13)
POS
11')
i^^y li^n i6f2 hnyi
(.'131 noN-ii-)
••!:• :
-•
T
-
T
:
D*:?"!
-
:
V
•
T
-: -
Mnn2 D^Vf itS
•TT
nixDi:
1):;
t
V
-:
*» t:
:
*
t
ids T
t
:
'n^x^
»:
:
•..
-
-
:-T
t
•.•-:-!
i
•
n
••
-
-.
-
;
i:^m r]^w]
t
:
v t
•
Kip
Idx*?
h'd
T-
nbn:? nxjp ji^ïS
:
2*\0^\^
1*3 !c
ni^jDm
iVira
•:
-T
Txni
It:
V T-
-
:
njviön tv:
'\:pai b^^ d^d
nnV
*
n^yi biü) --
mi?
^n:i niXD d^ ••
:
D^Wn
:v:^ir
*
••
tI:
••
•
:
"idwi -•.•:•-•:
I
TT
:
:
:
'
V
••
:
nnoT 'ppi I: t:'
P»3iJ?3D
tt
6ift
:
v t-
•
min na T
t
v
:
svd*
t
"t*
t
t
-
•
.ri'iniy'?
iio? qio3
Wnn
'i3)
*
I
»:
-
•
•
^^-pa t:':I|i'::^"iy t»:I-:
nnD"::>i
/i'»i 3ir3? b33 170? invM 7)nïi? '55i 7in»» T"cr)
ünp
T"'!^»'^
i»»
0»7»)ö
nrsi 7'n i'i'nnn
onze hoofden los, en de waterman liet ons gehemelte versmachten. Wij bragten offers, zij werden niet genadig aangenomen. De geur der bokken als zondoffers gebragt, bereikt den steenbok niet. Teerharlige moeders kookten het vleesch harer kinderen en de visch sloot het oog. Verwilderd van zin, vergaten wij den heiligen Sabbath, en Gij, Almagtige vergat al onze deugden, o IJver toch magtig weder over Zion, bestraal glansvol de volkrijke stad.
O erbarm U over Zion, naar Uwe toezegging, grondvest haar weder zoo als Gij beloofd hebt. Laat weldra de hulp spoeden, zend snel de verlossing, vestig Uw verblijf weder in Jeruzalem, zoo als Gij, Eeuwige, door Uwe profeten, beloofd hebt. //Voorwaar", zoo spreekt de PJeuwige! //Erbarmingsvol keer Ik naar Jeruzalem spreekt de terug, in haar wordt Mijn tempel weder gesticht Eeuwige Zebaoth het meetsnoer (ter vergrooting) wordt over Jeruzalem uitgespannen". Voorts heet het: //roep het volgende nog uit: //Nogmaals zullen Mijne steden van goederen overstroomen, de Eeuwige troost Zion, kiest zich Jeruzalem weder". Voorts: //Zoo bedenkt de P^euwige Zion, bedenkt hare puinhoopen, Hij maakt hare woestijnen tot een Eden, haar woestenijen als een Godshof, vreugde en blijdschap houden daar verblijf, met dank-
—
en lofzangen".
r ""*
*
mi; '^
—
:
38
T T
T :
HDH
fTj<
T
•
:
DniD3 T
-
:
-.
Dn:i: iödx T
:
T
:
-
I
'T
T
tem T
T
\
:
V
-
-
d;d5
(.'131
:
nJ^•ll•):^?D^
CDinD*? T
:
D*nj<
"^ö'^i
*3
d"t
T
:
T
o
-: -
T
T
T
.
I
tD'"n*2 •
:
-
..
niDT ...
*):S T
pï3
i^id: :
i:tiv ^:usi'^ D;rn:ji T T
:
T T
*
-
(.'131
*
•
I
n'^a V T
.
•
•
:
tt
:
|U"ip '^isi^ 't^^pn
:
-
-
*3 •
p'x3 n^33
-
•
I
d:ii .
•
:
nibinn
;
;
'i:inn :
V
a v
njs nï)
n^nn c^pm T •
•
anna VV
r1:r^{'^
'^-
Dninn
r.>33
*5
•
nt
nxi; D^pi'xn 3di 3
.
.
..
*
••
•
(.'131 :
*
*3 n*i3 n^'ip rh)r\:i 'p bir ^V T :It
|
ps* ^ nn^i SipD n:;^: diidt
^ppp i:iö^yni ^3
^:n:^H^ nnSir • T
t
v
-
nj)
.IJS
pnn
*
"^
trD'i^n Ti:' v v -
hds T T
-
:
p'x3 n'33
(.'131 :
:
^-
T-
••
^n
ny)
-
•
:
:•
-
*3 7ir ~* i:^ö3 "idd V V
rsé) m'2'2 T T -
:
- It
p-ixa rcoa njs
('131 :
V
:
'^ip i
r^'i^ c^Tp ü'f:^ ( vl T
*
nnp hti -t:
*
:
•
rp'^^ iinn
:
tD^^DiDi
r\'h\t2'\ -
T
T
ny)
njs
.-i'aa
Dn d:i D*!3irn ndvi T T
rüv -
D';:^n
;
T
-
onoa
*
p'sa
(.'131
:
•
T
nyni
jQs*i
t^*?
-:
I
*
I
:
••
•
nnö m;;ni - TT :
nsN*
D':r»sD •
;:^d^ -
D3D "
-:
t
D"ip tI
:
"
)r -
nv)
smeekten, de Eeuwige wilde niet hooren; kinderen jammerden, de Vader in den hemel verhoorde niet. In hoogere gewesten drong het klaagseschrei der duive [Israël] door en de getrouwe herder wilde geen gehoor verleenen. Met zakken omhulden zich de heilige nakomelingen, zelfs het hemelenheir omhulde zich in rouwgewaad. De zon was verduisterd, het licht der maan verdon kerd; stralenloos flikkerden aan het uitspansel de sterren. Jammerend blaatte de overoude ram, daar de arme schapen ter slagtbank gevoerd werden. Huilend brulde de stier, daar zware last onzen nek kromde. Gedeeld scheen het tweelingenpaar, toen het bloed van broederen als water stroomde; de kreeft dreigde ter aarde te storten, daar wij door dorst versmachtten. Werelden beefden voor der leeuwen gebrul, toen ons klaaggeschrei ten hemel steeg. Bloeijende jongelingen, jonkvrouwelijke maagden werden weggemaaid, daarom hulde de maagd haar gelaat in het duister. Gebogen kromde de Evenaar zich, daar, in plaats van leven, dood ons toegewogen werd. Angstig beefde de schorpioen, daar onze Beschermer ons met zwaard en hongersnood bezocht. Laat tranen vlieten als waterstroomen, want het teeken van dea boogschutter ach, het gold ons niet! Stroomen barstten boven
—
!
37
T
"T
•*
;
*ni;;jTSp Dnni nr S^'ja
:
T
"
V
Dixn Tüyni -i^ij
;
wbü^y T •T
Z
niDi'n
t;
;
..
^
..
'ni;rj3 j;i:ia3 n;n [did di»
niDni :
•
*
:
ri^ï I
•
Dnin "ft 2'S D
r
>•
"-t-
:t
t: (•'131
.
Ti^X DI^H HT *3 Dip''
V
:
••
••:•
t:It
t
P
t:\
p>ï3 noa nas ny)
:"ii!:2«
f)
'23 (*
In dezen nacht werd ik bedroefd en verdoofde de glans der hemellichten, daarliet heiligdom verwoest, de heilige ambtsbedieningen opgeheven werden, en menigvuldig lijden, opeengestapelde rampspoeden omringden ons. Ja, van voormaals af waren die vijf ongelukkige gebeurtenissen bestemd eenmaal weenden onze voorouders zonder grond, en duurzame reden tot weenen werd over de nakomelingen beschikt. Zoo wilde het des Eeuwigen raadsbesluit! Deze nacht, ach, bragt vijf ongevallen, vernietiging was besloten, om de zonden der vaderen, en vreeselijk lijden pakte zich bergen hoog opeen. Schrikvolle, ongelukzwangere bestemde dag! Opdezenbruldedes vijands donderende stem /^op, de dag is daar, door den Eeuwige bestemd". Hoelang nog, Eeuwige, zullen in Zion tranen vlieten, klaagliederen in Jeruzalem worden gehoord? o, Erbarm U over Zion, laat Jeruzalems muren weder gebouwd worden Ach wegens onze zonden, werd het heiligdom ten gronde gerigt, wegens onze ongeregtigheden werd de tempel aan de vlammen prijs gegeven des Eeuwigen aardsche woning hulde zich in rouw, klaagliederen deed het hemelenheir galmen. Luid weenden in hoogere sfeeren Jakobs stammen, zelfs de dierenriem vergoot tranen, ingehaald werden Jesuruns vanen, het De vaderen zcvengesterntc en Oriou verloren hunnen glans. ;
:
;
3Ö
pnpö
nn
nö Sy3
'b:2i^r\'o
..
•
T T
:
iöi'c^:i .... *c^ip n*:i :3in nr
-n« *
nb"in
i:id:)i
•.••.•
••
^ T
:
T
-.
••
-:
.T -: -
••
T
:
••,
-
T tv: v
TT V
-:
T
•
:
••
••
:
t
:
•
-
r
•••:
v
v
v:
t
:
:
:
t
t
t
:
••
:
n^DX r^'2ü^ t
:
:
t
:
-
•
-
••
t
-
•
••
-
t
b'b:}
v
•
"-jidin*
T
•
I
*
D^'-n^
I
t
T
t
n^n 721
rbi^ü
••
v
.
t
-
•
iSn^i rv^a* nr
-
v v
:
nnT
T
-
":"»
"il" '
:
*
T :-
|.
:
T72 .
in*3D nN*ïn
:
:
:
V
•
*:ir3 i:n*, 7Sit^*
•
1D31.
-T
••
:It
•
.
mu 3
*S2 n^nna n^tp
n'in
-
-
:
t
:
:
-
:
-
t t
1
"
•-,
'
En
als Bels dienaren, als leeuwen in het allerheiligste brulden, verwijderde zich Israëls God als om een doode in rouw gehuld, en nam in dien nacht, de herinnering van de verdiensten der geesten
niet aan.
Den
verderfengel riep Hij toe: //Mijn toorn
is
uitgegoten,
hen die Ik zoo teeder beminde, heb Ik thans den vijanden prijs !" gegeven. Ik heb Mijn huis verlaten, en Mijn erfdeel te gronde gerigt gij zonen nacht, Israëls, Weent, o weent jammerlijk in dezen allen, in dezen nacht werd het heiligdom verwoest, de heerlijke paleizen in de asch gelegd. Israëls huis moet treurend zuchten en den brand beweenen, door den Eeuwige ontstoken. In dezen nacht ver van het jammert het arme, eenzame [Israël], dat, o noodlot! huis zijns Vaders leven moet. Ach, het werd uitgesloten, de deur achter het gesloten en, thans in gevangenschap dolend, verslindt elke vijandige kaak het. o Die jammervolle dag, toen de vuurvlam van den Eeuwige uitvoer, toen 't vernielend element rondom werd heengeslingerd. In dezen nacht deden zware misdaden ons gelukkig rad keeren, de tempel werd verwoest, zoowel de eerste als de tweede, ach, nog is geen erbarmen der verdoolde dochter te beurt gevallen; met drakengift gedrenkt, de ingewanden opgezwollen, dwaalt zij op vreemden bodem rond, reeds wanhopende aan verbetering. Ja, de haat overtreft verre de voormalige liefde. In een ellendig weduwen-leven, als eene verstootene echtgenoote, jammert Zion:, //de Eeuwige heeft mij verlaten." zie,
—
'óö
*
Drü
Di*n
- -
-
v^ I
HD
rfö DD*?
••
...
:
:
Dmnn
iidsj "]^q
^'•^^
Dnb'i •T
v:öS T T
:
"1
-^hd
)••
:
-
:
T
:
..•:
*
•-
bi^yü nini t
•
••
•
T •
xnian T-
itT nüii TTS
Sn* Sn* ~ V
De Ammonieten
V
I
T
••
_-
t -
D*i:inni:pi< nu:;\y "na;;
:tI••
no
ic^nn pni:^ ö^'^d -
D:?n r\)^v2 ^brpb -lobpn nö
i!::'i
•t:*
*
d:ii
-
T
*
*
:
:
vjt npöi x^^S r I-t t t *••
:
-;
T
•
'T-:-
nniisn ns* nsDi n^ir t*: t;tt
I
•
't
t
:
^1^< 3
t-j-
en Moabieten spoedden zich en haalden de Chedroegen ze op een baar ter bezigtiging rond. //Ziet", riepen zij zegevierend uit, //Judaas huis is niet achtingswaardiger dan andere volken!" Verduisterd werd de heerlijl
te
voorschijn,
;
34
T
T
•
I
T
;
:l-
-
•
:
t
••
t
:
T T •
-jn:
1
rinx
iDi Dn^sni^^bi
^''^<
*
T
-
-:
-
••
•
;
:
V V
:
v*p"n
^-
*
I •
^
.
..
.
-
.
T
:
*
T
t
t
-i -
ir2'm 'üb T
•
-
T
:
*
*
-:
min T
-
T
\
n«:c3
V -
:
sn^n n^3D iDCh ivvp
*
••
:
T
•
:
•
T
:
npnb
*
I- -: -
T"
:l
t
-: -
:
T-:-
T
t
v
D*:ai.s*n -
;
nir^jr
T
..
^~
T
'^-
"^^
r
•
T
:
^nni:^
-nnn t r v
t:
.
••
Dm nnv r
d
n;^D nnion nvi b • T
^bD
r
:
dht -T
t
•:
-:
hdidoi h^ihd s*npj tI: t
•
it<"ip
no^n
T
T"
:
'':?di
:3ntn
:
ni%*D n*^s*3 D^DsS,:: -
':
-
•
:
t
nu^s n^^non V T
n;:^ ;r
:
•
;
-
•
••
•
ni;; ü'bb'^n
•
:
t
:
:
T
I
ni* Kb n^ns"? TT T
•
..
••-;*:
:
••.!:-
:
:
;
mins
risS V T T
nrir
TT
.
....
t
ibbic^ tx niinVi:^
:
...
.
t
:
•
:
-t
Toen verduisterde de glans van den
T
^^
3
nc'»^ di v
-:
t
t
troon, aan 's hemels uitspansel doofde het licht uit, toen Jachin en Boaz') verbrijzeld ter aarde stortten. Geroofd werden al de tien tafels, den opzigters werd toegeroepen: «waar troont de Heer van al deze dingen ?" En Sinears schatten, de huizen der ontucht werden hiermede begiftigd. De staande Seraphini wankelden op hunne plaats, daar in den kostbaren tempel de stellingen werden verbrijzeld, en barbaren algelieele vernietiging verkondigden. 8edert de koperen zee en de tien waschvaten verbrijzeld en aan Bel overgeleverd Averden, zijn de twee lichten des hemels uitgebluscht. Toen het raderwerk voor de Merkaba (hemelsche wagen) ter aarde stortte, werd de tilans aan den hemel verdonkerd, daar de veroveraar der volken (Kebuchadnezar) van de Cherubim trad. Toen de kunstig vervaardigde raderen voor het waschvat ter aarde stortten, bevochtigde de gezegende dauw niet meer de versmachtende aarde, daar de booze honden (goddelooze vijanden) zich tot de wolken verhieven. Al het zilveren en gouden vaatwerk werd. verminkt en uit het vlammeuhuis weggeroofd, alle heerlijkheid verdween, toen werden gebogen de trotsche hoofden. O, ongelukkige dag, die angst en lijden verkondigde, waarop de schare der engelen jammerde als een barende, Hij, de Eeuwige stemde het klaaglied aan, en jammerend stemde het onsterfelijke heir daarmede in. 1)
Namen van
twee zuilen des heiligdoms (1 Kon. 7. 21).
-
.
;
:
33
-
,
T
••
:
t
-
:
...••-
t
t;
-
•
'^ :
v
•
T
t:
T
:
-
••
•
t
:
:
V
nvr TT
v
*
^^r^nn
TT
-
nü*3s*i. pöxrih?
nbiön
*
:
T
:
T
:
(*
-
"iTH :
iödd ••
-:
:
•
vl
..
•
n:^^'^) i\^ b>x t
-
:
t
:
•
:
*
I :
*
.
•
c]!3
."xS"
:
'^d^^^i
„
^1^.
!::-:•
n^n ih) t:-:--i:
••
niD-^np
n^s*
i^b i?3ii n^')2Tr\ t:
•
n;:^3;n
annn
n^5p in::^
:
tt
t
•
ir^nnx nüi*i
S;?
nr^:^
;
V
t
n^Nt
b^;*"»
n;; iid*. ni')^51ï
••
:
nri:^') t r
:
T^".-:
:
Iv
n^Ni
n;';)'jD ^ji^
'^
T
:
••
•
S;;
mDnSD Dinn
:
••.
*
*J^j|
T3'ïï3 D^Sra p'i^'i
-
t
:
c^npn vl -
i!^-ipan S;?i '^tI:
T
-It
:
D^ü nnii» 73;
*
S)r
T
•
|
r\m -
•
:
tt
"i^cisn
rirt 6r'i ft'jj
(*
Over dit alles ween ik, mijn oog, ach, mijn oog versmelt van tranen over de verwoesting des heiligdoms, dat vernield en vertrapt is, houd ik elk jaar op nieuw weeklagte, over het heilige en het heiligdom, Üiep omhult üij U, o Eeuwnge, en verstomd is het gezang der engelen; de aardhol beefde voor Uwen toorn, toen het vuur tussehen de beide draagboomen van de arke flakkerde. Keide heiligdommen, het hemelsche en het aardsche, zijn thans helaas, in de diepste duisternis gehuld, en Gij, Almagtige, hebt gezegd //Ik wil zwijgen. Mij terughouden en toezien!" l)aar verdwenen de vier uiteinden van de draagboomen van binnen het voorhangsel, vier vuurlakkels waarden in het allerheiligste rond, en verteerden de veertig grondzuilen tot op een onafzienbare diepte i). Toen de heilige seliaren het allerheiligste moesten verlaten, ach, toen riept Gij, Eeuwige, jubelend uit: //verdwenen is Mijne woning!" en over;
luid barstiet Gij in een vreugdekreet
uit.
