NEDERLANDS JURISTENBLAD
DE STILLE BEWINDVOERDER OFWEL DE ‘BEOOGD CURATOR’ ž Aanpak groepsgeweld: massale preventieve hechtenis in Veen
ž Bewaren van DNA-profielen van vrijgesprokenen
ž Meer over de cassatieschriftuur P. 1093-1169 JAARGANG 89 25 APRIL 2014
10304668
16
KLACHTENINSTITUUT UITVAARTWEZEN De Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen (SKU) UDQQHBGS DDM ADK@MFQŦJD S@@J AHMMDM CD THSU@@QSAQ@MBGD ,DS CD CHDMRSUDQKDMHMF QNMCNL DDM THSU@@QS JQŦFS HDCDQD Nederlander vroeg of laat te maken. De juiste uitvoering U@M CD VDMRDM QNMCNL DDM THSU@@QS YŦM UNNQ DDM FNDCD rouwverwerking van groot belang. Het overgrote deel van de uitvaarten verloopt in ons land gelukkig naar tevredenheid. Toch kan het voorkomen dat een uitvaart niet in alle opzichten verloopt volgens de wens van de opdrachtgever. Om die reden is het Klachteninstituut door de deelnemende instellingen opgericht. Het *K@BGSDMHMRSHSTTS GDDES DDM NM@EG@MJDKŦJD .LATCRL@M @@MFDRSDKC CHD LNFDKŦJD JK@BGSDM NO A@RHR U@M GNNQ DM wederhoor, alsmede zelfstandig onderzoek, bestudeert en vervolgens een bindende uitspraak doet.
Binnenkort ontstaat er een vacature voor
OMBUDSMAN (M/V) De functie wordt vervuld op basis van een freelance samenwerking en neemt gemiddeld 18 uur per maand in beslag. &DYNBGS VNQCS M@@Q DDM DQU@QDM ITQHRS LDS @EjMHSDHS UNNQ GDS RODBHjDJD @@MC@BGSRFDAHDC U@M GDS *K@BGSDMHMRSHSTTS Uitvaartwezen. !DRS@@SDQAŦTHMSDQDRRDHMGDSUDQUTKKDMU@MCDYDETMBSHD Neem contact op voor nadere informatie over de selectieprocedure via onderstaand postadres of via e-mail
[email protected]. U kunt ook telefonisch contact opnemen met de secretaris, de heer M. van der Putten, telefoon 06 – 53796669. 4VQD@BSHDFQ@@FAHMMDMUHDQVDJDMM@UDQRBGŦMHMFU@M deze editie.
Nationaal ArbeidsRecht Diner
2014
Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen, Postbus 92, 5600 AB Eindhoven www.klachteninstituutuitvaartwezen.nl
DE PRAKTIJK VAN HET NIEUWE ONTSLAGRECHT 12 JUNI 2014 | EYE FILMMUSEUM, AMSTERDAM www.kluwer.nl/arbeidsrechtdiner 3
Georganiseerd door de redactie van het tijdschrift ArbeidsRecht
Inhoud
1095
Mr. Y. Buruma Recht op een goede reputatie
Wetenschap 803
1105
Mr. A.J. Wierenga Prof. mr. dr. J.G. Brouwer Preventieve hechtenis in Veen Over de voorkoming en bestrijding van groepsgeweld
Focus 805
1111
Marius Duker Het bewaren van DNA-profielen van ‘onschuldige en andere’ vrijgesprokenen
Reactie 806
1116
Mr. J. Storm Reactie op ‘De onzichtbare cassatieschriftuur’
Rubrieken 807-831 Rechtspraak 832 Boeken 833-847 Tijdschriften 848-856 Wetgeving 857-861 Nieuws 862 Universitair nieuws 863 Personalia 864 Agenda
DE STILLE BEWINDVOERDER OFWEL DE ‘BEOOGD CURATOR’
1117 1143 1144 1153 1162 1165 1167 1168
misschien wel TE
preventieve hechtenis in Veen
ž Bewaren van DNA-profielen van vrijgesprokenen
P. 1093-1169 JAARGANG 89 25 APRIL 2014
GEMAKKELIJK het
16
BELANG van een goede REPUTATIE Pagina 1095
Toch zit er een KORTSLUITINKJE in de opdracht aan de BEOOGD CURATOR. De curator behartigt niet alleen de BELANGEN van de gezamenlijke schuldeisers, maar moet ook WAKEN voor die van de SCHULDENAAR zelf
Pagina 1101
Door toepassing van die BEVOEGDHEID worden TWEE GROEPEN vrijgesprokenen erkend: zij van wie de VRIJSPRAAK ONBETWISTBAAR is (de ‘onschuldige’ vrijgesprokenen) en zij van wie de vrijspraak NIET ONBETWISTBAAR is (de ‘andere’ vrijgesprokenen)
Pagina 1114 Vaststaat dat ten minste 70 JONGEREN zich op 30 december in VEEN op grove wijze hebben MISDRAGEN. Dit kan echter GEEN VRIJBRIEF voor POLITIE en OM vormen om het RECHT aan hun LAARS te lappen
De CASSATIEPROCEDURE is NOG een procedure waarbij schriftelijke stukken per POST OF FAX worden INGEZONDEN
Pagina 1116
Omslag: Night crossing © Graham Dean/
ž Aanpak groepsgeweld: massale
ž Meer over de cassatieschriftuur
Pagina 1110
Corbis
NEDERLANDS JURISTENBLAD
RELATIVEREN wij
1096
Prof. mr. F.M.J. Verstijlen Pre-packing in the Netherland De beoogde ‘beoogd curator’
Wetenschap 804
In Nederland
10304668
Vooraf 802
Door de heffing van GRIFFIERECHTEN is in 2012 naar schatting ca. € 1 MILJARD aan transacties WEGGEVALLEN of tenminste anders verlopen dan ZONDER griffierechten het geval zou zijn Pagina 1162 geweest
INLICHTINGENDIENSTEN in de Europese Unie die op grote schaal GEGEVENS van en over Europese burgers VERZAMELEN in het kader van surveillanceprogramma’s handelen IN STRIJD met de in Europa geldende GRONDPagina 1164 RECHTEN
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Ybo Buruma, Coen Drion, Ton Hartlief,
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Tom Barkhuysen,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Taru Spronken, Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Van smart naar geld Ervaringen van tien slachtoffers van letselschade met hun schadevergoedingsprocedure tot en met de Hoge Raad. Van smart naar geld… vormt het verslag van tien interviews met slachtoffers van letselschade die daarvoor een ander aansprakelijk stelden. biedt u inzicht in hoe het recht en het gedrag van juristen worden beleefd door ‘gewone’ mensen. laat zien wat een juridische procedure voor een slachtoffer betekent.
Auteur: ISBN: Aantal pagina’s: Prijs:
prof.mr. S.D. Lindenbergh 9789013121308 120 € 19,95
kluwer.nl/vansmartnaargeld in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
Vooraf
802
Recht op een goede reputatie
16
Enige maanden geleden nam ik deel aan een Europese conferentie over de vrijheid van meningsuiting. Een Portugese collega vertelde dat een nieuwsbericht over een politicus die in zijn jeugd drugs had gebruikt, had geleid tot veroordeling van de betreffende journalist wegens smaad. De veroordeling bleef in stand omdat de Portugese Grondwet het recht op een goede naam en reputatie beschermt en dit grondrecht zwaarder woog dan het (journalistieke) recht op vrije meningsuiting. Dat gaat ver en naar mijn smaak veel te ver. Maar ik besefte dat wij in Nederland misschien wel te gemakkelijk het belang van een goede reputatie relativeren, toen ik vernam dat onder meer Polen, Estland en Griekenland daar dezelfde hoge waarde aan toekennen. Wij kennen natuurlijk civiele vergoedingen wegens reputatieschade en het strafrechtelijk verbod op belediging, smaad en laster. Maar het lijkt wel of we het boeiender vinden om te achterhalen in welke context het gebruik van het woord “mierenneuker” al dan niet beledigend is, dan om de vraag te stellen waar het nu eigenlijk om gaat. Laat ik vooropstellen dat het vrijuit kunnen spreken en schrijven niet moet worden beperkt door een chilling effect van honorering van al te grote kleinzerigheid op dit vlak. Daarom heb ik grote waardering voor de gedachte van de voormalige EHRM-president Braza dat het EHRM niet alleen een zekere overdrijving moet toelaten, maar ook een recht op verontwaardiging. Net als hij meen ik dat het niet ondenkbaar moet zijn dat een burger in “a lively exchange” een (politie-)ambtenaar erop wijst dat hij handelt als een karpatenkop of een domoor. Louter gekwetste eigenwaarde verdient geen bescherming, ook niet in naam van enig recht op menselijke waardigheid, het recht op een persoonlijk leven, of het respect dat men aan bepaalde functies verschuldigd is. Wat dat functionele respect betreft – waar de een meer aan hecht dan de ander – herinner ik aan het daarmee schurende belang van openbaar debat over publieke ambtsdragers met inbegrip van de mogelijkheid direct (levendig) commentaar te leveren. Maar wat is dan dat extra, waardoor ik toch sympathie heb voor bescherming van het recht op een goede reputatie? Een reputatie is “een gedeelde of collectieve perceptie van een persoon”.1 Die reputatie maakt deel uit van iemands identiteit en is van praktisch belang. Johan Cruijff heeft zo’n ijzersterke reputatie dat sprake is van ‘verzilverbare populariteit’.2 Daarentegen wordt iemands handelen bij gebrek aan achting of respect van anderen minder waard. Hij verliest het vertrouwen in het door hem gegeven woord en zijn mening doet er minder toe. Wie wil zaken doen met iemand die als oplichter te boek staat; wie wil zijn kinderen toevertrouwen aan een beweerde pederast? Net als armoede of gebrek aan scholing vermindert een slechte reputatie iemands mogelijkheden, iemands daadwerkelijke vrijheid van handelen, iemands capabilities zegt Amartya Sen. Het zijn de anderen die iemands reputatie maken of breken. Juist omdat reputatie deel uitmaakt van iemands
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
identiteit, streven mensen ernaar zelf te bepalen welk beeld de buitenwereld van hen heeft. Dat streven vindt weerklank in pleidooien voor het recht op vergetelheid – het idee dat jezelf greep moet hebben op wat er op het Internet over je digitale verleden is te vinden en wat een journalist over je verre verleden naar boven mag halen. Hetzelfde streven is aan de orde als het gaat om het toeschrijven van groepsidentiteiten. Misschien bent u er trots op dat u uw identiteit deelt met andere Marokkanen, Indien u een Noord-Afrikaans uiterlijk hebt, is de kans groot dat u wordt geplaatst als Marokkaan, ook als u zichzelf primair als advocaat of Amsterdammer beschouwt. In Identity and Violence beschrijft diezelfde Amartya Sen het mechanisme dat op dergelijke enkelvoudige identiteitstoeschrijving volgt. Misschien bent u er trots op dat u uw identiteit deelt met andere Marokkanen. Maar het wordt vervelend als anderen de reputatie van enkele minder geslaagde groepsgenoten op u laten afstralen alsof dat mindere succes het voornaamste kenmerk van alle leden van de groep is. En het is helemaal mis als instituties en officiële gezagdragers diezelfde fout maken. Daardoor verwerpen zij immers de insluiting van de individuele leden van de subgroep ‘Marokkanen’ in de omvattender groep ‘Nederlanders’ , terwijl die institutie of gezagsdrager juist geacht wordt het algemene belang te behartigen. Zowel het punt van de vergetelheid als dat van de groepsidentiteit illustreert hoe moeilijk het is om je reputatie in eigen hand te houden. Het is vanwege datzelfde mechanisme ondenkbaar dat tegen elke onterechte aantasting van iemands reputatie wordt opgetreden. Maar als het gaat om uitlatingen waardoor reputaties zodanig worden geschaad dat de daadwerkelijke vrijheid van handelen van de betrokkenen erdoor wordt verminderd, zou dat anders moeten liggen. Te denken is aan beledigingen die ertoe leiden dat het de agent onmogelijk wordt gemaakt om zijn werk met gezag te doen, de ondernemer en de leraar niet meer worden vertrouwd, en de Amsterdamse advocaat niet meer ongemoeid over straat kan lopen. Dan gaat het niet meer louter om gekwetste eigenwaarde (in welk geval het slachtoffer zich maar op eigen kosten tot de burgerlijke rechter moet wenden), maar om reputatieschade met een maatschappelijk effect. Precies daarin is m.i. het verschil gelegen om in deze tijd, waarin grofkorrelige uitingen zo veel voorkomen, te bepalen of al dan niet strafrechtelijk moet worden opgetreden. Het Portugese recht op een goede naam en reputatie herinnert aan het belang van strafbaarstelling en vervolging van smadelijke en lasterlijke uitingen. Maar met een beetje doordenken vraag ik me wel af of eenvoudige belediging – ook die van politieagenten – niet te snel tot vervolging leidt. Ybo Buruma
1. D. Solove, The Future of Reputation, Yale 2007 2. HR 14 juni 2013, HR:2013:CA2788 (Cruijff/Tirion)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1095
803
Wetenschap
Pre-packing in the Netherlands De beoogde ‘beoogd curator’ Frank Verstijlen1 Er staat een nieuwe ster in de coulissen van het insolventierecht: de ‘stille bewindvoerder’ of, zoals deze figuur volgens het voorontwerp voor een Wet Continuïteit Ondernemingen I zal heten: de ‘beoogd curator’. Deze beoogd curator in een pre-pack vervult zijn functie in moeilijke omstandigheden. Er is nog generlei insolventieprocedure geopend, waaraan hij bevoegdheden kan ontlenen, maar insolventie zal al wel aanwezig of toch ten minste imminent zijn. Toch werpen zijn handelingen hun schaduw vooruit op het aanstaande faillissement; sterker nog, in de regel zullen die handelingen bepalend zijn voor dat faillissement. Dat is een fundamenteel andere positie dan die van de curator. Het voorontwerp knoopt in dat licht wat al te gemakkelijk aan bij de curator. De figuur van de beoogd curator verdient een verder doordachte uitwerking en bevoegdheden die toegesneden zijn op de gevaren waarmee de betrokkenen bij de pre-pack – waaronder degenen die in deze periode met de schuldenaar contracteren – worden geconfronteerd.
I
n de afgelopen januarimaand verschenen twee nieuwe gezichten bij de geplaagde garnalenverwerker Heiploeg in het Groningse Zoutkamp, Gerard de Boer en Pieter de Jong. Heiploeg verkeerde in moeilijkheden. Zij had van de Europese Commissie juist een ‘megaboete’ wegens kartelvorming opgelegd gekregen. Gerard de Boer en Pieter de Jong deden voor de buitenwereld nogal vage dingen bij Heiboer; wie hen ‘googelde’ kwam uit bij een marketingbedrijf en een webdeveloper. Maar in werkelijkheid waren Gerard de Boer en Pieter de Jong niet wie ze zeiden te zijn, maar de geroutineerde Groninger curatoren Gerard Breuker en Pieter Lettinga, die een op handen zijnde doorstart van Heiploeg overzagen. Zij waren, zoals het Dagblad van het Noorden het omschreef, ‘een tikkeltje vermomd’: ze hadden een stoppelbaard en droegen schipperstruien.2 Enkele weken later, op 28 januari, werd Heiploeg in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mrs. Breuker en Lettinga als curatoren. Diezelfde dag werd de doorstart bekendgemaakt. Heiploeg start door als onderdeel van het Valkenburgse visverwerkingsbedrijf Parlevliet & Van der Plas, maar nu met negentig werknemers minder en met verslechterde arbeidsvoorwaarden.3 Zie hier een nieuwe ster aan het firmament van het insolventierecht, de ‘stille bewindvoerder’ of, zoals het volgens het voorontwerp voor een Wet Continuïteit Ondernemingen I zal heten: de ‘beoogd curator’.4 Een nieuwe hoofdrolspeler, die nu nog ongeregeld is, maar – zie de
1096
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
affaire-Heiploeg – al wel optreedt.5 Een boeiende rechtsfiguur, want de beoogd curator doet zijn werk buiten het kader van enige insolventieprocedure, maar op een moment dat er materieel al wel insolventie zal zijn. En zijn handelingen werpen hun schaduw vooruit op het aanstaande faillissement; sterker nog, in de regel zullen die handelingen bepalend zijn voor dat faillissement. In deze bijdrage probeer ik deze nieuwe functionaris nader te determineren. Wat is zijn taak en wat zijn zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden? Onder welke voorwaarden kan hij aansprakelijk worden gehouden voor zijn handelingen? Om die vragen te kunnen beantwoorden, dient eerst aandacht te worden besteed aan de procedure waarbinnen de beoogd curator moet functioneren.
De pre-pack De pre-pack is over komen waaien uit de VS, waar de figuur van de pre-packaged reorganization is opgekomen. Ook daar is geen vaste terminologie, maar veelal wordt gedoeld op de situatie dat al voor de opening van een Chapter 11-procedure wordt onderhandeld of zelfs gestemd over een reorganization plan,6 zodat de formalisering van dat plan na de opening van de insolventieprocedure snel zijn beslag kan krijgen.7 Daar lijkt ‘onze’ prepack heel weinig op, want een akkoord – ons equivalent van een reorganization plan – is hoge uitzondering. Wij ‘reorganiseren met de botte bijl’, door een activatransactie.
Onze pre-pack heeft meer verwantschap met het Engelse model, waar een pre-pack administration neerkomt op een voor de formele adminstration uitonderhandelde overdracht.8 Niet voor niets wordt in de voorgestelde toelichting op de Wet Continuïteit Ondernemingen I vooral aangeknoopt bij de Engelse pre-pack.9 De pre-pack betreft kortom een voorstadium van een faillissement,10 waarin een ‘deal’ wordt ‘uitonderhandeld’,
voorstadium van een
kritisch oog bekijkt en de actio pauliana kan inroepen. Een minder vooropstaand voordeel van het formaliseren van de transactie binnen faillissement, is dat de wederpartij de positie van boedelschuldeiser kan krijgen. Uit het voorgaande blijkt dat de ‘pre-packprocedure’ eigenlijk helemaal geen procedure is. Op dit moment alleen al niet omdat er niets is geregeld, maar ook onder het regime van de Wet Continuïteit Ondernemingen I brengt de aanwijzing van een beoogd curator nauwelijks wijzigingen in de situatie. Alles speelt zich af in het open veld van de contractsvrijheid. Iedereen behoudt zijn rechten. Er is geen verlies van beschikkingsbevoegdheid, geen verval van executiemiddelen, enz. Er is eigenlijk alleen een ‘beoogd curator’.
faillissement waarin een ‘deal’
De ‘beoogd curator’ en zijn taken
De pre-pack betreft een
wordt ‘uitonderhandeld’, die in faillissement moet worden beklonken die in faillissement moet worden beklonken. Overigens hoeft het niet per se tot een faillissement te komen. Idealiter worden alle problemen in onderling overleg tussen de belangrijkste ‘stakeholders’ opgelost. Maar in de praktijk kunnen de problemen zodanig groot zijn of de groep ‘stakeholders’ dermate divers en omvangrijk dat toevlucht tot het faillissement wordt gezocht. Zo gaan bij een overdracht van een onderneming buiten faillissement de werknemers ‘gewoon’ mee over naar de doorstartende partij en moeten boventallige werknemers – voor of na de overgang – via een reguliere procedure worden ontslagen, met alle verwikkelingen en kosten van dien.11 En als het toch fout gaat, wordt er alsnog een curator aangesteld, die de – naar achteraf blijkt – aan de vooravond van het faillissement gesloten transactie(s) met een
In de huidige praktijk is de beoogd curator ongereguleerd. De desbetreffende rechtbank, althans een daaraan verbonden rechter, doet simpelweg weten, op verzoek van de schuldenaar, wie zij voornemens is als curator aan te stellen, indien het faillissement binnen een redelijke termijn wordt uitgesproken.12 In het geval-Heiploeg werd daar een verkapte taakopdracht aan toegevoegd, in de overweging:13 ‘Doel van deze regeling is het realiseren van een zo hoog mogelijke opbrengst ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. De aanwijzing van de stille bewindvoerders biedt een mogelijkheid om in relatieve rust een verkoop of reorganisatie vanuit een insolventie voor te bereiden.’ Het voorontwerp biedt een summiere procedure. Volgens het voorgestelde artikel 363 lid 1 Fw kan de rechtbank op verzoek van een schuldenaar ‘een of meer personen aanwijzen die in geval van faillietverklaring zullen worden aangesteld als curator’, waartoe de schuldenaar aannemelijk dient te maken dat met die aanwijzing het belang van zijn gezamenlijke schuldeisers of belangen van maatschappelijke aard zijn gediend. Op dit punt wijkt het voorontwerp in positieve zin af van de Engelse pre-pack, waarbij een zekerheidsgerechtigde of de schuldenaar zelf een administrator kan aanstel-
Auteur
5. Naar verluidt, werken alle rechtbanken
vency Practice 16’ onder 1, waarover hierna
Wet Continuïteit Ondernemingen ook
1. Prof. mr. F.M.J. Verstijlen is hoogleraar
behalve de Rechtbanken Overijssel, Mid-
meer, alsmede P. Walton, Pre-packaged
voorziet in een ‘pre-pack’ voor een sursean-
privaatrecht aan de Faculteit Rechtsgeleerd-
den-Nederland en Maastricht mee aan de
administrations – trick or treat?, 2006, vol.
ce van betaling.
heid, Rijksuniversiteit Groningen.
pre-pack. Zie M.H.F. van Vugt, ‘De Neder-
19 Insolv. Int., p. 114, alwaar hij – al zij het
11. Art. 7:8 BW.
landse pre-pack: time out, please!’, FIP
‘primarily on the basis of anecdotal evi-
12. Zie M.H.F. van Vugt, De Nederlandse
Noten
2014, p. 26-27, die hierover overigens
dence’ – opmerkt: ‘The pre-pack invariably
pre-pack: time out, please!’, FIP 2014, p.
2. http://www.dvhn.nl/nieuws/economie/
bepaald kritisch is.
takes the form, not of a reorganisation and
28-29, alsmede de berichtgeving van de
article10879283.ece/Vermomde-curator-
6. 11 USC § 1126(b) opent daartoe – onder
rescue of the company but of a manage-
‘stille bewindvoerders’ van Heiploeg, te
met-schuilnaam-bij-Heiploeg.
voorwaarden – de mogelijkheid.
ment buy out of the company’s business.’;
raadplegen via http://www.dorhout.nl/
3. Volgens de berichtgeving in NRC Han-
7. Zie E. Tashjian, R.C. Lease en J.J. McCon-
alsmede V. Finch, ‘Pre-packaged adminis-
nieuws/pre-pack-heiploeg/114.
delsblad, http://www.nrc.nl/handelsblad/
nell, Prepacks. ‘An empirical analysis of
trations: bargains in the shadow of insol-
13. Zie de laatste vindplaats in de vorige
van/2014/januari/29/uitgekleed-heiploeg-
prepackaged bankruptcies’, Journal of
vency or shadowy bargains?’, JBL 2006, p.
noot.
maakt-doorstart-1343992, alsmede van
Financial Economics, vol. 40, 1996, p.
569-570. Uitgebreid ook in Nederland:
FNV Bondgenoten, http://www.fnvbond-
138-139, P. Walton, Pre-packaged adminis-
N.W.A. Tollenaar, ‘Faillissementsrechters
genoten.nl/nieuws/nieuwsarchief/2014/
trations – trick or treat?, Insolv. Int. 2006
van Nederland: geef ons de pre-pack!’, TvI
februari/710363-naar_de_rech-
vol. 19, p. 113-114 en V. Finch, ‘Pre-pac-
2011/23, onder 4.
ter_130214/.
kaged administrations: bargains in the sha-
9. Te raadplegen via http://www.internet-
4. Het voorontwerp is te raadplegen via
dow of insolvency or shadowy bargains?’,
consultatie.nl/wet_continuiteit_
http://www.internetconsultatie.nl/wet_
JBL 2006, p. 568-569.
ondernemingen_i. Zie p. 8-9.
continuiteit_ondernemingen_i.
8. Zie de definitie in het ‘Statement of Insol-
10. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1097
Wetenschap
1098
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
len en dus ook zijn ‘beoogd administrator’ uitzoeken.14 Hoewel volgens het voorontwerp de rechtbank de beoogd bewindvoerder aanwijst, wordt uitgegaan van het harmoniemodel. Opgemerkt wordt:15 ‘dat van belang is dat er steeds sprake is van een harmonieuze omgang tussen de beoogd curator en de schuldenaar. Is dit niet (langer) het geval, dan ligt het in de rede dat de beoogd curator zijn taak neerlegt’. Bij een vertrouwensbreuk moet de schuldenaar afscheid van de beoogd curator kunnen nemen, waartoe (onder meer) de schuldenaar bij de rechtbank een verzoek kan indienen.16 Wat doet de beoogd curator? Niet bijster veel, als we op het concept voor een memorie van toelichting mogen afgaan:17 ‘De beoogd curator is geen adviseur van de onderneming, heeft geen betrekking of bevoegdheden binnen de onderneming en heeft aan de onderneming geen enkele verplichting, met uitzondering van de verplichting tot geheimhouding. Hij treedt ook niet op als toezichthouder. De beoogd curator heeft louter tot taak om mee te kijken, zich te (laten) informeren en zich een oordeel te vormen over de gang van zaken binnen de onderneming.’ Kortom, de beoogd curator kijkt, luistert en zwijgt, al is dat laatste – ten onrechte meen ik – niet in het voorontwerp zelf tot uiting gebracht. Wat heeft de schuldenaar aan zo’n kijkend, luisterend en zwijgend sujet? Welnu, op het moment dat het faillissement wordt uitgesproken en de beoogd curator als curator wordt aangesteld, komt hij beslagen ten ijs. Hij kent de onderneming, haar problemen en de voorgestelde oplossing; hij kan sneller beslissingen nemen. De affaireHeiploeg is illustratief. Het is niet onwaarschijnlijk dat de bedrijfsvoering van Heiploeg rondom de faillissementsdatum was gestokt indien de curatoren pas in de middag van de dag van faillietverklaring hadden kennisgemaakt met het bedrijf en de garnalenindustrie.
De beoogd curator spreekt Anders dan de hiervoor geciteerde passage zou kunnen suggereren, is de haag van de tanden van de beoogd curator niet volledig gesloten. Volgens het voorgestelde artikel 365 lid 2 kan de beoogd curator: ‘indien de schuldenaar daarom vraagt, onder meer verklaren: a. dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de rechtshandelingen die de schuldenaar voornemens is te verrichten in het kader van de normale bedrijfsvoering of ter aflossing van de schulden, na een eventuele faillietverklaring door de curator niet vernietigd zullen worden op
grond van de artikelen 42 tot en met 47; onder welke voorwaarden redelijkerwijs verwacht mag worden dat de curator na een eventuele faillietverklaring goederen zal vervreemden op basis van artikel 101 lid 1, en c. welke voorbereidingen zouden kunnen worden getroffen om de afwikkeling van een eventueel faillissement te bespoedigen.’ Dat is potentieel een belangrijk voordeel, althans voor de schuldenaar en diens wederpartij. Bij herstructureringen op de rand van faillissement is het bepaald moeilijk te zeggen wat nog net wel en wat niet door de beugel van de pauliana kan. Dat leerstuk is de afgelopen jaren buitengewoon complex geworden, met – op het eerste gezicht – tegenstrijdige arresten. Mocht een bepaalde transactie, zoals een noodkrediet tegen zekerheidsverschaffing, aan de verkeerde kant van de streep blijken te zitten, dan zijn de gevolgen ernstig: de financier is zijn zekerheden kwijt en heeft weinig hoop de verstrekte gelden ooit terug te zien. Een potentiële overnemer heeft er belang bij te weten dat een met de schuldenaar uitonderhandelde activatransactie door de curator zal worden uitgevoerd, zodat hij niet het risico loopt dat alle inspanningen en kosten van het voorbereiden (due dilligence) en tot stand brengen van de transactie voor niets zijn geweest. Indien een verklaring van de beoogd curator zekerheid kan bieden over een beoogde transactie kan dat financiers, leveranciers, overnemers, enz. over de streep trekken.18 Het bieden van die duidelijkheid – als dat al mogelijk is (zie hierna) – heeft wel een prijs. In een ‘gewoon’ faillissement wordt de beslissing om de actio pauliana in te roepen, genomen op grond van gedegen onderzoek naar de feiten én de vaak complexe jurisprudentie die relevant is voor de feiten van het geval. Het valt te betwijfelen dat de kwaliteit van die beslissing kan worden gewaarborgd indien die beslissing wordt genomen in de snelkookpan van die paar weken vóór de faillietverklaring, waarin de aandacht vooral zal worden geabsorbeerd door het tot stand brengen van de transactie.19 b.
Op het moment dat het faillissement wordt uitgesproken en de beoogd curator als curator wordt aangesteld, komt hij beslagen ten ijs
14. Zie s. 14 respectievelijk 22 Insolvency
‘beoogd trustee’ is evenmin sprake.
‘beoogd curator’, ongeacht of het dezelfde
Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/
Act 1986, Schedule B1. Ook N.W.A. Tolle-
15. Het concept voor de memorie van toe-
persoon betreft. Zie N.W.A. Tollenaar, ‘Van
Wetgevingsadvisering/
naar, ‘Faillissementsrechters van Nederland:
lichting, p. 4.
pre-pack naar stille bewindvoering: een
Wetgevingsadviezen2014/2014-05-Advies-
geef ons de pre-pack!’, TvI 2011/23, onder
16. Zie het voorgestelde art. 364 Fw.
nuttige rechtsfiguur in de maak’, FIP 2013,
wetsvoorstel-Wet-continuïteit-ondernemin-
6.10 noemt dit als een voordeel. In het
17. P. 4.
p. 209.
gen-I.pdf, dat er voorts op wijst dat de
Amerikaanse recht wordt bij de toepassing
18. Naar huidig recht zal de curator bij
19. Zie ook het advies d.d. 5 februari 2014
beoogd curator zich ‘uitsluitend kan base-
van Chapter 11 in de regel überhaupt geen
gebreke van een regeling niet kunnen wor-
van de Raad voor de rechtspraak, te raad-
ren op informatie die door de schuldenaar is
bankruptcy trustee aangesteld, dus van een
den gebonden aan enige verklaring van de
plegen via http://www.rechtspraak.nl/
verstrekt’.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1099
Wetenschap
Het bieden van zekerheid aan wederpartijen door het ‘binden’ van de curator aan de verklaring van de beoogd curator heeft het risico dat suboptimale beslissingen worden genomen, ten detrimente van de gezamenlijke schuldeisers Het verslag van de beoogd curatoren van Heiploeg van hun twee weken als beoogd curator is illustratief:20 zij werden geconfronteerd met een digitale dataroom met tienduizenden pagina’s documenten, een consortium financiers, vennootschappen in diverse buitenlanden, fiscale vorderingen, financieringsarrangementen, biedingen van vóór hun aanstelling als beoogd curator, mededingingsrechtelijke aspecten, enz. Bovendien bestaat het gevaar dat de beoogd curator wordt gedreven door het momentum van de ontwikkelingen, de dynamiek van het groepsproces en het gemeenschappelijke doel van die groep de doorstart te doen slagen.21 Kortom, het bieden van zekerheid aan wederpartijen door het ‘binden’ van de curator aan de verklaring van de beoogd curator heeft het risico dat suboptimale beslissingen worden genomen, ten detrimente van de gezamenlijke schuldeisers. In voorkomende gevallen kunnen zij ter zake een (onrechtmatigedaads)vordering hebben tegen de (beoogd) curator pro se, maar zo’n procedure is geen sinecure, gezien de restrictieve rechtspraak over de persoonlijke aansprakelijkheid van de curator.22 Maar het is de vraag of de verklaring ex artikel 365 lid 2 van het voorontwerp die zekerheid kan bieden. Het ferme antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie is: jazeker. In de toelichting vermeldt hij:23 ‘Indien de beoogd curator – na daartoe gevraagd te zijn door de schuldenaar – verklaart dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de curator de verstrekking van de zekerheden na een eventuele faillietverklaring niet door middel van een actio pauliana zal vernietigen, geeft dit de schuldenaar en de verstrekker van het noodkrediet de gewenste zekerheid.’ Die verklaring – niet slechts die sub a van artikel 365 – zou ‘in beginsel bindend’ zijn, ook als uiteindelijk een ander dan de beoogd curator als curator wordt aangesteld.24 Maar in het voorontwerp zelf is niets over een binding aan de verklaring te vinden. Omdat de wetgever tot ons spreekt via de wet, lijkt me hier voor het ministerie nog werk te verrichten. Het is niet het minst belangrijke aspect van de voorstellen.25 De minister is sowieso wat snel met het beloven van ‘de gewenste zekerheid’. De onderwerpelijke beslissingen zijn niet altijd alleen aan de curator, beoogd of niet. Er is ook de rechter-commissaris. Die moet een activatransactie door de curator goedkeuren en houdt in zijn algemeenheid toezicht op de curator.26 En bij de pre-pack is er niet slechts de beoogd curator, maar wordt ook een ‘beoogd rechter-commissaris’ aangewezen.27 Die zal, daartoe door de beoogd curator gevraagd, ‘van zijn zienswijze doen blijken’ ten aanzien van de uitlatingen van de curator.28 Maar nergens staat dat hij aan die zienswijze zal zijn gebonden;
1100
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
voorontwerp noch toelichting maakt daar melding van.29 Wat daar van zij, het belang van deze discussie moet worden gerelativeerd. Er is niet alleen recht, maar ook psychologie. Of de verklaring nu ‘technisch-juridisch’ wel of niet bindend is, de beoogd curator en rechter-commissaris die zich eenmaal hebben uitgesproken, zullen sterk geneigd zijn te doen wat zij hebben gezegd. Niemand wil als windvaan of onbetrouwbaar bekend staan. Maar feit blijft dat zelfs de curator en de rechtercommissaris niet steeds het laatste woord hebben. De schuldeisers fluiten hun partijtje mee. Er kan een commissie van schuldeisers worden ingesteld, die een adviesrecht heeft;30 en die commissie én elke schuldeiser kan op de voet van artikel 69 Fw opkomen tegen een beslissing van de curator.31 Dan treft hij weliswaar dezelfde rechter-commissaris die al ‘van zijn zienswijze heeft doen blijken’ maar daartegen kan dan weer beroep worden ingesteld, langs welke weg er altijd iemand zal beslissen die zich niet al vóór de faillietverklaring over de kwestie heeft gebogen.
De beoogd curator spreekt II De beoogd curator spreekt nog op één ander moment en wel bij zijn verscheiden als zodanig. Hij brengt achteraf verslag uit van zijn bevindingen.32 Dat wordt ter griffie gedeponeerd, maar komt alleen naar buiten als het faillissement wordt uitgesproken. Dat verslag is een vooruitgang ten opzichte van de huidige situatie waarin niemand het ‘voorkoken’ van het faillissement verslaat. Het verslag vormt een compensatie voor het gebrek aan transparantie dat een pre-pack naar zijn aard heeft. In Engeland zijn daartoe door de verschillende regulerende autoriteiten richtlijnen gegeven in de vorm van het Statement of Insolvency Practice 16,33 met daarin onder meer de verplichting verslag uit te brengen van de aard van diens rol voorafgaand aan de aanstelling als administrator, waarom gekozen is voor een pre-pack sale, andere handelwijzen die zijn overwogen, de wijze waarop de contacten met de insolvency practitioner zijn gelegd, details over marketing activities, taxatie, de kopende partij en diens relatie tot de schuldenaar enz. Het valt te verwachten dat iets soortgelijks in Nederland zal gebeuren. Het voorontwerp is bedoeld als een kaderregeling; in het verband van nadere regelgeving wordt verwezen naar Recofa, de organisatie van rechterscommissarissen in faillissementszaken.34 De Raad voor de Rechtspraak verwijst zelfs expliciet naar het genoemde ‘SIP 16’.35 Niet alleen vervult dit verslag een verantwoordingsfunctie, het kan voorts, zo komt nog aan de orde, een belangrijk machtsmiddel van de beoogd curator zijn. Maar nu de taken van de beoogd curator hiervoor in
grove lijnen zijn geschetst, probeer ik eerst tot een nadere determinatie van de positie van de beoogd curator te komen.
De rechtspositie van de beoogd curator De vraag naar de rechtspositie van de curator is notoir moeilijk te beantwoorden. Het betreft een klassiek twistpunt, waarover ondanks decennia van discussie geen begin van een heersende leer valt te bespeuren.36 De vraag naar de positie van de beoogd curator is nóg ingewikkelder. In de toelichting wordt vooral gezegd wat hij niet is. Hij is geen adviseur van de onderneming, heeft geen betrekking binnen de onderneming, is geen toezichthouder.37 Hij is ook geen curator, voeg ik daaraan toe. Hij is niet als zodanig aangesteld, ontbeert diens bevoegdheden en heeft niet de taak de boedel te beheren en te vereffenen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers.38 Het kan dan ook wenkbrauwen doen fronsen dat het voorgestelde artikel 365 lid 1 Fw bepaalt: ‘De beoogd curator […] neemt bij zijn handelen steeds de taak van […] de curator […] als uitgangspunt.’ Bedoeld is, volgens de toelichting,39 dat hij zijn taak verricht ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers, zoals een curator in faillissement, en zich niet richt op de belangen van een of meer bepaalde schuldeisers. Maar dat maakt de bepaling niet minder paradoxaal. De beoogd curator opereert vóór het faillissement. Er is nog geen fixatie van het vermogen van de schuldenaar. De schuldenaar blijft beschikkingsbevoegd; zijn vermogen wordt niet vereffenend of verdeeld. De schuldeisers zijn nog niet in
De vraag naar de rechtspositie van de curator is notoir moeilijk te beantwoorden. De vraag naar de positie van de beoogd curator is nóg ingewikkelder een gezamenlijkheid verenigd, wiens belangen de beoogd curator kan behartigen. Maar wat dan volgt, biedt de sleutel tot de oplossing:40 ‘Het belang van de gezamenlijke schuldeisers is dat in de fase voorafgaand aan een eventueel faillissement zodanig wordt gehandeld dat bij faillissement de vorderingen van alle schuldeisers voor een zo groot mogelijk gedeelte kunnen worden voldaan.’ De beoogd curator is niet alleen ‘beoogd’ als curator in het latere faillissement; hij moet zelf ‘het oog houden’ op het waarschijnlijk komende faillissement en de weerslag die de handelingen van de schuldenaar en die van hemzelf op dat faillissement zullen hebben. Die koppeling tussen prepack en het faillissement c.q. de beoogd curator en de curator is welhaast onontkoombaar, waar de beoogd curator met zijn verklaringen de latere curator bindt. Toch zit er een kortsluitinkje in de opdracht aan de beoogd curator. De curator behartigt niet alleen de belangen van de gezamenlijke schuldeisers, maar moet ook waken voor die van de schuldenaar zelf. Hij heeft ‘bij de
20. Te raadplegen via http://www.dorhout.
cy%20profession/consultations/prepack/
2012/515 (X. vs. Gips).
eniging van Banken de dato 20 januari
nl/downloads/Verslag_stille_bewindvoe-
pre-pack%20consultation%20
23. P. 24.
2014, p. 3-4, kenbaar via http://www.
ring.20140204.PDF.
31march%2010.pdf. In Clydesdale Financi-
24. P. 22 van de toelichting. Dat die andere
internetconsultatie.nl/wet_continuiteit_
21. Zie het advies van de Nederlandse Orde
al Services Ltd vs. Smailes, 2009, BCC 810,
curator gebonden is aan de beslissingen van
ondernemingen_i/reactie/a87d38ac-5513-
van Advocaten d.d. 21 januari 2014, onder
werd een administrator die bij de voorberei-
de beoogd curator, houdt de Raad voor de
40f0-96a6-96bcaefa54b9.
4.14, kenbaar via http://www.internetcon-
ding van de pre-pack was betrokken van
rechtspraak (op p. 11 van het eerderge-
30. Art. 78 Fw.
sultatie.nl/wet_continuiteit_
zijn taken ontheven, omdat de gang van
noemde advies) voor ‘onmogelijk’, maar ik
31. Zoals ook in de toelichting wordt onder-
ondernemingen_i/reactie/8409b0dc-df98-
zaken bij de prijsbepaling onvoldoende
zie niet in waarom: een opvolgend curator
kend. Zie p. 22-23. Zie ook p. 10-11 van
43be-828c-31e07336f413, G. Gispen, ‘De
duidelijk was en de administrator en zijn
is ook gebonden aan de beslissingen van
het eerdergenoemde advies van de Raad
“pre-pack” is ondeugdelijk en niet goed
kantoor ‘were so closely involved in the
zijn voorganger. Een andere vraag is of dat
voor de rechtspraak.
voor de gezamenlijke schuldeisers’, in: 40XL
negotiations that he cannot be expected
adequaat in het voorontwerp is neergelegd,
32. Art. 364 lid 3 van het voorontwerp.
(liber amicorum M.J.M. Franken), 2013, p.
now to conduct an independent review’.
waarover zometeen meer.
33. Herzien per 1 november 2013, kenbaar
85-86 en 89 en B.J. Tideman, ‘Kritische
Zie voorts onder meer P. Walton, Pre-pac-
25. Ook overigens zou de stofkam door de
via http://www.r3.org.uk/media/docu-
kanttekeningen bij de pre-pack’, FIP 2013,
kaged administrations – trick or treat?,
bepaling moeten. Waarom de beperking tot
ments/technical_library/SIPS/SIP_16_-_Ver-
p. 192, welke laatste zelfs spreekt van een
2006, vol. 19 Insolv. Int., p. 116-119 en
‘de normale bedrijfsuitoefening’ of ‘ter
sion_2_(effective_from_1_Novem-
soort ‘Stockholmsyndroom’, waarmee hij de
dezelfde auteur, ‘When is pre-packaged
aflossing van de schulden’? En waarom kan
ber_2013).pdf.
beoogd curator in een wel zeer onderge-
administration appropriate – a theoretical
de verklaring slechts betrekking hebben op
34. Zie p. 5 van de toelichting.
schikte positie plaatst. In Engeland – waar
consideration’, 2011, vol. 20 Nottingham
de actio pauliana en bijvoorbeeld niet een
35. Zie p. 9 van het eerdergenoemde
het probleem dringender is omdat de
Law Journal 1, p. 5-7. Inmiddels is duidelijk
onrechtmatigedaadsvordering. Kennelijk
advies.
‘beoogd administrator’ noch de administra-
dat vooralsnog niet tot wetswijziging zal
bedoelt de minister het ruimer dan het is
36. Zie voor een schets van de myriade van
tor per se door de rechter wordt aange-
worden overgegaan. Zie de brief de dato 26
opgeschreven omdat hij in de toelichting (p.
opvattingen F.M.J. Verstijlen, De faillisse-
steld – is wel de suggestie gedaan een
januari 2012 van de ‘The Parliamentary
24) het voorbeeld van de zekerheidsstelling
mentscurator (diss. Tilburg), Deventer:
ander als administrator te benoemen dan
Under-Secretary of State for Business, Inno-
voor een noodkrediet geeft.
Kluwer 1998, p. 87-97.
degene die bij de voorbereiding van de
vation and Skills’, kenbaar via http://www.
26. Zie art. 176 (jo. 101) respectievelijk 64
37. Zie p. 4 van de toelichting.
pre-pack is betrokken. Zie de Consultation/
publications.parliament.uk/pa/cm201212/
Fw.
38. Zie art. 68 Fw.
Call for evidence van de Insolvency Service,
cmhansrd/cm120126/
27. Zie het voorgestelde art. 367 lid 1 Fw.
39. P. 11.
uit maart 2010, kenbaar via http://www.
wmstext/120126m0001.htm.
28. Zie het voorgestelde art. 367 lid 2 Fw.
40. T.a.p.
bis.gov.uk/assets/insolvency/docs/insolven-
22. Vergelijk HR 16 december 2011, NJ
29. Zie de reactie van de Nederlandse Ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1101
Wetenschap
uitoefening van zijn taak ook met de gerechtvaardigde belangen van de gefailleerde rekening […] te houden’.41 De toelichting van het voorontwerp heeft het alleen over de gezamenlijke schuldeisers, maar heeft de beoogd curator door de opdracht in artikel 365 lid 1 Fw mede een taak tegenover de schuldenaar? Dat zou op gespannen voet staan met het gegeven dat gedurende de pre-pack de schuldenaar zelf de beslissingen neemt. De ratio voor de taak van de curator tegenover de schuldenaar is dat het diens vermogen is dat de curator beheert en dat de tussenkomst van de curator beter de nakoming verzekert van de verplichting van schuldeisers bij de executie rekening te houden met de belangen van de schuldenaar.42 Dit alles speelt niet bij de pre-pack: de beoogd curator beheert niet het vermogen van de schuldenaar en evenmin is sprake van een executie door de gezamenlijke schuldeisers. Het zou bijvoorbeeld merkwaardig zijn indien de schuldenaar die een onereuze activatransactie is overeengekomen, de beoogd curator zou kunnen aanspreken omdat die ex artikel 365 lid 2 heeft verklaard dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de curator de activa op de overeengekomen voorwaarden zal vervreemden. Die schuldenaar heeft zelf voor die transactie gekozen op het moment dat het aan hem was te kiezen. Toch meen ik dat de beoogd curator wel degelijk een verantwoordelijkheid heeft tegenover de schuldenaar, vanuit de gerichtheid van de pre-pack op het verbeteren van de afwikkeling van het faillissement en de koppeling van de taak van de beoogd curator met die van de curator. Iets soortgelijks geldt voor belangen van maatschappelijke aard, die de curator naar vaste rechtspraak – en als een voorafschaduwing daarvan: de beoogd curator – in zijn beleid moet betrekken.43 Men neme het geval dat de beoogd curator een door de schuldenaar voorbereide transactie ‘kapot maakt’ door op onterechte gronden te weigeren daarover ex art. 365 lid 2 te verklaren. Hij schaadt dan op voorhand de boedel en daarmee de belangen van de gezamenlijke schuldeisers én de schuldenaar, alsmede de bij de boedel betrokken belangen van maatschappelijke aard. Kortom, de beoogd curator waakt voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers bij de te verwachten vereffening van het vermogen van de schuldenaar, met inachtneming van belangen van die schuldenaar en die van maatschappelijke aard. Dat geldt mijns inziens ook naar huidig recht, waar de onderwerpelijke verplichting van de beoogd curator bij gebreke van een wettelijke regeling in voorkomende gevallen gegrond zal zijn op een contractuele verhouding met de schuldenaar,44 dan wel de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid, al dan niet ‘gevoed’ door een taakopdracht door de aanwijzende rechtbank;45 enigszins vergelijkbaar met de wijze waarop de verplichtingen die op de curator zelf rusten tot uitdrukking komen in de hierna te behandelen ‘Maclou-norm’, die verder gaat dan de verplichtingen die de Faillissementswet op de curator legt.46
Het (te) beperkte instrumentarium van de beoogd curator Hierbij dient te worden bedacht dat de beoogd curator weinig middelen tot zijn beschikking heeft om voor die belangen te waken. Hij is niet de baas. Sterker nog, het vooront-
1102
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
werp plaatst hem in een nogal ondergeschikte positie; diens harmonieuze omgang met de schuldenaar staat voorop, hij moet zwijgen totdat de schuldenaar hem vraagt te spreken en bij een vertrouwensbreuk het veld ruimen. Via de verklaringen van artikel 365 lid 2 kan hij invloed uitoefenen, maar alleen op initiatief van de schuldenaar.
Als de schuldenaar volhardt in een voornemen een transactie te verrichten die de beoogd curator paulianeus acht, geeft het voorontwerp deze laatste niet veel mogelijkheden Mogelijk is dit beperkte instrumentarium ingegeven door de wens te bevorderen dat schuldenaren daadwerkelijk verzoeken om aanwijzing van een beoogd curator. De drempel voor zo’n verzoek is lager indien de schuldenaar de beoogd curator relatief gemakkelijk aan de kant kan zetten en een bestuurder niet hoeft te vrezen van zijn troon te worden gestoten.47 Toch komt het mij wenselijk voor dat de beoogd curator ‘steviger’ wordt neergezet met effectieve mogelijkheden zich te weer te stellen tegen dreigend nadeel voor de boedel.48 Vooropgesteld zij dat te verwachten valt dat de beoogd curator op de werkvloer machtiger zal zijn dan op papier.49 De pre-pack sorteert in de regel voor op het faillissement, zodat de schuldenaar uiteindelijk van de curator afhankelijk zal zijn. En ook al is de gedachte dat de beoogd curator bij conflicten het veld moet ruimen, hij heeft wel het oor van de beoogd rechter-commissaris en zal, zoals hiervoor aan de orde kwam, verslag uitbrengen van zijn bevindingen. Komt het tot een faillissement, dan zal de curator van dat verslag kennis nemen. Het oordeel dat de beoogd curator daarin uitspreekt, zal gewicht hebben, afkomstig als het is van een onafhankelijk en onpartijdig door de rechtbank benoemde functionaris. Schuldenaren zullen zijn suggesties en aanmerkingen serieus nemen. Maar in een geval dat de schuldenaar volhardt in een voornemen een transactie te verrichten die de beoogd curator paulianeus acht, geeft het voorontwerp deze laatste niet veel mogelijkheden. Hij zal dan niet verklaren dat te verwachten valt dat de curator niet de actio pauliana zal instellen, maar dat houdt de schuldenaar niet tegen. De beoogd curator wordt voorts – althans, zoals gezegd, volgens de toelichting – geacht geheimhouding in acht te nemen, maar ik vind het weinig acceptabel dat de beoogd curator passief moet blijven toezien waar de belangen van de gezamenlijke schuldeisers worden ondergraven. Het ligt voor de hand dat hij vraagt van zijn taken ontheven te worden en in het verslag dat hij ter griffie deponeert melding maakt van het gebeurde.50
Nu de taken van de beoogd curator in het voorontwerp zo flinterdun zijn, lijken ook de gevaren voor diens persoonlijke aansprakelijkheid gering Omdat dat de schuldenaar evenwel nog steeds niet tegenhoudt, ware het wenselijk dat in het uiteindelijke wetsvoorstel wordt bepaald dat de beoogd curator het faillissement kan of moet aanvragen, een bevel van de rechter-commissaris kan vragen en/of aangifte van een strafbaar feit kan of moet doen.51 Dat maakt de pre-pack voor de schuldenaar minder vrijblijvend, maar een schuldenaar die om aanwijzing van een beoogd curator verzoekt, moet weten dat hij geen ‘oliemannetje aan draadjes’ mag verwachten maar een onafhankelijke functionaris met een eigen verantwoordelijkheid.
Aansprakelijkheid van de beoogd curator De taak van de beoogd curator wordt, zo bleek hiervoor, sterk beïnvloed door diens te verwachten curatorschap. Het is dan ook niet vreemd dat de toelichting voor de aansprakelijkheid van de beoogd curator aanknoopt bij die van de curator. Hierbij zij vooropgesteld dat dit slechts een persoonlijke aansprakelijkheid kan betreffen: het voorontwerp voorziet niet in enige bevoegdheid een ander te binden of ‘preconstitutief’ te handelen. Voor het huidige recht is het niet anders. De toelichting verwijst naar de bekende ‘Maclounorm’:52 ‘de curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht’. Vul voor ‘curator’
‘beoogd curator’ in – zou de gedachte zijn – en men heeft de norm voor de beoogd curator.53 Maar zo simpel is het niet. De Maclou-norm zegt op zichzelf niet zoveel. Die moet worden geconcretiseerd. En die concretisering leidt tot een andere uitkomst bij de beoogd curator, al is het alleen maar omdat zijn taken anders zijn. Zo beheert de beoogd curator geen vermogen en gaat hij geen boedelschulden aan; ter zake zal dus – anders dan voor de curator54 – geen aansprakelijkheid kunnen bestaan. Op sommige punten zal de norm voor de beoogd curator wel in de buurt komen van die voor de curator. Een curator die lichtvaardig een boedelbestanddeel ‘onder de prijs’ verkoopt, kan daarvoor persoonlijk aansprakelijk zijn.55 Dat zal niet anders zijn voor de beoogd curator die zich op de voet van het voorgestelde artikel 365 lid 2 Fw op lichtvaardige wijze positief uitspreekt over een door de schuldenaar uitonderhandelde transactie en daarmee de later aangestelde curator bindt.56 Soms zullen de aansprakelijkheid van de beoogd curator en die van de curator in elkaar overlopen. Indien de beoogd curator ‘zit te slapen’, daardoor na zijn aanstelling als curator onvoldoende is voorbereid en ondermaatse beslissingen neemt, zal hij voor deze beslissingen eerder aansprakelijk zijn dan indien aan zijn curatorschap geen pre-pack vooraf was gegaan. De tijdsdruk waarin een curator verkeert, is een mitigerende factor voor diens persoonlijke aansprakelijkheid,57 maar weegt minder zwaar
41. HR 20 maart 1981, NJ 1981/640
1996, NJ 1996/727) gewag van een moge-
de Nederlandse Orde van Advocaten, onder
mingen I: de rechtszekerheid gediend?’, FIP
(Veluwse Nutsbedrijven vs. Blokland q.q.).
lijke verplichting van de curator individuele
4.12, alsmede Gerhard Gispen, ‘De “pre-
2013, p. 281, die erop wijst dat vanwege
42. Zie voor de dogmatische inkadering
schuldeisers van het faillissement op de
pack” is ondeugdelijk en niet goed voor de
het gebrek aan ervaring met de ‘beoogd
F.M.J. Verstijlen, De faillissementscurator
hoogte te stellen, hetgeen verder gaat dan
gezamenlijke schuldeisers’, in: 40XL (liber
curator’ sprake is van ‘een leeg begrip’.
(diss. Tilburg), Deventer: Kluwer 1998, p.
de Faillissementswet.
amicorum M.J.M. Franken), 2013, p. 84.
54. Zie bijv. Hof ’s-Gravenhage 26 mei
140-142.
47. Om deze reden is in het Amerikaanse
49. Vergelijk Ph.W. Schreurs, ‘Hoe stil is de
1998, JOR 1999/38 respectievelijk Rb.
43. Zie vooral HR 24 februari 1995, NJ
Chapter 11 gekozen voor het systeem van
stille bewindvoerder nu eigenlijk’, FIP 2013,
Utrecht 17 maart 1999, JOR 1999/107.
1996/472 (Sigmacon II). Die maatschappe-
de debtor in possession. Zie H.R. Rep.
p. 270-271.
55. Zie Rb. Assen 10 oktober 2007, NJF
lijke belangen worden in het voorontwerp
95-598, p. 6191: ‘Proposed Chapter 11
50. Vergelijk voor het huidige recht N.W.A.
2008/183 over de curator die een tankstati-
nogal zwaar aangezet, waar zij in het voor-
recognizes the need for the debtor to
Tollenaar, ‘Van pre-pack naar stille bewind-
on voor een bedrag van € 300 002 ver-
gestelde art. 363 lid 1 een separate grond
remain in control to some degree, or else
voering: een nuttige rechtsfiguur in de
kocht aan de enige bieder, zonder een
vormen voor aanwijzing van een beoogd
debtors will avoid the reorganization provi-
maak’, FIP 2013, p. 206.
makelaar, taxateur of andere deskundige in
curator. Kritisch hierover de Raad voor de
sions in the Bill until it would be too late for
51. Zie ook het wensenlijstje in het eerder-
te schakelen.
rechtspraak in het eerdergenoemde advies,
them to be an effective remedy.’ Vergelijk
genoemde advies van de Nederlandse Orde
56. Zoals hiervoor aan de orde kwam, staat
p. 5.
N.W.A. Tollenaar, ‘Van pre-pack naar stille
van Advocaten, onder 9.16.
deze binding in het huidige voorontwerp
44. Zie E. Loesberg, ‘Pre-pack in het Neder-
bewindvoering: een nuttige rechtsfiguur in
52. HR 19 april 1996, NJ 1996/727. Zie
geenszins vast.
landse faillissementsrecht’, TOP 2013, p.
de maak’, FIP 2013, p. 208. Een zeer mini-
voor een nadere uitwerking HR 16 decem-
57. In HR 19 april 1996, NJ 1996/727
30-31 en N.W.A. Tollenaar, ‘Van pre-pack
malistische opvatting hebben W.J.P. Jonge-
ber 2011, NJ 2012/515 (X. vs. Gips).
