De student en de opleiding: Een doorlichting van de nieuwe bacheloropleiding pedagogie van het jonge kind
Lieselot Six Lieselot Cornette Jan Peeters
Inleiding De bacheloropleiding Pedagogie van het Jonge Kind is voor het eerst gestart in september 2011. Wanneer een nieuwe opleiding start weet men niet precies welke studenten hierop af zullen komen. Daarom onderzochten Lieselot Cornette en Lieselot Six met begeleiding van dr. Jan Peeters van de Vakgroep Sociale Agogiek (UGent) het profiel van de eerste studenten die startten met de opleiding Pedagogie van het Jonge Kind. Voor de drie Hogescholen is deze studie belangrijk bij toekomstige aanwervingscampagnes. Het profiel van de studenten is ook belangrijk voor de sector omdat dit het beeld van de toekomstige coach mee zal bepalen. In de literatuur wordt er meermaals gewezen op het belang van een gediversifieerd personeelsbestand. Om dit te bereiken is het nodig om een gediversifieerde studentengroep aan te trekken. We willen graag nagaan in welke mate de hogescholen hierin geslaagd zijn. Deze studie wil een antwoord bieden op volgende vragen: 1. Wat is het profiel van de startende studenten? 2. Welke motieven hebben ertoe bijgedragen om te kiezen voor deze opleiding? 3. Hoe ervaren de studenten de opleiding? 4. Welke verwachtingen hebben de studenten ten opzichte van hun toekomstige werksituatie? Het onderzoek bestond uit een kwantitatief (gesloten vragenlijst) en een kwalitatief deel (semigestructureerde mondelinge interviews). De kwantitatieve bevraging richtte zich tot alle studenten, de kwalitatieve interviews werden afgenomen bij de mannelijke studenten en de studenten van allochtone afkomst. In deze brochure worden de meest relevante resultaten weergegeven die voor docenten en organisatoren van de opleiding Bachelor Pedagogie van het Jonge Kind van belang kunnen zijn.
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 1 |
1 De responsgraad Aan dit onderzoek verleenden de drie hogescholen die de nieuwe bachelor inrichten hun medewerking: de Arteveldehogeschool in Gent, de Karel De Grote-Hogeschool in Antwerpen en de Erasmushogeschool in Brussel. Via de schriftelijke vragenlijst werden 184 van de 229 ingeschreven studenten bereikt (80.3%). In onderstaand kader kan je zien dat de responsgraad aan de Arteveldehogeschool iets lager ligt dan aan de andere twee hogescholen. Dit komt wellicht doordat het totaal aantal studenten (130) aan de Arteveldehogeschool de inschrijvingscijfers betreffen van september 2011. Een deel van deze studenten was waarschijnlijk reeds gestopt met de opleiding op het moment van de afname van de vragenlijst. Bij de andere twee scholen omvat het totaalcijfer enkel de studenten die in januari 2012 nog ingeschreven waren.
Arteveldehogeschool Gent
Karel de GroteHogeschool Antwerpen n %
Erasmushogeschool Brussel n %
n
%
vragenlijst afgenomen non-respons
102
78.5%
64
82.1%
18
28
21.5%
14
17.9%
TOTAAL
130
100%
78
100%
TOTAAL n
%
85.7%
184
80.3%
3
14.3%
45
19.7%
21
100%
229
100%
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de mannelijke studenten per hogeschool. Aan het kwalitatief onderzoek namen negen van de tien ingeschreven mannelijke studenten deel.
Arteveldehogeschool
Karel de Grote-Hogeschool
Aantal mannelijke studenten: 4 Respons kwalitatief onderzoek: 3
Aantal mannelijke studenten: 6 Respons kwalitatief onderzoek: 6
Erasmushogeschool Aantal mannelijke studenten: geen
2 Wie is 'allochtoon'? Voor ons onderzoek was het nodig om een onderscheid te maken tussen "allochtone" en "autochtone" studenten. Dit was geen makkelijke opdracht. In de literatuur en andere onderzoeken vonden we hiervoor heel veel criteria terug. Ieder criterium is echter arbitrair en komt niet altijd overeen met de beleving van de personen in kwestie. In dit onderzoek werd ervoor geopteerd om volgend criterium te hanteren; iemand werd "van allochtone origine" beschouwd indien "de nationaliteit van de moeder en/of grootmoeder langs moeders zijde bij haar geboorte niet behoorde tot de EU15-landen (België,
| 2 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
Duitsland, Denemarken, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Zweden)". Dit criterium bestaat uit verschillende onderdelen: ten eerste hebben we gekozen om zowel met de nationaliteit van de moeder als van de grootmoeder rekening te houden. We hebben dit gedaan omdat we de tweede en derde generatie studenten van allochtone origine wilden insluiten in het onderzoek. Daarnaast kozen we voor de moeder en/of grootmoeder langs moeders zijde, omdat de vader niet altijd gekend is. We kozen voor de nationaliteit en niet voor het geboorteland, omdat er ook mensen zijn die in het buitenland geboren zijn, maar de nationaliteit van het geboorteland niet aannemen. Deze groep wilden we uitsluiten. Bij geadopteerde studenten werd er gekeken naar de adoptiefamilie en niet naar de biologische familie, omdat we voornamelijk mensen met een andere opvoeding en/of thuistaal wilden insluiten. Tenslotte werden de EU15-landen uitgesloten. Onderstaande tabel geeft het aantal studenten van allochtone origine volgens ons criterium weer. Aangezien niet alle hogescholen gegevens bijhouden over de etnische afkomst van hun studenten weten we niet hoeveel studenten van allochtone afkomst de opleiding volgen. Op basis van de beschikbare informatie weten we dat dit er minstens dertien zijn, die allemaal deelnamen aan de schriftelijke vragenlijst. Tien van die dertien studenten werden ook via mondelinge interviews bevraagd. Hierbij waren er twee mannelijke studenten.
Arteveldehogeschool Aantal studenten van AO: 5 Respons kwalitatief onderzoek: 4
Karel de Grote-Hogeschool
Erasmushogeschool
Aantal studenten van AO: 5 Respons kwalitatief onderzoek: 4
Aantal studenten van AO: 3 Respons kwalitatief onderzoek: 2
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 3 |
3 Wie zijn de studenten? 3.1 Algemene gegevens over de studenten De meeste studenten zijn tussen 20 en 29 jaar oud en wonen bij hun ouders in. Een minderheid heeft reeds gewerkt of is aan het werk. De meeste ouders hebben een diploma hoger secundair onderwijs. De ouders van de studenten aan de Arteveldehogeschool zijn hoger geschoold dan aan de andere twee hogescholen. De meerderheid van de studenten was na het eerste semester voor alle opleidingsonderdelen geslaagd. Iets minder dan de helft van de studenten is lid van een vereniging. Deze studenten hebben een hoger diploma secundair onderwijs en ook hun ouders zijn hoger geschoold. Opvallend: de allochtone studenten hebben slechtere studieresultaten dan de autochtone studenten.