Zoo was
Uwe
prachtvolle
de hand des tegenstanders overgeleverd zoo werden de liefelijke kostbaarheden met de schatten te gader weggedragen; U is de kracht, U de almagt; doch zij zeiden: Hij schiet te kort!
diadeem
Over
1) 5
in
;
lictReen bier tn later iu deze ni-ip voorkomt, zic n3\s üiu:, nai eu uip'?''.
KlNNOXH.
r
32
T
t
-
:
T
T
••
:
inDDJ
T *
'T-:
n;;^ ribnn T ••
:
:
•-.
ür^ TT
)bn^ :
•
m-j ^^m •
*
i:Dh>
TT*
•'t:-
T
T
:
-
I
V
TT
t
••
t;
...
T
-5
:
I
-:
:
•
-T
:
:
T
T
n^n nr b];
...... V
^
n: ni*
T
nn
•
D'ii'n d'pi:;'?
(
T
-:
*3 i:S
:
"ini iin^ 'n^DiD
.
.
V V
i:srn
D^:[pT
:
...
:
•
pnp oninn
ix::^j
*
:
Dn'ü^
:
T T
^:ny^r\ nv:"? no'? V
-!
*Ti:n:D i:ii];
m)ri''
•
•
T
:
•
:
"ijnpn nnn *:3d
•
•
-
•
T
:
T
*
T
-
T
-
:
:
..
;
** »:
- .
T
nriN t
31
rrn nr'p^
rn-i
:
12^^t:^ *3 i:*?
-i3'>'n D**?:;!;:^ DDt^^-k^^
na^ m:S -VT
:
T
IT
•
"^
?i*r*in b;r 1:
T
I-
r
w»i« :
•.(v
I
1.1
V
I
pn?
;
-:
:
^^
:
:
:
VT
j" -
^
J" -
.'ui •
IK T
••
I-
V
T
T
T
:
Ti:
>- It
;)jn? 3'pfii Da'uTi Trthi
vliv:
JT_
t
:
T
uii'?
nnx
d^i;?^ nin^
..
-
n •'s*-W
iDi:^n
:
-
:
13
^'ll
n^
=
«=•
i
•
:
ypfii :iinp irp? ')n^» uj'cr» piSD
^'-T
:
..
•
ir^j^i niüjr nbfi3''
irr^
nim nnb ^xd3 né'n
rij»? o"Dn>
••
|i
t ">13T
ti:
jtno inft»
I
v
.1
t
:
«t
••
-
..
:
-,
r
:
inn i?p?
V "
:
••
•
-«
3*P!Sl •
yh T
t.
r\r\
TT
nü
*»
Idt
30
i^ï3
inè«
Dnp
HDön:) i:n^ni • -t
•t:
V
:
nc^« DiTinn^i i^b: rrip' rypf2
T
IV
iJSjn-ij iJixi:;
DHDi;
17'LrD :
:
"?;;
:
b^c^:
P;ï3
mn:!V N*? D^ipT IT
j
:
TT ,..
l":
V'
-^-
;
;
iina^n-nx :
:
I-
i"
_
iraD
^..
-!
;
De adem onzes
r\s-n
>
:•
ü^sn t
:
i^ras*"
^'-i} ^"^^^^yi
i'
nn-nov
i:^ t
-
niSijST
)>-:•.•
T
IT
"
•
\
;
irn^j^
^
DTp f x
pils i:b o
-
T
;
_
:
T T
IT
-
I
T
r
:
:
•
v
'•.
:
•
I'
».•
i-
de gezalfde des Eeuwigen is gevangen 20 in hunne strikken, van wien wij zeiden: in zijne schaduw zullen leven onder de volken. Jubel en juich, dochter van Edora, 21 wij bewoners van het land Uz, ook aan u zal de beker komen, 22 gij zult dronken worden en ontbloot zijn. Gedelgd is uwe schuld, dochter van Zion; Hij zal u verder niet verdrijven; Hij bedenkt uwe schuld, dochter Edoms, maakt uwe zonden openbaar! Gedenk, o Eeuwige, wat ons gebeurd is, zie en aanschouw onze 1 Ons erfdeel is aan vreemdelingen toegevallen, onze 2 schande. 3 huizen aan heidenen. Vaderlooze weezen zijn wij geworden, onze Water drinken wij voor geld, 4 moeders zijn aan weduwen gelijk. tegen betaling aangebragt. Over hals worden wij 5 hout wordt wij zijn uitgeput en rusten nimmer. Aan Egypte 6 vervolgd, 7 reiken wij de hand, aan Assur om brood ter verzadiging. Ónze voorouders hebben gezondigd, zij zijn er niet meer; wij echter hunne misdaden. Slaven heerschen over ons, niemand 8 boeten Met levensgevaar bekomen wij ons 9 bevrijdt uit hunne hand. Onze huid brandt 10 brood, wegens het zwaard in de woestijn. 11 als een oven, door den verterenden gloed van den honger. Vrouwen zij in Zion, maagden in Juda's steden. Zij hangen 12 onteeren eigenhandig vorsten op, verschoonen het aangezigt van grijzen Jongelingen dragen molensteenen, knapen bezwijken 13 niet. 14 onder den last van het hout. Grijsaards zijn van de poort vervan hunnen zang. Verdwenen is de 15 dwenen, de jongelieden blijdschap onzes harten, onze reijendans is in rouw verwisseld. levens,
^
r^
|.
bnip \ |
nmn» n;^3 nSn^'^' j- t it
>''''•
J-T
-.
:
't
-'tt:
.:
DrN*° is[:n
iiin;)
^ £J
-^
nbp;
;:3p
3
t-'t
irb'D
:
i^n: d"i'3 Dnc^
:
•).•:
•
...
*:ö
^
Dn\"i:i;r
D];n
:
t
^)^y -i'noa irvir lyn*^ tiDDS
sin *i3p yhrb
"i3"ian
lii;?
-:
riTja
irfij<
yt
^-
29
T
-:
V
•iT
T
i:
T
;
v-:i-
D*pnï üi
:
Dn^i^D'pa ^^^\
II'
--
..
;
:
^-
nr
IT
••
T
:
\,
^
T
:jt
IT
j-
-
!•
:
j'
;
<
t
:
A"
:
•
-
T Av
I
r
•
j
'
.
Iv
^" T
I
T
:
-"•:•
••
-:
^
I
c
10 11
12
13
14 15
16
17
18
:
I
I
av
v v
••
-—T
•
-
•• :
:
-
n»N*3J nKcanoa^ T
r
•
j
:
i"
i;;j-^
•
•
VAT
;
i" t:
:•
zij,
p
hd'pdd^ ^ in^d livp nip irnbrnn v iv A" T ^
:
-»•
r
IT
iv
.
-j-
-
I
'
j-l
I
v
-att
:
•
•
:
•
\
••
r
i
t
Gelukkiger zijn zij, die door het zwaard zijn gevallen, door den honger zijn geveld; zij die doorboord in hun bloed zwommen, dan die als veldvruchten verteerd werden. De handen van liefdevolle vrouwen kookten hare kinderen, deze strekten haar tot maal bij den ondergang van de dochter mijns volks. De Eeuwige heeft Zijn toorn den teugel gevierd, Zijn toorngloed uitgestort. Hij ontstak een vuur in Zion, dat het tot op de grondvesten verteerde. De koningen der aarde geloofden het niet, noch al de bewoners der aarde, dat de verdrukker en vijand komen zouden in de poorten van Jeruzalem. Wegens de zonden harer profeten, de misdaden harer priesters, Zij dwalen die het bloed der regtvaardigen in haar vergoten. als blinden in de straten rond, met bloed bezoedeld, zoodat niemand hunne kleederen durft aan te raken. Terug! Onreine! roept men hun toe, terug! terug! raakt niets aan! want zij vlugten en dwalen rond; onder de volken zeggen zij: deze zullen nimmer eene woning vinden! De toorn des Eeuwigen heeft hen geHet aanzien scheiden, Hij zal niet meer op hen nederzien. der priesters hebben zij niet geacht, grijsaards niet verschoond. Toen wij nog bestonden, versmachtten onze oogen naar onzen ijdelen bijstand, toen wij hoop koesterden, hoopten wij op een volk dat niet helpt. Zij legden onze schreden lagen, dat genaderd is ons konden gaan in onze straten niet wij einde, vol zijn onze dagen; want ons einde is aangebroken, Vlugger waren onze vervolgers dan de adelaars des hemels, op de bergen jaagden zij ons, in de woestijnen loerden zij op ons.
dan
.
:I-"T
die
;
19
_
:
lé?T isnp ndü i^dd^ • T _j
als hout. 9
_i
riii^jr
mo
•
:•
\,
i:*o*
-:
t
d^^ htiy: nirina fan^^
i;73n-'?N inio ,
\-
jr
)•
^t
V vv
_
T
mr n^3
livp ^?r'•^
«• 1-
j-
;
.:!•
vT
-'T
:
D'bp
-
-
na"ip3 d*3öot- n*3ri3
*nüKii;i-Di- ixi :
r
•
'
!
ja
nn-N-i
T
T
n2'2n T
T
T
hrhT ?nn |<..
...
nusu' 'usra T VT T r
ü^\*2''p^
-
•
:
T
•
:
11-:
•
ür\yj cT :
•
T-T
Di^n-^^ 1-
:
.
nin* vT
.T
'b:;
T
•
»..,-
...
'finiy- fflrr
:
onn^ niryD3 ^. ,..
.
:^
V
:
<:•
T
:^v
n'TSJ T
\"i3'c^ «••
:
:
iT
T
^:x
-
I-.:
J'
'b'^; it t
:
•
Dnr::^ T
:
.»•-•
:
"n IT '
.
It
-
:
an^T n^-^nT
':'id:i
:
nn'«i T T
D:r:ni ^Dp
T
(.-
:
v"
-:
°' >J
^ -"^
:°
nj
T ^r^rm nD\sM33 D*N7D!:n onij^np*^
lin-'^x
pil*
ri*^'^
ü')Tj;j2b D^SpN*n
HD
i':'n~K7i
n^ijD T
59 leven.
D^riöD <-
:
laTDS
Dn)
;;n*
'c^niD
;^ri"^Q? Jl?^3nn h-ij;
Eeuwige,
Wi
"
ziet
>
a*35;°*3
Dnp
D'nD
iD"ix dSi,»: in:;
Al-
T
Gij,
:
p3n
T
•»:
IT
:mïin*75
*:3
1'7^?ü'
nbsS ^d^hd • D^*p^i>r
nxpra
•
x^vs
^p;;"n3
:V^q hnn: :
=
>«-
i^t
T
:
IT
t:-
mijne verdrukking, o schaf mij regt.
60 Gij ziet al hunne wraakzucht, hunne ontwerpen tegen mij. Gij, 61 Eeuwige, hoort hunne la.stering, hunne ontwerpen tegen mij \
De redenen
mijner tegenstanders, en hun trachten tegen mij den Zie, hun zitten en staan, ik ben hun spotlied, 64 Geef hun. Eeuwige, hun loon, naar het werk hunner handen. Geef Uw vloek op hen. Vervolg 65 hun hart aan krenking ten prooi, 66 hen in toorn en verdelg hen van onder den hemel des Eeuwigen. Hoe is het goud verdoofd, vervalscht het edele metaal, hoe V, 1 zijn de heilige steenen verstrooid over de hoeken van alle straten 2 De kinderen Zions, die kostelij ken, opgewogen tegen gedegen goud, hoe zijn zij gelijk geacht aan de aarden scherven, het handwerk Zelfs draken reiken de borst, zoogen hunne 3 des pottebakkers. jongen, mijns volks dochter is den gruwzamen ten deel gevallen 4 gelijk struisvogels in de woestijn. De tong des jongelings kleeft aan zijn gehemelte van dorst, kleine kinderen vragen brood, niemand 5 reikt het hun toe. Zij, die geurige spijzen genoten, vergaan op de 6 straten, de op purper opgevoeden omvatten mesthoopen. Grooteris de schuld der dochter mijns volks, dan de zonde van Sedom, dat in een oogeublik verging, waarmede geen hand zich moeide. 7 Witter waren hare vorsten dan sneeuw, blanker dan melk, hun gelaatskleur rooder dan 'koralen, hun gestalte dan saphier. Donkerder dan zwart is thans hun gestalte, zij zijn op de straten niet erkennen. Gerimpeld is de huid op hun gebeente, droog 8 te 62
63 geheelen
dag.
—
-i
S_
£
fi^.
on*
?
^
:
•27
*3d
rvb;r
T
T
IT
:
j
_
IT
-
I.T
t
•
j
•
(.;
"
\"'''" :
I
:
-'t
:
't
**i:>£3i ^.•
:
-
:
-
r
:
:
-
:
v
I
:
•
-jT
-;
:
s-
i,"
'^^
:it:-
-
:
j:
:
-
n*S
"ir^
t
: >.-
t
:
-
t
••
:
r
-ir
j—
:
(.t
•
V
I
-
r
':iii^
:
r
•
:
)
•
-
:at
j-
-
V
•
t
v
-
»'?
'^
X'i
t -
* "
i'''
nSan Mi
II-:
ir.
:
^- SJ
-
j
!•
•
r
ir
ni*^nnn nino
,'
i
•
-
:
^i,
it
:
k.-
t
•••
I
:
:
Het regt des mans te buigen is tegen den wil des Allerhoogsten.i Een mensch in zijnen strijd te krenken kan de Heer niet be37 geeren. Wie was het die zeide en het gebeurd, zoo het de Heer niet 38 heeft geboden? Dat niet kwame uit den mond des Allerhoogstea 39 het kwade zoo wel als het goede? Wat beklaagt dan de mensch zich 40 in zijn leven, de man over [het gevolg van] zijne zonden? Laat ons onze wegen doorvorschen en doorgronden en tot den Eeuwige terug41 keeren. Laat ons on^e harten met onze handen tot God in den hemel 42 heffen. Wij waren afvallig en wederspannig, daarom hebt Gij U niet Gij hebt U in toorn omhuld en ons vervolgd, zonder 43 ontfermd. 44 mededoogen gemoord. Gij hebt U meteene wolk omhuld, zoodat geen Tot verworpeling en afschuw maakt 45 gebed kan doordringen. volken. Alle onze vijanden openen hun mond der midden te Grij ons 40 47 wijd tegen ons op. Angst en valstrik is ons geworden, verwoesting 4S en ondergang. Waterbeeken stroomt mijn oog om den ondergang vaa 49 de dochter mijns volks. Mijn oog traant onophoudelijk weg, zonder 50 verademing. Totdat de Eeuwige van den hemel nederblikt en ziet. 51 Mijn oog doet mijne ziel wee, wegens al de dochteren mijner een vogel, mijne vijanden, zonder oorzaak. wierpen mij met steenen. Water stroomde over mijn hoofd, ik zeide: ik ben vernietigd! Uw naam. Eeuwige, riep ik uit den onderaardschen kuil aan. Mijne stem hebt Gij gehoord, wend \5\v oor niet van mijn smeeken om verademing af. Nabij zijt Gij ten dage dat ik U roep, Gij zegt: vrees niet! Gij Heer, voert het geding mijner ziel, Gij redt mijn jagen mij
als
53 Zij sloten mijn leven in een kuil in en 54 55 56
57 68
nj ^j
» nsnp XTn"7J<- n"^Q^< :^^np^< dV3 j v jii -It nj t t
36
Zij
JJ
'
85
52 stad.
"
"'
-j-
:
_:
it
T
-
•
r :
:
v:
:
:
v
i"
r
v
t
:;-
•
v
:
•
oV^rn"'?»^ n^^o'^:^ ^7ip
:
'y^ 'yDi nai j" T
t
j
nxn
ijo^c^n dis*di *nD
IT-
•
tI
:
:<-
•
«:iT
'mr^\> 'rrsrb ^y^^ T r !•
1
T
^
T
nnps vhv:
-IT
:
-
t
it
:
D\"3i^n
"
•
•
t
r
:
V
:
-
«
^
:
•.*-•
T :
:
T
:
niprai \yDr^ nti^an: •
nDV;:':i
-
:
T
•
DH^ö ir^;r 1ÏÖ T v r ^ (.V
nin^ni;
:
•
It tiv
)t
-:i"
V.
T
^nni •^D^< nr *d
^:ii<
^^'?
i<m
-S.^ 'iJDD^ ••
m^;
:
c
;
26
Kon
rnS I,..-
:
...
-
T
I
•
•
V.-
:
».T
.
T
•
TOi 13X
•
non
;
:
:
-
It
:•„:
10
j.
:
.<"
^
paden krom.
11 schuilplaats.
HDiü
:
^T
p-^;;
'
•
\"
nnai .V,.
v^:n T
:
-
Hij Hij
;.
:
3*1:'*
:
's"
.:
nnn k^iS - -"-
•
-
I-
:
v.
T
t
t
:
T
viivia
•
itI:
:
:
i:^\^-»i3 |.
•.
:
-
j-
•
•
:
•
:
.
-,0
'
:
n3X3
:
^^
ninr^ ^nSnini it
:
t
:
:>;
-.-T
:
*'ir£32
•
i-
:^-
v."
i,
u' 3
^
n^
u
:
h^oti
'S;r
*'
'"'
^
•
bi; s*::'^-'^ nnii? 3112
y
•
i,"
nirni
:
''
\
-
\-
hnt
^^dï:? ^
•
:
''»j;?-"idt
:
iT -:
_
"
i
•>-
-:i-
'n'^-Ss* a^o^x
)"
T
ddic^ .-
:
\Tü^:i 'VSi: ü'^^:^:2
-:i-
Din "ns
:
«•
•
iT
'T-:
-
I-
:
:
I
ü^Nni r\yj;h
Vmx •
;
<••:--
I-..
iT
'^'yi^x t>3 -. ..
T T
T
-
•
:
i?3X"i
v'^ir 'r'Ui *3
IT
,.
