VAN DE REDACTIE.
kunnen leveren dat de moderne vrouw zeer geloovig kan wezen, maar toch volkomen E SUPERIORITEIT DER VROUW. overtuigd van het rechtvaardige der eischen Wat lawaaierig werd dezer dagen van haar moderne zusteren, al zijn de eischen aangekondigd de vertaling van een gegrond op een wetenschappelijke evolutieleer. Engeisch boek over het vrouwenAl dadelijk waarschuwt de vertaalster „dat vraagstuk. Wij kregen een prospectus in han- (zij) niet alle beweringen der schrijfster op den, waarin deze woorden stonden te lezen: wetenschappelijk en moreel gebied kan onder„Een degelijk en zielroerend boek . . .: het schrijven." Nu, dit doet ons heel veel genoeboek der eeuw over de vrouwenkwestie." gen voor Mej. Kramers. Want er staat veel Dan de titel: /ƒ- £TÖ«w
D
bijzondere neiging om in verschillende vormen van opschorting des levens te zvn/a//?«. Catalepsie is welbeschouwd een soort hypnotische toestand, een natuurlijke methode van bestrijding van ziekte die uit uitputting voorkomt; daarom moest men er nooit iets tegen doen. En de toestand van verrukking der mystieke dweepers was algeheele onderwerping van het lichaam aan geestelijke invloeden. De vrouw in hypnose is dit ook. Geest gaat boven stof, ergo is de slapende vrouw superieur aan den wakenden man. 't Is zoo klaar als een klontje. B.v. dat „de clairvoyante van den mesmerist ook steeds een vrouw is" bewijst hetzelfde. „De beste sujetten voor proefnemingen over mesmerisme en hypnotisme worden altijd gevonden onder de vrouwen; niet wegens mindere wilskracht, gelijk dikwijls c/wwr/^y wordt opgemerkt, maar omdat zij sympathieke ontvankelijkheid bezitten." Als de auteur heeft verteld dat mannen scherper reuk hebben dan vrouwen, voegt zij aan deze mededeeling toe dat reuk ,,is ontegenzeggelijk een echt dierlijke eigenschap," aangezien geen menschelijk wezen een spoor ruikt, gelijk de bloedhond. Dus, staat de man lager dan de vrouw, omdat hij minder goed zien — en beter ruiken kan ! Zoowaar komt het pottenleeg-argument nog dienst doen — dat grapje van: meerdere geschiktheid voor zekere bezigheden van menschen met verstopte neuzen! Dat de auteur een twintigtal regels later precies het omgekeerde zegt van wat zij eerder heeft beweerd is door haar niet opgemerkt. Over de schoonheid redeneerend, zegt ze (pag. 44). „Zooals vele natuurphilosofen meenen, zal het menschdom bij zijn verstandelijken vooruitgang in gewone lichamelijke schoonheid achteruitgaan. Bijzonder bekwame mannen en vrouwen zijn zelden bekend om hun schoonheid of regelmatige trekken." Maar (pag. 45) zij laat hierop dadelijk volgen: „waarschijnlijk zal de schoonheid der vrouw nog toenemen eer dan afnemen, door haar ontwikkeling in meer verstandelijke en geestelijke richting dan tot dusverre." Dat de vrouw door deze schrijfster wordt vergeleken, bij een worm op pag. 49 en een zwak 7.»dtf heet dat in den wedloop des levens toch