Het grootste deel van de bereikte studenten studeert aan de Arteveldehogeschool (55.4% - 102 van de 184). 34.8% van de bereikte studenten (64 van de 184) studeert aan de Karel De Grote-Hogeschool en 9.8% (18 van de 184) aan de Erasmushogeschool. De meeste studenten zijn tussen 20 en 29 jaar oud (66.7% - 122 studenten). 30.6% van de studenten is jonger dan 20 jaar (56 studenten) en 2.7% is 30 jaar of ouder (5 studenten). De meeste studenten wonen bij hun ouders. Een minderheid zit op kot, en slechts 2% van de studenten woont alleen (al dan niet met partner en/of kinderen). Slechts veertien studenten (7.6%) hebben gewerkt voor ze deze opleiding aanvatten. De Karel De Grote-Hogeschool heeft de meeste studenten die voor hun studie werkten (9). Er zijn slechts negen studenten die werken tijdens hun studies (4.9%). Vijf hiervan studeren aan de Karel De Grote-Hogeschool. Van alle studenten heeft de meerderheid van de ouders een diploma hoger secundair onderwijs. Het valt op dat de ouders van de studenten aan de Arteveldehogeschool procentueel gezien een hoger diploma hebben (meer ouders met universitair diploma). Toch is de trend over de drie hogescholen ongeveer gelijklopend. In dalende lijn hebben de meeste ouders een diploma hoger secundair onderwijs, vervolgens een diploma hoger niet-universitair onderwijs, dan een diploma lager secundair onderwijs, vervolgens een universitair diploma en tenslotte geen diploma of een diploma lager onderwijs. Na het eerste semester was de meerderheid van de studenten geslaagd voor alle opleidingsonderdelen die ze tot dan toe afgelegd hadden (117 van de 184 of 65.4%). Wat de zwakst presterende studenten betreft: slechts drie studenten zijn voor vier opleidingsonderdelen of meer niet geslaagd.
| 4 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
Enkele zaken vallen op: hoe lager het diploma secundair onderwijs van de studenten is, hoe lager ook het diploma van hun ouders is. Daarnaast zijn de studenten minder vaak lid van een vereniging,vaker van allochtone afkomst en doen ze het slechter in de huidige opleiding, naarmate hun diploma secundair onderwijs 'lager' is. Zo was geen enkele student die uit het BSO komt na het eerste semester voor alle opleidingsonderdelen geslaagd (tegenover 55.9% van de studenten die uit het TSO of KSO komen en 80.6% van de studenten die uit het ASO komen). Slechts iets minder dan de helft van de studenten is lid van een vereniging: voornamelijk jeugdbewegingen, sportclubs en andere verenigingen die met kinderen of jongeren werken. De ouders van deze studenten zijn hoger geschoold en ook de studenten zelf hebben een hoger diploma secundair onderwijs dan de studenten die geen lid zijn van een vereniging.
3.2 Welke opleidingen hebben de studenten gevolgd? Slechts heel weinig studenten hebben een diploma BSO. De meerderheid heeft TSO of KSO gevolgd. Slechts tien studenten voltooiden al een bachelor- of masteropleiding. Iets meer dan de helft had eerder al zonder succes een bachelor- of masteropleiding aangevat.
Iets meer dan de helft van de studenten komt uit het TSO of KSO (57,1%). Een kleinere groep komt uit het ASO (39,7%) en een minderheid heeft BSO gevolgd (2,2%). Een klein aantal van de studenten heeft al een bachelor- of masteropleiding voltooid (10 studenten of 5,4%), iets meer dan de helft heeft een onvoltooide bachelor- of masteropleiding achter de rug (96 studenten of 52,2%) en voor 78 studenten of 42,4% is het de eerste opleiding die ze aanvatten. De tien studenten die al een bachelor- of masteropleiding voltooid hebben volgden één van volgende zes opleidingen: maatschappelijk werk, kleuteronderwijs, lager onderwijs, logopedie, orthopedagogie of een opleiding tot het behalen van een getuigschrift pedagogische bekwaamheid.
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 5 |
In de tabel worden de vier voornaamste gestartte maar niet beëindigde bacheloropleidingen weergegeven.
bachelor kleuteronderwijs bachelor lager onderwijs leerkracht secundair onderwijs bachelor vroedkunde
Arteveldehogeschool
Erasmushogeschool
Karel de GroteHogeschool
Count
Count 2
Valid % 11,1%
Count
14
Valid % 13,9%
6
5,9%
3
3
3%
2
2%
TOTAAL
Count
10
Valid % 15,9%
26
Valid % 14,3%
16,7%
5
7,9%
14
7,7%
1
5,6%
4
6,3%
8
4,4%
1
5,6%
3
4,8%
6
3,3%
3.3 Waarom kiezen ze voor deze opleiding en wat verwachten ze ervan? De voornaamste redenen om voor deze opleiding te kiezen zijn: uit interesse, omdat ik met kinderen wil werken, omdat ik ouders wil ondersteunen bij de opvoeding en omwille van de combinatie van theorie en praktijk. Het CKG en de sector Kinderopvang zijn de meest populaire tewerkstellingsplaatsen onder de studenten. De meeste studenten hopen wel in een gediversifieerd team terecht te komen maar denken dat dit niet realistisch is. De meeste studenten willen met jonge kinderen werken. De meest voorkomende redenen om voor de bachelor PJK te kiezen waren de volgende: uit interesse, omdat ik wil werken met kinderen, omdat ik ouders wil ondersteunen bij de opvoeding, omwille van de combinatie van theorie en praktijk, omwille van de verschillende beroepsmogelijkheden, om mijn kennis en vaardigheden te ontplooien, om mijn talenten te ontplooien, omdat ik wil werken in de sector kinderopvang, omdat ik wil werken in een Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning, omdat ik de moeilijkheidsgraad aankan, om mijn kansen op de arbeidsmarkt te verhogen of omdat ik wil werken in de sector preventieve gezinsondersteuning. Slechts 41.3% van de studenten wil werken in een opvoedingswinkel, tegenover 66.8% in de sector preventieve gezinsondersteuning en 78.9% in een Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning of de sector kinderopvang. Er werd ook aan de studenten gevraagd hoe gemotiveerd ze zijn voor de volgende vier aspecten van hun toekomstig beroep ('geen' - 'een beetje' - 'zeer'): het werken met kinderen, het samenwerken met ouders, het begeleiden van collega's en het werken aan een kwaliteitsvolle organisatie. Voor de aspecten 'het begeleiden van collega's' en 'het werken aan een kwaliteitsvolle organisatie' gaven er respectievelijk 5 (2,7%) en 3 (1,6%) studenten aan hier niet gemotiveerd voor te zijn.
| 6 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
De meerderheid van de studenten hoopt dat ze in een gediversifieerd team terecht zullen komen (zowel qua man-vrouw-verhouding, als qua etnische afkomst), maar slechts iets meer dan de helft van de studenten denkt dat dit realistisch is. Bij de vraag met welke leeftijdsgroep de studenten het liefst zouden werken (0-3 jaar, 3-6 jaar of 6-12 jaar) is er een trend te zien: hoe jonger de kinderen, hoe meer studenten ermee willen werken.
3.4 Hoe hebben ze hun beslissing genomen en hoe reageerde hun omgeving? De meeste studenten hebben hun keuze besproken met hun ouders en vrienden. Zij blijken heel belangrijk in de studiekeuze. Het CLB daarentegen heeft weinig invloed gehad op de studiekeuze van de studenten. Wat de studenten het meeste aansprak is dat men met kinderen én volwassenen kan werken en dat er gevarieerde beroepsmogelijkheden zijn. De omgeving van de meerderheid van de studenten reageerde positief op hun studiekeuze en ondersteunt hen. De meerderheid van de studenten heeft al in het schooljaar 2010-2011 beslist om deze opleiding te volgen. De voornaamste mensen waar de studenten hun keuze mee besproken hebben zijn hun ouders en hun vrienden. Het valt op dat minder dan 10% van de studenten hun keuze besproken heeft met het CLB, met iemand die betrokken is bij de opleiding of met iemand die het beroep uitoefent. Iets meer dan de helft van de studenten heeft een alternatieve opleiding overwogen. De meest overwogen opleidingen zijn de bachelor kleuteronderwijs, de opleiding orthopedagogie en de bachelor lager onderwijs. Het valt op dat slechts vijf studenten overwogen hebben het zevende jaar kinderzorg te volgen. Wat de studenten voornamelijk aansprak in deze opleiding is dat men met kinderen (van verschillende leeftijdsgroepen) kan werken, dat er een combinatie is van het werken met kinderen en volwassenen en dat de opleiding gevarieerde beroepsmogelijkheden omvat. De omgeving van de studenten reageerde voornamelijk positief op hun studiekeuze. Bij slechts 18 studenten (9,8%) reageerde (een deel van) de omgeving negatief. Soms was de omgeving teleurgesteld omdat de student stopte met de vorige opleiding, bij andere studenten had de omgeving twijfels of er wel werkgelegenheid zal zijn. Bijna alle studenten ontvangen ook steun van hun omgeving. Slechts twee studenten geven aan niet gesteund te worden, maar geen van beiden heeft hier verdere uitleg bij gegeven.