-'T
:
VT
T
I
"iibrn niDT
••
.TT^--
n-n l<-T
inc'p
'ib'V^i --
sn*ü,::D
:
t
•
\r
nn
lii
\-;--
ti-.-
!«•
•
?» hij; j«^ < t •
•
is mij als een loerende beer, een leeuw in zijne omwoelt mijne wegen en verscheurt mij, maakt
tot ontzetting. Hij spant zijn boog en stelt mij neer als het mikpunt voor den pijl. Het drijft in mijne nieren de pijlen zijns kokers. 14 Ik ben ten spot geworden voor al mijn volk, hun spotlied den ge15 heelen dag. Hij heeft mij verzadigd met bittere kruiden, mij vervult 16 met alsem. Vermorzelt mijne tanden met kiezelsteenen, overdekt 17 mij met assche. Mijne ziel ontzegt zich alle heil, ik vergeet het geluk. 18 En zeg: verdwenen is mijne zege en mijn toevoorzigt van den 19 Eeuwige! De herinnering van mijne ellende en mijne rampenis 20 alsem en bitterheid. Dat gedenkt aanhoudend mijne ziel en zij kromt 21 zich in mij. Daarmede troost ik mijn hart, daarop hoop ik: dat de 2^ genade des Eeuwigen oneindig is, dat Zijne barmhartigheid niet ten Mijn aandeel 23 einde is. Nieuw eiken morgen, groot is Uwe trouwe 24 is de Eeuwige, zegt mijne ziel, daarom hoop ik op Hem. Goed is de Eeuwige jegens hen, die Hem vertrouwen, voor de ziel, die Hem zoekt. 26 Het is goed, zoo men in stilte op de hulp des Eeuwigen beidt. Goed ^7 is het voor den man, wanneer hij het juk draagt in zijne jeugd; Zijn mond in 28 Eenzaam zit en zwijgt, wijl Hij het hem oplegt.
12 mij 13
!
2^ het '21
den
Die zijn kastijder welligt bestaat er uitkomst. zich verzadigt met smaad. Want niet eeuwig hem aan zijn lot over. Want zoo Hij bedroefd heeft,
stof buigt,
wang
biedt,
de Heer erbarmt Hij zich naar Zijne oneindige genade. Hij kwelt niemand Om onder 34 onwillekeurig noch bedroeft de menschenkinderen. Zijne voeten al de gekluisterden der aarde te vermorzelen 32 laat
33
^^
->
^^
'~
!
25
-S«
T
^'1^*1'^
^^.-^
iT
:
T
T
j
:
V."
''-^^^
pi?)
T
I
-
V
-
D^Sö nin*-cix- DVD n^n VT T T
-••
iT
:
J
I
IT
nc^3 •t:
n'?^ -: 1-
^'
:
DVn-^2 IT
:
«t'
D*5c^rt:3 -
r
n^<':>m
:
iT
:
T
t
:
:
j
•
I
•
in* "nbn* VT
Ij
^iii
j-
-j-..
;
it
"
<"
v"
•.-_-:
•
*3
^^J
r
t
)
:
t
•'"q
.
'•
'
T
^
"i^i:^ n'ij;i ^
*niDv;r :
^
:
i
it
==
•
:
-•-
t
:
*iiN-Kbi
:
-
v"
•
•
:^
m:i D'^ijr *nD3 *JD*c^in» '>r\m: "i*3Dn ^*ï« n^pi n;^3 ^"^ '"y " t ' """ V" * " ' ^n-^fin Dn'i:^ *-••--: jriii^xi p;rT^< *3 dS" *nb*n: nn:i3 *Dni yi: '^ -:
:
I-
:
:
.
-'
=
•
''^.
•
^'
.:
^-
!•
:
•
t
:
-
T
:
r
<:-t
t
•
:
i-
t
r
I
:
•-•
<•
beek dag en nacht tranen stroomen, gun u geene verademing, uw Sta op, weeklaag in den nacht bij den aan19 oogappel rustte niet. vang der nachtwake, schud uw hart als water voor het aangezigt Hef uwe handen tot Hem op, wegens het leven des Heeren uit. uwer kinderen, die van honger versmachten aan de hoeken van 20 alle straten. Zie, Eeuwige, en aanschouw, wien hebt Gij zoo streng behandeld? Hoe? vrouwen zullen de vrucht van haren schoot ver;
21
Zal in het heiligdom des teren, kinderen zoo teeder verpleegd? Heeren priester en profeet gedood worden ? Zij liggen ter aarde in de straten, knapen en grijsaards, mijne jonkvrouwen en jon-
gelingen zijn door het zwaard gevallen. Gij hebt ten dage van Uwen toorn omgebragt, zonder verschooning geslagt. Gij noodigt 22 mijne naburen als ten feestdage bijeen, ten dage van den toorn des Eeuwigen bestond er geen vlugteling, geen ontloopene; die ik mijn vijand heeft ze vernietigd verpleegd en groot gebragt heb, Ik ben de man, die de ellende heb aanschouwd, onder den 1 Mij dreef hij en voerde mij door lichtlooze 2 geesel zijns toorns. Slechts tegen mij wendt hij zijne hand weder den 3 duisternis. verbrijzelt 4 geheelen dag; verscheurt mijn vleesch en mijne huid, Hij bouwt om mij en sluit mij naauw in met 5 mijne beenderen. 6 bitterheid en leed. In duisternis laat hij mij wonen gelijk de doode Hij heeft eene heg rondom mij opgetrokken, ik 7 wereldiingen.
—
IH
8
kan
9 ik
er
niet uit,
weeklage en
ommuurt
mijne 4 KiNNOTH.
hij
Zelfs als heeft mijne kluisters verzwaard. Hij blijft mijn gebed vruchteloos.
schrijë
wegen
—
met gehouwen
steen,
;
I
:
a*
,
^'^.p'Prï'''
";«•
:
n:i3 ^'^r •;t ^t
tip"') IK
J
:
:
ni:^*
-:i-
«
^
ni)ö n^ria dvd «npn tI
•
•
:
\r^
IH-^
vat v
-.t
•
:
V.'
^??^
•
'
fi'-v
hd: niib d^dd
^iö
*ln^^
3*bDD t
it>^
:
•
"m
r?^
T^b'):; usi^b]; '1*03
Ii?.n
nnin
hiiö '}r\n-b^ nV^\ ddv n^^Dn bras
"])
maakt
mijne
D
34
niin-ip pivi '
T T
:
-nD^iN*
"9
IV
^T
jj
-
:
•
:
:
"i"n>*s* at:
n*::
1
Dc^Ni
-^pS
-
:
-n2 -
1
-r t
'^y^;h^
c'f:^•D
'y rh'^p
'i"T2n*;u>
-
AT T
-"
:
ii*sn
:
k"
n!:in ^ins*"'?^ -AT
-:
V
T
_•
i3s*
Iv
•
••
I
-
:
:•
-'T-
K"
J-
-•.•
"inv l'ITT
•
it
:
oVf n; n^n
!_•
:
T
:
V
^
<-
''
•
f
Dnn dHx tS;;T ^ pp VUV t""
I
••
'
I
"
het hoofd ter aarde hangen, Jeruzalems jonkvrouwen. Mijne vergaan van tranen, mijne ingewanden gloeijen, mijn lever wordt op den grond uitgestort, over den val van de dochter mijns volki?, daar kind en zuigeling onniagtig versmachten in de
oogen
moeders vragen zij waar is koorn en versmachten gelijk verslagenen, in de straten der stad, als zij hun levensadem uitblazen in den schoot Wat zal ik voor u oproepen, wat u gelijk 13 hunner moeder. vinden, dochter Jeruzalems, wat met u vergelijken, o|)dat ik u trooste, joukvrouwelijke dochter Zions want groot als de zee Uwe profeten voorspelden leis uwe \\onde, wie zal u genezen? u valsch en bedriegelijk, zij dekten uwe misdaden niet open, om uwe afvalligen terug te voeren zij voorspelden u valsche en Over u slaan de handen zameu allen, 15 bedriegelijk e profetiën. die langs den weg gaan, zij sissen en schudden het hoofd over :
;
;
16
17
Jeruzalems dochter. Is dit de stad, waarvan men zeide: //de volmaakt schoone, de lust der gansche aarde!" Al uwe vijanden sperren den mond tegen u op, sissen en knarsen de tanden en zeggen: wij hebben haar verwoest! Ha, dit is de dag, waarop wij gehoopt hebben; wij hebben dien bereikt, beleefd! De
Eeuwige
^o
iiv'>'3 ^
il laten
Hunne 12 straten der stad. wijn? als zij onmagtig
-"-
nr"?;;
-in*
?
jr
cnnpi
oVf it
dt^h nr
-:
:
^^
-]^
vt-,
"
:
^b:: ipöD
n^rn nN*;n
:
t
i
n;p
yh
I'
J-
'i^r^ p.^*^ "I?'^^
übsi: "lönc^nn Ti^
vd inr^p'^
dsS pt^T l,T
t
Iir
ipni^^ "^-Ti
n'-^:^
(.•
p^n-'^N*
"^rnpN*
lirr}
nin*
"T^s*
at t
onbx
:
)•-•-.
)r
:^T
:
'^^'^''^^^
'?r^?
p;>*"n3 rijpinp "^bnij^j
• T
«
'p^i;^ t]t::;D
heeft ziju voornemen volbragt, uitgevoerd Zijne toezegging die Hij had beschikt, sedert de dagen van den voortijd. Hij heeft zonder verschooning ter neder geworpen, den vijand IS over u doen juichen, den hoorn zijner tegenstanders verhoogd. Hun hart schreit tot den Heer.- de nniur van Sions dochter laat als een
]Z
23
Sb m">^n:i -
<
j^n:i
1:^X3 3pi^^3
'
-:i--
T^:
*^"is*
n;n
-
ATT
:
:
•
••
,:ir
•
T Av
Iv
-
•
:
•
,:
)y^
:
"
'
"
"^
t
"
••
_
-
».
vt
'^
''
"
:
.
«T
-
:
•
..
'
:
^
«VT
T
:
".
•
rnx*? I
VTT
vctt
I
:
nnin <•
Av
T
:
lüi^ pN*"? lic^»
:
>•'
T
•
•
:
I:
')••
:i"
n^n
Ia--
>.
:
it
'
.».
t
^
Israël;
trokken
;
•
.
t
."
t
niin*
^
ji^vn
t
inatD
n^<J •"•
•
vt
:
•
•
:.
v t_t
I
:
:
pK3
:
.
.._
ij^id
^
v
t
it
:
di^kt'?;^-
1*35;
t
met den grond gelijk gemaakt, het gin Zijnen gloeijenden toorn heeft in
J-
:
j-
iv
'^a n
i"
:
li^aS o <
:
''
nin^D run is*ïd-nS n^s^aro:! nnin r« it
D^p"::^
^
.
;
b^i:>3 nn'ï^'i ni'pD n^nn:^ nai^i nas* nni^i:^ ^T
t t
it
rj^:^) n*:s*n
•
:
:
:
np
pjjTnpnD
f xri nap^i
:
VT
i
'?riN*3
[^3 ddh^^t
1t3^{"D;;D
-•
ij^ti^n ^^kn'::^*
>
na
n^^n»^
j^^in
I
•
nbin aHs-n^a Tiion lè^ipö t -
:
I-.
:
^ö;^ p^ï
^bg
:
-.-
-
:
^^öd iro* iint^ :
mp
[riDi
VT
:
T .V
I."
^ini bip n*niiüiN* J
T
::^s*3
•
:
npp inpb
*jnx rar
I
IV
ni^a*»! d^in*
•
^vv-
:
nin;
I
T
inon
:
nsbüD S'pn risb ^" T VAT T
rtnlri
:
-"-T
••':1T
I
TT
•
ib;;n <
.•;
IV
t
^-
:
I
ri'^i*-nn I
•
-
-••
»ip? —l •
:
rijk en zijne vorsten ontwijd.
afgehouwen eiken hoorn Hij heeft Zijne regterhand voor den vijand terug gein Jakob brandt een vlammend vuur, dat rondom verHij
boog
als een vijand, Zijne regterhand vermoordt eiken wellust der oogen, in de tent van Zions dochter stort Hij Zijne gramschap als een vernielend vuur uit. De Heer is als een vijand geworden, Hij
4 teert.
Hij
spant
Zijn
staat vast als een tiran, Hij
5
Israël verwoest, vernield al zijne paleizen, verdelgd zijne vestingen en op Juda's dochter jammer en klagt gestapeld, Hij roeide zijne omgeving alö een hof uit, verdierf zijne verzamelDe Eeuwige lieeft in Zion feest en Sabbath der vergetel7 plaats. heid prijs gegeven, en Hij versmaadde in Zijn gloeijenden toorn kouing en i)riesler. De Heer heeft Zijn altaar verlaten, Zijn verworpen, de muren der paleizen geleverd in heiligdom vijands handen; hun stem galmt in het huis des Eeuwigen 's 8 als op feestdagen. De Eeuwige heeft besloten de muren van Sions dochter te verderven. Hij heeft de snoer gespannen, Hij trekt Zijne hand niet terug van vernielen, laat wijngaard en muur Verzonken in den grond y treuren, gezamentlijk versmachten zij.
heeft
6
hare ])Oorten, te gronde gerigt en verbroken heeft Hij hare sluitboomen; haar koning en vorsten zijn onder de volken, zonder hare profeten erlangen geene openbaring van den leer, ook Zij zitten verstomd ter aarde de grijzen onder Sions 10 Eeuwige. dochter, zij nemen asch op hun hoofd, omgoi'den zich met zakken. zijn
1
22
j
vn *p33
"135 *3 ö'P?"i"^ \\3 JT
•
in^ö"0
vT
-:i-:
l>
:
pnv
nin^ sin
^dSh ninni
•
t
st
:
\nbinn
3*;^o -
:
>
=
ünp t
vt
pnv2
'pjsp
•
t
• I
:
d*d
I
i-
:
]
:
on^rs
'hi^:ir2 is*ni
."n:"? d'7*;:^it
D\^;;p3
nn^n
v"iï
n^
^nno
t^rii;^*^;^
i
g
j
'
ii;i:i
"i^i^n
*i^x-^3 -:
*pn
^S' •
T
'-'-(.•
T
*:n'3 ^iitbn
r*^< bn:o ..-;!<..
T
:
V-
p«
•
-1
|T ,
*:x
-
r
nan bnxQ^ ^nx^p
nn:^:
T
-'T
T
T
-:i-
•
•
:
1,-
'3 ly^c^ r
V:!'.-
-"•
:
:
:
-'^"
I
:
•-•
"'T.",
r
:
"TT
'
*jn^|
"
T
.^
'
1s^^3
yi;\
!
n-o
|
t
p
r\yi}
van mij verwijderd, die mijne ziel verkwikt; mijne zonen zijn want de vijand heeft de zege behaald. Sion breidt hare handen uit, niemand troost haar; de Eeuwige heeft de vijanden rondom Jakob ontboden, onder hen is Jeruzalem eene 18 afgezonderde vrouw^ geworden. Geregt is de Eeuwige, Avant Zijne woorden was ik weerspannig. Hoort toch, gij volken, allen, ziet mijne smart, mijne jonkvrouwen en jongelingen zijn in gevan19 genschap gegaan. Ik roep mijne vleijers, zij hebben mij bedrogen, mijne priesters en oudsten vergaan in de stad, want zij bedelen 20 om spijze, om hunne ziel te laven. Zie, Eeuwige, hoe wee het mij is, mijne ingewanden gloeijen; mijn hart keert zich in mij om, daar ik Hem weerspannig ben geweest. Buiten woedt het 21 zwaard, in huis de dood Zij hooren hoe ik zucht, niemand strekt mij ten troost. Al mijne vijanden hoorden mijn ongeluk, zij verBrengt Gij den dag, door blijden zich dat Gij het gedaan hebt. 22 U verkondigd, dan zullen zij mij gelijk worden. Al hunne snoodheid kome voor U, behandel hen, zoo als Gij mij behandeld hebt wegens al mijne misdaden, want mijne verzuchting is groot, mijn hart verkwijnt. n. 1 Hoe omwolkt heeft de Heer Sions dochter in Zijn toorn, Israëls sieraad van uit den hemel ter aarde nedergeworpen, en Hij dacht 2 ten dage van Zijn toorn niet aan de bank Zijner voeten. Zonder verschooning heeft de Heer Jakobs %voningen verwoest, in Zijne verbolgenheid de vestingen van Juda's dochter ter neder geworpen. is
17 verwilderd,
-"-
"-V-"
t
iT
:
^
D^ü-iTQ ^'b'JT] p-irn^-nx
nnn n*33 -""
n\t:3
IT
'2ü2
:
«^
-<
3
»
2i 3*irni T JT
nn:«3 ^<*^D3 nnnir v V t t \r
^"
T
•
^
'\-
T
--'T
.
T
J
••
Ki':'
V
-: I-
:
rhb)! ^n^n
s
:
iT
^*
I
T
•
T -
-
j ;^T
n^3s*"bD T
t
I
:
-"
•"-
•
'^'
:
•
•
:
-<
•
'
-
:
t
:
T
•
T
''
•
t
•
:
•.•:iv
h^ib -:
v:
T
DV3
-
-
T
i^'i:'? ->
-•
:
-!
•
«T
-: IT
«t
-
i
«T
:
T
•
A""
t
1:^03
.
V"
t
:
--tl"
T
itIt-
)it
n^irn? 7Dj<3 ^
njin Ti^^x
njn*.
.
•<"q
"t
'
:
.
v"
•.-••
"
:
*i"T^<
n;;iD .
«••
:
n1^^*
:
•.
:
hb'^V
*)
n'c^i 'irnö n^-n"! ^nbv^ra
:
:
-'T
:
.^
Dip 'pdix-k'? n^3 AT
••
'
-'T
-
I:
••
.'
''
lös* jinn
ny mn3r <•
•
nü^iim nin* nsn
*3
:
-.JT
-j
n^D
T)!T
-:
'
•/
T
:
iT
*' •
^:inj n1^^< ^j^^-^n '-
I
^in>^
:
TT':*
-!.•-•._
m'fbü Dnso ••
.
-
rhüt^ T
-: I-
I"
T
I
v-
•
T
_
r
nnDT xb n^Sr^a nnN**:ü nhnns* T T t t
-
•••-"•
:
t
-<
:
Tim
rnS^n nn^n nn^DD'Ss t, t
'l^
-
;•
IV
:
_
D\sSö
:\s* I
-
^Sp v"
.
'^
t
t av
:
it
'
•
-
^-
t
•
.
v.