den prijs behaalt, doet ons maar eventjes glimlachen. Helaas! is dit eerste hoofdstuk niet vrij van belachelijkheid, integendeel en het had zoo best kunnen worden gemist daar de physieke quaestie er zeer verre van grondig in werd behandeld. We zullen nog meer verwonderlijks vinden in het tweede hoofdstuk. In 't eerste kregen we al een proeve van 't sollen met bijbel en populair boek over physiologie van den mensch. De vrouw is, wetenschappelijk geredeneerd, superieur omdat zij — moeder — het oudste organisme wezen moet en, theologisch, bewezen te zijn superieur omdat zij na den man werd geschapen en (evolutie-leer-stellig) de natuur slechts van 't mindere werkstuk tot het betere overgaat. Een zoodanige oubollige demonstratie is in dit boek eer regel dan uitzondering. In het tweede hoofdstuk krijgen we eerst wat beschavingsgeschiedenis. De gedachtengang is: het Christendom is superieur aan het heidendom; de christelijke leer emancipeerde de vrouw en dus wie de vrouw niet minstens gelijkwaardig acht aan den man is een slecht christen. Wij halen een paar aforismen aan. Pag. 61 : „het Hellenisme was er niet in geslaagd den mensch tot een zedelijk wezen te maken. . . . Wetenschap en Wijsbegeerte hadden als het ware de handen ineengeslagen om den idealen sterveling voort te brengen en het was hun schandelijk mislukt (62). Welke gaven van onthouding,, zelf bedwang en reinheid kon de eigenaar (Helleen, dan) van
aan zijne nakomelingschap als erfenis geven r" (63) De man (64) koos den modderpoel (deze man is Adam). „Tengevolge van die eerste noodlottige dwaling" zijn we er zoo naar aan toe met onze sexueele verhoudingen. Verder krijgt de kerk de schuld en ook Paulus, wiens „onchristelijke houding tegenover de vrouw (pag. 62) de kerkelijke ontwikkeling van hare sekse eeuwenlang tegengehouden (heeft)." Dan komt de welbekende tirade tegen de kloosters (op pag. 68), waarvan de auteur echter weer zeer veel goeds gaat zeggen op pag. 195. Vrouwendeugden worden opgesomd en betoogd wordt dan meteen dat de man al die deugden, die hij (naar eerst werd geconsta65
teerd) niet heeft, mocht erlangen van zijn moeder. Een blad vol scheurkalender-aforismen, waaronder tegenstrijdige, wordt dan overgedrukt. Wij lezen trouwens (pag. 86): „Toch is de vrouw nog de tegenstrijdigheid zelve." Hiervoor bevat het geschrift tal van deugdelijke bewijzen. We noemden er al een paar. Telkens komt men er tegen. Nu nog wat psychologie. ,,De vrouwen (pag. 83) zijn altijd objectief en niet subjectief geweest, daarom(!) zijn zij in den regel ermee tevreden geweest voor haar persoon de ondeugd uit te sluiten, en hebben er niet naar gestreefd hare uitbreiding en hevigheid te verminderen, behalve wanneer zij rechtstreeks in aanraking kwamen met de gevolgen ervan." ,,Eene andere eigenaardigheid der vrouw (pag. 92) is hare ongeschiktheid tot georganiseerd gemeenschappelijk handelen." „Men heeft wel eens opgemerkt (pag. 120) dat vrouwen tot heden toe nooit een machtige beweging geleid of een groote hervorming bestuurd hebben ; maar ik' meen dat men voldingend kan bewijzen, dat vrouwen veel van de grootste sociale omwentelingen op het touw gezet hebben, die den loop van het gedrag der menschen in de toekomst hebben gewijzigd." Tot onze verbazing eindigt het hoofdstuk met. . . lof over de opvoeding der vertrapte vrouw. ,,De vrouwen in Groot-Brittannië en Amerika en in de meeste Britsche koloniën krijgen