(Maclou) wordt in de motivering voor de
naar stille bewindvoering: een nuttige
pier en K.P. Hoogenboezem, ‘Wie is de stille
53. Vergelijk W.J.P. Jongepier en K.P.
hiervoor geciteerde ‘Maclou-norm’ ver-
rechtsfiguur in de maak’, FIP 2013, p. 204,
bewindvoerder?’, FIP 2013, p. 197, die
Hoogenboezem, ‘Wie is de stille bewind-
wezen naar de omstandigheid dat de
met als bijlage een ‘modelovereenkomst
stellen dat de stille bewindvoerder (naar
voerder?’, FIP 2013, p. 200, N.W.A.
beslissingen van de curator ‘vaak geen
stille bewindvoering’.
huidig recht) zich over het paulianeuze
Tollenaar, ‘Van pre-pack naar stille bewind-
uitstel kunnen lijden’.
45. Vergelijk de affaire-Heiploeg, waarover
karakter van een voorgenomen transactie
voering: een nuttige rechtsfiguur in de
noot 11.
‘niet uit [dient] te laten’.
maak’, FIP 2013, p. 206 en J.V. Maduro,
46. Zo maakt Maclou zelf (HR 19 april
48. Zie het hiervoor genoemde advies van
‘Het wetsvoorstel Wet continuïteit onderne-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1103
Wetenschap
naar mate de curator gedurende een pre-pack meer gelegenheid heeft gehad zich in de situatie te verdiepen.58 Nu de taken van de beoogd curator in het voorontwerp zo flinterdun zijn, lijken ook de gevaren voor diens persoonlijke aansprakelijkheid gering. Toch verwacht ik – en ik zou dat als positief waarderen – dat de eisen aan de beoogd curator in de praktijk hoger zijn dan in het voorontwerp verwoord. Bijzondere aandacht is daarbij op zijn plaats voor degenen die gedurende de pre-pack met de schuldenaar contracteren. Het lijkt erop dat de minister zelf op dat punt in de toelichting verder gaat dan in het voorontwerp verwoord. Hij refereert aan de zogenaamde Beklamelaansprakelijkheid.59 Indien een bestuurder van een vennootschap verplichtingen aangaat, wetende of moetende weten dat de vennootschap die niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor de daardoor veroorzaakte schade, kan de bestuurder persoonlijk aansprakelijk worden gehouden. Die norm geldt ook voor de curator die ongedekte boedelschulden aangaat,60 maar kan als zodanig niet gelden voor de beoogd curator, omdat de beoogd curator nooit verplichtingen aangaat. Maar in de toelichting meldt de minister:61 ‘Zijn de verplichtingen aangegaan naar aanleiding van een “positieve” verklaring van de beoogd curator, dan zou deze mogelijk ook persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de daaruit voortvloeiende schade voor de crediteuren.’ Die ‘positieve verklaring’ heeft denkelijk betrekking op een door de schuldenaar voorgestelde doorstart c.q. voorgenomen activatransactie. Hoewel niet helemaal duidelijk is wie de minister verstaat onder ‘de crediteuren’, lijkt de beoogd curator hier door de verwijzing naar Beklamel een verantwoordelijkheid ten opzichte van potentiële wederpartijen van de schuldenaar toebedeeld te krijgen. Dat staat op gespannen voet met de eerdere opmerkingen dat
de curator de belangen van de gezamenlijke schuldeisers moet behartigen en geen toezichthouder is.62 Het overtreden van de Beklamelnorm kan juist in het voordeel van de gezamenlijke schuldeisers zijn, waar de betreffende wederpartijen hun prestaties aan de schuldenaar leveren en de verhaalsmogelijkheden van de gezamenlijke schuldeisers doen toenemen, terwijl de tegenprestatie nimmer (integraal) ten laste van de boedel wordt voldaan. Maar de geciteerde passage suggereert dat hij toch een taak heeft tegenover individuele partijen die in de voorfase met de schuldenaar contracteren. En dat lijkt mij terecht. De Beklamelnorm is zo diep verankerd in ons juridische genoom dat het onbestaanbaar is dat een door de rechtbank benoemde functionaris ijdel toeziet hoe zij wordt overtreden.63 Zo wordt het door de Raad voor de rechtspraak ervaren,64 alsmede, – zo schat ik in – door de beroepsgroep zelf.65 Illustratief is de affaire-Heiploeg, waar de zogenaamde ‘pre-packcrediteuren’ de bijzondere aandacht van de beoogd curatoren hadden en voor welke crediteuren een voorziening was getroffen die betaling moest waarborgen.66
Tot slot Deze beoogd curator in een pre-pack vervult zijn functie in moeilijke omstandigheden. Er is nog generlei insolventieprocedure geopend, waaraan hij bevoegdheden kan ontlenen, maar insolventie zal al wel aanwezig of toch ten minste imminent zijn. Dat is een fundamenteel andere positie dan die van de curator. Het voorontwerp knoopt in dat licht wat al te gemakkelijk aan bij de curator. De figuur van de beoogd curator verdient een verder doordachte uitwerking en bevoegdheden die toegesneden zijn op de gevaren waarmee de betrokkenen bij de pre-pack – waaronder degenen die in deze periode met de schuldenaar contracteren – worden geconfronteerd.
58. Vergelijk W.J.P. Jongepier en K.P.
pack naar stille bewindvoering: een nuttige
credit and who knows that there is no good
bepaald geen strenge aansprakelijk-
Hoogenboezem, ‘Wie is de stille bewind-
rechtsfiguur in de maak’, FIP 2013, p. 207.
reason to believe it will be repaid. Such
heidseisen stelt. Anders: W.J.P. Jongepier en
voerder?’, FIP 2013, p. 199.
63. Vergelijk par. 6 van de hiervoor
liability is not restricted to the directors.’
K.P. Hoogenboezem, ‘Wie is de stille
59. Naar HR 6 oktober 1989, NJ 1990/286
genoemde ‘SIP 16’: ‘An insolvency practi-
64. Zie het eerdergenoemde advies, p. 6.
bewindvoerder?’, FIP 2013, p. 196.
(Beklamel).
tioner should bear in mind the duties and
65. Vergelijk N.W.A. Tollenaar, ‘Van pre-
66. Zie het verslag van de voormalig
60. Zie F.M.J. Verstijlen, De faillissements-
obligations which are owned to creditors in
pack naar stille bewindvoering: een nuttige
beoogd curatoren, p. 4 en 5, te raadplegen
curator, (diss. Tilburg), Deventer: Kluwer
the pre-appointment period. They should
rechtsfiguur in de maak’, FIP 2013, p. 208,
via http://www.dorhout.nl/downloads/
1998, hoofdstuk XVI.
be mindful of the potential liablitity which
die de ‘stille bewindvoerder’ (naar huidig
Verslag_stille_bewindvoering.20140204.
61. P. 23.
may attach to any person who is a party to
recht) aanbeveelt een liquiditeitsprognose
PDF.
62. Vergelijk N.W.A. Tollenaar, ‘Van pre-
a decision that causes a company to incur
te vragen, hoewel hij elders in het stuk toch
1104
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Wetenschap
804
Preventieve hechtenis in Veen Over de voorkoming en bestrijding van groepsgeweld Adriaan Wierenga en Jan Brouwer1 Maakte Justitie misbruik van haar strafvorderlijke bevoegdheden door op 30 december vorig jaar álle bezoekers van een café in Veen aan te houden nadat een groep relschoppers het café was binnengevlucht? Het antwoord luidt bevestigend. Wat we missen in Nederland is een goed uitgedachte regeling tot preventieve bestuurlijke detentie. Die kan niet alleen bijdragen aan het voorkomen van openlijke geweldpleging, maar ook aan het oneigenlijk inzetten van strafvorderlijke middelen. Hiervoor is heus ruimte binnen de grenzen van het EVRM.
I
eder jaar is het met oud-en-nieuw raak in het NoordBrabantse dorp Veen.2 Jongeren steken midden in het dorp auto’s in brand met alle gevaren van dien voor omliggende huizen en gebouwen, de preventieve maatregelen van de politie ten spijt. Gewelddadige confrontaties met de hulpverleners vormen een bijna vast onderdeel van dit ritueel. De inventiviteit van de jongeren blijkt uiteindelijk echter begrensd; dit jaar komen ze naar eigen verwachting niet meer door de barricaden die door de politie worden opgeworpen. Daarom besluiten ze laat op de avond van 30 december – wanneer de politie nog niet op volle sterkte is – een auto net buiten het centrum in brand te steken. Als de in allerijl uitgerukte brandweer het blussen onmogelijk wordt gemaakt, vordert de politie het vertrek van de jongeren. Aan dit verwijderbevel wordt niet voldaan. Integendeel, de agenten en brandweerlieden worden vanuit een groep van ongeveer 70 personen met flessen en zwaar vuurwerk bekogeld. De politie voert vervolgens een charge uit en acht mensen worden aangehouden. De overige leden van de groep vluchten naar een nabijgelegen horecagelegenheid. Na het afzetten van de omgeving wordt de rest van de groep alsnog in dat café in
de kraag gevat. In Veen kijkt men niet op een turfje, zo lijkt het, want uiteindelijk worden er maar liefst 101 personen aangehouden. Daaronder bevinden zich dan ongeveer 31 personen die toevallig in het café aanwezig zijn en die niets met de groep relschoppers te maken hebben. Allen worden overgebracht naar inderhaast vrijgemaakte cellen.3 Ze komen niet eerder vrij dan op 2 januari, met uitzondering van negen personen die er blijkbaar echt helemaal niets mee te maken hebben. Die worden een dag eerder – op nieuwjaarsdag – vrijgelaten.4 Laten we voorop stellen dat het gedrag van de jongeren – met name het bekogelen van hulpverleners en politie – volstrekt afkeurenswaardig, verwerpelijk en ontoelaatbaar is. Een reactie van de politie kan en mag daarom niet uitblijven. Haar optreden wekt de schijn van preventieve hechtenis om zo de rust bij de nieuwjaarsviering te verzekeren. Een wettelijke basis hiervoor ontbreekt echter. Of justitie in Veen misbruik maakte van haar strafvorderlijke bevoegdheden, is de centrale vraag in dit artikel.
Preventieve vrijheidsbeneming Preventieve vrijheidsbeneming als oneigenlijke methode van ordehandhaving is een beproefd recept.5 Een van de
Auteurs
Noten
SrZmlE!BoanHCG3VioQ/ (laatst geraad-
spontaan-ontstaan-1.4160680 (laatst
1. Mr. A.J. Wierenga doet binnen het Cen-
2. De vorige burgemeester vergelijkt Veen
pleegd: 13 april 2014).
geraadpleegd: 13 april 2014).
trum voor Openbare Orde en Veiligheid
met ‘een Sicilliaans maffiadorp’; toen hij in
3. Zie: http://www.nrc.nl/
5. Zie J.G. Brouwer en A.E. Schilder, ‘Het
van de Rijksuniversiteit Groningen onder-
2004 de nieuwjaarsrellen de kop probeerde
nieuws/2013/12/31/agenten-met-vuur-
wetsvoorstel bestuurlijke ophouding, Een
zoek naar noodrecht. Prof. mr. dr. J.G.
in te drukken, volgden bedreigingen en
werk-bekogeld-bij-autobrand-veen-65-ar-
verkenning van de rechtsstate-lijke gren-
Brouwer is hoogleraar-directeur van het
werd zijn eigen auto tot twee keer toe in
restaties/ (laatst geraadpleegd: 13 april
zen’, NJB 1999, afl. 34, p. 1640-1648.
Centrum voor Openbare Orde en Veilig-
brand gestoken. Zie: http://www.metro-
2014).
heid.
nieuws.nl/nieuws/veen-en-nieuwjaarsrel-
4. Zie: http://www.destentor.nl/algemeen/
len-horen-bij-elkaar-zoals-nick-bij-simon/
binnenland/ongeregeldheden-veen-niet-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1105
Wetenschap
Veen, daags na de rellen hebben van 30 december 2013 © Bas Czerwinski / ANP
laatste keren dat de politie hiertoe op grote schaal overging, was tijdens de Eurotop in juni 1997 in Amsterdam. Zij nam toen 371 krakers in voorlopige hechtenis, formeel op verdenking van overtreding van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr): lidmaatschap van een criminele organisatie. In werkelijkheid was het optreden vooral bedoeld om hen uit de buurt te houden van de Eurotop. Dat moest ook de Minister van Justitie uiteindelijk toegeven.6 Op de juridische basis voor dit optreden is destijds vanuit verschillende kanten scherpe kritiek geuit.7 Een en ander vormde – samen met de toen actuele behoefte aan instrumenten voor ordehandhaving vanwege de organisatie van het Europees voetbalkampioenschap door Nederland – de directe aanleiding voor de overhaaste invoering van de Wet bestuurlijke ophouding in 2000.8 Die wet verleent de burgemeester de bevoegdheid om een door hem aangewezen groep van personen, op een door hem aangegeven plaats maximaal twaalf uren te doen ophouden. Strikt genomen is van preventieve hechtenis geen sprake; de burgemeester mag pas tot bestuurlijke ophouding overgaan als daadwerkelijk een hiertoe aangewezen voorschrift uit een verordening,9 dan wel een noodverordening is overtreden.10 De inhoud van een verordening kan echter zodanig worden vastgesteld dat het strafbare
Burgemeesters hebben zich – op één uitzondering na – nooit gewaagd aan bestuurlijke ophouding 1106
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
moment ‘naar voren’ wordt gehaald. Illustratief in dit verband is de in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel gedane suggestie van een verbod om ‘voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bedoeld zijn om tezamen met anderen de openbare orde te verstoren’. Andere suggesties waren het verbod om ‘tezamen met anderen door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden’ en het verbod om ‘zich tezamen met anderen te begeven naar een samenscholing’.11 De grens tussen repressief en preventief optreden wordt door dergelijke voorschriften fluïde.12 Burgemeesters hebben zich – op één uitzondering na – nooit gewaagd aan bestuurlijke ophouding. De regeling is gecompliceerd, bewerkelijk en arbeidsintensief.13
Inverzekeringstelling of preventieve hechtenis Een persoon kan in beginsel slechts worden aangehouden indien hij verdachte is in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering (Sv). Er moet ten aanzien van die persoon een ‘op feiten of omstandigheden gebaseerd redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit’ bestaan. Bestond er met betrekking tot alle aangehouden personen een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit? Volgens justitie waren zeker zeventig jongeren rechtstreeks betrokken bij de wanordelijkheden rondom de in brand gestoken auto.14 De politie verklaarde dat de betrokkenen een misdrijf pleegden door niet te voldoen aan een verwijderbevel.15 Het niet voldoen aan een dergelijk bevel is een misdrijf in de zin van artikel 184 Sr, mits het gaat om een bevel op basis van een uitdrukkelijk in een wettelijk voorschrift vastgelegde bevelsbevoegdheid; een bevel in het
kader van de handhavende taak van de politie op grond van artikel 3 Politiewet 2012 voldoet niet aan die eis. Niet-naleving van een zodanig bevel levert geen strafbaar feit op.16 Artikel 2:1 APV van de gemeente Aalburg – waarbinnen Veen is gelegen – voorziet wel in een dergelijke uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid.17 We zullen daarom aannemen dat het verwijderbevel hierop was gebaseerd. Bij overtreding van dit bevel is volgens artikel 2:75 APV Aalburg bestuurlijke ophouding mogelijk. Gesteld dat de burgemeester van Veen zijn bevoegdheid tot bestuurlijke ophouding had benut, dan zou hij de relschoppers maximaal twaalf uren van hun vrijheid hebben kunnen ontnemen. Dit verschilt nogal van het aantal uren dat nu via de strafvorderlijke weg is bereikt. Negen personen zijn ongeveer dertig uren gehecht. De andere 92 personen hebben om en nabij de 50 uren in hechtenis doorgebracht. Strafvorderlijk levert de verdenking van het niet voldoen aan het verwijderbevel slechts de bevoegdheid op om iemand na aanhouding gedurende maximaal zes uren te verhoren, lees vast te houden.18 Vanwege onder meer de logistieke problemen slaagden politie en justitie er niet in alle verdachten in de verhoorperiode (uitgebreid) individueel te horen. De verdachten konden niet op één plek worden ondergebracht; ze werden verdeeld over Kamp Zeist en op locaties in Alphen aan den Rijn, Tilburg en Breda. Voor delicten gepleegd in groepsverband is het weliswaar lastig om ieders strafwaardige gedrag op individuele basis in zo korte tijd exact in kaart te brengen, toch gunt de wetgever politie en OM in een dergelijk geval geen langere termijn dan de genoemde zes uren om de bokken van de geiten te scheiden. Overigens wordt de tijd tussen middernacht en negen uur ’s morgen niet meegerekend.19 De verdenking van het niet voldoen aan een verwijderbevel bood derhalve niet de mogelijkheid om de ver-
dachten zo lang te detineren als nu is gebeurd. Verdenkt het OM iemand van een ernstiger misdrijf – waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten – dan kan volgend op de verhoorperiode na aanhouding het dwangmiddel inverzekeringstelling worden ingezet. Het bevel tot inverzekeringstelling kan slechts door een (hulp)officier van justitie worden gegeven en maakt dat de verdachten na aanhouding nog eens drie dagen kunnen worden vastgehouden.20 Inverzekeringstelling vindt plaats in het belang van het onderzoek; meestal voor nader verhoor, maar het kan ook zijn dat men bijvoorbeeld een verdachte wil confronteren met een getuige. In Veen zijn alle verdachten tijdens de verhoorperiode in verzekering gesteld. Of de vrijheidsbeneming in dit verband steeds werkelijk toegevoegde waarde voor het onderzoek had, is bepaald niet evident. Van welk ernstiger misdrijf verdacht het Openbaar Ministerie de betrokkenen dan om de inzet van de inverzekeringstelling te rechtvaardigen? Slechts enkele jongeren hadden zich schuldig gemaakt aan brandstichting en slechts een paar hebben de politie en brandweer daadwerkelijk met flessen en vuurwerk bekogeld. De politie verdenkt echter nagenoeg de hele groep van openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 lid 1 Sr.21 Een verdenking van dat misdrijf staat de inzet van het dwangmiddel inverzekeringstelling wel toe.22
Om onder het bereik van openlijke geweldpleging te vallen gelden sinds 2000 soepele eisen
6. Kamerstukken II, 1997/98, 25 419, nr. 6
ving van de openbare orde of beperking
burgemeester van Almelo in 2006; zie
volgen of zich in de door hem aangewezen
en Handelingen II 1997/98, nr. 39, p.
van gevaar in omstandigheden als bedoeld
ABRvS 9 augustus 2006, AB 2006/413
richting te verwijderen.’
3172-3177.
in art. 175.
m.nt. Brouwer en Schilder en Gst.
18. De vraag of men via een bevelsbe-
7. Bijv. Rapport Nationale Ombudsman 17
10. Art. 176a Gemw spreekt van ‘omstan-
2006/160, JB 2006/277.
voegdheid in een verordening een
november 1998, nr. 98/505, M.A.D.W. de
digheden als bedoeld in artikel 175 Gemw’.
14. Zie: http://www.destentor.nl/alge-
‘gemeentelijke’ overtreding kan omvormen
Jong, ‘Capital of inspiration’? Over artikel
Bestuurlijke ophouding zal met name aan
meen/binnenland/kritiek-op-politie-actie-
tot een misdrijf in de zin van art. 184 Sr,
140 Sr, noodverordeningen en rechterlijke
de orde zijn als sprake is van de in dat arti-
veen-1.4161321 (laatst geraadpleegd: 13
wordt niet door iedereen bevestigend
bevelen’, TvP, nr. 9 september 1997, p.
kel genoemde noodsituaties van ‘oproerige
april 2014).
beantwoord; zie J.G. Brouwer en A.E.
17-23, J.G. Brouwer en A.E. Schilder, ‘Poli-
beweging of andere ernstige wanordelijkhe-
15. Zie: http://www.nu.nl/binnen-
Schilder, ‘Wijken voor orde, over nieuwe
tie misbruikte haar bevoegdheden’ in NRC
den’, dan wel de ernstige vrees voor het
land/3665251/honderd-arrestaties-ongere-
geboden en verboden’, RegelMaat,
Handelsblad 18 juni 1997. De president van
ontstaan daarvan. Het moet – vanwege het
geldheden-veen.html (laatst geraadpleegd:
2008/03, 88-102.
de Rechtbank Amsterdam oordeelde dat de
ingrijpende karakter van de maatregel voor
13 april 2014).
19. Zie art. 61 lid 1 Sv. Blijkens het tweede
aanhoudingen onrechtmatig waren en
de vrijheid van de aangehouden personen –
16. HR 29 januari 2008,
lid van dit artikel kan – indien de identiteit
kende de preventief gehechte personen een
gaan om gebeurtenissen waarbij de orde in
ECLI:NL:HR:2008:BB4108, voorheen: LJN
van de verdachte niet kan worden vastge-
schadevergoeding toe (President Rb.
ernstige mate wordt verstoord, aldus de
BB4108, AB 2008/147, m.nt. Brouwer en
steld – voor dit feit de termijn nog met zes
Amsterdam, 17 juni 1997, rolnr. KG
regering (Kamerstukken II, 1998/99,
Schilder.
uren verlengd worden.
97/1669G).
26 735, nr. 3, p. 8).
17. Artikel 2:1 lid 2 van die APV luidt als
20. Zie art. 58 Sv.
8. Stb. 2000, 175. Art. 154a Gemw bevat
11. Kamerstukken II, 1998/99, 26 735, nr.
volgt: ‘Hij die op een openbare plaats aan-
21. Bij sommigen speelt ook de verdenking
de regeling inzake de reguliere bevoegdheid
3, p. 9-10.
wezig is bij een voorval waardoor ongere-
van de strafverzwarende omstandigheid uit
en art. 176a Gemw de onmiddellijke
12. J.G. Brouwer en A.E. Schilder, ‘Het
geldheden ontstaan of dreigen te ontstaan,
art. 141 lid 2 sub 1 een rol. Daarin wordt
bevoegdheid.
wetsvoorstel bestuurlijke ophouding. Een
of bij een tot toeloop van publiek aanleiding
met de hogere gevangenisstraf van zes jaren
9. Het moet in het geval van de reguliere
verkenning van de rechtsstatelijke grenzen’,
gevende gebeurtenis waardoor ongeregeld-
de openlijke geweldpleging bedreigd indien
bevoegdheid gaan om de groepsgewijze
NJB 1 oktober 1999, nr. 34, p. 1643.
heden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan
daarbij opzettelijk goederen zijn vernield of
niet-naleving van een bij de raad bij veror-
13. Zie hierover: R. van Dartel, Proces
wel zich bevindt in of aanwezig is bij een
indien het door hem gepleegde geweld enig
dening vastgesteld en daartoe aangewezen
2005/5, p. 166-174. Een onvolkomen inzet
samenscholing, is verplicht op bevel van
lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
specifiek voorschrift dat strekt tot handha-
van het instrument vond plaats door de
een ambtenaar van politie zijn weg te ver-
22. Zie art. 57 jo. 67 Sv.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1107
Wetenschap
Om onder het bereik van openlijke geweldpleging te vallen gelden sinds 2000 soepele eisen. Het bestanddeel ‘met verenigde krachten’ in artikel 141 lid 1 Sr werd toen vervangen door ‘in vereniging’.23 De wetgever wenste daarmee een ruimere kring van leden van de groep van waaruit het geweld komt, binnen het bereik van het strafrecht te brengen. Deze wetswijziging vond in dezelfde periode en met hetzelfde doel plaats als de invoering van de bestuurlijke ophouding: om meer grip te krijgen op groepsgeweld. Sinds deze wetswijziging is behalve degene die zelf gewelddadige handelingen pleegt, ook degene die welbewust meegaat naar een plaats waar vanuit een groep openlijk geweld wordt gepleegd, en zich daar als een lid van die groep manifesteert, schuldig. Ook vocale, intellectuele en andere bijdragen aan de groep die het openlijke geweld pleegt, tellen mee, aldus de wetgever.24 Het vizier werd daarmee gericht op ook diegenen die in sterke mate bijdragen aan een sfeer van ontremming waarin anderen tot gewelddadige handelingen overgaan en een gecoördineerde tegenactie van de politie wordt bemoeilijkt.25 In de rechtspraak heeft deze koerswijziging zeker haar beslag gekregen.26 Waar de grenzen echter precies liggen, is lastig te bepalen. Konden in het geval Veen alle van de ongeveer 70 relschoppers in redelijkheid verdacht worden van openlijke geweldpleging? In wetsgeschiedenis en jurisprudentie wordt om
De overige 62 vluchtten naar een café om zich daar vervolgens te vermengen met 31 cafébezoekers. Mocht de politie deze 93 personen beschouwen als verdachten? onder het bereik van artikel 141 Sr te vallen gesproken van het leveren van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld.27 Van belang is dat iemand meer doet dan enkel het getalsmatig versterken van een groep.28 Voldoende is hiervoor bijvoorbeeld dat hij ‘welbewust een bijna zekere confrontatie heeft opgezocht en bovendien vervolgens gedurende enige tijd is meegegaan in een aanvalsgolf’.29 De wetenschap dat zich rond oud-en-nieuw in Veen elk jaar confrontaties met de politie voordoen in combinatie met het niet-opvolgen van het (tot vier maal herhaalde) verwijderbevel van de politie, zijn indicatoren dat de na het verwijderbevel van de politie nog steeds aanwezige leden van de groep ‘welbewust een bijna zekere confrontatie’ met de politie zijn aangegaan. Na het ontstaan van de schermutselingen tussen relschoppers en hulpverleners is men welbewust niet vertrokken en daarmee nog gedurende enige tijd meegegaan in een aanvalsgolf van de groep op de politie.30 Het ‘zich niet-distantiëren’ van de gewelddadige
1108
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
groep is onder omstandigheden overigens ook zelfstandig een argument om van een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld te kunnen spreken.31 De Hoge Raad is weliswaar bij openlijke geweldpleging aan het enkele ‘zich niet-distantiëren’ minder waarde gaan hechten,32 maar onder omstandigheden als in Veen kan worden gezegd dat de uiteindelijk nog steeds bij de gewelddadige groep aangesloten personen een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd hebben. Aan de voorwaarde van een redelijk vermoeden van schuld aan openlijke geweldpleging lijkt derhalve te kunnen worden voldaan. Dit kan de inverzekeringstelling van de groep van ongeveer 70 relschoppers rechtvaardigen. Van die 70 zijn er echter maar acht ter plekke aangehouden. De overige 62 vluchtten naar een café om zich daar vervolgens te vermengen met 31 cafébezoekers. Mocht de politie deze 93 personen beschouwen als verdachten? Was hier op individueel niveau sprake van een ‘uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit’, zoals dat vereist is om iemand te kunnen aanhouden? Volgens de Hoge Raad kan iemand niet reeds als verdachte worden aangemerkt indien slechts sprake is van de mogelijkheid dat die persoon een strafbaar feit zou kunnen hebben gepleegd. De status van verdachte moet kunnen worden onderbouwd door feitelijke omstandigheden die objectiveerbaar zijn.33 De door een woordvoerster van het OM afgelegde verklaring doet vermoeden dat men niet iedereen als verdachte kon beschouwen: ‘Ook ín het café zijn agenten belaagd. Maar de situatie was zó chaotisch dat het niet is uit te sluiten dat er mensen zijn opgepakt die geen aandeel in het geweld hadden.’34 Kortom, het heeft er alle schijn van dat in die gevallen voor aanhouding en inverzekeringstelling geen ruimte was. Naar de beweegreden van het misbruik van de strafvorderlijke bevoegdheden kunnen we slechts gissen. Van professionele organisaties als politie en OM mogen we verwachten dat dit – hoe begrijpelijk wellicht ook – niet uit woede of frustratie over het gebeurde heeft plaatsgevonden. Dan blijft er maar een reden over: justitie wilde de jongeren preventief opsluiten, om zo de (verdere) orde en rust rondom de nieuwjaarsviering te verzekeren. In Veen is dat een legitieme reden, maar onze wetgeving voorziet hierin niet, zij het dat de bepaling over bestuurlijke ophouding wel als zodanig is bedoeld. Misschien moeten we dan maar eens nadenken over een nieuwe regeling om groepsgeweld te kunnen voorkomen. Een regeling tot preventieve hechtenis kan overigens geen oplossing bieden in de fase waarin de strafvorderlijke middelen in Veen zijn ingezet. Zij zal daadwerkelijk preventief moeten worden toegepast.
Preventieve hechtenis en het EVRM Recent heeft het EHRM in de zaak Ostendorf geoordeeld dat er op grond van artikel 5 lid 1 sub b EVRM ruimte is om een persoon preventief te hechten in het belang van ordehandhaving.35 In deze zaak speelde het volgende. Ostendorf staat te boek als een risicosupporter van de voetbalclub Werder Bremen. In 2004 reist hij met veertig andere Bremensupporters met de trein naar Frankfurt voor een bezoek aan een uitwedstrijd. Tijdens de reis laat
de politie van Bremen aan die van Frankfurt am Main weten dat de Bremensupporters onder leiding van Osterdorf een gewelddadige confrontatie zoeken met Eintracht Frankfurtsupporters. Als Ostendorf zich ondanks een aanwijzing van de politie van Frankfurt am Main onttrekt aan de groep, wordt hij preventief afgevoerd naar het bureau en na de wedstrijd weer vrijgelaten. Uit een analyse van de gegevens uit zijn in beslaggenomen mobieltje blijkt dat hij daadwerkelijk contact heeft gezocht met supporters van de tegenpartij. Ostendorf is van mening dat artikel 5 EVRM is geschonden door hem vier uren preventief te hechten. De in artikel 5 lid 1 EVRM limitatief opgesomde detentiegronden moeten volgens het EHRM restrictief worden uitgelegd. Het achterliggende doel van deze bepaling is immers het voorkomen van willekeurige vrijheidsberoving.36 Toch beslist het EHRM dat in Ostendorfs geval is voldaan aan de eisen voor vrijheidsbeneming van het tweede onderdeel van artikel 5 lid 1 sub b EVRM: ‘teneinde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren’. Het Hof formuleert wel strikte voorwaarden waaronder preventieve vrijheidsbeneming op die grond is toegelaten: a. de bevoegdheid om een persoon in detentie te nemen dient een wettelijke basis te hebben;37 dit dient een andere basis te zijn dan de detentiebevoegdheid binnen het strafvorderlijke traject;38 b. de detentie moet dienen om de naleving van een specifieke en concrete strafbepaling te verzekeren; het op handen zijnde strafbare feit moet derhalve worden geconcretiseerd naar plaats, tijd en potentiële slachtoffers;39 c. de aard van de na te komen verplichting dient in overeenstemming te zijn met
In Veen is dat een legitieme reden, maar onze wetgeving voorziet hierin niet
het EVRM;40 d. de detentie moet gericht zijn op en direct bijdragen aan het verzekeren van de nakoming van de verplichting en mag dus geen punitief karakter hebben;41 e. de betrokkene moet hebben verzuimd aan zijn verplichting te voldoen; uit ‘clear and positive steps’ moet blijken dat hij toch het strafbare feit wil gaan plegen;42 f. van wat als ‘clear and positive steps’ wordt aangemerkt dient de betrokkene vooraf op de hoogte te worden gesteld;43 g. de detentie dient gegeven de omstandigheden een proportioneel middel te zijn; er dient sprake te zijn van een juiste afweging tussen het belang van de samenleving bij nakoming van de wettelijke verplichting en het recht op vrijheid van de betrokkene,44 en h. de detentie moet beëindigd worden uiterlijk als de wettelijke termijn verloopt of zoveel eerder als de noodzaak is vervallen.45 De uitspraak van het Hof biedt ook voor ons perspectief, zij het dat wij nu juist voor een geval als in de Ostendorf-zaak in ons rechtsstelsel niet het instrument van preventieve hechtenis hoeven te hanteren. De strafrechtelijke dwangmiddelen bieden hier voldoende soelaas. In tegenstelling tot in Duitsland, zijn voorbereidingshandelingen als die van Ostendorf hier te lande strafbaar gesteld in artikel 141a Wetboek van Strafrecht.46
Naar een werkbare bestuurlijke detentie In Haagse kringen is recentelijk nagedacht over aanpassing van de bevoegdheid tot bestuurlijke ophouding. De conclusie was echter dat het EVRM onoverkomelijke barrières opwerpt om tot een werkbare regeling te komen om groepen te detineren.47 Artikel 5 lid 1 EVRM vereist immers een individuele benadering.48 Die conclusie onderschrijven wij ten dele, zij gaat in ieder geval wel op voor de huidige regeling van bestuurlijke ophouding. Die kan daarom het beste geschrapt worden. Wellicht biedt de in de zaak Ostendorf ter discussie staande Duitse regeling inspiratie voor een nieuwe regeling. In de Duitse deelstaten komt aan de politie de bevoegdheid toe om preventief te hechten. Artikel 32 lid 1 sub 2 van de Hessisches Gesetz über die öffentliche Sicherheit und Ordnung (HSOG) luidt bijvoorbeeld: ‘Die Polizeibehörden können eine Person in Gewahrsam
23. Stb. 2000, 193.
2011, NJ 2011/359.
april 2014).
hoogste drie jaren of een geldboete van de
24. Kamerstukken II 1998/99, 26 519, nr.
29. HR 8 februari 2011, NJ 2011/82.
35. ECHR 7 March 2013, Application nr.
vierde categorie (Kamerstukken II 2007/08,
3, p.1, 4.
30. Zie de toelichting van de burgemeester
15598/08, (Ostendorf vs. Duitsland), r.o.
31 467, nr. 2; zie ook Kamerstukken II
25. Kamerstukken II 1999/2000, 26 519,
op de gebeurtenissen: http://www.aalburg.
89.
2007/08, 25 232, nr. 55, p. 1, Kamerstuk-
nr. 6, p. 12.
nl/actueel/nieuws_3719/item/toelichting-
36. Shimolos vs. Rusland nr. 30194/09, 21
ken I 2009/10, 31 467, nr. E, p. 4 en
26. A.G. Mein & A.R. Hartmann, Evaluatie-
burgemeester-fons-naterop-inzake-jaarwis-
juni 2011.
Kamerstukken I, 2009/10, 31 467, nr. C, p.
rapport wijzigingen artikel 141 Wetboek
seling-veen_79793.html (laatst geraad-
37. Ostendorf vs.Duistland, r.o. 90.
9).
van Strafrecht en artikel 540 e.v. Wetboek
pleegd: 13 april 2014).
38. Idem, r.o. 97.
47. Kamerstukken II, 1998/99, 26 735, nr.
van Strafvordering, Den Haag: 2004, p.
31. HR 20 juni
39. Idem, r.o. 93.
3, p. 11-12; Kamerstukken II, 1999/2000,
4-5.
2006, ECLI:NL:PHR:2006:AV7268.
40. Idem, r.o. 98.
26 735, nr. 5, p. 28-29.
27. Kamerstukken II, 1998/99, 26 519, nr.
32. HR 1 november 2011, NJ 2011/519
41. Idem, r.o. 97.
48. J.G. Brouwer en A.E. Schilder, ‘Het
3, p. 6 en HR 2 juli 2013,
33. Zie bijv. HR 21 oktober 2003, NbSr
42. Idem r.o. 96.
wetsvoorstel bestuurlijke ophouding. Een
ECLI:NL:HR:2013:132, HR 11 november
2003/438 en HR 24 februari 2004, NJ
43. Idem r.o. 94.
verkenning van de rechtsstatelijke grenzen’,
2003, ECLI:NL:PHR:2003:AL6209, HR 13
2004/226. Hierover ook: P.A.M. Mevis,
44. Idem, r.o. 101.
NJB 1 oktober 1999, nr. 34, p. 1646-1647.
september 2005, NJ 2006/449.
Capita Strafrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri
45. Idem, r.o. 99-100.
Zie ook: M.A.D.W. De Jong, Orde in bewe-
28. Wel in bijv. HR 7 juli
2006, p. 210.
46. Hij die opzettelijk gelegenheid, midde-
ging, Openbare-ordehandhaving en de
2009, NJ 2009/400 en HR 8 februari
34. Zie: http://destentor.nl/algemeen/
len of inlichtingen verschaft tot het plegen
persoonlijke vrijheid (diss. Utrecht), Deven-
2011, NJ 2011/82, maar niet in bijv. HR 13
binnenland/kritiek-op-politie-actie-
van geweld tegen personen of goederen
ter: W.E.J. Tjeenk Willink 2000.
september 2005, NJ 2006/449; HR 19 april
veen-1.4161321 (laatst geraadpleegd: 13
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1109
Wetenschap
nehmen, wenn dies unerlässlich ist, um die unmittelbar bevorstehende Begehung oder Fortsetzung einer Straftat oder eine Ordnungswidrigkeit mit erheblicher Bedeutung für die Allgemeinheit zu verhindern’. Nadere waarborgen inzake de rechterlijke toetsing zijn geregeld in artikel 33, inzake de rechten van een op deze grond gedetineerde in artikel 34 en inzake de duur van de detentie in artikel 35 HSOG. De detentie eindigt ingevolge dit laatste artikel indien: de grond voor de detentie is komen te vervallen; na ten hoogste 24 uren of meteen indien de rechter de detentie voortijdig onrechtmatig verklaart. De detentie vervalt altijd uiterlijk vóór afloop van de dag na detinering, tenzij de rechter toestemming heeft gegeven voor een langere duur die maximaal zes of twee dagen is, afhankelijk van de ernst van het strafbare feit. Vanzelfsprekend zal de regeling van de bestuurlijke detentie ook bij ons een grondslag in de wet dienen te krijgen. Een instructie ter voorkoming van een concreet en specifiek strafbaar feit, dient op basis van een daartoe krachtens de wet bevoegd bestuursorgaan te worden gegeven. De politie zou bijvoorbeeld instructies kunnen geven op basis van artikel 3 Politiewet 2012, zoals ook de Duitse politie die bevoegdheid heeft. In ons staatsbestel ligt dit echter minder voor de hand. Bij ons ligt het veel meer in de rede om het hoofd van de politie bij openbare-ordehandhaving – de burgemeester – dergelijke instructies te laten geven. We zouden in een vierde lid van artikel 172 Gemw een dergelijke regeling kunnen opnemen. Gezien de noodzakelijkheidsafweging zal echter eerder gedacht moeten worden aan de dreiging van ernstigere wanordelijkheden. Vrijheidsbeneming past meer in een noodsituatie als bedoeld in artikel 175 Gemw. Het toevoegen van een aantal leden aan artikel 175 Gemw is daarom het meest aangewezen. De kernbepaling zou als volgt kunnen luiden: De burgemeester kan overgaan tot bestuurlijke detentie indien een persoon een bevel in de zin van het eerste lid dat gericht is op het voorkomen van geweld tegen personen of goederen niet naleeft. Eventueel zou de wetgever ook strafbare feiten in deze bepaling kunnen opsommen, te beginnen met artikel 141 Wetboek van Strafrecht. De eisen die voortvloeien uit het EVRM – waaronder die van een individuele benadering – sluiten niet uit dat te verwachten gewelddadig gedrag tot preventieve detentie van groepen kan leiden. Indien een groep bij noodbevel instructies krijgt om specifieke gedragingen (niet) te verrichten die het plegen van openlijke geweldpleging naderbij brengen en alle groepsleden handelen daarmee in strijd, dan is groepsgewijze detentie niet bij voorbaat onrechtmatig. De groepsleden die de instructies negeren zullen allen als individu – en daarmee gezamenlijk als
1110
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Wellicht biedt de in de zaak Ostendorf ter discussie staande Duitse regeling inspiratie voor een nieuwe regeling groep – ‘clear and positive steps’ zetten richting een concreet strafbaar feit. In het noodbevel dienen de gewenste of na te laten gedragingen zodanig te worden omschreven dat de voorzienbaarheid en de vermijdbaarheid van gedrag dat leidt tot preventieve hechtenis optimaal zijn. Ook dient tot uitdrukking gebracht te worden ter voorkoming van welk delict de instructies dienen. Het niet-naleven van die instructies dient gekwalificeerd te kunnen worden als ‘clear and positive steps’ richting het aangeduide strafbare feit. Bij openlijke geweldpleging mag al vrij snel worden aangenomen dat leden van een groep zich hieraan schuldig maken. Eo ipso geldt dit dan ook voor de voorbereidingshandelingen. Men kan hierbij denken aan gedragsaanwijzingen om als groep onder politiebegeleiding een voorgeschreven route te volgen, dan wel om geen provocerende spreekkoren (meer) aan te heffen, of in het uiterste geval, om huiswaarts te keren.
Slotopmerkingen Vaststaat dat ten minste 70 jongeren zich op 30 december in Veen op grove wijze hebben misdragen. Dit kan echter geen vrijbrief voor politie en OM vormen om het recht aan hun laars te lappen. Dat is helaas wel wat er is gebeurd. Strafvorderlijke dwangmiddelen zijn oneigenlijk ingezet. Dit knaagt aan de wortels van de rechtsstaat. Het is van essentieel belang voor het vertrouwen in politie en justitie dat zij de aan hen toegekende bevoegdheden toepassen binnen de grenzen van de wet. Het kan niet anders dan dat in veel gevallen een aanzienlijke schadevergoeding zal moeten worden uitgekeerd. Een financiële compensatie zal voor de 31 cafébezoekers – die de oud en nieuw viering ten onrechte in de cel hebben doorgebracht – slechts een schrale troost zijn. Een financiële tegemoetkoming aan personen waarvan niet aangetoond kan worden dat ze een bijdrage hebben geleverd aan de openlijke geweldpleging tegen politie en hulpverleners, zou uiterst wrang zijn. Een goed uitgedachte regeling tot preventieve bestuurlijke detentie kan niet alleen bijdragen aan het voorkomen van openlijke geweldpleging, maar ook aan het oneigenlijk inzetten van strafvorderlijke middelen. Hiervoor is binnen de grenzen van het EVRM ruimte.
Focus
805
Het bewaren van DNA-profielen van ‘onschuldige en andere’ vrijgesprokenen Marius Duker1 Ten behoeve van de toepassing van de Wet herziening ten nadele zouden reeds beschikbare DNA-profielen van vrijgesprokenen aan nieuw onderzoek kunnen worden onderworpen. Dat zou bij uitstek de manier zijn om een eventueel novum aan het licht te brengen. Op basis van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken worden DNA-profielen na een vrijspraak echter vernietigd. En dus ligt er nu een ontwerpbesluit ter aanpassing van het DNA-besluit waarin wordt geregeld dat geen vernietiging plaatsvindt van in een strafzaak verkregen DNAprofielen van al diegenen, inclusief minderjarigen, die onherroepelijk zijn vrijgesproken ter zake van een misdrijf waarmee opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt. Deze bijdrage onderzoekt of de bewaarregeling verenigbaar is met het recht op privacy en met de onschuldpresumptie.
De bewaring van DNA-profielen van vrijgesprokenen Op 1 oktober 2013 is de Wet herziening ten nadele in werking getreden.2 Sindsdien is het mogelijk om een onherroepelijke vrijspraak ter zake van een opzettelijk begaan misdrijf dat de dood tot gevolg heeft, te herzien op basis van een novum, zoals nieuw technisch bewijs dat uitwijst dat de vrijgesprokene toch de dader is.3 Een reden voor herziening zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat het DNA-profiel van de vrijgesproken verdachte na gebruik van nieuwe technieken of bij vergelijking met nieuwe dadersporen alsnog in de richting wijst van diens daderschap. Op basis van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (DNA-besluit) worden DNA-profielen na een vrijspraak echter vernietigd. Het DNA-profiel is daardoor na een onherroepelijke vrijspraak niet meer voor onderzoek beschikbaar. Op basis van de nieuwe Wet herziening ten nadele kan de rechter-commissaris wel op vordering van een officier van justitie DNA-materiaal laten afnemen van een vrijgesprokene, maar dat kan hij slechts indien er ern-
stig rekening mee moet worden gehouden dat de Hoge Raad een herzieningsaanvraag gegrond zal achten.4 De minister heeft echter voor ogen gehad dat reeds beschikbare DNA-profielen van vrijgesprokenen zonder vermoeden van schuld aan nieuw onderzoek kunnen worden onderworpen. Dat zou immers bij uitstek de manier zijn om een eventueel novum aan het licht te brengen. Daarom heeft hij in een ontwerpbesluit ter aanpassing van het DNA-besluit geregeld dat geen vernietiging plaatsvindt van in een strafzaak verkregen DNAprofielen van al diegenen, inclusief minderjarigen, die onherroepelijk zijn vrijgesproken ter zake van een misdrijf waarmee opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt.5 De bewaartermijn bij misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf of meer staat, is twintig jaar en bij misdrijven die niet verjaren is zij tachtig jaar. Die termijnen zijn respectievelijk tien jaar en twintig jaar in het geval de vrijgesprokene minderjarig was ten tijde van het delict. In het ontwerpbesluit is tevens bepaald dat het profiel alleen met toestemming van de rechter-commissaris
Auteur
(Stcrt. 2014, 2826) is bepaald dat van deze
Veiligheid en Justitie. Dit ontwerpbesluit is
commissievergaderingen/details/index.
1. Marius Duker is Universitair hoofddocent
mogelijkheid alleen gebruik zal worden
later aangepast en begin dit jaar als zodanig
jsp?id=2013A05868. DNA-profielen wor-
Straf(proces)recht aan de Vrije Universiteit
gemaakt wanneer het gaat om een misdrijf
onderworpen aan een zogenaamde voor-
den dus niet bewaard indien het ten laste
Amsterdam.
waarbij de dood opzettelijk is veroorzaakt.
hangprocedure (Kamerstukken II 2013/14,
gelegde de dood slechts als geobjectiveerd
4. Art. 482e jo. art. 482c Sv.
31 415, nr. 9). Zie voor de tekst van het
(gevolgs)bestanddeel vermeldde (vergelijk
Noten
5. Bijlage bij Kamerstukken I 2012/13,
aangepaste ontwerpbesluit en voor de
voetnoot 3).
2. Stb. 2013, 138 en Stb. 2013, 313.
32 044, nr. C, op 9 januari 2013 gepubli-
adviezen van geconsulteerde instanties o.a.:
3. In de Aanwijzing herziening ten nadele
ceerd op de website van het Ministerie van
www.tweedekamer.nl/vergaderingen/
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1111
Focus
Biometric data - total control © Pavels Arsenjans / Shutterstock.com
gebruikt kan worden, en ook alleen met het oog op een eventuele herziening ten nadele. Nieuwe vermoedens van schuld zijn daarvoor niet vereist. Tot slot is geregeld dat de officier van justitie kan bepalen dat het DNA-profiel van een vrijgesprokene in individuele gevallen toch kan worden vernietigd wanneer herziening naar zijn of haar oordeel is uitgesloten.6 In deze bijdrage gaat het mij met name om de vraag of de bewaarregeling verenigbaar is met het recht op privacy en met de onschuldpresumptie en in het bijzonder gaat het mij om de vraag welke invloed de bevoegdheid van de officier van justitie tot vernietiging in individuele gevallen op die verenigbaarheid heeft. Die laatste vraag
1112
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
lijkt niet goed onder ogen te zijn gezien. Bij nadere beschouwing van de totstandkoming van die bevoegdheid van de officier van justitie blijkt ze meer het resultaat te zijn geweest van een ondoordachte compromispolitiek dan van een zorgvuldige belangenafweging.
Privacy en onschuldpresumptie als maatstaven voor de bewaarregeling Het bewaren van DNA-profielen van vrijgesprokenen houdt vanzelfsprekend een inbreuk in op het recht op privacy zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Die inbreuk moet dus bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Ik concentreer mij hier op
die noodzakelijkheid.7 Daarbij draait het in de kern om de proportionaliteit van de regeling. Uitgangspunten om die proportionaliteit in dit verband te beoordelen zijn met name te vinden in de uitspraak van het EHRM in de zaak S. and Marper vs. The United Kingdom (appl. nrs. 30562/04 en 30566/04). Die zaak betrof het ongelimiteerd bewaren van DNA-materiaal in het Verenigd Koninkrijk van personen, inclusief minderjarigen, die verdachte zijn geweest van strafbare feiten maar niet zijn veroordeeld. Bij één van de twee klagers ging het om een vrijspraak. Het EHRM erkent in die uitspraak dat het bewaren van DNAprofielen van vrijgesprokenen kan bijdragen aan criminaliteitsbestrijding, maar dat laat onverlet dat een bewaarregeling proportioneel moet zijn. Het enkele bewaren van DNA-profielen heeft op zichzelf al een aanzienlijke inbreuk op het recht op privacy tot gevolg.8 Het nationale recht moet daarom waarborgen dat alleen gegevens worden bewaard die relevant zijn voor het beoogde doel en ook niet langer dan voor dat doel nodig, aldus het hof. Het hof valt er in de betreffende zaak met name over dat DNA-profielen werden bewaard na elke vrijspraak en ongeacht de aard en ernst van het misdrijf en ongeacht de leeftijd van de vrijgesprokene. Verder struikelt het over het ontbreken van bewaartermijnen. Daarnaast hekelt het de beperkte mogelijkheid voor een vrijgesprokene om een profiel te laten verwijderen. In het bijzonder, zo overweegt het hof, ontbrak het in het Verenigd Koninkrijk aan een onafhankelijke toets van de noodzaak het profiel te bewaren aan de hand van duidelijke criteria, zoals de ernst van het misdrijf, eerdere aanhoudingen en de kracht van de verdenking. Het EHRM oordeelt uiteindelijk dat het recht op privacy door de bewaarregeling in het Verenigd Koninkrijk is geschonden. Hoewel het hof niet oordeelt over de vraag of door de bewaarregeling de onschuldpresumptie was geschonden, betrekt het die onschuldpresumptie wel in zijn overwegingen. Het wijst erop dat de door artikel 6 lid 2 EVRM beschermde onschuldpresumptie vereist dat er namens de overheid geen uitlatingen worden gedaan die een overtuiging weergeven van de schuld van een vrijgesprokene (voicing of suspicions). Daar is met de enkele bewaring van DNA-profielen volgens het hof nog geen sprake van, maar het gevoel als schuldige te worden beschouwd wordt naar zijn oordeel wel versterkt door de profielen in dezelfde mate te bewaren als die van veroordeelden. Wanneer de onschuldpresumptie als gevolg van een dergelijke regeling zou kunnen worden geschonden, wordt in de uitspraak niet duidelijk. Hoewel een vrijspraak in het
Hoewel het hof niet oordeelt over de vraag of door de bewaarregeling de onschuldpresumptie was geschonden, betrekt het die onschuldpresumptie wel in zijn overwegingen Nederlandse strafrecht niet de vaststelling van onschuld betekent,9 vereist de onschuldpresumptie wel dat iemand die onherroepelijk door een rechter is vrijgesproken voor onschuldig moet worden gehouden.10 De autoriteiten mogen geen uitlatingen doen die een overtuiging weergeven van de schuld van een vrijgesprokene. Er moet dan met name gedacht worden aan uitlatingen in procedures die verband houden met de strafzaak. Dat verband is er in beginsel indien een rechter wordt geacht het strafvonnis te analyseren, het bewijs in de strafzaak te evalueren of een oordeel te vellen over aanwijzingen voor schuld van de vrijgesprokene.11 De precieze bewoordingen zijn van wezenlijke betekenis. Er kan bijvoorbeeld wel worden verwezen naar de motivering van een vrijspraak als die ondanks die vrijspraak wijst op verwijtbaar gedrag, maar een juridisch kwalificatie mag daaraan niet worden gegeven.12 Zo is de onschuldpresumptie bijvoorbeeld geschonden wanneer de rechter in een procedure die samenhangt met de zaak waarin de betrokkene is vrijgesproken, overweegt dat hij er niet in is geslaagd de verdenkingen te weerleggen.13
De Nederlandse bewaarregeling getoetst De vraag of de Nederlandse bewaarregeling voor wat betreft de proportionaliteit ervan het recht op privacy schendt, is niet eenvoudig te beantwoorden. Er zijn argumenten die in die richting wijzen, maar ook argumenten die dat tegenspreken. Uit de uitspraak van het EHRM in de zaak S. and Marper kan niet worden afgeleid dat elke algemene bewaarregeling ten aanzien van DNA-profielen van vrijgesprokenen een schending van het recht op privacy zou opleveren.14 Aan de andere kant zou wellicht wel per individueel geval een belangenafweging mogelijk moeten zijn ten aanzien van de noodzaak het DNA-profiel te bewaren, met name indien daartoe door de vrijgespro-
6. Het ontwerpbesluit voorziet in een soort-
8. Het EHRM maakt een onderscheid tussen
Koninkrijk), appl. nr. 25424/09, r.o. 103.
het recentere arrest EHRM 18 april 2013
gelijke regeling voor het bewaren en
het bewaren van celmateriaal en van de
11. EHRM 12 juli 2013 (Allen vs. Verenigd
(M.K. vs. Frankrijk), appl. nr. 19522/09,
gebruiken van vingerafdrukken in het
enkele daaruit verkregen profielen. Het
Koninkrijk), appl. nr. 25424/09.
over de bewaring van vingerafdrukken van
Besluit identiteitsvaststelling verdachten en
eerste is verstrekkender omdat veel minder
12. Vergelijk EHRM 18 mei 2010 (Bousana
vrijgesprokenen. Ook daar viel het hof met
veroordeelden. Wat hierna wordt gezegd
valt te voorzien wat er met celmateriaal aan
vs. Nederland), NJ 2011, 520, m.nt.
name over het massaal en langdurig bewa-
over DNA-profielen, geldt dus ook telkens
gegevens over de betreffende persoon
Reijntjes.
ren van vingerafdrukken ter zake van lichte
voor vingerafdrukken.
beschikbaar is.
13. Het hof verwijst daarbij naar EHRM 25
misdrijven.
7. Zie verder kritisch over het bewaren van
9. M.S. Groenhuijsen,‘De ene vrijspraak is
augustus 1993 (Sekanina vs. Oostenrijk),
DNA-profielen van vrijgesprokenen en over
de andere niet. Over schuld en onschuld in
NJ 1994, 1, m.nt. Knigge en EHRM 21
het oorspronkelijke ontwerpbesluit: W. van
het systeem van het Nederlandse strafpro-
maart 2000 (Rushiti vs. Oostenrijk), appl.
Hattum,‘Vrijgesproken maar niet vrij’, NJB
cesrecht’, DD 2008/15.
nr. 28389/95.
2013/435, afl. 9, p. 542.
10. EHRM 12 juli 2013 (Allen vs. Verenigd
14. Het lijkt mij ook niet voort te vloeien uit
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1113
Focus
kene redenen worden aangevoerd. Dat is ook het uitgangspunt van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)15 en het EHRM wijst in S. and Marper eveneens op het belang dat profielen kunnen worden verwijderd. Het recht op privacy verlangt immers dat DNA-profielen alleen worden bewaard voor zover dat voor het beoogde doel nodig is. Het is aannemelijk dat het in sommige gevallen evident nutteloos is om DNA-profielen van vrijgesprokenen te bewaren, indien dat slechts gebeurt met het oog op een eventuele herziening. De bevoegdheid van de officier van justitie om dan zelf een profiel te vernietigen, komt tegemoet aan het uitgangspunt dat per individueel geval een belangenafweging moet kunnen worden gemaakt, ook al is daarmee niet voorzien in een mogelijkheid van de vrijgesprokene om zelf te verzoeken om die vernietiging.