3.5 Hoe hebben de studenten informatie over de opleiding gekregen? De meeste studenten leerden de opleiding kennen via de infodag, de website en de folders.
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 7 |
Iets meer dan de helft van de studenten vindt dat hij / zij op voorhand voldoende informatie gekregen heeft. Enkel aan de Arteveldehogeschool vindt meer dan de helft van niet. Hier worden verscheidene redenen voor aangegeven. De infodag, de website en de folders zijn de informatiekanalen die het meest gebruikt zijn door de studenten. De affiches, de SID-IN en media werden in mindere mate gebruikt. Volgende informatiekanalen werden amper gebruikt: een betrokkene bij de opleiding, iemand die werkt in de sector kinderopvang / opvoedingsondersteuning en het CLB. Iets meer dan de helft van de studenten (104 of 56.8%) vindt dat hij/zij op voorhand voldoende informatie gekregen heeft. Er zijn opvallende verschillen tussen de hogescholen: zowel bij de Erasmushogeschool als de Karel de Grote-Hogeschool vindt een meerderheid (respectievelijk 83.3% en 69.8% van de studenten) dat hij/zij op voorhand voldoende informatie gekregen heeft. Aan de Arteveldehogeschool vindt echter 55,9% van de studenten van niet. Deze studenten geven hier verschillende redenen voor: onduidelijkheid over de functie, algemene onduidelijkheid over de opleiding, onvoldoende informatie over de examenvormen, geen informatie over het modulair systeem, het gaat teveel/enkel over de kinderopvang, stageplaatsen en secundaire scholen zijn onvoldoende ingelicht, ... Meer dan de helft van de studenten meent dat ze 'niet' of 'te weinig' geïnformeerd waren over de inhoud van de vakken, de tijd die nodig is om taken of opdrachten te maken buiten de lessen en de inhoud van de functie.
3.6 Zijn de studenten tevreden over de opleiding? De meeste studenten zijn trots dat ze als eersten deze opleiding volgen en denken dat ze voor vernieuwing zullen zorgen. De overgrote meerderheid zou de opleiding ook aanbevelen aan anderen. Voor 26% van de studenten voldoet de opleiding niet aan hun verwachtingen. Hier worden verschillende redenen voor gegeven: het gaat enkel over de kinderopvang, er is een slechte communicatie, ze hadden meer het begeleiden van ouders en collega's verwacht en minder van de kinderen, het niveau is te hoog of de (lint)stage is te zwaar. De meerderheid van de studenten is trots dat zij als eersten afstuderen in deze opleiding en denkt dat ze een vernieuwende rol kunnen spelen. Een aantal is hier echter bezorgd over en denkt dat het doorvoeren van vernieuwingen tijd zal vragen. Een deel van de studenten vindt het onduidelijk waar ze terecht zullen komen en denkt dat er weerstand of verwarring zal zijn in het werkveld. Toch zou de overgrote meerderheid van de studenten (91,8%) de opleiding aan anderen aanbevelen. De redenen hiervoor zijn uiteenlopend: het is een interessante en gevarieerde opleiding, er is een combinatie van theorie en praktijk, men kan met kinderen werken, het modulair systeem, ... Voor 48 studenten (26,1%) voldoet de opleiding niet aan de verwachtingen. De voornaamste redenen hiervoor zijn: het gaat enkel over de kinderopvang, er is een slechte communicatie, ze hadden meer het begeleiden van ouders en collega's verwacht en minder van de kinderen, het niveau is te hoog of de (lint)stage is te zwaar.
| 8 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
Op het einde van de vragenlijst kregen de studenten de kans om nog eventuele opmerkingen of bedenkingen te formuleren. Vier studenten hebben hiervan gebruik gemaakt: "Enorm stresserend doordat je 3-4 weken les hebt en meteen examen. Hierdoor heb je bijna geen studietijd." "Er zou meer moeten gecommuniceerd worden." "Betere info over de opleiding op voorhand is nodig." "De lintstage vraagt nogal heel veel aanpassing. Leg de dag de maandag of vrijdag: dan kan je je makkelijker aanpassen aan het volgende ritme (school / stage / weekend in de plaats van school - studeren - stage - weer - school - weekend)."
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 9 |
4 De mannelijke studenten 4.1 Algemene gegevens over de mannelijke studenten Negen van de tien mannelijke studenten hebben deelgenomen aan het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek. Drie volgden ASO, twee KSO, twee TSO en twee BSO. Acht hebben (een) onvoltooide opleiding(en) achter de rug. Ze hebben allemaal ervaring in het werken met kinderen. In totaal volgden er tien mannen de opleiding Bachelor Pedagogie van het Jonge Kind. Van die tien mannelijke studenten zijn er negen betrokken in het onderzoek. 4.9% van de bereikte studenten (9 van de 184) was dus mannelijk. Dit is niet veel in vergelijking met andere landen. In Noorwegen bijvoorbeeld is 10% van de medewerkers in de sector kinderopvang mannelijk en in Denemarken is er een hogeschool die 50% mannelijke studenten aantrekt (Wohlgemuth, 2003; Peeters, in press). Daarnaast was de doelstelling van de Europese Commissie om tegen 2006 20% mannelijke medewerkers te hebben in de sector kinderopvang (European Commission Network on Childcare and Other Measures to Reconcile the Employment and Family Responsibilities of Men and Women, 1996). Aan de Karel de Grote-Hogeschool volgen er zes mannen de opleiding. Alle zes namen ze deel aan het onderzoek. Aan de Arteveldehogeschool volgen er vier mannen de opleiding, waarvan er drie deelnamen aan het onderzoek. Aan de Erasmushogeschool studeerde geen enkele mannelijke student. Twee mannelijke studenten zijn van allochtone afkomst: van één mannelijke student aan de Arteveldehogeschool is de grootmoeder geboren in Algerije en van één mannelijke student aan de Karel De Grote-Hogeschool is de grootmoeder in Indonesië geboren. Drie mannen volgden ASO, twee KSO, twee TSO en twee BSO. In onderstaande tabel kan je hun afstudeerrichtingen zien:
Opleidingsniveau BSO: Kinderzorg TSO: Toerisme TSO: Handel KSO: Woordkunst – drama KSO: Artistieke opleiding ASO: Economie moderne talen ASO: Humane wetenschappen
Aantal respondenten 2 1 1 1 1 2 1
Acht van de negen mannelijke studenten hebben één of meerdere onvoltooide bacheloropleiding(en) achter de rug: Kleuteronderwijs (1), Lager onderwijs (2), Regentaat (2), Orthopedagogie (2), Verpleegkunde (1) en Pedagogische wetenschappen (1).
| 10 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
Allemaal hebben ze ervaring in het werken met kinderen: als babysit, als leider in de jeugdbeweging of op het speelplein, als trainer in een sportclub, als begeleider in een vereniging voor kinderen met autisme of als leerkracht drama en voordracht.