,*
•
t
-
'::n: ^nb S^'i^'sn
*bnp3 «np ^tIt •
iT
:
:!•
-
^i"it< t
:
V-
-i
:
afgezonderde vrouw; al hare vereerders beschimpen haar, wijl zij hare naaktheid aanschouwd hebben; ook zij zucht en trekt Met hare onreinheid aan de zoomen van haar ge9 zich terug. waad dacht zij niet aan hare toekomst; zij zonk vreeselijk Zie, Eeuwige, mijne ellende, want diep, niemand troost haar. De vijand sloeg de hand 10 de vijand gaat alle grens te boven! aan al hare kostbaarheden uit; zij zag volken binnen haar heiligdom dringen, van welke Gij geboden hebt, dat zij in Uwe Haar geheele volk zucht, ver11 vergadering niet mogten komen. langt naar brood, geeft zijne kostbaarheden om spijze heen, om de ziel te verkwikken. Zie, Keu«'ige, en aanschouw, hoe
versmaad ik ben! Isiet u treffe dit, gij allen, die uwen weg Aanschouwt en ziet of wel eene smart de mijne gelijkt, gaat! die mij wedervaren is, waarmede de Eeuwige mij bedroefd heeft Uit den hooge zond Hij 13 ten dage van Zijn' brandenden toorn. het vuur in mijne beenderen, dat ze verteert, breidt een net voor mijne voeten uit, voerde mij achterwaarts, gaf mij der verwoesting te prooi, den ganschen dag slechts ^er•/,uchting! 14 Vastgeknoopt is het juk mijner misdaden in Zijne hand, ais
12
ineengevlochten stijgen zij over mijn hals, mijne kracht is verlamd; zoo gaf de Eeuwige mij in handen, dat ik mij niet kan 15 oprigten. De Heer heeft al mijne sterken in mij ter neder gedrukt» Hij heeft een feest tegen mij uitgeroepen, om mijne jongelingen een druiveni)ers heeft de Heer in beweging gebragt te verbrijzelen Daarover ween ik; 16 tegen de maagdelijke dochters van Juda. mijn oog, ach mijn oog stroomt van water, want de Trooster ;
i^
20
nn^n ^nnn to-dSso AT T VT^
D'i:3
-;
..
min
-
^T
•
^T
:
I-
ïi"'mn t^ -
•
-
^
j
;
T
••
••.
-: 1-
.
mx"i rhT T -'T ->T
•
:
K"
xv"»!
T
IT
:
T
"=
••
"
t
<:•
T
:
T ^V
V
^-
•
:
T
t:
T
:
:
IT
j
:
I
_
<••;•-'t'^-
<••
n^?*?"):; T
T
-
T
r
T
:
-'T
s^ni >
av t
:
r
vIa-.-
'
iv
-
:
•
1.T
IT
:
nüi3
)
•
i"
vn (,T
-••
-
r
AT T-:
:it
I
v -: ir
i"
' :
tc^ï^ ^v. -:
•
t
I.
zit zij daar, de stad, die zoo volkrijk was, zij eene weduwe geworden, de heerseheresse over de volken, 2 de vorstin over landen is schatpligtig geworden. Zij weent bitter in den nacht, hare tranen blijven op hare wangen, niemand troost haar van al hare vrienden, al hare vertrouwden zijn haar trouweloos Juda is in ballingscchap 8 geworden, zij werden haar tot vijanden. gegaan wegens druk en zwaren arbeid, verwijlt onder de volken, doch vindt daar geen rust, al zijne vervolgers achterhalen hem, 4 te midden van rampen. Sions aa egen treuren, dewijl er niemand te feeste komt, al hare poorten zijn woest, hare priesters zuchten, het is haar zoo wee! 5 hare jonkvrouwen jammeren Hare belagers worden verheven, hare vijanden genieten welvaart, want de Eeuwige bedroeft haar om hare vele zonden, hare kingevangen heen voor den vijand. Alle glans gaat 6 deren gaan voor Sions dochter heen, hare vorsten gelijken reeën, die geene 7 weide vinden, en vlieden magteloos voor den vervolger. Jeruzalem gedenkt in de dagen harer ellende en haars jammers aan al hare bekoorlijkheden, die zij in voormalige tijden bezat, nu haar volk in de magt des vijands is gevallen en haar niemand bijstaat; vijanden zien haar, zij lagchen om haren ondergang. 8 de Jeruzalem heeft zich zwaar bezondigd, daarom werd zij als eene 1
is gelijk
—
•--
et
v
:
:
-'T
^^^'^ ö"ip 'iy)2 j
^
^'
••
n^irc^a 2^-7;^ > t
i
hd^x -t
T
A
-
V T
i:
RLAAGLIEDEREX. Ach! hoe eenzaam
j-.-
i
it
^:
-
T
it
IT
:
•
:
:
t
<••
IT
:
-t
^
:
T
':sb *3*^ i^bn
-
I
_
nnv rnt nS-iD
:
>••
hd'l:^'
•
•
T
^t^'i rxy^ T
:
-
-t
•
^"
I
:
r^^"' I
-
:
-•
:
V
hv"^ '^,.
T
-•.•:
n:;
:
w--
t
n^n\N* b\sn':5
^
•
I
V.
I-
\n3n T;;n -iidt t t
oir
:iT
:
-
:
iV^ T
nin^-*3
IT
I
••
•
I
-
:
^
S ^
19
üiin
"lars n?^33i
anpu'na
*
nrj;^ •?iDp' |j;oS hk^;;?
ji'-P^
npna i3ip
n?'33 ^SSpoSi
•
TD-ji
•
?|^3£iS
m^ j^anpip
laSn N'^N
n^3];n3 ^nar^ ir3j;i ai^on:! - -: :
•
•
:
i3j;on3B' --;••-•
T ••^
t:
T
V
\T
I
IVT
whn
:
•
T
I
rm
•
:
^aSn •
•
TT^ii
•
:
Tj^jcbo
^n t:
^Jï-ini
:
•
:
V
:
•
:
•
••
••
•
'Di
t
••
:
:
D^p
ziel
voor eenen ieder zoo nederig
•
'
:
iv-:
hm -
pi
•
irS:; i"
:
t
:
:
^dii ^aSn
\-i^
i^n*.3
"hi;
nnxi t -
?i^Dn-i3 -
t
P
•
:
*
t:
•
:
v
af n ••:
•
diSb' t
•
t:
I
:
nvi nrp^ -:•••
uvi3N ^1SN^ ^yrhx
^3^1^
T'^f'!^
God! behoed mijne tong voor Laat mijne
t
•
nn
N'pin a^^:
••';•.:• t
•
n^3
,i'»> 51035 '331 'r> iips na-ix n'7;D ri»i6i
Mijti
:
vnanpn
hvr:
t;
ripen
•j::»?
te spreken.
-
'ivt:
•
:
iyo'3 ,-nno3
anpci
j3-ip
riSj*
i-
o^c'pïpn-Sa
isdo o^ain -
^3,rSi^ tj^jsS
:
t
:
ïj^jd^q jTïi nm^b' •:•.
laij/o
-:
•
j\vi
:
•
i^iti ^iSj
pN* nDN'1 '^xnir^-Ss T I
:
t
•
n3ian
:
r t
I;
iix^
nino
SpSp.i Dr)ïj;.-ipn
I"-:-
tj'lppn n^air jota
0*1?
jno ^:ph
\n3fe'i
?|rnïn3 ii5
pscvi
lastertaal,
j'-iiin
.i>jiy
nbsn
ipiSb
mijne lippen voor bedrog
rustig blijven tegen hen die mij vloeken, als het stof zijn.
Open mijn
hart voor
eu
Uwe
Uwe geboden te volgen! Vernietig spoedig den van allen, die kwade voornemeus omtrent mij koes^teren, en verwar hunne ontwerpen! Doe het oin Uwen naam, doe het om Uwe regterhand, doe het om Uwe heiligheid, doe het om Uwe leer! Opdat Uwegeliefden gered worden, help mij met Uwe regterhand, en verhoor mij. leer,
dat mijne ziel strcve
raad
Jitj
het
Namiddaggehed voegt men
het volgende:
U
werelden! het is voor openbaar en bekend, dat zoolang de heilige tempel stond, de mensch zijne zonden kon boeten, door het brengen eens offers, waarvan slechts het vet en het bloed werd geofferd, en Gij verleendet vergiffenis door Uwe groote barmhartigheid; thans heb ik [deu dag] in vasten doorgebragt, waardoor mijn vet en bloed verminderd is. Het zij Uw welbehagen, dat de vermindering van mijn vet en bloed, hetwelk op dezen dag van mij afgeleerd is, beschouwd worde, alsof ik het voor U op het altaar geofferd had, en neem mij met welgevallen aan!
Heer
aller
Mogen de reden mijns monds U wclbebagelijk zijn, insgelijks de overHij, denking mijns harten, U, Eeuwige! mijn Rots en mijn Verlosser die eendragt in gindsche hoogten sticht, bchoude ons en gausch Israël Zegt hierop: Amen! Het zij Uw welbehagen, Eeuwige, in vrede! ouze God en God onzer voorvaders! dat de heilige tempel, spoedig in onze dagen, herbouwd worde eu dat Uwe leer ons aandeel zij. Dt voorlezer zegt Xaddis. Na hel Avondgebed zet men zich weder op den grond en leest vj) kUigcndcn, trcurigen toon, Megilluth Echa. !
—
—
!
18
n^
HDinsn
Sj;
mv
••t:
T
:
;
TT
mWnn nD"i33
T'
•
'r.-..
'
-
•
tt
"T
t:
irrpx
^ribxi.
'iv
.
.
».
.
t'cs
'.
.t.
."t D>i>iiiS nnjnsi rriinüa
nom :
T
T
"rnTDN*
ijd-i3
r.- ••
onn^iS n^sira
.rt
••
mina
IV
t
I
IV
-
I
IV
T.
I
T
••
t:
••
T
-
T
iT
»:
D1U1 Di7ü^T
it
I-
-:
•
IV
-:
t
I-
I
D\''nT
t
v
T
ü''^
di^ï:^
T
I"
:
tv:
:
v:
:
T
•
"^Sd ^iin nnj< *3 !••
nniü T
rn hd^'.di
!••
t
-:t
:
n^nDi
ü'm'y]
n;?"SD3
-Sddi
)h'^2 ;
nr^i^ TT
I
IV
:
TT
•
T
••
:
T
:
o God! die steeds ons heil en onze toeverlaat zijt, Sela. Geloofd Eeuwige! Algoede is Uw naam, en U betaamt dank.
zijt Gij,
B/J de herhaling des geheds door den voorlezer, zegt deze
:
God en God onzer voorouders!
zegen ons met den drievoudigen. zegen, die in Uwe leer, door Uwen dienaar Mozes geschreven, eu door den mond van Aaron en zijne zonen, de priesters, over Uw heilig volk uitgesproken is, met deze woorden: ;/De Eeuwige zegene u en behoede u! De Eeuwige late u Zijn aangezigt toelichten en zij u genadig! De Eeuwige !" wende u Zijn aangezigt toe en verleene u den vrede
Onze
In
het
Ochtend- en Namiddaggebed zegt men:
Verleen vrede, gelukzaligheid, zegen, genade, gunst en barmhartigheid aan ons en aan gansch volk Israël Zegen ons, onze Vader! allen gezamentlijk met het liclit Uws aangezigts. Want met het licht Uws aangezigts hebt Gij, Eeuwige, onze God! ons de leer deslevens, liefde tot deugd, alsmede regtvaardigheid, zegen, barmhartigheid, leven en vrede gegeven. Het zij U welbehagelijk, volk Israël ten allen tijde en ure met Uwen vrede te
Uw
!
Uw
zegenen Geloofd
zijt
Gij,
Eeuwige! die
Uw
In het Avondgebed:
Verleen Uwen volke Israël eenen bestendigen vrede, want Gij zijt de Koning, de Heer van allen vrede! Dat het zij,
ten
U vvelbehagelijk
Uw
volk Israël
allen
tijde
en
ure met Uwen vrede te zegenen!
volk Israël met vrede zegent.
17
T - T ** »:
Kin nnN*c^ nS lims* T
.
T
-
)t
I-
:
dhid
-:
)t
^i
T •
.
•
:
I"
TT
:
*
T
i^p^pni
irnn
^n^nn
_
napJi
^^d:
*2 DiDn iDn-K*? *5 DnnDni ••-:-:.^^Dnn- iSd'k'^ •
I-
:
l^^
.
Tön 'T
d^')::^
V T
7t^n
I
t
:
nDX3
IV
T
-:
S>;i
Sj^i
*
:
I
:
•
:
•
:
)
•it-':t
-
t
:
•
b'j;\
rfy
n\niDiüi
onnn
•
'p^r
i:ojr
:
li^bD ^dc' DQinnn nn^n* 0^3 I"
nnia
^'p
^T3 DniDün )m nnipön li^niop^;
3ni; n;;-'?D3c^
T
-
:
^*nis*^iD3
nixninn
n^i
nns* T
>
nin'?
Dl* Sds??^
:
-:
^:^p'^ [30 i^l-n ni^* T
*
I-
-:
I"
:
nm irnr'pj ^'iD^*ni
:
Kin
i:*n'7Ni
;
^
npbi Iv
i
x
'^^^i
•
"
•
^Dp^ ni< ib^n^i nbo ^ini* D^jnn 7D1
Wij danken U, want Gij de Keuwige, onze God en de God onzer voorvaders, eeuwig en altoos. De rots zijt
steun onzes levens, het onzes heils zijt Gij door alle eeuwen heen; wij tot
schild
{Tertc'jl de voorlezer
Modim
zepi, zegt
men met gebulcten hoofde:
Wij danken U, want Gij zijt de Eeuwige, onze God en de God onzer voorvaders, de God van alle vleesch, onze Sche])jier en die van het heelal Lof- en dankliebij den aanvang.
deren zijn Uwen grooten en heiligen naam gewijd, omdat Gij ons het leven verleend hebt en het ondervoor onze zielen, die U toe- houdt! Laat ons voortaan leven, vertrouwd zijn, voor Uwe onderhoud ons en breng onze balwonderen, die ons dagelijks lingen in de voorhoven IJws heiligdoms bijeen, opdat wij Uwe wetfen bijstaan en voor Uwe onbein acht nemen, Uwen wil volbrengen grijpelijke weldaden, die te en U van ganscher harte dienen, allen tijde aanwezig zijn, voor hetwelk wij U danken. Geloofd des avonds, des ochtends en zijt Gij, God der lofzeg'i,ingen.) des middags. Algoede! Uwe barmhartigheid heeft geen einde; Albarmhartige! Uwe goedertierenheid houdt nimmer op; van eeuwigheid her hopen wij oj) U! Voor dit alles worde Uw naam, onze Koning! gedurig geloofd en hoog geprezen, in alle eeuwigheid. Alle levende wezens zullen U onophoudelijk danken en Uwen naam met opregtheid prijzen, U,
U
en verkondigen voor ons leven, dat van Uwe magtaf hangt,
danken
Uwen
lof
—
—
3 Kl>NOTH.
:
IG
Snpi
riviDi D\"2n"iD T
I
-:
•
:
T
iT
-:
•
""^N jSijbN*
TT-
:
mi3;^n -:t T T
I
nm)
li^Si;
•
:
•
r
!••
:
'
IV
••
t':
TT
:
T
••
ns* d-lTht • T
V
*
on^ïjnm T T
••
l-
T
:
•
-:
^p];
-
:
t t
•
'pNintr^
:
••
:
mb •
:
t
T
:
r-
I
•
•
T
t
:
:
töh
•
:
-
ijij;
't
:
T
-r;
i"
:
-
^^
nnx*-
^''
n*D>^n irnbs*
•
:
:
:
'^xT::'* ^'i^^xi
r\i)2v
>
TT
ij3i;_
:
•:
t
:
1
:
n-^ï n;;3 n:iirn •
*
•
•
i"
Tï sra
'::-
'^Nn'-j^
•
:
i- t
iij3>n
•
mis V
S'i*::i -
:
"^^pn T]2rM^2 Dn'psm
:
••
-r:
•
vü*^ -
libip
*^
irn^.s* (••
!••-:-:
•
:
Din
-
I"
-
:
viv
•
nptïT .-nï n:; bsD 't
ri'ins
-
I-
iri3x nStij nii'3 •3
•
I—-
••
:
^* t:
••:
nïi ••
;
nn^3 n^anS I
i-.-
[V:;n'p
••
•
:
•
^nrn
'inyy^ T
•
:
Verhoor onze slem, Eeuwige, onze God! spaar ons en ontferm onzer, en neem ons gebed met barmhartigheid en welgevallen aan, want Gij, o God!, verhoort gebeden en smeeiiingen laat ons toch van Uw aangezigt, onze Koning! niet ledig terugkeeren.
U
;
£{} het middaggebed zegt wen:
verhoor ons op onzen vast- en boetdag, want Zie niet op ouze misdrijven, verberg Uw aangrooten nood. gezigt niet voor oiis, onttrek U niet aan onze smeelcingen; wees toch nabij ons bidden, laat Uwc goedertiereniieid ons troosten, verhoor ons, vóór dat wij U aanroepen, naar de belofte, ons toege/^egd: //Vóór dat zij mij aanroepen, zal lic vcrhooren; nog zullen zij spreken, en Ik vervul Want Gij, Eeuwige! verhoort in den tijd van nood, redt het reeds". en beschermt in alle tijden van nood en verdrukking.
Verhoor
wij
ons,
Eeuwige!
zijn in
verhoort het gebed van Uw volk Israël met erGeloofd zijt Gij, Eeuwige! die het gebed verhoort. Scliep behagen. Eeuwige, onze God! in Uw volk Israël en zijn gebed; herstel den dienst weder in Uw heilig paleis, neem dan de offers van Israël en hunne gebeden liefderijken met welgevallen aan, volk Israël U steeds behagelijk zijn. en laat de eeredienst van Dat onze oogen het mogen zien, als Gij in Zion met barmGeloofd zijt Gij, Eeuwige! die hartigheid terug keert! heerlijk verblijf naar Zion terug brengt!
Want
Gij
barmen.
Uw
—
Uw
:
:
!