Wanneer vervolgens DNA-profielen van enkelen alsnog worden vernietigd en die van anderen niet, wordt de stigmatisering ten aanzien van die anderen alleen maar krachtiger Die ambtshalve bevoegdheid van de officier van justitie brengt in het licht van de onschuldpresumptie echter een nieuw probleem voort. Door toepassing van die bevoegdheid worden immers twee groepen vrijgesprokenen erkend: zij van wie de vrijspraak onbetwistbaar is (de ‘onschuldige’ vrijgesprokenen) en zij van wie de vrijspraak niet onbetwistbaar is (de ‘andere’ vrijgesprokenen). Een generieke bewaarregeling kan weliswaar als een stigmatisering worden ervaren,16 maar wanneer vervolgens DNAprofielen van enkelen alsnog worden vernietigd en die van anderen niet, wordt de stigmatisering ten aanzien van die anderen alleen maar krachtiger. De officier van justitie oordeelt weliswaar alleen over het vernietigen van profielen en niet over specifieke redenen om andere profielen te bewaren. Maar dat doet aan de stigmatisering die vrijgesprokenen kunnen ervaren niet af. Het is te verwachten dat vrijgesprokenen op basis van de Wbp de officier van justitie zullen verzoeken om gebruik te maken van de vernietigingsbevoegdheid en dat ze zich bij weigering tot de rechter zullen wenden.17 Indien een dergelijk verzoek niet mogelijk is, zouden ze in een kort geding procedure kunnen stellen dat het niet vernietigen ten aanzien van hen een onrechtmatige overheidsdaad oplevert. Dergelijke verzoeken of procedures kunnen leiden tot ontoelaatbare uitlatingen omtrent nog immer bestaande vermoedens van schuld. Hoewel een rechter marginaal zal toetsen of het niet vernietigen van het DNA-profiel als onredelijk of onrechtmatig is aan te merken, zal hij wellicht een oordeel moeten vellen op basis van enige evaluatie van het vergaarde bewijs in een straf-
1114
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
zaak. Aldus levert de vernietigingsbevoegdheid een risico op dat de onschuldpresumptie wordt geschonden. Kortom: waar het recht op privacy lijkt te verlangen dat per individueel geval kan worden beoordeeld of gegevens moeten worden vernietigd, lijkt dat in het licht van de onschuldpresumptie in een geval als hier problematisch. In een geval als de zaak S. and Marper was de bewaarregeling zo onbegrensd, dat het redelijk is om te voorzien in een mogelijkheid om op basis van objectieve factoren DNA-profielen alsnog te verwijderen. Maar dat zou anders kunnen uitpakken als de reikwijdte van de bewaarregeling al zo beperkt is als de onderhavige bewaarregeling. Volgens het ontwerpbesluit worden DNAprofielen alleen van hen bewaard, die zijn vrijgesproken ter zake van een misdrijf waarmee opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt. Het lijkt dan hooguit om enkele tientallen per jaar te gaan.18 Vervolgens kunnen die profielen ook enkel voor een eventuele herziening van de betreffende vrijspraak worden gebruikt. De ernst van die misdrijven biedt in samenhang met de mogelijkheid van herziening enige rechtvaardiging voor het bewaren van de profielen. Binnen de hooguit enkele tientallen gevallen zullen er enkele zijn waarin evident kan worden vastgesteld dat bewaren nutteloos is. Het belang om die te verwijderen en om met het oog op dergelijke gevallen een individuele belangenafweging mogelijk te maken, weegt mijns inziens onvoldoende op tegen het risico dat ten aanzien van de overgebleven vrijgesprokenen de onschuldpresumptie wordt geschonden. Omdat het EHRM in S. and Marper niet heeft geoordeeld over en ook geen oog lijkt te hebben gehad voor de consequentie van een mogelijkheid tot verwijdering in individuele gevallen, kan het tegenovergestelde mijns inziens niet uit zijn uitspraak worden afgeleid.
Een ondoordachte uitkomst van compromispolitiek Hoe is deze vernietigingsbevoegdheid eigenlijk in het ontwerpbesluit gekomen? Bij nadere beschouwing blijkt zij het resultaat te zijn van een compromis, waarvan de implicaties vervolgens weinig meer zijn doordacht. Ik licht dit toe. Ten tijde van de behandeling van de Wet herziening ten nadele in de Tweede Kamer was er nog geen ontwerpbesluit voor een bewaarregeling. Wel is het voornemen om door aanpassing van het DNA-besluit DNA-profielen van vrijgesprokenen te bewaren19 in de Tweede Kamer aan de orde geweest en met enige kritiek tegemoet getreden.20 Pas aan het begin van de behandeling in de Eerste Kamer is een eerste ontwerpbesluit gepubliceerd, maar daarin was de vernietigingsbevoegdheid nog niet geregeld. In de schriftelijke vragen van meerdere fracties uit de Eerste Kamer klonk met name door dat een algemene bewaarregeling achterwege zou moeten blijven en uitgegaan moest worden van de bevoegdheid in de voorgestelde wet om per individueel geval op basis van nieuwe ernstige vermoedens DNA-materiaal af te nemen van een vrijgesprokene.21 De minister hield in zijn schriftelijke antwoord echter stevig vast aan een algemene bewaarregeling van reeds beschikbare DNA-profielen.22 Tijdens het debat in de Eerste Kamer stelde PvdAkamerlid Beuving als tussenoplossing voor, dat te bewaren DNA-profielen zouden kunnen worden vernietigd
indien met zekerheid is vast te stellen dat de vrijspraak nooit voor herziening in aanmerking zal komen.23 De minister wees het voorstel af vanwege de implicaties voor hen van wie het DNA-profiel niet zou worden vernietigd.24 Beuving herhaalde haar voorstel echter in haar slotbetoog en kondigde in algemene zin aan haar fractie te adviseren tegen de Wet herziening ten nadele te stemmen als ‘de minister in tweede termijn doorgaat op deze lijn’.25 Vervolgens vroeg VVD-kamerlid Swagerman aan de minister om een ‘handreiking voor de inrichting van het ontwerpbesluit, die erop neer komt dat niet van iedere onherroepelijk vrijgesproken verdachte het materiaal bewaard blijft.’26 De minister zegde toe een en ander in het ontwerpbesluit te regelen, maar met de kanttekening dat de vraag nog moest worden beantwoord of de implicatie voor hen van wie het profiel niet wordt vernietigd, verenigbaar is met de onschuldpresumptie. Mochten te consulteren instanties oordelen dat het ontwerpbesluit op dat punt strijdig zou zijn met het EVRM, dan zou de minister er alsnog vanaf zien.27 De Eerste Kamer heeft de Wet herziening ten nadele uiteindelijk met 36 tegen 35 stemmen aangenomen. De fractie van de PvdA heeft echter tegen gestemd. Na inwerkingtreding van de Wet herziening ten nadele is in december 2013 een aangepast ontwerpbesluit
De bevoegdheid van de officier van justitie verdraagt zich slecht met de onschuldpresumptie
voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer.28 Daarin is nu de vernietigingsbevoegdheid van de officier van justitie neergelegd. Daarmee is de minister nagekomen hetgeen hij had toegezegd aan de Eerste Kamer fractie van de PvdA. Maar die fractie heeft tegen de wet gestemd, terwijl de instemming met die wet door de meerderheid van de Eerste Kamer niet afhankelijk lijkt te zijn geweest van deze toezegging. De minister heeft zich misschien welwillend willen opstellen tegenover zijn coalitiegenoot PvdA, maar hij had aanvankelijk gegronde bezwaren en behoefde de toezegging strikt genomen niet gestand te doen. Opmerkelijk is voorts dat de voorbehouden bij de gedane toezegging in de consultatieronde en bij de recente voorhangprocedure kennelijk aan de aandacht zijn ontsnapt. Alle adviesinstanties hebben gezwegen over de vernietigingsbevoegdheid van de officier van justitie. Ook de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer en die van de Tweede Kamer hebben in de recente voorhangprocedure geen aandacht meer besteed aan de implicaties van die bevoegdheid.29 In zijn recente antwoord op vragen die in de voorhangprocedure zijn gesteld, merkt de minister nog wel op dat het strijdig kan zijn met de onschuldpresumptie indien de rechter telkens per individueel geval zou bepalen of profielen kunnen worden bewaard.30 Hij gaat in dat antwoord echter voorbij aan de omstandigheid dat ook een negatieve (rechterlijke) beslissing op een verzoek om vernietiging op gespannen voet staat met de onschuldpresumptie. Kort samengevat: de bevoegdheid van de officier van justitie verdraagt zich slecht met de onschuldpresumptie, terwijl de hier kort geschetste totstandkoming geen blijk geeft van een zorgvuldige belangenafweging op dat punt. Het is nu wachten op rechtszaken over het bewaren en vernietigen van DNAprofielen van vrijgesprokenen.
15. Zie hierover het advies van het CBP
doodslag/moord en overige misdrijven
3, p. 25.
op het plan van Beuving (Handelingen I
over een concept van het oorspronkelijke
tegen het leven. Ervan uitgaande dat de
20. Het was met name de fractie van D’66
2012/13, 22-5-30.)
ontwerpbesluit (Brief van 10 mei 2012,
verzameling misdrijven tegen het leven
die het voorgenomen generieke bewaren
25. Handelingen I 2012/13, 22-5-32.
kenmerk z2012-00216 (http://www.cbp-
groter is dan de verzameling misdrijven
van DNA-profielen disproportioneel vond
26. Handelingen I 2012/13 (Hamerstuk-
web.nl/downloads_adv/z2012-00216.pdf).
waarmee opzettelijk de dood van een ander
(Kamerstukken II 2010/11, 32 044, nr. 11,
ken), 23-2-2.
16. Zie het advies van de Raad van State
is veroorzaakt en aangenomen dat de
p. 14; Kamerstukken II 2011/12, 32 044,
27. Handelingen I 2012/13, 23-3-7.
naar aanleiding van het in de memorie van
meerderheid van deze vrijspraken pogingen
nr. 18, p. 23).
28. Kamerstukken II 2013/14, 31415, nr. 9.
toelichting geuite voornemen om een
betreffen, blijven er per jaar vermoedelijk
21. Kamerstukken I 2011/12, 32 044, B.
29. Kamerstukken I 2013/14, 32 044, nr. G;
bewaarregeling te maken (Kamerstukken II
niet meer dan enkele tientallen vrijspraken
22. Kamerstukken I 2012/13, C, p. 23-33.
Kamerstukken II 2013/14, nr. 2014D02768,
2008/09, 32 044, nr. 4, p. 4).
zoals hier bedoeld over (bron: S.N. Kalidien
23. De fractie van de SP in de Eerste Kamer
Inbreng verslag van een schriftelijk overleg
17. Zie art. 36 WBP en Kamerstukken II
en N.E. de Heer-de Lange (red.), Criminali-
sloot zich hierbij aan (Handelingen I
(niet-dossierstuk, publicatiedatum 30-01-
2013/14, 31 415, nr. 10, p. 9.
teit en rechtshandhaving 2012, ontwikke-
2012/13, 22-5-25 t/m 22-5-13 en 22-5-
2014).
18. In 2012 vonden in totaal 127 vrijspra-
lingen en samenhangen, Den Haag: Boom
27).
30. Kamerstukken II 2013/14, 31 415, nr.
ken plaats ter zake van misdrijven tegen het
Lemma 2013, bijlage 4 [p. 528])
24. Handelingen I 2012/13, 22-5-25 t/m
10, p. 11.
leven. Daarbij ging het om (poging tot)
19. Kamerstukken II 2008/09, 32 044, nr.
22-5-28. Het CDA uitte soortgelijke kritiek
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1115
806
Reactie
Reactie op ‘De onzichtbare cassatieschriftuur’ Hans Storm1 In het NJB van 28 februari 2014 (NJB 2014/416, afl 8, p. 527) vraagt prof. mr. D. Doorenbos aandacht voor het ontbreken van de cassatieschriftuur bij publicatie van een arrest en de daarbij behorende conclusie in strafzaken. ‘Dat is een gemis. Want al mag de kwaliteit van de gemiddelde cassatieschriftuur in strafzaken nog altijd voor verbetering vatbaar zijn, dat neemt niet weg dat elk arrest van de Hoge Raad per saldo de reactie inhoudt op datgene wat in die cassatieschriftuur is gesteld. Datzelfde geldt voor de conclusie van de A-G. Zonder schriftuur kan er in de cassatieprocedure geen debat plaatsvinden en in beginsel bepaalt die schriftuur ook waar dat debat over gaat. Vanuit dat perspectief bezien is het niet begrijpelijk waarom het stuk waarmee het debat wordt ingeleid en waarin de rechtsvragen worden opgeworpen waarover de A-G en de Strafkamer zich vervolgens hebben uitgelaten, niet wordt meegenomen in de publicatie van het arrest’, aldus mr. Doorenbos. Van de kant van de Hoge Raad bestaat geen bezwaar tegen publicatie van de cassatieschriftuur in strafzaken. De cassatieprocedure is nog een procedure waarbij schriftelijke stukken per post of fax worden ingezonden. De Hoge Raad beschikt dan ook niet over geautoriseerde digitale versies van de cassatieschrifturen. Bij publicatie moet de schriftuur ook geanonimiseerd worden, zoals met het arrest en de conclusie gebeurt. De omstandigheid dat dit stuk
1116
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
schriftelijk per post of per fax is aangeleverd compliceert het anonimiseren van deze stukken aanzienlijk. Het wekelijks anonimiseren van arresten en conclusies vergt nu reeds de nodige personele capaciteit. De komende jaren staan in het teken van het project Kwaliteit en Innovatie (KEI): het mogelijk maken van digitaal procederen. In dat kader zal de Hoge Raad de wens om cassatie-
schrifturen mee te publiceren meenemen. Tot die tijd zullen wetenschappers en advocaten zelf de procesvertegenwoordigers moeten benaderen om over de tekst van de schriftuur te kunnen beschikken.
Auteur 1. Mr. J. Storm is griffier van de Hoge Raad der Nederlanden.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
volgende dag om 15 u werd hij vrijgelaten.
stratie. Zijn fotoapparatuur is niet in beslag
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
Pentikäinen werd vervolgens strafrechtelijk
genomen en hij heeft de gemaakte foto’s kun-
vervolgd op grond van sectie 16 van het Fin-
nen behouden en gebruiken. Voorts merkt
Eur. Hof v.d. Rechten v.d. Mens
1117
se Wetboek van Strafrecht wegens het niet
het Hof op dat de Finse gerechten hebben
Hof van justitie EU
1118
gehoor geven aan een politiebevel, namelijk
vastgesteld dat klager zich ervan bewust was
Hoge Raad (civiele kamer)
1119
het bevel om het door de politie afgezette
dat de politie het bevel had gegeven om de
Hoge Raad (strafkamer)
1127
terrein te verlaten op de avond van de
locatie te verlaten nadat de demonstratie een
Hoge Raad (belastingkamer)
1131
demonstratie. Op 17 december 2007 heeft de
gewelddadig karakter had gekregen, maar
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1135
Rechtbank van Helsinki Pentikäinen schuldig
dat hij ervoor heeft gekozen dit bevel te
Centrale Raad van Beroep
1140
bevonden aan het niet gehoor geven van het
negeren, in plaats van zich te begeven naar
College Beroep Bedrijfsleven
1142
politiebevel, maar geen straf aan hem opge-
een andere locatie die was gereserveerd voor
legd. Pentikäinen heeft tegen dit vonnis van
de pers. In dit kader merkt het Hof ook op
de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het
dat klager volgens in de Finse gerechten
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Gerechtshof van Helsinki. Op 30 april 2009
afgelegde getuigenverklaringen tegenover de
heeft het Gerechtshof het hoger beroep
politie onvoldoende duidelijk heeft gemaakt
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
ongegrond verklaard. Pentikäinen stelde ver-
dat hij journalist was.
kers van de Universiteit Leiden, de VU
volgens beroep in cassatie in bij de Finse
Het Hof stelt voorts vast dat klager is gear-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
Hoge Raad. Op 1 september 2009 verwierp de
resteerd en veroordeeld wegens het niet
de bewerking is verzorgd door mw. mr. dr.
Hoge Raad het beroep in cassatie.
gehoor geven aan een politiebevel, en niet wegens zijn journalistieke activiteit. Ook
M.M.Groothuis (Universiteit Leiden). Alle uitspraken van het EHRM staan op www.echr.
B. Procedure
overweegt het Hof dat klager 18 uur is vast-
coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
Op 19 februari 2010 diende Pentikäinen een
gehouden in een cel, maar dat, zoals de Finse
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
klacht in bij het EHRM, waarbij hij zich
regering naar voren heeft gebracht, de tijds-
spraken van kamers van het EHRM worden
beriep op art. 10 EVRM. Hij betoogde dat
duur van de gevangenhouding kan worden
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
sprake zou zijn van schending van zijn vrij-
verklaard door het feit dat de arrestatie
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
heid van meningsuiting, nu hij was gearres-
plaatsvond aan het einde van de avond en de
de Grote Kamer van het Hof.
teerd en veroordeeld wegens het niet opvol-
Finse wet ondervragingen verbiedt tussen 10
gen van een politie-bevel terwijl hij in zijn
uur in de avond en 7 uur in de ochtend. Het
hoedanigheid van journalist foto’s maakte
Hof voegt hieraan toe dat in totaal 121 per-
van de demonstratie. Op 19 mei 2011 besloot
sonen zijn gearresteerd en vastgehouden en
de Kamer aan welke de zaak is toebedeeld
dat dit hoge aantal ook kan hebben bijgedra-
tegelijk te oordelen over de ontvankelijkheid
gen aan de vertraging in de vrijlating van
en de inhoud van de klacht.
klager. Het Hof merkt op dat klager de vol-
807 4 februari 2014, appl. nr. 11882/10
gende dag een van de eersten was die is vrij-
Art. 10 EVRM. Persvrijheid. Journalist die foto’s maakt van demonstratie negeert
C. Uitspraak van het Hof
gelaten wegens zijn status van journalist.
bevel van politie. Arrestatie en strafrechte-
(Vierde Kamer: Ziemele (president), Hirvelä,
Het Hof wijst erop dat de rechtbank van Hel-
lijke veroordeling van journalist. Belangen-
Nicolaou, Bianku, De Gaetano, Mahoney,
sinki heeft geoordeeld dat klager een overtre-
afweging. Geen schending.
Vehabović)
ding heeft begaan door geen gehoor te geven
Het Hof stelt voorop dat de arrestatie en
aan het politiebevel, maar geen straf aan
strafrechtelijke veroordeling van klager, als
hem heeft opgelegd. Daarbij is overwogen
gevolg van zijn gedrag als journalist en foto-
dat klager als journalist en fotograaf is
graaf, beperkingen vormen op de vrijheid
geconfronteerd met tegenstrijdige verwach-
van meningsuiting. Het Hof oordeelt dat
tingen, voortvloeiend uit enerzijds verplich-
A. Feiten
deze beperkingen een basis hebben in het
tingen voortkomend uit het politiebevel en
Markus Veikko Pentikäinen is een journalist
Finse Wetboek van Strafrecht en dat deze
anderzijds verplichtingen tegenover zijn
en fotograaf in dienst van het Finse week-
beperkingen strekken tot het legitieme doel
werkgever. Het Hof merkt voorts op dat de
blad Suomen Kuvalehti. Op de avond van 9
van het beschermen van de openbare veilig-
veroordeling van klager niet heeft geleid tot
november 2006 werd Pentikäinen door zijn
heid en van het voorkomen van wanordelijk-
een aantekening op het strafblad, omdat
werkgever naar een demonstratie tegen de
heden en strafbare feiten.
geen straf aan hem is opgelegd.
ASEM-top (Asia-Europe Meeting van rege-
Ten aanzien van de vraag of de beperkingen
Gelet op het vorenstaande en gelet op de
ringsleiders) in Helsinki gestuurd. Toen de
noodzakelijk in de democratische samenle-
margin of appreciation die op dit gebied aan
demonstratie een gewelddadig karakter
ving zijn, overweegt het Hof dat, bezien van-
de Staat toekomt, oordeelt het Hof dat de
kreeg, heeft de politie de demonstratie beëin-
uit het perspectief van het publieke belang
argumenten waarop de Finse gerechten hun
digd, het gebied waarin de demonstratie had
om informatie te ontvangen over zaken van
uitspraken hebben gebaseerd relevant en
plaatsgevonden afgesloten en de demon-
algemeen belang, en aldus vanuit het per-
voldoende waren voor de doelen van art. 10
stranten gelegenheid geboden het gebied te
spectief van de pers, er gegronde redenen
EVRM. Het Hof overweegt dat de nationale
verlaten. Pentikäinen bleef in dit gebied,
waren om verslag van de demonstratie te
gerechten een goede balans hebben gevon-
waar een kleine groep demonstranten achter-
doen. Dit was erkend door de Finse autoritei-
den tussen de in geding zijnde belangen en
bleef, om verslag te blijven doen van de
ten en daarom was een afzonderlijk, bevei-
dat de nationale gerechten hebben kunnen
gebeurtenissen. Samen met de demonstran-
ligd vak gereserveerd voor de pers.
oordelen dat de inbreuk op de vrijheid van
ten werd hij door de politie gearresteerd en
Het Hof stelt vast dat klager niet is weerhou-
meningsuiting noodzakelijk in de democrati-
achttien uren in een cel vastgehouden. De
den van het nemen van foto’s van de demon-
sche samenleving was.
(EVRM, art. 10) Pentikäinen vs. tegen Finland
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1117
Rechtspraak
D. Slotsom
UPC Telekabel bij het Oberste Gerichtshof
januari 2008, Promusicae, nr. C-275/06, punt
Het Hof oordeelt met vijf tegen twee stem-
beroep tot ‘Revision’ in. Zij voert daarbij aan
68). In casu gaat het om een conflict tussen,
men dat geen sprake is van schending van
dat haar diensten niet worden gebruikt om
ten eerste, de auteursrechten en de naburige
art. 10 EVRM. Aan de uitspraak is een dissen-
inbreuk te maken op een auteursrecht of een
rechten die deel uitmaken van het intellectu-
ting opinion gehecht van rechter Nicolaou en
naburig recht in de zin van art. 8 lid 3 van
ele-eigendomsrecht (art. 17 lid 2 EU-Grond-
rechter De Gaetano.
Richtlijn 2001/29 van het Europees Parle-
rechtenhandvest), ten tweede, de vrijheid van
ment en de Raad van 22 mei 2001 betreffen-
ondernemerschap die marktdeelnemers
de de harmonisatie van bepaalde aspecten
zoals internetproviders (art. 16 EU-Grond-
Hof van Justitie van de Europese Unie
van het auteursrecht en de naburige rechten
rechtenhandvest) en, ten derde, de vrijheid
in de informatiemaatschappij. Het Oberste
van informatie van internetgebruikers (art.
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
Gerichtshof besluit vragen over de uitleg van
11 EU-Grondrechtenhandvest).
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
Richtlijn 2001/29 aan het Hof voor te leggen.
Wat de vrijheid van ondernemerschap betreft, constateert het Hof een bevel als dat van het
Afdeling Europees Recht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
Prejudiciële vragen
hoofdgeding deze vrijheid beperkt, maar de
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
Het Oberste Gerichtshof legt het Hof de
vrijheid van ondernemerschap van een inter-
www.curia.europa.eu.
vraag voor of een persoon die zonder toe-
netprovider niet in zijn kern lijkt te raken.
stemming van de rechthebbende op een web-
Daarbij is van belang dat het bevel het aan de
site beschermde werken voor het publiek
adressaat laat te bepalen welke concrete maat-
beschikbaar stelt gebruikmaakt van de dien-
regelen moeten worden genomen om het
sten van de als tussenpersoon in de zin van
beoogde resultaat te bereiken. Deze kan zo de
art. 8 lid 3 Richtlijn 2001/29 aan te merken
maatregelen nemen die het best aansluiten
internetprovider van de personen die zich
op zijn middelen en capaciteiten en verenig-
(Vierde kamer: L. Bay Larsen, kamerpresi-
toegang tot deze werken verschaffen. Ook
baar zijn met de andere verplichtingen en
dent, K. Lenaerts, vicepresident van het Hof,
wordt gevraagd of de door het Unierecht
uitdagingen waarmee hij bij de uitoefening
waarnemend voor de rechter van de Vierde
erkende grondrechten eraan in de weg staan
van zijn activiteit wordt geconfronteerd. Daar-
kamer, M. Safjan, J. Malenovský (rappor-
dat een internetprovider bij rechterlijk bevel
naast biedt een dergelijk bevel de adressaat de
teur) en A. Prechal, rechters)
wordt verboden om zijn klanten toegang te
mogelijkheid om aan zijn aansprakelijkheid te
verschaffen tot een website waarop
ontkomen door aan te tonen dat hij alle rede-
Auteursrecht en naburige rechten. Informa-
beschermde werken zonder toestemming
lijke maatregelen heeft genomen. Bij de keuze
tiemaatschappij. Richtlijn 2001/29/EG. Web-
van de rechthebbenden online worden
van de ter nakoming van dat bevel te nemen
site waarop cinematografische werken voor
geplaatst.
maatregelen moet de adressaat er verder voor
808 Arrest van 27 maart 2014, nr. C-314/12
zorgen dat het grondrecht van de internetge-
publiek beschikbaar worden gesteld zonder toestemming van houders van naburig
De uitspraak van het Hof
bruikers op de vrijheid van informatie in acht
rechten. Art. 8 lid 3. Begrip ‘tussenpersonen
Het Hof merkt op dat art. 8 lid 3 Richtlijn
wordt genomen. De maatregelen moeten der-
wier diensten door derde worden gebruikt
2001/29 rechthebbenden de mogelijkheid
mate doelgericht zijn dat zij bijdragen tot de
om inbreuk te maken op auteursrechten of
biedt om te verzoeken om een rechterlijk
beëindiging van de door een derde op het
naburige rechten’. Internetprovider.
bevel jegens tussenpersonen wier diensten
auteursrecht of een naburig recht gemaakte
Beschikking voor internetprovider houden-
door een derde worden gebruikt om inbreuk
inbreuk, zonder dat zij nadelige gevolgen heb-
de verbod om zijn klanten toegang tot web-
te maken op een van hun rechten. Aangezien
ben voor de internetgebruikers die gebruik-
site te verschaffen. Afweging van grond-
een internetprovider, zoals UPC Telekabel,
maken van de diensten van deze internetpro-
rechten.
noodzakelijkerwijs betrokken is bij elke door-
vider om zich rechtmatig toegang te
gifte op internet van een inbreuk tussen een
verschaffen tot de informatie. De nationale
van zijn klanten en een derde doordat hij
rechter moet dit kunnen toetsen. Het is daar-
deze doorgifte mogelijk maakt door internet-
om noodzakelijk dat de nationale procesregels
UPC Telekabel Wien vs. Constantin Film Ver-
toegang te verschaffen kan deze worden aan-
internetgebruikers de mogelijkheid bieden
leih & Wega Filmproduktionsgesellschaft
gemerkt als een tussenpersoon wiens dien-
hun rechten voor de rechter te laten gelden
sten worden gebruikt om inbreuk te maken
nadat de door de internetprovider genomen
Feiten en nationale procedure
op een auteursrecht of naburige rechten in
uitvoeringsmaatregelen bekend zijn.
Door Constantin Film en Wega geproduceer-
de zin van art. 8 lid 3 Richtlijn 2001/29.
Wat betreft het intellectuele-eigendomsrecht
de films konden zonder hun toestemming op
Wat betreft het aan een internetprovider op
betreft, wijst het Hof er op dat niet is uitge-
een website worden gedownload of via strea-
basis van art. 8 lid 3 Richtlijn 2001/29 op te
sloten dat de uitvoering van een bevel niet
ming worden bekeken. Zij verzoeken de Oos-
leggen bevel merkt het Hof op dit bevel in
leidt tot een volledige beëindiging van de op
tenrijkse rechter om aan UPC Telekabel een
overeenstemming moet zijn met de vereis-
het intellectuele-eigendomsrecht van de
verbod op te leggen om haar klanten toe-
ten die voortvloeien uit het EU-Grondrech-
belanghebbenden gemaakte inbreuken. Uit
gang te verschaffen tot de bewuste website.
tenhandvest. Wanneer meerdere grondrech-
art. 17 lid 2 EU-Grondrechtenhandvest volgt
In hoger beroep oordeelt het Oberlandesge-
ten met elkaar in strijd zijn, moeten de
echter niet dat het intellectuele-eigendoms-
richt Wien dat aan UPC Telekabel de verplich-
lidstaten bij de omzetting van de Richtlijn in
recht onaantastbaar is en daarom noodzake-
ting kan worden opgelegd, in de vorm van
nationaal recht ervoor zorgen dat zij zich
lijkerwijs absolute bescherming moet genie-
een resultaatsverbintens, om haar klanten de
baseren op een uitlegging van de richtlijn die
ten. Bijgevolg kan niet worden aangenomen
toegang tot de bewuste website te ontzeggen,
een juist evenwicht waarborgt tussen de toe-
dat maatregelen die niet kunnen leiden tot
waarbij het vrijstaat de te nemen maatrege-
passelijke en door de Unierechtsorde
een volledige beëindiging van de op het
len te kiezen. Tegen deze beschikking stelt
beschermde grondrechten (arrest van 29
intellectuele-eigendomsrecht gemaakte
(Richtlijn 2001/29/EG art. 8 lid 3)
1118
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Rechtspraak
inbreuken, onverenigbaar zijn met het na te
Nederlandse wettelijke huurprijsbepalin-
wordt getroffen, is voorts niet onbegrijpelijk
streven rechtvaardige evenwicht tussen alle
gen meebrengen dat zijn recht op een onge-
en niet onvoldoende gemotiveerd.
toepasselijke grondrechten. Wel geldt volgens
stoord genot van zijn eigendom is geschon-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
het Hof de dubbele voorwaarde dat deze
den. HR: Het hof heeft de juiste maatstaven
sie van de A-G.
maatregelen internetgebruikers niet node-
aangelegd. Zijn oordeel dat hetgeen A heeft
De conclusie van de A-G bevat een inhoudsop-
loos de mogelijkheid ontzeggen om zich
aangevoerd, onvoldoende is om te kunnen
gave, met in hoofdstuk 2 beschouwingen over
rechtmatig toegang tot de beschikbare infor-
concluderen dat hij door de wettelijke regu-
het Nederlandse stelsel van huurprijsbescher-
matie te verschaffen en dat zij tot gevolg
lering van de huurprijzen disproportioneel
ming en rechtspraak over art. 1 EP EVRM
hebben dat niet-toegestane oproepingen van
wordt getroffen, is niet onbegrijpelijk en
(recht op eigendom).
beschermde werken worden verhinderd of
niet onvoldoende gemotiveerd.
minstens bemoeilijkt en zij internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van
(EVRM EP art. 1; BW art. 7:245-265)
de adressaat van dat bevel ernstig ontraden
4 april 2014, nr. 13/02738 (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
om zich toegang te verschaffen tot deze in
A (de verhuurder), adv. mr. J.P. Heering, vs. B
G. Snijders, M.V. Polak;
strijd met het intellectuele-eigendomsrecht
(de huurder), adv. mr. R.F. Thunnissen
A-G mr. M.H. Wissink)
voor hen beschikbaar gestelde werken.
ECLI:NL:HR:2014:827
Feiten en procesverloop Conclusie
A is in 1961 eigenaar geworden van een pand
Recht op eigendom. Huurprijsbescherming.
Een persoon die zonder toestemming van de
te Amsterdam. Het pand is nadien in appar-
Soortgelijke beslissingen als in HR 4 april
rechthebbende op een website beschermde
tementsrechten gesplitst. B is sinds 1984
2014, nr. 12/04165, ECLI:NL:HR:2014:826,
werken voor het publiek beschikbaar stelt
huurder van de woning op de eerste etage.
hiervóór weergegeven.
maakt gebruik van de diensten van de als
Tussen partijen zijn geschillen over de huur-
tussenpersoon in de zin van art. 8 lid 3 Richt-
prijs geweest in 1997 en in 2009.
lijn 2001/29 aan te merken internetprovider
In dit geding heeft A beëindiging van de
van de personen die zich toegang tot deze
huurovereenkomst per 1 april 2010 en ont-
werken verschaffen.
ruiming gevorderd. Subsidiair heeft hij met
4 april 2014, nr. 12/04946
De door het Unierecht erkende grondrechten
een beroep op EHRM (Grote Kamer) 19 juni
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet
2006, nr. 35014/97 (Hutten-Czapska vs. Polen)
Heisterkamp, C.E. Drion en G. de Groot;
eraan in de weg staan dat een internetprovi-
gevorderd dat de huurprijs wordt verhoogd
A-G mr. L. Timmerman)
der bij rechterlijk bevel wordt verboden om
tot € 3750 per kwartaal. De kantonrechter
ECLI:NL:HR:2014:804
zijn klanten toegang te verschaffen tot een
heeft de vorderingen afgewezen. Het hof
website waarop beschermde werken zonder
heeft het vonnis van de kantonrechter
Wanbeleid. Vennootschapsbelang. Joint ven-
toestemming van de rechthebbenden online
bekrachtigd.
ture. In 2006 bestaat een joint venture op
worden geplaatst, wanneer dit bevel niet pre-
810
50/50-basis. In 2009 is mede door toedoen
ciseert welke maatregelen deze internetpro-
Hoge Raad
van het bestuur van de joint venture-ven-
vider moet nemen en niet aangeeft dat
De onderdelen 1-4 klagen dat het hof heeft
nootschap het belang van een van beide
laatstgenoemde kan ontkomen aan dwang-
miskend dat uit de rechtspraak van het
aandeelhouders verregaand verwaterd. Op
sommen wegens schending van dit bevel
EHRM volgt dat de Nederlandse wettelijke
verzoek van die aandeelhouder oordeelt de
door aan te tonen dat hij alle redelijke maat-
huurbeschermings- en huurprijsbepalingen
ondernemingskamer dat bij de joint ven-
regelen heeft genomen.
meebrengen dat het recht van A op een
ture-vennootschap sprake is geweest van
ongestoord genot van zijn eigendom, als
wanbeleid. HR: De aard en inhoud van het
voorzien in art. 1 EP, is geschonden. Bij de
samenwerkingsverband in een joint ven-
Hoge Raad (civiele kamer)
beoordeling van deze klachten verdient
ture-vennootschap waarin de aandeelhou-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
opmerking dat EHRM 2 juli 2013, nr.
ders een gelijkwaardig aandeel hebben,
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
27126/11 (A c.s. vs. Nederland) is gewezen
kunnen meebrengen dat (ook) het vennoot-
van Justitie van het Caribische deel van het
naar aanleiding van een tussen partijen in
schapsbelang is gebaat bij continuering van
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
2009 gegeven uitspraak van de huurcommis-
evenwichtige verhoudingen tussen de aan-
zien op www.rechtspraak.nl.
sie. Het EHRM heeft het in die zaak gehan-
deelhouders. De verplichting van bestuur-
teerde toetsingskader op hoofdlijnen her-
ders van een joint venture-vennootschap
haald in EHRM 28 januari 2014, nr. 30255/09
om jegens de aandeelhouders de nodige
(Bittó e.a. vs. Slowakije). Uit deze uitspraken
zorgvuldigheid te betrachten, kan een bij-
volgt dat de klachten falen voor zover zij
zondere zorgplicht meebrengen met betrek-
4 april 2014, nr. 12/04165
strekken ten betoge dat het hof met zijn oor-
king tot de positie van een aandeelhouder
(Mr. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
delen over art. 1 EP blijk heeft gegeven van
wiens belang is verwaterd of (verder) dreigt
G. Snijders, M.V. Polak;
een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft
te verwateren.
A-G mr. M.H. Wissink)
hetzelfde toetsingskader gehanteerd als het
ECLI:NL:HR:2014:826
EHRM en aldus de juiste maatstaven aange-
809
(BW art. 2:8, 2:239 lid 4 en 5, 2:355)
legd. Het oordeel van het hof dat hetgeen A Recht op eigendom. Huurprijsbescherming.
ter onderbouwing van zijn stellingen heeft
Inversiones c.s., adv. mrs. J.W.H. van Wijk en
A is sinds 1961 eigenaar van een pand te
aangevoerd, onvoldoende is om te kunnen
S.M. Kingma, vs. Holding I en de Vennoot-
Amsterdam, waarvan sinds 1984 een etage
concluderen dat hij door de wettelijke regule-
schap, adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en J.W. de Jong,
als woning is verhuurd. Hij betoogt dat de
ring van de huurprijzen disproportioneel
en vier belanghebbenden in cassatie
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1119
Rechtspraak
Feiten en procesverloop
samenwerking. De aard en inhoud van het
draaien of de gevolgen daarvan te repareren.
Vanaf oktober 2006 hielden Inversiones en
samenwerkingsverband in een joint venture-
De onderdelen wijzen terecht erop dat het
Holding I ieder 50% van de aandelen van de
vennootschap waarin de aandeelhouders een
bestuur blijkens het onderzoeksverslag heeft
Vennootschap. De Vennootschap is een houd-
gelijkwaardig aandeel hebben, kunnen mee-
gepoogd om de eerste verwatering te doen
stervennootschap van Efesyde, die een hotel-
brengen dat (ook) het vennootschapsbelang
terugdraaien. In het licht daarvan is het oor-
complex in Mexico zou realiseren. Op 18 juni
is gebaat bij continuering van evenwichtige
deel van de ondernemingskamer onvoldoen-
2009 heeft A een belang van 7% in de Ven-
verhoudingen tussen de aandeelhouders; dit
de gemotiveerd. De onderdelen kunnen even-
nootschap verkregen, waardoor Inversiones
kan betekenen dat de verhoudingen tussen
wel bij gebrek aan belang niet tot cassatie
en Holding I ieder 46,5% overhielden. Op 1
de aandeelhouders niet verder mogen veran-
leiden. Het oordeel van de ondernemingska-
juli 2009 heeft Efesyde aandelen uitgegeven
deren dan in het licht van de omstandighe-
mer dat de Vennootschap ten tijde van de
aan Inversiones, waardoor Inversiones een
den geboden is. Bij de vervulling van hun
eerste verwatering en onmiddellijk daarna
belang van 78% in Efesyde verkreeg en het
taak dienen bestuurders voorts, mede op
heeft gehandeld in strijd met elementaire
belang van de Vennootschap in Efesyde ver-
grond van het bepaalde in art. 2:8 BW, zorg-
beginselen van verantwoord ondernemer-
waterde naar 22% (de eerste verwatering). Op
vuldigheid te betrachten met betrekking tot
schap, wordt zelfstandig gedragen door ande-
1 oktober 2009 heeft A haar aandelen in de
de belangen van al degenen die bij de ven-
re overwegingen, die in cassatie niet met
Vennootschap overgedragen aan Inversiones,
nootschap en haar onderneming zijn betrok-
vrucht zijn bestreden.
waardoor het belang van Inversiones in de
ken (vgl. HR 9 juli 2010,
Onderdeel 2.2.1 komt op tegen het oordeel
Vennootschap toenam tot 53,5%. Op een bui-
ECLI:NL:HR:2010:BM0976, NJ 2010/544
van de ondernemingskamer dat moet wor-
tengewone aandeelhoudersvergadering van
(ASMI), HR 12 juli 2013,
den aangenomen dat Holding I niet op de
Efesyde van 3 november 2009 is besloten tot
ECLI:NL:HR:2013:BZ9145, NJ 2013/461 (VEB
hoogte is gesteld van de beoogde aandelen-
uitgifte van nieuwe aandelen Efesyde aan
c.s. vs. KLM) en HR 14 september 2007,
overdracht van 1 oktober 2009. Door aldus
Inversiones, waardoor het belang van Inver-
ECLI:NL:HR:2007:BA4117, NJ 2007/610 (Versa-
heimelijk afbreuk te doen aan de tussen
siones in Efesyde verder toenam tot 99,87%
tel I)). Deze zorgvuldigheidsverplichting kan
Inversiones en Holding I beoogde aandeel-
en dat van de Vennootschap verder verwater-
meebrengen dat bestuurders bij het dienen
houdersgelijkheid hebben Inversiones en A
de naar 0,13% (de tweede verwatering).
van het vennootschapsbelang ervoor zorgen
naar het oordeel van de ondernemingskamer
In de eerste fase van deze enquêteprocedure
dat daardoor de belangen van al degenen die
gehandeld in strijd met de redelijkheid en
heeft de ondernemingskamer op verzoek van
bij de vennootschap of haar onderneming
billijkheid die zij als aandeelhouders ten
Holding I een onderzoek naar het beleid en
zijn betrokken niet onnodig of onevenredig
opzichte van elkaar en van Holding I in acht
de gang van zaken van de Vennootschap
worden geschaad. Zoals ook voortvloeit uit
behoorden te nemen. De hiertegen gerichte
bevolen. In de tweede fase heeft de onderne-
hetgeen hiervoor is overwogen, kan de ver-
klacht faalt. Op grond van het bepaalde in
mingskamer op verzoek van Holding I geoor-
plichting van bestuurders van een joint ven-
art. 2:8 BW waren Inversiones en A gehouden
deeld dat in vier opzichten sprake is geweest
ture-vennootschap om jegens de aandeelhou-
zich jegens Holding I en jegens de Vennoot-
van wanbeleid bij de Vennootschap.
ders de nodige zorgvuldigheid te betrachten,
schap te gedragen naar hetgeen door rede-
een bijzondere zorgplicht meebrengen met
lijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Art.
Hoge Raad
betrekking tot de positie van een aandeelhou-
2:8 BW is van dwingend recht en geldt ook
Onderdeel 1.9.2 is gericht tegen het oordeel
der wiens belang is verwaterd of (verder)
indien Invernostra haar aandelen op grond
van de ondernemingskamer dat het bestuur
dreigt te verwateren. Elke bestuurder is
van de wet, de statuten en de aandeelhou-
van de Vennootschap het verwijt treft dat het
gehouden om zich te richten naar het belang
dersovereenkomst kon en mocht overdragen
bij de eerste verwatering een situatie heeft
van de vennootschap en de met haar verbon-
aan Inversiones. Het oordeel van de onderne-
geschapen waarin de Vennootschap de con-
den onderneming en om zorgvuldigheid te
mingskamer getuigt niet van een onjuiste
trole over haar onderneming kon verliezen en
betrachten jegens al degenen die bij de ven-
rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
daarmee haar continuïteit in gevaar heeft
nootschap en haar onderneming zijn betrok-
Met de verwijzing naar de overige omstan-
gebracht. Volgens het onderdeel miskent de
ken, ongeacht of een bestuurder is benoemd
digheden van het geval heeft de onderne-
ondernemingskamer dat het vennootschaps-
door of op voordracht van de vergadering van
mingskamer onmiskenbaar het oog op de
belang en het belang van de aandeelhouders
aandeelhouders van een bepaalde soort of
omstandigheden dat met de toetreding van
in geval van een joint venture als de onderha-
aanduiding. Dat is niet anders indien de aan-
A als aandeelhouder de gelijkwaardigheid
vige (vrijwel) geheel samenvallen. Hierover
deelhouders nauw betrokken zijn bij de joint
van Inversiones en Holding I als joint ven-
oordeelt de Hoge Raad als volgt. Bij de vervul-
venture-vennootschap of indien de statuten
ture-partners was gehandhaafd, dat aan de
ling van hun taak dienen de bestuurders zich
bepalen dat het bestuur zich dient te gedra-
over te dragen aandelen specifieke zeggen-
naar het belang van de vennootschap en de
gen naar de aanwijzingen van een ander
schapsrechten waren verbonden, en dat spra-
met haar verbonden onderneming te richten
orgaan van de vennootschap (vgl. art. 2:239
ke was van een conflict tussen Inversiones en
(vgl. thans art. 2:239 lid 5 BW). Wat dat belang
lid 4 BW en Kamerstukken II 2006/07, 31 058,
Holding I.
inhoudt, hangt af van de omstandigheden
nr. 3, p. 91-92). De ondernemingskamer heeft
De onderdelen 2.2.3 en 2.3 zijn gericht tegen
van het geval. Indien aan de vennootschap
het vorenstaande niet miskend. Haar oorde-
het oordeel van de ondernemingskamer dat
een onderneming is verbonden, wordt het
len geven geen blijk van een onjuiste rechts-
het nalaten van het bestuur van de Vennoot-
vennootschapsbelang in de regel vooral
opvatting en zijn niet onbegrijpelijk.
schap om Holding I te informeren over de
bepaald door het bevorderen van het besten-
De onderdelen 1.10.4-1.10.6 klagen over
beoogde aandelenoverdracht van 1 oktober
dige succes van deze onderneming. In geval
onbegrijpelijkheid van het oordeel van de
2009 onder de omstandigheden van het geval
van een joint venture-vennootschap wordt
ondernemingskamer dat (het bestuur van de)
strijdig is met elementaire beginselen van
het belang van de vennootschap voorts
Vennootschap niet al het redelijkerwijs
verantwoord ondernemerschap. De Hoge
bepaald door de aard en inhoud van de tus-
mogelijke in het werk heeft gesteld om de
Raad stelt voorop dat het bestuur van een
sen de aandeelhouders overeengekomen
eerste verwatering volledig te (doen) terug-
vennootschap, bij gebreke van een wettelijke
1120
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Rechtspraak
of statutaire informatieplicht, in beginsel
Subsidieverlening. Tot en met 1998 heeft
van de investeringsreserves van verzorgings-
niet gehouden is de aandeelhouders te infor-
een aantal verzorgingshuizen reserves
huizen inventariseren.’
meren over een door een aandeelhouder
opgebouwd op grond van een toen bestaan-
CVZ heeft bij besluiten van 1 augustus 2002
beoogde aandelenoverdracht. Dat laat even-
de regeling. Na wetswijziging over de finan-
en 12 december 2002 de subsidies voor de
wel onverlet dat bestuurders zich dienen te
ciering van verzorgingshuizen wordt in een
verschillende verzorgingshuizen over 1998
richten naar het belang van de vennootschap
ambtelijk overleg van 11 april 2000 afge-
en 1999 vastgesteld. De in voornoemd ver-
en de met haar verbonden onderneming en
sproken dat de opgebouwde reserves zullen
slag bedoelde inventarisatie is afgerond in
dat zij zorgvuldigheid dienen te betrachten
worden geïnventariseerd en aan de verzor-
2002 en sloot op een bedrag van ruim € 2,2
jegens al degenen die bij de vennootschap en
gingshuizen zullen worden ‘toegewezen bij
miljoen. Zorgkantoor heeft bij brief van 10
haar onderneming zijn betrokken (zie hier-
de afrekeningen 1998 en/of 1999’. Pas nadat
december 2002 aan CVZ aanspraak gemaakt
vóór). De ondernemingskamer heeft geoor-
de subsidies voor 1998 en 1999 bij beschik-
op betaling. CVZ heeft aan Zorgkantoor
deeld dat het belang van de Vennootschap en
kingen zijn toegekend, wordt de inventari-
bericht dat de subsidiebeschikkingen over
de verplichting om zorgvuldigheid te betrach-
satie afgerond en maken de verzorgingshui-
1998 en 1999 formele rechtskracht hebben
ten jegens Holding I, in het onderhavige geval
zen aanspraak op uitbetaling van de
verkregen en dat het CVZ niet van die
meebrachten dat het bestuur gehouden was
reserves. Het hof veroordeelt de subsidie-
beschikkingen terugkomt.
om Holding I te informeren over de beoogde
verlenende instantie CVZ tot betaling. HR:
Bij brieven van 10 mei 2005 en 25 mei 2005
aandelenoverdracht en om te trachten om de
1. Subsidieverlening bij beschikking. De
hebben de verzorgingshuizen CVZ verzocht
50/50-verhouding tussen Holding I en Inver-
overeenkomst van 11 april 2000 kan niet
om de tot en met 1998 opgebouwde inventa-
siones te (doen) herstellen. Gelet op de aard
afdoen aan het vereiste dat subsidieverle-
risreserves aan de verzorgingshuizen op indi-
van de Vennootschap als joint venture die
ning en subsidievaststelling plaatsvinden
viduele basis toe te kennen. CVZ heeft deze
was opgezet als samenwerking tussen twee
bij een op een wettelijk voorschrift berus-
verzoeken aangemerkt als aanvragen voor
gelijkwaardige partners, getuigt dit oordeel
tende beschikking. 2. Bevoegdhedenover-
subsidieverstrekking en deze bij besluit van 7
niet van een onjuiste rechtsopvatting. Ook is
eenkomst. Indien het hof de overeenkomst
juni 2005 afgewezen wegens het ontbreken
dat oordeel voldoende gemotiveerd. Het voor-
van 11 april 2000 aldus heeft uitgelegd dat
van nieuwe feiten en omstandigheden. Het
gaande geldt eveneens met betrekking tot
zij CVZ ertoe verplicht de opgebouwde
hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond
haar oordeel dat het nalaten van het bestuur
reserves te betrekken in de subsidiebe-
verklaard bij besluit van 24 oktober 2005. Het
van de Vennootschap om Holding I te infor-
schikkingen over 1998 en 1999, heeft het
hiertegen ingestelde beroep is niet-ontvanke-
meren onder de omstandigheden van het
miskend dat dan sprake is van een zoge-
lijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
geval strijdig is met elementaire beginselen
noemde bevoegdhedenovereenkomst. Het
In dit geding hebben de verzorgingshuizen
van verantwoord ondernemerschap.
staat ter beoordeling van de bestuursrech-
betaling van ruim € 2,2 miljoen gevorderd,
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
ter of CVZ op grond van de overeenkomst
primair op grond van nakoming van de over-
sie van de A-G.
van 11 april 2000 alsnog een subsidiebe-
eenkomst van 11 april 2000, subsidiair op
De A-G bespreekt het vennootschapsbelang
schikking moet geven. 3. Formele rechts-
grond van ongerechtvaardigde verrijking. De
van een joint venture onder 4.3.21-4.3.26 en
kracht. De verwerping door het hof van het
rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het
4.3.38.
beroep van CVZ op de formele rechtskracht
hof heeft de vordering alsnog toegewezen.
van diverse besluiten, is ontoereikend gemotiveerd. 4 april 2014, nr. 12/04910, nr. 12/04915 en nr. 12/04969
Hoge Raad Onderdeel 3 klaagt dat het hof heeft miskend
(Awb art. 4:29, 4:42, 4:52)
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
dat het toekennen van de individuele investeringsreserves niet bij overeenkomst kan
Heisterkamp, C.E. Drion en G. de Groot;
College voor Zorgverzekeringen (CVZ), adv.
plaatsvinden, maar bij beschikking dient te
A-G mr. L. Timmerman)
mr. M.W. Scheltema, vs. Stichting Zorggroep
geschieden. Deze klacht treft doel. Anders
ECLI:NL:HR:2014:797, ECLI:NL:HR:2014:808
Charim c.s. (de verzorgingshuizen), adv. mr.
dan het hof kennelijk tot uitgangspunt heeft
en ECLI:NL:HR:2014:799
M.E. Gelpke
genomen, kan de overeenkomst van 11 april
Wanbeleid. Vennootschapsbelang. Joint ven-
Feiten en procesverloop
om de investeringsbudgetten individueel aan
ture. Gelijke beslissingen als in HR 4 april
Tot en met 1998 hebben de verzorgingshui-
de verzorgingshuizen toe te wijzen, niet
2014, nr. 12/04946, ECLI:NL:HR:2014:804,
zen investeringsreserves opgebouwd op
afdoen aan het uit titel 4.2 van de Awb voort-
hiervóór weergegeven, in andere cassatie-
grond van een provinciële regeling. Sinds
vloeiende vereiste dat subsidieverlening en
verzoeken tegen dezelfde beschikking van
1998 is het zelfstandig bestuursorgaan CVZ
subsidievaststelling plaatsvinden bij een op
de ondernemingskamer.
belast met het verstrekken van subsidies aan
een wettelijk voorschrift berustende beschik-
de verzorgingshuizen. In een ambtelijk over-
king. Het hof heeft echter niet vastgesteld
leg van 11 april 2000 tussen de overkoepe-
dat door een bevoegd orgaan – in dit geval:
lende organisatie van verzorgingshuizen,
Gedeputeerde Staten van de provincie (krach-
CVZ, Zorgkantoor en de provincie is blijkens
tens de Wet op de bejaardenoorden (WBO),
4 april 2014, nr. 13/00250
een verslag afgesproken:
voor de boekjaren tot en met 1996), de Zie-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, G. de
‘Gekozen wordt om investeringsreserves indi-
kenfondsraad (krachtens de Overgangswet
Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den
vidueel aan verzorgingshuizen toe te wijzen
verzorgingshuizen (Ov), voor het boekjaar
Broek; A-G mr. F.F. Langemeijer)
en niet generiek. De toewijzing vindt plaats
1997), dan wel CVZ (krachtens de Ov, voor de
ECLI:NL:HR:2014:812
bij de afrekeningen 1998 en/of 1999, al naar
boekjaren 1998 en 1999) – beschikkingen tot
gelang de hoogte van het bedrag. Zorgkan-
subsidieverlening of subsidievaststelling zijn
toor en provincie zullen tezamen de hoogte
gegeven waaruit voor de verzorgingshuizen
2000 waarbij partijen hebben afgesproken
811
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1121
Rechtspraak
jegens CVZ een aanspraak op uitbetaling ter
komst van 11 april 2000 aldus moet worden
Octrooiïnbreuk. Maakt Abbott inbreuk op
zake van de opgebouwde investeringsreser-
uitgelegd dat zij CVZ ertoe verplicht de opge-
een octrooi van Medinol betreffende een
ves voortvloeit. Indien het hof heeft bedoeld
bouwde investeringsreserves te betrekken in
stent? HR: 1. Beschermingsomvang. Uitleg.
dat de tot en met 1998 opgebouwde investe-
de door CVZ krachtens de Ov te geven subsi-
De beschermingsomvang van het Europees
ringsreserves moeten worden beschouwd als
diebeschikkingen over de boekjaren 1998 en
octrooi wordt niet uitsluitend bepaald door
nog niet uitbetaalde bestanddelen van subsi-
1999, laat dit geen andere conclusie toe dan
de letterlijke tekst van de conclusies. Even-
dies die eerder zijn verleend en vastgesteld,
dat aan de besluiten van 1 augustus 2002 en
min mogen de beschrijving en de tekenin-
en dat de overeenkomst van 11 april 2000
12 december 2002 formele rechtskracht toe-
gen alleen maar dienen om eventuele
louter ertoe strekt dat CVZ zal zorgdragen
komt ten aanzien van de (niet-)toekenning
onduidelijkheden in de conclusies op te
voor de uitbetaling van deze investeringsre-
van de opgebouwde investeringsreserves.
heffen. 2. Kennis van de gemiddelde vak-
serves aan de verzorgingshuizen, is dit oor-
Voor zover het oordeel van het hof berust op
man. Peildatum. In het kader van de vraag
deel zonder nadere motivering onbegrijpe-
de omstandigheid dat in de besluiten van 1
of een voortbrengsel of werkwijze onder de
lijk. Het hof heeft immers niet vastgesteld in
augustus 2002 en 12 december 2002 geen
beschermingsomvang van een octrooi valt,
welke besluiten dergelijke subsidies, met
kenbare besluitvorming ten aanzien van de
kan mede betekenis worden gehecht aan de
inbegrip van de opgebouwde investeringsre-
afrekening van de investeringsreserves heeft
kennis van de gemiddelde vakman ten tijde
serves, zijn verleend en vastgesteld. Indien
plaatsgevonden, voert onderdeel 1 terecht
van de beweerde inbreuk.