bevestigen . .. ons geheele opvoedingstelsel rust op de onderstelling dat de manlijke tak der familie er 't meest op aan k o m t . . . intusschen mag de vrouwelijke tak zich tevreden stellen met een minder soort opleiding. . . . " Wat kan de aandachtige lezeres voor bemoediging putten uit een werk, waarin de auteur zich zoo herhaaldelijk en op cardinale punten tegenspreekt? Maar we zijn nog lang niet aan 't eind van dit ,,boek der eeuw over de vrouwenkwestie." Mevrouw Swiney heeft het nu over de vrouw als echtgenoote. In de meening verkeerend dat de menschheid eerst aan een god heeft geloofd en daarna „heidensch" geworden is, orakelt zij: „Toen de mensch zijn godheden vermeerderde, werden de oorspronkelijke levenskrachten steeds voorgesteld als uitgaande van, of bestuurd door, vrouwelijke godheden (!!) De levensdraden werden gesponnen door de drie geduchte zusteren, het onderhoud des levens stond onder het bestuur van Ceres, de godin van graan, olie en landbouwproducten; de verlenging des levens werd tot stand gebracht door tusschenkomst der godin Hygieia; de bronnen des levenden waters werden bewaakt door onsterfelijke nymphen; «z ,;w /W/V
£•//> ?>z/V//e en onder de meeste natiën van het vasteland van Europa staan de vrouwen «zW Ï W beneden het Angelsaksische peil (pagina 100). We moeten ons echter niet blij maken met deze verzekering; want op pag. 188 en 189 lezen we precies het tegenovergestelde : „Tegenwoordig kan de moeder uit pure onwetendheid geen gelijken tred houden met het aangroeiend verstand (harer zonen) . . . zij (de moeders) kunnen geen verstandig belang stellen in hun gesprekken . . . de zonen krijgen een opvoeding ten nadeele der dochters . . . de wetten werken mede om de veronderstelde minderheid der vrouwen in stand te houden en haar onderwerping te
Dat Eva werd verzocht in het Paradijs was natuurlijk omdat het kwaad niet in de wereld zou zijn gebracht door Adam tegen den wil der superieure vrouw. Neen, het edelste op aarde moest door den duivel worden slecht gemaakt: dus de vrouw Maar, hoor mevrouw Swiney zelf: Eva viel door dorst naar kennis, .,door overgroote(l) verzoeking." Een verontschuldiging voor de vrouw? Mis! Rustig, alsof 't uit al het voorgaande volgde, gaat de auteur nu voort: „Meet eens de grootte, de volle beteekenis van dien val af. Kennende het goed en het kwaad (de auteur vergeet dat die kennis eerst kwam met het eten der vrucht!)
66
ÏVtfX,
met voordacht het kwade te kiezen, onschuld rilling van zelfverachting en afschuw bij de in zonde, reinheid in onreinheid te verliezen, schrikkelijke waarheden, die de medische de zonde te ontketenen in plaats van de deugd wetenschap haar openbaart." En van alles ten strijde aan te gorden (tegen wat, daar wat (pag, 64) den mannen werd verweten, geen zonde nog bestond vóór den val?!!!)... krijgen nu de vrouwen de schuld: Ach, mijne zusters, ziet gij hier niet in al „Het is geen overdrijving te beweren, dat zijn vreeselijke beteekenis den bitteren voor- vele der ijselijkste treurspelen, de meeste smaak van de droevige geschiedenis onzer maatschappelijke verkeerdheden, die wij besekser" (pag. 109). treuren, en boven al de grootste lichamelijke Pas nu op ! Want nu gaat de auteur precies kwalen, ook die, welke door erfelijkheid het het tegenovergestelde beweren van hetgeen ergste lijden aan onschuldige slachtoffers opzij eerst heeft gezegd. Xu is het niet meer legt, alle te zamen voortkomen uit het onde man, die de vrouw — maar de vrouw trouwe rentmeesterschap der vrouw, uit haar die den man bedorven heeft. Honderd blad- zwakheid tegenover de eeuwige zedewet." zijden achtereen is ons het tegendeel geleerd De lezeres behoeft zich over dat alles niet van wat nu volgt: al te boos te maken, want mevrouw Swiney ,,Dc man is wezenlijk zooals de vrouw gaat dood onnoozel voort met nu verder op hem maakt, en op haar rust de verantwoor- de mannen te razen, alsof zij niets ten kwade delijkheid van de helft zijner zonden. der vrouwen had gezegd. De man houdt De vrouwen hebben tot haar blijvende van ontuchtige voorstellingen in tingel-tangels schande toegegeven aan de hartstochten van en gaat naar voorstellingen van de £i?z'.y/z