15
nï^x? nDins
n-i3*T
nn •
3np3
XDD1 D^i;; rj3 iro^n T T
T
••
nji3 "
•
:
I
-
:
1"
•
nnx -inn T T
**
;
-
:
I
t
T
T
-:
-T
T
IV
:
?]öjrnN' "h'iT)I
•
:
-
nspn
••^
'
CT
.-
nriiV ^3
v:
"103 p>' •
on^b^n
üü: n^iTniV
•
:
T ivT
onr n^u' • 'T |3"S];
:
•
•
I
*
jvSj;
ncN*3
t
npn
I
^ "^ra cniQ ,...,. nr\a ^ . I
*
.,.
onn
i"
:
T
•
,
|nj3
I
-
:
T
utti
T
V
:
TO>*n
u^fpi
-
*
••
v:
t
;
•
•»:
•••»:
:
v
annV
••
-
v
nW
:
mpi; t't -j
bt^nu'^
nSip jnn D'Se'm. *
T
hmn* ni33bi n3tn3 T v: *iTT
^5 ^n^ii:'':?
t
:
bj; ^sS ^sS
•
niT3i irs.
v
mjrjS mi;S3M * mS' titt :
DitSSh
-
••
nntj3S Tnj; nn.v r\'3i -
*
••
:
-:
'
t
-:
mi:'-i^^iT T
Sj; ^j;d ^j;o
^ivi
''
••
nainS nino T t
T
•
:
^
t
•
:
•
•• ;
pn •
TT
:
••'•.
n:m
t
;
V
T
•
^jn^i? D^ba^iT'^i.
^n1^<
:
-^^^ i^^ °'-""^ ^"^""^
iT T ••
D^prna
ji^ï^ni. avir^n
•
t:
Hiiïn u'n*3 «
3^3D r»v 't
nain
;
n"nriD
^nni;
nn
nDr-ni<
Wil toch met barmhartigheid naar Uwe stad Jeruzalem terug keeren, en Uwe heerlijkheid er in vestigen, gelijk Gij beloofd hebt; herbouw haar spoedig in onze dagen, tot een eeuwigdurend gebouw, en herstel den troon van David eerlang binnen haar. Geloofd zijt (Bij het I^amiddaggehed zegt men hier Nachera). Gij, PJeuwige! die Jeruzalem herbouvi-t. Vertroost Eeuwige, onze God! hea die om Zion en Jeruzalem treuren, Zij treurt om ora die treureude, vernielde, versmade en verwoeste stad! bet verlies harer kinderen, is vernield door de vernietiging harer woningen; versmaad door het gemis harer heerlijkheid en verwoest, daar zij geene inwoners heeft. Zij zit met het hoofd omwonden als eeue onvruchtbare vrouw, die niet baren kan. Legioenen hebben haar in het verderf gestort, volk Israël den zwaarde afgodendienaars naar veroverd; deze gaven Daarom prijs en bragten de vromen des Allerhoogsten met moedwil om. weent Zion bitterlijk en verheft Jeruzalem jammerklagten. Mijn hart; Mijne ingewanden! mijn hart! hoe bloedt het om hunne verslagenen! mijne ingewanden! boe worden zij verscheurd om hunne omgebragten Eeuwige! Gij hebt het door het vuur doen verbranden, met vuur zult Zoo wordt er gezegd: „Ik zal voor haar een Gij het eens herbouwen. vurige muur rondom zijn, zegt de Eeuwige, en in haar midden tot heer-
Uw
lijkheid
Geloofd
verstrekken".
Jeruzalem herbouwt. Laat de spruit
van
Gij,
Eeuwige!
die
Zion
troost
ea
Uwen dienaar David spoedig opgroeijen, Uwe hulp; want naar Uwe hulp haken
verhef zijnen hoorn door wij eiken dag. Geloofd heils laat opgroeijen.
zijt
zijt
Gij,
Eeuwige! die den hoorn dea
u
riy i^üo T
>
IV
irv;rvi ni':r»siD2 noni n^nns^ t t T T
••
•
•
:
T
••.
v
:
iv
I
:
It t:
•
:
-
:
IV
I"
:
j^^iDöi r
:
,..
DO*K
-
•
T
:
....
».
I
.
nü3Qi
||...
"iD'ü^ ••
:
..
,...
DHD^r iJp^n T ...
»:
..
'0D
-
^;
.
t
-
"^
••
t
tI
,•
t:
I
V
IV -
nöXD ^oc's V V v:
I
nrii< 'rjina
;
•
'
;
•
T
:
^^n-b^< •
-
•
-
:
—
;
li"
:
D^y'i:^'?,::^) •
:
•
:
iTQ^n n"irt:3 r^^ni i-t; tr
*
t
)
t t-:-
ims* mnrj
"1113
-
:
r
:
^^i^{1
:
npn
:
i-
T
J
'''^^'i:;'b^^
nnx t
''
......
.
t;
)
riym t T
*irt:öi'kr
:
^'^*2^
r-
mnD Dnm
t;
D^'k^i
-
•
:
•
:
nnx ^Tb^ t t
)/ IV
"liDm iT:;r\) npvn -
^^
:
••
-:
r-
:
'^D^^* ^^^12 n;^L:^n -
D'^'Di T
-
-:
-
niD?
D'on"i3i nDn3 •
:
:
^-
••••
•
iin;j3
V
:
D^nt:i3n -
••
-
:
^d^ dvj
;
^r'3
-
•
:
'ly:^ rni
:
ir^iDi
••
:
:
n^i
t t
I
••
:
d^i;;'?
Blaas op de groote bazuin, tot onze bevrijding, verhef de banier onze ballingen bijeen te verzamelen, en voer ons van de vier zijden der aarde bij elkander! Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die de verstootenen van Uw volk Israël bijeen verzamelt. Herstel onze regters als voorheen, onze raden als in vorige tijden, en wend treurigheid en zuchten van ons afj regeer Gij, Eeuwige! alleen over ons, met goedertierenheid en erbarmen, en betoon ons welwillendheid in het regt. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! Koning, die regt en geregtigheid bemint. Laat de lasteraars geene hoop hebben; dat alle boosdoeners spoedig omkomen, en eerlang uitgeroeid worden; wil de moedwilligen weldra verzwakken, verbrijzelen, ter neder storten en spoedig, in onze dagen, verootmoedigen. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die de vijanden verplet en demoedwilligen verootmoedigt. Dat over de regtvaardigen, over de deugdzamen, over de wijzen van Uw volk, het huis Israëls, over het overblijfsel zijner geleerden, over de regtdenkende vreemdelingen en over ons. Eeuwige, onze God! Uwe barmharligheid opgewekt worde. Verleen eene goede belooning aan allen, die op Uwen naam met wdarheid vertrouwen, en laat ons deel steeds aan het hunne gelijk zijn. Nimmer zullen wij beschaamd worden, daar wij op U vertrouwen. Geloofd zijt Gij, Eeuwige Steun en Toeverlaat voor de regtvaardigen.
om
!
i;;
mb niHD
'^w
hi^): 'D
••
T
:
<
T
V
i"T
"v:
"1313
•
•
ycu'N* 'ivi
:
T
:
T
'
ansip on
nm TT
:
nu
•
I
:
••
I
Sxn'i:^;
TT
jv
T
T
•
V
•
f
-
)
••
T
:
»:
r.-
*
-
•
-
Kan
TT-
-
'^^ '^^
•^9>? /
'd^
r
•:
t
^m
•
(••-.•
•
r
"..-j
x;
•
:
:
d-ijd
n;r!i
••
v
:
t
mv
>^
i3nj;iirS i" r:-
nii' ni;3 n^Tpn TT
n5<^
T T
-:
-
n*:
3np't
ncxaij'
" »;
r\r\a t -
t;
'
V
nxiöi r
nro'yü t
:
••
:
nnx -jnn
;.*
I
:
wnp^ *
T
r
IT
m'sj dt^3
•• :
:: -
mts V V
•• :
r
I"
T
livr
•
li^niJDD-'?:)'?
:
-;-
•
n:j;N: ^jki
b^i'oi
:
•
^niiap ^yjTc^^
•^inni
»5
••
,
*|7in
id;;;
••
:
V
i-
•
iJön:S Tiicn !••-:-:
iii;
S33
••
Sk
^J31'^ 'nb'D
T ..•: V
):mm
•
'
T
pw
mins f'c?
-:
•
T
T
)
riDn-
:
DTü viv
t':
npii'i 't
-:
N-ipj
'
'nTi3 nnx* -
:
-
:
i33j; Tj^SiV iv" i" -:
TT-
^3
:ir-:
-
!••
nSnj mi'3 T tt
ijnis*
-
nnm invi
1:13^
^3
]63 inin
ijji"
•
"Sn* tditVn*
t
t:
••
•
:
ijS«:i
I"
i^?^^
:
*
v:
1'?^
-
n^l^<
»:
r-
t
jünni
J
••
t
^^^'7 r
-
i" r
:
Zie toch op onze ellende, neem ü onzer belangen aan, eu verlos ons spoedig wegens Uwen naam; want Gij zijt een magtjg Verlosser. Gelooid zijt Gij, Eeuwige! de Verlosser Israëls. JBij
de herhaling des geheds door den voorlezer, zegt hij Ie dezer ^daatse 'Anenoe.
Eeuwige! verhoor ons op ouzeu vast- en boetdag, want Zie niet op onze misdrijven, verberg \]\i groeten noud. aangezigt niet voor ons, oiittrelc U niet aan onze smeekiugeu; wees tocli nabij ons bidden, laat Uwe goedertierenheid ons troosten, verhoor ons, /rVóor dat vóór dat wij U aanroepen, naar de belofte, ons toegezegd: zij Mij aanroepen, zal Ik verhooren; nog zullen zij spreken, en Ik vervul Want Gij, Eeuwige! verhoort in den tijd van nood, redt eu bet reeds". Geloofd zijt Gij, beschermt in alle tijden van nood en verdrukking. Eeuwige! die verhoort in tijd van nood. Verlioor
wij
zijn
ons,
in
Genees ons, Eeuwige! dan zijn wij genezen, help ons, dan wij geholpen; want Gij zijt het voorwerp van onzen lof. Verleen ons eene volmaakte genezing voor al on^^e wonden. Want Gij, God en Koning! zijt eene getrouwe en erbarmende Arts. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die de zieken van Uw volk Israël geneest. zijn
Eeuwige, onze God! ten onzen behoeve, dit jaar en voortbrengselen ten goede, verbreid den zegen over den aardbol, en verzadig ons van Uwe weldaden; zegen dit onsjaargelijk andere goede jaren. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die de jaren zegent. Zegen,
al zijne
12
*
n??
T
biim
•
t':
T
l -
1
:
zijt
V
IT
'
?iniTn
i-
J/no^
ir
:
-
t
•••
:
'd^ ijsSq ira.v nu'ron -:- -
:
T
-r:
1"
-
-
T-
T
•
•
V
•
•. :
T
T
:
-
-
I
verleent
Geloofd
den
'•
-
•.:
-
Uw zijt
I
IV T
IT
:
t -
t:
•
)
:
••
:
T
:
it
.
nu'^ t
I'
t
r-
••
T
t
^^':rn
r,i:*ü^7
•
T
rnx
ijn^^in
-:
:
T
I
IT
heilig, heilig is
alle dageu. Sela.
Gij
•• t;
T T
•
yi^bm
Snn
I-r
-
:
i-nu'j;S
irSj;
'-T
•
:
-
••
u^np^ nns*
'^'2p]
o'DVu'n aT3"i2"i iir'^^a o^p^j^i Nün'^^a^: • t -:
livT
Gij
tana)
d^cm Dwrn -T-TTiAVTD :•:
:
•.:•••
•
Tn
?i:iï-i
ijnx-ipS ,..
Dv-^D2 D^^nf^i ^)^p^
'^^f?:ri''
T
- i-
:
iT
•
-
:
:
naam, en de heiligen prijzen Eeuwige! de heilige God.
U
Gij,
en leert den aardbewoner
mensch kennis
verstand. Bij den uitgang van den Sahbaih zegt men: Gij begaafdet ons met het vermogen Uwe leer Ie kennen, en leerdet oüs de instelliugeu vau Uwen wil iia te komen; Gij, Eeuwige, onze Gud, hebt eene scheiding gemaakt lusscheii gewijd en ongewijd, tasschen licht en duisterni.s, tusscTien Israël eii de heidenen, tusscheu den zevenden dag tn de zes werkdagen. Oiize Vader onze Koning laat loch deze zes eersl komende werkdagen voor ons eenen vriedzamen aanvang nemen, van alle zoude bevrijd, van alle ondeugd rein, en aan Uwe vereeriag gehecht. !
!
Begiftig
Geloofd
zijt
ons Gij,
genadiglijk
Eeuwige!
met
kennis,
verstand eii oordeel. met kenuis begiftigt.
die [deu mensch]
Onze Vader! voer ons tot Uwe leer terug, doe ons naderen, tot Uwen dienst, en laat ons met eene voikomene onze Koning zinsverandering tut U lerug keeien. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die iu de bekeering behagen seliept. !_
Vergeef ons, onze Vader! wij hebben gezondigd; scheld het ons kwijt, onze Koning! wij hebben overtreden, want Gij bemint kwijt te schelden en te vergeven. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! de Genadige, welke dikwerf vergeeft.
!
.
:
11
D^riD *?3bDD ... ..... ^rï^'in^^nnns* i . ^ ,.
tD'bp'):
*»
T
....
T bj; nSö
Din33 T
TcipsD )
:
•
unip 'T
TT33 :
•HTTS I T
TiT
-: -
••
•
't:
d^I'h
•
:
dSt;;^
;^
najht
t't:
^3 ij;!
vT
••
t
:
v)i?n ban " •
T
•»:
'n
v:
V
:
?)pu' n\*
Nipi :
m33
t
't
:
irip.3
t
»
''^
'P'??"'
'n
:
irio^ vh i:'so oSirS t :
:
rnx.TVs vit t
tjb'ii?
i\i3 -nij liih
••
?ix'33 'jv •: :
i^nS 3in3
^jS-ij
T
•••
v
*
I
ni S\' nr
"vm nöN^ tt \ i" 't upiüvb "^Ss^ fip
-
oStra
:
n-'n
r
:
atJ*'3
n'v icxi rtip - t 't
It
ba nn\* unipi '^nj "nSa 'vév
•
nnK ^
T
rnp: ^nu'7P um:
TjnsB'i
hto npnn -:
•
•
•fii "iiS jT>' "^iTi^N*
.
.
I
-
rnp
Tn3t
T
DniDx yr\r2) D^Sin t^öini D^poi ••!•:,
^cra Tnix avnf?pir
üiii2
'r
:
^^ t:
t
t;
.
^^
nTN*3s
;
:
.
._.
'ii^-. Dbiyb ni3:i y
v:
iniiüs*
^Ji:'*^
TT
üm
D^sn D^Gnna
"^/tDiD
"isi;
r\'rv2 .....
.
•
I-
n;')VSn ^^riSf? I"
v:
nnx T
O Koning, die onze Helper, onze Redder en ons Schild zijt. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! Schild van Abraham. Heer! Gij zijt almagtig in eeuwigheid, Gij doet de dooden herleven, oneindig groot is Uwe hulp. Gij onderhoudt de levenGij doet de dooden herleven met den met goedertierenheid groote barmhartigheid; Gij schraagt de vallenden, geneest de kranken, slaakt de boeijen der gel)ondenen en bevestigt Uwe trouw aan hen die in het stofslajjen. Wie is U gelijk, Opperheer der krachten! en wie evenaart U? Koning! die sterven laat, doet herleven en het heil laat ontspruiten! Ja. Gij zijt getrouw in het vervullen der belofte, om de dooden te doen herleven. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die de dooden doet herleven. ;
£/j
de herhaling des gebcds door den Voorlezer, zegt deze:
ons Uwen naam heiligen in de benedenwereld, gelijk Hij in de liemelsche gewesten geheiligd wordt, zoo als het door Uwen profeet geschreven is: De een riep den auder toe en zeide: { De gemeente:) Heilig, heilig, heilig is de Eeuwige Zebaoth, de gans^che aardbol is vervuld met {De voorlezer:) In een afwisselend koor roepen zij: Zijne heerlijkheid! {De gemeente:) Geloofd zij de majesteit des Eeuwigen, op hare Geloofd! {De voorlezer:) En in Uwe Heilige Schrift is het volgende geplaats! schreven: {De gemeente:) De Eeuwige regeert in eeuwigheid, uw God,
Laat
o Zion door alle tijden, Hallelujah {De voorlezer:) Door alle geslachten zullen wij Uwe grootheid verkondigen, eeuwig en immer Uwe heiligheid verheerlijken; Uw lof, onze God! zal nimmer uit onzen mond wijken, want Gij zijt een groot en heilig God en Koning. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! de heilige God. !
10
nn
tt3
n'pss* I-
-
:
:
'^brz]
:t
I
yj^-h::t
'j'i<
:
-
•
:
n^T ü)^Vl irSij
•
••
v:
h^): \vby '>:2b
nnx
v'^^i^ïs ':)3 Si;*! -
in..'.
T'c::>
;
IV
T
•
bm
T T
:
-
bi< sniiH")
n*d?i ni3s*
T
•
^ri'^N* •
T
-:
•-
:
^;
v:
t
t
v
-
:
n;n V T
:
-
•
T
:
nns*
*
"jiid
dSi;;'? '^ T
-:
••
i^^n bn^n
npn
n-^yx
N^|st
rjS^
v
:
-:
t
••
bt^:i
iDiri V::n
i-
i:^b;? I"
:
't
-:
'i:\ii3X ^n^Nn irnSs* i"
n^n t
"Ii^'P^ "^'P^* ^'"^^3^''?
.c»7p
pnv» 'rbi< Dn-iD{< :
iv
rpor\
I
T
*n-S:D vsi:
i:
Ton nuD3
T
I
nm -
:
^*
v:
':
jp;;^;
n:pi
nns* "nnn t J
t
^ri^XT
dotü Dnsn
Geloofd zij de Eeuwige bij ons opstaan! In de zielen der levenden en der gestorvenen, la is de ziel van elk levend wezen, de geest van ieder anensehelijk ligchaam. Uwer hand vertrouw ik mijnen geest toe. Gij Onze God, die ui den verlost mij. Eeuwige, God der waarheid. hemel zijt, maak de eenheid Uws naams alom bekend, laat Uw rijk voor altijd bestendig blijven, en regeer over ons immer en eeuwiu;. Dat onze oogen het mogen zien, ons hart zich verblijde, en onze ziel zich verlustige met Uw waarachtig heil, als men te Zion zal zeggen: Uw God regeert! De Eeuwige is Koning, de Eeuwige heeft geregeerd, de Eeuwige zal immer en eeuwig reWant U is het rijk, en eeuwig en altoos zult gij ia geren. heerlijkheid regeren; want wij hebben geenen Koning buiten U. Geloofd zijt Gij, Eeuwige, Koning, die steeds in Uwe heerlijkheid, immer en eeuwig zult regeren, over ons, en over al Uwe schepselen. De Voorlezer zegt Kaddis. Heer! open mijne lippen, dat mijn mond Uwen lof verkondige! Geloofd zijt Gij, Eeuwige, onze God en God onzer voorvaders, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob, de groote, magtige en eerbiedwaardige God, allerhoogste God! Gij bewijst genade en goedertierenheid, en zijt de Eigenaar aller wezens; Gij zijt gedachtig aan de gunstbetooningen, door U aau onze voorouders gedaan, en zendt hunner nakomelingschap, oin Uws naams wil, uit liefde, eenen verlosser. ter rust begeven!