het hof heeft bedoeld dat de overeenkomst
aan dat de verzorgingshuizen in de bezwaar-
van 11 april 2000 aldus moet worden uitge-
en beroepsprocedure hadden kunnen aanvoe-
legd dat zij CVZ ertoe verplicht de opgebouw-
ren dat de besluiten ten aanzien van de inves-
de investeringsreserves te betrekken in de
teringsreserves ten onrechte, want in strijd
Medinol, adv. mr. M.W. Scheltema, vs. Abbott
door CVZ krachtens de Ov te geven subsidie-
met de overeenkomst van 11 april 2000, geen
c.s., adv. mr. W.A. Hoyng
beschikkingen over de boekjaren 1998 en
beslissing bevatten. Onderdeel 1 klaagt voorts
1999, heeft het miskend dat dan sprake is
over het oordeel van het hof dat – voor zover
Feiten en procesverloop
van een zogenoemde bevoegdhedenovereen-
aan de besluiten van 1 augustus 2002 en 12
Medinol is houdster van octrooi EP 902, dat
komst. Een bevoegdhedenovereenkomst kan
december 2002 al formele rechtskracht zou
betrekking heeft op een stent. Een stent is een
meebrengen dat CVZ ertoe is gehouden om
toekomen ten aanzien van de verdeling van
buigzaam uitzetbaar buisje dat bedoeld is om
op enig moment (alsnog) een voor de verzor-
de investeringsreserves – in het onderhavige
in een ader geplaatst te worden om die open
gingshuizen gunstige subsidiebeschikking
geval daarop een uitzondering moet worden
te houden. Het octrooi is verleend voor een
met betrekking tot de opgebouwde investe-
gemaakt. Ook deze klacht treft doel. Zonder
groot aantal landen, waaronder Nederland.
ringsreserves te geven. Het staat ter beoorde-
nadere motivering is onbegrijpelijk op grond
In dit geding heeft Medinol een inbreukver-
ling van de bestuursrechter, die de bevoegde
van welke feiten en omstandigheden het aan
bod gevorderd, stellende dat Abbott c.s.
rechter is met betrekking tot subsidiebe-
CVZ is toe te rekenen dat de verzorgingshui-
stents in de handel hebben gebracht die let-
schikkingen, of CVZ op grond van de over-
zen de besluiten van 1 augustus 2002 en 12
terlijk dan wel op equivalente wijze inbreuk
eenkomst van 11 april 2000 alsnog een sub-
december 2002 niet hebben aangevochten in
maken op conclusie 1 en de daarvan afhan-
sidiebeschikking moet geven.
de voor hen openstaande bezwaar- en
kelijke conclusies van EP 902. De rechtbank
Onderdeel 1 keert zich tegen de verwerping
beroepsprocedure.
heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft
door het hof van het beroep van CVZ op de
Onderdeel 2 klaagt terecht over onbegrijpe-
het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
formele rechtskracht van de besluiten van 1
lijkheid van het oordeel van het hof dat in de
augustus 2002 en 12 december 2002. Bij de
besluiten van 7 juni 2005 en 24 oktober 2005
Hoge Raad
beoordeling van dit onderdeel wordt het vol-
ten aanzien van de (wijze van) afrekening
De onderdelen 2 en 3 richten klachten tegen
gende vooropgesteld. Wanneer tegen een
van de investeringsbudgetten en de overeen-
de wijze waarop het hof de beschermingsom-
beschikking van een bestuursorgaan, zoals
komst van 11 april 2000 niets is beslist.
vang van EP 902 heeft vastgesteld. Medinol
CVZ, een met voldoende waarborgen omklede
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
ziet als de kern van haar cassatieberoep dat
bestuursrechtelijke rechtsgang heeft openge-
komstig de conclusie van de A-G.
het hof heeft miskend dat de beschermings-
staan, dient de burgerlijke rechter, zo deze
De A-G bespreekt onder 1.2-1.7 het wettelijk
omvang van een octrooi wordt bepaald door
rechtsgang niet of tevergeefs is gevolgd,
systeem van subsidieverlening en subsidie-
de letterlijke tekst van de conclusies en niet
ervan uit te gaan dat de desbetreffende
vaststelling en onder 1.8-1.19 het financie-
kan worden beperkt door de beschrijving en
beschikking zowel wat haar wijze van tot
ringsstelsel voor verzorgingshuizen. Onder 1.5
tekeningen. Bij de beoordeling van deze klach-
stand komen als wat haar inhoud betreft, in
en 3.13-3.14 bespreekt de A-G het begrip
ten wordt het volgende vooropgesteld. Art. 69
overeenstemming is met de relevante wette-
bevoegdhedenovereenkomst. Onder 3.25 en
lid 1 Europees Octrooi-verdrag (EOV) houdt in
lijke voorschriften en algemene rechtsbegin-
3.30 gaat hij in op de formele rechtskracht
dat de beschermingsomvang van een octrooi
selen. De door CVZ op 1 augustus 2002 en 12
van besluiten. Hij meent dat de onderdelen 1
wordt bepaald door de conclusies van het
december 2002 genomen besluiten, die hun
en 2 niet tot cassatie leiden (3.31 en 3.34).
octrooischrift, waarbij de beschrijving en de
wettelijke grondslag vinden in de Ov, hebben formele rechtskracht ten aanzien van de daarin vervatte vaststelling van de subsidie over
(EOV art. 69 lid 1)
tekeningen dienen tot uitleg van die conclu-
812
de boekjaren 1998 en 1999. De verzorgings-
sies. Art. 1 van het bij art. 69 EOV behorende uitlegprotocol (hierna: het Protocol) luidt: ‘Artikel 69 mag niet worden uitgelegd in de
huizen hebben deze besluiten immers niet
4 april 2014, nr. 13/00522
zin als zou de beschermingsomvang van het
aangevochten in de voor hen openstaande
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
Europees octrooi worden bepaald door de let-
bezwaar- en beroepsprocedure. De gegrond-
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, T.H.
terlijke tekst van de conclusies en als zouden
bevinding van onderdeel 3 brengt mee dat
Tanja-van den Broek; A-G mr. M.H. Wissink)
de beschrijving en de tekeningen alleen maar
ook onderdeel 1 slaagt. Indien de overeen-
ECLI:NL:HR:2014:816
mogen dienen om de onduidelijkheden welke
1122
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Rechtspraak
in de conclusies zouden kunnen voorkomen
op te heffen. De door Medinol genoemde uit-
Gedetineerde getuigen. Fundamentele rech-
op te heffen. Het mag evenmin worden uitge-
spraken van de Technische Kamers van
ten en vrijheden. Drie Congolezen zijn in
legd in die zin, als zouden de conclusies
Beroep (TKB) van het Europees Octrooibureau
2011 als getuigen gehoord geweest door het
alleen als richtlijn dienen en als zou de
noodzaken niet tot een andere conclusie,
Internationaal Strafhof te Den Haag (het
bescherming zich ook mogen uitstrekken tot
reeds omdat de TKB niet oordelen over de
ICC) en sindsdien gedetineerd gebleven in
datgene wat de octrooihouder, naar het oor-
beschermingsomvang van een octrooi in het
Scheveningen. Zij hebben in Nederland
deel van de deskundige die de beschrijving en
kader van een gestelde inbreuk. De beslissin-
asiel aangevraagd. In dit kort geding vorde-
de tekeningen bestudeert, heeft willen
gen van de TKB dienen te worden gelezen
ren zij dat de Staat wordt verplicht hen over
beschermen. De uitleg moet daarentegen tus-
tegen de achtergrond van de taak van de TKB,
te nemen van het ICC. HR: Er bestaat onvol-
sen deze twee uitersten het midden houden,
te weten het beoordelen van de geldigheid
doende grond te oordelen dat de Staat ver-
waarbij zowel een redelijke bescherming aan
van octrooien.
plicht is de Congolese getuigen over te
de aanvrager als een redelijke rechtszekerheid
Bij de beoordeling van onderdeel 5 wordt het
nemen van het ICC. Hun fundamentele
aan derden wordt geboden.’ In overeenstem-
volgende vooropgesteld. Onderscheiden dient
rechten en vrijheden zijn in voldoende
ming met deze uitlegregel van het Protocol
te worden tussen enerzijds de vraag naar de
mate gewaarborgd.
heeft de Hoge Raad de in zijn eerdere uitspra-
uitleg van het octrooi met het oog op de vast-
ken gebezigde formuleringen, ‘hetgeen voor
stelling van de beschermingsomvang daarvan
(Statuut van Rome inzake het Internationaal
de uitvinding waarvan de bescherming wordt
en anderzijds de daarop volgende vraag of een
Strafhof art. 93 lid 7; EVRM art. 1, 5, 13; Uit-
ingeroepen, wezenlijk is’, onderscheidenlijk ‘de
voortbrengsel (of in voorkomend geval: werk-
voeringswet Internationaal Strafhof art. 88;
achter de woorden van die conclusies liggen-
wijze) onder de aldus vastgestelde bescher-
BW art. 6:162)
de uitvindingsgedachte’ bestempeld als
mingsomvang valt. In het kader van eerstge-
gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst
noemde vraag kunnen diverse gezichtspunten
X c.s., adv. mr. G.R. den Dekker, vs. de Staat
van de conclusies (de ‘uitersten’ in de woorden
een rol spelen. Een daarvan is de achter de
der Nederlanden, adv. mrs. M.M. van Asperen
van het Protocol) (vgl. HR 7 september 2007,
woorden van de conclusies liggende uitvin-
en J.W.H. van Wijk
ECLI:NL:HR:2007:BA3522, NJ 2007/466 (Lely vs.
dingsgedachte (zie hiervoor). Bij het achterha-
Delaval) en HR 25 mei 2012,
len daarvan moet het perspectief van de
Feiten en procesverloop
ECLI:NL:HR:2012:BV3680, NJ 2013/68 (Aga vs.
gemiddelde vakman en diens kennis van de
X c.s. zijn onderdanen van de Democratische
Occlutech)). Daarbij dient het achterhalen van
stand van de techniek op de aanvraag- of prio-
Republiek Congo (DRC) en waren aldaar gede-
de achter de woorden van de conclusies lig-
riteitsdatum richtinggevend worden geacht.
tineerd op verdenking van betrokkenheid bij
gende uitvindingsgedachte ertoe een uitslui-
Het gaat dan immers om de vaststelling van
de dood van VN-militairen respectievelijk
tend op de letterlijke betekenis van de
hetgeen het octrooi toevoegt aan de stand van
hoogverraad. X c.s. en de DRC hebben ermee
bewoordingen gegronde en daarom voor een
de techniek. In het kader van de daarop vol-
ingestemd dat X c.s. als getuigen zouden
redelijke bescherming van de octrooihouder
gende inbreukvraag kan daarentegen mede
worden gehoord in de bij het Internationaal
wellicht te beperkte of onnodig ruime uitleg
betekenis worden gehecht aan de kennis van
Strafhof te Den Haag (ICC) aanhangige zaken
te vermijden (vgl. HR 13 januari 1995,
de gemiddelde vakman ten tijde van de
tegen Germain Katanga en Mathieu Chiu. X
ECLI:NL:HR:1995:ZC1609, NJ 1995/391 (Ciba
beweerde inbreuk, in het bijzonder waar het
c.s. zijn daartoe overeenkomstig art. 93 lid 7
Geigy vs. Oté)). De beschrijving en de tekenin-
erom gaat of sprake is van equivalente ele-
van het Statuut van Rome inzake het Inter-
gen vormen in dat kader een belangrijke
menten (vgl. art. 2 van het Protocol). Het in
nationaal Strafhof (Trb. 2000, 120) op 27
bron. Van de beschrijving maakt onderdeel
onderdeel 5 bestreden oordeel heeft betrek-
maart 2011 overgebracht naar het ICC. Zij
uit een weergave van de stand van de tech-
king op de kennis waarmee de gemiddelde
zijn sinds die datum gedetineerd in het
niek die de aanvrager als nuttig beschouwt
vakman probeert te doorgronden wat het
Detention Centre van het ICC te Schevenin-
voor het begrijpen van de uitvinding (regel 42
octrooi toevoegt aan de stand van de techniek,
gen. Zij hebben op 3 mei 2011 hun getuigen-
van het uitvoeringsreglement bij het EOV).
dus op het achterhalen van de uitvindingsge-
verklaringen voor het ICC afgerond. Op 12
Ook niet in de beschrijving genoemde stand
dachte in het kader van de hiervoor vermelde
mei 2011 hebben zij bij de Nederlandse auto-
van de techniek kan van belang zijn. Bij de
‘eerstgenoemde vraag’. Dat het hof daarbij de
riteiten asiel aangevraagd.
uitleg van een octrooi is immers leidend het
prioriteitsdatum tot uitgangspunt neemt
In dit kort geding hebben X c.s. gevorderd dat
perspectief van de gemiddelde vakman met
geeft, gelet op het voorgaande, geen blijk van
de rechter de Staat beveelt om aan het ICC te
zijn kennis van de stand van de techniek.
een onjuiste rechtsopvatting.
verklaren dat Nederland bereid is hen van
Tegen de achtergrond van een en ander zijn
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
het ICC over te nemen. Zij betogen dat de
de klachten ongegrond. Het hof heeft conclu-
sie van de A-G.
Staat onrechtmatig jegens hen handelt door
sie 1 tot uitgangspunt genomen en deze uit-
De A-G bespreekt onder 4.18-4.21 de uitleg
te weigeren aan hun overdracht mee te wer-
gelegd in het licht van de beschrijving en de
van octrooien en onder 4.71-4.72 de peilda-
ken. De Staat laat aldus een met art. 5 en 13
tekeningen, vanuit het perspectief van de
tum met betrekking tot de kennis van de
EVRM strijdige situatie in stand waarin X c.s.
gemiddelde vakman met diens kennis van de
gemiddelde vakman.
onrechtmatig zijn gedetineerd zonder dat
stand van de techniek. De onderdelen zien eraan voorbij dat art. 1 Protocol buiten twijfel stelt dat de beschermingsomvang van het
hun daartegen een rechtsmiddel ter beschik-
813
Europees octrooi niet uitsluitend wordt
king staat. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorziening toegewezen. Het hof heeft de gevraagde voorziening alsnog afge-
bepaald door de letterlijke tekst van de con-
4 april 2014, nr. 13/00912
clusies en dat art. 69 EOV evenmin zo moet
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
worden uitgelegd dat de beschrijving en de
Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
Hoge Raad
tekeningen alleen maar mogen dienen om
M.V. Polak; A-G mr. P. Vlas)
Art. 93 lid 7, onder a, Statuut bepaalt dat het
eventuele onduidelijkheden in de conclusies
ECLI:NL:HR:2014:828
ICC de tijdelijke overbrenging van een gedeti-
wezen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1123
Rechtspraak
neerd persoon kan verzoeken ten behoeve
gen naar het ICC van gedetineerde getuigen
Bestuurdersaansprakelijkheid. Twee
van (onder meer) het afleggen van een getui-
op de voet van art. 93 lid 7 Statuut, met
bestuurders van een vennootschap bewerk-
genverklaring, en dat die persoon kan wor-
betrekking tot de rechtmatigheid van de
stelligen dat de vennootschap een aantal
den overgebracht indien hij daartoe vrijelijk
detentietitel die tot stand is gekomen in de
facturen onbetaald laat. HR: Voor een ern-
zijn ‘informed consent’ geeft en de aange-
aangezochte Staat, geen toetsing plaats. In
stig verwijt als bedoeld in de rechtspraak
zochte Staat instemt met de overbrenging op
dit verband is van belang dat het overnemen
van de Hoge Raad, is voldoende dat de
tussen het ICC en de aangezochte Staat over-
van X c.s. door de Nederlandse Staat ertoe
bestuurder ten tijde van het hem verweten
een te komen voorwaarden. Vast staat dat X
kan leiden dat niet langer gewaarborgd is dat
handelen of nalaten ernstig rekening had
c.s. op de voet van deze bepaling naar het ICC
zij, ingeval hun asielaanvraag definitief zou
moeten houden met de mogelijkheid dat
zijn overgebracht. Hun detentie in het Deten-
worden afgewezen, overeenkomstig art. 93 lid
ondanks de gestelde tegenvordering een
tion Centre van het ICC berust dan ook op de
7, onder b, Statuut naar de DRC kunnen wor-
vordering op de vennootschap zou resteren.
detentietitel die is tot stand gekomen in de
den teruggeleid. Een eventuele vreemdelin-
DRC in samenhang met de tussen de DRC en
genbewaring van X c.s. is immers aan de
het ICC op de voet van art. 93 lid 7, onder a,
daarvoor in Nederland geldende regels
Statuut getroffen regeling. De Trial Chamber
onderworpen en kan niet voor onbepaalde
A c.s. (de bestuurders), adv. mr. M.J. Schenck,
heeft in een aantal uitspraken een oordeel
duur worden verlengd. In het licht hiervan
vs. P. Ingwersen q.q. en R. Mulder q.q., cura-
gegeven over de vraag of de detentie van X
zou een op de Staat rustende verplichting
toren in het faillissement van Air Holland,
c.s. in het Detention Centre, in afwachting
om X c.s. van het ICC over te nemen, op
adv. mr. R.J. van Galen
van de uitkomst van hun asielprocedure in
onaanvaardbare wijze de in het Statuut tus-
Nederland, gecontinueerd kon worden. Zij
sen de verdragsluitende Staten overeengeko-
Feiten en procesverloop
heeft geoordeeld dat nakoming van de uit
men samenwerkingsprocedures en het fun-
A c.s. zijn sinds 1997 de zelfstandig bevoegde
art. 93 lid 7, onder b, Statuut voortvloeiende
damentele beginsel van staatssoevereiniteit
bestuurders van Vlieg Ver Weg BV (de ven-
verplichting van het ICC om de getuigen na
uithollen. Indien evenwel in de asielprocedu-
nootschap). Air Holland heeft in 2001 vlieg-
het afronden van hun getuigenverklaringen
re wordt beslist dat aan X c.s. een verblijfsver-
reizen voor de vennootschap verzorgd. De
onverwijld naar de DRC terug te zenden,
gunning moet worden verleend, dan wel dat
vennootschap heeft facturen onbetaald gela-
moet worden opgeschort in verband met de
de uitzetting van hen naar de DRC in strijd
ten. Air Holland is in 2004 failliet verklaard.
uitoefening door X c.s. van hun internatio-
komt met het verbod van refoulement, is de
In dit geding hebben de curatoren betaling
naal erkende fundamentele recht van een
Staat gehouden dienovereenkomstig te han-
gevorderd van € 511.639, het gefactureerde
‘effective remedy’ ter zake van hun asielver-
delen, hetgeen meebrengt dat de Staat niet
en onbetaald gebleven bedrag. De rechtbank
zoeken. Naar het oordeel van de Trial Cham-
kan meewerken aan een teruggeleiding naar
heeft de vordering jegens A c.s. afgewezen.
ber bleef deze voortgezette detentie berusten
de DRC. In overeenstemming met het voren-
Het Hof heeft A c.s. alsnog veroordeeld tot
op art. 93 lid 7 Statuut. De omstandigheid
staande heeft de Trial Chamber geoordeeld
betaling van € 511 639, verminderd met
dat de detentie ten uitvoer wordt gelegd op
dat het ICC op grond van het Statuut gehou-
€ 177 022 op grond van een tegenvordering.
het grondgebied van de Nederlandse Staat,
den is X c.s. terug te zenden naar de DRC
Naar het oordeel van het hof hebben A c.s.
brengt niet mee dat Nederland rechtsmacht
indien hun asielaanvraag wordt afgewezen
als bestuurders van de vennootschap zoda-
heeft met betrekking tot deze detentie. Art.
en naar het oordeel van de Nederlandse auto-
nig onzorgvuldig gehandeld jegens Air Hol-
88 van de Uitvoeringswet Internationaal
riteiten het beginsel van non-refoulement
land dat hun daarvan een ernstig verwijt kan
Strafhof (Stb. 2002, 314) bepaalt dat de
niet wordt geschonden, en dat in het omge-
worden gemaakt.
Nederlandse wet niet van toepassing is op
keerde geval X c.s. door het ICC aan de Neder-
vrijheidsontneming ondergaan op last van
landse autoriteiten zullen worden overgedra-
Hoge Raad
het Strafhof binnen in Nederland aan het
gen. Aldus zijn de fundamentele rechten en
Onderdeel 1.1 betoogt dat nu niet evident
Strafhof ter beschikking gestelde ruimten.
vrijheden van X c.s. in voldoende mate
was dat de tegenvordering van elke grond
Aangenomen moet worden dat deze bepaling
gewaarborgd, ook al acht het ICC zich niet
was ontbloot of dat de gestelde tegenvorde-
gelijkelijk van toepassing is op verdachten en
bevoegd over hun detentie als zodanig te
ring niet de vordering van Air Holland zou
getuigen die onder verantwoordelijkheid van
oordelen, en ook al is de Staat niet gehouden
overtreffen, A c.s. in redelijkheid hebben kun-
het ICC gedetineerd zijn in het Detention
hen gedurende de asielprocedure van het ICC
nen menen dat per saldo geen vordering van
Centre. Ook het EVRM brengt niet mee dat
over te nemen.
Air Holland zou resteren. Onderdeel 2.1
Nederland gehouden is rechtsmacht (‘juris-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
voegt daaraan toe dat wanneer slechts ern-
diction’) als bedoeld in art. 1 EVRM aan te
sie van de A-G.
stig rekening moet worden gehouden met
nemen ter zake van de beoordeling van de
De A-G geeft het juridische kader onder 2.2-
het bestaan van een vordering, het handelen
rechtmatigheid van de detentie van een
2.12.
of nalaten van bestuurders niet zodanig
getuige in het Detention Centre van het ICC op de voet van art. 93 lid 7 Statuut. Aldus is uitdrukkelijk beslist in EHRM 9 oktober 2012,
(BW art. 6:162, 2:374)
onzorgvuldig kan worden geacht dat hun
814
ECLI:NL:XX:2012:BY2306 (Djokaba Lambi
daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De onderdelen falen omdat zij de toepasselijkheid van een andere norm verde-
Longa), welke uitspraak eveneens betrekking
4 april 2014, nr. 13/01441
digen dan ook voor een geval als het onder-
had op een detentie op de voet van art. 93 lid
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
havige is aanvaard in HR 8 december 2006,
7 Statuut van een Congolese getuige. Er
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot,
ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ont-
bestaat onvoldoende grond te oordelen dat
T.H. Tanja-van den Broek;
vanger vs. Roelofsen). Het hof heeft de door
de Staat, in weerwil van het vorenstaande,
A-G mr. L. Timmerman)
de Hoge Raad aanvaarde norm terecht aan
verplicht is X c.s. over te nemen van het ICC.
ECLI:NL:HR:2014:829
zijn oordeel ten grondslag gelegd. Het gaat
Ingevolge het Statuut vindt bij het overbren-
1124
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
erom of de aansprakelijk gestelde bestuurder
Rechtspraak
wist of redelijkerwijs had behoren te begrij-
digdheden tegenvielen, heeft de broer van B
onder a, BW) ruim worden uitgelegd (zie bij-
pen dat de door hem bewerkstelligde of toe-
besloten die activiteit te beëindigen. De win-
voorbeeld HvJ EU 19 mei 1992, nr. C-29/91,
gelaten handelwijze van de vennootschap tot
kelvoorraad is in 2009 uitverkocht. Die uit-
ECLI:NL:XX:1992:AD1667, Jur. 1992, p. I-3189,
gevolg zou hebben dat deze haar verplichtin-
verkoop was al bezig toen A arbeidsonge-
NJ 1992/476 (Redmond)). Hiermee strookt dat
gen niet zou nakomen en geen verhaal zou
schikt werd. B exploiteerde sinds 2005 een
het ontbreken van een contractuele band
bieden voor de als gevolg daarvan optreden-
bedrijf in camerabeveiligingssystemen op het
tussen een vervreemder en een verkrijger of
de schade. Dit betekent dat, anders dan de
terrein van zijn ouders. In 2008/2009 is op
tussen twee ondernemers aan wie achtereen-
onderdelen betogen, voor een ernstig verwijt
dat terrein een nieuwe loods geplaatst. Daar-
volgens werkzaamheden zijn opgedragen,
als in voormeld arrest van de Hoge Raad
in exploiteert B sinds 1 oktober 2009 een
niet van doorslaggevend belang is bij de
bedoeld, voldoende is dat de bestuurder ten
tuincentrum als franchisenemer van Wel-
beantwoording van de vraag of sprake is van
tijde van het hem verweten handelen of nala-
koop. In het tuincentrum worden ook dierbe-
overgang van een onderneming in de zin van
ten ernstig rekening had moeten houden
nodigdheden verkocht. Die worden ingekocht
de Richtlijn (zie bijvoorbeeld HvJ EU 11
met de mogelijkheid dat ondanks de gestelde
via de Welkoop-organisatie.
maart 1997, nr. C-13/95,
tegenvordering een vordering op de vennoot-
In dit geding heeft A een verklaring voor
ECLI:NL:XX:1997:AG1499, Jur. 1997, p. I-1259,
schap zou resteren.
recht gevorderd dat zij met B een arbeids-
NJ 1998/377 (Süzen); HvJ EU 24 januari 2002,
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
overeenkomst heeft op dezelfde voorwaarden
nr. C-51/00, ECLI:NL:XX:2002:AG7800, Jur.
sie van de A-G.
als golden tussen haar en de broer van B, en
2002, p. I-969 (Temco)). Een overdracht krach-
De A-G bespreekt de maatstaf voor bestuur-
doorbetaling van loon. Volgens A is B de
tens overeenkomst in de zin van de Richtlijn
dersaansprakelijkheid onder 2.1-2.8.
rechtsopvolger van zijn broer. De kantonrech-
kan bestaan in een schriftelijke of mondelin-
ter heeft de vorderingen afgewezen. Het hof
ge overeenkomst tussen de vervreemder en
heeft het vonnis van de kantonrechter
de verkrijger over een wijziging van de voor
bekrachtigd.
de exploitatie van de economische eenheid
815
verantwoordelijke persoon, alsmede in een 4 april 2014, nr. 13/01858
Hoge Raad
stilzwijgende overeenkomst tussen hen die
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp,
Ingevolge art. 7:663 BW gaan door de over-
blijkt uit praktische samenwerking op
G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den
gang van een onderneming de rechten en
bepaalde punten, waarin de wens van de ver-
Broek; A-G mr. G.R.B. van Peursem)
verplichtingen die op het tijdstip van die
vreemder en de verkrijger om tot een derge-
ECLI:NL:HR:2014:830
overgang voor de werkgever in die onderne-
lijke wijziging over te gaan, tot uiting komt
ming voortvloeien uit een arbeidsovereen-
(HvJ EU 13 september 2007, nr. C-458/05,
Overgang van onderneming. Een exploitant
komst tussen hem en een daar werkzame
ECLI:NL:XX:2007:BB5943, Jur. 2007, p. I-7301
van een hengelsportwinkel handelt mede
werknemer, van rechtswege over op de ver-
(Jouini)). Voorts volgt uit de rechtspraak van
in dierbenodigdheden, maar beëindigt die
krijger. Voor zover hier van belang moet voor
het HvJ EU dat voor het antwoord op de
activiteit. De broer van de exploitant begint
de toepassing van de art. 7:662-666 BW onder
vraag of sprake is van een overgang in de zin
op het perceel ernaast een tuincentrum
overgang worden verstaan ‘de overgang, ten
van de Richtlijn, beslissend is of de identiteit
waarin hij mede in dierbenodigdheden
gevolge van een overeenkomst (…) van een
van het bedrijf bewaard blijft. Met het oog
handelt. Het hof oordeelt dat geen sprake is
economische eenheid die haar identiteit
daarop dient te worden onderzocht of het
van een overgang van onderneming. HR:
behoudt’, terwijl onder economische eenheid
gaat om de vervreemding van een lopend
Het hof heeft hetzij blijk gegeven van een
moet worden verstaan ‘een geheel van geor-
bedrijf, hetgeen met name kan blijken uit het
onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel
ganiseerde middelen, bestemd tot het ten
feit dat de exploitatie ervan in feite door de
onvoldoende gemotiveerd.
uitvoer brengen van een al dan niet hoofdza-
nieuwe ondernemer wordt voortgezet of her-
kelijk economische activiteit’ (art. 7:662 lid 2,
vat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmid-
aanhef en onder a en b, BW). De art. 7:662-
delen. In dit verband moet rekening worden
666 BW strekken ter uitvoering van Richtlijn
gehouden met alle feitelijke omstandigheden
A (de werkneemster), adv. mr. H.J.W. Alt, vs. B
77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing
die de betrokken transactie kenmerken, zoals
(de werkgever), niet verschenen
van de wetgevingen der lidstaten betreffende
de aard van de betrokken onderneming of
het behoud van de rechten van de werkne-
vestiging, het al dan niet overdragen van de
Feiten en procesverloop
mers bij overgang van ondernemingen, vesti-
materiële activa zoals gebouwen en roerende
Tot 2008 verhuurden de ouders van B een
gingen of onderdelen daarvan (PbEG 1977, L
zaken, de waarde van de immateriële activa
kas aan een tuincentrumexploitant. A was bij
61/26; gewijzigd door Richtlijn 98/50/EG
op het tijdstip van de overdracht, het al dan
die expoitant in dienst ten behoeve van de
(PbEG 1998, L 201/88) en gehercodificeerd in
niet overnemen van vrijwel al het personeel
verkoop van de dierbenodigdheden. In 2008
Richtlijn 2001/23/EG (PbEG 2001, L 82/16)).
door de nieuwe ondernemer, het al dan niet
heeft de broer van B, die naast het terrein
Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU
overdragen van de klantenkring, de mate
van zijn ouders een hengelsportwinkel heeft,
heeft de Richtlijn tot doel ook bij verande-
waarin de voor en na de overdracht verrichte
zijn activiteiten uitgebreid met de verkoop
ring van ondernemer de continuïteit te waar-
activiteiten met elkaar overeenkomen, en de
van dierbenodigdheden. Met het oog daarop
borgen van de in het kader van een bedrijf
duur van een eventuele onderbreking van
is A op 24 januari 2008 in dienst getreden
bestaande arbeidsverhoudingen (zie bijvoor-
die activiteiten. Daarbij verdient opmerking
van de broer van B. A is in juli 2009 arbeids-
beeld HvJ EU 18 maart 1986, nr. C-24/85,
dat al deze factoren slechts deelaspecten zijn
ongeschikt geworden. Het UWV Werkbedrijf
ECLI:NL:XX:1986:AC8669, Jur. 1986, p. 1119,
van het te verrichten onderzoek en daarom
heeft de broer van B toestemming voor zover
NJ 1987/502 (Spijkers)). Teneinde dit doel tot
niet elk afzonderlijk mogen worden beoor-
vereist verleend om de arbeidsovereenkomst
zijn recht te doen komen, moet het begrip
deeld. Aangezien het hof in het midden heeft
met A tegen 1 mei 2010 op te zeggen. Omdat
overdracht krachtens overeenkomst in art. 1
gelaten of de verkoop van dierbenodigdhe-
de resultaten van de verkoop van dierbeno-
lid 1 Richtlijn (vgl. art. 7:662 lid 2, aanhef en
den door de broer van B kan worden gezien
(BW art. 7:663)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1125
Rechtspraak
als een economische eenheid in de zin van
openbare weg gebrekkig is, en het aange-
beschouwd voor zover het gaat om de vraag
art. 7:662 lid 2, aanhef en onder b, BW, moet
sproken overheidslichaam zich als verweer
of de weg niet voldoet aan de eisen die men
daarvan in cassatie veronderstellenderwijs
(mede) erop beroept dat de financiële mid-
daaraan in de gegeven omstandigheden mag
worden uitgegaan. Bij dat uitgangspunt heeft
delen te beperkt waren om de vereiste
stellen. In het oordeel van het hof ligt voorts
het hof, door te oordelen dat niet kan worden
maatregelen te treffen, ligt het op de weg
besloten dat de enkele omstandigheid dat de
aangenomen dat B de exploitatie van de ver-
van het overheidslichaam dit verweer vol-
Biesterveldsweg ter plaatse door aanwezig-
koop van dierbenodigdheden heeft voortge-
doende te onderbouwen. Het oordeel van
heid van de spleet gevaar voor (race)fietsers
zet, hetzij blijk gegeven van een onjuiste
het hof dat de gemeente dit verweer vol-
opleverde, nog niet betekent dat zij niet vol-
rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel onvol-
doende heeft onderbouwd, is onbegrijpelijk.
deed aan de eisen die men daaraan in gege-
doende gemotiveerd. De vaststelling van het
Ook het oordeel van het hof dat de gemeen-
ven omstandigheden mocht stellen; ook dit
hof dat niet is gebleken dat B voorraden van
te geen concrete norm heeft geschonden, is
oordeel is juist.
de broer van B heeft overgenomen, kan zijn
onbegrijpelijk.
Onderdeel 1(a) betoogt op zichzelf terecht dat Reaal niet heeft volstaan met de (enkele)
oordeel niet dragen. Het oordeel van het hof kan evenmin steunen op zijn vaststelling dat
(BW art. 6:174)
stelling dat de Biesterveldsweg gebrekkig is in de zin van art. 6:174 BW als gevolg van de
B zijn winkel in een ander pand exploiteert dan de broer van B, met een andere winkelin-
Reaal, adv. mr. K. Teuben, vs. de gemeente
aanwezigheid van de spleet. Reaal heeft aan
richting, en dat B als Welkoop-franchisene-
Deventer, adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en G.R. den
haar vordering immers mede ten grondslag
mer zijn winkel conform de Welkoop-formule
Dekker
gelegd dat: (i) zich tussen de rijbaan van de weg en de
dient in te richten. Vast staat immers dat de loods waarin B zijn winkel exploiteert, naast
Feiten en procesverloop
strook grasbetonklinkers in de berm op veel
de winkel van zijn broer is gelegen. Uit het
Op 4 oktober 2007 is X met zijn racefiets
plaatsen een spleet bevond met een breedte
bestreden arrest blijkt niet dat het hof laatst-
ingehaald door een vrachtwagen. Daarbij is X
van 3 tot 6 cm en een diepte van 7 tot 8 cm;
genoemde omstandigheid in zijn oordeels-
ten val gekomen doordat het voorwiel van de
(ii) de berm van de weg (en de daar aange-
vorming heeft betrokken. Ten slotte heeft A
racefiets in een spleet tussen grasbetonklin-
brachte strook grasbetonklinkers) een veilige
een beroep gedaan op diverse feiten en
kers naast de rijbaan is terechtgekomen. X is
uitwijkmogelijkheid voor weggebruikers
omstandigheden, waaruit volgens haar volgt
onder de vrachtwagen terechtgekomen en
dient te bieden, hetgeen ook blijkt uit het
dat sprake is van een overgang van de onder-
zwaar gewond geraakt. Het ongeval heeft
‘Handboek veilige inrichting van bermen’
neming. Zo heeft zij erop gewezen dat in
plaatsgevonden op de Biesterveldsweg, een
van CROW;
uitingen in de pers en op websites van de
door de Gemeente beheerde openbare weg
(iii) de berm van de Biesterveldsweg als
zijde van B en de broer van B en hun ouders
buiten de bebouwde kom. Reaal is de WAM-
gevolg van de aanwezigheid van de genoem-
– die zich daarin gezamenlijk presenteren als
verzekeraar van de vrachtwagen en is uit
de spleet geen veilige uitwijkmogelijkheid
‘de familie B’ – de indruk wordt gewekt dat
dien hoofde gehouden de schade van X te
bood voor (race)fietsers zoals X. In dat ver-
sprake is van voortzetting van het tuincen-
vergoeden.
band is mede van belang dat de Biestervelds-
trum met afdeling dierbenodigdheden – na
In dit geding heeft Reaal de Gemeente in
weg, naar de Gemeente bekend is, frequent
een tijdelijke sluiting wegens een verbou-
vrijwaring geroepen. Zij heeft daartoe, met
door zwaar landbouwverkeer en racefietsers
wing – in gewijzigde vorm, dat A in oktober
een beroep op art. 6:174 BW in verbinding
wordt gebruikt;
2009 aan derden is voorgesteld als toekom-
met de art. 6:102 BW en 6:10 BW, aangevoerd
(iv) (de berm van) de Biesterveldsweg derhal-
stig medewerker van de Welkoop-winkel, en
dat de Gemeente als wegbeheerder heeft
ve onveilig was voor weggebruikers, althans
dat personeel van de broer van B door B is
nagelaten voor een veilige verkeerssituatie
voor (race)fietsers;
overgenomen. Zonder nadere motivering is
zorg te dragen, dat de Biesterveldsweg niet
(v) de Gemeente als wegbeheerder op relatief
onbegrijpelijk waarom het hof deze stellin-
voldeed aan de eisen die men daaraan onder
eenvoudige wijze maatregelen had kunnen
gen niet van belang heeft geacht.
de gegeven omstandigheden mocht stellen,
treffen om dit gevaar te voorkomen, bijvoor-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
en daardoor gevaar opleverde voor personen
beeld door de grasbetonklinkers dichter
komstig de conclusie van de A-G.
of zaken. De rechtbank heeft de vordering
tegen de weg aan te plaatsen of de spleet op
De A-G gaat onder 2.7-2.11 in op het begrip
afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de
te vullen.
overgang van onderneming.
rechtbank bekrachtigd.
Het door het onderdeel bestreden oordeel van het hof moet aldus worden verstaan dat
Hoge Raad
Reaal met hetgeen hiervoor is vermeld, niet
Als uitgangspunt bij de beoordeling dient dat
heeft voldaan aan haar stelplicht terzake. Dit
het hof terecht heeft geoordeeld dat de aan-
oordeel is in elk geval in die zin voldoende
4 april 2014, nr. 13/02846
sprakelijkheid van de Gemeente als beheer-
gemotiveerd dat Reaal met hetgeen zij in
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
der van de Biesterveldsweg dient te worden
(i)-(iii) heeft aangevoerd, slechts heeft
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister-
beoordeeld aan de hand van de maatstaven
betoogd dat de Biesterveldsweg ter plaatse
kamp, C.E. Drion; A-G mr. J. Spier)
die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010,
door de aanwezigheid van de spleet niet in
ECLI:NL:HR:2014:831
ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155
goede staat verkeerde, en daardoor gevaar
(Veendijk te Wilnis). Eveneens terecht heeft
voor (race)fietsers opleverde. Daarmee heeft
Wegbeheerdersaansprakelijkheid. Stel-
het hof geoordeeld dat voor de toepassing
zij nog niet voldaan aan de op haar ingevolge
plicht. Een racefietser loopt letsel op door-
van art. 6:174 BW onder een openbare weg
art. 6:174 lid 1 BW rustende stelplicht. Het-
dat het voorwiel van de racefiets in een
mede de daarbij behorende berm dient te
zelfde geldt voor hetgeen zij onder (iv) heeft
spleet tussen grasbetonklinkers naast de
worden begrepen indien wegdek en berm
aangevoerd, dat slechts een conclusie
rijbaan terechtkomt. HR: Indien de eiser
feitelijk zodanig op elkaar zijn afgestemd dat
inhoudt. Met hetgeen onder (v) is aange-
stelt dat de schade is ontstaan doordat de
zij als één geheel behoren te worden
voerd, heeft Reaal evenwel in samenhang
816
1126
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Rechtspraak
met haar stellingen onder (i)-(iv) in beginsel
vermeld dat de berm op gelijke hoogte moet
voorwerpen plaatsvindt onder omstandig-
voldoende gesteld om een eventuele aan-
aansluiten op de verharding van de rijbaan
heden die niet wezenlijk verschillen van
sprakelijkheid van de Gemeente te kunnen
en dat het ook voor (brom)fietsers en motor-
gevallen waarin een verdachte die een
dragen. De beoordeling van onderdeel 1(a)
rijders van belang is dat de berm op gelijke
bepaald misdrijf heeft begaan en die daar-
spitst zich daarom toe op de door de onder-
hoogte aansluit, omdat fietsers die uitwijken
mee de door dat misdrijf verkregen voor-
delen 1(b) en (c) bestreden overwegingen van
voor een tegenligger of achteropkomend ver-
werpen verwerft of voorhanden heeft, zich
het hof met betrekking tot hetgeen onder (v)
keer door de scherpe rand kunnen vallen.
automatisch ook schuldig zou maken aan
is aangevoerd.
Ook dit onderdeel treft doel. In het licht van
het witwassen van die voorwerpen.
Bij de beoordeling van de klachten wordt
deze stellingen van Reaal, die door het hof
vooropgesteld dat stelplicht en bewijslast
niet onjuist zijn bevonden, is het oordeel van
met betrekking tot de feiten en omstandig-
het hof dat de Gemeente geen concrete norm
heden die ten grondslag worden gelegd aan
heeft geschonden door de aanwezigheid van
Inleiding:
een op art. 6:174 lid 1 BW gebaseerde vorde-
de richel (spleet) niet te voorkomen of op te
Verdachte is onder meer veroordeeld wegens
ring, in beginsel op de eiser rusten. Indien,
heffen, onbegrijpelijk.
(feit 3) medeplegen van een gewoonte maken
zoals in het onderhavige geval, de eiser stelt
Volgt vernietiging en verwijzing.
van witwassen (art. 420bis Sr). Het middel
dat de schade is ontstaan doordat de openba-
De A-G concludeert tot verwerping. Hij schetst
klaagt over het oordeel van het hof dat het
re weg gebrekkig is, en het aangesproken
onder 3.6-3.12 macro-effecten van het verrui-
onder 3 bewezenverklaarde als (medeplegen
overheidslichaam (in dit geval: de Gemeente)
men van de grenzen van overheidsaansprake-
van een gewoonte maken van) witwassen
dat ervoor moet zorgen dat de weg in goede
lijkheid. Onder 5.1-5.8 vermeldt hij statisti-
kan worden gekwalificeerd. Door en namens
staat verkeert, zich als verweer (mede) erop
sche gegevens over verkeersongevallen. Onder
de verdachte werd ter terechtzitting in hoger
beroept dat de financiële middelen te
6.17.2 bespreekt hij de motiveerplicht van het
beroep ten verweer betoogd dat hij moet
beperkt waren om de vereiste maatregelen te
aangesproken overheidslichaam met betrek-
worden ontslagen van alle rechtsvervolging
treffen, ligt het op de weg van dat overheids-
king tot het verweer ten aanzien van de
ter zake van het onder 3. ten laste gelegde,
lichaam dit verweer voldoende te onderbou-
financiële middelen.
waartoe werd aangevoerd dat: naast de
wen; het gaat daarbij immers om feiten en
(Sr art. 420bis)
bestanddelen ‘verwerft, voorhanden heeft,
omstandigheden die in zijn domein liggen.
overdraagt of gebruikt maakt’, zoals opgeno-
De enkele stelling van het overheidslichaam
Hoge Raad (strafkamer)
men in artikel 420bis Sr, van de witwasser
dat de financiële middelen ontoereikend
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
een aanvullende handeling wordt gevergd
waren, zal in de regel niet volstaan. Indien
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
die erop is gericht om zijn criminele inkom-
het desbetreffende overheidslichaam zijn
straf(proces)recht Radboud Universiteit
sten veilig te stellen; niet als witwassen van
verweer onvoldoende motiveert en de eiser
Nijmegen.
de opbrengsten van eigen misdrijf kan wor-
aldus onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een meer specifieke onderbouwing van zijn stelling, zal de rechter voorshands moe-
den gekwalificeerd een gedraging die niet
817
ten oordelen dat de eiser op dat punt aan
kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp; uit de ten laste gelegde gedragin-
zijn stelplicht heeft voldaan en het gestelde,
25 maart 2014, nr. 12/04981
gen niet zonder meer volgt dat deze op eni-
bij gebreke van een voldoende gemotiveerd
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
gerlei wijze zouden hebben kunnen bijgedra-
verweer, voorshands als vaststaand moeten
Splinter-van Kan, Y. Buruma V. van den
gen aan het verbergen of verhullen van de
aannemen, of zelfs de bewijslast op dat punt
Brink)
criminele herkomst van de fraudegelden.
kunnen omkeren. In het licht hiervan is het
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
Dienaangaande dit verweer overweegt het
oordeel van het hof dat de Gemeente haar
kende tot verwerping; adv. mr. A.A. Kan,
hof onder meer als volgt: ‘Het hof heeft
beroep op de beperktheid van haar financiële
Amsterdam)
onder 3 bewezen verklaard dat verdachte
middelen voldoende heeft onderbouwd,
ECLI:NL:HR:2014:714
tezamen en in vereniging met anderen van
onbegrijpelijk. De Gemeente heeft immers
het plegen van witwassen een gewoonte
volstaan met algemeenheden waardoor aan
Witwassen door het voorhanden hebben
heeft gemaakt door het overdragen dan wel
Reaal geen enkel aanknopingspunt werd
van een voorwerp dat afkomstig is uit een
gebruik maken van geldbedragen die afkom-
geboden voor een meer specifieke onderbou-
door de verdachte zelf begaan misdrijf:
stig waren uit enig misdrijf. Uit het onder-
wing van haar stelling. De hierop gerichte
Hoge Raad herhaalt de daarvoor geldende
zoek ter terechtzitting is aannemelijk gewor-
klachten treffen doel.
rechtsregels (vergelijk HR 17 december
den dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit
Onderdeel 1(d) richt een klacht tegen het
2013, ECLI:NL: HR:2013:2001). Deze regels
door verdachte tezamen en in vereniging
oordeel van het hof dat niet is gesteld of
hebben ‘in beginsel’ geen betrekking op een
met een ander begane misdrijven. […] De stel-
gebleken dat de Gemeente een concrete
geval waarin is bewezenverklaard het ‘over-
ling van de verdediging komt er op neer dat
norm heeft geschonden door de aanwezig-
dragen’ en het ‘gebruik maken’ – een en
indien vaststaat dat het verwerven, voorhan-
heid van de richel niet op te heffen. Het
ander in de betekenis die ingevolge art.
den hebben, overdragen of gebruik maken
onderdeel klaagt dat Reaal in feitelijke
420bis lid 1 sub b Sr aan die begrippen toe-
door de verdachte van een voorwerp dat
instanties heeft aangevoerd dat in het CROW-
komt – van zulke voorwerpen, en evenmin
afkomstig is uit een door hemzelf, al dan niet
Handboek betreffende de veilige inrichting
op het daarin voorkomende begrip ‘omzet-
in vereniging, begaan misdrijf niet kan heb-
van bermen staat dat bestuurders die een
ten’. Dat geldt slechts ‘in beginsel’ omdat
ben bijgedragen aan het verbergen of verhul-
noodstop maken of van de rijbaan raken,
niet valt uit te sluiten dat anders moet wor-
len van de criminele herkomst van dat voor-
hun voertuig veilig in de berm moeten kun-
den geoordeeld in het bijzondere geval dat
werp, die gedraging niet als witwassen kan
nen stilzetten en veilig naar de rijbaan moe-
zulk ‘overdragen’, ‘gebruik maken’ of ‘omzet-
worden gekwalificeerd. Deze stelling vindt
ten kunnen terugkeren. Voorts staat aldaar
ten’ van door eigen misdrijf verkregen
evenwel geen steun in het recht. Enkel wan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1127
Rechtspraak
neer vaststaat dat het enkele voorhanden
zich automatisch ook schuldig maakt aan het
bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee
hebben door de verdachte van een voorwerp
witwassen van die voorwerpen. Bovendien
de door dat misdrijf verkregen voorwerpen
dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan
wordt aldus bevorderd dat in zo een geval
verwerft of voorhanden heeft, zich automa-
misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het
het door de verdachte begane (grond)mis-
tisch ook schuldig zou maken aan het witwas-
verbergen of verhullen van de criminele her-
drijf, dat in de regel nader is omschreven in
sen van die voorwerpen. Voorkomen moet
komst van dat voorwerp, kan die gedraging
een van specifieke bestanddelen voorziene
immers worden dat de hiervoor onder 2.3
niet als witwassen worden gekwalificeerd.
strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
weergegeven regels worden omzeild enkel
Het hof heeft evenwel bewezen verklaard dat
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn
door het ten laste leggen en/of bewezen ver-
verdachte geldbedragen heeft overgedragen
van een gedraging die meer omvat dan het
klaren van een andere delictsgedraging dan
dan wel daarvan gebruik heeft gemaakt. […]
enkele verwerven of voorhanden hebben en
‘verwerven’ of ‘voorhanden hebben’. In zo een
Het hof verwerpt het verweer.’
die een op het daadwerkelijk verbergen of
bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het
verhullen van de criminele herkomst van dat
handelen kunnen worden aangemerkt als ‘wit-
Hoge Raad, onder meer:
door eigen misdrijf verkregen voorwerp
wassen’, sprake dient te zijn van een gedraging
2.3. Vooropgesteld moet worden dat op zich-
gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging
die een op het daadwerkelijk verbergen of ver-
zelf noch de tekst noch de geschiedenis van
betrekking heeft op een gedeelte van die
hullen van de criminele herkomst van die
de totstandkoming van de art. 420bis en
voorwerpen, kan slechts het verwerven of
voorwerpen gericht karakter heeft in de hier-
420quater Sr eraan in de weg staat dat
voorhanden hebben van dat gedeelte worden
boven onder 2.3 omschreven zin.
iemand die een in die bepalingen omschre-
aangemerkt als witwassen.
2.5. Het middel faalt. Het gaat immers uit
ven gedraging verricht ten aanzien van een
Een vonnis of arrest moet voldoende duide-
van een andere opvatting dan hiervoor onder
voorwerp dat afkomstig is uit enig door hem-
lijkheid verschaffen over de door de rechter
2.4.1 is weergegeven, terwijl het hof kennelijk
zelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld
in dit verband relevant geachte gedragingen
heeft geoordeeld, hetgeen niet onbegrijpelijk
wegens – kort gezegd – (schuld)witwassen.
van de verdachte. Wanneer het gaat om het
is, dat zich hier niet voordoet een uitzonde-
Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt,
verwerven of voorhanden hebben van een
ringsgeval als onder 2.4.2 aangeduid.
ook voor het verwerven of voorhanden heb-
voorwerp dat afkomstig is uit een door de
ben van zo’n voorwerp. Dit betekent niet dat
verdachte zelf begaan misdrijf, moeten
elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid,
daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld
en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven,
aan de motivering van het oordeel dat spra-
onder alle omstandigheden de – in beide
ke is van (schuld)witwassen. Uit die motive-
25 maart 2014, nr. 11/04029
bepalingen nader omschreven – kwalificatie
ring moet kunnen worden afgeleid dat de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, J. Wortel)
witwassen onderscheidenlijk schuldwitwas-
verdachte het voorwerp niet slechts heeft
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
sen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat
verworven of voorhanden heeft gehad, maar
strekkende tot vernietiging uitsluitend wat
om een voorwerp dat afkomstig is uit een
dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht
betreft de hoogte van het opgelegde bedrag
door de verdachte zelf begaan misdrijf en
zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen
ter ontneming van het wederrechtelijk ver-
hem het ‘verwerven’ of ‘voorhanden hebben’
of verhullen van de criminele herkomst van
kregen voordeel, tot vermindering daarvan
daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of
het voorwerp.
en tot verwerping voor het overige; adv. mr.
een dergelijk enkel verwerven of voorhanden
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking
P. Scholte, Amsterdam)
hebben voldoende is om als (schuld)witwas-
op het geval dat de verdachte voorwerpen
ECLI:NL:HR:2014:693
sen te worden aangemerkt. Uit de wetsge-
heeft verworven of voorhanden heeft gehad,
schiedenis volgt dat de strafbaarstelling van
terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen
Volgens HR 7 oktober 2008,
witwassen strekt ter bescherming van de
afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf
ECLI:NL:HR:2008:BD2774, NJ 2009/94, is er
aantasting van de integriteit van het financi-
begaan misdrijf, vergelijk HR 17 december
geen beletsel om vermogensbestanddelen
eel en economisch verkeer en van de openba-
2013, ECLI:NL:HR:2013:2001.
waarover men de beschikking had doordat
re orde, dat witwassen een veelomvattend,
2.4.1. Deze regels zien uitsluitend op gevallen
belasting is ontdoken, aan te merken als
maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat
waarin slechts het verwerven en/of voorhan-
voorwerpen ‘afkomstig (...) van enig mis-
ook in het geval het witwassen de opbreng-
den hebben van door eigen misdrijf verkre-
drijf ’ in de zin van de art. 420bis en
sten van eigen misdrijf betreft, van de wit-
gen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij heb-
420quater Sr. Daaruit mag niet worden
wasser in beginsel een handeling wordt
ben in beginsel geen betrekking op een geval
afgeleid dat voor de belastingdienst ver-
gevergd die erop is gericht ‘om zijn criminele
als het onderhavige waarin is bewezenver-
zwegen vermogensbestanddelen steeds in
opbrengsten veilig te stellen’. Gelet hierop
klaard het ‘overdragen’ en het ‘gebruik maken’
volle omvang moeten worden beschouwd
moet worden aangenomen dat indien vast-
– een en ander in de betekenis die ingevolge
als de opbrengst van een bij de belasting-
staat dat het enkele verwerven of voorhan-
art. 420bis, eerste lid sub b, Sr aan die begrip-
wet strafbaar gesteld feit, als bedoeld in
den hebben door de verdachte van een voor-
pen toekomt – van zulke voorwerpen, en
art. 36e Sr jo. art. 74 AWR. Daarbij komt dat
werp dat afkomstig is uit een door hemzelf
evenmin op het daarin voorkomende begrip
er geen grond is om elk voordeel dat door
begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen
‘omzetten’.
middel van een aan de belastingheffing
aan het verbergen of verhullen van de crimi-
2.4.2. In het vorenstaande wordt gesproken
onttrokken vermogensbestanddeel is
nele herkomst van dat voorwerp, die gedra-
over ‘in beginsel’, omdat niet valt uit te sluiten
behaald, aan te merken als de opbrengst
ging niet als (schuld)witwassen kan worden
dat anders moet worden geoordeeld in het
van een bij de belastingwet strafbaar
gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd
bijzondere geval dat zulk ‘overdragen’, ‘gebruik
gesteld feit in de zin van de zojuist
te voorkomen dat een verdachte die een
maken’ of ‘omzetten’ van door eigen misdrijf
genoemde wettelijke bepalingen.
bepaald misdrijf heeft begaan en die de door
verkregen voorwerpen plaatsvindt onder
dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft
omstandigheden die niet wezenlijk verschil-
(Sr art. 36e, 420bis en 420quarter; AWR art.
of onder zich heeft en dus voorhanden heeft,
len van gevallen waarin een verdachte die een
74)
1128
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
818
Rechtspraak
Inleiding:
eigen instrumentarium heeft om schulden
verzwegen vermogensbestanddelen steeds in
Ontnemingsprocedure. De raadsman van de
in te vorderen. Daarom gebiedt de zuiverheid
volle omvang moeten worden beschouwd als
veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger
dat de toepasselijkheid van de strafrechtelij-
de opbrengst van een bij de belastingwet
beroep bepleit dat het openbaar ministerie
ke maatregel wordt uitgesloten in die geval-
strafbaar gesteld feit, als bedoeld in art. 36e
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard
len waarin de staat over dat instrumentari-
Sr in samenhang met art. 74 AWR. Daarbij
in de ontnemingsvordering ex art. 36e Sr, nu
um beschikt. Deze bepaling strekt er toe bij
komt dat er geen grond is om elk voordeel
de grondslag van de ontnemingsvordering
ontneming van ten nadele van de staat
dat door middel van een aan de belastinghef-
een zuiver fiscale aangelegenheid betreft en
wederrechtelijk verkregen voordeel tweespo-
fing onttrokken vermogensbestanddeel is
art. 74 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen
righeid te voorkomen. Artikel 74 AWR wordt
behaald, aan te merken als de opbrengst van
(AWR) derhalve in de weg staat aan de toe-
ingevolge de Aanwijzing ontneming […]
een bij de belastingwet strafbaar gesteld feit
passing van art. 36e Sr. Artikel 74 AWR luidt:
geacht ook van toepassing te zijn wanneer
in de zin van de zojuist genoemde wettelijke
‘Ter zake van bij de belastingwet strafbaar
het desbetreffende feitencomplex wordt ver-
bepalingen.
gestelde feiten vindt artikel 36e van het Wet-
volgd volgens het commune strafrecht, bij-
2.4. Het oordeel van het hof dat in het onder-
boek van Strafrecht geen toepassing.’
voorbeeld wegens valsheid in geschrift. De
havige geval art. 74 AWR niet aan ontneming
Betrokkene was door de rechtbank veroor-
veroordeelde heeft – blijkens het vonnis in
in de weg staat omdat kan worden aangeno-
deeld wegens (feit 1) opzettelijk witwassen in
de strafzaak – ter terechtzitting in eerste
men dat de betrokkene zich niet alleen aan
de zin van art. 420bis lid 1 sub b Sr, waarbij
aanleg verklaard dat hij sinds zijn zeventien-
een fiscaal delict, maar ook aan ‘witwassen’
het ging om geldbedragen en auto’s en (feit
de jaar handelde in auto’s, dat hij de winsten
heeft schuldig gemaakt, getuigt derhalve niet
3) meermalen opzettelijk hebben verkocht en
die voortvloeiden uit deze qua omvang
van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel
verstrekt en vervoerd cocaïne. De rechtbank
bedrijfsmatige handel, vervolgens in het aan-
is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend
heeft daarbij, naar aanleiding van een ver-
kopen van nieuwe auto’s stak, die hij op zijn
gemotiveerd.
weer van de raadsman strekkende tot vrij-
beurt weer met winst verkocht en dat hij al
2.5. Het middel faalt.
spraak, onder meer overwogen: ‘Allereerst
die jaren van deze inkomsten geen belasting-
overweegt de rechtbank dat de in feit 3
aangifte heeft gedaan. Het hof is van oordeel
genoemde handel in cocaïne weliswaar is
dat voor zover de veroordeelde zijn inkom-
bewezen, maar dat zij – anders dan de Offi-
sten uit de autohandel niet aan de belasting
cier van Justitie – uitgaat van handel in
heeft opgegeven er sprake is van een bij de
25 maart 2014, nr. 13/01784
beperkte kring, te weten kennissen en op
belastingwet strafbaar gesteld feit (art. 68 en
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
beperkte schaal in een aanzienlijk kortere
69 AWR). Deze zwarte inkomsten heeft de
Brink)
periode dan is tenlastegelegd. Nu niet blijkt
veroordeelde echter vervolgens aangewend
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
van aanzienlijke winsten behaald met drugs-
in het economisch verkeer door er (telkens)
strekkende tot verbeterde lezing van de
verkoop is naar het oordeel van de rechtbank
auto’s voor te kopen. De veroordeelde heeft
bewezenverklaring en de kwalificatie, met
niet komen vast te staan dat de in feit 1
derhalve niet volstaan met het plegen van
verwerping voor het overige; adv. mr. J.M.
genoemde personenauto’s in hoofdzaak zijn
een fiscaal delict, maar is verder gegaan en
Lintz, ‘s-Gravenhage)
gefinancierd door inkomsten uit de handel
heeft zich ook schuldig gemaakt aan witwas-
ECLI:NL:HR:2014:695
in drugs. Naar het oordeel van de rechtbank
sen. Het hof is van oordeel dat dit witwassen
is wel komen vast te staan dat verdachte niet
niet onder het bereik van de art. 68 en 69
Zonder rijbewijs een motorrijtuig besturen
heeft voldaan aan de aangifteplicht van arti-
AWR kan worden gebracht en niet besloten
in de zin van art. 8 lid 4 WVW 1994: ‘zonder
kel 69 AWR. Verdachte heeft ter terechtzitting
ligt in het begaan van het fiscale delict. Nu
rijbewijs’ moet worden uitgelegd als ‘zonder
verklaard dat hij sinds zijn zeventiende jaar
de veroordeelde in de strafzaak niet voor een
dat aan hem een rijbewijs is afgegeven’. Nu
handelde in auto’s. De winsten die voortvloei-
fiscaal delict is veroordeeld, maar ter zake
het rijbewijs van de verdachte ongeldig was
den uit deze qua omvang bedrijfsmatige han-
van andere feiten, te weten witwassen en
verklaard, waarin besloten ligt dat hem op
del, stak hij vervolgens in het aankopen van
drugsdelicten doet zich hier de situatie van
enig moment een rijbewijs is afgegeven,
nieuwe auto’s die hij op zijn beurt weer met
artikel 74 AWR niet voor zodat het Openbaar
getuigt het oordeel dat de verdachte het
winst verkocht. Al die jaren heeft hij van
Ministerie ontvankelijk is.’
motorrijtuig heeft bestuurd ‘zonder rijbe-
deze inkomsten geen belastingaangifte
Het middel klaagt dat het hof het verweer
wijs’ van een onjuiste wetsuitleg. De Hoge
gedaan. Het niet doen van aangifte heeft als
strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring
Raad spreekt de verdachte in zoverre alsnog
gevolg dat de inkomsten die hij uit zijn auto-
van het Openbaar Ministerie in de vordering
zelf vrij, past de kwalificatie daaraan aan,
handel heeft gegenereerd ten dele zijn aan te
tot ontneming van wederrechtelijk verkregen
maar laat de opgelegde straf in stand.
merken als zwart geld. Zijn autohandel is der-
voordeel ten onrechte, althans ontoereikend
halve door de jaren heen deels met zwart
gemotiveerd, heeft verworpen.