zV zwwwWrw .•" dat „
iv?« /Vwömz" en nog zoo 't een en ander, ook over politiek. Dit 67
laatste zou men in een hoofdstuk over c/^ 7w/ra' d/j ïwerfff niet verwachten, trouwens evenmin zou men dat een verhandeling over zekere onnoembare kwalen, hier nog weer eens bebabbeld. Hevig hinderlijk is dat door elkander haspelen van volzinnen uit populair wetenschappelijke boekjes, preêkenbundels en eigen gephilosopheer, dat moet leiden tot de onverwachte conclusie dat de groote mannen, wat er groot in hen is, hebben geërfd niet van manlijke, doch van vrouwelijke ouders of voorouders! Ook lezen we in dit hoofdstuk over de vrouw als moeder hoe het getuigt van „ridderlijke edelmoedigheid en zelfverloochenende sympathie met de geestelijke ontwikkeling der vrouw" dat de Amerikanen zooveel betrekkingen open stellen voor vrouwen. De Amerikanen hebben het in dezen heel wat verder gebracht dan wij. /# «•«
en dat dus die vrouwen het vrijmaken der vrouw bemoeilijken, heeft de schrijfster beweerd, maar dit belet haar niet in dit hoofdstuk over de rwwie/ Ö/J ,G'«.«Vr juist de dienende vrouw (en terecht!) zeer hoog te stellen. Maar zij verlangt werk buitenshuis voor de ongehuwde. Verrassend is het oordeel dat zij nu (pag. 196) uitspreekt over kloosters, door haar zoo bekrompen beoordeeld op pag. 68 en hier zoo hoogelijk geprezen, waar zij terecht roemt de werkzaamheid der Fransche zusters en die der Fransche protestantsche dames van verschillende 6V«w<s\s\
Dan komt zij nog weer eens op het onderwijs terug. „Het moet erkend worden in de eerste plaats, dat het werk der ongehuwde vrouw zich in de toekomst bepaalt, tot het verheven beroep van onderwijzeres." In deze hoedanigheid moet de vrouw „terzelfdertijd het verstands- zoowel als het gemoedsleven zien aan te kweeken." Zij gaat dan voort: „Een der belangrijkste vraagstukken, welke ferzV/afc, maar tevens doordrongen van het praktisch gezond verstand ter oplossing gereed liggen voor de grootste der negentiende eeuw, hebben de mannen hervormers op het gebied der opvoedkunde, der Vereenigde Staten „place aux Dames" berust op eene tegenstrijdigheid in de zedegemaakt in alle beroepen. Bankiers nemen lijke ontwikkeling van het ras, welke nooit hun dochters in dienst als klerken, kassiers ontstaan zou zijn, als schoonschijnende drogen boekhoudsters, advokaten maken hun redenen en oppervlakkig materialisme het verzusters hun procureur, en geen arbeidsveld stand niet hadden verstompt en thans de is voor de vrouw gesloten, op grond dat zij geestelijke scherpzinnigheid van een zeker tot de andere sekse behoort, door den brood- deel der maatschappij niet hadden verzwakt. De autoriteiten op het gebied van het ondernijd of uitsluitingszucht van den man." wijs staan voor moeielijkheden welke zij zichMet het weö^cr^/za/, waaromtrent we veel te weinig hooren, heeft dit alles bitter weinig zelven op den hals hebben gehaald en het te maken. Doch nog gekker ziet men op is de