Uwe Uwe
hand hand
zijn
T
nóD
rnxn-'p^-nxV I
""
VIT T
T
D'^ 'n'
T T :
•
TV
IV
T
T
T
•
,.
:
,..
-
•
.
-
I"
-
-:
•
I
•
:
.•
:
IV
:
•»:
-
-
I
IV
:
:
't
rnr\'^'^ -:-:•:
I-
••
I
n::^N*3 V
•
:
T
•':
i
n^'c^^r t
r
r
•
I
:
I
-Ti:^j< v
:
.
iv
-:
•
i"
T *n» *
:
I
'^
:
^"iDn -
-
•
•
-
-
^6121
-
r ''
:
)X')yt
•.•••:
ir^j; \-
:
r
'^r'p;;
vit
-:
-
tDs*
r!::>^i
:
•
-
:
rixnt
Di''^
i? i:St
^n*
—.•':
V
:
t
:
niDD
''
iid^
:
i
:
Dbi;;b
Kinn
(
^^:37 n^D'i ^:ns: T T :
V :
v:
••
:
V
•
t:
ii;^*:rin
T
:
:
n^n^
^*
•
nr^'::'^
»;
T V
:
^^
...
,..
v:
- -
irj^^i "ins*
irn^x I
:
:
nns*
**
Vk:^:L^ö2
:
T
T T
• T
"inm t
111:32 D'^
i^b,:3n nbii^'p
:
:
I-
:
:
DnJi S2 t •
zij de ]!]euwige, in eeuwig lieid, Amen, Amen! Gede Eeuwige uit Zion, Hij die te Jeruzalem zijn verblijf houdt, Hallelujah! Geloofd zij de Eeuwige, God, de God van Israël, die wonderen doet, Hij alleen! En geloofd zij de naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid, en de gansche aarde worde vervuld van Zijne heerlijkheid! Amen, Amen! üe roem des Eeuwigen duurt eeuwig. Hij heeft welbehagen aan Zijne werken. Geloofd zij de naam des Eeuwigen, van nu tot in De Eeuwige verlaat Zijn volk niet, om Zijns grooeeuwigheid. ten naams wil; want de Eeuwige vond er behagen in, u lot Toen het gansche volk dit zag, vielen zij Zijn volk te maken. op hun aangezigt en zeiden: de Eeuwige is de eenige God! De Eeuwige zal alleen Koning de Eeuwige is de eenige God! over de geheele aarde zijn. Op dien dag zal de Eeuwige als een eenig Wezen erkend worden, en Zijn naam zal zijn de Eenige. Uwe goedertierenheid. Eeuwige, zij over ons, gelijk verzamel hopen. Help ons. Eeuwige, onze God op U wij ons van uit de heidenen, ojidat wij Uwen heiligen naam danAlle volken, die Gij ken, en ons roemen met Uwen lof. geschapen hebt, zullen eens komen, U aanbidden, o Heer! en Uwen naam vereeren; want Gij zijt groot, en doet wonderen, Gij God, Gij alleen! Wij, Uw volk, de schapen Uwer weide, wij danken U onophoudelijk, en verkondigen Uwen lof door eeuwen heen. Geloofd zij de Eeuwige bij dag! Geloofd alle Geloofd zij de Eeuwige als Avij ons zij de Eeuwige bij nacht!
Geloofd
loofd
zij
!
2 KiKNOTU.
:
T
•-.
T
:
T
:
..
.
-
;
V T
nns*
-"ii^n
^^y^c^ini n^iö-^o 1"
•
d:;-ii .
T T
:
7N* *2 i)ï2'^^ :
:
I'.-
I
T
T
:
e-
:
IV
.
V
T
T
:
••
^ybv^ T ••
I"
1
-
:
T
mt^ ^)^2
ri^n "i^d Dirni -:
IT
,
'
'
t
:
I
:
iDm T ••
i-
:
th):; i:i] -
':5n: ••
lv IV
I
T
r.-
';
1
:
nn£)-*;) naxj')
:
'i:)n;^n
iJTnon n'öi3 Ti3i irnnsDi
nns
.
D7s*nnDbr^ü • T T T
'.
:3p3;:-nN*
i':>x:i
•
r^ nin^
i:jpm ^!2iV^ n^D n^vü nv;^3 T • tin*
:
n^p
t
:
:
I
:
I
T
•
Dnm nsi •.IV
:
:
ii;3p pin
•
T
-
nDb^ T T
nns*: i^np3 n'irvri-'nnsni: ^1 V vil T T
-
-:
I
"ir Jtj'p,*:
^5
nni< T IT
•
.
-.
pm • t
n»:-^
:
I
iv
ii'7^-j,*m .
)
nom
rüt:'
,..
:
ryo?
-
-
r
:
nri
li-ioic^ |..
;
nnj;D ü'h'j)) ü'^rh lisi^i i:n.sï ••
T
:
•
-
••
-r:
—
Zijnen naam, en onderwierpen zich gewillig aan Zijne regering. Mozes en de kinderen Israëls hieven voor ü, met groote vreugde, een' zang aan, en zongen eenstemmig //Wie is als Gij, onder de magten, Eeuwige! wie is als Gij, //verheerlijkt in heiligheid, geduclit in roem, wonderbaar in daad!" Uwe regering zagen Uwe kinderen, toen Gij voor Mozes de zee doorkliefdet: //deze is mijn God!" riepen zij, en zeiden: //De Eeuwige zal immer en eeuwig regeren!" Ook is er gezegd: //De Eeuwige heeft Jakob bevrijd, en hem //Verlost uit de ma^t van hen, die sterker waren dan hij." Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die Israël verlost hebt. Laat ons, Keuwige, onze God! ons met vrede ter rust begeven; laat ons, ó Koning! gezond weder opstaan. Breid de tent Uws vredes over ons uit, doe ons volmaakt worden door Uwen goeden raad, en help ons om Uws naams wil. Bescherm ons, en wend van ons af den vijand, de pest, het zwaard, hongersnood en kommer, ver^vijder den verleider van voor ons en achter ons, en verberg ons onder de schaduw Uwer vleugels. Want Gij, ó God! zijt onze Behoeder en Beschermer; ja. Gij zijt een genadig en albarmhartig God en Koning. Behoed ons bij ons uitgaan en terugkomen, tot leven en gelukzaligheid, van nu af, tot in eeuwigheid. Geloofd zijt Gij, Eeuwige, die Uw volk Israël in eeuwigheid behoedt.
7
üyrhi^ nin^
:
D^nVxS
^:n*
rxi '
••.
!••
i3^nS^«
-
:
''
•:
I"
:
•
X
••-.:-:
•
i:b:n I"
...
-
r-x
I
:
-
,..
••
:
x
ix
I
:
••
:
-
x:
i'
•
x
••
:
nxr S^x
:
•
:
nüt<
m'!ü^<1 x
v v:
.-.•:•.•
-
-:
i-
x
x
x v
•
.
T
:
—
•
:
-
!••
i"
-
: I
:
«il"*)
:
TT
..
-
VIT-
|-
.
i- -:
•
t
:
iT
am !••
:
•
^
.
••
:
x
:
iödü x
*
-
x
:
:
"i^-
r^*
•
:
b)f2:^
:
l
'^
••
i-
n';^i33 d^d: '^:-: napii •• xIt:
Dn^D •
i"
x
-
d^iöiqi n'niN* •:
-
T
w^^:
d^^nn
n"?!
x
v
:
1
:
•
•
:
••
'^Ki'D'^ i^rri^ DDinD X V X •
^-
-
^
rs* i^; ni^n:! r]\y:;r\ ^y^5:: '>y')i^-b:ib -
nDn«3 -:-:
^i3
T
•
xl-
t
i"
T
(.V
Q'-pi
•irS:^^
I"
üiüb rni -^x
T
,
an
-
:
•
^^ "
:
nisSöii ipn vi" X ;
Kin
':
nvn^ Dnxp p^
dd'?
I"
A'
•
:
-
-
)^h ir
niD3"'73 inn^r:} nr)önr x v v ••
•
:
;
:
.
.
•.•••:
-
•••
:
Hierdoor zult gij al Mijner geboden indachtig zijn, die uitoefenen, en voor uwen God heilig zijn. Ik ben de Eeuwige, uw God, die u uit Egyptelaud uitgevoerd heb, om u tot een God te zijn. Ik, de Eeuwige, uw God. Trouw en waarachtig is dit alles, en voor ons bevestigd, dat Hij, de Eeuwige! onze God is en niemand buiten Hem, en wij Hij is het, die ons gered heeft uit de magt Zijn volk Israël. der koningen; Hij is onze Koning, die ons verlost heeft van het geweld aller dwingelanden. Hij is God, die ons wraak verschaft aan onze verdrukkers, en die onzen zielsvijanden naar hun gedrag vergeldt. Hij is het, die groote ondoorgrondelijke daden en ontelbare Avonderen verrigt; die ons in het leven behoudten onzen voet nimmer laat wankelen. Hij is het, die ons op de hoogten onzer vijanden doet treden, en onzen hoorn boven al onze haters verheft. Hij is het, die voor ons wonderen deed, en wraak uitoefende aan Pharo, teekens en wonderdaden in het land der kinderen Chams verrigtte; die in Zijne veren Zijn eerstgeborenen in Egypte sloeg alle bolgenheid uit hun midden, naar eeuwige vrijheid voerde; Israël volk door de gedeelde Sclielfzee leidde, en Zijne kinderen die hunne vervolgers en haters in de afgronden deed zinken. Zijne kinderen zagen alstoen Zijne almagt, zij prezen en dankten ,
-r\i^
n^ rnn ;• •
I
;
ü:h
ni"is*ni nut: n^n^-xSi b^'iu^^n^^ -
TT
^
r\p'
\r}:
-.-'T
T^x
"DS* DHN* DrnDb"!
"i^T
•
i^'P"?
T T
:
->•.•:
r
T
••
i.v
-:
I
:
nènsn t t
vv.
V T
••
:
-'T
Ljrh ^v T
T
y
•
:
:
£Dnx-"i'i:^x -: j:-
V
•(.-
,
.
••I"
:
.
:
T
J"
-
r^'j) T
\'^''"
:
:
d53 v t
onn^x") n^in»
oin^-'?:;
••
•-•
^Dipni
:
-•••
:
hvh
D3*q* v
"
••
:
ürb
yr2'^n ^ü^3
n)i"i ^3:rS:i7 V ^'^
•
•
VJT T
r
üy:2 *Dn
"^i^ -<
-: it
-:
•
:
r-iNn-b';^^ I
Dnn:2
s-
:
=-
ür\:ir\y
ninip-':?;;
^r-^
Tl^^"^^"* r
hShd
oyr^^ p3 hiüTü^ rni
:
Ti*;?i
v
t
•
:
r]yór\ "fii^n b::r2
vnü^i Tirx rn'7 DDras':' nin* v jr ->••
^
ftv
T
Dnbx v
ni?2s*i
-:
-''
'
-'t
"
- it
:
v
:
it
:
at
:
i:
nnx nnxi qd^dS nyr^; mnn-xSi Dnk v <"-:r V t at -••-:
i"
:
:
-
:
i
:
u voor hen nederbuigen. üe toorn des Eeuwigen zoude tegen u ontbranden. Hij zoude den hemel sluiten, zoodat er geen regen ware, en de aardbodem zoude zijn gewas niet voortbrengen; gij zoudt spoedig van het goede land verdwijnen, dat de Eeuwige u geeft. Gij zult dan deze Mijne woorden in uw hart en uwe ziel inprenten, die ook tot een teeUen op uwe hand binden, en zij zullen tot eenen voorhoofdsband tusschen uwe oogen zijn. Gij zult die uwen zonen leeren, om er van te spreken, als gij in uw huis zit, als gij op den weg gaat, als gij u nederlegt en als gij opstaat. Ook zult gij die schrijven op de deurposten uws huizes, en aan uwe poorten. Opdat uwe dagen en de dagen uwer kinderen vermenigvuldigen op het aardrijk, hetwelk de Eeuwige uwen vaderen toegezworen heeft hun te geven, zoo lang als de hemel boven de aarde zal zijn. De Eeuwige zeide tot Mozes als volgt: Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen. dat zij zich schouwdraden maken aan de hoeken hunner kleederen, [ook] bij hunne nakomelingen; en zij zullen aan deze schouwdraden, aan den hoek een snoer van hemelsblaauwe [wol] vast maken. Deze zullen u tot schouwdraden dienen, opdat gij die ziet, al de geboden des Iileuwigen gedenkt en die nakomt doch dat gij [de verleiding] uws harten en uwer oogen niet nawandelt, welke gij boelerende aanhangt. ;
:
'7
V
17
:
v:
I."
:
-'T
7:
«•
:
^
•
v-
^^nbx mn* ns* ^TXD-bDDi ^D^VbD!} n'^örb'nDi av t t T IV
I
:
>T
U
:
dim
nDDy:';^^ '^ I
IV
T
:
-^
K
:
-
:
j
:
\
:
niv,:: 'D3t< -Jl
:
-
:.
:
v
v:
I
-'t
».••
:
v
-:
••
t
-••
t
:
t
•.
A -
I.V
T
:
V
^v
:
DnnDT :
r
j:--
IT
DDDny-7D3 t
-
:
-
:
_
sv
:
:
:
D^DD*? nn£3^-[a v Av
;
-
:
^v
-:
',
inDi^bi
:
•
'
t
:
riDns*i t
- -'T
:
:
y»
"^331
:
n'pxn on^-in rni
nirN*
it
s'
:
it
on37
'1
^
•
•
:
'
•
^
"^
on37
iS"'
''
'
^
"^
'•
DD^H^j^ Hin^-ns ninx"? -.\v
d5^ v t
••
v:
i
iid^i^^h -•
:
it
:
:
*
v
r
:
ni^lt:^i t
:
it
t
:
nSssi vt
:
- ir j
Uwe liefde ook in eeuwigheid niet onttrekken. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die Uw volk Israël bemint. Hoor, Israël! de Eeuwige, ouze God, is een eeui»-, eeuwig* Wezen. Geloofd
zij
de
naam
Zijner heerlijke regering,
immer en eeuwig.
den Eeuwige, uwen God, beminnen met geheel uw Deze woorden, hart, geheel uwe ziel, en geheel uw vermogen. die Ik u heden gebiede, zullen gedurig in uw hart blijven. Gij zult die uwen kinderen inscherpen, en er van spreken, als gij in uw huis zit, als gij op den weg gaat, als gij u nederlegt en Gij zult die tot een teeken op uwe hand binals gij opstaat. den; zij zullen tot eenen voorhoofdsband tusschen uwe oogen En gij zult die schrijven op de deurposten uws huizes en zijn. Gij
zult
aan uwe poorten. Als gij dan steeds luisteren zult naar Mijne geboden, die Ik u heden gebiede, om den Eeuwige, uwen God, te beminnen, en Hem te dienen met geheel uw hart en geheel uwe ziel, dan zal Ik den regen uws lands op zijnen tijd geven, den vroegen regen en den spaden regen opdat gij uw koren, uwen most en uwe Ik zal gras op usv veld geven voor uw vee; gij olie inoügst. Wacht u [ecliter], dat uw hart niet verzadigen. u en eten zult verleid worde, dat gij zoudt afwijken, andere goden dienen, en ;
;
t
t:
:
"Tl
t
-:
nniö -
•
T
•
T
:
T
T
V -
•
T
;
T
:
t:itt
:
D^Di:;
••
•
•..
:
:
t
:
T
I"
'^
v:
7^h\ T
:itt
rD
->:
xt)y:t> ^'n'^'^*P2i *
t:
:
-]"inD
,
T
•
i:3D'^3 irribx I"
nnx
;'
min n^nx
D*pn nVi»^i I
T
:
3nj;Dn
••
I
.•
:
I-
'^i; -
V
:
••
Dnm t
:
:
••
I
I
-
:
••
^niD*? t
:
|-
t
:
i^d* i"t
,
^in*t J
v
i
:
TT
:it
n^pn nD^^« -
••
-:
d^'Jxjü'di
it
•
:
n^s dSu> t
•
iinis*
TO'c^ii
'
II-
'7':5i:i
t
"
"i^^j Db'i;;'? irj?:; '^ib'D*
I
•••
-
"iix
:it
"hd:; S^
T
-
:
-jD'n ^iöD
t
^nnin nnna
Dt:v n:n: t
T
•
•
:
"^ra
nu'm
-
-: -
:
T
:
im3'p:p ni3:3 nc^
tI-:
Dn;rD ü'2i^ 'T-:
r\*22r]^
!••
•
t
•
:
Yi^Hr^ ^T^t ''^?9?''
ir^n i-
an •
*3 •
,i;;"i v t
eene baan, voor Hem, die door die door Uw woord de avondde hemelvlakten snelt; Zijn schemeringen doet ontstaan, naam is de Eeuwige, zingt met wijsheid de hemelpoorten vrolijk voor Hem! Zijn naam opent, met verstand de tijden is boven allen lof en prijs ververandert, de tijdstippen van heven. Geloofd zij de naam den dag doet afwisselen, en Zijner heerlijke regering, imde sterren rangschikt in haren mer en eeuwig. De naam des loop, aan het uitspansel, naar Eeuwigen zij geloofd van nu Uw welbehagen; Gij hebt dag tot in eeuwigheid.) en nacht geschapen. Gij doet het licht wegrollen voor de duisternis, en de duisternis voor het Gij laat den dag voorbijgaan, en den nacht aankomen, licht. en maakt een onderscheid tusschen dag en nacht. Eeuwig-e Zebaöth is Uw naam! Levende, eeuwigdurende en zelfstandige God, regeer over ons immer en eeuwig. Geloofd zijt Gij, Eeuwige! die de avondschemeringen doet ontstaan.