(WVW 1994 art. 8)
rechtbank kan het dan ook niet anders zijn
Hoge Raad, onder meer:
1. Inleiding:
dan dat de desbetreffende auto’s in de gege-
2.3. In zijn arrest van 7 oktober 2008,
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
ven omstandigheden – middellijk of onmid-
ECLI:NL:HR:2008:BD2774, NJ 2009/94, heeft
gezegd – met een te hoog alcohol percentage
dellijk – afkomstig zijn uit enig misdrijf.’
de Hoge Raad geoordeeld dat er geen beletsel
als bestuurder van een motorrijtuig (perso-
Het hof (in de ontnemingsprocedure) ver-
is om vermogensbestanddelen waarover men
nenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd ‘ter-
werpt het verweer van de raadsman tot niet-
de beschikking had doordat belasting is ont-
wijl voor het besturen van dat motorrijtuig
ontvankelijkheid van het Openbaar Ministe-
doken, aan te merken als voorwerpen ‘afkom-
een rijbewijs was vereist en verdachte dit
rie en overweegt dienaangaande onder meer
stig (...) van enig misdrijf’ in de zin van de
motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs’.
als volgt: ‘Aan artikel 74 AWR ligt de gedachte
art. 420bis en 420quater Sr. Daaruit mag niet
Het hof heeft het bewezenverklaarde feit
ten grondslag dat de fiscale wetgeving haar
worden afgeleid dat voor de belastingdienst
gekwalificeerd als overtreding van art. 8 lid 4
819
geld gefinancierd. Naar het oordeel van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1129
Rechtspraak
jo art. 8 lid 3 onderdeel a WVW 1994. Het
aanpassing van de Vorderingsprocedure en
van voormeld onderdeel van de tenlasteleg-
middel komt op tegen het oordeel van het
de invoering van het alcoholslotprogamma,
ging en de kwalificatie daaraan aanpassen.
hof dat de verdachte het in de bewezenver-
houdt ten aanzien van de hiervoren onder
2.8. De gegrondheid van het middel behoeft
klaring genoemde motorrijtuig heeft
2.3.1 sub b vermelde bepaling in: ‘Van de
evenwel niet te leiden tot terugwijzing van
bestuurd ‘zonder rijbewijs’ en dat het ten
gelegenheid is gebruik gemaakt om te
de zaak naar het hof of verwijzing naar een
onrechte art. 8 lid 3 en lid 4 WVW 1994 heeft
komen tot een verduidelijking van de formu-
ander hof, aangezien de vrijspraak van het
toegepast.
lering van het vierde lid. Het vierde lid is van
gewraakte onderdeel van de tenlastelegging
Bij de beoordeling van het middel zijn onder
toepassing op: a. bestuurders die een motor-
geen afbreuk doet aan de aard en ernst van
meer de volgende wettelijke bepalingen van
rijtuig besturen zonder dat hun een rijbewijs
het bewezenverklaarde in zijn geheel
belang:
is afgegeven, en b. bestuurders aan wie deel-
beschouwd. Daarbij heeft de Hoge Raad in
Art. 8 (oud) WVW 1994 zoals dat, voor zover
name aan het alcoholslotprogramma is opge-
aanmerking genomen dat het hof heeft vast-
hier van belang, luidde ten tijde van het ten-
legd. Voor de onder a genoemde bestuurders
gesteld dat verdachtes ademalcoholgehalte
lastegelegde feit: ‘2. Het is een ieder verboden
geldt dat zij in feite gelijk te schakelen zijn
695 microgram alcohol per liter uitgeademde
een voertuig te besturen of als bestuurder te
met bestuurders met weinig ervaring. Het
lucht bedroeg, terwijl de grenswaarde in het
doen besturen na zodanig gebruik van alco-
zou niet reëel zijn deze groep te laten vallen
tweede lid van art. 8 WVW 1994 op 220
holhoudende drank, dat: a. het alcoholgehalte
onder de algemene limiet van 0,5%. De ver-
microgram is gesteld, en voorts dat toepas-
van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt
laagde limiet is uitdrukkelijk niet van toepas-
sing van art. 8, tweede lid, WVW 1994 inge-
te zijn dan 220 microgram alcohol per liter
sing op bestuurders aan wie wel ooit een rij-
volge de art. 176 en 179 WVW 1994 – ook in
uitgeademde lucht, dan wel b. het alcoholge-
bewijs is afgegeven, maar niet voor de
geval de bestuurder een rijbewijs heeft – niet
halte van zijn bloed bij een onderzoek hoger
categorie motorrijtuig dat hij op dat moment
tot een ander strafmaximum leidt.
blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per
bestuurt, of die een rijbewijs bezit waarvan
milliliter bloed. 3. In afwijking van het twee-
de geldigheidsduur door het verstrijken van
Beslissing: De Hoge Raad vernietigt de
de lid is het de bestuurder van een motorrij-
de tijd is verlopen. De limiet van 0,5% geldt
bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat
tuig voor het besturen waarvan een rijbewijs
ook voor bestuurders ten aanzien van wie
betreft de bewezenverklaring voor zover
is vereist, indien sedert de datum waarop aan
het rijbewijs ongeldig is verklaard wegens
inhoudende ‘derde lid, aanhef en onder a’ en
hem voor de eerste maal een rijbewijs is
ongeschiktheid.” (Kamerstukken II, 2008/09,
‘terwijl voor het besturen van dat motorrij-
afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken,
31 896, nr. 3, p. 46).
tuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbe-
dan wel, indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat de bevoegd-
Hoge Raad, onder meer:
wijs’, alsmede de aan de bewezenverklaring
heid geeft tot het besturen van bromfietsen
2.4. De tenlastelegging is toegesneden op art.
gegeven kwalificatie; spreekt de verdachte
en dit rijbewijs is afgegeven aan een persoon
8 WVW 1994. Daarom moet het in de tenlas-
vrij van het tenlastegelegde voor zover
die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd
telegging en bewezenverklaring voorkomend
inhoudende ‘derde lid, aanhef en onder a’ en
van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog
begrip ‘zonder rijbewijs’ geacht worden aldaar
‘terwijl voor het besturen van dat motorrij-
geen zeven jaar zijn verstreken, en de eerste
te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als
tuig een rijbewijs was vereist en verdachte
afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart
daaraan toekomt in het vierde lid van dat
dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbe-
2002 heeft plaatsgevonden, verboden dat
artikel. Mede gelet op de hiervoren onder
wijs’; kwalificeert het bewezenverklaarde als
motorrijtuig te besturen of als bestuurder te
2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis, waarin
‘overtreding van art. 8, tweede lid aanhef en
doen besturen na zodanig gebruik van alco-
tot uitdrukking is gebracht dat de formule-
onder a, van de Wegenverkeerswet 1994’; ver-
holhoudende drank, dat: a. het alcoholgehalte
ring van het vierde lid van art. 8 WVW 1994
werpt het beroep voor het overige.
van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt
zoals dat na 1 december 2011 is komen te
te zijn dan 88 microgram alcohol per liter
luiden, een “verduidelijking” is van de oude
uitgeademde lucht, dan wel b. het alcoholge-
– hier toepasselijke - formulering van die
halte van zijn bloed bij een onderzoek hoger
bepaling, moet het bestanddeel “zonder rijbe-
blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter
wijs” van art. 8, vierde lid, (oud) WVW 1994
25 maart 2014, nr. 12/01193
bloed. 4. Het derde lid is van overeenkomsti-
worden uitgelegd als “zonder dat aan hem
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
ge toepassing op de bestuurder van een
een ‘rijbewijs is afgegeven’.
Lohman en Y. Buruma)
motorrijtuig die zonder rijbewijs een motor-
2.5. Nu het hof blijkens de gebezigde bewijs-
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
rijtuig bestuurt voor het besturen waarvan
middelen heeft vastgesteld dat het rijbewijs
kende tot vernietiging uitsluitend voor wat
een rijbewijs vereist is.’
van de verdachte ongeldig was verklaard,
betreft het onder 2 tenlastegelegde, de straf-
Art. 8 lid 4 (oud) WVW 1994 zoals dat na 1
waarin besloten ligt dat hem op enig
oplegging, alsmede de beslissing omtrent
december 2011 is komen te luiden: ‘In afwij-
moment een rijbewijs is afgegeven, getuigt
de vordering van de benadeelde partij [ver-
king van het tweede lid is het derde lid van
zijn oordeel dat de verdachte het motorrij-
balisant 1], en in zoverre tot terugwijzing
overeenkomstige toepassing op de bestuur-
tuig heeft bestuurd ‘zonder rijbewijs’, van een
van de zaak; OM-cassatie)
der van een motorrijtuig: a. die zonder dat
onjuiste wetsuitleg. Het middel klaagt daar-
ECLI:NL:HR:2014:709
aan hem een rijbewijs is afgegeven een
over terecht.
motorrijtuig bestuurt voor het besturen
2.6. Het middel klaagt voorts terecht dat het
Geen ‘rechtmatige uitoefening van zijn
waarvan een rijbewijs vereist is [...].’
hof ten onrechte het derde en het vierde lid
bediening’ in de zin van art. 180 Sr hoewel
De memorie van toelichting bij het wetsvoor-
van art. 8 WVW 1994 heeft toegepast. De
tegen aangehouden verdachte gegronde
stel dat heeft geleid tot de op 1 december
Hoge Raad zal het bestreden arrest in zoverre
heterdaadverdenking bestond? Aan de
2011 in werking getreden Wet van 4 juni
vernietigen.
rechtmatigheid van de aanhouding – en
2010, Stb. 2010, 259, tot wijziging van de
2.7. De Hoge Raad zal om redenen van doel-
dus aan de rechtmatigheid van de uitoefe-
Wegenverkeerswet 1994 in verband met de
matigheid de verdachte alsnog vrijspreken
ning van de bediening – staat niet in de
1130
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
820
Rechtspraak
weg dat het opsporingsonderzoek naar het
voordat hij was aangehouden aantrof met
op heterdaad ontdekte feit, achteraf bezien,
blauwe plekken in zijn gezicht en uit niets, in
ECLI:NL:HR:1987:AB8324, NJ 1987/851).
onvolledig of gebrekkig is geweest, zoals
het bijzonder niet uit het door drie opspo-
2.5. Het middel is derhalve terecht voorge-
een redelijk vermoeden van schuld aan een
ringsambtenaren onder wie voornoemde
steld.
strafbaar feit ook kan hebben bestaan
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] op ambts-
indien bij nader onderzoek mocht blijken
eed opgemaakte proces-verbaal van aanhou-
Volgt vernietiging van de bestreden uitspraak
dat iemand het feit waarvan hij is verdacht
ding, blijkt dat de verdachte voorafgaand aan
maar uitsluitend wat betreft de beslissingen
niet heeft begaan of dat feit niet een vol-
zijn aanhouding aanstalten maakte om zich
ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en
gens de wet strafbaar feit oplevert.
aan onderzoek naar de toedracht van het
de strafoplegging, in zoverre terugwijzing, en
gebeurde te onttrekken.’ Het concludeert:
verwerping voor het overige.
(Sr art. 180; Sv art. 27)
oplevert (vergelijk HR 3 maart 1987,
‘Onder die omstandigheden kunnen de opsporingsambtenaren in dit specifieke
Inleiding:
geval niet worden geacht met de aanhouding
Hoge Raad (belastingkamer)
Aan de verdachte is onder 2 het plegen van
van de verdachte het belang op het oog te
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
wederspannigheid (art. 180 Sr) tenlastege-
hebben gehad dat de voor het nemen van
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
legd. Het hof heeft de verdachte daarvan vrij-
strafvorderlijke beslissingen vereiste waar-
Instituut Tilburg van de Tilburg University
gesproken. Het hof overweegt daartoe onder
heid aan de dag zou worden gebracht, met
en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-
meer: ‘Ofschoon de opsporingsambtenaren
als gevolg dat het hof niet bewezen acht dat
Brabant.
terecht tegen de verdachte op heterdaad de
de opsporingsambtenaren verkeerden in de
verdenking van mishandeling hebben aange-
rechtmatige uitoefening hunner bediening.’
nomen en op die grond over de bevoegdheid
Het middel komt op tegen de vrijspraak van
beschikten hem aan te houden, kan in het
hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastege-
onderhavige geval niet worden gezegd dat de
legd.
verdachte zich, door zich tegen zijn aanhou-
821 4 april 2014, nr. 12/00576 (Mrs. Overgaauw, Van Vliet, Lourens, Punt,
ding te verzetten, heeft verzet tegen opspo-
Hoge Raad, onder meer:
Koopman; na conclusie Van Hilten tot onge-
ringsambtenaren in de rechtmatige uitoefe-
2.4. Het hof heeft vastgesteld dat de politie-
grondverklaring van het cassatieberoep)
ning hunner bediening. Het hof overweegt
ambtenaren zich, na een melding van een
ECLI:NL:HR:2014:779
daartoe dat de bevoegdheid tot aanhouding
vechtpartij in de trein, naar de plaats van het
van de verdachte voortvloeide uit het belang
delict hebben begeven, en dat zij, nadat zij
Legaliteitsbeginsel. Aanwijzing douane-
dat het door de opsporingsambtenaren aan-
hadden vernomen wie bij de vechtpartij
schuldenaar bij AMvB is verbindend, omdat
gevangen opsporingsonderzoek zou leiden
betrokken waren geweest op grond waarvan
deze AMvB grond vindt in een (algemene)
tot het aan de dag brengen van de waarheid
bij hen het redelijke vermoeden van schuld
delegatiebepaling in een wet in formele zin.
omtrent de door hen aangenomen verden-
van de verdachte was ontstaan, de verdachte
De rechter kan niet ingaan op de vraag of de
king. De objectiviteit waarmee opsporingson-
onmiddellijk nadat zij ter plaatse waren
delegatie heeft plaatsgevonden overeenkom-
derzoek dient te worden verricht brengt mee
gekomen hebben aangehouden. Aldus heeft
stig de bedoeling van de grondwetgever.
dat, ofschoon in eerste instantie de nadruk
het hof geoordeeld dat de opsporingsambte-
zal liggen op onderbouwing van de verden-
naren ‘terecht tegen de verdachte op heter-
(Grondwet art. 104 en 120; Wet algemene
king, de zich aandienende mogelijkheden
daad de verdenking van mishandeling heb-
bepalingen art. 11; Douanewet art. 3; Doua-
van onderzoek naar ontlastende omstandig-
ben aangenomen en op die grond over de
nebesluit art. 54)
heden niet willens en wetens worden afgeslo-
bevoegdheid beschikten hem aan te houden’.
ten.’ Het hof stelt dan vast dat de opsporings-
Daarvan uitgaande, geeft het oordeel van het
ambtenaar niet aan de andere
hof dat de opsporingsambtenaren in het
treinpassagiers heeft gevraagd wat er was
onderhavige geval niet verkeerden in de
Hoge Raad, onder meer:
gebeurd omdat hij de keuze heeft gemaakt
rechtmatige uitoefening van hun bediening
‘3.1.1. (…) Voorts heeft het Hof geoordeeld
zich te concentreren op de verdachte, dat de
omdat zij niet geacht kunnen worden met de
dat de Inspecteur belanghebbende terecht
opsporingsambtenaar [verbalisant 2] heeft
aanhouding van de verdachte ‘het belang op
op grond van artikel 54 van het Douanebe-
verklaard dat hij geen mogelijkheid zag om
het oog te hebben gehad dat de voor het
sluit (tekst van 1 juni 1996 tot 1 augustus
de passagiers te bevragen omdat hij in
nemen van strafvorderlijke beslissingen ver-
2008) in samenhang gelezen met artikel
gesprek was met de aangevers en dat uit het
eiste waarheid aan de dag zou worden
201, lid 3, derde volzin, van het Communau-
proces-verbaal blijkt dat van geen van de
gebracht’, blijk van een onjuiste rechtsopvat-
tair douanewetboek (hierna: het CDW), als
omstanders tenminste de gegevens zijn
ting. Het hof heeft miskend dat aan de recht-
schuldenaar heeft aangemerkt voor de te
opgenomen die de rechter in staat zouden
matigheid van de aanhouding – en dus aan
weinig geheven douanerechten, omdat zij
stellen aan de hand van onpartijdige getui-
de rechtmatigheid van de uitoefening van de
wist of redelijkerwijze had moeten weten
genverklaringen de wel opgenomen verkla-
bediening – niet in de weg staat dat het
dat de door haar verstrekte voor de opstel-
ringen van aangevers en verdachte die elkaar
opsporingsonderzoek naar het op heterdaad
ling van de onderhavige aangiften benodig-
op wezenlijke punten tegenspreken te toet-
ontdekte feit, achteraf bezien, onvolledig of
de gegevens verkeerd waren.
sen. Het hof overweegt vervolgens: voor ‘het
gebrekkig is geweest, zoals een redelijk ver-
3.1.2. Het Hof heeft verworpen de stelling
aldus conserveren van de mogelijkheden van
moeden van schuld aan een strafbaar feit
van belanghebbende dat artikel 54 van het
onderzoek naar ontlastende feiten en
ook kan hebben bestaan indien bij nader
Douanebesluit niet verbindend is vanwege
omstandigheden was evenwel alle reden, nu
onderzoek mocht blijken dat iemand het feit
het ontbreken van een delegatiebepaling in
de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] […]
waarvan hij is verdacht niet heeft begaan of
een wet in formele zin. Naar het oordeel van
heeft verklaard dat hij de verdachte nog
dat feit niet een volgens de wet strafbaar feit
het Hof biedt artikel 3 van de Douanewet, in
Cassatieberoep belanghebbende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1131
Rechtspraak
samenhang gelezen met de artikelen 1 en 2
op een wet in formele zin.
geraamde lasten niet overstijgen. De recht-
van de Douanewet, een voldoende basis voor
3.2.3. Volgens de geschiedenis van de tot-
bank heeft die stelling verworpen. Zij heeft
de bevoegdheid van de besluitgever om in
standkoming van de Douanewet is de forme-
daartoe overwogen dat de heffingsambtenaar
het Douanebesluit de in artikel 201, lid 3,
le wetgever ervan uitgegaan dat, voor zover
ter zitting heeft gesteld dat wat betreft de
derde volzin, van het CDW bedoelde perso-
het CDW en de daarop gebaseerde toepas-
legesverordening sprake is van een kosten-
nen als schuldenaar aan te wijzen.
singsverordening in verschillende formule-
dekkingspercentage van 74,3 percent en dus
Tegen deze oordelen is het middel gericht
ringen voorschrijven of toestaan dat natio-
van een substantiële onderdekking en dat
met het betoog dat de aanwijzing van een
naal algemeen verbindende voorschriften
belanghebbende deze stelling niet meer
douaneschuldenaar gebaseerd moet zijn op
worden vastgesteld, dit laatste plaatsvindt bij
heeft betwist.
een wet in formele zin en dat – blijkens de
– onder meer – algemene maatregel van
3.1.3. In haar hogerberoepschrift voor het
wetsgeschiedenis - de wetgever met artikel 3
bestuur (zie de memorie van toelichting op
hof heeft belanghebbende gesteld: ‘Verder
van de Douanewet niet heeft willen bepalen
artikel 3 van de Douanewet, Kamerstukken II
wordt er in de uitspraak gesteld dat ik het
dat de aanwijzing van een douaneschulde-
1993/94, 23 716, nr. 3, p. 17 en 18). Dit uit-
eens ben met het feit dat het kostendek-
naar kan geschieden bij algemene maatregel
gangspunt is neergelegd in de tekst van arti-
kingspercentage van 74,3% goed is. Ik heb
van bestuur.
kel 3 van de Douanewet. Dit betekent dat
zelf de berekening van de gemeente niet
3.2.1. Artikel 104 van de Grondwet bepaalt
artikel 54 van het Douanebesluit voldoende
gezien en kan niet controleren of dat deze
dat belastingen van het Rijk worden geheven
grond vindt in de wet in formele zin. Daar-
juist is.’
uit kracht van een wet. De formulering van
aan doet niet af dat het hier gaat om een
3.1.4. In zijn verweerschrift in hoger beroep
dit artikel vindt haar oorsprong in een amen-
algemene delegatiebepaling. Anders dan het
heeft de heffingsambtenaar de inlichtingen
dement van het kamerlid Van Rooijen
middel betoogt, wordt derhalve de douane-
verschaft die zijn vermeld in ’s hofs uitspraak
(Kamerstukken II 1979/80, nr. 15 575, nr. 10).
schuldenaar aangewezen uit kracht van een
onder 2.14 en 2.15. De overgelegde raming
De toelichting op dit amendement luidt
wet. Op grond van artikel 120 van de Grond-
van baten en lasten bevat de gegevens van de
(voor zover van belang):
wet in samenhang gelezen met artikel 11 van
rekeningnummers uit de gemeentelijke
‘Het amendement beoogt (…) met de handha-
de Wet algemene bepalingen (Wet van 15
begroting en enige daarbij gegeven toelich-
ving van de term “uit kracht van een wet” uit
mei 1829, houdende algemeene bepalingen
tingen. Daaruit volgt dat de geraamde lasten
artikel 188, lid 1, van de huidige Grondwet
der wetgeving van het Koningrijk) kan de
€ 1.127.162 hebben bedragen en de geraam-
tot uitdrukking te brengen dat bij delegatie
rechter niet ingaan op de vraag of de delega-
de opbrengsten € 979.135 (kostendekkings-
in de belastingwetgeving grote terughou-
tie heeft plaatsgevonden overeenkomstig de
percentage 86,9 percent).
dendheid geboden is. Toekenning van een
bedoeling van de grondwetgever.
3.1.5. De zitting van het hof heeft plaatsge-
legislatieve macht aan de Regering in fiscali-
Op grond van het vorenstaande faalt het
vonden op 25 november 2011. Met dagteke-
bus is ongewenst voor zover het betreft de
middel.’
ning 23 november 2011 heeft belanghebbende een pleitnota aan het hof gezonden.
elementen van het belastbaar feit, de basis van het tarief en de kring van de belastingplichtigen. Een ruime bevoegdheid tot dele-
822
Daarin wordt gesteld dat onduidelijk is waarop de raming van de heffingsambtenaar is gebaseerd en dat de aangeleverde cijfers
gatie zou de mogelijkheid openen dat afbreuk wordt gedaan aan het van oudsher
4 april 2014, nr. 12/02475
oncontroleerbaar zijn. Bij gebrek aan weten-
hier te landen en ook elders gehuldigde
(Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Groeneveld,
schap worden die cijfers betwist. Ten aanzien
beginsel dat geen belasting wordt geheven
Wortel)
van enkele met name genoemde posten wor-
zonder consent van de wetgever.’
ECLI:NL:HR:2014:777
den de opstellingen van baten en lasten onoverzichtelijk genoemd.
3.2.2. Ingevolge artikel 201, lid 3, derde volzin, van het CDW kunnen lidstaten naast de
Beoordeling verbindendheid legesverorde-
3.1.6. De heffingsambtenaar heeft in zijn
in artikel 201, lid 3, eerste en tweede volzin,
ning gemeente. Overzichtsarrest HR inzake
pleitnota voor de zitting van het hof onder
van het CDW aangewezen personen, overeen-
stelplicht en bewijslastverdeling indien
verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge
komstig de geldende nationale bepalingen
belanghebbende standpunt inneemt dat de
Raad (…) de stelling van belanghebbende
als schuldenaar beschouwen de personen die
zogenoemde opbrengstlimiet is overschre-
bestreden dat van de gemeente mag worden
de voor de opstelling van de aangifte beno-
den. Precisering uitgangspunten HR, BNB
verlangd dat zij van alle diensten afzonder-
digde gegevens hebben verstrekt. Daarvoor is
2009/159. Goede procesorde.
lijk op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ervan heeft geraamd. Voorts heeft
nodig dat de douaneaangifte is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de
(Gemeentewet art. 229b)
de heffingsambtenaar gesteld dat naar zijn mening met het overzicht en de toelichting
wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven en dat de
Cassatieberoep college van B&W gemeente
die hij heeft overgelegd reeds voldoende
personen die deze gegevens hebben verstrekt
Zundert
inzicht in de ramingen is verschaft. Indien meer inzicht nodig is, biedt hij aan dergelijke
wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren. Lid-
Hoge Raad, onder meer:
stukken te produceren en in te brengen.
staten die deze mogelijkheid willen benut-
‘3.1.2. Voor de rechtbank heeft belanghebben-
3.1.7. Het hof heeft geoordeeld dat de hef-
ten, dienen het als schuldenaar aanmerken
de zich op het standpunt gesteld dat de
fingsambtenaar niet concreet en cijfermatig is
van de hiervoor bedoelde personen in natio-
legesverordening onverbindend is wegens
ingegaan op de stelling van belanghebbende
naal recht vast te leggen. Deze aanwijzing
overschrijding van de opbrengstlimiet van
omtrent de onderbouwing naar aard en
heeft plaatsgevonden bij artikel 54 van het
artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet (hier-
omvang van de kostenposten van de ‘lasten
Douanebesluit. Het middel houdt in wezen
na: de opbrengstlimiet). Naar het oordeel van
ter zake’. Aan het aanbod van de heffingsamb-
het betoog in dat dit artikel, anders dan arti-
belanghebbende heeft de heffingsambtenaar
tenaar ter zitting om alsnog meer inzicht te
kel 104 van de Grondwet eist, niet is gegrond
niet aangetoond dat de geraamde baten de
verstrekken in de cijfermatige gegevens is het
1132
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Rechtspraak
hof voorbijgegaan. Naar ’s hofs oordeel is spra-
aan de orde heeft gesteld en de heffingsamb-
brachte bewijs.
ke van een bewijsaanbod onder de voorwaar-
tenaar inzicht in de desbetreffende ramingen
3.4.3. Ook overigens heeft het hof onvoldoen-
de dat het hof een voorlopig oordeel geeft
heeft verschaft, kan het verstrekken van
de inzicht gegeven in zijn gedachtegang.
omtrent de waardering van het door partijen
nadere inlichtingen uitsluitend van de hef-
Indien het hof ervan is uitgegaan dat het in
bijgebrachte bewijs. Voorts is het aanbod vol-
fingsambtenaar worden verlangd voor zover
dit geding aan de heffingsambtenaar is om te
gens het hof te laat gedaan. Met hetgeen de
de belanghebbende voldoende gemotiveerd
bewijzen dat ten aanzien van de in de Leges-
heffingsambtenaar in hoger beroep naar
heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten
verordening 2008 en de daarbij horende Tarie-
voren heeft gebracht heeft hij de bestaande
aanzien van een of meer bepaalde posten in
ventabel genoemde diensten, telkens per post,
twijfel niet naar vermogen weggenomen en
de raming redelijke twijfel bestaat of sprake
een correcte berekening van de daarop betrek-
heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat is vol-
is van een ‘last ter zake’.
king hebbende lasten is gemaakt, berust de
daan aan het bepaalde in artikel 229b van de
3.3.5. Aan de nadere inlichtingen die de
afwijzing van het door de heffingsambtenaar
Gemeentewet, aldus het hof.
heffingsambtenaar in dat geval dient te ver-
ter zitting gedane aanbod, gelet op hetgeen
3.2. Het middel richt zich blijkens de daarop
strekken, mag geen zwaardere eis worden
hiervoor onder 3.3.2 en 3.3.5 is overwogen, op
gegeven toelichting met name tegen het
gesteld dan dat deze functionaris naar ver-
een onjuiste rechtsopvatting.
afwijzen van het door de heffingsambtenaar
mogen – dat wil zeggen in de mate waarin
3.4.4. Indien het hof niet heeft miskend dat
gedane ‘bewijsaanbod’.
hij daartoe in de gegeven omstandigheden
belanghebbende de bewijslast draagt van zijn
3.3.1. Bij de beoordeling van het middel moet
in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt
stelling dat de heffingsambtenaar onjuiste
het volgende worden vooropgesteld.
op grond waarvan hij de hiervoor in 3.3.4
en/of onvolledige gegevens heeft verstrekt, is
3.3.2. Het hof heeft terecht tot uitgangspunt
bedoelde stelling(en) van de belanghebben-
’s hofs beslissing op het door de heffingsamb-
genomen hetgeen is overwogen in de onder-
de betwist, en waarom dus naar zijn oordeel
tenaar gedane aanbod onjuist voor zover
delen 3.2.1 tot en met 3.2.5 van het arrest
de door de belanghebbende opgeworpen
belanghebbende in hoger beroep slechts
van de Hoge Raad van 24 april 2009, nr.
twijfel ongegrond is. De zinsnede in onder-
heeft gesteld dat hij de door de heffingsamb-
07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, BNB
deel 3.2.3 van het arrest BNB 2009/159 ‘ten-
tenaar verstrekte gegevens ‘bij gebrek aan
2009/159 (hierna: het arrest BNB 2009/159).
einde – naar vermogen – deze twijfel weg te
wetenschap’ betwist. Aldus is immers geen
Met hetgeen aldaar is overwogen omtrent de
nemen’, houdt derhalve niet in dat de hef-
sprake van een voldoende gemotiveerde stel-
stelplicht van de heffingsambtenaar, heeft de
fingsambtenaar moet bewijzen dat die twij-
ling waarom ten aanzien van bepaalde pos-
Hoge Raad rekening willen houden met de
fel ongegrond is.
ten redelijke twijfel bestaat.
omstandigheid dat de belanghebbende in de
3.3.6. Voorts zij eraan herinnerd dat tot de
3.4.5. Voor zover belanghebbende in zijn kort
regel geen toegang heeft tot de gegevens die
‘lasten ter zake’ niet alleen posten behoren die
voor de zitting van het hof toegezonden
hij nodig heeft om voldoende gemotiveerd
rechtstreeks samenhangen met de verleende
pleitnota bepaalde posten onoverzichtelijk
feiten te stellen die meebrengen dat de
diensten waarvoor de rechten worden gehe-
had genoemd, heeft het hof kennelijk – en in
opbrengstlimiet is overschreden. Dit laat
ven, maar dat daartoe ook behoren aan die
cassatie onbestreden – geoordeeld dat die
onverlet, zoals in de zojuist genoemde over-
diensten toe te rekenen indirecte kosten.
stellingen voldoende gemotiveerd zijn en
wegingen ook is benadrukt, dat de bewijslast
Daarbij geldt als uitgangspunt dat die indirec-
niet als tardief zijn aan te merken. Een goede
ten aanzien van de feitelijke onderbouwing
te kosten meer dan zijdelings met die dien-
procesorde brengt onder die omstandighe-
van het beroep op limietoverschrijding op de
sten moeten samenhangen. De desbetreffen-
den mee dat het hof de behandeling van de
belanghebbende rust.
de kostenposten kunnen slechts dan niet
zaak diende te schorsen teneinde de hef-
3.3.3. De vaststelling van tarieven als
(geheel of ten dele) als ‘lasten ter zake’ worden
fingsambtenaar de gelegenheid te bieden
bedoeld in artikel 229b van de Gemeente-
aangemerkt indien zij geheel of nagenoeg
nadere inlichtingen omtrent de desbetreffen-
wet berust op een raming, welke raming
geheel andere doeleinden dienen (vergelijk
de posten te verstrekken, tenzij het hof zich
moet berusten op gegevens omtrent
onder meer HR 4 juni 2010, nr. 08/00313,
ervan had vergewist dat de heffingsambte-
geraamde baten en lasten in de gemeente-
ECLI:NL:HR:2010:BL0990, BNB 2010/234).
naar aan een zodanige schorsing geen
begroting voor het desbetreffende jaar dan
3.3.7. Ten slotte zij erop gewezen dat in het
behoefte had (vgl. HR 6 oktober 2006, nr.
wel gegevens die op geraamde baten en las-
kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet
42253, ECLI:NL:HR:2006:AY9497, BNB
ten in die begroting zijn terug te voeren.
pas dan plaats is voor een correctie van de
2007/138). Uit ’s hofs uitspraak blijkt niet dat
Daaruit vloeit noodzakelijk voort dat bij die
omvang van de volgens de gemeentelijke
het een of het ander heeft plaatsgevonden.
vaststelling van tarieven niet ten aanzien
begroting geraamde bedragen aan opbreng-
3.5. Het middel is derhalve terecht voorge-
van alle posten zekerheid of een volledig
sten en lasten, indien de gemeente deze
steld. ’s hofs uitspraak kan niet in stand blij-
inzicht kan bestaan. In het kader van een
opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op
ven. Verwijzing moet volgen.’
geschil omtrent de naleving van artikel
die bedragen heeft kunnen ramen (vgl. HR 26
229b, lid 1, van de Gemeentewet mag niet
april 1989, nr. 25542, BNB 1989/242).
van de gemeente worden verlangd dat zij
3.4.1. Gelet op het hiervoor onder 3.3 overwo-
van alle in de verordening en de bijbehoren-
gene heeft het hof het ter zitting in hoger
de tarieventabel genoemde diensten afzon-
beroep gedane aanbod van de heffingsamb-
4 april 2014, nr. 12/05118
derlijk en op controleerbare wijze vastlegt
tenaar tot het verstrekken van nadere inlich-
(Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Fierstra,
hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft
tingen niet mogen afwijzen op de daartoe
Groeneveld; na conclusie A-G IJzerman tot
geraamd (vgl. HR 4 februari 2005, nr. 38860,
gebezigde gronden.
ongegrondverlaring van het principale
ECLI:NL:HR:2005:AP1951, BNB 2005/112, en
3.4.2. Ten eerste is zonder nadere toelichting,
beroep in cassatie en tot niet-ontvankelijk-
HR 16 april 2010, nr. 08/02001,
welke ontbreekt, niet begrijpelijk dat het aan-
verklaring van het incidentele beroep in
ECLI:NL:HR:2010:BM1236, BNB 2010/226).
bod zou zijn gedaan onder de voorwaarde
cassatie)
3.3.4. In die gevallen waarin de belangheb-
dat het hof een tussenbeslissing zou geven
ECLI:NL:HR:2014:780
bende overschrijding van de opbrengstlimiet
over de waardering van het tot dan toe bijge-
823
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1133
Rechtspraak
Verbindendheid legesverordening. Lager
bouwsom het gelijkheidsbeginsel wordt
2005/102). De omstandigheid dat bij hogere
tarief voor bouwkosten tot € 250 000 geoor-
geschonden, dat de heffing van de onderhavi-
bouwkosten wordt geheven naar een ander
loofd: 1. geen verboden heffing naar draag-
ge bouwleges daarmee onredelijk en wille-
percentage levert niet een ongelijke behande-
kracht, en 2. met het gemaakte tariefson-
keurig is en de Verordening jegens belang-
ling van gelijke gevallen op.
derscheid naar de grootte van de bouwsom
hebbende onverbindend is.
3.5.2. (…)
wordt het gelijkheidsbeginsel niet geschon-
3.3.3. Inzake de toetsing aan de opbrengstli-
3.6.1. Het meer subsidiaire middel in het
den (anders: het hof). In het kader van de
miet heeft het hof geoordeeld dat de Veror-
principale beroep richt zich tegen het hier-
beoordeling van de opbrengstlimiet:
dening tevens op die grond onverbindend
voor onder 3.3.3 vermelde oordeel van het
raming legesopbrengsten alleen corrigeren
moet worden verklaard nu de heffingsambte-
hof omtrent de opbrengstlimiet. Daarbij
als gemeente in redelijkheid niet op dat
naar niet heeft voldaan aan de op hem rus-
heeft het hof zich beperkt tot een toetsing
bedrag heeft kunnen ramen; a. geen zeker-
tende verplichting om de geraamde baten
van de in dat kader geraamde baten.
heid of een volledig inzicht kan worden
inzichtelijk en controleerbaar te maken.
3.6.2. Het hof heeft daaromtrent geoordeeld
verlangd ten aanzien van het te verwachten
3.4.1. Het middel in het incidentele beroep
dat de heffingsambtenaar niet of onvoldoen-
aantal aanvragen en de bijbehorende bouw-
komt op tegen het hiervoor onder 3.3.1 weer-
de inzicht heeft gegeven in de raming van de
sommen, en b. aan een gemeente die voor-
gegeven oordeel van het hof en doet daartoe
baten, en heeft daartoe onder meer gewezen
zichtigheid heeft betracht bij het ramen
een beroep op het betoog van de heffings-
op het ontbreken van te verwachten aantal-
van legesopbrengsten, kan niet worden
ambtenaar dat voor de tariefstelling is geko-
len bouwaanvragen en daarbij behorende
tegengeworpen dat zij die opbrengsten te
zen vanuit de gedachte dat de sterkste schou-
bouwsommen. De heffingsambtenaar heeft
pessimistisch heeft geschat.
ders de zwaarste lasten dragen.
aldus de bij belanghebbende gerezen twijfel
3.4.2. Het middel faalt. Tussen de hoogte van
dat de bouwleges te pessimistisch zijn
bouwkosten enerzijds en het inkomen, de
geraamd, naar het oordeel van het hof niet
winst of het vermogen van de aanvrager van
weggenomen.
Cassatieberoep college van B&W gemeente
een bouwvergunning anderzijds, bestaat niet
3.6.3. Met deze oordelen stelt het hof te ver-
Heerlen
een voldoende direct verband om te kunnen
gaande eisen aan de raming van het bedrag
oordelen dat het hanteren van lagere tarie-
van de baten dat in de gemeentelijke begro-
Hoge Raad, onder meer:
ven voor bouwkosten tot een bepaald bedrag
ting is opgenomen en de onderbouwing
‘3.1.5. In de Legesverordening Heerlen 2008
(in dit geval € 250 000) een ingevolge artikel
daarvan. Met name zal een prognose van het
(hierna: de Verordening) is bepaald dat de
219, lid 2, van de Gemeentewet ongeoorloof-
aantal bouwaanvragen en daarbij behorende
leges worden geheven naar de tarieven in de
de heffing naar draagkracht inhoudt.
bouwsommen naar haar aard met veel onze-
bijbehorende tarieventabel. Die tarieventabel
3.5.1. Het primaire middel in het principale
kerheid omgeven zijn. Daaruit vloeit voort
vermeldt, voor zover hier van belang:
beroep komt op tegen het in onderdeel 3.3.2
dat – anders dan het hof kennelijk heeft aan-
‘.6.3. Bouwen
hiervoor weergegeven oordeel van het hof.
genomen – bij die prognose geen zekerheid
6.3.1
Het middel slaagt. Ingevolge artikel 219, lid
of een volledig inzicht kan worden verlangd
Het tarief bedraagt voor het in behandeling
2, van de Gemeentewet en de daarop door de
ten aanzien van het te verwachten aantal
nemen van een aanvraag tot het verkrijgen
wetgever gegeven toelichting, kunnen
aanvragen en de bijbehorende bouwsommen.
van een bouwvergunning (…): € 100
gemeenten behoudens het verbod op het
Verder brengt dit mee dat het een gemeente
Dit bedrag wordt vermeerderd
hanteren van draagkracht als verdelings-
die voorzichtigheid betracht bij het ramen
a. met € 3,75
maatstaf en de in de wet gegeven nadere
van legesopbrengsten te dier zake, niet kan
voor elke € 500 bouwkosten of gedeelte daar-
regelen, zelf invulling geven aan de in de
worden tegengeworpen dat zij die opbreng-
van indien de bouwkosten kleiner zijn dan
belastingverordeningen op te nemen hef-
sten te pessimistisch heeft geschat. In het
€ 25 000;
fingsmaatstaven voor de gemeentelijke belas-
kader van de toetsing van de opbrengstlimiet
b. met € 7,50
tingen en rechten. Het staat hun in beginsel
op de voet van artikel 229b, lid 1, van de
voor elke € 500 bouwkosten of gedeelte daar-
vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die
Gemeentewet kan het volgens de gemeente-
van indien de bouwkosten groter of gelijk
zich het beste verstaan met het gemeentelij-
lijke begroting geraamde bedrag aan legesop-
zijn aan € 25 000 en kleiner zijn dan
ke beleid en de praktijk van de belastinghef-
brengsten pas dan niet worden aanvaard
€ 250 000;
fing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3,
indien de gemeente die opbrengsten in rede-
c. met € 11,25
p. 65-67 en 77-78). Het hanteren van een
lijkheid niet op dat bedrag heeft kunnen
voor elke € 500 bouwkosten of gedeelte daar-
vast, bescheiden percentage van de bouwkos-
ramen (vergelijk HR 26 april 1989, nr. 25542,
van indien de bouwkosten groter of gelijk
ten van 2,25 percent, zoals dat op grond van
BNB 1989/242).
zijn aan € 250 000.’
de Verordening geldt voor de bouwkosten
3.6.4. Ook het meer subsidiaire middel in het
3.2. (…)
boven € 250 000, kan niet worden aange-
principale beroep slaagt derhalve.
3.3.1. Het hof heeft geoordeeld dat van de
merkt als onredelijk of willekeurig (vergelijk
3.7. Gelet op hetgeen hiervoor in de onderde-
onder 3.1.5. weergegeven tariefstelling niet
HR 14 augustus 2009, nr. 43 120,
len 3.5.1 en 3.6.4 is overwogen kan ’s hofs
kan worden gezegd dat deze het bedrag van
ECL:NL:HR:2009:BI1943, BNB 2009/276). De
uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing
de geheven belasting verbindt met het inko-
heffing naar lagere percentages van de bouw-
moet volgen voor een hernieuwde behande-
men, de winst of het vermogen van belang-
kosten beneden € 250 000 respectievelijk
ling van de vraag of de opbrengstlimiet is
hebbende, zodat geen sprake is van een inge-
€ 25 000 leidt niet tot schending van het
overschreden. (…)’
volge artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet
gelijkheidsbeginsel. Die percentages zijn
verboden heffing naar draagkracht.
immers bij de vermelde bouwkosten zonder
3.3.2. Het hof heeft voorts geoordeeld dat
onderscheid van toepassing op alle belasting-
met het door de gemeente Heerlen gemaakte
plichtigen (vergelijk HR 10 december 2004,
tariefsonderscheid naar de grootte van de
nr. 36776, ECLI:NL:HR:2004:AF7505, BNB
(Gemeentewet art. 219 en 229b)
1134
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Rechtspraak
824
niet heeft volhard in zijn aanbod.
Procesverloop
3.3. Het tweede en – naar de Hoge Raad
Bij besluit van 4 oktober 2012 heeft het colle-
4 april 2014, nr. 13/05138
begrijpt – het derde middel klagen erover dat
ge het verzoek van onder meer V.O.F. Echten
(Mrs. Van Loon, Fierstra, Groeneveld)
de rechtbank ervan heeft afgezien de
om toepassing van bestuurlijke handhavings-
ECLI:NL:HR:2014:783
gemachtigde onder ede te laten verklaren.
maatregelen inzake Zandzuigbedrijf Gasselte
3.4. De middelen slagen. Het aanbod van de
BV te Gasselte afgewezen.
Gemachtigde van partij kan als getuige
gemachtigde om ter zitting onder ede een
Bij besluit van 20 maart 2013, verzonden op
worden gehoord.
verklaring af te leggen moet worden aange-
21 maart 2013, heeft het college, voor zover
merkt als een aanbod tot het leveren van
thans van belang, het door V.O.F. Echten hier-
bewijs door middel van een getuige. De
tegen gemaakte bezwaar ten aanzien van de
rechtbank heeft met hetgeen zij de gemach-
afwerking van de winplas gegrond verklaard
tigde van belanghebbende ter zitting heeft
en voor het overige ongegrond verklaard.
voorgehouden klaarblijkelijk bedoeld tot uit-
Tegen dit besluit heeft V.O.F. Echten beroep
Hoge Raad, onder meer:
drukking te brengen dat niet alleen een par-
ingesteld.
‘3.1.1. De bestreden uitspraak op bezwaar is
tij, maar ook de gemachtigde van die partij
(…)
gedagtekend 30 oktober 2012.
niet als getuige kan worden gehoord. Daar-
3.1.2. De rechtbank heeft bij brief van 28
mee is de rechtbank evenwel uitgegaan van
Overwegingen
december 2012 belanghebbende bericht dat
een onjuiste rechtsopvatting (vergelijk HR 11
1. Op 15 augustus 1989 heeft het college aan
haar beroepschrift op 18 december 2012 en
december 1991, nr. 27 100, BNB 1992/63, en
Zandzuigbedrijf Gasselte BV een vergunning
dus na afloop van de beroepstermijn bij de
HR 23 juni 1999, nr. 32639,
op grond van de Ontgrondingenwet verleend
rechtbank is ingekomen, en zij binnen twee
ECLI:NL:HR:1999:AA2796, BNB 1999/328).
voor het ontgronden van een terrein in het
weken schriftelijk kan laten weten waarom
Derhalve heeft de rechtbank belanghebbende
Gasselterveld (hierna: de oude winplas). Deze
het beroepschrift na afloop van de beroeps-
ten onrechte niet tot het leveren van het aan-
vergunning is bij besluit van 12 oktober 1999
termijn is ingediend.
geboden bewijs toegelaten.
verlengd en bij besluit van 2 juni 2004 gewij-
3.1.3. Bij brief van 31 december 2012 heeft
3.5. De uitspraak van de rechtbank kan niet
zigd. De vergunning is per 1 januari 2010
belanghebbendes gemachtigde de Rechtbank
in stand blijven. (…)’
geëxpireerd.
(Awb art. 8:60) Cassatieberoep belanghebbende
geschreven:
Op 28 augustus 2007 heeft het college aan
‘Op vrijdag 7 december 2012 om 16.26 uur
Zandzuigbedrijf Gasselte BV vergunning ver-
heb ik voormeld pro-forma beroepschrift
Raad van State
leend voor het ontgronden van een ander
opgesteld, uitgeprint, ondertekend, in een
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
terrein in het Gasselterveld (hierna: de nieu-
envelop gedaan, gefrankeerd (met mijn
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
we winplas). Deze vergunning is per 1 janua-
datumstempel en adres) en om ongeveer
bij de directie bestuursrechtspraak van de
ri 2013 geëxpireerd.
17.30 uur ter post bezorgd in de postbus van
Raad van State. Volledige versies van deze
(…)
PostNL (...). Deze postbus wordt na 18.00 uur
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
2. V.O.F. Echten verricht zandwinningsactivi-
geleegd.
vanstate.nl.
teiten op een locatie aan de Traandijk te Ech-
Volgens PostNL had het poststuk u zaterdag 8 december 2012, derhalve binnen de beroepstermijn, moeten bereiken.
ten, gemeente De Wolden. Bij het bestreden
825
Ik heb er geen verklaring voor waarom het
besluit heeft het college de weigering om door V.O.F. Echten gevraagde handhavingsmaatregelen te treffen jegens Zandzuigbe-
beroepschrift in casu zo lang onder weg is
19 maart 2014, nr. 201303868/1/R4
drijf Gasselte BV gehandhaafd. V.O.F. Echten
geweest. Het zou de kerstdrukte kunnen zijn.
(Mrs. Van Diepenbeek, Wiebenga, Hoekstra)
had het college – voor zover thans van
Ik verzoek u dan ook vriendelijk verder te
ECLI:NL:RVS:2014:942
belang – verzocht op te treden ter zake van
gaan met de inhoudelijke behandeling en
overtreding van artikel A.1 van de vergun-
mij nog enige tijd te gunnen voor de motive-
Toepassing relativiteitsvereiste in geschil
ning voor de oude winplas van 15 augustus
ring van het bezwaarschrift.’
over handhaving ontgrondingsvergunning.
1989, overtreding van artikel A.14 van de ver-
3.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft
gunning voor de nieuwe winplas van 28 (Awb art. 8:69a; Ontgrondingenwet art. 3)
gemaakt dat het beroepschrift uiterlijk op 11
augustus 2007 en het zonder vergunning winnen van zand uit het onderwaterdepot in
december 2012 en daarmee binnen de
Uitspraak in het geding tussen: de vennoot-
de oude winplas.
beroepstermijn ter post is aangeboden en
schap onder firma V.O.F. Zandexploitatie-
(…)
heeft het verzet tegen de uitspraak waarbij
maatschappij Echten, gevestigd te Den Ham,
Overtreding van artikel A1 van de vergun-
belanghebbende niet-ontvankelijk is ver-
gemeente Twenterand, en haar vennoten, de
ning voor de oude winplas van 15 augustus
klaard in haar beroep, ongegrond verklaard.
besloten vennootschappen met beperkte
1989
Daarbij heeft de rechtbank ervan afgezien in
aansprakelijkheid [vennoot A], gevestigd te
5. V.O.F. Echten voert aan dat het feit dat de
te gaan op het aanbod van de gemachtigde
Den Ham, gemeente Twenterand, en
vergunning voor de oude winplas van 15
van belanghebbende tot het afleggen van een
Zandwinning Noord Nederland BV, gevestigd
augustus 1989 is verlopen, niet betekent dat
verklaring onder ede omtrent de terpostbe-
te Soesterberg, gemeente Soest, (hierna teza-
niet kan worden gehandhaafd als niet is vol-
zorging. De rechtbank heeft in dat verband
men en in enkelvoud: V.O.F. Echten), appel-
daan aan de in de vergunning opgenomen
overwogen dat zij de gemachtigde ter zitting
lanten, en het college van gedeputeerde
voorschriften. Zij betoogt dat in ieder geval
heeft voorgehouden dat de belastingproce-
staten van Drenthe, verweerder.
artikel A.1 van deze vergunning werd over-
dure geen mogelijkheid biedt voor een partij-
treden. De verwijzing naar de uitspraak van 2
verklaring onder ede en dat de gemachtigde
februari 2011 in zaak nr. 201006728/1/M1
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1135
Rechtspraak
gaat niet op, aldus V.O.F. Echten.
826
strekken tot bescherming van de belangen die [opposant] heeft als omwonende van het
5.1. Het college stelt dat artikel A.1 niet meer kan worden gehandhaafd omdat het artikel
25 maart 2014, nr. 201307685/3/R2
bedrijf waarvoor het salderingsbesluit is
met de vergunning is vervallen.
(Mr. Van Buuren)
genomen. Nu artikel 8:69a van de Awb eraan
5.2. Ingevolge artikel A.1 van de vergunning
ECLI:NL:RVS:2014:1155
in de weg staat dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd, zijn de beroeps-
van 15 augustus 1989 is de vergunning geldig tot 1 januari 2010, voor welke datum alle
Toepassing van het relativiteitsvereiste is
gronden buiten bespreking gelaten.
bij deze vergunning voorgeschreven of krach-
niet in strijd met het Unierecht.
(…) 5. [opposant] betoogt dat de toepassing van
tens deze vergunning uit te voeren werken of werkzaamheden dienen te zijn voltooid.
(Awb art. 8:69a, 8:70, 8:75; Handvest van de
het relativiteitsvereiste in strijd is met het
Indien op een gedeelte van het ontgron-
grondrechten van de Europese Unie art. 47;
Unierecht. Uit de Habitatrichtlijn volgt dat
dingsterrein de winning van de specie is
Habitatrichtlijn art. 6)
nationale wetgeving ervoor moet zorgdragen dat Natura 2000-gebieden beschermd wor-
beëindigd behoort de afwerking van dit gedeelte ten spoedigste plaats te vinden
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de
den. Als het beroep van degene die dichtbij
overeenkomstig de daaromtrent gestelde
Algemene wet bestuursrecht (hierna: de
de inrichting woont, maar op grote afstand
voorwaarden.