onverbiddelijke NKMKSIS, welke hen achals men, ;w/// /^-««wf;- het boven aange- tervolgt tengevolge van hun gebrek aan doorhaalde, te lezen krijgt: „De liefelijke geest zicht. Het geheele stelsel van modern onderder dienende liefde mag niet overschaduwd wijs is gegrond op de in den grond valsche worden door de erkenning van stoffelijke stelling, dat de mensch gevoed, ontwikkeld werkkracht door eigen inspanning verkregen. en volmaakt kan worden door twee der factoren Huiselijke plichten, getrouw en met liefde van zijn drieëenige natuur, terwijl de derde vervuld, moeten steeds de voornaamste roe- met kracht wordt ontkend en gesmoord. De ping van menige vrouw blijven, die op ver- mensch is samengesteld uit lichaam, verstand standelijk gebied volkomen in staat is in de en geest, welke in dit leven onafscheidelijk buitenwereld met den mannelijken geest te met elkander zijn verbonden en onderling wedijveren, en toch van zelf gebonden is aan afhankelijk van elkander zijn. De Europeanen een dagtaak van nederige zorgen en zuiver zoowel als de Amerikanen behooren beslist tot de Christelijke volken, toch hechten deze huishoudelijke bezigheden." twee Angel.Saksische volken zoo weinig aan Dat berustende, dienende vrouwen den man hun godsdienst, dat zij er geen bezwaar in stijven in zijn meening dat alles hém toekomt 68
vinden het godsdienstonderwijs van de lijst der leervakken te schrappen, ja, dit zelfs in sommige gevallen reeds gedaan hebben, zoodat in de Lagere Scholen de Christenen in alles worden onderwezen, behalve in de Christelijke Leer." Maar „Groot-Brittannië, Amerika, Australië en Frankrijk (! 1)" willen van geen godsdienstonderwijs op de Lagere School (lees staatsschool) weten en nu heeft volgens mevrouw Swiney de wetenschap uitgemaakt dat ,,de toeneming van misdaden en verdorvenheid der jeugd staat in rechte reden (de vertaalster schreef /«z'jte ïw/wKflY;^ maar dat is natuurlijk niet goed) tot de uitbreiding van niet-kerkelijk (lees »*«/ra«/) onderwijs. Duidelijk dus : 't neutrale onderwijs kweekt boeven. Maar nog anderen dan de wetgevers zijn schuldig: „De bestuurders van gevangenissen en tuchtscholen, de rechters en de magistraten zijn in dit land verantwoordelijk voor de toename van misdaden onder de jeugd van lagere standen. Daden van geweld, roofzucht, onmenschelijke misdaden, vrouwenroof en misdadige aanvallen nemen hand over hand toe. De neutrale openbare scholen hebben jaar op jaar oppervlakkige, zoogenaamde weionderwezen monsters in plaats van verlichte Christenen gevormd, f) De losbarsting voor onmenschclijke roofzucht, welke wij zien in Londen en in vele onzer groote steden, die eene schande en een verwijt is van onze zoo geroemde beschaving, zijn slechts de wrange vruchten uit het zaad door het volk uitgestrooid. Wat kan men anders verwachten van eene opvoeding in eene Christelijke gemeente, waar een jongen den 6™ graad reeds gehaald heeft en toch nog onbekend is met den naam van Christus; en waar in verscheidene scholen de Bijbel zelfs niet gelezen mag worden?" Volgens de auteur is 't elders even erg gesteld, allemaal door dat het onderwijs ÏWH •fto<27.ra>^ £V?£Ï»7W/ neutraal is. In de achttiende eeuw en in nog vroeger tijden, toen het onderwijs „christelijk" was waren de ment) tJie menscheii kunnen toch niet helpen dat er op de Staatsschool neutraal onderwijs gegeven wordt f KKII.