Met eeuwige
liefde hebt Gij
Uw volk,
het huis Israëls bemind regten hebt Gij ons geleerd. Daarom, Eeuwige, onze God! onderhouden wij ons, bij ons nederhggen en opstaan, over uwe instellingen, en verheugen ons leer
en
geboden,
instellingen
leer, en met Uwe geboden, eeuwig en ons leven en de verlenging onzer dagen, houden wij ous dag en nacht bezig. Wil ons
met de woorden Uwer altoos.
en
Want
met hen
en
zij
zijn
:
by I^j^jp p6 hf) .7^n\n pi >c6o miSr) Di:?o i>y pb>73r) 3'ü ^6$)n3)
jip
b3f)
.D^PD30 by .
Plv^pO
Kbi w^ ^T
6bi
't:
1"
ijo
i)>^
f)i>
:It
:
r.o Df^h r?'
6-)i3 -jnsni
d^;3o Ti3b
IJlJODb 2"0^3l> "jb^b
D^ï^'n'? 1fi^< "
:
,
p;ioi5
fsbt
d;i
p^i3n p6 ^36 .i^^jpoi
IPW
lpi)3f)
y^-5p3
0V3D
^P"»
w
Dini- «ini n^nni n^n*^^ ••-: •;- i6):It nsD^ t:*:
!••-:-
/v iv
-
't
j
t
»:
r
t
-:
1313 Wlfl T'C?
*ir<önn
nsiT^i^'.n.
het outitoken licht
De
persoon.
uit,
11?0!
en zegt
ÜWM
mN'QN'ID;
lofzegging over specerijen (D"'DU'D)
ook zegent men dien avond den kinderen alsdan
over den
wijn
,
dat doet ook elk ander
wordt niet uitgesproken;
niet; op 3"l3 ''N'ÏID
N1D;
n'^lUn en pjri Hï)
zegt
men
doch geen ,1313 over
het licht en de specerijen.
Een gaan,
7!]>f,
om
die zich in de zeven treurdagen bevindt,
de voordragt der
mrp
te
mag
ter
synagoge
hooren.
AVONDGEBED. Hij, de Albarmbartige, vergeeft de misdaad, en verdelgt niet, neemt vaak Zijnen toorn terug, en laat nooit al Zijne gram-
schap ontwaken. Eeuwige! help toch, de Koning verhoore ons ten dage dat wij aanroepen.
fVe
Looft den Eeuwige, die
waardig
(Terwijl
Voorlezer.-J lof-
en naderhand
de voorlezer:)
Geloofd
voorlezer
het
de gemeente met eene zachte stem
is!
(De gemeente
waardig
de
eerste gedeelte uitspreekt, zegt
zij is,
de Eeuwige, die^ofimmer en teuwig.
Geloofd zijt Gij, Eeuwige onze God, Koning des heelals,
Geloofd, geprezen, geroemd, verhoogd en verheven zij de naam van den Koning aller koningen, den Heilige, geloofd zij
Hij!
Hij
Hem
is is
want de
Hij
laatste,
is
de eerste. en buiten
er geen God.
Maakt
.oro
f)3C3 i)36
D7ip
.i:-)3
iün^i:5 7^r) p^3-5y
['xc^i
p^nco
pf5)
/i:^3 in6i> 6b6 p^bin
^iD
pijf)
.
pp^Wn
[^nb
p-)^Dni
pbnob
D>bv)>p
p^dp D7ip
.r)3D 7i3:> KDr)
T"^'
p6
o;»
p3Dn
!r2rj2
roo^j)> ]^o^)o
'6 i; 7r;)) o3^po ^;pb 7r6 i; pi on; n"6i -o^bjóp ^^3 "]-)7i or)P7 b)p3 pbbDpni 6^3 D"p ["D imn Dpb pi>DP in6 .p^J7o pin3 r;i)73s-) pnmn D"n3 ,:^5-)3 f)i)3 pi;^p pS\w f)iipi ,p"n Pik-)p D^i -P"p Pibrp D^) /b3ppp ,
035^ DPD
v,r)r) iv-5ip^i>7^
d6) /1;;v
l>n
6l>i
npr
j^-)r)i6i33rn piDPb V)^;iPC5T cbb^i 0^533
DO innni
f'Do pi 3"9 Mr)h\>
.^7
D"P3 ^PD^i
Ï)D1D C'"7p
IJOf))
wanneer
pDO
^b
men
,-li>
IP"»!
f)i)1
van het
zich
,D-^'';Pf)
l^nmh
D"p /p"ni
D^^iDD IPn)
b:3i
7ir)Vo
D^^l? '0^1
schoeisel, on-
begint te worden-, op den D31J' echter,
donker
het
van den rustdag,
ter eere
.Vj^dt^
'i^^bi?
Dnb rhï)D
der gewone werkdagen ontdoet
Op een middellijk
dt
jino d^^dd yvt))
.-^3^6
brpo ipip
bip3
oip^ Dr)ii)DP3i pi>^po ^prD pini6 5t6i
^;pi» 7):oï)M ["Ds")
f)"t
o^3,w
ib^p
niet vroeger
dan na den aanvang van het avond-
gebed, na 1313; de voorzanger alleen ontdoet zich daarvan vóór den aan-
vang van
"IDID.
nnJw-gebed
het
Bij
Den avond van 3»V3 rit
men geene smeekgebeden, PUnD; op
leest
msx
geen ']npiï, ook niet de
TOV
^pi£).
men
begeeft
nj/'ii'j")
zich
naar
bedehuis,
het
daar op den grond, ontdoet het '73M van het P3"1D, ontsteekt slechts
één licht voor de n3\"l en nog een ander, dit
uitgebluEcht
geraakt,
weder
klagenden toon met gesmoorde stem, even
Men
drijvenden.
dan ger
lascht
CHJ
niet
men yrjjin HnJC
dSïJ' ü'^lp
andere
leest
weder
zonder
slechts
Pirp PTJ13, zonder de voorzanger
zijne
om daarmede het eerste, zoo Men verrigt het gebed op
te ontsteken.
of
(in
CHi^
''ïn)
71313.
Bij
;
1J3i;.
Is het den uitgaanden D3U',
Na mU']/
in.
73pPi"l
het weegeklag van rouwbe-
als
sommige
leest
HjICC*
de
voorzan-
gemeenten met bSpPP, iü
vervolgens leest
men
de Klaagliederen,
elke volgende afdeeling van ^l3^^f verheft
klagende stem en het vers
lJ3^I»'n
wordt door de ge-
meentenaren met luider stem uitgesproken en daarna door den voorzanger herhaald,
staat
zijn,
en
en
dit
Daarna
haald.
men
vers
leest
door
men de
beide,
'^Hpl
jiTI,
treurzangen pirp.
ten
tweeden
male
her-
Zoodra deze geëindigd
de voorzanger van den grond op, plaatst zich voor den T\T2V
Vr\p HnXI aSiT T'ip zonder b3pnp, ItSj; en I^'np Op PSir W'ÏIO leest men niet Dj;3 MT en "jV jm. Op dien avond breidt de voorzanger na U'Hp van HTCT HJICU' de handen bij DIjT.
—
leest
,
oyi3p 07r^D
D7ip
or>:n
if)
pi^n-)nf)pb^i6ppDDPor'7r;>D
bf) .i>36p ^pip
^DPDo
")nf)
^3;
13D''
D\\"^i;i
iHhi)
iPin o^
3ij;3
p^p 03 m3-)obi 'onnn 7)^ bi^nb ip^^7
pfic
7^ r^^;p [ibnb ^6 yi^) ^or p^7V> d6 npDpn ^i)):>d
nct^i)
f)i)D
3*\:
d^;ioi5
i>of)i>
i)j6
b^ 3D^b
b\? 3D^i>i
bp iD^ cDiïD
pi^ns
d)\"^
A-)i>^i)0
3i> b36 ;pnM3 i3^>np^ iSbo 7n6 fnbiD P3D3 7n63 16 p3D3 3'ü bn cf) .ir)^:?b 7n6 b^ i-)3^i 7n6 PV)3 onbD P7i^D5 ib^p6 i^nbiD bv> obwi ppopn oi)))Dj p^ opidi p"^6 -onnD 03 03T f)bi ,Dr 7i^3r» p>DPob in^D f)b6 /")pi:jbn 6bD Dn^p3 rb\? b3p ^66 bo6b) nnnb npip ppopn 0711:0 b26D bin3 pb /13 ")1d6o 137 hj) ob^563 "5^06 D"o>3i -oro 711; bi^i^b •5703 ii>>rn
7n6
.i73i)
b::
•5D3 b::in
ORDE VOOH DEM VASTENDAG VAN De
wordt
Den
dag,
Ab,
2ii2 nj^ü'Dj
l
Donderdag of Zaturdag;
Dingsdag,
dan
dag,
van
vasiciidag
Zondag,
waarop
meer
wat
en
daarbij
PrD£)D rrnPD
meer een niet
te gebruiken,
Bij
—
te
spijzen
te
opdat
laatsten
maaltijd
zich voorstelt, dien dag niets
men
Daarbij zet
het nacht
is.
Na den
weder op cene bank of een
is,
zich als
drie
maaltijd
mag men, zoo
stoel plaats
nemen.
manspersonen aan denzelfden disch
niet vcrpligt zijn gezamenlijk het gebed na het
zij
(HD^I) te verrigten;
men
men gewoon,
is
maaltijd te doen,
op den grond, doch men behoeft zich van schoeisel
npD3Q miI/D mogen geene
aanzitten,
Den
gebruiken.
echter, waarbij
ontdoen, voordat
de
gewonen
houdt men na den middag.
rouwbedrij veude
lang het nog dag
op laatstgenoemden
de vasten begint, 3N*!D ni?L"D DIJ/,
des middngs of des namiddags, vóór nflJÖ, den
—
anders vallen dan op
niet
valt hij
den volgenden Zondag verschoven (HniJ).
tot
bij
AB.
maar ieder neme afzonderlijk
plaats,
zij
maal
het dan ook
in dezelfde kamer, en elk vcrrigte het gebed afiionderlijk.
Valt
3N*3
D^'ZT]
op
een
PÜV!^
of
Zondag,
dan
mag men
bij
de
DpD3t3 rmj/'D vlcesch en wijn gebruiken en zoo vele en kostbare spijzen opdissciieu, als men weuscht te genieten, doch moet de maaltijd eindigen zoo lang het nog dig
is,
en
mag
er
geen vrengdebetoon
Al heeft men reeds de iipD3D miJ/D genuttigd, mag men
volkomen dag (D'U'CU'n
is,
1^3),
andermaal
dit
mag
spijze gebruiken, totdat
echter
bij
plaats hebben.
toch, zoo lang het
de schemering invalt
dan alleen geschieden, wanneer men
uitdrukkelijk heeft verklaard, dien dag niets meer te nuttigen.
1 KiNOTH.
niet
p"pD p^°
b:?
o^nn
f)^>i
b3f)0
Vt
'iDD-v
/ob
ijpp
))^:ir)7p i;b
D7p.T
p6
^7r
D3m
nn
ir5
OD1
3nbpin 13")n
1)^f)1
IDpM Pn^D D^;sbv)
by 3bo ^pv):w b6iD^ D'-f)
TD
p
7nf5
")^V3 i)>3^
f)bi
1/P^
qP!?
d:\i
^;3 i;5ip> 6b
Op
771V)PM
p
PPV»!
P13-)
,iy3ü6 ^p.nrr»
Tp Dm>?3 D)ypO DI^W DVÜ3) )V>7^
bi?
6b
lf)
ddp;
b36 ^137b
;0bf)0 b36c^
pii^^ Dr.^po
.1/p-)f)PP1
i;D7p P>3
pnv
'd
150>t» ip^o
D'^^P
Of
PIDPb f)itO
SNni:DD^3N\\*'
OnPD PDP703
b3f)
pi o^^bno
0^37 n37^1
by. ,D^bi:3
r(o
ou^n D)npb
Knr-n
pDb3 0>D\0 oppvoo
o> b^nob
D^P70b [riM D^;iD
17D^
"iiD
ir)o Pib;3
rK")
onDDP3 o^:i) pb) /n37"» on
)37D
i)pv ^J3b
mrp
")Df;
b^-?
D^n^ 01 ip^P^O
D^3-)n D^pbf) f)T it>f)D
.
i:p6 p6
V'lDD ^Pb3b DD")V> "•537
-
,o^:n) o^^f^n ^c^nno D7ni> ^^^dp3
r>;)i
pDb P^^bn ^/76 Db^5
6100 0^3 ri63$ '7 snpn Okn b6-)DM 07\n^1 0"570 o;d ^3 odo' P33 3-1.]^ p b^^ pD );inb)
/Oi>i:3
DPipn 01^3 o;di
oip^r) pib7b
x6
p^$3 d6 p^io
Ompbl 7DDPbl >53b
u:::u:^\)
'^^^
^'^'^
^'"^^'^
"^^
p6fbi -nnjS'^vn au-in o^i i^;^70 b? d^? 3n*3 nK'n'? mrp iid 0735^0 o^i^bno D'*nD Pi^^bn DP:6bn3 Dn\-;no d^d;6 ^/Ob
^3
'^B'
pSiVïj ':JNn3:i
^516-501
"'K'
p"ob3.DbT
,i:5n6 pDb3i
pcni3DiiD6-)o
tihd obDwo
ij;;ni;DN'
jiS's
on? ")3:jr> i6-;0 non D7po pob p^^bn p^n53 nnna p3;oi obco -mpo )i^3m 3-)i
>;-)1Po o>5-)71
nt;*ö
p6D opini bb^o bv 7^v^ -Diroi f^v^i^ d^)1d6-)0 oo^D^n^ ppD ^b3i jpipn i;^6d 137
rs^^in ")3n
p
-D"«bDn'»
by
">)f)n5
b3f)pob
-d^t [pno
dto
^p
o^b))
:^rf)
nwr> pb .o^/nnno 17^
npDo P):pb ,D^pn 3ü^r)3 id^pp qo^ bM.\-o^bpp opDn;3 p)n")bi bvp3ob ,D^;>i:bib'\-)p oppvooi -d^pd 3Drb )0)r)3 bbppsob ofo y^ ,D^n >;^bp iï^>? bipr /D>p>;>3D Pippm pi3;id;o P^^bno 07^ /C^bDn^i p^^ p;33 pinb opp Of Pi^f3i /D^nv5p Of );^-5rn i)>b;) -jdh •inf) /D>>n obiv\-) 7^ '7 0)^ itf) Dipn .;i"pb
ns^sn hk 'hn jTdS
f)np
3":?
'n
rr
i::pD:ip hïï'd
.b';0 p'p3
D-nü'C'ox p"p
n'D3 spx^ p-n
p7P b^ 3VV
op n"oy3o
7'^
o6ni
o:?n D7pr»o
bnn
nb idp; I33b3 D^pb6 p6-5^
bpi o3-)nb
p^3
f3"^n
b^pno
by
,b"ip
i)5
^D6 ^"3n6n
^ni
nn6
'n^a
-cdddds
i;D7pP ^P3 ^;d bv oii d)> C7nb ^r»^DPO ors pi;^p3 s-53in5 6^0 6bo .3in3 bp5 xf) 'o 0^
i\-^ ")Df)
pniou pnr)n3
71D0 103 -l^i; D,^ ,JD31 3b n7n n)7irO D7ip0 pDb P$>bP3 p6 >'3n6 iv>7^ i^nbi Di;iD p1/^7P3 obi;i3 );>Dn"5 by i3V> ^D^ ijDO) ^'3n6 CD nn^ pi;iD Pi;^7n3 oD ^D;n )pp ,pi3:\D/0 o^rD^-^bn' pn63 Dnnf);o 0^370 p3ob -i^iDbb D^f) D''^ 0^370 )r»iD) ,
.0\0 7330 b3f)0 3b bv pib^ob)
pnv'3 73D;onp\-) p^b dj; D^i:Dt:\\*n
"iiincn
/
v>>^oi D'^ipd
JmoD mrp -no DiP7b
i/>pibpp
nnD
b:) ")f)D
ii^v
n^inob ^33b b23 oi)f) if)^303 f)>3o
id63
."i^p^bPD ^;3 b^b
p
bv
SN*nüDQ^rN\\*^
'^ir»
i3:iiN
nsu'a DU-in
aunn ov mn^Som
nn nrpn
-non p^fibn pi7i6 by 05oi onvD3 v7i;o obuwo ^;3')o o"o d"'733x-) D^n^no )b>^p nD6 SN*n3J TiiD pd;id;o rpi^^br» 0^3-^0 ini3n ^"y p-)6ppb) ip^b jxa nro tihd p3;oi np\-^ obtino ^;-)ipo n^3ni '^rp phas inuip)
iPo.\o) )-)nD
^373
yn^i ^ib;i 135 ""^ 0^37 05it) 6b '^n^ jj;jir-ij;oN v»):o b^b DP56bP3 00 d^p^d ob6o d^p^pod i;p:br)P3 ^py DP7)3V» V>7); 6b 1^p;^7P3 >"3n6P ^Pbl /P6t0 OD)7pO 0713^)3 t^5D6 :ojp iiinoD d^dihdi dw^sj nsD •p'^na o7Pn}oi o3;>D50 DU1P0 D^ ob^ 16^^10 iif) uïih w'n ipd3 -5^35 6b on -mn^Son /0>13/OlO^"l^"50DP713V)1DO^DVPpboP DD 1)7;iO )35 llf)0) .010
p3
-5V)D
b^ ^>pb
-
-
/
OP D)^3obi np6^D OP DPniob op^3o D6^3ob >"3n6 .D^>PnP D\^V)b DPn31 Dpbpp3 OP b^ pbpp yp)D r7n^
in5p ,3ip5p i^^^PDob rpn")3 t^n^ o^/3i ir5
);>")
.1p6 ,b6x^
nöD D7nb
^'P
7
DV
b6;i
iPi? 'o
DITJÜ'ON* .p"pb
ïT-iM
n^S •
b^b o^)f)i) ^JPb
H'nSSsii Sn'iöC'
ti'V^
on;
o
obtn^
Pi3")n
op DPinO) 3P)50 n37
-^inp
-inmo iD"NNb3
Y'ii
^ni
03« »"pv p"n
0:^7P01 boO p"p3 p7P bv 3D1\'>
p^d
n37^D on^PO)
'3173 ipyn
TN
n^DD
194),
bi.