Awb)) van: [opposant A] en [opposant B]
van het Natura 2000-gebied niet kan leiden
5.3. De vergunning van 15 augustus 1989 is
(hierna in enkelvoud: [opposant]), wonend te
tot vernietiging van het besluit en de beroe-
op 1 januari 2010 geëxpireerd. Gelet op de
Raamsdonk, gemeente Geertruidenberg,
pen van degenen die dichtbij het Natura
aard van de verplichting tot afwerking is de
opposanten, vs. de uitspraak van de Afdeling
2000-gebied wonen, maar op grote afstand
Afdeling van oordeel dat niet ook de voor-
van 2 december 2013 in zaak nr.
van de inrichting, niet-ontvankelijk zijn in
schriften over de afwerking van de oude win-
201307685/2/R2.
beroep, dan zijn de Natura 2000-gebieden in feite vogelvrij, aldus [opposant].
plas met ingang van die datum zijn vervallen.
Procesverloop
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
Niet in geschil is dat de oude winplas ten
Bij uitspraak van 2 december 2013, in zaak
(uitspraak van 19 juni 2013 in zaak nr.
tijde van het nemen van het bestreden
nr. 201307685/2/R2, heeft de Afdeling na ver-
201200593/1/R2, 201205887/1/R2,
besluit niet was afgewerkt. Daarom kan ervan
eenvoudigde behandeling het beroep onge-
201300402/1/R2) is de stikstofverordening
worden uitgegaan dat de afwerking van de
grond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
gebaseerd op artikel 19ke van de Natuurbe-
oude winplas op het tijdstip van het verval-
Tegen deze uitspraak heeft [opposant] bij
schermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998).
len van de vergunning niet was voltooid en
brief, bij de Raad van State ingekomen op 5
Artikel 19ke van de Nbw 1998 en de stikstof-
artikel A.1 van de vergunning van 15 augus-
december 2013, verzet gedaan.
verordening zijn instrumenten ter imple-
tus 1989 werd overtreden. Het college had
(…)
mentatie van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
terzake handhavend kunnen en moeten optreden.
Overwegingen
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de
5.4. Zandzuigbedrijf Gasselte BV betoogt dat
(…)
Habitatrichtlijn treffen de lidstaten passende
de beroepsgrond niet kan leiden tot vernieti-
2. Bij de uitspraak waarvan verzet is het
maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwa-
ging van het bestreden besluit. Daartoe voert
beroep van [opposant] tegen een besluit
liteit van de natuurlijke habitats en de habi-
zij aan dat de in artikel A.1 van de vergun-
omtrent een salderingsreservering in het
tats van soorten in de speciale beschermings-
ning van 15 augustus 1989 opgenomen
kader van de Verordening Stikstof en Natura
zones niet verslechtert en er geen storende
norm niet strekt ter bescherming van con-
2000 Noord-Brabant (hierna: stikstofverorde-
factoren optreden voor de soorten waarvoor
currenten.
ning) ongegrond verklaard.
de zones zijn aangewezen voor zover die fac-
5.5. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb ver-
De Afdeling overwoog dat met de stikstofver-
toren, gelet op de doelstellingen van deze
nietigt de bestuursrechter een besluit niet op
ordening wordt beoogd de stikstofdepositie
richtlijn een significant effect zouden kun-
de grond dat het in strijd is met een geschre-
op Natura 2000-gebieden in Noord-Brabant
nen hebben.
ven of ongeschreven rechtsregel of een alge-
terug te dringen onder meer door het stellen
5.2. Het Hof van Justitie heeft in het arrest
meen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit
van technische eisen aan stallen en door het
van 18 maart 2010, nr. C 317/08, nr. C-318/08,
beginsel kennelijk niet strekt tot bescher-
stellen van stikstofdepositie-eisen aan agrari-
nr. C-319/08 en nr. C-320/08, Alassini e.a.,
ming van de belangen van degene die zich
sche bedrijven. De bepalingen van de stik-
punten 47 tot en met 49 (www.curia.europa.
daarop beroept.
stofverordening hebben derhalve met name
eu), overwogen dat het volgens vaste recht-
5.6. Artikel A.1 strekt tot een tijdige afwer-
ten doel om het algemene belang van
spraak bij gebreke van Unieregelgeving ter
king van het ontgrondingsterrein na beëindi-
bescherming van natuurwaarden in Natura
zake in de eerste plaats een aangelegenheid
ging van de winning van de specie. Hiermee
2000-gebieden te beschermen.
van de interne rechtsorde van elke lidstaat is
zijn ruimtelijke belangen gediend. V.O.F. Ech-
De Afdeling overwoog verder dat het perceel
om de bevoegde rechterlijke instanties aan te
ten vreest concurrentie van Zandzuigbedrijf
van [opposant] op ruim vijf kilometer
wijzen en de procedureregels vast te stellen
Gasselte BV Artikel A.1 strekt kennelijk niet
afstand van het meest nabijgelegen Natura
voor de beroepen die dienen ter bescher-
tot bescherming van het concurrentiebelang
2000-gebied ‘Biesbosch’ ligt. Gelet op deze
ming van de rechten die de justitiabelen aan
waarvoor V.O.F Echten in deze procedure
afstand bestaat geen duidelijke verwevenheid
het Unierecht ontlenen, waarbij de lidstaten
bescherming zoekt. Zandzuigbedrijf Gasselte
van de individuele belangen van de Munck
evenwel gehouden zijn in elk geval een doel-
BV beroept zich in dit verband terecht erop
bij het behoud van een goede kwaliteit van
treffende bescherming van die rechten te
dat het beroep van V.O.F. Echten in zoverre
de directe omgeving met de algemene belan-
verzekeren. Uit dien hoofde mogen volgens
niet kan leiden tot vernietiging van het
gen die de stikstofverordening beoogt te
vaste rechtspraak de procedureregels voor
besluit op bezwaar.
beschermen, zodat moet worden geoordeeld
vorderingen die worden ingediend ter
(…)
dat de betrokken normen kennelijk niet
bescherming van de rechten die de justitia-
1136
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Rechtspraak
827
belen aan het Unierecht ontlenen, niet
kunnen zo verweven zijn met het algemene
ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke
belang van natuurbescherming dat de stik-
nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbe-
stofverordening en de Nbw 1998 beogen te
1 april 2014, nrs. 201211916/1/V2 en
ginsel), en mogen zij de uitoefening van de
beschermen, dat in die gevallen niet wordt
201300404/1/V2
door de rechtsorde van de Unie toegekende
geoordeeld dat de betrokken normen kenne-
(Mrs. Lubberdink, Parkins-de Vin,
rechten niet in de praktijk onmogelijk of
lijk niet strekken tot bescherming van hun
Mortelmans)
uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbe-
belangen (zie bijvoorbeeld uitspraak van 13
ECLI:NL:RVS:2014:1196
ginsel). Deze vereisten van gelijkwaardigheid
juli 2011, nr. 201008514/1/M3).
en doeltreffendheid geven uitdrukking aan
Nu uit het voorgaande volgt dat aan rechts-
De Afdeling stelt prejudiciële vragen aan het
de algemene verplichting van lidstaten om
personen die voor de algemene belangen van
Hof van Justitie (hierna: het Hof) over de
de bescherming in rechte te waarborgen van
bescherming van natuurwaarden in Natura
gezinsherenigingsrichtlijn (Richtlijn
de rechten die de justitiabelen aan het
2000-gebieden en aan natuurlijke personen
2003/86/EG) waarin is geregeld dat lidstaten
Unierecht ontlenen, aldus het Hof van Justi-
afhankelijk van hun situatie het relativiteits-
van de Europese Unie van vreemdelingen
tie.
vereiste niet wordt tegengeworpen, volgt de
mogen verlangen dat zij aan zogenoemde
Het Unierechtelijke beginsel van effectieve
Afdeling het betoog van [opposant] dat toe-
integratievoorwaarden voldoen, vóórdat zij
rechtsbescherming is thans ook vervat in
passing van het relativiteitsvereiste betekent
tot de lidstaten worden toegelaten.
artikel 47 van het Handvest van de grond-
dat geen enkele beroepsgerechtigde zich in
rechten van de Europese Unie.
rechte op een aan de Habitatrichtlijn ont-
(Verdrag tot bescherming van de rechten van
5.3. De Afdeling stelt vast dat ten aanzien van
leende rechtsnorm kan beroepen, niet.
de mens en de fundamentele vrijheden (hier-
een besluit omtrent een salderingsreservering
Het voorgaande betekent voorts dat de toe-
na: het EVRM), art. 8 lid 1; Handvest van de
een Unierechtelijke regeling over de toegang
passing van het relativiteitsvereiste niet tot
grondrechten van de Europese Unie (hierna:
tot de rechter ontbreekt. Zij zal gelet op 5.2
gevolg heeft dat de effectuering van de aan
het Handvest), art. 7; Richtlijn 2003/86/EG
onderzoeken of de toepassing van het relativi-
de Habitatrichtlijn ontleende rechten in de
(hierna: de Richtlijn), art. 4 lid 1, art. 7 lid 2;
teitsvereiste in de onderhavige zaak zich ver-
praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk is,
Vreemdelingenwet 2000, art. 3.71a, 3.98a,
draagt met de eisen die het Hof stelt aan de
zodat tevens aan het doeltreffendheidsbegin-
3.98b, art. 14, art. 16 lid 1, aanhef en onder h)
toepasselijkheid van nationale procesregels in
sel wordt voldaan.
zaken met een Unierechtelijke dimensie. Zij
6. Ten slotte betoogt [opposant] dat uit het
Verwijzingsuitspraak in het kader van de
overweegt daartoe het volgende.
samenstel van artikel 8:69a en artikel 8:70
hoger beroepen van: de [Minister van
5.4. Het relativiteitsvereiste is gelijkelijk van
van de Awb volgt dat toepassing van het rela-
Buitenlandse Zaken], appellant, tegen de
toepassing op beroepen op grond van schen-
tiviteitsvereiste niet in de weg staat aan een
onderscheiden uitspraken van Rechtbank
ding van het recht van de Unie en op beroe-
gegrondverklaring van het beroep en een
’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Herto-
pen op grond van niet-inachtneming van het
proceskostenveroordeling op grond van arti-
genbosch, van 23 november 2012 en 12
nationale recht, zodat aan het beginsel van
kel 8:75 van de Awb, maar uitsluitend aan de
december 2012 in zaken nr. 12/9408 en nr.
gelijkwaardigheid wordt voldaan.
vernietiging van het bestreden besluit.
12/27391 in de gedingen tussen: [vreemde-
5.5. Ten aanzien van het vereiste dat voorzien
6.1. De Afdeling begrijpt het betoog aldus dat
ling K en vreemdeling A] en de [minister].
moet zijn in doeltreffende rechtsbescher-
[opposant] stelt dat in de uitspraak waarvan
ming overweegt de Afdeling dat de toepas-
verzet een inhoudelijke bespreking van het
(…)
sing van het relativiteitsvereiste in dit geval,
beroep niet achterwege gelaten kon worden.
21. Het bevorderen van de integratie van
anders dan [opposant] betoogt niet betekent
[opposant] stelt terecht dat de Awb er niet
gezinsleden die naar Nederland migreren is
dat geen enkele beroepsgerechtigde zich in
aan in de weg staat dat in een uitspraak de
binnen de algemene context van het Neder-
rechte op een aan het Unierecht ontleende
beroepsgronden inhoudelijk worden bespro-
landse inburgeringsstelsel (…), volgens de
rechtsnorm, in dit geval het algemene belang
ken en dat pas een oordeel over de toepas-
Afdeling, een gerechtvaardigde doelstelling.
van bescherming van natuurwaarden in
sing van het relativiteitsvereiste volgt als de
Door het inburgeringsproces al voor binnen-
Natura 2000-gebieden, kan beroepen. Uit de
beroepsgronden slagen. De Awb staat er
komst te laten starten, wordt een betere uit-
jurisprudentie van de Afdeling volgt immers
evenmin aan in de weg dat de beroepsgron-
gangspositie verschaft aan gezinsleden van
dat rechtspersonen, zoals natuur- en milieu-
den die vanwege het relativiteitsvereiste niet
gezinsherenigers, waarbij een bijzonder
organisaties op grond van artikel 1:2, derde
tot vernietiging van het bestreden besluit
belang toekomt aan verbetering van de
lid, van de Awb voor dergelijke algemene
kunnen leiden buiten bespreking worden
afhankelijke positie van huwelijksmigrantes.
belangen in rechte kunnen opkomen en hun
gelaten en het beroep ongegrond wordt ver-
Bovendien mag volgens het Hof (…) het recht
het relativiteitsvereiste niet wordt tegenge-
klaard. Anders dan [opposant] stelt maakt dit
op eerbiediging van het gezinsleven zoals
worpen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14
voor de toepassing van artikel 8:75 van de
neergelegd in artikel 8 van het EVRM, en
september 2011, in nr. 201011817/1/R2).
Awb geen verschil. Artikel 8:75 van de Awb
sinds de inwerkingtreding van het Verdrag
Voorts wordt het relativiteitsvereiste niet
kan worden toegepast bij alle beslissingen
van Lissabon op 1 december 2009, artikel 7
tegengeworpen aan natuurlijke personen die
waartoe een uitspraak ingevolge artikel 8:70
van het Handvest, niet aldus worden uitge-
op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de
van de Awb kan strekken.
legd dat het noodzakelijkerwijs voor een lid-
Awb belanghebbende zijn bij een besluit en
Het betoog faalt.
staat de verplichting omvat om de gezinsher-
die wonen in of in de onmiddellijke nabij-
7. Het verzet is ongegrond.
eniging op zijn grondgebied toe te staan.
heid van een Natura 2000-gebied. De indivi-
(…)
21.1 Gelet op de omstandigheid dat uit de
duele belangen van burgers die in of in de
richtlijn, mede gelet op de evenredigheids-
onmiddellijke nabijheid van een Natura
toets als omschreven in het Groenboek (van
2000-gebied wonen bij behoud van een goe-
15 november 2011 inzake het recht op gezins-
de kwaliteit van hun directe leefomgeving
hereniging voor onderdanen van derde lan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1137
Rechtspraak
den die in de Europese Unie verblijven
828
(COM(2011)735 definitief; red.), niet blijkt
van een organisatie op de Europese terrorismelijst op basis van die plaatsing antiterro-
welke ruimte de lidstaten toekomt bij het
2 april 2014, nr. 201201220/1/A3,
rismemaatregelen neemt jegens een persoon
stellen van integratievoorwaarden als
nr. 201202328/1/A3, nr. 201209742/1/A3 en
die voor de betrokken organisatie actief is.
bedoeld in artikel 7, tweede lid, en gelet op
nr. 201209744/1/A3
Aangezien ingevolge artikel 263 van het
het feit dat die vraag in de onderhavige
(Mrs. Vlasblom, Mortelmans, Vermeulen)
VWEU een beroep tot nietigverklaring van
zaken onderdeel van het geschil is, ziet de
ECLI:NL:RVS:2014:1148
een Unierechtelijke handeling binnen twee maanden na de bekendmaking van de han-
Afdeling zich evenwel genoodzaakt het Hof vragen te stellen over de volgende aspecten
Bevriezing tegoeden van personen die
deling moet worden ingesteld, zou de wettig-
van het Nederlandse inburgeringsstelsel,
betrokken zouden zijn bij Tamiltijgers
heid van de plaatsing in dat geval niet meer
voor zover toegepast op inburgering in het
(LTTE). Afdeling twijfelt of LTTE terecht op
kunnen worden bestreden. Om hun rechtsbe-
buitenland. (…)
EU-terrorismelijst is geplaatst. Afdeling
scherming te waarborgen, zullen daarom alle
29. 1.a Kan de term ‘integratievoorwaarden’ –
twijfelt ook of appellanten plaatsing LTTE
personen die vrezen dat een nationale auto-
vervat in artikel 7, tweede lid, van Richtlijn
op die lijst bij Gerecht hadden kunnen aan-
riteit wegens daadwerkelijke of vermeende
2003/86/EG van de Raad van de Europese
vechten. Prejudiciële vragen.
betrokkenheid bij een op de Europese terrorismelijst geplaatste organisatie antiterroris-
Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEG 2003 L 251, met
(Verdragen van Genève en Aanvullende Pro-
memaatregelen jegens hen zal nemen, zich
rectificatie in PbEU 2012 L 71) - zo worden
tocollen; VN-Resolutie 1373 (2001); IVBPR art.
genoopt voelen tegen die plaatsing zeker-
geïnterpreteerd dat de bevoegde autoriteiten
14; EVRM art. 6; VWEU art. 263; Handvest
heidshalve beroep bij het Gerecht in te stel-
van de lidstaten van een gezinslid van een
grondrechten EU art. 47; Verordening (EG) nr.
len. Zolang nog geen antiterrorismemaatre-
gezinshereniger mogen verlangen dat dit
2580/2001; Uitvoeringsverordening (EU) Nr.
gelen jegens hen zijn genomen, kunnen die
gezinslid aantoont te beschikken over kennis
610/2010; Gemeenschappelijk Standpunt
personen hun belang bij het beroep evenwel
van de officiële taal van die lidstaat op een
2001/931/GBVB; Kaderbesluit 2002/475/JBZ;
slechts aantonen door minst genomen veron-
niveau dat overeenstemt met niveau A1 van
Sanctieregeling terrorisme 2007-II)
derstellenderwijs te poneren dat zij er serieus van kunnen worden verdacht betrokken te
het Europees Referentiekader van Moderne Vreemde Talen, alsmede over kennis op
Verwijzingsuitspraak op de hoger beroepen
zijn bij die organisatie. Dat zou op gespan-
basisniveau van de samenleving van die lid-
van: [A, B, C en D] vs. onderscheidenlijk de
nen voet staan met het recht zichzelf niet te
staat, alvorens deze autoriteiten aan dit
uitspraken van Rechtbank Zwolle-Lelystad
beschuldigen, dat is neergelegd in artikel 14,
gezinslid toestemming voor toegang en ver-
van 20 december 2011 in zaak nr. 11/391,
derde lid, aanhef en onder g, van het Interna-
blijf verlenen?
van Rechtbank ’s-Gravenhage van 18 januari
tionaal Verdrag inzake burgerrechten en poli-
1.b Is voor het antwoord op deze vraag van
2012 in zaak nr. 11/1945, van Rechtbank
tieke rechten en, zoals het [EHRM] in het
belang dat, mede in het kader van de evenre-
Alkmaar van 30 augustus 2012 in zaak nr.
arrest van 8 februari 1996, nr. 18731/91,
digheidstoets zoals omschreven in het
11/276 en van Rechtbank Alkmaar van 30
Murray vs. het Verenigd Koninkrijk (…), heeft
Groenboek van de Europese Commissie van
augustus 2012 in zaak nr. 11/110 in de
overwogen, dat ook besloten ligt in artikel 6
15 november 2011 inzake het recht op
gedingen tussen: onderscheidenlijk A, B, C en
van het Verdrag tot bescherming van de
gezinshereniging, volgens nationale regelge-
D en de Minister van Buitenlandse Zaken.
rechten van de mens en de fundamentele
ving waarin het onder 1.a vermelde vereiste
(…)
vrijheden en derhalve evenzeer in het in dit
is vervat, de aanvraag om toestemming voor
3.6.6. In het arrest van 15 februari 2001, nr.
verband toepasselijke artikel 47 van het
toegang en verblijf, behoudens de omstan-
C-239/99, Nachi Europe, punt 37 (…) heeft het
Handvest van de grondrechten van de Euro-
digheid dat het gezinslid heeft aangetoond
Hof van Justitie overwogen dat een verorde-
pese Unie. Verder is van belang dat de Euro-
door een geestelijke of lichamelijke beper-
ning definitief is voor een particulier die
pese terrorismelijst ingevolge artikel 2, derde
king blijvend niet in staat te zijn het inbur-
ongetwijfeld nietigverklaring van de verorde-
lid, van Verordening 2580/2001, gelezen in
geringsexamen af te leggen, slechts niet
ning had kunnen vorderen, doch dat heeft
verbinding met artikel 1, zesde lid, van
wordt afgewezen indien een combinatie van
nagelaten, en dat die particulier zich voor de
Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/
zeer bijzondere individuele omstandigheden
nationale rechter niet op de ongeldigheid
GBVB, ten minste om de zes maanden
zich voordoet die de aanname rechtvaardigt
van de verordening kan beroepen. (…) De
opnieuw moet worden bezien. Bij herhaalde
dat het gezinslid blijvend niet in staat is om
Afdeling wijst evenwel op de consequenties
plaatsing van een organisatie op de Europese
aan de integratievoorwaarden te voldoen?
uit een oogpunt van effectieve rechtsbescher-
terrorismelijst zouden alle hiervoor bedoelde
2. Staat het doel van Richtlijn 2003/86/EG en
ming die verbonden zijn aan het oordeel dat
personen steeds tegen elk nieuw plaatsings-
in het bijzonder artikel 7, tweede lid ervan,
de wettigheid van de plaatsing van een orga-
besluit beroep moeten instellen om de wet-
gelet op de evenredigheidstoets zoals
nisatie op de Europese terrorismelijst in een
tigheid van de plaatsing aan te vechten.
omschreven in voormeld Groenboek, eraan
daartegen gericht beroep tot nietigverklaring
Ook om deze redenen twijfelt de Afdeling of
in de weg dat de kosten van het examen
bij het Gerecht dient te worden bestreden en
A, B, C en D ontvankelijk zouden zijn geweest
waarbij wordt getoetst of het gezinslid aan
dat, indien die rechtsweg niet wordt gevolgd,
in een op eigen naam ingesteld beroep tot
voormelde integratievoorwaarden voldoet
voor de nationale rechter geen beroep kan
nietigverklaring van Uitvoeringsverordening
€ 350 bedragen voor iedere keer dat het exa-
worden gedaan op de ongeldigheid van een
610/2010. Daarbij neemt de Afdeling in aan-
men wordt afgelegd en dat de eenmalige kos-
besluit tot plaatsing van een organisatie op
merking dat het Hof van Justitie in voormeld
ten voor het pakket om het examen voor te
de Europese terrorismelijst.
arrest van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami, punt 97 en 98, heeft overwogen
bereiden € 110 bedragen? (…)
1138
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Allereerst is het mogelijk dat een nationale
dat de in artikel 263, vierde alinea, van het
autoriteit pas meer dan twee maanden na de
VWEU neergelegde ontvankelijkheidsvoor-
bekendmaking van een besluit tot plaatsing
waarden moeten worden uitgelegd in het
Rechtspraak
licht van het fundamentele recht op effectie-
scheidenlijk ‘terroriakt’. Voorts kan de Afde-
mogen uitsluitend personen of organisaties
ve rechterlijke bescherming, zoals verwoord
ling geen rechtvaardiging vinden voor het
die bij terroristische daden betrokken zijn op
in artikel 47 van het Handvest van de grond-
toepassen van een ruimer terrorismebegrip
de Europese terrorismelijst worden geplaatst.
rechten van de Europese Unie, zonder even-
in het kader van het gemeenschappelijk
De Raad heeft de plaatsing van de LTTE op de
wel de uitdrukkelijk door het VWEU gestelde
standpunt en de verordening dan in het
Europese terrorismelijst gemotiveerd door te
voorwaarden onwerkzaam te maken.
kader van het kaderbesluit, hetgeen boven-
wijzen op een reeks van aanslagen en ont-
3.6.7. [De Afdeling] ziet daarom aanleiding
dien zou indruisen tegen de belangen van
voeringen die de LTTE in de periode van 12
om het Hof van Justitie de volgende vraag te
rechtszekerheid en van een gecoördineerde
augustus 2005 tot en met 12 april 2009 zou
stellen:
aanpak van de bestrijding van terrorisme.
hebben gepleegd. Al deze daden lijken in Sri
1. Zouden de appellanten in de onderhavige
3.7.3. In verscheidene internationale verdra-
Lanka te hebben plaatsgevonden en derhalve
procedure, mede gelet op artikel 47 van het
gen betreffende terrorisme is bepaald dat
verband te houden met het conflict tussen
Handvest van de grondrechten van de Euro-
handelingen van strijdkrachten tijdens een
de Sri Lankaanse regering en de LTTE. Indien
pese Unie, zonder twijfel ontvankelijk zijn
gewapend conflict in de zin van het interna-
handelingen van strijdkrachten tijdens een
geweest in een op eigen naam op grond van
tionale humanitaire recht niet onder die ver-
gewapend conflict in de zin van het interna-
artikel 263 van het VWEU ingesteld beroep
dragen vallen. (…) De genoemde bepalingen
tionale humanitaire recht geen terroristische
bij het Gerecht tot nietigverklaring van Uit-
bevatten goede argumenten voor de stelling
daden in de zin van Gemeenschappelijk
voeringsverordening 610/2010, voor zover
dat er internationaal overeenstemming over
Standpunt 2001/931/GBVB en Verordening
daarbij de LTTE is geplaatst op de lijst,
is dat handelingen van strijdkrachten tijdens
2580/2001 kunnen zijn en de hiervoor
bedoeld in artikel 2, derde lid, van Verorde-
een gewapend conflict in de zin van het
bedoelde aanslagen en ontvoeringen als
ning 2580/2001?
internationale humanitaire recht niet als
zodanige handelingen moeten worden aan-
(…)
terroristische handelingen dienen te worden
gemerkt, is de LTTE ten onrechte op de Euro-
3.7.1. Zoals hiervoor onder 3.4 is vermeld, is
beschouwd. Dit pleit voor het standpunt dat
pese terrorismelijst geplaatst. In dat kader is
Kaderbesluit 2002/475/JBZ volgens punt 11
zodanige handelingen geen terroristische
van belang dat de minister (…) zich in een
van zijn preambule niet van toepassing op
misdrijven in de zin van Kaderbesluit
ambtsbericht van augustus 2009 op basis
handelingen van strijdkrachten tijdens een
2002/475/JBZ en geen terroristische daden in
van criteria als genoemd in artikel 1 van het
gewapend conflict in de zin van het interna-
de zin van Gemeenschappelijk Standpunt
tweede Aanvullende Protocol bij de
tionale humanitaire recht, hoewel in de arti-
2001/931/GBVB en Verordening 2580/2001
Verdragen van Genève op het standpunt
kelen van het kaderbesluit geen gewag wordt
kunnen zijn.
heeft gesteld dat het conflict tussen de
gemaakt van zodanige handelingen. (…)
Evenwel worden handelingen die tijdens een
Sri Lankaanse regering en de LTTE tot 18 mei
3.7.2. In Verordening 2580/2001 wordt,
gewapend conflict zijn begaan in artikel 2,
2009 een binnenlands gewapend conflict
anders dan in Kaderbesluit 2002/475/JBZ,
eerste lid, aanhef en onder b, van het Interna-
was. In de onderhavige zaken is de minister
niet het begrip terroristisch misdrijf, maar
tionaal Verdrag ter bestrijding van de finan-
niet van dat standpunt teruggekomen. Zoals
het begrip terroristische daad gebruikt, dat
ciering van terrorisme geschaard onder het
hiervoor onder 3.4 is vermeld, heeft de recht-
ingevolge artikel 1, vierde lid, van de verorde-
toepassingsgebied van dat verdrag voor zover
bank ’s-Gravenhage (sector strafrecht) in de
ning identiek is aan het gelijkluidende
die handelingen zijn gericht tegen burgers of
vonnissen van 21 oktober 2011 het conflict
begrip in Gemeenschappelijk Standpunt
andere personen die niet actief aan vijande-
als een niet-internationaal gewapend conflict
2001/931/GBVB. In de preambule noch de
lijkheden deelnemen. Voorts verbieden arti-
in de zin van artikel 1 van het tweede Aan-
artikelen van het gemeenschappelijk stand-
kel 33 van het Verdrag van Genève betreffen-
vullende Protocol bij de Verdragen van
punt en de verordening wordt gewag
de de bescherming van burgers in
Genève aangemerkt. Uit de uitspraken van
gemaakt van handelingen van strijdkrachten
oorlogstijd, van 12 augustus 1949, en artikel
18 juni 2010 volgt voorts dat de Hoge Com-
tijdens een gewapend conflict in de zin van
4, tweede lid, aanhef en onder d, van het
missaris van de Verenigde Naties voor de
het internationale humanitaire recht. Ingeval
tweede Aanvullende Protocol bij de Verdra-
Vluchtelingen het conflict tot juli 2009 als
zodanige handelingen geen terroristische
gen van Genève maatregelen van terrorisme,
een gewapend conflict heeft gekwalificeerd.
misdrijven in de zin van het kaderbesluit
onderscheidenlijk daden van terrorisme,
(…)
kunnen zijn, ligt het echter voor de hand dat
gericht tegen burgers of andere niet actief
3.7.5. Gezien het voorgaande, (…) ziet [de
die handelingen evenmin terroristische
aan vijandelijkheden deelnemende personen
Afdeling] aanleiding om het Hof van Justitie
daden in de zin van het gemeenschappelijk
tijdens een internationaal, onderscheidenlijk
de volgende vragen te stellen:
standpunt en de verordening kunnen zijn.
niet-internationaal gewapend conflict. In het
2a. Kunnen handelingen van strijdkrachten
Daartoe wordt overwogen dat de omschrij-
licht van deze bepalingen zouden handelin-
tijdens een gewapend conflict in de zin van
ving van terroristische daden in artikel 1,
gen van strijdkrachten tijdens een gewapend
het internationale humanitaire recht, mede
derde lid, van het gemeenschappelijk stand-
conflict in de zin van het internationale
gelet op punt 11 van de preambule van
punt overeenkomt met de omschrijving van
humanitaire recht niet zonder meer vallen
Kaderbesluit 2002/475/JBZ, terroristische
terroristische misdrijven in artikel 1, eerste
buiten de reikwijdte van Kaderbesluit
misdrijven zijn in de zin van dat kaderbe-
lid, van het kaderbesluit en de in artikel 2
2002/475/JBZ, Gemeenschappelijk Standpunt
sluit?
van het kaderbesluit neergelegde omschrij-
2001/931/GBVB en Verordening 2580/2001,
2b. Kunnen handelingen van strijdkrachten
ving van strafbare feiten met betrekking tot
doch slechts voor zover die handelingen niet
tijdens een gewapend conflict in de zin van
een terroristische groep. In de Deense en Est-
zijn gericht tegen burgers of andere niet
het internationale humanitaire recht, indien
se versies van het kaderbesluit, het gemeen-
actief aan vijandelijkheden deelnemende per-
het antwoord op vraag 2a) bevestigend luidt,
schappelijk standpunt en de verordening
sonen.
terroristische daden zijn in de zin van
wordt zelfs één term gebruikt ter vertaling
3.7.4. Gelet op artikel 2, derde lid, van Veror-
Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/
van zowel ‘terroristisch misdrijf‘ als ‘terroris-
dening 2580/2001 en artikel 1 van Gemeen-
GBVB en Verordening 2580/2001?
tische daad’, namelijk ‘terrorhandling’, onder-
schappelijk Standpunt 2001/931/GBVB,
3. Zijn de handelingen die ten grondslag zijn
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1139
Rechtspraak
gelegd aan Uitvoeringsverordening 610/2010,
was dat voor appellante, die een zogenoemd
dit in het bestuursformatieplan staat ver-
voor zover daarbij de LTTE op de lijst, bedoeld
ontslagbeleid hanteert, 1 augustus 2013.
meld.
in artikel 2, derde lid, van Verordening
Eerst met het besluit van 14 juli 2011 is het
4.9. Anders dan het college stelt, kan niet
2580/2001, is geplaatst, handelingen van
appellante duidelijk geworden dat de loon-
worden gezegd dat appellante al in januari
strijdkrachten tijdens een gewapend conflict
kostensubsidie niet meer zou worden voort-
2011 begrepen moet hebben dat het college
in de zin van het internationale humanitaire
gezet. Zij had toen niet meer de mogelijkheid
op korte termijn tot beëindiging van de loon-
recht?
nog stappen te ondernemen om overeen-
kostensubsidie zou overgaan en het zaak was
4. Is, mede gelet op het antwoord op vraag 1,
komstig de CAO PO de ID-werknemers ont-
een begin te maken met de ontslagprocedu-
2a, 2b en 3, Uitvoeringsverordening
slag aan te zeggen.
re. Het besluit van 25 januari 2010 maakt
610/2010, voor zover daarbij de LTTE op de
4.6.2. Het college stelt zich op het standpunt
slechts melding van gevolgen voor de toe-
lijst, bedoeld in artikel 2, derde lid, van Veror-
dat appellante al vanaf januari 2011 op de
komstige subsidiering zonder expliciet te
dening 2580/2001, is geplaatst, ongeldig?
hoogte was van het feit dat grote kans
noemen welke gevolgen dat zijn. Uit het ver-
(…)
bestond dat de subsidie zou eindigen. Het col-
slag van de bijeenkomst op 19 januari 2011
lege heeft appellante steeds geïnformeerd
blijkt dat het college alleen het voornemen
over het feit dat het telkens met nieuwe
heeft aangekondigd de subsidie te verlagen.
Centrale Raad van Beroep
bezuinigingen werd geconfronteerd die voort-
Dit blijkt ook uit de op 9 februari 2011 toege-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
zetting van de loonkostensubsidie in gevaar
zonden brief en het besluit van dezelfde
van der Ham, vice-president van de Centrale
brachten. Appellante had eerder maatregelen
datum tot het toekennen van subsidie over
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
kunnen nemen waardoor ontslag per 1 augus-
2011. Van een voornemen tot beëindiging
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
tus 2011 kon worden aangezegd en per 1
was op dat moment geen sprake. Van de kant
Raad van Beroep.
augustus 2012 kon worden geëffectueerd.
van appellante is ter zitting aangegeven dat
4.7. De redelijke termijn als bedoeld in artikel
de verlaging nog geen reden was maatrege-
4:51, eerste lid, van de Awb dient ertoe de
len te nemen, omdat die kon worden opge-
subsidieontvanger in staat te stellen maatre-
vangen uit eigen middelen. Eerst bij de brief
gelen te treffen om de gevolgen van de
van 27 april 2011 heeft het college voldoende
25 maart 2013, nr. 12/5124 WWB
beëindiging van de subsidierelatie te onder-
concreet aangegeven dat appellante ernstig
(Mrs. Van der Ham, Hillen, Overbeeke)
vangen. Tussen partijen is niet in geschil dat
rekening moest houden met het stopzetten
EC:LI:NL:CRVB:2014:1007
een factor die daarbij in dit geval van belang
van de loonkostensubsidie. Op dat moment
is, is of de betrokken subsidieontvanger
had appellante, nu het bestuursformatieplan
Het college heeft bij de beëindiging van de
werknemers in dienst heeft en of deze na
op 1 mei 2011 vastgesteld diende te zijn,
loonkostensubsidie geen redelijke termijn
beëindiging van de subsidie in dienst kun-
onvoldoende tijd om de ID-werknemers in
in acht genomen.
nen blijven. Indien als gevolg van beëindi-
het rddf te plaatsen en die alsnog op te
ging werknemers moeten worden ontslagen,
nemen in het bestuursformatieplan, zodat
moeten de geldende opzegtermijnen in acht
het ook niet meer mogelijk was de betrokken
worden genomen. Hiervan uitgaande dient
medewerkers voor de zomervakantie van
de redelijke termijn door te lopen tot het eer-
2011 op de hoogte te stellen van de plaatsing
ste moment waarop de ID-medewerkers op
in het rddf. Appellante heeft derhalve aanne-
Overwegingen
basis van de toepasselijke regelgeving kun-
melijk gemaakt dat zij binnen de gegunde
4.6. Partijen verschillen van mening over de
nen worden ontslagen.
termijn niet de benodigde maatregelen kon
vraag of het college bij de stopzetting van de
4.8. Verder is niet in geschil is dat de betrok-
treffen om de gevolgen van de beëindiging
loonkostensubsidie de in artikel 4:51, eerste
ken ID-medewerkers vallen onder de in de
van de subsidie te ondervangen. Hieruit volgt
lid, van de Awb genoemde redelijke termijn
CAO PO neergelegde rechtspositieregeling
dat het college geen redelijke termijn in acht
in acht heeft genomen. Daarbij spitst het
en dat appellante, op last van de gemeente,
heeft genomen en dat deze termijn door
geschil zich met name toe op de vraag of het
het zogenoemde werkgelegenheidsbeleid
dient te lopen tot het eerste moment waarop
college voor het beëindigingsbesluit zodani-
voert als bedoeld in artikel 10.4 van de CAO.
de ID-medewerkers kunnen worden ontsla-
ge mededelingen heeft gedaan over de voor-
In bijlage III behorende bij artikel 2.8 van de
gen, in geval van appellante tot 1 augustus
genomen beëindiging van de subsidie, dat
CAO (bijlage III) is onder punt 4 bepaald dat
2013. Gelet op het bepaalde in artikel 4:51,
appellante nog in staat was maatregelen te
ontslag in verband met opheffing van de
tweede lid, van de Awb dient het college de
nemen om de gevolgen van die beëindiging
betrekking niet eerder kan worden verleend
loonkostensubsidie voor het resterende deel
te ondervangen.
dan nadat de functie en de daarin benoem-
van de termijn te verlenen.
4.6.1. Appellante stelt zich op het standpunt
de of aangestelde werknemer gedurende
4.10. Uit 4.7 tot en met 4.9 vloeit voort dat
dat het college niet heeft onderkend dat
een geheel schooljaar is geplaatst in het risi-
het hoger beroep slaagt en dat de aangeval-
appellante met betrekking tot de arbeidsver-
codragend deel van de formatie (rddf). Vol-
len uitspraak dient te worden vernietigd.
houding gebonden is aan de CAO Primair
gens punt twee van bijlage III wordt het
Doende wat de rechtbank zou behoren te
Onderwijs (CAO PO). Het college had bij het
besluit tot plaatsing zo spoedig mogelijk na
doen zal de Raad het beroep tegen het
beëindigen van de loonkostensubsidie reke-
vaststelling van het bestuursformatieplan,
bestreden besluit gegrond verklaren en dat
ning moeten houden met deze regeling. De
doch uiterlijk voor de zomervakantie bij
besluit vernietigen.
loonkostensubsidie had dan ook pas beëin-
aangetekend schrijven aan de werknemer
De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te
digd kunnen worden als de arbeidsverhou-
meegedeeld. Niet bestreden is voorts dat het
voorzien door het besluit van 14 juli 2011 te
ding met de ID-werkers was geëindigd (of
bestuursformatieplan jaarlijks voor 1 mei
herroepen en te bepalen dat de [appellante]
wanneer de eerste mogelijkheid daartoe was).
moet zijn vastgesteld en dat een functie
in aanmerking komt voor subsidie ter hoogte
Uitgaande van het besluit van 14 juli 2011
slechts in het rddf kan worden geplaatst als
van 100% van het wettelijk minimumloon
829
(Awb. art. 4:51 lid 1) (…)
1140
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Rechtspraak
ten behoeve van de bij haar in dienst zijnde
5 maart 2012 ten onrechte heeft doorgezon-
daarvan aangevoerde beroepsgrond buiten
ID-werknemers tot 1 augustus 2013.
den aan de rechtbank. De rechtbank heeft in
bespreking kan blijven.
het verlengde hiervan ten onrechte geen oor-
4.7. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de
deel gegeven over de dwangsom die het colle-
rechtbank heeft miskend dat het college de
ge heeft verbeurd als gevolg van het niet tij-
hoogte van de dwangsom onjuist heeft vast-
dig beslissen op dat bezwaar.
gesteld.
25 maart 2014, nr. 13/1757 WWB
4.2. De dwangsom bij niet tijdig beslissen is
4.8. Artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van
(Mrs. Van der Ham, Schut, Hoogendijk)
geregeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb.
de Awb bepaalt dat, indien een beschikking
ECLI:NL:CRVB:2014:912
Deze paragraaf is in artikel 7:14 van de Awb
op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het
van overeenkomstige toepassing verklaard
bestuursorgaan aan de aanvrager een dwang-
Het beroep wordt geacht mede te zijn
op besluiten op grond van afdeling 7.2 van
som verbeurt voor elke dag dat het in gebre-
gericht tegen de beschikking waarmee de
de Awb betreffende bijzondere bepalingen
ke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Inge-
hoogte van de dwangsom is vastgesteld.
over bezwaar. De in paragraaf 4.1.3.2 opgeno-
volge het tweede lid bedraagt de dwangsom
Berekening hoogte van de dwangsom.
men regeling geldt daarom ook voor beslis-
de eerste veertien dagen € 20 per dag, de
singen op bezwaar.
daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag
4.3. Artikel 4:19, eerste lid, van de Awb
en de overige dagen € 40 per dag. In het der-
bepaalt dat het bezwaar, beroep of hoger
de lid is bepaald dat de eerste dag waarover
beroep tegen de beschikking op de aanvraag
de dwangsom verschuldigd is, de dag is waar-
mede betrekking heeft op een beschikking
op twee weken zijn verstreken na de dag
Overwegingen
tot vaststelling van de hoogte van de dwang-
waarop de termijn voor het geven van de
1.2. Bij besluit van 4 mei 2011 heeft het colle-
som voor zover de belanghebbende deze
beschikking is verstreken en het bestuursor-
ge de bijstand met ingang van 1 januari 2008
beschikking betwist.
gaan van de aanvrager een schriftelijke inge-
ingetrokken en de over de periode van 1
4.4. In de Memorie van toelichting op artikel
brekestelling heeft ontvangen.
januari 2008 tot en met 15 november 2010
4:19 van de Awb (Kamerstukken II 2004/05,
4.10. Niet in geschil is dat, gelet op de inge-
gemaakte kosten van bijstand van appellant
29 934, nr. 3, p. 10) staat vermeld dat dit arti-
brekestelling van 16 december 2011, het col-
teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft appel-
kel bewerkstelligt dat de aanvrager, in het
lege vanaf 31 december 2011 een dwangsom
lant bezwaar gemaakt. Bij brief van 16
geval hij bezwaar of beroep heeft ingesteld
verschuldigd was aan appellant. Partijen zijn
december 2011 heeft appellant het college in
tegen de beschikking op de aanvraag, zijn
verdeeld over het antwoord op de vraag wat
gebreke gesteld in verband met het niet tij-
eventuele bezwaren tegen de beschikking ter
de laatste dag is waarop het college een
dig nemen van een besluit op dit bezwaar. Bij
vaststelling van de hoogte van de dwangsom
dwangsom verschuldigd was.
besluit van 3 februari 2012 heeft het college
in die procedure kan inbrengen. Hij hoeft
4.11. In paragraaf 4.1.3.2 van de Awb is geen
het bezwaar van appellant ongegrond ver-
daarvoor dan dus niet een afzonderlijke pro-
bepaling opgenomen waarin is geregeld wat
klaard. Appellant heeft hiertegen bij brief
cedure te starten. Deze bepaling dient de
de laatste dag is waarop het bestuursorgaan
van 15 maart 2012 beroep ingesteld. Het
proceseconomie.
een dwangsom is verschuldigd. Appellant
besluit is na beroep en hoger beroep in stand
4.5. Uit 4.3 en 4.4 vloeit voort dat, afhankelijk
heeft er terecht op gewezen dat in de Memo-
gebleven.
van de stand van de procedure met betrek-
rie van toelichting bij artikel 4:17, eerste en
1.3. Bij besluit van 5 maart 2012 (bestreden
king tot de beschikking op de aanvraag, het
tweede lid, van de Awb (Kamerstukken II
besluit) heeft het college appellant € 900 toe-
door de aanvrager daartegen gemaakte
2004/05, 29 934, nr. 3, p. 7) staat vermeld dat,
gekend in verband met het niet tijdig nemen
bezwaar of ingestelde (hoger) beroep wordt
indien het bestuursorgaan binnen de inge-
van een besluit op het bezwaar tegen het
geacht mede te zijn gericht tegen de beschik-
brekestellingstermijn beslist, de dag waarop
besluit van 4 mei 2011. Tegen dit besluit heeft
king ter vaststelling van de hoogte van de
de beschikking aan de aanvrager is verzon-
appellant bij brief van 27 maart 2012 bezwaar
dwangsom. Appellant heeft bij brief van 15
den, de laatste dag is waarover nog betaald
gemaakt. Bij brief van 6 juni 2012 heeft appel-
maart 2012 beroep ingesteld tegen het
moet worden. Anders dan in de uitspraak
lant het college in gebreke gesteld in verband
besluit van 3 februari 2012. Bij brief van 27
van de Raad van 11 mei 2012
met het niet tijdig nemen van een besluit op
maart 2012 heeft hij de beschikking tot vast-
(ECLI:NL:CRVB:BW6287) tot uitdrukking
dit bezwaar. Bij brief van 17 september 2012
stelling van de hoogte van de dwangsom
komt, sluit de Raad zich daarbij aan. Niet in
heeft het college appellant bericht dat het
betwist. Hieruit volgt dat het op 15 maart
geschil is dat het besluit van 3 februari 2012
bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2012,
2012 ingestelde beroep moet worden geacht
op diezelfde dag is verzonden. Hieruit volgt
gelet op het bepaalde in artikel 4:19 van de
mede te zijn gericht tegen de beschikking tot
dat 3 februari 2012 de laatste dag is waarover
Algemene wet bestuursrecht (Awb), al op 10
vaststelling van de hoogte van de dwangsom.
het college een dwangsom verschuldigd is.
april 2012 met toepassing van artikel 6:15 van
Anders dan appellant kennelijk meent, was
4.12. Appellant kan niet worden gevolgd in
de Awb is doorgezonden aan de rechtbank. Bij
het college na het instellen van het beroep
zijn betoog dat artikel 4:19, eerste lid, van de
brief van 26 oktober 2012 heeft de rechtbank
niet langer bevoegd om op de in de brief van
Awb impliceert dat het dwangsombesluit
de ontvangst van het beroep bevestigd.
27 maart 2012 vervatte bezwaren tegen het
tegelijk met het besluit op het bezwaar moet
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
besluit van 5 maart 2012 te beslissen en
worden genomen en dat, indien dat niet
bank het beroep ongegrond verklaard.
heeft het college het bezwaar tegen het
gebeurt, de in artikel 4:17, eerste lid, eerste
3. Appellant heeft zich op de hierna te
besluit van 5 maart 2012 terecht met toepas-
volzin, van de Awb vermelde termijn door-
bespreken gronden tegen de aangevallen uit-
sing van artikel 6:15 van de Awb doorgezon-
loopt. Artikel 4:18, eerste lid, van de Awb
spraak gekeerd.
den aan de rechtbank.
bepaalt expliciet dat het bestuursorgaan de
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.6. Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de in 4.1
verschuldigdheid en de hoogte van de
4.1. Appellant heeft allereerst aangevoerd dat
als eerste vermelde beroepsgrond niet slaagt.
dwangsom bij beschikking vaststelt binnen
het college zijn bezwaar tegen het besluit van
Dit betekent dat de in 4.1 in het verlengde
twee weken na de laatste dag waarover de
830
(Awb art. 4:17, 4:18, 4:19) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1141
Rechtspraak
dwangsom verschuldigd was. Reeds hieruit
(Wet op het financieel toezicht (Wft) art. 4:23,
toepassing van art. 1:101, derde lid, Wft. kan
volgt dat de hoogte van de dwangsom niet
1:97, 1:98; Awb art 8:62, 8:85)
niet aan de orde zijn, omdat de rechtbank de publicatieverplichting heeft herroepen en
tegelijk met de beschikking op het bezwaar hoeft te worden vastgesteld.
De Stichting Autoriteit Financiële Markten
niet geschorst.
4.13. Uit 4.10 tot en met 4.12 vloeit voort dat
(AFM) en A, te B
Het hoger beroep van AFM richt zich tegen het oordeel van de rechtbank voor zover dat
het college vanaf 31 december 2011 tot en met 3 februari 2012 aan appellant een
AFM heeft A een boete opgelegd van € 30.000
betrekking heeft op het besluit tot openbaar-
dwangsom verschuldigd was. Deze periode
wegens het verstrekken van onvoldoende
making als bedoeld in artikel 1:97 Wft.
beslaat 35 dagen, terwijl het college bij de
informatie. Het besluit van AFM tot open-
Het College oordeelt dat de rechtbank terecht
vaststelling van de dwangsom van 33 dagen
baarmaking van deze boete is bij uitspraak
heeft geoordeeld dat AFM haar beslissing tot
is uitgegaan. De rechtbank heeft dit niet
van de voorzieningenrechter Rotterdam
vroegtijdige publicatie als bedoeld in art.
onderkend, zodat het hoger beroep slaagt en
geschorst, zonder nadere termijn. AFM ver-
1:97 Wft op de voet van art. 7:11 Awb. had
de aangevallen uitspraak voor vernietiging in
klaart het bezwaar van A tegen het boetebe-
moeten heroverwegen. In zoverre moet het
aanmerking komt voor zover deze betrekking
sluit ongegrond. De rechtbank verklaart het
beroep gegrond worden verklaard. Echter, het
heeft op de vaststelling van de hoogte van de
beroep tegen de beslissing op bezwaar
hoger beroep slaagt, voor zover de rechtbank
dwangsom. Doende wat de rechtbank zou
gegrond (ECLI:RBROT:2011:BU5317) voor wat
aanleiding heeft gezien zelf in de zaak te
behoren te doen, zal de Raad het beroep
betreft de beslissing tot openbaarmaking, en
voorzien en het (bestreden) besluit voor
gegrond verklaren en het besluit van 5 maart
overigens ongegrond.
zover het ziet op publicatie als bedoeld in art.
2012 herroepen. De Raad ziet aanleiding om
Het College oordeelt op het door beide partij-
1:97 Wft, te herroepen. De rechtbank heeft
zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat
en ingestelde hoger beroep tegen de uit-
ten onrechte overwogen dat het publicatie-
de door het college verschuldigde dwangsom
spraak van de Rechtbank Rotterdam. A. ver-
stelsel van afdeling 1.5.2 Wft. meebrengt dat
wordt vastgesteld op € 980.
zoekt daarbij om behandeling van het hoger
de door de voorzieningenrechter uitgespro-
beroep met gesloten deuren. Daartoe heeft A.
ken schorsing van een besluit tot openbaar-
aangevoerd dat behandeling van de zaak in
making van een boetebesluit op grond van
College van Beroep voor het bedrijfsleven
het openbaar de zin doet ontvallen aan de
art. 1:97 Wft, niet meer kan leiden tot een
schorsing van de rechtbank van de publicatie
openbaarmaking van het besluit voordat het
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
op grond van art. 1:97 Wft. en het (mogelijk)
- in bezwaar gehandhaafde - besluit onher-
J.M.M. Bancken, auditeur bij het College en
aanwenden van rechtsmiddelen tegen de
roepelijk is geworden. Onder verwijzing naar
mw. mr. A. Bruining, voorheen gerechtsaudi-
publicatie op grond van art.1:98 Wft.
zijn eerdere jurisprudentie overweegt het
teur bij het College.
Het College wijst het verzoek om behande-
College dat het, anders dan de rechtbank,
ling met gesloten deuren af. Uit de aangeval-
niet inziet dat het stelsel van de Wft. met
len uitspraak volgt dat de rechtbank de
betrekking tot de openbaarmaking van boe-
publicatie op grond van art. 1:97 heeft her-
tebesluiten zich ertegen zou verzetten dat, in
roepen, zodat ten tijde van de zitting de door
een situatie waarin de voorzieningenrechter
6 februari 2014, nr. AWB 11/1161
A. aangevoerde reden alleen kan zien op de
van de rechtbank de openbaarmaking van
(Mrs. Van Lierop, Bolt, Smorenburg)
situatie bedoeld in art. 1:98 Wft. De door A.
een besluit heeft geschorst, de openbaarma-
ECLI:NL:CBB:2014: 42
aangevoerde reden valt niet onder de in art.
king als bedoeld in art. 1:97 Wft. alsnog
8:63 Awb genoemde criteria en kan niet lei-
plaatsvindt nadat de getroffen voorlopige
Boete. Schorsing voorzieningenrechter van
den tot het maken van een uitzondering op
voorziening is vervallen. In dit geval op het
verplichting tot openbaarmaking zonder
de regel dat de zitting openbaar is. In de Wft.
moment dat de rechtbank uitspraak heeft
termijn. Moment vervallen van deze schor-
is geen basis te vinden voor een anderslui-
gedaan.
sing. Behandeling met gesloten deuren.
dend oordeel. De door A. bepleite analoge
831
1142
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Boeken
Constitutional Law of the EU Member States This book brings together a description of the 28 constitutions and constitutional systems of the present EU Member States. It allows scholars, students and practitioners to learn about the 28 different constitutional systems and compare them. Taking a fairly straightforward functional approach to constitutional law, a similar format has been chosen, addressing the most important topics expressed in the constitutions of the EU Member States: sources of constitutional law, form of state, form of government and political system, government powers and their limits, vertical division of powers, the judiciary, fundamental rights. Leonard Besselink, Hansko Broeksteeg, R. de Lange, Paul Bovend Eert, W.J.M. Voermans Uitgeverij Kluwer BV 2014, 1804 p., € 115,00 ISBN 978 90 1309 176 2
The Effective Youth Court Juvenile Justice Procedures in Europe This book explores the way juvenile defendants are involved in the courtroom. The leading idea of the book is that a combination of two perspectives is required to be able to react legally correct and adequately to youth delinquency. Knowledge of the legal framework that has been developed in the past decades in the area of human rights, particularly the procedural rights of the child, has to be enriched with social scientific insights in the development and treatment of the child. First, the book develops a normative framework for the application of the right to be heard in the youth court. Then it offers a comparative analysis of the actual practice of participation of juvenile defendants in Europe. In total 50 youth courts have been visited, involving more than 3000 cases of juvenile defendants. Finally, best practices in the youth court procedure are designated regarding the actual participation of juvenile defendants. Stephanie Rap, Ido Weijers Eleven International Publishing 2014, 272 p., € 47,50 ISBN 978 94 6236 112 6
Lifetime contracts Social Long-term Contracts in Labour, Tenancy and Consumer Credit Law This book deals with life time contracts, the group of contracts which generally play the most important role in our daily life. These contracts establish social long-term relations which, with regard to certain periods of the lifetime of individuals, provide essential goods, services, labour and income opportunities for self-realization and participation. The book questions the general principles of European contract law built onto the classical model of sales contracts. It argues that a general life time contract should be integrated into the codification of modern private law and proposes a set of principles governing such social long-term relations. The book is divided into five parts: Introduction; Life Time in Contract Law; Labour Contracts; Consumer Credit Contracts; and Residential Tenancy Contracts. This book is the result of annual discussion meetings that took place between 2006-2013. Twenty-one members of the EuSoCo. eu research group from eleven countries participated in a multi-cultural project to provide a contractual model for the credit and service economy of the 21st century. Luca Nogler, Udo Reifner Eleven International Publishing 2014, 370 p., € 89,00 ISBN 978 94 6236 104 1
Kroongetuige DNA Onzichtbaar spoor in spraakmakende zaken Het forensisch DNA-onderzoek heeft sinds de introductie meer dan vijfentwintig jaar geleden een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. We weten al niet beter meer of het wordt bijna standaard ingezet bij gewelds - en zedendelicten, inbraken en de identificatie van onbekende doden - terwijl eind jaren ‘80 niemand ervan had gehoord. Dit boek beschrijft de fasen van de geschiedenis van het forensisch DNA-onderzoek in Nederland aan de hand van 25 bijzondere strafzaken of gebeurtenissen, zoals de WTC-verkrachter, de moordzaken Arthur Ghurahoo, Andrea Luten en Marianne Vaatstra, en de vliegtuigramp in Tripoli. Via persoonlijke verhalen van direct
betrokkenen (deskundigen, politie, juristen, nabestaanden) beschrijft elk hoofdstuk beeldend en concreet hoe DNA-onderzoek tot een soms spectaculaire oplossing leidde. Daarnaast is aan het eind telkens toegankelijke verdiepende informatie toegevoegd, die geïnteresseerde leken, professionals (politiefunctionarissen, officieren van justitie, advocaten en rechters) en studenten inzicht biedt in de wetenschappelijke en juridische aspecten van het forensisch DNAonderzoek. Het leidt al met al tot een meeslepend boek over de baanbrekende ontwikkelingen in het misdaadonderzoek en de identificatie van onbekende doden. Lex Meulenbroek, Paul Poley Uitgeverij De Bezige Bij 2014, 400 p., € 19,90 ISBN 978 90 234 8932 0
Minding Minors Wandering the Web: Regulating Online Child Safety Ensuring online safety has become a topic on the regulatory agenda in many Western societies. However, regulating for online safety is far from easy, due to the wide variety of national and international, private and public actors and stakeholders that are involved. When regulating online risks for children it is important to strike the right balance between protection against harms on the one hand, and safeguarding their fundamental freedoms and rights on the other. The authors in this book grapple with precisely this theme: striking the right balance between ensuring safety for children on the internet while at the same time enabling them to experiment, to learn, to enrich their lives, to acquire skills and to have fun using this global network. The authors come from various scientific disciplines, ranging from law to social science and from media studies to philosophy, thus presenting both empirical and theoretical/conceptual approaches, and shedding a multidisciplinary light on the complex topic of regulating online safety for children. Simone van der Hof, Bibi van den Berg, Bart Schermer (eds.) T.M.C. Asser Press 2014, XX, 297 p., € 79,95 ISBN 978 94 6265 004 6
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1143
832
Tijdschriften
833 Burgerlijk (proces)recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 7, 8 april 2014 Mr. A.M. Smit, Bb 2014/18 De reikwijdte van het opschortingsrecht nader belicht – In de situatie dat een wederpartij zijn verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst niet (behoorlijk) nakomt, voorziet de wet in verschillende remedies. Een van die remedies is het opschortingsrecht. Wanneer kan eigenlijk een beroep worden gedaan op het opschortingsrecht? De Hoge Raad heeft op 17 januari 2014 een arrest gewezen dat gaat over het inroepen van het opschortingsrecht. In dit arrest bevestigt de Hoge Raad dat een beroep op het opschortingsrecht ook mogelijk is, indien de wederpartij het werk nog niet heeft opgeleverd en de tekortkoming nog kan worden hersteld. In deze uitspraak wordt meer duidelijkheid gegeven over de reikwijdte en het karakter van het opschortingsrecht, meer in het bijzonder in gevallen waarin de werkzaamheden die tegenover het opschortingsrecht staan, nog niet tot oplevering hebben geleid en zich nog voor herstel lenen.