4.2 Waarom kiezen ze voor deze opleiding en wat verwachten ze ervan? Ook de mannelijke studenten kiezen voornamelijk voor de opleiding omwille van het werken met kinderen en de gevarieerdheid. Bijna alle mannelijke studenten willen graag met oudere kinderen (ouder dan 3/6 jaar) werken omdat je met hen meer activiteiten kunt organiseren en er minder nadruk ligt op het verzorgende. De mannelijke studenten kozen voor deze opleiding om volgende redenen: het werken met kinderen van verschillende leeftijden, dat het ruimer is dan enkel met kinderen werken (gevarieerdheid), de vele beroepsmogelijkheden, het modulesysteem, het pedagogische en opvoedkundige en het werken met ouders. Het feit dat het ruimer is dan enkel met kinderen werken was een voordeel ten opzichte van een opleiding als bijvoorbeeld kleuteronderwijs: Dat is al direct te specifiek… bij kleuteronderwijs weet je dat je kleuteronderwijzer zal worden (M3). Vijf mannelijke studenten hebben een alternatieve opleiding overwogen. Het gaat om orthopedagogie (2), kleuteronderwijs (2) en lager onderwijs (1). De voornaamste redenen om hier niet voor te kiezen zijn de lesvoorbereidingen en het feit dat deze opleiding gevarieerder was. Sommige mannelijke studenten wilden al lang iets met kinderen gaan doen, bij anderen kwam het idee pas later. Ervaringen in de vrije tijd hadden een invloed op hun keuze: ... via het speelplein heb ik over mezelf geleerd dat ik toch heel graag met kinderen werk (M4). De mannelijke studenten hopen dat ze in een gemengd team terecht zullen komen qua man-vrouw verhouding, maar denken dat dit niet realistisch is. Onderstaande tabel geeft een overzicht van waar de mannen denken terecht te komen en waar ze willen terechtkomen:
M1 M2
Hier denk ik terecht te komen
Hier wil ik terechtkomen
Voorschoolse opvang Buitenschoolse opvang Een “gemiddeld” kinderdagverblijf
CLB
M3
Ik denk dat ik kieskeurig mag en kan zijn omdat ik één van de weinige mannen ben
M4
Ik denk dat er veel keuze gaat zijn aangezien we het eerste jaar zijn dat in deze opleiding
Een kinderdagverblijf waar ook bijvoorbeeld dove kinderen welkom zijn Blijven waar ik nu werk (buitenschoolse opvang) Eigen kinderopvang starten Humanitaire hulpverlening vanuit de coachpositie K&G Speelplein
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 11 |
M6
zal afstuderen Ik denk 2 dagen in de ene organisatie, 2 dagen in de andere,… (overkoepelend) Vooral binnen de kinderopvang
M7
Ik denk dat er veel keuze gaat zijn
M8 M9
Kinderopvang Begeleider in de kinderopvang en dan opwerken CLB
M5
Buitenschoolse opvang Preventieve gezinsondersteuning CKG K&G Buitenschoolse opvang CKG Nog geen idee In de kinderopvang
Zes van de negen mannen denken dat ze vlugger werk zullen vinden omdat ze een man zijn: Ik denk dat het feit dat ik een man ben een voordeel is om sneller een job te krijgen. Ik heb op mijn stageplaats wel ervaren dat mannen welkom zijn, ze kunnen dat wel gebruiken (M1). Eén iemand denkt dat hij als man makkelijker aangenomen zal worden in de buitenschoolse dan in de voorschoolse opvang. Twee mannelijke studenten denken dat ze als mannen eerder in de functie van pedagogisch coach werk zullen vinden dan als verzorger/begeleider. Slechts twee van de negen mannelijke studenten zouden graag in de voorschoolse opvang (0-3 jarigen) werken. Zeven studenten zouden graag met 3-6 jarigen werken en zes studenten met 6-12 jarigen. De mannelijke studenten hebben een voorkeur voor de buitenschoolse opvang omdat de kinderen hier ouder zijn waardoor je meer activiteiten kunt organiseren en er minder nadruk ligt op het verzorgende. De mannelijke studenten verwachten dat ze volgende functies zullen uitoefenen als pedagogisch coach: ondersteuning van en overleg met het team, het pedagogisch beleid uitwerken, de ouderbetrokkenheid stimuleren, schakelen tussen ouders en begeleid(st)ers, communicatie tussen leidinggevende en medewerkers, de ontwikkeling van de kinderen opvolgen aan de hand van ZIKO, opvoedingsvragen en praktische vragen van ouders beantwoorden, administratie, intakegesprekken en indien nodig meedraaien met de begeleid(st)ers. Het valt op dat geen enkele student concrete taken vermeldt in verband met het contact met externe partners.
4.3 Hoe reageerde hun omgeving en stageplaats op hun studiekeuze? 4.3.1
Reacties van de omgeving
Over het algemeen reageerde de omgeving positief. Vier van de negen mannelijke studenten krijgen wel plagerige opmerkingen omdat ze voor een 'vrouwenberoep' studeren. De reacties in de omgeving van de mannelijke studenten zijn verdeeld. Bij zes studenten reageerde de familie positief: ze vonden het vanzelfsprekend of iets dat bij hen past. Bij één student was de familie bezorgd of het werken met heel jonge kinderen hem wel zou liggen en raadden hem daarom eerder de opleiding lager onderwijs aan. Slechts één respondent ondervond echt weerstand bij familie omdat hij in de sociale sector wilt werken.
| 12 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
Vier van de negen mannen krijgen wel eens plagerige reacties van vrienden omdat ze een "vrouwenberoep" studeren. De studenten vinden dit echter niet erg: Dat is gewoon een algemeen beeld dat mensen van deze sector hebben. Ik weet dat het er helemaal anders uit ziet dan dat zij denken (M3).
4.3.2
Reacties van ouders of collega's
De reacties op de stageplaatsen waren verdeeld. In het begin reageerden ouders en collega's gereserveerd, maar naarmate ze de studenten beter leerden kennen draaiden ze bij. De studenten hadden hier begrip voor. Ook op de stageplaatsen waren de reacties verdeeld: sommige collega's / ouders waren heel enthousiast, anderen waren in het begin gereserveerd maar draaiden bij naarmate de stage vorderde. Tijdens de stage werden verzorgende taken soms uit handen genomen: Wij mochten in het begin de verzorging enzo niet meedoen, ze wisten niet goed wat wij daarvan konden. Maar ik denk dat we daar goed hebben kunnen bewijzen dat wij als man dat even goed kunnen als een vrouw (M4). De ouders van de kinderen op de stageplaatsen reageerden voornamelijk positief, al waren sommigen in het begin wat afwachtend: De ouders reageerden in het begin heel vreemd… Dat was voor mij een heel bevreemdend gevoel om moeders te zien die half kwaad, half ongerust waren omdat ik met peuters of baby’s in mijn armen stond. Dat is naarmate dat ze mij beter leerden kennen erg verbeterd (M3). De mannelijke studenten hebben hier echter begrip voor en zijn zich hier ook van bewust: Er gebeuren veel slechte dingen en die komen natuurlijk altijd in de media ... Ik ben natuurlijk extra voorzichtig met wat dat ik daar doe (M4). Dat is wel iets waar dat ik heel veel over nadenk, ook in mijn handelen met de kinderen van ‘kan ik dit wel doen, is dit wel correct?’ (M3).
4.3.3
Reacties van kinderen
De kinderen reageerden meestal positief. Bij vier mannelijke studenten waren er echter kinderen die angstig reageerden op mannen. De reacties van de kinderen op de stageplaats waren over het algemeen positief. Voornamelijk de jongens appreciëren de aanwezigheid van een mannelijke medewerker: Over het algemeen viel me dat op dat er meer jongens spontaan naar mij kwamen om iets te spelen ofzo (M4). Vier mannen ondervonden dat sommige kinderen angstig reageerden op hen. Bij alle vier ging het echter om kinderen die in het algemeen angstig reageerden op mannen. Naarmate de kinderen de studenten leerden kennen verbeterde dit; Een kindje bij de peuters die had de eerste dagen dat ik binnen kwam… begon die te wenen… die had blijkbaar schrik van onbekende mannen… een paar stagedagen later hebben wij een goeie band gekregen. ... Als er bijvoorbeeld mannen kwamen om aan de airco te werken dan was ze ook bang dus het was echt algemeen mannen waar ze bang voor was (M2).
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 13 |
4.4 Hoe hebben de studenten informatie over de opleiding gekregen? De respondenten leerden de opleiding kennen via: de website van de hogeschool (9), de infodag (5), folders van de hogeschool (5), media (3), affiches (2), iemand die bij de opleiding betrokken is (2), mond-tot-mond reclame (2), de SID-IN beurs (1), hun werkgever (1). Geen enkele man verkreeg informatie over de opleiding via het CLB.