(bi.
nnin
211),
••avtn ^: nxi
162),
Cb\.
ji^sSn
^Sn
jv:«
^TtX
i86),
nSx
^3K
Sjf
201),
mSu^ ^ffrn xSn pij
uyh nn
iS^
(bi.
242),
(bi.
(bi.
243).
(bi.
iii.
De treurzang jyaSn ^DX steller
bekend
niet
bekend
vromen,
voor
een tafereel van de van de vermaardste geleerden en onder den naam van m37D ^jim mVJ^, den
waarop
wijze,
vreeselijke
de
van bet
wijze
ons
tien
marteldood ondergingen, waarvan en
waarvan ons de zamen-
201),
(bl.
ontrolt
is,
men
over den
de personen
tijd,
ombrengen dezer geleerden een uitvoerig
verhaal vindt in de uitgave van Seërith Jisrael door L. Goudsmit Az.
en
G.L Polak
(Amst. 1855),
48—55.
bl.
Datzelfde onderwerp wordt
met eenige wijzigingen
in de
der slagtoffers in nog zeven Selichoth behandeld als in :
namen
mSW
hSjC
met den aanhef van ^2f ^pn uitgesproken wordt in npj^JJN D^H^N 7^f dat mede op D"^J^ wordt voorgedragen vervolgens in f)7n D'kTXI H. S. van IpJ OPbt ?f^ï)l dat op n'ni? nrT7D en ook op
2"(T
;
;
;
H.
ma^TDTiV,
S.
van ^3M6o op)>; naC'
13 nC?!^, alsmede
prfik^
Machzor voor
IlsJS
insgelijks in een
in
n33N
^3 'H "JllN,
N*S HSaiC',
H.
S.
van
dat in een Romeinsch
DV? iTTTU' voorkomt en in
Di"0 ^I^^3^f, dat
oud manuscript in het Machzor van
3"^?
rrTW is
opgenomen.
Ons bestek gedoogt niet,
hier in bijzonderheden te treden omtrent
de verschillende beroemde schriftgeleerden, die als martelaars wor-
den genoemd; wij verwijzen hieromtrent naarde bekende bronnen.
En hiermede vermeenen wij Nog een dure pligt nist op
onzen dank
ons, door openlijk
aan onzen viiend, den heer M. Roest Mz.,
betuigen de
onze taak te hebben afgewerkt.
behulpzaam
correctie
die ons
te
in
was en ons menigen nuttigen wenk
heeft verstrekt.
Dat door
weldra en
lof-
het
tijdstip
dankliederen
daar
een feestdag veranderd worden,
Tam m UZ
, '
5628.
Juhj 1868.
zij,
vervangen, is
waarop de
de
treurzangen
treurdag van
de wensch van _,
„
Ab
in
;
II
zich
nog een
12
ap;;'
(Zie
meer bekend
naam,
TT
zonder
III.)
dat tot
dusverre omtrent
hem
TDW
148),
is.
wordt genoemd
pn2i^
bl.
INT TITS Dnt)»V (bl. 177). n)TT jVi' (bl. 220) komt voor
de zamensteUer van
'?»\^n^ is
vorenstaande
5054 (1294) geschreven
in het jaar
ook Zunz, Zur Gesch.
Als de schrijver van
apr. de
hom
door
"]"jn
en gepvinctueerd.
de
van SDI
schrijver
(bl.
doch ook van dezen weten wij niets meer.
baiÜV 13 ip^
•iSn
;*ll3rt3nO ";n3 (bl.
is
"ID
de schrijver van DsS
TN*Ö
de
is
""^
232).
(bl.
jV::
van nsnü' 'SxK'
zamensteller
236), gestorven in de gevangenis 5063 (1303).
pa ^J3U'D
hayü
"13
trnp
heeft
van 7N3^Ü draagt,
amo
3pi;^ "13
leefde te
nagelaten
DW
DiSb'
de
van D^CIT
schrijver
'ilVÜ
van
te
]V:i
2pp 13 die
is
de schrijver van
wordt genoemd de
nU'0
hij
T3
leefde, is
p^^
n^ö
230).
(bl.
van finp
schrijver
\\i^^
]y^
van Granada,
waaronder vele Selichoth,
Piutim heeft vervaardigd,
vele
weswegens
prO
^pt'ïl
N-|Ii; "13 3pi;^
Hij schijnt te zijn
239).
bl.
ama
Hij
Worms
hand,
zijne
aniD van Regensburg, die in 4856 (1096) T3Ö van T\M!i< hlü (bl. 169). zamensteller de "13
13
naam
zijn.
188).
(bl.
omstreeks 4950 (1190); de gemeente
heeft onderscheidene Piutim
TNÖ
218) en
(bl.
JVJ;
van dezelde hand
blijkt het, dat beide
is
Worms
ons
223), en ofschoon de laatste slechts den
(bl.
\V';i
ook wel onder den naam vann^DH (^J^5Pr>'^y7^'T
Hij leefde in de tweede helft van f)''2ülO P"1D) voorkomt. de 49" (12e) eeuw. nnn"» "I3 OIO^JlVp is de schrijver van Q^D ^rN"l |iT 'O (bl. 190).
en
Ook de schijnt
O^^p: IjnJ'^mON',
van
zijne
'?1T3J T3X
Spanje,
po iÓ een
min^ 12 DdS^
182),
schijnt door
in
142) die slechts DlCJlSp
is
hem
;
alsmede
oud handschrift wordt echter
noemden treurzang aangewezen
|pin
ook
nT3n
niiS
S3
de volgende hebben
(bl.
154),
IJQDnSaJ^N
"Tip
als schrijver
Tlü
zijn
ISnir
p^K
mi3B'
(bl.
(bl.
173)
214)
van laatstge-
^22'].
Ziet daar de 24 schrijvers, die ons door
Van
Van hem
leefde.
185)
(bl.
te zijn gedicht,
n\yp van het avondgebed,
geteekend,
de beroemde zanger van Malaga in
jnn h^p \nt2^U
wij
is
te zijn.
omstreeks 4830 (1070)
die (bl.
(bl.
hand afkomstig
hunne PDTp bekend
zijn.
daaromtrent geene wetenschap: de drie •^:)ün:n
(bl.
157),
yn
(bl.
113
146),
""jSSiV
n3L*'' ^D^^f
"IJ^HSDJ
(hl.
158),
;
TÏII
gew.
(1096 Abr.
van
De
jaai-t.).
Meijer niet
b.
voorkomende
"IT"),
taal en inkleeding wijst aan, dat deze
de gelijknamige Aben-Ezra.
is
in het
TND
onze schrijver was |n2n
T^pn
zoo als bekend
ITj/'^N*,
Van
gezangen.
hand
zijne
Uit een
werk l"3N"inS ü'iH D'CD, 13 cniSN' "1.
JT'IB'
blijkt,
dat
de vader der Joodsch-kerkelijke
is
de tusschengezangenin de nX'J/ rUlOB'
zijn
en de zeventien eerste Pl^^p van het ochtendgebed.
TJ/Sx komt aan
de schrijver voor
het
niet
Kalir
wiens
zijn,
het
:
lUmn
echtgenoot
schijnt
min' 13
Worms
van
"^ii?^^f
te
dochters in 4954 (1194 gew. jaart.)
en
12 IVjhii van Wurzburg, schrijver van ^3Ï mUi; \V^,
r\'C'ü
216), die in het midden
van de veertiende eeuw (gew. jaart. j
genoemd de
165), hij
schrijver
'•
4980 (1220 gew.
leefde te Maintz, omstreeks
rr^rr, en
leefde.
van de O/^p l'^SïJ' ^ll^'^ÏK heette SniG^ 12 "[nD, was schrijver van het "5DD
"TTD wordt (bl.
207).
(bl.
dood gebragt.
zijn ter
(bl.
is
van den eersten treurzang en p^ De versbouw toont echter, dat
het slot
als
j.)
'1^n in. Als zoodanig komt aan het einde van de 0/^p'. miJ' D'JIOJC (bl. 173) voor, de schrijver 'iSn SiS'l^r "D IH, die te Maintz om-
4856 (1096)
streeks
mjD^SiV
men weet
pm g. j.), (bl.
niet
leefde.
de schrijver van
is
wanneer
\Dn:
mDIN'
in den
aanvang der dertiende eeuw
hem geschreven 0)^p jJipM piNDX! :
In een oud Machzor, gedrukt te Salonica, denzelfden
1D1M, waaruit
vermoord, worden
schrijver voor, blijkt,
174), doch
(bl.
leefde.
hij
nU'D 13 rmni leefde
van
mx
"in
zoo als blijkt lüt de door
195).
0/^p
p
dat behalve de 173
nog 70 personen,
beklaagd,
komt eene
aanvangende M31 oflFers,
03
^{U'^f,
welke
als
die in een toren
de wijk hadden genomen, gevangen en ter dood gebragt waren ge-
worden, en dat het bloedbad aanving in den nacht en voortduurde
den ganschen daarop volgenden dag. {Zunz, Synag. Poes. bl 31).
iSn SmïïU* 13 min'' van
Castilië
in
Spanje.
Deze beroemde
dichter leefde in de tweede helft van de 49e eeuw, en van zijne
hand (bl.
zijn
de
n)rp
:
*m32n^2:N DV
(bl.
183) en hi^'Cn N'Sh \Ti
209).
iSn Sn'V
naam
is
voluit
de zamensteller van is
I^H pnï^ 13
"^NV
'1
12
jV33''
(bl.
192)
;
zijn
van Bonn;
hij
leefde
om-
•'3nS*3
streeks 4930 (1170). P'pZT\ hij
Z^tyyhp 13 «^DV
leefde
te
is
de schrijver van ^333 IICN'
Xanten, nabij Keulen.
(bl.
198)
Te Frankfort a'M bevindt
:
Til
de
in
huis, hof en goederen en gingen duizenden,
van
tot het verlaten
armoede gedompeld,
diepste
omstandigheden,
onder de meest ongunstige
vreemde het
den
in
verlies betreuren
van
ee'^
waar zij meer dan 1000 jaren zich op de meest verwijze hadden onderscheiden. wij nu aangestipt de voornaamste treurtafereelen, die
geliefd land, dienstelijke
Hebben
aanleiding hebben gegeven tot de viering van dezen
rouw- en vastendag,
treur-,
wij zullen thans
aan de eeuwen onze voorouders hebben noodig?
het
Ziet
wat
van de
er
Worms
Maar hebben
is
is
gewor-
aangeteekend.
tooneelen van lijden, van verdrukking, van marteling, van
verguizing,
zoo
die
als
de hierachter volgende treurzangen
in
geschetst, doen den gevoelige, den denkende,
zijn
wij
en andere gemeenten beschrijven.
tien martelaren (niDSsS ^JTIH miS'J/)
den, waarover hier verder meer
De
getroffen.
de treurzangen, die de bloedbaden te
slechts
Maintz, Frankfort, Keulen, Ziet,
regels
veelvuldige jammeren, die gedurende de laatste
wijden
15
algemeenen
nog eenige
zij
het al dat
reeds veel jaren, ja eeuwen, sedert die rampzalige tijdstippen zijn
verloopen, van leed, van deelneming weenen, treuren;
en zoo
is
de vastendag van Ab, de rampzaligste dag van het geheele Israë-
en
lietischo jaar,
als zoodanig, als
dag van rouw en boete, wordt
ook over de geheele aarde door onze geloofsgenooten gevierd.
hij
De van
waarop
wijze,
hij
wordt gevierd, hebben
wij
vóór den aanvang
orde der gebeden ter neer geschreven en verwijzen den
de
belangstellenden lozer daarheen. II.
De p^J^pn
DID
voor den treurdag van
zangen, waaronder 46, wier schrijvers bekend stellers
ons onbekend
of aanwijzing
van
zijn
Ab
bevat zestig treur-
zijn,
en 14, wierzamen-
gebleven en op wier D)'i^p geen aanduiding
afkomst tot ons
is
gekomen.
Vierentwintig
namen van schrijvers zijn bij do 46 pIJ^p aangewezen wij laten die namen in alphabetische orde hier volgen 1) 3pjr 12 ürn2K komt voor aan het einde van den treurzang Welligt is het R. Abraham uit »)X nCi\^ T>t\X p-^ (bl. 226).
verschillende ;
Castria, die als Paitan in de
Romeinsche of Rumanische D^")17D
voorkomt.
TkVD 12 Üni2a, schrijver van de Oï^p ''dS jIDmO JN'CW (bl. 151), vervaardigd naar aanleiding van de verwoestingen in den jare 4856 :
1)
.»»)
j)7
«"Tri
yrb n^v^
'o
'^
TI
medegedeeld: en
dolen,
Egypte
straf des Algeregten
geworpen en het oproerige volk de
teerling
dat het geheele toen levende geslacht,
tot
als
het veertig jaren in de woestijn zou zwerven
dat
—
volwassenen verlaten hadden
Twee mannen,
zou
—
zij
hun standvastig geloof en
dezelfden die van
trouwen in den Allerhoogste duidelijk hadden
die
zijn uitgestorven.
blijk gegeven,
ver-
werden
Het was het eerste noodlottige feit, waardoor de negende dag van Ab, de dag van de terugkomst der verspieders, zich onderscheidde, en waarmede de reeks van jammeren, die in den loop van vele eeuwen op dienzelfden dag van
die algemeene straf uitgesloten.
plaats vonden,
werd geopend.
Ongeveer tien dezelfde
dag,
eeuwen
later
waarop de
(A.
eerste
na een bestaan van ruim 400 prijs
gegeven
M. 3338), was het weGrom door Salomo gesticht,
tempel, jaren,
aan de vlammen werd
en onze voorouders, van have en erf beroofd, aan
de grootste ellende ten prooi, op de vreeselijkste wijze gemarteld, mishandeld, verminkt en gekrenkt, naar Babylonië in ballingschap
werden gedreven. Nadat Juda's overschot door eene zeventigjarige beproeving gelouterd en veredeld was, stond de groote Cyrus, door
den geest des Algenadigen daartoe opgewekt en aangemoedigd,
toe,
het land der vaderen weder te betreden en den gedurende al dien tijd
woest en verlaten gebleven grond weder
weg
te
ruimen en de steden
te
te
waardigheden en het overwinnen van een tegenspoed, de aan
Omstreeks
van te
Ab
ten
voren
in
vijf
God gewijde tempel
eeuwen
iater (A.
tweeden male
bebouwen, de puinhoopen
herbouwen. Zoo verrees, na vele weder-
de
tal
van moeijelijkheden en
\üt de assche.
M. 3828),
viel
op den treurdag
prachtige tempel, die 80 jaren
nog grootere afmetingen en op kostbare wijze door was hersteld, aan de vlammen te prijs, nadat
koning Herodes
in een langdurigen en bloedigen oorlog, door onze voorouders
met
zoo veel volharding tegen het overmagtige Romeinsche rijk tot her-
overing van hunne verloren zelfstandigheid gevoerd, meer dan een müioen Joden hun leven verloren hadden, en waarna de overigen deels tot slaven verkocht, deels over de geheele aarde verstrooid werden.
Ook werd de stad Zion als een akker geploegd. Ruim 50 jaren later had op genoemden dag de verovering van de bergvesting Bether plaats, waarbij wederom ongeveer een half milioen Joden hun leven verloren. Veertien eeuwen later (5252), was op dien dag de termijn geëindigd, door Ferdinand den Katholieken gesteld voor de Joodsche burgers in Spanje tot het omhelzen van het Christendom, of
INLEIDING. DE VASTENDAG VAN
Wanneer de
AB.
aan het hoofd dezes genoemd, telken jare
dag,
gemoed beklemd,
nadert, dan gevoelt ieder geloovig Israëliet zijn
hart bedrukt
zijn
;
geen juichtoon wordt in
Het
geen vrcugdestraal verheldert het gelaat. gevoelt
En
zijne
woning gehoord,
is
alsof een ieder
de nadering van een bang, angstvol, smartelijk
tijdstip.
negende dag van Ab, in de geschiedenis van onze
waarlijk, de
voorouders als met bloed aangeteekend, wettigt maar
al te zeer
de droevige stemming, de treurige neerslagtigheid, waarmede
hij
door ons wordt tegemoet gezien.
De geschiedkundige
herinneringen, aan dezen jammervollen dag
verbonden, stellen wij ons voor in korte trekken te schetsen,
om
ons daarna met de hierachter volgende ti-eurzangen en ontboezemin-
gen en hunne schrijvers onledig
Toen
houden.
te
onder de leiding van den éénigon en onvergetelijken
Israël,
Mozes, ongeveer twee jaren na den uittogt uit Egypte (A. M. 2448), de woestijn bevond en zich door de zending van eenige
in
zich
vertrouwden naar het beloofde land. trachtte de
ware gesteldheid van dien grond; toen
te
vergewissen van
die afgevaardigden,
na eene afwezigheid van veertig dagen in het leger teruggekeerd, den stamgenooten en broederen den angst in het hart sloegen door eene schets van de onoverkomelijke bezwaren, aan de verovering des
lands verbonden, en
dat zelfde volk, hetwelk zoovele door-
van de
onmiddellijke hulp en bescherming des
blijken
slaande
Almagtigen doof
bleef
mogelijkheid het
vast
leiding
nu dat
gedurende voor
van
de de
vertrouwen
tot
die
op
door
spijt
jaren
twee
verovering
teleurstelling,
Israël,
weinige
stem van
des
der
had ondervonden, verspieders,
lands
erkenden,
die de
en in
de hulp der Voorzienigheid geen aanspijt
of
ontevredenheid vonden; toen
en teleurstelling en gebrek aan ver-
trouwen in den bijstand des Allerhoogsten, tot openlijk verzet oversloeg en aanstalten maakte om weder naar hot land dor siluvornij van ligchaam en geest terug te keeren; toen werd de
hls
Druk vau
J.
B. de Mesqüita.
-ITD
Geteden en Elaagliederen VOOR DEN
TREURDAG VAN NAAR DEN NEDERL. ISRAËL.
HEBHEEUWSCH
en
AB.
RITUS.
NEDEEDUITSCH.
MET EENE HISTORISCHE INLEIDING. Bewerkt door a,
l,
POLAK EN
M. L.
VAN AMERIXGEX.
Jiei kerkelijke goedkeuring.
AMSTERDAM, J.
L.
JOACHIMSTHAL. 5628-1868.
^
M
PLEASE DO NOT REMOVE
CARDS OR SLIPS FROM THIS POCKET UNIVERSITY OF
TORONTO LIBRARY