schen natuurlijk beter en de huidige Mohammedaan, die kerkelijk onderwijs geniet, is nagenoeg een kind zonder zonden, zooals iedereen trouwens weet. Wat totaal verkeerd gebruikte cijfers en citaten worden nu achter deze stelling geplakt. We zullen er maar niet van overnemen. Nadat de onderwijsquaestie in enkele pagina's afgehandeld is — zij hoort trouwens niet m het hoofdstuk — komen de dienstmeisjes aan de beurt. Die dienstmeisjes worden zedeloos door „de veldwinnende verderfelijke gewoonte harer meesters, van op Zondag visites te maken en partijen te geven." De schrijfster prijst een meisje, dat haar dienst kwam presenteeren en zei: „Hebt u Zondag wel eens visite? Zoo ja, dan bedank ik voor den dienst. Ik wil alleen komen waar men mij zal behandelen als een menschelijk wezen met een ziel en een lichaam." (!!) 't Is dus de roeping der ongehuwde vrouw, dienstbode zijnde, zich te organiseeren, vakvereenigingen te stichten en te beletten dat meneer en mevrouw op Zondag vrienden ontvangen. Nu komt er nog 't een en ander over blanke slavinnen en dan is het hoofdstuk over de vrouw. . . . aA' ,5«j>Y(?r ook al weer uit zonder dat er van de rol der heusche zuster in 't huisgezin is gerept. Over vrouwenarbeid in verleden, heden en toekomst moeten we 't nu hebben. De auteur heeft daarover al veel gezegd in vorige hoofdstukken. Daar zij zich niet gaarne herhaalt, zegt ze liever weer eens wat anders. Het lust ons niet haar te volgen in haar overzicht van de Beschavingsgeschiedenis der vrouw, noch in dat over vrouwenarbeid in onze dagen. Die hoofdstukken zijn niemand's aandacht waard. Er blijkt niets anders uit dan dat de auteur zeer slecht is onderlegd, jammerlijk weinig over haar onderwerp heeft gelezen en luttel heeft weten te doen met de kennis, die zij toevalligerwijze dan toch heeft opgedaan. Handelend over vrouwenarbeid, brengt Mevrouw Swiney ook ter sprake het vraagstuk van groote gezinnen en wat daarmee verband houdt. Zij is vóór beperking. Hoe zij dat nu weer rijmt met haar geloof weten we niet. Dan dwaalt ze weer af en komt r/rf de huwelijkswetgeving terecht in 69
de politiek. Natuurlijk moeten vrouwen en mannen gelijke rechten hebben, al wil zij de gehuwde vrouw laten opgaan in haar huiselijke bezigheden. Een zeer gebrekkig overzicht der feministische beweging in en buiten Engeland volgt later als //0/-5 ^'cw/ïvr in dit hoofdstuk. We moeten verder nog wat citeeren, want de conclusie nadert: „Bij liet geleidelijk herstel aller dingen, zal de natuurlijke orde van zaken, die de man heeft omgekeerd, tot de wettige, harmonische regeling terug keeren. //«•/ w/tf/r/a/Y^ö^/ .;
Waarom zweeg de redactie niet over 't heele boek? Omdat zulke werken, door onverstandige menschen hoogelijk geprezen, aan de zaak van het feminisme jammerlijk veel kwaad kunnen doen, terwijl men goedig de groote gebreken verbloemt, meenende door toegeeflijkheid voor zulk geploeter zijn sympathie voor het gezonde feminisme te bewijzen. 70
Mevrouw Swiney heeft ongetwijfeld haar boek geschreven na van een flinke massa lektuur over het vrouwenvraagstuk te hebben kennis genomen en voor zoover zij het gelezene kon begrijpen, ook in zich opgenomen. Maar van verreweg het meeste begreep deze dame geen zier. Zij heeft — zonder eenig begrip van samenstelling — een dik pak vellen papier vol gekrabbeld met aanhalingen uit allerlei boeken, brochures, artikelen, samenvoegend wat zij argeloos meende bij elkander te behooren, meestal een stuk mèèr overnemend dan ter zake dienende kon zijn en al overschrijvend dan weer afdwalend met den geciteerden schrijver meê naar een onderwerp dat wel bij hèm, maar niet bij haar aan de orde was. Ook heeft zij niet gemerkt dat al die aanhalingen een heel dwaas heterogene massa vormen, waarin men met den besten wil van de wereld geen weg kan vinden. Theologen, historici, sociologen, wijsgeeren, medici, ethnografen van allerlei richting worden beurtelings nageschreven. Een kerksch geloovige vindt drie zijner volzinnen geregen aan tien phrasen uit het