4.5 Zijn de studenten tevreden over de opleiding? De mannelijke studenten zijn over het algemeen tevreden over de opleiding. Ze merken dat er inspanningen gedaan zijn om de opleiding op hen af te stemmen. Allemaal geloven ze dat er nood is aan deze opleiding en zijn ze trots als eersten af te studeren. Ze denken wel dat het een uitdaging wordt om vernieuwingen door te voeren. Over het algemeen zijn de mannelijke studenten redelijk tevreden over de opleiding. De voornaamste opmerkingen zijn dat het teveel over de kinderopvang/de jongste kinderen gaat of dat de inhouden niet concreet genoeg zijn. Over het niveau van de opleiding zijn de meningen verdeeld: sommigen vinden het moeilijk, anderen vinden dat het meevalt. De meesten vinden het wel hoog genoeg om professioneel te noemen. Voor twee studenten (met een vooropleiding in het ASO en in het TSO) zou het niveau hoger mogen liggen. De student met een vooropleiding in het ASO stelt echter dat dit een drempel zou scheppen voor mensen die uit het BSO of TSO komen. Twee andere studenten (met een vooropleiding in het BSO en KSO) vinden het moeilijk. Voor vier van de negen mannelijke studenten voldoet de opleiding niet aan hun verwachtingen. Twee studenten had de opleiding ruimer of praktischer ingeschat: Ik had verwacht dat het over alle zaken omtrent jonge kinderen ging gaan in plaats van enkel de kinderopvang (M8). We hebben in het begin van het jaar één les gehad: praktijk met poppen en dat had voor mij gerust elke week een les mogen zijn, ik had graag meer van die dingen gehad in de plaats van die dingen over ouders en team enzo. (M2). De andere twee studenten zijn positief verrast over de opleiding: De grootste verrassing was hoe uitgebreid het was. Niet alleen werken met kinderen maar ook met ouders, in een team en werken met een buurt. Het ging breder dan ik had gedacht en dat vond ik positief (M1). De studenten merken dat men inspanningen gedaan heeft om het cursusmateriaal genderneutraal te houden, maar toch menen ze dat het meer op vrouwen gericht is: Ze proberen wel zoveel mogelijk de functietitels geslachtsneutraal te maken maar hier en daar loopt dat nog mis en staat er begeleidster / verzorgster (M3). Sommige mannelijke studenten missen bepaalde vakken, maar de meningen zijn hier zeer verdeeld en persoonlijk. Zo zou één iemand het beleidsniveau meer in de opleiding willen zien terugkomen en iemand anders juist meer het verzorgende aspect willen oefenen. Alle mannelijke studenten zijn positief over de invoering van de nieuwe opleiding en menen dat er nood is aan een dergelijke opleiding. Ze vinden de opleiding nodig om de sector te professionaliseren,
| 14 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
om de situatie in andere landen bij te benen, om de kwaliteit te bewaken en het pedagogisch project te bewaren. Ze vinden het leuk en zijn trots dat zij als eersten in deze opleiding zullen afstuderen, maar denken dat het een uitdaging zal zijn om vernieuwingen door te voeren: Ik denk dat het niet simpel gaat zijn omdat wij… wij gaan echt een weg moeten banen… dat zal toch even duren voor dat iedereen door heeft wat juist onze functie is en waarom dat wij er zijn (M4).
4.6 (Stage-)ervaringen als man in een vrouwelijke sector Slechts bij twee mannelijke studenten was de stageplaats voorzien op mannelijke stagiairs. Bij de studenten die werkkledij moesten dragen was er geen mannelijke outfit voorzien. De studenten waren hier niet tevreden over omdat het hierdoor moeilijk is om je als 'deel van het team' te profileren. Bij slechts twee mannelijke studenten was de stageplaats voorzien op mannelijke stagiairs. Op de andere zeven stageplaatsen was er geen apart toilet noch een aparte kleedkamer. Drie studenten vonden dit niet problematisch. Ze gaven aan dat het voor één persoon niet nodig is om heel het gebouw te veranderen. Eén iemand vond dit zelf niet erg maar kan zich wel voorstellen dat anderen dit een probleem zouden vinden. Een andere student zegt hierover het volgende: Er was maar één omkleedhokje dus als er een vrouw binnen zat moesten wij buiten wachten… het is natuurlijk stom als je toekomt en nog tien minuten moet wachten voor je je kan omkleden (M4). Enkele mannelijke studenten deden stage in de buitenschoolse opvang, waar de medewerksters een schort dragen. Aangezien er geen mannelijke kledij aanwezig was werd er aan de studenten gevraagd om kledij van thuis mee te brengen. De studenten vonden dit niet aangenaam: Je moest je gedragen als deel van het team ... als je dan zelf helemaal andere kleren aan hebt ... naar de ouders toe straalde dat niet echt uit dat je in het team zat (M2). Naar ouders toe bijvoorbeeld was dat heel moeilijk om duidelijk te maken dat we daar ook echt kwamen werken en onze stage daar deden (M4).
4.7 Waarom zijn er volgens hen weinig mannen? Alle mannelijke studenten denken dat mannen het werk even goed kunnen uitvoeren als vrouwen. Ze geven verschillende redenen aan waarom de opleiding minder mannelijke studenten aantrekt. Alle mannelijke studenten denken dat mannen even goed in staat zijn om in de kinderopvang te werken als vrouwen. Ze denken dat de 'moedervisie' (de idee dat vrouwen van nature moeders zijn en daarom van nature (beter) geschikt om te werken in de kinderopvang) nog steeds leeft, maar misschien minder dan vroeger. Toch is er nog werk aan de winkel: Ik heb het gevoel dat de moedervisie nog sterk aanwezig is. Als je alleen al kijkt naar de bezetting van mannen in onze sector, wordt het erg duidelijk dat die ondervertegenwoordigd zijn. ... Er is wel een evolutie te zien, als je kijkt naar de geschiedenis van de kinderopvang (M3).
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 15 |
De studenten zien verschillende redenen waarom de opleiding zo weinig mannen aantrekt. Ten eerste wordt het algemeen niet als een "mannelijk beroep" beschouwd. Daarnaast worden sommigen misschien afgeschrikt door reacties in de omgeving. Ook het werken met heel jonge kinderen kan een drempel zijn. Tenslotte is de richting nog niet bekend genoeg, waardoor mannen die in de sociale sector geïnteresseerd zijn eerder kiezen voor verpleegkunde, sociaal werk, orthopedagogie, ... Ze halen dus heel uiteenlopende redenen aan: omgaan met heel jonge kinderen houdt hen tegen (M1), mannen zijn meer met handige zaken bezig en het werken met kinderen schrikt hen af (M2), het algemeen beeld van de sector schept een hoge drempel en de taboes moeten doorprikt worden (M3), het verzorgingsaspect (M4), verzorgende taken schrikken mannen af en ze kunnen over het algemeen beter overweg met technische dingen (M5), omdat we teveel denken dat alleen vrouwen die functies kunnen invullen en mannen stellen zichzelf de vraag: ‘wat kunnen wij daar als man gaan doen?’ (M6), doordat dat zo gelanceerd werd in de geschiedenis dat het een “vrouwenjob” is en dat blijft meegaan (M8), omdat ze niet durven uit vrees voor reacties van anderen en het gebeurt niet zoveel dat mannen een voorkeur hebben om met kinderen te werken (M9).
4.8 Waarom vinden ze het belangrijk om meer mannen tewerk te stellen? 4.8.1
In de opleiding
Zowel mannelijke mede-studenten als mannelijke lesgevers zijn welkom. Enerzijds voor het onderhouden van informele contacten, anderzijds als voorbeeldfiguur. Mannelijke mede-studenten zouden welkom zijn voor het onderhouden van informele contacten. Verscheidene respondenten geven aan dat ze dit soms missen, maar wel verwacht hadden dat er weinig mannen zouden zijn. Ook binnen de stage zouden ze het aangenaam vinden / vinden ze het aangenaam om met andere mannen te kunnen overleggen: Dat heeft mij wel een beetje ondersteund ... om met een andere mannelijke student er eventjes over te kunnen praten. (M1). Momenteel zitten alle mannelijke studenten in één klas. De meningen hierover zijn verdeeld: twee studenten vinden dit leuk, één iemand helemaal niet en twee anderen vinden dat het beter gemengd zou zijn. Eén iemand zegt hierover: In het begin vond ik dat wel leuk ... maar achteraf dacht ik van ‘nee eigenlijk is dat niet goed’. ... waar er echt overleg in groep is, wordt die mannelijke stempel daar heel fel op gedrukt, want vrouwen geven heel andere argumenten voor observaties en ik denk dat dit {meer gemengde groepen} toch heel leerrijk zou kunnen zijn (M6). Aan de Arteveldehogeschool is er één mannelijke docent in de opleiding, aan de Karel De GroteHogeschool zijn dit er twee. Dit wordt positief ervaren door de studenten.