WPNR 145e jrg. nr. 7013, 5 april 2014 Mr. G.J.C. Lekkerkerker Nieuwe toepassingen van informatie- en communicatietechnologie voor de notaris en zijn cliënt – ICT biedt de mogelijkheid om dingen anders te doen, ook in relatie tussen notaris en cliënt. Langs twee lijnen wordt beschreven hoe de nieuwe technologie ook daar haar invloed doet gelden. Mr. E.R. Roelofs Overgang van pandrecht en vruchtgebruik op aandelen bij grensoverschrijdende fusie, grensoverschrijdende splitsing en grensoverschrijdende omzetting – In deze bijdrage wordt stilgestaan bij het recht van pand en het recht van vruchtgebruik op aandelen bij grensoverschrijdende splitsing en
1144
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
grensoverschrijdende omzetting. De vraag is wat er met deze beperkte rechten gebeurt, indien de betreffende vennootschap ophoudt te bestaan ten gevolge van een grensoverschrijdende fusie of grensoverschrijdende splitsing of de vennootschap grensoverschrijdend wordt omgezet.
834 Fiscaal recht Praktijkblad Salarisadministratie 16e jrg. nr. 6, 11 april 2014 Mr. C.L.J.R. Douven Eén bankrekeningnummer en nettoloonafspraak – Teruggaven inkomstenbelasting, omzetbelasting en toeslagen worden sinds 1 december 2013 nog slechts uitbetaald op één bankrekening, die op naam moet staan van de belastingschuldige/toeslaggerechtigde zelf. Hiermee wil de Belastingdienst fraude tegengaan. Fraudebestrijding kan als vervelend bijeffect hebben dat ook goedwillenden nadeel ondervinden door de aangescherpte regelgeving. In dit artikel wordt uiteengezet welke gevolgen de invoering van deze maatregel heeft voor werkgevers die met werknemers een nettoloonafspraak hebben gemaakt. In de praktijk hebben werkgevers vaak een nettoloonafspraak gemaakt met tijdelijk in Nederland werkende werknemers (expats).
Regelmaat 29e jrg. nr. 2, februari 2014 M. Scheltema Algemene aspecten van de Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst – Het wetsvoorstel Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst werd in de zomer van 2013 ingediend. Van dit wetsvoorstel bespreekt schr. twee algemene aspecten, die ook voor de ontwikkeling van het bestuursrecht algemeen van belang zijn, te weten de andere regeling betreffende de besluitvorming rondom de aanslag en het bezwaar en de digitalisering van het verkeer tussen de Belastingdienst en burger. Hierbij staat de vraag centraal voor wie deze vereenvoudiging van het formeel
verkeer tussen de Belastingdienst en burger voordelen kent. Voor de Belastingdienst of juist de burger of voor beiden? Ten aanzien van de regeling besluitvorming rondom de aanslag en het bezwaar bespreekt schr. de nadelen van de oude regeling en de nieuwe regeling die beoogt een einde te maken aan deze nadelen. Voor wat betreft de digitalisering van het verkeer tussen de Belastingdienst en burger gaat schr. na of een burger kan worden verplicht van de elektronische weg gebruik te maken en voor wiens rekening eventuele storingen en fouten komen. H.J.M. van Rooij, D. Geurts Hoe de belastingheffer de mens ontdekt. Een praktijkperspectief op de relatie tussen belastingregels en belastinggedrag – De overheid heeft voor de uitoefening van overheidstaken belangstelling voor de mechanismen achter het gedrag van burgers. Verschillende ministeries hebben naar Engels voorbeeld een Behavioural Insights Team (BIT). Gedragsbeïnvloeding en ‘keuzearchitectuur’ zijn als beleidsinstrumenten opgenomen in het Integraal Afwegingskader beleid en wetgeving. Schrs. bespreken de ontwikkelingen op het gebied van belastingheffing en inning. Zij bespreken de menselijkheid van fiscaal gedrag, gedragssturing door de overheid, het verschijnsel dat mensen niet altijd verstandige beslissingen nemen, de relatie tussen wetgeving en belastinggedrag en het verantwoord toepassen van gedragsinzichten. Volgens schrs. kan op het niveau van wetgeving kennis over wat mensen werkelijk doen en de wijze waarop zij keuzes maken, zorgen voor een betere naleving van regels. Inzet van psychologische inzichten vraagt volgens schrs. wel om normering. J.J.M. Jansen Een uitgewoond belastingstelsel en wat er aan te doen? – Het huidige belastingstelsel behoeft structurele aanpassingen. Daarover bestaat consensus tussen politici, beleidsmakers, het bedrijfsleven en fiscale wetenschappers. In verband hiermee zijn recentelijk twee fiscale studiecommissies ingesteld die studies hebben verricht naar mogelijke herzieningen van het belastingstelsel. Een belastingstelsel moet efficiënt en eenvoudig zijn.
Tijdschriften
Schr. bespreekt een aantal actuele fiscale knelpunten. Hierbij gaat schr. onder meer in op het draagkrachtbeginsel, de neutraliteitsgedachte, de belastingmix, en de complexiteit van wetgeving (hypotheekrente aftrek en inkomstenbelasting). Daarnaast wordt de stand van zaken opgemaakt rond een tweetal actuele fiscale thema’s, te weten de verbreding van de heffingsgrondslag en de vlaktaks. Schr. sluit af met de verzuchting dat hoewel veel partijen zijn doordrongen van het feit dat structurele herziening van het fiscale stelsel gewenst is, de komende tijd de politieke prioriteiten elders liggen. Dit betekent dat wij volgens schr. de komende jaren moeten leven met een uitgewoond belastingstelsel.
Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7044, 10 april 2014 Prof. mr. R.J. de Vries, mr. G.C. van der Burgt, WFR 2014/480 Wisselwerking tussen (ruisende) juridische fusie en deelnemingsvrijstelling (deel 2) – De samenloop van (rechts)figuren binnen de vennootschapsbelasting is uitermate complex. Schrs. bespreken in een tweeluik de wisselwerking tussen een ruisende juridische fusie en (deelonderwerpen van) de deelnemingsvrijstelling. In het eerste deel wordt deze interactie besproken vanuit het perspectief van de bij de juridische fusie als verdwijnende rechtspersoon betrokken belastingplichtige. Het tweede deel bevat een analyse van deze wisselwerking vanuit het perspectief van de verkrijgende rechtspersoon. Mede aan de hand van diverse casusposities demonstreren schrs. dat de complexiteit draconische vormen kan aannemen op het moment dat de ruisende juridische fusie en deelnemingsvrijstelling elkaar kruisen. Bovendien signaleren zij dat de wisselwerking tussen beide (rechts)figuren bij een letterlijke interpretatie in uitkomsten kan resulteren die geen recht doen aan doel en strekking van de toe te passen fiscale bepalingen. Mr. A.J. van Lint, WFR 2014/490 Hoe effectief is het verbondenheidscriterium van art. 3.4 Wet IB 2001? – Schr. beschouwt het verbondenheidscriterium van art. 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 kritisch. Voor de beleggende commanditaire
vennoot heeft deze bepaling weinig effect. De nijvere stille maat loopt wel tegen dit artikel op, tenzij hij een zelfstandig beroep uitoefent. Al met al geeft dit een weinig evenwichtig beeld en lijkt er alle reden het verbondenheidscriterium te heroverwegen. Mr. S. Spauwen, WFR 2014/498 Werknemer of geen werknemer? Dat is de vraag (2) – Niet in Nederland wonende werknemers worden in bepaalde situaties niet als werknemer aangemerkt voor de heffing van loonbelasting. Eén van deze situaties wordt beschreven door art. 2 lid 5 Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) alwaar voorwaarden worden gesteld om uitgesloten te worden van het werknemersbegrip. De in art. 2 lid 5 Wet LB 1964 gestelde voorwaarden zijn in zekere mate duidelijk. De exacte invulling en interpretatie van de begrippen zijn in mindere mate duidelijk. Aan de orde komt de invulling van ‘feitelijke onderworpenheid’, de referentieperiode waarover het gedeeltelijk werken in Nederland wordt getoetst alsmede de relatie van art. 2 lid 5 Wet LB 1964 met de vergelijkbare bepaling in de inkomstenbelasting. Tot slot wordt nog recente jurisprudentie aan de orde gesteld.
835 Gezondheidsrecht Letsel & Schade Nr. 1, 2014 Themanummer: “Klein Leed” – “Klein leed” was het onderwerp van het WAA-congres op 27 november 2013. Met klein leed wordt gedoeld op gezondheidsschade bij kinderen. Kinderen hebben een eigen dynamiek en een aparte juridische status. De geneeskundige behandeling van kinderen is daarom een vak apart. Prof. dr. H.A. Heij “There is no such thing as minor surgery...” – Schr. bespreekt na behandeling van een zestal casus de meest voorkomende oorzaken van iatrogene schade in de kinderchirurgie. Bijko-
mende complicerende factoren bij iatrogene schade bij kinderen zijn de emoties van de ouders en de professionele houding van de chirurg, die zaken te rooskleurig kan voorstellen voor de operatie en na de operatie moeite heeft toe te geven dat er iets is fout gegaan. Schr. komt tot een aantal aanbevelingen, die hij deels ontleent aan de recente literatuur over patiëntveiligheid, maar waarin hij ook de rol van de chirurg benadrukt. Drs. D.B.M. van der Werff Postoperatieve hersenschade bij jonge kinderen, wat doet de anesthesioloog? – Schr. bespreekt recente initiatieven van de medische beroepsverenigingen voor kwaliteitsverbetering in de kinderanesthesiologie. Dr. P.L.J.M. Leroy, dr. R.M.M. ten Hoopen Dwang bij medische behandeling van jonge patiënten, een onderzoeksterrein en richtlijn in de kinderschoenen – Hoewel de toepassing van dwang tot de dagelijkse kindergeneeskundige zorg hoort, stuit zij op belangrijke bezwaren. Dit artikel beschrijft deze en vat de bestaande literatuur en richtlijnen over dit onderwerp samen. Tevens wordt dwangtoepassing getoetst aan ethische en juridische overwegingen en kaders. Centraal staat de zienswijze dat het wel of niet toepassen van fysieke dwang dient te worden benaderd vanuit het aspect van kwaliteit van zorg. Tenzij er een noodzaak tot levensreddend handelen bestaat, moet de hulpverlener bij verzet van een kind eerst alle mogelijke alternatieven overwegen en vervolgens kiezen voor de zorg die in het gegeven geval de beste is. Voor dwangtoepassing is alleen plaats, indien vaststaat dat deze tot de best mogelijke vorm van zorg leidt. Prof. mr. A.C. Hendriks Leed bij kinderen na een behandeling: wat mag de dokter (niet) doen? – Indien een kind schade ervaart na een geneeskundige behandeling is het voor alle betrokkenen belangrijk te weten wat daarvan de oorzaak is en wat er vervolgens kan of moet gebeuren om verdere schade te voorkomen alsook ter vaststelling van aansprakelijkheid. Voor de betrokken artsen roept dit tal van juridische vragen op: Wat mag een behande-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1145
Tijdschriften
lend arts wel of niet zeggen? Wie moet hij informeren? Is de leeftijd van het kind hierbij van belang? Maar ook een door de rechter of partijen aangewezen deskundige of andere medisch adviseur kan bij het doen van een beoordelend onderzoek voor lastige juridische vragen komen te staan. In dit artikel wordt daarvan een analyse gegeven. Mr. J. Sap Enige bedenkingen bij drie vanzelfsprekendheden bij de vaststelling van schade van (jonge) kinderen – De afwikkeling van letselschades van jonge kinderen is gecompliceerd. Niet alleen spelen veel emoties een rol, ook de wijze waarop de schade moet worden vastgesteld en betaald levert problemen op. Ouders hebben meestal het beste met hun kind voor, maar een advocaat of schadebehandelaar en ook de rechter moet uitgaan van het kind zelf. Wat is voor hem de beste oplossing? Daarbij kunnen conflicterende belangen aan het licht komen. Drie vanzelfsprekendheden komen aan de orde: de berekening van de toekomstige inkomensschade, de wijze van afdoening en de vertegenwoordiging van het kind bij de afwikkeling. Er wordt nauwelijks bij stil gestaan of de ‘gebruikelijke’ antwoorden ook steeds de juiste zijn. Toch is daar wel wat over te zeggen, al is het soms in signalerende zin. Mr. dr. drs. K.G. Watson, mr. dr. J.P. Kottenhagen Patiëntveiligheid: ook voor het ongeboren kind? – Patiëntveiligheid staat centraal in de Nederlandse gezondheidszorg. Iedere patiënt heeft recht op veilige zorg. Het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) legt dit vast. Of een ongeboren kind hier aanspraak op maakt, is onduidelijk. Tijdens een geruchtmakende tuchtzaak tegen een (inter)nationaal bekende verloskundige bleek de veiligheid van een thuisbevalling betrekkelijk te zijn. Qua regelgeving en organisatie staat de verloskundige zorg in Nederland op gespannen voet met het EHRM-arrest Ternovszky vs. Hongarij. Veilige zorg voor het ongeboren kind lijkt niet optimaal geborgd.
1146
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
836
in 2013 in werking getreden Aanbestedingswet.
Handels- & economisch recht
Rechtskundig Weekblad
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 7, 8 april 2014 Mr. J.C.M. van der Beek, Bb 2014/19 De nieuwe concentratietoets van de Nederlandse Zorgautoriteit – Per 1 januari 2014 moeten zorgaanbieders hun voornemen tot een concentratie melden bij de Nederlandse Zorgautoriteit. Deze concentratietoets geldt naast die van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Waarom is deze extra toets ingevoerd, voor wie geldt deze, welke gevolgen heeft de toets voor de praktijk en wat is de verhouding tussen de nieuwe toets en de bestaande concentratietoets van de ACM? Deze vragen komen aan bod in dit artikel. Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/20 Hoge schuldenlast uit onderneming – Ook bij een extreem hoge schuldenlast van een ex-ondernemer kan een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling worden gehonoreerd, mits de schulden te goeder trouw zijn ontstaan en onbetaald zijn gelaten.
Juridisch up to Date Nr. 7, 3 april 2014 Mr. J.H.W. Koster Nieuwe aanbestedingsrichtlijnen aangenomen door het Europees Parlement – De nieuwe aanbestedingsrichtlijnen, klassieke sectoren, speciale sectoren en de Concessierichtlijn zijn na goedkeuring op 15 januari 2014 door het Europees Parlement, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Twintig dagen na deze publicatie is de nieuwe richtlijn in werking getreden. Hierna hebben de lidstaten twee jaar de tijd om deze richtlijn te implementeren, tot eind maart 2016. Schr. bespreekt de belangrijkste wijzigingen die deze richtlijnen aanbrengen. Hierbij gaat schr. nader in op de volgende onderwerpen: ‘economisch meest voordelige inschrijving’, de beperking van administratieve lasten, innovatiepartnerschap, IIA/IIB diensten en onderaanneming. Daarnaast licht schr. de nieuwe Concessierichtlijn nader toe en bespreekt kort de gevolgen van deze richtlijnen voor de
77e jrg. nr. 31, 5 april 2014 A. van Hoe Continuïteit voor de Wet Continuïteit Ondernemingen – (België) De wet inzake de continuïteit van de ondernemingen heeft de voorbije jaren een substantiële toepassing gekend. Het vigerende economische en financiële klimaat is hier debet aan. Met de wet van 27 mei 2013 tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen heeft de wetgever bijgestuurd waar nodig. In deze bijdrage worden de belangrijkste wijzigingen en aandachtspunten voor de rechtspraktijk besproken.
Tijdschrift voor Insolventierecht 20e jrg. nr. 2, maart/april 2014 Mr. R.M. Hermans, prof. mr. R.D. Vriesendorp, TvI 2014/10 Het dwangakkoord in het insolventierecht: vrijheid in gebondenheid? – Na homologatie van het akkoord door de rechter zijn ook tegenstemmende of afwezige schuldeisers op grond van art. 157 Faillissementswet daaraan gebonden. Dit ziet meestal op het prijsgeven van een deel of het geheel van hun vordering. Als het akkoord aan de schuldeisers bepaalde verplichtingen oplegt, zijn alleen maar de voorstemmers gebonden. In deze bijdrage breken schrs. een lans voor de beoordeling van dergelijke ‘akkoord-vreemde’ bepalingen op basis van de economische realiteit in plaats van louter juridisch-dogmatische overwegingen. In plaats van categorisch afwijzen, achten zij het denkbaar dat ook tegenstemmende en afwezige schuldeisers soms aan verplichtingen in een akkoord zijn gebonden. Mr. A. Stortelder, TvI 2014/11 Het overwaarde-arrangement; creatief met zekerheid in een financieel bewogen tijd – In dit artikel worden de te nemen hordes besproken voor een effectief en onaantastbaar overwaarde-arrangement. Het overwaarde-arrangement werd tien jaar geleden door de
Tijdschriften
Hoge Raad gesanctioneerd in het Bannenberg q.q./NMB Heller-arrest. Er zijn echter nog altijd veel vragen onbeantwoord en door recente ontwikkelingen in de jurisprudentie is het vertrouwen in het overwaardearrangement als instrument voor financiers om hun zekerhedenportefeuille te versterken ten onrechte gekelderd. Zonder de valkuilen te negeren benadert dit artikel het overwaarde-arrangement als een effectief en onaantastbaar instrument, ook in geval van faillissement van de betrokken schuldenaar.
Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 2, april 2014 R.J. Bondrager Belastinglatenties en overnamecontracten – In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag op welke manier belastingposten invloed hebben op de koopprijs en op verschillende bepalingen in een overnamecontract. In de fusieen overnamepraktijk is het gebruikelijk dat de prijs die koper betaalt voor de aandelen in een doelwitvennootschap mede wordt vastgesteld of gecorrigeerd op basis van de commerciële balans van de target. Partijen maken niet altijd dezelfde keuzes ten aanzien van de manier waarop ze belastingposten meenemen in de koopprijs van de doelvennootschap. Schr. bespreekt de manier waarop belastingposten invloed hebben op de koopprijs en meer specifiek op het overnamecontract. In het kort worden de verschillende soorten belastingposten in de commerciële balans behandeld. De belastingposten in de commerciële balansen verschillen onderling naar hun aard, maar worden veelal over een kam geschoren en onder de noemer ‘belasting’ wel of niet meegenomen in de koopprijsbepaling. Schr. beveelt echter aan verder te kijken welke posten wel en welke niet moeten worden meegenomen. P.H.N. Quist Enkele kanttekeningen bij ontbinding zonder vereffening – Wanneer een rechtspersoon bij ontbinding onmiddellijk ophoudt te bestaan, is sprake van turboliquidatie. In deze bijdrage wordt beschreven hoe een turboliquidatie werkt, maar ook gewone ontbinding van
een rechtspersoon wordt behandeld. Ook wordt ingegaan op de heropening van de vereffening, financiële verantwoording, de rol van de bestuurders en de herroepelijkheid van het ontbindingsbesluit. Finale ontbinding wint aan populariteit. Door aan te sturen op een ontbinding zonder crediteurenverzet nemen de bestuurders een risico. Ook in geval van finale ontbinding dient een financiële verslaggeving plaats te vinden over het door ontbinding geëindigde laatste boekjaar. Er dient niet tot ontbinding te worden besloten, voordat aan de verplichtingen tot financiële verslaggeving van voorgaande jaren is voldaan. Wanneer een rechtspersoon nog garanties heeft verstrekt in het kader van een transactie of is betrokken bij procedures, ofwel wanneer er nog latente (belasting)claims zijn, is het de vraag of de rechtspersoon wel moet worden ontbonden. Finale ontbinding lijkt dan niet de aangewezen weg. Schr. pleit ervoor dat in gevallen waarin voor finale ontbinding wordt gekozen bestuurders beter kunnen aansturen op de reguliere vereffeningsprocedure. D. Meijeren & B. Bier Het wetsvoorstel ‘Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting’ – Op 11 november 2013 is een novelle behorende bij het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting ter consultatie aangeboden. De novelle behelst een ingrijpende wijziging. In deze bijdrage wordt ingegaan op bepalingen van rechtspersonenrechtelijke aard, met name omtrent de rechtsvorm van de woningcorporatie en de inhoud van haar statuten, het bestuur en de raad van toezicht, besluitvorming, de scheiding van werkzaamheden die wel en die niet zien op diensten van algemeen economisch belang en het toezicht door en de bevoegdheden van de minister bij het naleven van deze voorschriften. Met de novelle worden veel artikelen toegevoegd aan het bestaande wetsvoorstel. Volgens schr. is het met name een zeer ingewikkeld geheel geworden. De hoop is er dat voor verdere behandeling een doorlopende tekst ter beschikking wordt gesteld.
837 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht AMI 38e jrg. nr. 2, maart/april 2014 Prof. dr. M.R.F. Senftleben Spelen met vuur: over de nodeloze uitbreiding van fictief makerschap in het Vuurkorven-arrest van de Hoge Raad en de onvermijdelijke afschaffing van het opdrachtgeversauteursrecht in de toekomst – In zijn Vuurkorvenarrest van 25 oktober 2013 heeft de Hoge Raad op basis van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom fictief makerschap voor opdrachtgevers van industriële vormgeving globaal erkend. In het geval van industriële vormgeving komt het auteursrecht in beginsel toe aan de opdrachtgever. Dat geldt zelfs wanneer de tekening of het model niet in aanmerking komt voor een Beneluxdepot. Met deze uitspraak verzuimt de Hoge Raad nodeloos het toepassingsgebied van fictief opdrachtgeversauteursrecht en vergroot hij de daarmee gepaard gaande problemen: nationale auteurs- en Europese modelrechten komen in verschillende handen terecht, opdrachtgevers worden niet aangemoedigd om de uitoefening van het auteursrecht contractueel te regelen, en de rechtsonzekerheid omtrent morele rechten en de handhaving van het auteursrecht in andere landen neemt toe. Aangezien de rechtspraak deze problemen blijkbaar niet weet op te lossen, is nu de wetgever aan zet. Mr. H. Struik Past de UsedSoft-constructie ook in de Auteursrechtrichtlijn? – Schr. beantwoordt de vraag of de door het Europees Hof van Justitie in het arrest UsedSoft gebouwde constructie zich leent voor toepassing op ander auteursrechtelijk werk dan computerprogrammatuur. Schr. komt tot een grotendeels positief antwoord.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1147
Tijdschriften
Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 300, 9 april 2014 J. Verschakelen, P. Valcke Dataportabiliteit en digitale (mensen-)handel – (België) Het nieuwe voorstel van verordening inzake de verwerking van persoonsgegevens bevat een ‘recht op dataportabiliteit’, waarmee de Commissie de internetgebruiker meer controle wil geven over zijn persoonsgegevens. Naast een analyse van het precieze toepassingsgebied van dat recht, poneert dit artikel ook dat de nieuwe aanpak van de wetgeving inzake gegevensbescherming vooral in het teken van de vrije mededinging staat, eerder dan in het teken van de privacybescherming.
838 Internationaal privaatrecht NIPR Nederlands Internationaal Privaatrecht 32e jrg. nr. 1, maart 2014 Mr. M. Zilinsky De herschikte EEX-Verordening: een overzicht en de gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk – De EEX-Verordening (EEX-Vo) is een belangrijke regeling op het terrein van de rechtsmacht van de rechter in een lidstaat in geschillen in burgerlijke en handelszaken alsmede op het terrein van de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in dergelijke geschillen binnen de Europese Unie. De Europese Commissie deed op 14 december 2010 een voorstel tot herschikking van de EEXVo die resulteerde in een nieuwe EEXVerordening (Herschikking). Schr. geeft een overzicht van de wijzigingen die zijn voorgesteld in de Herschikking. Achtereenvolgens is aandacht voor het temporele, het formele en het materiële toepassingsgebied van de nieuwe verordening. Vervolgens komt de regeling van de rechtsmacht aan de orde. Tot slot wordt het nieuwe regime voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen besproken. Volgens schr. is de meest in het
1148
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
oog springende wijziging de afschaffing van het exequatur. De belangrijkste verbeteringen ten opzichte van de EEX-Vo zijn de regeling van de forumkeuze en de litispendentieregel. Prof. mr. P. Vlaardingerbroek Internationale kinderontvoering en het EHRM – In geval van kinderontvoering kan een beroep worden gedaan op diverse internationale regelingen. Eén daarvan is het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV). Art. 20 van het HKOV bepaalt dat teruggeleiding van een kind kan worden geweigerd, wanneer dit in strijd is met de fundamentele beginselen betreffende de bescherming van de rechten van de mens. Hier raakt het HKOV het EVRM. Schr. gaat aan de hand van een analyse van de rechtspraak van het EHRM in op het spanningsveld tussen het HKOV en EVRM. Na een inleiding over het HKOV bespreekt schr. de jurisprudentie van het EHRM inclusief de doorwerking hiervan in Nederland en geeft aan hoe de spanning tussen het EVRM en het HKOV moet worden geduid.
839
toegerekend. In dit artikel wordt de vraag gesteld welke militair-operationele consequenties deze uitspraak van de Hoge Raad kan hebben. Achtereenvolgens gaat schr. daarbij in op het optreden van Dutchbat dat aan de Nederlandse Staat is toegerekend, het begrip effective control en het begrip onrechtmatige overheidsdaad.
840 Jeugd-, relatie- & erfrecht WPNR 145e jrg. nr. 7013, 5 april 2014 Prof. mr. A.J.M. Nuytinck Scheiden zonder rechter anno 2014 – Schr. gaat in op het concept-wetsvoorstel Wet scheiden zonder rechter, dat onder omstandigheden echtscheiding en ontbinding van het geregistreerd partnerschap bij de ambtenaar mogelijk maakt.
841 Omgevingsrecht Milieu & Recht
Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift 107e jrg. nr. 2, februari 2014 Drs. P.J.E.J. van den Aker “Srebrenica (...) een eervolle, moeilijke, maar uitvoerbare opdracht (...)”. Militair operationele beschouwingen na uitspraak in cassatie van de Hoge Raad achttien jaar later – Op 11 juli 1995 viel de Bosnische stad Srebrenica in handen van het Bosnisch-Servische Leger van generaal Mladic. Op 6 september 2013 deed de Hoge Raad uitspraak in cassatie in de zaak Mustafic en in de zaak Nuhanovic. In deze zaak stond de vraag centraal of de Staat der Nederlanden aansprakelijk kon worden gehouden voor de schade uit onrechtmatige daad die de nabestaanden van Rizo Mustafic hebben geleden als gevolg van zijn dood tijdens de val van de Moslim-enclave Srebrenica. De Hoge Raad oordeelde dat het optreden van Dutchbat aan de Nederlandse Staat kan worden
41e jrg. nr. 3, maart 2014 Mr. M.C. Brans, mr. K.M. van den Brink, M en R 2014/32 Schaliegas in publiekrechtelijk kader. Lessen uit de praktijk van conventionele gaswinning – In 2011 is in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek gestart naar het winnen van schaliegas in de Nederlandse bodem. Op basis van de resultaten uit dat onderzoek heeft de Minister in 2013 geconcludeerd dat de risico’s niet groter zijn dan bij conventionele winning en anders van karakter zijn. Ook de Commissie voor de m.e.r. is om advies gevraagd. Dit is aanleiding voor deze publicatie waarin wordt ingegaan op de ontwikkelingen in het Europese en nationale recht ten aanzien van het winnen van schaliegas. Daarnaast wordt een vergelijking gemaakt met het winnen van gas op een conventionele manier en wordt besproken welke knelpunten in de jurisprudentie over conventionele gaswinning naar voren komen.
Tijdschriften
Overheid en Aansprakelijkheid Nr. 1, maart 2014 Mr. R.D. Lubach, O&A 2014/2 Verhaal van schade door gaswinning – De schadelijke neveneffecten van gaswinning staan op dit moment volop in de belangstelling. In deze bijdrage schetst schr. de juridische kaders van het verhaal van schade als gevolg van de neveneffecten van gaswinning. Daarbij wordt ter introductie kort gerefereerd aan de recente schaliegasdiscussie, waarin vanwege de verwachte schadelijke neveneffecten (waaronder trillingen en aardbevingen) eveneens maatschappelijke beroering ontstond en (vooralsnog) is gekozen voor uitstel en nader onderzoek alvorens de eerste proefboringen worden toegestaan. Schr. gaat verder in op de mogelijkheden die het Nederlandse recht biedt om de schade te verhalen en op het causale verband tussen de schade en de mijnbouwactiviteiten.
en compensatie: een strohalm? Enkele opmerkingen naar aanleiding van de Conclusie van Advocaat-Generaal Sharpston met betrekking tot de prejudiciële vragen van de ABRvS – In dit artikel bespreekt schr. de conclusie van Advocaat-Generaal (AG) Sharpston met betrekking tot een tweetal prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan het Europees Hof van Justitie heeft voorgelegd. Deze vragen rezen in het kader van het beroep tegen het tracébesluit A2 ‘s-Hertogenbosch-Eindhoven. Schr. stipt de mogelijke gevolgen aan voor de Programmatische Aanpak Stikstof, mocht het Hof de redenering van de AG overnemen. Mr. B.C.M. den Teuling Vertraging in de bouw. Enkele veelvoorkomende discussiepunten over de uitloop van bouwprojecten – In dit artikel bespreekt schr. enkele veelvoorkomende discussiepunten over de uitloop van bouwprojecten.
Tijdschrift voor Bouwrecht
Tijdschrift voor Toezicht
7e jrg. nr. 4, april 2014 Mr. G.C.W. van der Feltz Stikstof, recente ontwikkelingen in wetgeving en rechtspraak – In deze bijdrage wordt ingegaan op wetgeving en rechtspraak van het afgelopen jaar. De materie is weerbarstig: de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State keurt keer op keer constructies af die zijn opgezet om de consequenties te verzachten van de ongunstige staat van instandhouding waarin veel Natura 2000-gebieden zich bevinden en hun gevoeligheid voor iedere toename van de stikstofbelasting. Stikstof is tevens, net als fijnstof, een stof waarvan de concentratie nog niet overal voldoet aan de Europese grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Dat had juridisch vergelijkbare gevolgen als de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden nu heeft. Om deze concentraties aan te pakken is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld. Op deze recente ontwikkelingen wordt ook ingegaan. Mr. R.H.W. Frins LL.M Het onderscheid tussen mitigatie
5e jrg. nr. 1, maart 2014 A. Oostdijk Een onmogelijke opgave? Toezicht en handhaving van het omgevingsrecht vanuit gemeentelijk perspectief – De inhoudelijke en financiële opgaven waarvoor gemeentelijke toezichthoudende organisaties zich zien gesteld, zijn ongekend groot. De omvang en complexiteit van het takenpakket nemen toe, terwijl de uitvoeringsapparaten rigoureus afslanken. Kortom, meer en complexere taken met minder bezetting. In dit artikel betoogt schr. dat de gemeentelijke toezichthouders in een lastig pakket worden gebracht. De eisen die worden gesteld, zijn velerlei en tegenstrijdig. De regie erop ontbreekt, waardoor gemeenten worden overspoeld met ingrijpende beleidsvoornemens die tezamen een te groot beslag leggen op het verandervermogen. Een reflectie op een andere organisatie van de uitvoering is dan ook noodzakelijk.
842 Onderwijsrecht Tijdschrift voor Toezicht 5e jrg. nr. 1, maart 2014 J. Verkroost, E. de Ruijter-Mooren, A. Zeeman Samenwerking rijk-gemeente bij het toezicht op de Leerplichtwet – Stapeling van toezicht, speciaal tussen centrale en decentrale toezichthouders, is een belangrijke bron van (overmatige) toezichtlast. Veel activiteiten zijn er dan ook op gericht ‘dubbelingen’ in het toezicht te reduceren. Dat gebeurt onder meer door de domeingerichte aanpak van branches die sterk hebben te maken met naast elkaar opererende toezichthouders. Waar het mogelijk is, wordt toezicht gebundeld bij een toezichthouder. Op 1 januari 2012 is de Leerplichtwet 1969 (LPW) gewijzigd, zodat niet meer één (de leerplichtambtenaar namens de gemeente) maar twee toezichthouders zijn betrokken bij toezicht op en handhaving van de naleving van de LPW. De Inspectie van het Onderwijs werd de tweede. Dit plaatste beide toezichthouders voor de uitdaging dit zo efficiënt en effectief mogelijk te organiseren. Dit artikel beschrijft hoe zij daarbij te werk zijn gegaan.
843 Rechtspleging & procesrecht Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 30, 29 maart 2014 S. Bielen, W. Marneffe, P. Popelier De invloed van de toegang tot justitie op de instroom van rechtszaken: een empirische analyse – (België) Om de gerechtelijke achterstand te verminderen is het nodig de determinanten van de vraag naar en het aanbod van rechterlijke uitspraken te kennen. Deze bijdrage focust op de determinanten van de vraag en meer specifiek op de invloed van de financiële, geografische en informationele toegankelijkheid van Justitie op de instroom van burgerlijke zaken. Uit empirische testen voor 25 landen blijkt dat vooral een vermindering van het aantal
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1149
Tijdschriften
rechtbanken en een verhoging van de rechtsbijstand de instroom van rechtszaken verhogen.
844 Sociaal Recht Praktijkblad Salarisadministratie 16e jrg. nr. 6, 11 april 2014 Mr. P.J. van Alten Wetsvoorstel Werk en Zekerheid aangepast – De Tweede Kamer heeft op 18 februari 2014 ingestemd met het voorstel van wet tot wijziging van verschillende wetten in verband met hervorming van het ontslagrecht, wijziging van de rechtspositie van flexwerkers en wijziging van verschillende wetten in verband met het aanpassen van de Werkloosheidswet, verruimen van openstelling van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen en beperking van de toegang tot de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers. Dit voorstel staat bekend als het wetsvoorstel ´Werk en zekerheid´. Op een aantal punten heeft de Tweede Kamer het voorstel gewijzigd. In deze bijdrage worden de meest ingrijpende wijzigingen toegelicht. M. Rijsdijk Verrekening van een eigen arbeidsongeschiktheidsuitkering na arbeidsongeval – Een zzp´er lijdt schade door een arbeidsongeval. De vraag waarover Rechtbank Rotterdam zich moest buigen was of de uitkeringen uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering mogen worden verrekend met het door aansprakelijke uit te keren schadebedrag. D. van Baarle Advocaatkosten vergoeden bij ontslagzaak minder aantrekkelijk – Bij ontslagzaken kan een werknemer zich laten bijstaan door een advocaat. In de beëindigingsovereenkomst wordt dan vaak afgesproken dat de werkgever de kosten van rechtsbijstand (tot een bepaald bedrag) bij het ontslag vergoed. Een gebruikelijke afspraak daarbij is dat de factuur op naam van de werkgever wordt gesteld en rechtstreeks
1150
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
naar de werkgever wordt gestuurd. Door een uitspraak van het Hof van Discipline van de Orde van Advocaten verandert deze praktijk. M. Rijsdijk Verplichte medische keuring dga bij wijziging pensioenuitvoerder onaanvaardbaar – Het is onaanvaardbaar dat een medische keuring wordt verlangd als een directeur-grootaandeelhouder (dga) met zijn bedrijf wil overstappen naar een andere pensioenuitvoerder. De bescherming van art. 4 lid 3 van de Wet op de Medische Keuringen geldt ook voor de dga, tenminste als hij voor de overstap al deelnam in een bestaande pensioenregeling. Dat is het oordeel van de geschillencommissie van Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) op 9 januari 2014.
Tijdschrift Recht en Arbeid 6e jrg. nr. 4, april 2014 Prof. dr. V. van den Eeckhout, TRA 2014/31 De ontsnappingsclausule van art. 6 lid 2 EVO. Hoe bijzonder is de zaak Schlecker? – De uitspraak Schlecker is de derde in een reeks van prejudiciële beslissingen betreffende de uitleg van art. 6 lid 2 Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO). Met deze zaak is voor het eerst een vraag aan het Hof gesteld over de strekking van de zogenoemde ontsnappingsclausule in het laatste gedeelte van art. 6 EVO, die specifiek betrekking heeft op individuele arbeidsovereenkomsten. In deze bijdrage staat centraal in hoeverre de uitspraak van het Hof ruimte laat voor hantering van art. 6 EVO in andere zin in confrontatie met ‘andere types’ situaties. Aan de orde komt welke beginselen in de context van art. 6 EVO een rol spelen en hoe zij bij eventueel conflict tegen elkaar moeten worden afgewogen. Mr. A.P. van der Mei, TRA 2014/32 De ‘pensionado’s’ en de Zorgverzekeringswet – Veel in zonniger Europese lidstaten wonende gepensioneerden voerden politiek en juridisch strijd tegen de verplichte publieke ziektekosten-
verzekering die de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2006 introduceerde en waardoor zij werden gedwongen om minder (goede) zorg te accepteren of zich aanvullend te verzekeren. Deze bijdrage verschaft een kort (niet uitputtend) verslag van de juridische strijd die zij tegen de Zvw hebben gevoerd en uiteindelijk hebben verloren. Mr. A.D.M. van Rijs, mr. dr. J. van Drongelen, TRA 2014/33 Herziening van de Wet arbeid vreemdelingen – De herziening van de Wet arbeid vreemdelingen heeft als doel de inzet van prioriteitsgenietend aanbod uit de Europese Unie te vergroten en concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Belangrijke aanpassingen in de wet daarvoor zijn de verscherpte toets op prioriteitsgenietend aanbod door het UWV en de mogelijkheid om een quotum in te stellen voor een sector. In deze bijdrage wordt het wetsvoorstel in verband gebracht met Europese ontwikkelingen en gaan schrs. in op de gevolgen voor de praktijk.
845 Staats- & bestuursrecht Tijdschrift voor Toezicht 5e jrg. nr. 1, maart 2014 P. Verbruggen, T. Havinga Metatoezicht op voedselveiligheid – Toezicht op voedselveiligheid is een aangelegenheid van zowel publieke als private partijen. Overheid en bedrijfsleven dragen beide verantwoordelijkheid voor controle en naleving van voedselveiligheidsnormen. Zij hebben daartoe allebei geavanceerde systemen van toezicht ontwikkeld met als primair doel risico’s op voedselveiligheid te beheersen en beperken. Kenmerkend is de relatief recente ontwikkeling dat publieke en private actoren elkaars inspanningen voor de verwezenlijking van dit doel onderling pogen af te stemmen. In Nederland probeert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezicht te houden op private vormen van toezicht. Hoe richt de NVWA dit metatoezicht (toezicht op toezicht) in? Welke waarborgen brengt de NVWA aan bij de
Tijdschriften
afstemming van haar toezicht op private initiatieven en op welke punten behoeft dit verbetering? Schrs. maken een vergelijkende analyse van twee initiatieven van privaat toezicht die door de NVWA zijn geaccepteerd als ‘zelfcontrolesysteem’ voor levensmiddelen, te weten Bureau de Wit en Riskplaza.
Tijdschrift voor Veiligheid 13e jrg. nr. 1, maart 2014 N. Rosmuller, C. Tonnaer Aandachtslocaties transportveiligheid in beeld gebracht door combinatie van openbare gegevensbestanden – Transportveiligheid gaat niet alleen over het vervoer van gevaarlijke stoffen, maar ook over conventionele verkeersongevallen en de gevolgen daarvan voor mens en maatschappij en de wijze waarop veiligheidsrisico’s hierbij kunnen optreden. Deze verkennende studie geeft een aanzet om dergelijke andersoortige transportrisico’s in kaart te brengen in aanvulling op risico’s van vervoer van gevaarlijke stoffen. Op basis van een (geografisch) overzicht van ‘aandachtslocaties’ komen achtereenvolgens aan de orde het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot natuurgebieden, congestiegevoelige gebieden in relatie tot grote evenementen en het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot functieverwevenheid.
846 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Tijdschrift voor Criminologie 56e jrg. nr. 1, maart 2014 Mr. drs. S. van Wingerden, dr. J. van Wilsem Straffen omvat meer dan gevangenisstraf. De effecten van daderkenmerken op de straftoemeting voor het gehele sanctiepakket Straftoemetingsonderzoek is veelal gericht op de oplegging van gevangenisstraf. Ten onrechte omdat de praktijk veel strafsoorten kent en veel sanctietypen gecombineerd worden opgelegd. Vergeleken worden de
effecten van daderkenmerken voor gevangenisstraf met die van andere strafsoorten en met het model gericht op het combineren van sancties. In de toekomst moet het onderzoek naar de straftoemeting zijn gericht op het gehele sanctiepakket. Dr. B. van Gestel, drs. M. Verhoeven Autonomie, ambtelijke organisaties en criminaliteitsbestrijding. Over samenwerking tussen overheidsinstanties bij de aanpak van mensenhandel – Twee casestudies naar de samenwerking tussen opsporing, bestuur en Belastingdienst bij de bestrijding van mensenhandel. Deze samenwerking blijkt moeizaam tot stand te komen. Als sprake is van samenwerking dan kost het moeite die voort te zetten. Overheidsorganisaties zijn bij hun taakuitvoering gericht op het streven naar autonomie. A. De Boeck MSc, prof. dr. W. Hardyns, prof. dr. L. Pauwels Het probleem van meetinvariantie bij het vergelijken van subgroepen op basis van somscores. Vermijdingsgedrag als casestudy – Vergelijking van groepen respondenten op grond van gesommeerde schaalscores zijn alleen zinvol bij de assumptie dat de schaal in elk van deze groepen op dezelfde wijze peilt naar dezelfde onderliggende eigenschap. E. Raaijmakers MSc, dr. J. de Keijser, prof. dr. P. Nieuwbeerta, dr. A. Dirkzwager, dr. J. Reef De subjectieve zwaarte van detentie. Een empirisch onderzoek – Verklaring tegen de achtergrond van strafdoelen en rechtsbeginselen van de verschillen tussen gedetineerden in hun subjectieve zwaarte van de detentie. Dit gebeurt aan de hand van het import- en deprivatiemodel. Zowel import- als deprivatiekenmerken hangen samen met de subjectieve zwaarte van de detentie. Er is geen steun voor een moderatie-effect van persoonlijkheid.
Tijdschrift voor Herstelrecht 14e jrg. nr. 1, maart 2014 D. Burssens, A. Jonvkheere, C. Mincke Bemiddeling in strafzaken in België. Een blik op een gediversifieerde praktijk – Ondanks de vragen en kritische geluiden bij de introductie verwierf bemiddeling in strafzaken al snel
een vaste plaats binnen het brede arsenaal aan afhandelingsmodaliteiten van het Openbaar Ministerie. En nu, twintig jaar later, is dat nog steeds het geval. Maar hoe ziet de concrete praktijk van bemiddeling in strafzaken er vandaag uit? Hoe vaak wordt het toegepast en voor welke delicten? Wie zijn de cliënten van bemiddeling in strafzaken? In welke mate worden de dossiers succesvol afgehandeld? Na een korte beschrijving van het wettelijk kader proberen schrs. in deze bijdrage het landschap van bemiddeling in strafzaken te schetsen aan de hand van beschikbaar cijfermateriaal en bevindingen uit eerder uitgevoerde kwantitatieve analyses, aangevuld met kwalitatieve data afkomstig van interviews met justitieassistenten. M. Höing, A. Alards Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid. Hoe vrijwilligers bijdragen aan preventie van zedenrecidive en herstel van binding – Sinds de introductie in 2009 heeft COSA (Cirkels Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid) zich in toenemende belangstelling van professionals, politiek en publiek mogen verheugen. In deze cirkels ondersteunen getrainde vrijwilligers een veroordeelde zedendelinquent bij zijn rehabilitatieproces en monitoren zij ontwikkelingen en eventuele risico’s in zijn leefsituatie. Het doel van COSA is een veilige resocialisatie van zedendelinquenten onder het motto: ‘geen nieuwe slachtoffers’. Daarnaast werkt COSA aan herstel van de binding met de samenleving en met het eigen netwerk, en is daarmee aanvullend op de reguliere recidivepreventie door behandeling of reclassering. In dit artikel wordt een theoretisch en empirisch onderbouwd interventiemodel geïntroduceerd, dat de onderliggende factoren en processen expliciteert. Wat zijn de normatieve uitgangspunten van COSA en wat is de plaats van COSA binnen het herstelrecht? Deze vragen worden vanuit een reflectie op de Nederlandse praktijk beantwoord. M. Kilchling, H. Kury Het Duitse recht op nevengeschikt aanklagen. De volledige integratie
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1151
Tijdschriften
van het slachtoffer in het strafproces – Mede onder invloed van het groeiende overheidsmonopolie op vervolging en bestraffing werd het slachtoffer meer en meer een getuige, benodigd ter levering van bewijs. In Duitsland werd dit tekort vroegtijdig, bij de invoering van de Reichsstrafprozessenordnung van 1877, onderkend. Dit had de invoering van bijzondere, op het slachtoffer toegesneden strafprocessuele voorzieningen tot gevolg, in het bijzonder het recht op nevengeschikt aanklagen (Nebenklage), het recht op private vervolging en de mogelijkheid tot beklag teneinde het Openbaar Ministerie te verplichten vervolging in te stellen (Klageerzwingungsverfahren). Dergelijke voorzieningen boden het slachtoffer de mogelijkheid tot actieve participatie in het strafproces. In deze bijdrage wordt de Duitse rechtsfiguur van de Nebenklage toegelicht en worden eerdere onderzoeksresultaten besproken.
incidenten. Beleidsmakers kunnen op basis van die kennis meer gerichte maatregelen nemen om de uitgaanssetting te beïnvloeden. B. van Stokkom, H. Greven, H. Boutellier Lessons to be learned? De lokale inbedding van de politie in Engeland & Wales en Nederland – In Engeland is sinds 2012 sprake van lokalisering van de politieorganisatie. Burgers kiezen binnen hun regio hun eigen politiebestuurder, de Police and Crime Commissioner (PCC). De vraag is of deze radicale beleidshervorming gunstig uitpakt voor de bestuurlijke en maatschappelijke inbedding van de politie. In dit artikel gaan schrs. na wat de Engelse lokaliseringsagenda vermag en op welke problemen ze stuit. Tevens gaan schrs. na of deze tendens van lokalisering leermomenten bevat voor de Nederlandse situatie.