werk van een socialist en naast een paar teksten uit Genesis staat een aanhaling uit Darwin. Op deze wijze 't onvereenigbare naast elkander plaatsend, heeft mevrouw Swiney gemeend wetenschap en theologie met elkander te verzoenen 't Groote gevaar is dat men aan haar boek juist genoeg waarde hecht om uit het mislukken van haar poging eene conclusie te trekken, die wel eens niet gevaarloos kon blijken te zijn. Want omdat mevrouw Swiney er niet in is geslaagd aan te toonen dat de geloovige vrouw evenmin beducht moet wezen voor de naderende uitbreiding der rechten van de vrouw in de moderne maatschappij, als de wetenschappelijke „ongeloovige" dit behoeft te zijn, daarom is het omgekeerde gelukkig nog niet waar. 't Boek van mevrouw Swiney bewijst noch vóór, noch tegen tegen haar stellingen iets. omdat het werk niet deugt; allerminst is de reden daarvan dat zoo'n boek niet zou kunnen deugen. Maar slechts iemand, volkomen grondig onderwezen in de leerstellingen van zijn Kerk en goed bekend met hetgeen reeds werd openbaar gemaakt over
het feminisme zou — indien overtuigd als mevrouw Swiney — zoo'n werk kunnen geven. Intusschen, wij gelooven niet dat het vooreerst te verwachten is. Noch de geloovige leden der Engelsche Kerk, noch de Katholieken, noch de rechtzinnige protestanten zijn voorvechters voor de uitbreiding van de rechten der vrouw. Het Feminisme vindt steun in andere groepen van denkers. Maar ook verkeerd is 't geweest van mevrouw Swiney het voor te stellen alsof alle positief-wetenschappelijke menschen moesten gelooven in haar ideaal; want ook dit is ten eenenmale onjuist. Het vrouwenvraagstuk is oneindig ingewikkelder dan zij het voorstelt en men vindt er niet de wetenschappelijke oplossing voor in een paar boekjes over evolutieleer. De quaestie houdt verband met de meest ingewikkelde problemen en geen enkel daarvan heeft mevr. Swiney bestudeerd. Over de vertaling van haar boek zullen we maar zeggen dat ze niet al te best mag heeten.
NIEUWE BOEKEN. Rij de firma P. N. van Kampen en Zoon is verschenen de nieuwe bundel 6V'/«»/£<* ZtozW», het eerste gedeelte van /AV/
door INA BAKKER (bij denzelfden uitgever) is een bundeltje met vijf novellen, die verwachtingen opwekken. Wat ons wordt gegeven getuigt van veel aanleg; maar geheel bevredigen doet het ons nog niet. De schrijfster is nog wat slordig en dit hinderlijk gebrek moet zij zoodra mogelijk zien kwijt te raken; want zelfs enkele gedeelten van het beste uit den bundel worden er door bedorven, 't Beste uit den bundel vinden we namelijk het laatste stuk Afo^zW-, waarin met verrassende diepte is beschreven
de verhouding van een jonge weduwe tot haar gebrekkigen zoon, die zich tot genotzuchtig wezen ontwikkelt en slecht wordt. Aldus leidt de auteur in: *) Zfe /•/»(/ was vier jaar, toen /zaar «ZÖK stierf, en zij alleen met //«« overbleef. i/z)' was misvormd van zijn geboorte af; de doktoren zeiden / ^ kon nooit terechtkomen ; en zij nam /to op zich, «2
even foutief als die der tweede helft van den zin „als jongen van elf jaar was hij onhandelbaar dikwijls, doordrijvend met kracht zijn wil, en //e/" werd sterker . . . " en haast even erg is: „zij vroeg" zijn vriendjes mee naar buiten, ging met hem uit, alles waarop hij prijs stelde." Waartoe die telegramstijl? Die tot incorrectie leidende beknoptheid heeft volstrekt geen nut. Maar 't voornaamste is toch wel nu reeds in het werk van Ina Bakker, 't voornaamste: de aandoening en datgene, dat aandoening wekt. Misschien is 't wel wat héél kras in Moeder dat de arme vrouw haar verdoolden jongen voor ,.ellendeling" scheldt; maar we kunnen dat nog wel aannemen van dit afgejakkerde schepseltje, dat altijd en altijd maar zich moest opofferen en nooit iets terug ontving van 't gulzig wulpsche monster dat haar dreigde te ruïneeren. En dat echte gevoel ligt ook in de andere verhalen. Wij kunnen dus den naam dezer jonge schrijfster onthouden, in de overtuiging die weldra te mogen noemen in verband met belangrijkeren nog beter artistiek verzorgd proza.