4.8.2
In het werkveld
De studenten vinden de aanwezigheid van mannelijke medewerkers belangrijk om voor diversiteit te zorgen. Voor kinderen is het belangrijk om zowel mannelijke als vrouwelijke rolmodellen te hebben. In het team kan dit voor een andere dynamiek zorgen en het kan de betrokkenheid van vaders bevorderen.
| 16 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
Alle mannelijke studenten vinden diversiteit in de kinderopvangsector belangrijk. Eén student geeft aan dat diversiteit breder opgevat kan worden dan etnische origine en / of gender: Diversiteit kan ook op andere manieren, door verschillende opvoedingsstijlen enzo en kinderen met een beperking (M2). De mannelijke studenten geven in de interviews verschillende redenen waarom ze de aanwezigheid van mannen in de kinderopvang belangrijk vinden. Zo zeggen enkelen dat het belangrijk is voor de sociale ontwikkeling van kinderen (meisjes én jongens) om zowel mannelijke als vrouwelijke rolmodellen te hebben. Volgens acht van de negen mannelijke studenten gaan mannen anders om met kinderen (speelser, ravotten, ruwer, wilder, ...). De negende student meent dat dit meer persoonsgebonden is en niet noodzakelijk gendergebonden. Bij de oudere kinderen is een man misschien al wat meer gericht op iets handig leren doen ofzo, wat vrouwen misschien minder rap zullen aanleren. De interesses van mannen liggen anders en ik denk dat ze die op kinderen ook zullen overbrengen, onbewust misschien. ... En dat is voor kinderen belangrijk… de mix, dat ze vanalles aangeboden krijgen (M2). Drie mannelijke studenten zeggen dat mannen ook anders omgaan met ouders: ze wijken minder af van het onderwerp, richten zich meer naar beide ouders en zijn iets 'losser' in de omgang dan vrouwen. Tegelijkertijd is het volgens vier studenten ook goed voor het team om mannelijke medewerkers te hebben: mannen hebben volgens hen een andere kijk op dingen die verrijkend kan zijn: Mannen bekijken incidenten op een andere manier, mannen straffen anders, mannen benaderen kinderen op een andere manier dan vrouwen. ... Dit maakt dat het hele proces rond de relaties tussen kind - man/vrouw op een verschillende manier is opgebouwd. Ik vind het belangrijk met het oog op de sociale ontwikkeling van kinderen dat ergens in dat opvoedingsproces sprake is van mannelijke opvoeders (M6). Een andere student ziet hier niet echt verschil in en de overige vier menen dat iedereen zijn eigen stijl heeft en dat die persoonsgebonden is (in plaats van gendergebonden). Zeven van de negen mannelijke studenten denken dat de aanwezigheid van een mannelijke medewerker de betrokkenheid van vaders kan verbeteren. Eén van hen denkt dat die invloed afhankelijk is van de thuissituatie (wie wanneer werkt en dus de kinderen komt ophalen). De achtste student denkt dat dit geen invloed heeft en de negende weet het niet. De mannelijke studenten in de opleiding geven dus verschillende redenen aan waarom er meer mannen tewerkgesteld zouden moeten worden in de kinderopvangsector. Een samenvattend overzicht: diversiteit, andere manier van omgaan met kinderen, spreekt ouders/vaders meer aan, als rolmodel voor kinderen, andere sfeer binnen het team, om verschillende activiteiten aan te bieden, om een gesprekspartner te hebben om over andere dingen te praten, meerwaarde voor kinderen van alleenstaande moeders, om de idee dat het een 'vrouwenjob' is te veranderen.
4.9 Hoe kunnen we volgens hen meer mannen aantrekken? Zowel de media als de publiciteit hebben een belangrijke rol in het aantrekken van meer mannen door positieve voorbeelden van mannelijke medewerkers aan bod te laten komen. Daarnaast geven
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 17 |
de studenten nog enkele andere maatregelen aan zoals het tewerkstellen van meer mannelijke docenten, mannelijke studenten uitleg laten geven op de infodag, de naam aantrekkelijker maken voor mannelijke studenten, ... Alle negen mannelijke studenten zien de man-vrouw verhouding niet direct omslaan. Eén student vreest dat er weinig zal veranderen maar wil zelf actie ondernemen. Twee studenten kunnen het moeilijk voorspellen, drie anderen gaan uit van een langzame evolutie. Eén iemand denkt dat het zal veranderen, maar dat er steeds meer vrouwen zullen zijn. Twee mannelijke studenten menen dat er voor de functie van pedagogisch coach meer mannen te vinden zullen zijn dat voor de functie begeleider/verzorger. Eén van hen hoopt dat de pedagogisch coachen in de toekomst meer mannen tewerk zullen stellen. Alle negen mannelijke studenten menen dat zowel de media als de publiciteit een belangrijke rol kunnen spelen in het aantrekken van mannen. Ze vinden het belangrijk om positieve voorbeelden van mannen aan bod te laten komen. Daarnaast is het nodig om meer reclame voor de opleiding te maken zodat de opleiding bekender wordt. In de publiciteit is het volgens de mannelijke studenten belangrijk om foto's van mannen op te nemen in brochures en affiches: Op de site met uitleg over de richting staat wel een foto met een vrouw en een kind. Aangezien ze mannen willen aantrekken, hadden ze hiervoor misschien beter een man gekozen (M6). Vier respondenten denken dat een stijging van het loon ook meer mannen kan aantrekken. Twee studenten hebben hier een bedenking bij: Als het geld u tegenhoudt, is het dan wel een job voor u (M3)? Alle mannelijke studenten denken dat het invoeren van (meer) sport- en outdoor-activiteiten in de opleiding het aantrekkelijker kan maken voor mannen (en vrouwen). Eén mannelijke student vindt de naam van de opleiding niet aantrekkelijk genoeg voor mannelijke studenten: Ik denk dat vooral de naam van de opleiding een beetje ongelukkig gekozen is: “pedagogie van het jonge kind” ... Het is voor veel mannen een drempel om met jonge kinderen te gaan werken en als dat dan ook nog in de titel van de opleiding staat ... (M1). Tenslotte gaven ze nog enkele andere mogelijke maatregelen aan: meer mannelijke lesgevers aanstellen, mannen interviewen en de opleiding laten uitleggen, mannelijke studenten aan infomomenten laten deelnemen en uitleg laten geven aan kandidaatstudenten, folders via de post verspreiden en een campagne voeren specifiek gericht op mannelijke kandidaatstudenten.
5 De studenten van allochtone afkomst 5.1 Algemene gegevens over de studenten van allochtone afkomst Op basis van ons criterium volgen er dertien studenten van allochtone afkomst de opleiding. Tien hiervan namen deel aan de mondelinge interviews. Vijf studeren aan de Arteveldehogeschool, vijf aan de Karel de Grote-Hogeschool en drie aan de Erasmushogeschool. Zowel de ouders van als de studenten zelf hebben een lager diploma dan de autochtone studenten.
| 18 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
Daarnaast hebben deze studenten minder goede resultaten in de huidige opleiding. Alle studenten van allochtone afkomst hebben ervaring in het werken met kinderen. Op basis van de gekende gegevens studeren er in totaal dertien studenten van allochtone afkomst in de opleiding. Zij namen allemaal deel aan de schriftelijke vragenlijst. Tien van deze dertien studenten namen ook deel aan de mondelinge interviews. Vijf studenten van allochtone afkomst studeren aan de Arteveldehogeschool: vier vrouwelijke en één mannelijke student. Bij de vier vrouwelijke studenten is zowel de moeder als de grootmoeder in een land buiten de EU15-landen geboren: Albanië, India, Turkije en Marokko. Bij de mannelijke student is zijn grootmoeder geboren in Algerije. Vijf studenten van allochtone afkomst studeren aan de Karel de Grote-Hogeschool: vier vrouwelijke studenten en één mannelijke student. Van twee vrouwelijke studenten is zowel de moeder als de grootmoeder geboren in een land buiten de EU15-landen (Hongarije en Marokko). Van de overige twee vrouwelijke studenten is enkel de grootmoeder geboren in een land buiten de EU15-landen (de Filippijnen en Indonesië). Bij de mannelijke student is enkel de grootmoeder geboren in Indonesië. De overige studenten van allochtone afkomst studeren aan de Erasmushogeschool. Bij deze drie vrouwelijke studenten is zowel de moeder als de grootmoeder geboren in een land buiten de EU15landen (Albanië, Marokko en Marokko (moeder) en 'Spaans-Arabisch' (grootmoeder)). Het valt op dat in deze groep zowel de ouders van de studenten als de studenten zelf lager geschoold zijn dan bij de autochtone studenten. Slechts twee moeders hebben een diploma hoger onderwijs (buiten de universiteit). Alle overige ouders hebben een diploma secundair onderwijs, lager onderwijs of geen diploma. Daarnaast heeft geen enkele student van allochtone afkomst reeds een bachelor- of masteropleiding voltooid en waren ze voor minder opleidingsonderdelen geslaagd. Slechts 27.3% van de studenten van allochtone afkomst (3 van de 13) was voor alle opleidingsonderdelen geslaagd, tegenover 67.9% van de autochtone studenten (114 van de 171). Ook de studenten zelf hebben een 'lager' diploma secundair onderwijs dan de autochtone studenten. Zo komt slechts 15.4% van de studenten van allochtone afkomst uit het ASO (2 van de 13 studenten van allochtone afkomst) tegenover 41.5% van de autochtone studenten (71 van de 171 autochtone studenten). Allemaal hebben ze ervaring in het werken met kinderen: als babysit, bij grabbelpas, als vrijwilliger op een internaat, als jobstudent in een buitenschoolse opvang of als leiding bij de jeugdbeweging.
5.2 Waarom kiezen ze voor deze opleiding en wat verwachten ze ervan? De studenten van allochtone afkomst kiezen voornamelijk voor deze opleiding omwille van het werken met kinderen, de praktijkgerichtheid en om een hoger diploma te behalen. De meerderheid had iets anders verwacht van de opleiding.
De voornaamste redenen om voor deze opleiding te kiezen: aansluiting bij de vooropleiding 'Kinderzorg', het werken met kinderen (van verschillende leeftijden), praktijkgerichtheid, een hoger
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 19 |
diploma behalen, bijleren en werkzekerheid. Bij vijf studenten had hun ervaring met kinderen invloed op de keuze voor deze opleiding. De opleiding voldoet aan de verwachtingen van drie geïnterviewde studenten. Vijf andere studenten hadden zich bepaalde dingen anders voorgesteld. Hier zit heel veel variatie in: zo vonden twee studenten (met vooropleiding 'Kinderzorg') het jammer dat ze moesten meedraaien met de begeleid(st)ers in hun stage, terwijl iemand anders (ook met een vooropleiding 'Kinderzorg') dit juist nog meer verwacht had. Eén iemand dacht dat het meer over het kind zelf ging gaan en minder over de ouders en het team, maar vindt dit wel positief. Onderstaande tabel toont waar de geïnterviewde studenten van allochtone afkomst denken / willen terechtkomen: Hier denk ik terecht te komen:
Hier wil ik terechtkomen:
AO1 AO2
Waar ik in het laatste jaar stage loop Kinderopvang
AO3
K&G Kinderopvang Opvoedingswinkels Zal afhankelijk zijn van waar ze iemand nodig hebben Kinderopvang Vooral binnen de kinderopvang K&G Geen idee Kinderopvang K&G Opvoedingswinkels
K&G Dienst voor adoptiegezinnen / pleeggezinnen Tehuizen Nog geen idee
AO4 AO5 AO6 AO7 AO8
Buitenschoolse opvang Buitenschoolse opvang Weeshuis Kinderopvang Nog geen idee
5.3 Hoe reageerde hun omgeving en stageplaats op hun studiekeuze? De persoonlijke omgeving reageerde iets negatiever dan de omgeving van de autochtone studenten. Zowel collega's als ouders op de stageplaatsen reageerden positief of neutraal.
5.3.1
Reacties van de omgeving
De omgeving van de studenten van allochtone afkomst reageerde iets negatiever in verhouding tot de omgeving van de autochtone studenten. Eén respondent combineert de opleiding met een tewerkstelling en huishouden. Haar partner reageerde negatief omdat hij zich afvraagt of ze dit zal kunnen combineren met haar gezin. Bij één iemand vroeg de omgeving zich af of er wel werkgelegenheid zal zijn.
| 20 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
5.3.2
Reacties van ouders of collega's
Over het algemeen reageerden zowel allochtone als autochtone collega's en ouders positief of neutraal. Slechts bij één iemand die werkt in de voorschoolse opvang verliep de samenwerking met de collega's aanvankelijk niet zo goed.
5.3.3
Reacties van kinderen
Vier geïnterviewde studenten stellen dat de kinderen op de stageplaats nog te jong zijn om zich bewust te zijn van hun allochtone afkomst. Andere studenten zeggen dat de kinderen voornamelijk reageren omdat je als stagiair een nieuw gezicht bent.
5.4 Hoe hebben de studenten informatie over de opleiding gekregen? De geïnterviewde studenten van allochtone afkomst leerden de opleiding kennen via: de website van de hogeschool (7), de infodag (4), folders van de hogeschool (3), media (2), mond-tot-mond reclame (1), SID-IN beurs (2). Ook hier werd er geen informatie verkregen via het CLB.
5.5 Zijn de studenten tevreden over de opleiding? Alle studenten van allochtone afkomst vinden de invoering van de nieuwe opleiding positief. De meerderheid is ook tevreden over de opleiding en zou de opleiding aanraden aan kandidaatstudenten van allochtone afkomst, mits ze de Nederlandse taal genoeg beheersen. Alle studenten van allochtone afkomst vinden het invoeren van de nieuwe opleiding een positieve zaak. Ze zijn ervan overtuigd dat er nood is aan deze opleiding om de pedagogie en professionalisering te bewaken of de kloof tussen coördinator en begeleiders te dichten. Ze vinden het spannend dat ze bij de eersten zullen zijn die afstuderen, maar zien hier zowel voor- als nadelen aan (voornamelijk qua werkzekerheid). De meerderheid van de studenten van allochtone afkomst is tevreden over de opleiding. Vijf van de dertien geven enkele bedenkingen: het niveau is zwaarder dan verwacht, jammer dat het enkel over de kinderopvang gaat, de organisatie en communicatie verloopt slecht en één student had meer het samenwerken met ouders en collega's verwacht en minder het begeleiden van de kinderen. De studenten zouden de opleiding aanraden aan kandidaatstudenten van allochtone afkomst, indien ze de Nederlandse taal genoeg beheersen.
5.6 (Stage-)ervaringen als student van allochtone afkomst Acht van de geïnterviewde studenten hebben niet het gevoel dat de docenten op een andere manier met hen omgaan omwille van hun afkomst. De anderen zeggen dat ze soms wel als voorbeeld gebruikt worden, maar dat het niet de bedoeling van de docenten is om hen te viseren.
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 21 |
Bijna alle studenten geven aan dat ze het interessant vinden om stage te doen in een voorziening waar ook andere allochtone begeleid(st)ers werken. Ze vinden dit belangrijk om bij te leren over diversiteit.
5.7 Wat zijn volgens hen drempels voor kandidaatstudenten van allochtone afkomst? Zes van de tien geïnterviewde studenten geven aan moeite te hebben met de Nederlandse taal in het kader van de opleiding. Voornamelijk schriftelijk ondervinden ze problemen. Dit kan dan ook een drempel zijn. Volgende zaken kunnen volgens de studenten een drempel vormen voor mensen van allochtone afkomst om werk te vinden: niet beschikken over het diploma, een hoofddoek dragen, de taal, verschillende tradities of een gebrek aan vertrouwen in mensen van allochtone afkomst.