Wij achten lang niet gering het talent van den jongen schrijver GERARD VAN ECKEREN, van wien nog veel te verwachten is. Allebei zijn romans getuigen van aanleg. Dat de korte prozastukjes, onder den titel van vS'/W/w verzameld, (bij C. L. G. Veldt, Amsterdam), veel minder genot schenken is nog geen veeg teeken, ü e auteur had misschien beter gedaan er uit zijn bundel weg te laten, maar het twaalftal, naar tijdsordc gerangschikt, wijst op snellen vooruitgang in de kunst van schrijven. Daarom is 't ook al reeds aangenaam met het boekje kennis te maken. Nog veel pretentieus' en hol-rhetorisch' bevat dit boekje. Er komt nog te veel stiiloefening in voor. Dit is bijv. het heele begin F«« en zoo is er nog veel in /V cY^te /wg\ dat toch al heel wat beter is. Ook deze auteur is nu en dan wat slordig en laat zinnetjes staan, die hij, bij aandachtige herlezing van zijn werk, toch wat ridicuul had moeten vinden. We zullen die niet aanhalen ; maar gewezen 72
moet toch op mooidoenerij als, voor 't begin vaneen onbeduidend verhaaltje,drukke fraaiigheden als deze: Hel-rood-^'/W/éTze/, in rood van /VÖ^, als een P K / W » ?/««, ginds heel verre, bloedige •s/dgw/iüfc», »z^ z^r/ö/c», ^«a/ langzaam <2V ,sw2 ö/zfliv' boven de stille zee. Over de luchte-welving, in het Westen, glanzen karmozijne strepen, vervagend in een ijl doorzichtig rose tegen den witblauwen hemel, langzaam, onmerkbaar daarin verglijdend met tintingen van teêr-paars, teèr-groen en teêr-violet, als perlemoer. En het schijnt daar, door dien perlemocrcn hemel, of het verre zeeën zijn en gouden stranden, iets als van zeeën in klimaat van louter aether. . . . Maar verder welft de hemel in dun witblauw zich wijd uit, toch met daarin den glans nog van het helle zonne-rood, een weerglans die geen kleur maar schaduw is en gevend iets van ziel aan dat koud-strakke blauw, dat overal in 't rond wègkoepclt naaiden horizon . .. en zoo nog zes-en-twintig regels pracludium, waarop volgt: „Wanneer men een eindje voorbij den vuurtoren, linksom het wegje door de duinen inslaat, bereikt men . . . " met welke verstandige mededecling het stukje zou zijn begonnen, indien deze, nog zoo prettig jonge schrijver niet bereids had klaar gehad zoo'n echt mooie, om een tien voor te krijgen stijlocfening over de ondergaande zon. Met bijzondere ingenomenheid mogen we melding maken van het laatste novellctje, dagteckenend van dit jaar nog en getiteld: ZV /////^> Ï W / /w/T« (naam van een schip). Zeer sober en met genoeg diepte in de psychologie van den schipper heeft Van Eckeren daarin verwerkt het altijd dankbare vergevingsmotief. Jammer dat een zinnetje erg storend is. Een vader, die zijn dochter in genade aanneemt, ofschoon zij is wcggeloopen met een man, krijgt van haar voor 't eerst weer 't gewone kop koffie. Ongelukkig noteert de schrijver hierbij: „Er was geen kou en er was geen verlatenheid meer; /ij?' Heel goed zijn ook ^y« en
wr-
F. L.