5.8 Waarom vinden ze het belangrijk om meer mensen van allochtone afkomst tewerk te stellen? De studenten vinden het tewerkstellen van medewerkers van allochtone afkomst belangrijk voor de diversiteit en om vooroordelen weg te werken. Daarnaast kan het de betrokkenheid van ouders van allochtone origine bevorderen.
5.8.1
In de opleiding
Zes van de tien geïnterviewde studenten vinden het spijtig dat er weinig allochtonen in de opleiding zijn. Ze vinden dit vooral jammer voor het sociale contact.
5.8.2
In het werkveld
De studenten vinden het belangrijk om aandacht te hebben voor diversiteit, zowel in de opleiding als op het werkveld: Ik vind dat heel belangrijk omdat, ja… we moeten een beetje de vooroordelen wegwerken en we moeten voor iedereen respect hebben en openstaan voor elke cultuur ... ik denk dat dit alleen positief voor u gaat uitkomen dat je heel veel mensen gaat betrekken bij het kinderdagverblijf (AO6). Acht studenten van allochtone afkomst zijn ervan overtuigd dat de aanwezigheid van een allochtone medewerker de betrokkenheid van ouders van allochtone origine kan bevorderen. Het kan de ouders een vertrouwensgevoel en welkomstgevoel geven en de drempel verlagen. Daarnaast kan de aanwezigheid van iemand die de taal van de ouders kent het contact vergemakkelijken en bevorderen. De studenten vinden het goed en normaal dat er Nederlands gesproken wordt, maar vinden het belangrijk om ook voor andere talen open te staan. Toch vinden ze het ook belangrijk om ouders te stimuleren in het leren van Nederlands:
| 22 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |
Ik denk ook niet echt dat het de bedoeling is om met die ouders alleen die taal te spreken, je moet ze ook aanmoedigen om Nederlands te leren (AO8).
5.9 Hoe kunnen we volgens hen meer kandidaatstudenten van allochtone afkomst aantrekken? De studenten menen dat er meer reclame gemaakt moet worden voor de opleiding en dat men hierbij foto's van studenten van allochtone afkomst moet gebruiken. Ook de media kan hier een rol in spelen. Drie studenten hebben geen idee of het aantal allochtone medewerkers zal toenemen. Twee studenten hopen van wel. Vijf studenten zijn hiervan overtuigd. De studenten vinden dat er te weinig te reclame gemaakt is voor de opleiding, waardoor veel kandidaatstudenten (van allochtone afkomst) volgens hen niet weten dat de opleiding bestaat. De opleiding zou geïntroduceerd moeten worden in het secundair onderwijs. Alle studenten van allochtone afkomst vinden dat de media een rol kan spelen in het aantrekken van kandidaatstudenten van allochtone afkomst: De rol van de media kan al heel belangrijk zijn. Als ze bijvoorbeeld niet alleen het negatieve laten zien maar het positieve, bijvoorbeeld een allochtone die het al ver heeft geschopt … als ze misschien haar zouden interviewen denk ik dat dit veel vrouwen zou stimuleren om voor zoiets te gaan (AO6). Ook het gebruiken van foto's van studenten van allochtone afkomst in de publiciteit kan volgens de studenten helpen: Bijvoorbeeld deze morgen zag ik op de bus op de achterkant ‘infodag vanhogeschool X’ en er stonden drie studenten op, blonde meisjes, misschien kunnen ze daar… ja eens één met een hoofddoek of een zwartje en een blonde, zodat ze het verschil, de diversiteit zien (AO3). Het kan volgens de studenten ook helpen om gebruik te maken van voorbeeldfiguren. Dit kan op verschillende manieren: bijvoorbeeld door het aanstellen van allochtone docenten of door op infodagen (ook) studenten van allochtone afkomst uitleg te laten geven. Misschien bijvoorbeeld tijdens de infodagen achter standjes ook allochtone leerlingen eens vragen… ‘ah kijk zij heeft dat dus gedaan, het is het eerste jaar van haar dus bij haar is het wel gelukt dus misschien heb ik ook nog een kans om te stijgen of om te slagen’… ik had ook dat beeld, want ik vroeg toen dat ik de eerste keer mailde: ‘zijn er wel allochtone leerlingen die ervoor studeren’ en ze zeiden ‘ja drie’ dus had ik het gevoel 'zij kunnen dat dus misschien heb ik ook wel de kans om…' (AO3).
6 Naar de toekomst... Bij de start van een nieuwe opleiding is er vaak chaos. Uit het onderzoek blijkt echter dat de studenten redelijk tevreden zijn over de opleiding. Het valt op dat een grote groep studenten niet rechtstreeks uit het secundair onderwijs komt, maar reeds een bachelor- of masteropleiding gestart was. Zeer weinig studenten hebben dan ook
| De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind | 23 |
informatie gekregen via het CLB of secundaire scholen. Dit kan een belangrijk kanaal zijn om in de toekomst informatie te verspreiden. De CLB’s zouden actiever op de hoogte gebracht moeten worden over de opleiding, zodat ze een actievere rol hierin kunnen opnemen? De grootste motivatie van de studenten om voor deze opleiding te kiezen is het werken met vooral jonge kinderen en ondersteunen van ouders bij de opvoeding. Het valt op dat een aantal belangrijke aspecten van de functie hierbij niet vermeld worden, namelijk het contact met externen, het begeleiden van collega's en het werken aan een kwaliteitsvolle organisatie. Misschien kan hier in de toekomst meer nadruk op gelegd worden in de communicatie naar potentiële studenten? De nieuwe opleiding is er niet in geslaagd om een divers studentenpubliek aan te trekken, zoals dit mat andere opleidingen in het buitenland (Denemarken, Zweden) wel het geval is. Zowel het aantal mannelijke studenten en studenten van allochtone afkomst de opleiding volgen is zeer laag. De focus op vooral jonge kinderen is zeker één van de oorzaken van het zeer klein aantal mannelijke studenten. Maar de mannelijke studenten die de stap gezet hebben, zijn redelijk tevreden over de opleiding. Bij het opstarten van de nieuwe bachelor zijn er te weinig lessen getrokken uit de talrijke studies die verschenen zijn over mannen en beroepen voor jonge kinderen. Dit is een gemiste kans, maar het kan nog ten dele worden rechtgetrokken in de komende jaren, door meer het accent te leggen op oudere kinderen en op out-door activiteiten en sport. Zowel de mannelijke als allochtone studenten geven interessante tips om meer mannelijke / allochtone studenten aan te trekken. Bij het opzetten van communicatiecampagnes moet rekening gehouden worden met deze raadgevingen en ook met de resultaten uit onderzoeken. Er zijn niet alleen weinig allochtone studenten, maar ze hebben bovendien weinig slaagkansen. Uit het onderzoek blijkt dat de slaagkans van de studenten sterk afhangt van hun diploma secundair onderwijs (weinig kansen met BSO, meer kansen met TSO en KTO en grote zekerheid van slagen met ASO), wat dan weer verklaart waarom studenten van allochtone afkomst die meestal uit het BSO komen het zo moeilijk hebben. In sommige opleidingen, zoals in de opleiding tot kleuteronderwijzer(es), krijgen studenten van allochtone afkomst speciale ondersteuning. Misschien kunnen de opleidingsverantwoordelijken erover nadenken of dit een optie is. Hierbij kan bijvoorbeeld extra aandacht uitgaan naar het verbeteren van hun Nederlandse taal, aangezien veel studenten van allochtone afkomst aangeven dat dit een struikelblok is. Studenten die uit de opleiding kinderzorg doorstromen geven aan dat ze het jammer vinden dat ze in hun stage (opnieuw) de rol van kindbegeleid(st)er krijgen. Aangezien ze sommige zaken in het secundair onderwijs reeds gezien hebben, kan het misschien nuttig zijn om hen vrijstellingen of alternatieve (keuze)vakken aan te bieden. Zo vermijdt men overlap en kan men de opleiding afstemmen op hun specifieke situatie en vooropleiding of kan de vrijgekomen tijd besteed worden aan extra ondersteuning van deze studenten, want het is bijzonder belangrijk dat kindbegeleiders met een diploma BSO kunnen doorstromen naar de bachelor PJK .
| 24 | De student en de opleiding: een doorlichting van de opleiding pedagogie van het jonge kind |