847
Tijdschrift voor Veiligheid 13e jrg. nr. 1, maart 2014 M. van der Land, I. de Groot, H. Boutellier, R. Visser Uitgaansgeweld en de morele setting van het uitgaan in Amsterdam – Uitgaansgeweld staat volop in de aandacht en maakt substantieel deel uit van het totaal aan geweldsincidenten in steden. In dit artikel verkennen schrs. de vraag in hoeverre de morele setting van het uitgaan kan bijdragen aan uitgaansgeweld. In de literatuur is gezocht naar factoren die bijdragen aan de prevalentie van uitgaansgeweld. Op basis van observaties in uitgaansgelegenheden op de Amsterdamse uitgaanspleinen en de Wallen is van een deel van die factoren – zowel fysieke als sociale, professionele en normatieve aspecten van de uitgaanssetting – vastgesteld dat er verschillen zijn tussen uitgaansgelegenheden met veel geweldsincidenten en die met weinig
1152
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Vreemdelingenrecht A&MR 5e jrg. nr. 2, april 2014 Mr. S. Rafi De POK-toets in Europees perspectief – De POK-toets: het klinkt niet erg aangenaam, en dat is het voor asielzoekers ook niet. Wie het land binnenkomt zonder zijn hele papierwinkel op orde te hebben, krijgt een verzwaarde bewijslast. Zijn vluchtverhaal moet positieve overtuigingskracht hebben; het voordeel van de twijfel kan hij vergeten. Is deze zware toets wel in overeenstemming met het Europese recht? Schr. brengt in beeld waar de spanning zit tussen de Nederlandse aanpak en het Euro pees recht – en op welke punten nog
onzekerheid bestaat. Mr. M.F. Wijngaarden, mr. A. Pahladsingh De strafrechter en het inreisverbod: een moeizaam huwelijk – Sinds 31 december 2011 is het een misdrijf met een inreisverbod in Nederland te verblijven. Strafrechters worstelen met de toepassing van de nieuwe strafbepaling. Inmiddels heeft de Hoge Raad enige orde aangebracht; zo is inmiddels duidelijk dat de strafrechter zich er eerst van moet vergewissen dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen. Maar uitgekristalliseerd is de toepassing van art. 197 Wetboek van Strafrecht nog lang niet. Schrs. inventariseren de stand van zaken in de jurisprudentie op Europees en nationaal niveau. Prof. mr. G.R. de Groot Verlies Nederlanderschap na tien jaar buitenland: problemen en oplossingen – De effecten van de Rijkswet uit 2003 over het verlies van het Nederlanderschap na tien jaar verblijf buitensland beginnen nu voelbaar te worden. En die effecten zijn wat betreft schr. bepaald niet allemaal gewenst. Wat als mensen niet goed zijn geïnformeerd? Wat als ze weliswaar niet tussentijds een jaar in Nederland hebben verbleven, maar wel degelijk nog een band hebben met Nederland? En daar komt dan nog bij dat vanaf 7 maart 2014 uitgegeven paspoorten pas na tien jaar hoeven te worden verlengd, zodat de alarmbel heel lang niet hoeft te rinkelen. Maar het blijft niet bij het signaleren van knelpunten, schr. draagt ook oplossingen aan. M.A.K. Klaassen MA LLM, drs. G.G. Lodder Kroniek gezinshereniging II – Deze kroniek betreft de periode 2011-2013. Dit tweede deel is volledig gericht op de jurisprudentie over art. 8 EVRM van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
slechts een enkele aanwijzing op verzoek gedaan. Er zullen geen nieuwe B3-lichamen meer worden aangewezen en de aanwijzingsbevoegdheid wordt uit de WPA geschrapt. Inwerkingtreding 1 juli 2014. Wet van 01-03-2014, Stb. 2014, 143 (Kamerstukken 33 658) en Inwerkingtredingsbesluit van 24-03-2014, Stb. 2014, 144
Staatsblad ABP: schrapping aanwijzing privaatrechtelijke lichamen 848 - Wet tot wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met het schrappen van de aanwijzingsbevoegdheid om een privaatrechtelijk lichaam als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP aan te wijzen. – Deze wet strekt ertoe de mogelijkheid te schrappen om het personeel in dienst van een privaatrechtelijk lichaam (B3-lichaam) als overheidswerknemers aan te wijzen. In de Wet privatisering ABP (WPA) worden drie categorieën van overheidswerknemers onderscheiden: 1. Zij die werkzaam zijn bij publiekrechtelijke lichamen; 2. Zij die werkzaam zijn bij privaatrechtelijke onderwijsinstellingen; 3. Zij die werkzaam zijn bij een door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen privaatrechtelijk lichaam (BV, NV, stichting, vereniging enz.). Kortweg ‘B3-lichamen’ naar artikel B3 uit de in 1996 vervallen ABP-wet. In het verleden was de aanwijzingsmogelijkheid bij privatisering de enige mogelijkheid voor aansluiting bij het ABP. Bovendien kon personeel van een B3-lichaam zich vanwege de in Nederland verplichte bedrijfstakpensioenindeling niet aansluiten bij een (bedrijfstak)pensioenfonds in de marktsector. De werknemers van een B3-lichaam kunnen echter sinds enkele jaren ook deelnemen bij een ander (verplicht gesteld) pensioenfonds, of er kan worden deelgenomen bij het ABP op basis van een vrijwillige aansluiting. Er is geen noodzaak meer om tot een aanwijzing van een B3-lichaam over te gaan. De afgelopen jaren is er nog
Identiteitsfraude en vaststelling identiteit verdachten/veroordeelden Inwerkingtreding 849 - Besluit houdende inwerkingtreding van de wet van 12 maart 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden (Stb. 2014, 125) – Deze wet, die is beschreven in NJB 2014/708, afl. 13), treedt in werking op 1 mei 2014.
kelijk en proportioneel is voor de aanpak van de problematiek en of er elders in de regio voldoende mogelijkheden zijn voor woningzoekenden die zich niet kunnen huisvesten in de aangewezen wijken. Daarnaast wordt de mogelijkheid geïntroduceerd voor de gemeenteraad om voor de in de huisvestingsverordening aangewezen woningen, die gelegen zijn in aangewezen wijken een verbod tot woningvorming zonder vergunning in te stellen. Met deze wijziging van de Huisvestingswet wordt het voor alle gemeenten die dat noodzakelijk achten mogelijk gemaakt om ongewenste woningvorming tegen te gaan. Ook wordt de mogelijkheid tijdelijk onroerendezaakbelastingen te verlagen in zogenaamde ‘kansenzones’ om de vestiging van kleine ondernemers te bevorderen of deze voor de buurt te behouden, vereenvoudigd inzetbaar gemaakt. Inwerkingtreding 15-04-2014. Wet van 09-04-2014, Stb. 2014, 152 (Kamerstukken 33 797) en Inwerkingtredingsbesluit van 09-04-2014, Stb. 2014, 153
Stb. 2014, 149
Nieuwe wetsvoorstellen
Uitbreiding maatregelen grootstedelijke problematiek
Spoor in beweging verblijfsverbod stations
850 - Wet tot wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek) – Deze wet wijzigt de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (hierna: Wbmgp) omdat het huidige wettelijke kader in sommige situaties in onvoldoende mate voldoet. Met deze wet wordt onder meer een verlenging van de werkingsduur van de gebiedsaanwijzing voor de huisvestingsvergunning op grond van de Wbmgp mogelijk gemaakt voor ten hoogste vier maal met telkens een periode van vier jaar. Bij iedere verlenging wordt getoetst of deze verlenging nog steeds noodza-
851 - Wijziging van de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer 2000 in verband met een tweede tranche van uitvoeringsmaatregelen van het kabinetsstandpunt ‘Spoor in beweging’, waaronder regels inzake bijzondere spoorwegen en vereenvoudiging van het vergunningenregime hoofdspoorwegen, en in verband met de invoering van een verblijfsverbod voor voorzieningen openbaar vervoer – Op 1 januari 2005 is de huidige Spoorwegwet in werking getreden. Deze wet is in 2008 geëvalueerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de kabinetsnotitie van 19 juni 2009 ‘Spoor in beweging’. Onderdeel van deze kabinetsnotitie is een meerjarige uitvoeringsagenda. Met de implementatiewet van 16 december 2010 (Stb. 2011, 218) en met de wet
Inwerkingtrredingsbesluit van 07-04-2014,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1153
Wetgeving
van 19 april 20124 (Stb. 2012, 213) (eerste tranche) is al een groot aantal wettelijke maatregelen uit de uitvoeringsagenda gerealiseerd. Het thans voorliggende wetsvoorstel betreft de tweede wetgevingstranche. Naar verwachting zijn nog minimaal twee tranches nodig om alle beoogde versterkingen van de spoorwetgeving te realiseren. Daarbij zal het ook gaan om wetgevingsmaatregelen die voortvloeien uit de Europese herschikkingsrichtlijn van het eerste Europese spoorpakket. Het onderhavige wetsvoorstel behelst onder andere de volgende wijzigingen van àäOĔĊĊėĮäðĮäġũžääąĭäėääąĭĊĤàôging van het vergunningenstelsel voor het omgevingsregime; žóäġĊĔąäĄäąĭÐąääąÛÐěôěĭĊĊė regelgeving over bijzondere spoorwegen ter borging van veiligheid op bijzondere spoorwegen; žääąąÐàäėäĭäėàĤôàäÿôüýôąðĭÐąàä Spoorwegwet met betrekking tot de toegankelijkheid van stations in relatie tot andere wetgeving en in het bijzonder in relatie tot de zogenoemde passagiersrechtenverordening. Artikel 26 van de Spoorwegwet geeft onder meer regels ter waarborging van de primaire functie van stations, namelijk de transferfunctie. Dit betreft de mogelijkheid voor reizigers op een station om de treinen op een veilige en adequate wijze te kunnen bereiken. Met de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1371/2007 (PbEU 2007, L 315) betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer gelden wat betreft gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit onder meer nadere regels voor stationsbeheerders. De onderhavige wijzigingen van artikel 26 strekken tot een goede doorwerking van deze EU-rechtelijke verplichtingen. Daarnaast behelst het wetsvoorstel een wijziging van de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000), nl. een: žôąĭĊäėôąðĭÐąàäĄĊðäÿôüýóäôàĭÐą oplegging van een verblijfsverbod. De voorgestelde beoogt om in geval van overlast in en in de onmiddellijke nabijheid van de voorzieningen behorende bij het openbaar vervoer, zoals stations, in het hele land op dezelfde wijze te kunnen optreden met een effectief en handhaafbaar verblijfsverbod. De voorgestelde wijziging van de omvat een regeling van
1154
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
het verblijfsverbod, waarmee vervoerders effectief kunnen optreden tegen overlastgevers, ook als die niet direct voornemens zijn om met het openbaar vervoer te reizen, maar wel de bedrijfsvoering hinderen en overlast veroorzaken voor personeel en reizigers. Hierbij kan men denken aan overlast als gevolg van bedelpraktijken en drugshandel. Kamerstukken II 2013/14, 33 904, nrs. 1-4
CO2 opslag in zee Goedkeuring 852 - Voorstel van Rijkswet (01-042014) houdende Goedkeuring van de op 30 oktober 2009 te Londen tot stand gekomen wijziging van artikel 6 van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972, zoals opgenomen in Resolutie LP.3(4) (Trb. 2011, 72) – Het Protocol biedt een hoger beschermingsniveau van de zee tegen verontreiniging door storten dan het Verdrag, dat tussen partijen wordt vervangen door het Protocol. Het Protocol trad op 24 maart 2006 in werking en kent op 1 november 2013 43 partijen. Op grond van het geldende artikel 6 van het Protocol is het verboden afval en andere stoffen, waaronder CO2, voor het storten of verbranden op zee te exporteren. De wijziging van artikel 6 van het Protocol maakt deze export onder bepaalde voorwaarden mogelijk, namelijk ten behoeve van de opslag van CO2 in de zeebodem, als dit afkomstig is van afvang (CCS: carbon capture storage). Hiermee draagt deze wijziging bij aan het wegnemen van belemmeringen die op grond van het Protocol hiervoor kunnen bestaan en daarmee aan het beperken van de klimaatverandering en verzuring van de oceanen. Het nieuwe tweede lid van art. 6 bepaalt dat er een overeenkomst of regeling tussen de betrokken partijen moet zijn met afspraken over verantwoordelijkheden voor het verlenen van toestemmingen, overeenkomstig het Protocol en ander toepasselijk internationaal recht. Uit art. 4, eerste lid, onderdeel 2, van het Protocol volgt dat een vergunning nodig is waarbij de vereisten van bij-
lage 2 van het Protocol in acht moeten worden genomen. Voor uitvoer naar een land dat geen partij is bij het Protocol, geldt dat de afspraken minimaal gelijk moeten zijn aan de bepalingen in het Protocol, met inbegrip van bepalingen over vergunningen en vergunningsvoorwaarden voor het voldoen aan de bepalingen van bijlage 2 van het Protocol. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de overeenkomst of regeling niet afwijkt van de verplichtingen die partijen bij het Protocol hebben om het mariene milieu te beschermen en te behouden. Een verdragsluitende partij die een dergelijke overeenkomst sluit of regeling aangaat moet de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) hierover informeren. Kamerstukken II 2013/14, 33 906 (R2030), nrs. 1-3
CO2 opslag in zee Uitvoering 853 - Voorstel van wet tot Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES in verband met de uitvoering van de op 30 oktober 2009 tot stand gekomen wijziging van artikel 6 van het op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van de verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972, zoals opgenomen in Resolutie LP.3(4) (Trb. 2011, 72) – Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan de op 30 oktober 2009 tot stand gekomen wijziging van artikel 6 van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972. Dit wetsvoorstel vergezelt het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van de wijziging van artikel 6 van het Protocol (Kamerstukken 33 906). Het Protocol staat de opslag van CO2 in de zeebodem toe, als dit afkomstig is van afvang (CCS: carbon capture storage). Het exportverbod in artikel 6 van het Protocol (partijen staan uitvoer van afval of andere stoffen naar andere landen voor storten of verbranden op zee niet toe) is oorspronkelijk geregeld door middel van artikel
Wetgeving
10.60 van de Wet milieubeheer (Wm) in samenhang met de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU 2006, L 190 (hierna: EVOA). De wijziging van artikel 6 van het Protocol, die wordt geïmplementeerd door middel van dit wetsvoorstel, maakt onder het Protocol eveneens de export van CO2 voor CCS doeleinden mogelijk. Het transport dient te voldoen aan de waarborgen die zijn neergelegd in het tweede lid van artikel 6 van het Protocol. Kamerstukken II 2013/14, 33 907, nrs. 1-3
Opheffing bedrijfslichamen 854 - Wetsvoorstel (09-04-2014) tot Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing bedrijfslichamen) – De al langer gehoorde kritiek op de product- en bedrijfschappen spitst zich met name toe op twee aspecten. In de eerste plaats is een belangrijk kritiekpunt het bindende karakter van verordeningen en vooral heffingen. Product- en bedrijfschappen hebben een autonome verordenende bevoegdheid en kunnen sectorondernemingen via heffingen dwingen een bijdrage te leveren aan de financiering van de schappen. Een tweede kritiekpunt staat in relatie tot het eerste punt en betreft het gebrek aan democratische legitimatie bij de schappen. Bedrijfslichamen hebben, in tegenstelling tot andere decentrale overheden, geen eigen democratisch gekozen orgaan. Naar het oordeel van het kabinet vormen de bevoegdheden van de product- en bedrijfschappen om bindende verordeningen op te stellen en heffingen op te leggen, alsook de beperkte inspraakmogelijkheden, een belangrijke beperking van ondernemerschap en kunnen zij de doelmatigheid in een sector belemmeren. In het Regeerakkoord is dan ook afgesproken dat de product- en bedrijfschappen worden opgeheven en dat de publieke taken van deze bedrijfslichamen worden overgenomen door de Minister van Economische Zaken. Omdat het kabinet streeft naar een kleine, krachtige overheid, wordt niet
gekozen voor een alternatieve vorm van functionele decentralisatie. Met het oog op een heldere verdeling van taken en verantwoordelijkheden, harmonisatie in de uitvoering van publieke taken en helderheid over de ministeriële verantwoordelijkheid kiest het kabinet ervoor de publieke taken vanuit de departementale verantwoordelijkheid van de centrale overheid te organiseren. Daarmee komt een einde aan een lange discussie over het bestaansrecht van het stelsel van bedrijfslichamen en wordt tegemoetgekomen aan de wens van Tweede Kamer. Een groot deel van de publieke taken die worden ondergebracht bij het Ministerie van Economische Zaken is reeds overgenomen op basis van bestaande bevoegdheden. Dit wetsvoorstel regelt de formele opheffing van de product- en bedrijfschappen en legt de basis voor de overname van de resterende publieke taken. Het hoofddoel van dit wetsvoorstel is de opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie door intrekking van hoofdstuk 2 van de Wet op de bedrijfsorganisatie. Bij de opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie moet het publieke belang worden geborgd. Dat betekent dat de uitvoering van taken die kunnen worden aangemerkt als ‘publieke taak’ niet in gevaar mag komen. De goede uitvoering van Europese regelgeving moet worden verzekerd en ook de uitvoering van taken op het gebied van plant-, dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn moet zijn geborgd. Om die reden worden publieke taken ondergebracht bij de centrale overheid. Het gaat hier naast de door de centrale overheid aan de bedrijfslichamen in medebewind gegeven taken concreet om taken ter bevordering van plant- en diergezondheid en van dierenwelzijn en taken op het gebied van voedselveiligheid en gezondheid. Voor het overgrote deel komen de publieke taken voort uit EU-regelgeving (m.n. Gemeenschappelijke Landbouwbeleid en Gemeenschappelijk Visserijbeleid). Kamerstukken II 2013/14, 33 910, nrs. 1 t/m 4
855
Vervolgstukken Raadgevend referendum Brief van de initiatiefnemers (10-042014) over het initiatiefwetsvoorstel houdende regels inzake het raadgevend referendum. – Brief inzake toegezegging over enkele punten gedurende de plenaire behandeling op 8 april 2014. Kamerstukken I 2013/14, 30 372, G
Initiatiefvoorstel tot grondwetwijziging Nota van wijziging (10-04-2014) bij het initiatiefvoorstel van rijkswet van de het lid Van der Staaij (20-11-2006) houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering van het vereiste van een meerderheid van twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen in de Staten-Generaal voor de goedkeuring van verdragen betreffende de Europese Unie. Kamerstukken II 2013/14, 30 874 (R1818), nr. 15
Nieuwe Huisvestingswet Brief van de Minister voor WenR (0304-2014) over het wetsvoorstel met nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2014). – Brief over de huisvesting vergunninghouders op de wachttijden in de sociale huursector. Kamerstukken II 2013/14, 32 271, nr. 31
Positie advocatuur in de rechtsorde Vijfde nota van wijziging (07-042014). brief van de Staatssecretaris van VenJ en tekst van wijziging (0804-2014) inzake het wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde. Kamerstukken II en I 2013/14, 32 382 nrs. 30, 33 en A
Wet werken naar vermogen Brief van de Staatssecretaris van SZW (10-04-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorzie-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1155
Wetgeving
ning, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Wet werken naar vermogen) – Brief met een reactie een tweetal moties over toetsing Participatiewet aan VN-verdrag/Individuele toepassing loondispensatie. Kamerstukken II 2013/14, 33 161, 190
Huis voor klokkenluiders Brief van de Minister van BZK (04-042014) over het initiatief voorstel van wet houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders). – Brief inzake afschrift van brief aan Tweede Kamer over initiatieven inzake klokkenluiders. Kamerstukken I 2013/14, 33 258, D
Executieveiling via internet Tweede nota van wijziging (09-042014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Burgerlijk Wetboek in verband met het transparanter en voor een breder publiek toegankelijk maken van de executoriale verkoop van onroerende zaken. Kamerstukken II 2013/14, 33 484, nr. 9
Elektronische patiëntgegevens Verslag van een schriftelijk overleg (03-04-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens). Kamerstukken II 2013/14, 33 509, nr. 11
Belastingverdrag NL-D Nota n.a.v. het nader verslag (09-042014) bij het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123) Kamerstukken II 2013/14, 33 615, nr. 8
1156
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Stroomlijning markttoezicht
bare budget.
Memorie van antwoord (11-04-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht.
Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nrs. 52 en 54
Kamerstukken I 2013/14, 33 622, C
Modernisering huurcommissie Verslag van een schriftelijk overleg (10-04-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie. Kamerstukken I 2013/14, 33 698, C
Adviesraad wetenschap, technologie en innovatie Eindverslag (08-04-2014) over het wetsvoorstel tot instelling van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie en wijziging van enkele wetten. Kamerstukken I 2013/14, 33 743, A
Elektronische detentie Brief van de Staatssecretaris van VenJ (07-04-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie. – Brief met de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor VenJ. Kamerstukken II 2013/14, 33 745, nr. 9
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 Brief van de Staatssecretaris van VWS (01-04-2014) en nader verslag (07-04-2014) inzake het wetsvoorstel houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. – Brief met reactie op verzoek van het lid Agema over het bericht dat 40% van de gemeenten denkt dat zij niet of moeilijk in staat is de zorg voor zieke ouderen en gehandicapten te organiseren met het beschik-
Novelle aanpassing Witteveenkader Voorlopig verslag (04-04-2014) en brief van de Minister van financiën (07-04-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014. – Brief mede namens de Staatssecretaris van SZW de memorie van antwoord aan inzake het bovenvermelde voorstel van wet aan. Kamerstukken I 2013/14, 33 847, C en D
Kapitaalvereisten Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging (04-04-2014) bij het wetsvoorstel voor een implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten. Kamerstukken II 2013/14, 33 849, nrs. 6 en 7
Recht op informatie in strafprocedures Verslag (07-04-2014) over het wetsvoorstel tot Implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142). Kamerstukken II 2013/14, 33 871, nr. 5
Verbetering VTH Wabo Verslag (11-04-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving). Kamerstukken II 2013/14, 33 872, nr. 5
Aanscherping Voetbalwet Verslag (07-04-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast. Kamerstukken II 2013/14, 33 882, nr. 5
Wetgeving
856
Nota’s, rapporten & verslagen Rapportage vreemdelingenketen Brief van de Staatsecretaris van VenJ (04-04-2014) bij de aanbieding van de Rapportage Vreemdelingenketen 2013. – Met de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid op 1 juni 2013 is het reguliere toelatingsproces efficiënter ingericht en wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de zogenaamde referent. De aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) en een verblijfsvergunning regulier (VVR) zijn samengevoegd in één procedure voor Toegang en Verblijf (TEV). Het aantal TEV-procedures in het kader van studie is ten opzichte van 2012 licht gestegen en ook het aantal aanvragen voor kennismigratie laat een stijging zien, zowel voor de wel als de niet MVV-plichtige landen. De daling van het aantal ingediende TEV-aanvragen voor het verblijfsdoel arbeid heeft zich ook deze periode voortgezet. Er worden minder tewerkstellingsvergunningen afgegeven door het restrictieve beleid dat wordt gevoerd. Mogelijk vragen werkgevers ook minder tewerkstellingsvergunningen aan vanwege het huidige economische klimaat. Het totaal aan ingediende aanvragen voor gezinsmigratie vertoont een stabiel beeld ten opzichte van 2012. Een belangrijke verbetering in de ketensamenwerking betreft de eenduidige identificatie van de vreemdeling. De rapportage is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1800
Kloondieren Brieven van de Minister van BuZa (04-04-2014) met twee fiches inzake een Richtlijn voor het klonen van dieren die voor landbouwdoeleinden worden gehouden en gereproduceerd en een Richtlijn over levensmiddelen van kloondieren (Kamerstuk 22 112,
nr. 1826). – Met het eerste Richtlijnvoorstel stelt de Europese Commissie een voorlopig verbod van 5 jaar in de Europese Unie in voor van het klonen van dieren die voor landbouwdoeleinden worden gehouden en gereproduceerd en het in de handel brengen van kloondieren en kloonembryo’s. Een kloonembryo is een eicel waar de kern uit is gehaald en weer een kern van een cel van het gewenste dier is ingebracht. Als deze eicel vervolgens wordt geïmplanteerd bij een draagmoeder en er een dier wordt geboren, dan wordt dit het kloondier genoemd. Het voorstel is beperkt tot runderen, varkens, geiten, schapen en paardachtigen die worden gehouden en gereproduceerd voor landbouwdoeleinden. De Commissie stelt een tijdelijk verbod voor omdat zij voorziet dat de kennis over het effect van kloontechniek op het welzijn en de gezondheid van de gebruikte en ontstane klonen zal toenemen. Aan de lidstaten van de Europese Unie wordt opgedragen sancties op te stellen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Het tweede voorstel betreft een richtlijn die een verbod bevat voor het in de handel brengen in de EU van levensmiddelen afkomstig van kloondieren. Dit verbod is zowel van toepassing op binnen de EU geproduceerde levensmiddelen als op de invoer van levensmiddelen van kloondieren uit derde landen. Het verbod is een totaalverbod zonder beperkingen ten aanzien van het doel van de gebruikte kloontechniek of het type levensmiddel. Nederland is positief zowel wat betreft de subsidiariteit als de proportionaliteit van de voorstellen. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nrs. 1825 en 1826
Verdragen in voorbereiding Brief van de Minister van BuZa (0704-2014) met een lijst van in voorbereiding zijnde verdragen. – Het betreft verdragen waarover op dit moment wordt onderhandeld (peildatum 31 maart 2014). De lijst is te vinden als bijlage bij deze brief. Kamerstukken II 2013/14, 23 530, nr. 102
Onderzoek naar NZa Brief van de minister van VWS (0904-2014) waarin zij meedeelt dat een externe commissie in ingesteld die onderzoek gaat doen naar het inter-
ne functioneren van de NZa. – Op 8 april jl. heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de minister medegedeeld dat een omvangrijk dossier, van 600 pagina’s en een CD-rom, via een bezwaarschriftprocedure naar aanleiding van een personeelsbeoordeling in het bezit is gekomen van de NZa. Dit dossier is afkomstig van een (oud-)medewerker van de NZa die zich op 22 januari jl. het leven heeft benomen. van de NZa vernomen dat het dossier in kwestie betrekking heeft op door de betrokken medewerker geconstateerde gebreken in de beveiliging van vertrouwelijke gegevens bij de NZa en op de over deze medewerker opgestelde beoordeling. In bredere zin stelt hij de integriteit van het handelen van de NZa als organisatie aan de orde. De minsiter heeft naar aanleiding hiervan een onafhankelijke externe commissie onder leiding van de heer drs. H. Borstlap ingesteld die onderzoek gaat doen naar het interne functioneren van de NZa ten aanzien van: žäóÐąàäÿĮôüijäĭÐąàä9fÐôąóäġ geval van de betrokken medewerker en de werksfeer in de organisatie; ž&äġÛĊėðäąĭÐą'Tźĭäôÿôðóäôàŧĭäėtrouwelijkheid van dossiers en beoordeling van de inmiddels getroffen maatregelen. Kamerstukken II 2013/14, 25 268, nr. 81
eID-platform Brief van de Minsiter van BZK (2803-2014) over de voortgang bij de ontwikkeling van het eID Stelsel. – Deze brief gaat over de start van het eID-platform, waarin – gedurende de looptijd van het programma voor de ontwikkeling van het eID Stelsel (het programma eID) – de publiek-private samenwerking wordt vormgegeven. Vooruitlopend op de toekomstige formele governance voor het eID Stelsel, is het gewenst en noodzakelijk om met private partijen over de ontwikkeling van het eID Stelsel van gedachten te wisselen en om daar in gezamenlijkheid vorm aan te geven. Daartoe wordt nu het tijdelijke eID-platform in het leven geroepen. In het platform ontmoet een aantal publieke en private organisaties die betrokken willen zijn bij de ontwikkeling van het eID Stelsel elkaar op bestuurlijk niveau. Het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1157
Wetgeving
platform bespreekt onderwerpen als de inhoud van stelselafspraken en het te hanteren businessmodel. Ook de migratiestrategie van bestaande voorzieningen naar het eID Stelsel zal onderwerp van overleg zijn. Ten slotte komt de inrichting van de governance van het eID Stelsel in het platform aan de orde. Kamerstukken II 2013/14, 26 643, nr. 310
Taakverdeling politie - boa’s Brief van de Minister van VenJ (0104-2014) over de taakafbakening tussen politie en boa’s bij handhaving en toezicht in de openbare ruimte. – Kern van het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte is de gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en politie. Gemeenten zorgen met gemeentelijke buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) voor ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar de leefbaarheid wordt aangetast door overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en de veiligheid. Om deze complementaire taakverdeling te benadrukken en te verhelderen, is het leefbaarheidscriterium geïntroduceerd voor de afbakening van taken en bevoegdheden van boa’s in Domein I Openbare Ruimte. Aan dit criterium zullen toekomstige verzoeken tot uitbreiding van bevoegdheden getoetst worden. Het leefbaarheidscriterium houdt in dat de boa in beginsel optreedt in situaties waarin er geen sprake is van een te verwachten gevaarzetting. Wanneer de boa situaties tegenkomt waar geweld plaatsvindt of dreigt of waar sprake is van criminaliteit, zal hij een beroep doen op de politie. Criteria met betrekking tot de afbakening ĭÐąŬÿääíÛÐÐėóäôàŭijôüąũž&äġíäôġôě aan te merken als overlast, verloedeėôąðŧýÿäôąääėðäėąôěŪž&äġðÐÐġôąàä basis om overtredingen die de leefÛÐÐėóäôàÐÐąġÐěġäąŪž&äġġäóÐąàóÐven feit behelst geen duplicering van handhaving op grond van formele wetgeving. Bijv. het dealen van drugs wordt aangepakt op grond van de Opiumwet door de politie; het nevenäííäÜġžàäĊĭäėÿÐěġŻýÐąàĊĊėÛĊÐŭě via de APV worden gehandhaafd. Criteria met betrekking tot de uitvoerbaarheid door een boa met het
1158
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
specialisme Openbare Ruimte: ž&äġíäôġôěġäÜĊąěġÐġäėäąġôüàäąěàä surveillance van de boa (de boa dient aanwezig te zijn op straat in de wijk). ž&äġíäôġôěàĊĊėäôðäąĮÐÐėąäĄôąð direct te constateren, niet zijnde uitsluitend waarnemingen door foto/ ÛääÿàĄÐġäėôÐÐÿŪž&äġíäôġôěôąÛäðôąsel feit gecodeerd af te handelen. Voor zover het gaat om niet-feit gecodeerde zaken gaat het om die zaken die eenvoudig bewijsbaar zijn en die niet zien op geweld, veelplegers, medepleging en/of aanzienlijke schaàäŪžäġÐÐýŶÛäĭĊäðàóäôàĭėÐÐðġ geen extra opleiding en apparatuur. ž'ąÛäðôąěäÿôěäėðääąěĔėÐýäĭÐą een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting. Kamerstukken II 2013/14, 28 684, nr. 402 (herdruk)
Recidive na reclassering Brief van de Staatssecretaris van VenJ (02-04-2014) bij de aanbieding van het WODC-onderzoeksrapport ‘Recidive na een reclasseringscontact – Overzicht en analyse van de terugval van personen na beëindiging van een toezicht of een werkstraf in de periode 2002–2009’. – Het rapport beschrijft de persoonskenmerken van de reclassenten die in de periode 2002–2009 uitstroomden en de zaakskenmerken van de door hen gepleegde delicten. Ook worden de executiekenmerken, de omvang van de recidive en de ontwikkeling daarvan in beeld gebracht. Tot slot is bekeken welke invloed statische en dynamische persoons- en zaakskenmerken en executiekenmerken hebben op de prevalentie van recidive onder reclassenten die in 2009 uitstroomden. De belangrijkste conclusies van het WODC zijn: ž`ÐąàäĊąàäėġĊäijôÜóġðäěġäÿàäą kwam 39,1% binnen twee jaar opnieuw in contact met justitie voor het plegen van enig misdrijf. Dat is een hoger percentage dan bij de werkstraffen, maar het is dan ook een zwaardere groep. 32% recidiveerde met een ernstig misdrijf en 6% met een zeer ernstig delict. žíðäijäġġäðäąàäġäėĤðĭÐÿôąàä populatie van ex-gedetineerden is de recidiveprevalentie van beide groepen ex-reclassenten laag. Bijna de helft van de ex-gedetineerden ging binnen twee jaar opnieuw in de fout. 40% deed dat met een ernstig delict
en 8% met een zeer ernstig delict. žäðäÜĊėėôðääėàäĔėäĭÐÿäąġôäĭÐą algemene recidive laat in de periode 2002–2009 voor beide groepen exreclassenten een lichte daling zien. žäÛäÿÐąðėôüýěġäĔäėěĊĊąěźäą zaakskenmerken die significant samenhangen met de prevalentie van recidive onder reclassenten zijn sekse, (start)leeftijd, de omvang van het strafrechtelijk verleden en, geboorteland. Wetenschappelijk onderzoek uit binnen- en buitenland wijst erop dat werkstraffen effectiever zijn dan (korte) gevangenisstraffen. De onderzoeksresultaten van het WODC bevestigen het beeld dat werkstraffen, gelet op de recidive in de navolgende periode, een goed alternatief zijn voor (korte) gevangenisstraffen. Uit het onderzoek blijkt tot slot dat er een significant kleinere kans is op terugval als de werkstraf volgens plan wordt afgerond. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 196
EULEX missie Kosovo Brief van de Minister van BuZa (0404-2014) over een verzoek dat Nederland heeft ontvangen van de Special Investigative Task Force (SITF) van de EU Rule of Law-missie in Kosovo, EULEX. – De EULEX-missie werd in 2008 door de Europese Raad opgericht als civiele missie op het gebied van opbouw van de politie, het justitieapparaat en de grensbewaking. In 2011 publiceerde de rapporteur van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, Dick Marty, een rapport over oorlogsmisdrijven en georganiseerde misdaad, waaronder orgaanhandel, gedurende en na het Kosovaarse conflict in 1999–2000 (het zgn. Martyrapport). In reactie hierop heeft EULEX in hetzelfde jaar de SITF opgericht om op onafhankelijke en eerlijke wijze onderzoek te doen naar de aantijgingen uit het Marty-rapport, en om, indien nodig, strafrechtelijke vervolging in te stellen tegen eventuele verdachten. De SITF opereert onder het executieve mandaat van EULEX. Nederland is gevraagd of het bereid is mogelijke strafrechtelijke procedures te ondersteunen die de SITF zou kunnen initiëren na afronding van het onderzoek. Op dit moment onderhandelt de EU met Kosovo over de modaliteiten van
Wetgeving
deze mogelijke strafrechtelijke procedures. Naar verwachting zal het gaan om een zeer beperkt aantal zaken in een beperkte tijdspanne. De exacte rol die van Nederland wordt verwacht is nog onduidelijk, maar wel is duidelijk dat het nadrukkelijk niet zal gaan om de vestiging van een internationaal tribunaal voor Kosovo in Nederland. Veeleer wordt op dit moment door de EU gedacht aan een aangepaste nevenzittingsplaatsconstructie: een door Kosovo opgerichte rechtbank die in Kosovo zetelt, maar die (delen van) procedures in Nederland zou willen uitvoeren. Hierbij zou het kunnen gaan om het horen van getuigen. Het kabinet meent dat, gezien de unieke Nederlandse ervaring op het gebied van internationale rechtsspraak, het voor de hand ligt dat Nederland om ondersteuning wordt verzocht. Het kabinet bekijkt dit verzoek dan ook welwillend, maar niet zonder voorwaarden. Voor Nederland is het belangrijk dat een deugdelijke juridische basis voor de instelling en het kunnen functioneren van de rechtbank wordt gevonden. Bovendien dienen de strafprocesrechtelijke regels te voldoen aan de hoogste internationale strafprocesrechtelijke standaarden en aan de standaarden neergelegd in het EVRM. Kamerstukken II 2013/14, 29 521, nr. 240
Bovenwettelijke cao-aanvullingen Brief van de Minister van SZW (0704-2014) ter aanbieding van een onderzoek naar de praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. – Ten behoeve van het onderzoek zijn door het ministerie van SZW gegevens verzameld over de 100 grootste (naar aantal werknemers) bedrijfstak- en ondernemings-cao’s. In alle onderzochte cao’s is afgesproken dat de werkgever bij ziekte meer doorbetaalt dan de wettelijk verplichte 70% van het loon. Voorts bevatten 61 van de onderzochte cao’s afspraken over een bovenwettelijke aanvulling op een WIA-uitkering. Tot slot wordt op basis van 38 van de onderzochte cao’s een bovenwettelijke aanvulling op de WW-uitkering verstrekt. Uit de onder werkgevers gehouden enquête blijkt dat veel werkgevers,
vooral in het midden en kleinbedrijf, niet op de hoogte zijn van het feit dat in ‘hun’ cao afspraken zijn gemaakt over bovenwettelijke aanvullingen. De onderzoekers concluderen op grond daarvan dat het weinig aannemelijk is dat werkgevers hun gedrag laten leiden door bovenwettelijke aanvullingen. Bij de caoaanvullingen op de wettelijke loondoorbetaling bij ziekte zijn verschillende modaliteiten zichtbaar: 100% gedurende het eerste en 70% gedurende het tweede jaar; 100% gedurende het eerste half jaar, 90% gedurende het tweede half jaar (dus gemiddeld 95% gedurende het eerste jaar) en 75% gedurende het tweede jaar; 100% gedurende het eerste half jaar en 90% gedurende het daaropvolgende anderhalf jaar (dus gemiddeld 95% gedurende het eerste jaar). Het uitgekeerde bedrag aan bovenwettelijke aanvullingen in het eerste ziektejaar bedroeg in 2011 iets minder dan € 3 miljard. Dit is 29,1% van het totaal uitgekeerde bedrag (wettelijke plus bovenwettelijke loondoorbetaling) aan zieke werknemers. De verhouding tussen het wettelijke en bovenwettelijke deel is zeer stabiel. Kamerstukken II 2013/14, 29 544, nr. 514
Toegang Marechaussee centraal gezagsregister Brief van de Staatssecretaris van VenJ (07-04-2014) over o.a. de mogelijkheid om de Koninklijke Marechaussee toegang te geven tot het Centraal Gezagsregister. – De wens van de Kamer om de Koninklijke Marechaussee toegang te verschaffen tot het Centraal Gezagsregister is onder de aandacht gebracht van de Raad voor de Rechtspraak, de beheerder van dit register. De Raad voor de Rechtspraak heeft medegedeeld dat er vanuit verschillende organisaties interesse is om aangesloten te worden op het gezagsregister. De Raad beziet thans op welke wijze aan de wens van deze organisaties, waaronder de Koninklijke Marechaussee, tegemoet kan worden gekomen. De Raad zal daarbij sterk rekening houden met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de minderjarigen van wie de gegevens in het register voorkomen. Kamerstukken II 2013/14, 30 072, nr. 33
Stelselvernieuwing gefinancierde rechtsbijstand Brief van de Staatssecretaris van VenJ (08-04-2014) over de beoogde data waarop de maatregelen in het kader van de stelselvernieuwing gefinancierde rechtsbijstand in werking treden. – Aangegeven wordt op welke datum de bewindsman de verschillende maatregelen in het kader van de vernieuwing van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand in werking wil laten treden. Per maatregel is aangegeven in welke regelgeving hiertoe wijzigingen moeten worden aangebracht. žSelectie aan de poort/versterking eerste lijn, inclusief verbintenissen- en huurrecht: Wet op de rechtsbijstand: 1 januari 2016. žVervallen diagnose en triage-korting: Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand: 1 januari 2016. žVerhoging minimaal financieel belang: Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria: 1 januari 2016 žVervallen administratieve vergoeding advocatuur: Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000: 1 januari 2016. žEchtscheiding op basis van gezinsinkomen: Wet op de rechtsbijstand: 1 januari 2016. žBeperking ambtshalve toevoeging verdachten: Wetboek van Strafvordering: 1 januari 2016. žHerijking enkele strafrechtelijke forfaitaire vergoedingen, waaronder supersnelrecht: Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000: 1 januari 2015. žHerdefiniëring inkomensgroepen (van 5 naar 3): Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand: 1 januari 2016. žClawback: Wet op de rechtsbijstand: 1 januari 2016. žGenerieke verlaging uurtarief, eerste tranche: Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000: 1 januari 2015. žGenerieke verlaging uurtarief, tweede tranche: Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000: 1 januari 2016. žTijdelijke uitschakeling indexeringen: Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand: 1 januari 2015. Kamerstukken II 2013/14, 31 753, nr. 81
Commissie verzekeraars Brief van de Minister van Financiën (28-03-2014) over het instellen van de Commissie verzekeraars. – De instelling van deze Commissie
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1159
Wetgeving
komt voort uit de aangenomen motie Nijboer die oproept tot het instellen van een onafhankelijke commissie verzekeraars. Het mandaat is als volgt verwoord: Onderzocht moet worden hoe de verzekeringssector zijn maatschappelijke rol toekomstbestendig kan vervullen, gegeven veranderingen in strikter wordende regelgeving, fiscale faciliëring en maatschappelijke ontwikkelingen. Onder de maatschappelijke rol van de sector wordt onder andere verstaan het spreiden en beheersbaar maken van risico’s en het verzorgen van langetermijninvesteringen in de economie. Enerzijds staan er verschillende wijzigingen van regelgeving en overheidsbeleid met betrekking tot de verzekeringssector op stapel die deze rol beïnvloeden, ÛôüĭĊĊėÛääÿàũžÐÐąĔÐěěôąðäąôąàä fiscale behandeling van pensioenen äąóäġäôðäąóĤôěŨžĔėĤàäąġôéÿä regelgeving zoals de invoering van OĊÿĭäąÜİ''ŨäąžĖĤÐðäàėÐðěąĊėĄäą de introductie van een algemene zorgplicht. Anderzijds wordt de verzekeringssector voor de toekomst ook geconfronteerd met verschillende maatschappelijke ontwikkelingen zoals ĮôüijôðôąðäąôąũžàäĄÐġäĭÐąôąàôĭôàĤÐÿôěäėôąðŨžýÿÐąġĭĊĊėýäĤėäąŨž ðäijôąěĭĊėĄôąðŨžÿĊĊĔÛÐąäąŨ žàäėĊÿĭÐąàäĊĭäėóäôàƀĄäġðäĭĊÿgen voor de productbehoefte en de risicobereidheid van klanten); en žàäěġÐąàĭÐąàäġäÜóąĊÿĊðôäƀĄäġ gevolgen voor de mogelijke risico’s en de beheersing daarvan en de snelheid en vorm van informatievoorziening). Verzoek aan de Commissie is een probleemanalyse te maken van de samenhang tussen bovenstaande maatschappelijke ontwikkelingen en wijzigingen in wet- en regelgeving. Daarnaast wordt de Commissie gevraagd de invloed te analyseren die deze ontwikkelingen en wijzigingen kunnen hebben op het formuleren van toekomstbestendig beleid door de verzekeringssector. Tot slot wordt de Commissie verzocht beleidsadviezen voor de overheid en de verzekeringssector te formuleren. Kamerstukken II 2013/14, 32 013, nr. 55
Fiscale behandel vermogensinstrumenten banken Brief van de Staatssecretaris van
1160
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
"ôąÐąÜôéąƀơƠźƠƤźƢƠơƤƁĊĭäėàäîěÜÐle behandeling van de verschillende vermogensinstrumenten waarvan een bank gebruik kan maken. – Net als alle andere ondernemingen kunnen banken ter financiering van hun activiteiten zowel eigen vermoðäąƀýÐĔôġÐÐÿƁÐÿěĭėääĄàĭäėĄĊðäą ƀÿäąôąðäąƁÐÐąġėäýýäąŪ`ĊĊėàäÛäĔÐling van de fiscale winst geldt hierbij de hoofdregel, dat de vergoeding ĊĭäėäôðäąĭäėĄĊðäąƀàôĭôàäąàƁąôäġ ten laste van die winst gebracht kan worden. De vergoeding over vreemd ĭäėĄĊðäąƀėäąġäƁýÐąôąàäėäðäÿĮäÿ ten laste van de winst worden gebracht, tenzij een van de specifieke renteaftrekbeperkende maatregelen van toepassing is. De vergoeding over vreemd vermogen wordt bij de ontvanger tot de winst gerekend. Dit geldt in beginsel ook voor de ontvangen vergoedingen over eigen vermogen, behoudens in die gevallen waarin de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Het kapitaal dat banken aanhouden wordt in het prudentiële toezicht, zoals opgenomen in het Bazel III/CRD-IV kapitaalakkoord, ingedeeld in verschillende categorieäąũóäġijĊðäąĊäĄàäġôäėơźýäėąýÐĔôġÐÐÿŧÐÐąĭĤÿÿäąàġôäėơźýÐĔôġÐÐÿäą ġôäėƢźýÐĔôġÐÐÿŪTôäėơźýäėąýÐĔôġÐÐÿ bestaat in de regel uit het aandelenkapitaal en het agio, bij banken die de NV als rechtsvorm hebben. Ook ingehouden winsten maken deel uit ĭÐąóäġġôäėơźýäėąýÐĔôġÐÐÿŪäĭäėðĊäàôąðĊĭäėÐÐąàäÿäąýÐĔôġÐÐÿƀàôĭôdend) is niet aftrekbaar van de fiscale winst van de bank. Bij een bank op coöperatieve grondslag geldt eveneens dat de uitkering van de winst aan de leden niet ten laste van de fiscale winst kan worden gebracht. Voor de fiscale behandeling van aanvulÿäąàġôäėơźýÐĔôġÐÐÿäąġôäėƢźýÐĔôġÐÐÿ moet eerst op grond van de voorwaarden waaronder de desbetreffende vermogensbestanddelen zijn uitgegeven, beoordeeld worden of fiscaal gezien sprake is van eigen vermogen of van vreemd vermogen. Bij deze fiscale beoordeling is in beginsel de civielrechtelijke vorm van de geldverstrekking beslissend: vormt een geldverstrekking civielrechtelijk beschouwd een lening, dan geldt deze geldverstrekking in beginsel ook fiscaal als lening. Belangrijke uitzondering hierop vormt de situatie waarin de lening feitelijk functio-
neert als eigen vermogen. In dat geval wordt de civielrechtelijke lening fiscaal behandeld als een kapitaalverstrekking. De vergoeding over ÐÐąĭĤÿÿäąàġôäėơźýÐĔôġÐÐÿôěĭÐąĮäðä de aangescherpte vereisten van het Basel III kapitaalakkoord naar het hiervoor beschreven geldend recht niet aftrekbaar. Dit gevolg leidt tot een ongelijk speelveld tussen Nederlandse banken en banken in andere Europese landen. Dit vindt de staatssecretaris onwenselijk. Om deze reden is het kabinet voornemens om zeker te stellen dat de vergoeding over aanvullend hybride tier ơýÐĔôġÐÐÿĭĊĊėÛÐąýäąîěÜÐÐÿÐíġėäýbaar zal zijn en bij de ontvanger in de belastingheffing zal worden betrokken. Kamerstukken II 2013/14, 32 013, nr. 58
Strafbaarstelling illegaliteit en verhoging arbeidskorting ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėźHėäěôàäąġƀƠơź ƠƤźƢƠơƤƁĊĭäėóäġÜĊĄĔėĊĄôěàÐġôě bereikt t.a.v. de voorgenomen strafbaarstelling van illegaliteit en de verhoging van de arbeidskorting. – De coalitiefracties hebben in samenspraak met het kabinet afspraken gemaakt over deze onderwerpen met instemming van de verantwoordelijke bewindspersonen. Ten aanzien van het onderwerp strafbaarstelling illegaliteit gaat het om de intrekking van het hierover bij de Kamer aanhangige wetsvoorstel. Wat de verhoging van de arbeidskorting betreft gaat het om een bedrag ĭÐąƙƥƠƠĄôÿüĊäąàÐġôąĔÐěÛÐÐėôěôą de begroting. Hierdoor wordt met ôąðÐąðĭÐąƢƠơƥàäÐíÛĊĤĮĭÐąàä arbeidskorting niet meer vanaf een ôąýĊĄäąĭÐąÜôėÜÐƙƤƢŪƠƠƠĄÐÐėĔÐě ĭÐąÐíÜôėÜÐƙƤƩŪƠƠƠÐíðäÛĊĤĮàŪä ÐíÛĊĤĮäôąàôðġôąƢƠơƧÛôüääąôąýĊĄäąĭÐąÜôėÜÐƙơơƦŪƠƠƠŪäijä maatregel draagt eraan bij dat werken meer loont. Kamerstukken II 2013/14, 33 750, nr. 38
Staat van de Rechtsstaat Verslag van een deskundigenbijeenýĊĄěġƀĭÐěġðäěġäÿàƠƨźƠƤźƢƠơƤƁĭÐą ƠƤźƠƢźƢƠơƤġäėĭĊĊėÛäėäôàôąðĭÐąóäġ debat over de Staat van de Rechtsstaat. – De bijeenkomst had de volgende agenda: Algemene inleiding door de heer A.F.M. Brenninkmeijer, voormalige Nationale ombudsman
Wetgeving
Thema 1 Rechtspraak Mr. Dr. G.J.M. Corstens, president Hoge Raad Mr. H.D. Tjeenk Willink, voormalig vicepresident Raad van State Mr. W.F. Hendriksen, algemeen deken Nederlandse Orde van Advocaten Thema 2 Strafrecht Mr. Dr. Y. Buruma, raadsheer HR Mevr. mr. J.M. Penn-te Strake, lid College van procureursgeneraal Mevr. mr. M.C.C. van de Schepop, voorzitter Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak Thema 3 Grondrechten Prof.dr. E.M.H. Hirsch Ballin, hoogleraar Rechten van de Mens, UvA en Nederlands en Europees Constitutioneel Recht, Tilburg University Mr. dr. J.P. Loof, lid College voor de Rechten van de Mens. Van de gesprekken wordt een stenografisch verslag uitgebracht. De bijeenkomst is ook beschreven in de rubriek nieuws van NJB afl. 6 (NJB 2014/354, afl. 6, pag. 438). Kamerstukken I 2013/14, 33 750 VI, O
Kinderen en vechtscheiding Brief van de Staatssecretarissen van VenJ en VWS (31-03-2014) over het verbeteren van de positie van kinderen in een ‘vechtscheiding’. – Artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) stelt in het eerste lid dat ouders de eerste verantwoordelijkheid hebben bij de opvoeding en ontwikkeling van hun kind. Dit uitgangspunt hanteren ook de Inspectie Jeugdzorg in haar rapport ‘Casusonderzoek Zeist’ en de Kinderombudsman in zijn recent uitgebrachte rapport ‘Vechtende ouders, kind in de knel’. Maar als een scheiding zeer problematisch verloopt, is dit niet altijd meer het geval. Ook het sociale netwerk (familie, buren en vrienden) lukt het dan vaak niet meer om de-escalerend op te treden. Kinderen kunnen dan, onder meer omdat ze inzet worden van de strijd, zo ernstig in de knel raken dat hun ontwikkeling wordt bedreigd. In die gevallen slagen ouders er niet meer in om de belangen van hun kind een eerste overweging te laten zijn. Hulp van (overheids)instanties is dan noodzakelijk en gerechtvaardigd. Het tweede lid van artikel 18 van het IVRK stelt dat Staten passende bijstand verlenen aan ouders om deze verant-
woordelijkheid daadwerkelijk te kunnen uitoefenen. Nagegegaan is wat nodig is om de schrijnende situatie van kinderen in een ‘vechtscheiding’ te verbeteren. Verschillende factoren, die elkaar bovendien kunnen versterken, spelen een rol bij een vechtscheiding. Hierbij kan gedacht worden aan langslepende juridische procedures, financiële gevolgen van een (echt)scheiding, onverwerkt verdriet, psychologische problemen, een nieuwe partner of huiselijk geweld. Er is dus niet één manier om de problematiek op te lossen. Omdat de meeste van deze factoren buiten de invloedssfeer van (overheids)instanties liggen is enige bescheidenheid in het ambitieniveau gepast. Er is wel een uitvoeringsplan ontwikkeld dat als bijlage bij deze brief is te vinden. In dit uitvoeringsplan wordt teruggekomen op de toezeggingen die aan de Kamer zijn gedaan, onder meer over het ouderschapsplan, de positie van vaders en de omgangsvoorzieningen. Het door de Kinderombudsman opgestelde rapport, is betrokken bij dit uitvoeringsplan. Het uitvoeringsplan kent acties van verschillende orde van grootte en met verschillende looptijden, actoren en beoogde resultaten. De acties richten zich op ouders, kinderen en het sociale netwerk, alsmede op professionals en (overheids)instanties. Ouders zijn in eerste instantie aan zet om te voorkomen dat een (echt)scheiding uit de hand loopt en kinderen hiervan de dupe worden. Het sociale netwerk rond ouders en kinderen kan hierin een belangrijke rol vervullen. De stem van kinderen over wat voor hen van belang is als hun ouders scheiden dient zowel door de ouders als professionals te worden gehoord. Professionals moeten voldoende geëquipeerd zijn om ouders en kinderen bij deze problematiek te kunnen ondersteunen of behandelen. Een blauwdruk over hoe te handelen bij een (dreigende vecht) scheiding is daarbij niet te geven. Uit de inventarisatie is echter gebleken hoe belangrijk het is dat meteen de juiste interventie wordt inzet: licht als het kan, maar direct een zwaarder instrument als dat moet. Procedures van (overheids)instanties moeten zo worden ingericht dat snel de juiste interventie kan worden gekozen.
Initiatiefnota wijziging samenloopregeling Geleidende brief en initiatiefnota van het lid Helder (08-04-2014) tot wijziging van de samenloopregeling in het Wetboek van Strafrecht. – Initiatiefnemer wil de samenloopregeling in het Wetboek van Strafrecht (Sr), herzien. De meerdaadse samenloop wordt wat initiatiefnemer betreft geschrapt uit het Wetboek van Strafrecht. De samenloopregeling betreft de artikelen 55 tot en met 63a Sr. De artikelen 57 en 58 Sr bevatten een plafond voor wat betreft de maximaal op te leggen vrijheidsstraf in het geval een persoon meerdere misdrijven heeft begaan welke gelijktijdig worden berecht. Initiatiefnemer is van mening dat het huidige plafond eraf moet. De rechter kan dan met ieder strafbaar feit apart rekening houden bij de straftoemeting en kan daardoor bij de veroordeling van de dader een passende straf opleggen voor de bewezen verklaarde strafbare feiten. Voor de volledigheid merkt initiatiefnemer op dat niet wordt geïmpliceerd dat er helemaal geen sprake meer zou moeten zijn van een plafond. Verder wordt voorgesteld een aantal artikelen uit de samenloopregeling te schrappen of aan te passen die verband houden met de meerdaadse samenloop. De eendaadse samenloop en voortgezette handeling kunnen wat initiatiefnemer betreft ongewijzigd blijven. Kamerstukken II 2013/14, 33 914, nr. 2
Algemene Rekenkamer Brief van de Algemene Rekenkamer (27-03-2014) ter aanbieding van het Verslag 2013. – Het jaarverslag is ook online gepubliceerd via www.rekenkamer.nl/ verslag2013. Met het Verslag 2013 verantwoordt de Rekenkamer zich over haar werkzaamheden in 2013. De onderzoeks- en samenwerkingsprojecten in binnen- en buitenland komen aan de orde. Ook bevat het Verslag 2013 informatie over de bedrijfsvoering van de Algemene Rekenkamer. Nieuw is dit jaar dat op de website de eigen uitgaven (het ‘grootboek’) openbaar zijn gemaakt als open data. Kamerstukken II 2013/14, 33 915, nr. 1
Kamerstukken II 2013/14, 33 836, nr. 3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1161
Nieuws
857
Hoogte griffierecht heeft gevolg voor beroep op rechter Als burgers en bedrijven meer geld moeten betalen om een rechtszaak aan te spannen, zullen ze minder snel naar de rechter stappen. Als de griffierechten verdubbelen, daalt het aantal rechtszaken met circa 40 procent. Op 14 april publiceerde de Raad voor de rechtspraak het onderzoek: ‘In de schaduw van de rechter: individuele en maatschappelijke kosten en baten van de juridische infrastructuur’, uitgevoerd door Frank van Tulder, werkzaam bij de Raad.
O
nderwerp van het onderzoek is welke invloed financiële regels rond het beroep op de rechter hebben op het handelsverkeer tussen bedrijvenen personen. Het gaat bijvoorbeeld om de hoogte van het griffierecht of de kosten van de (soms verplichte) procesvertegenwoordiging door een advocaat.
Daling instroom Een actueel voorbeeld van via het onderzoek bereikte inzichten betreft de gevolgen van de ingrepen in het griffierecht die in 2010 en 2011 hebben plaatsgevonden. Vooral voor procederende bedrijven zijn de griffierecht flink verhoogd. Die verhogingen raken overigens niet alleen bedrijven, ook burgers krijgen er, via een veroordeling tot betaling van de griffierechten van de tegenpartij, mee te maken. Volgens het onderzoek is door die ingrepen in de griffierechten een daling van de instroom van handelszaken bij de rechter met circa 30% te verwachten. De feitelijke daling tussen 2010 en 2013 is 26%. De uitkomsten laten zien dat deze daling voor een groot deel door de verhoging van griffierechten is veroorzaakt.
Stijging Opvallende uitzondering zijn de zaken met een financieel belang tussen € 5000 en € 25.000. Daarvan zijn er meer voor de rechter gekomen. Dit is ook de enige groep zaken waarbij volgens het onderzoek geen daling, maar
1162
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
een stijging is te verwachten. De stijging van griffierechten is hier duidelijk minder sterk geweest en is soms zelfs gedaald. Overigens zijn dit ook de zaken die in 2011 overgingen van de civiele naar de kantonrechter. Een advocaat is voor dit soort zaken niet langer verplicht. Ook dit heeft volgens het onderzoek het aantal van deze zaken voor de rechter doen toenemen.
Economisch belang De schattingen in het onderzoek geven ook een beeld van het potentieel economisch belang van de rechtspraak op het gebied van handelszaken. Door de heffing van griffierechten is in 2012 naar schatting ca. € 1 miljard aan transacties wegge-
vallen of tenminste anders verlopen dan zonder griffierechten het geval zou zijn geweest. Het onderzoek gaat ervan uit dat partijen, als zij overwegen een handelscontract aan te gaan, de kans dat het misloopt en de verwachte kosten en baten van een eventuele daarop volgende gang naar de rechter meewegen. Dat is een stilering van de werkelijkheid. Maar bij handelszaken, zeker die waarbij bedrijven betrok ken zijn (en dat zijn verreweg de meeste) zullen de in het model geschetste financiële afwegingen in het algemeen leidend zijn. Het onderzoek is te vinden op rechtspraak.nl
858
Forensische ondersteuning voor gerechten Zes rechtbanken en vier gerechtshoven krijgen een parttime forensisch medewerker, die rechters en juridisch medewerkers kan helpen bij het doorgronden van forensisch bewijs.
T
echnisch bewijs (denk bijvoorbeeld aan onderzoek naar kruitsporen, bloedspatten en DNA) heeft de afgelopen jaren een grote vlucht genomen. De onderzoeksmogelijkheden zijn enorm toegenomen, net als het wetenschappelijk gehalte van rapporten van bijvoorbeeld het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Die zijn voor rechters steeds moeilijker te begrijpen, terwijl zij elk bewijsmiddel toch kritisch moeten beoordelen. De forensisch medewerkers, afgestudeerden van de masteropleiding
Forensic science (Universiteit van Amsterdam) bieden extra inzicht in onderzoeksrapporten door op essentiele kwesties te wijzen en achtergrondinformatie aan te bieden. Verder verzorgen ze presentaties over bijvoorbeeld het beoordelen van DNA-profielen en denken ze desgevraagd mee over vragen die de rechter op de zitting aan de deskundige zou kunnen stellen. De rechtbanken Noord-Holland, Gelderland en Rotterdam en alle gerechtshoven krijgen nu een parttime forensisch medewerker. Of hun werkterrein volgend jaar verder wordt uitgebreid – de projectgroep zou het liefst alle elf rechtbanken voorzien van een parttime forensisch medewerker – hangt af van de financiële ruimte. rechtspraak.nl
Nieuws
859
Vereniging Martijn verboden en ontbonden De Hoge Raad heeft op 18 april 2014 beslist (ECLI:NL:HR:2014:948) dat de vereniging Martijn wordt verboden en ontbonden omdat haar activiteiten in strijd zijn met de openbare orde. Hoewel in het algemeen grote terughoudendheid moet worden betracht bij het verbieden en ontbinden van een vereniging, dwingen de uitzonderlijk ernstige aard van de gedragingen, de aard van de werkzaamheid van de vereniging en de daarmee strokende kennelijke bedoeling van haar leden, tot het oordeel dat dat de vereniging wordt verboden en ontbonden in het belang van de bescherming van de gezondheid en van de rechten en vrijheden van kinderen.
H
et OM diende bij de rechtbank een verzoek in om de vereniging Martijn te verbieden en te ontbinden. De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen (ECLI:NL:RBASS:2012:BW9477). Het hof heeft de vordering vervolgens afgewezen (ECLI:NL:GHARL:2013: BZ6041). Volgens het hof zou de samenleving in staat moeten zijn zich teweer te stellen tegen ongewenste uitingen en gedragingen die weliswaar verwerpelijk, maar niet strafbaar zijn. Bovendien dient de samenleving ook opvattingen voor lief te nemen die in brede kring worden verafschuwd. Daarbij moeten volgens het hof schending van de openbare orde en ontwrichting van de samenleving goed worden onderscheiden. Pas als de samenleving wordt ontwricht of dreigt te worden ontwricht is ontbinding op haar plaats. De bescherming van de lichamelijke en geestelijke integriteit van kinderen is in de samenleving van groot belang maar daarvoor zijn andere normen gegeven dan art. 2:20 BW.
Uitspraak Hoge Raad De Hoge Raad stelt vast dat het hof, in cassatie onbestreden, heeft vastgesteld dan wel geoordeeld (i) dat in het geval
van de vereniging sprake is van een hechte groep personen die de overtuiging koestert dat kinderen in beginsel gebaat zijn bij seksuele intimiteit met volwassenen, (ii) dat de vereniging door de keuze van het materiaal dat zij op haar website publiceert, die overtuiging voortdurend voedt, en aldus (iii) steun geeft aan de overtuiging van haar leden dat seksuele relaties tussen kinderen en volwassenen puur en goed kunnen zijn. Dusdoende (iv) bagatelliseert de vereniging de gevaren van seksueel contact met jonge kinderen, en praat zij dergelijke contacten niet alleen goed, maar verheerlijkt ze zelfs. Dit alles samenvattend is naar het onbestreden oordeel van het hof sprake van (v) een werkzaamheid van de vereniging die een daadwerkelijke en ernstige aantasting is van het als wezenlijk ervaren beginsel dat de lichamelijke en seksuele integriteit van het kind dient te worden beschermd. Niet kan worden aanvaard dat de enkele omstandigheid dat de werkzaamheid van de vereniging een bedreiging vormt voor de openbare orde, meebrengt dat zij verboden wordt verklaard en wordt ontbonden. In het concrete geval zullen de gronden die hiertoe nopen, duidelijk zwaarder moeten wegen dan de fundamentele vrijheid van vereniging. In de feitelijke instanties van deze zaak is gebleken dat de vereniging de gevaren van seksueel contact met jonge kinderen bagatelliseert en dergelijke contacten verheerlijkt en propageert. Terecht is het hof (evenals de rechtbank) tot het oordeel gekomen dat deze werkzaamheid een daadwerkelijke en ernstige aantasting is van het wezenlijke beginsel dat de lichamelijke en seksuele integriteit van het kind dient te worden beschermd. De Hoge Raad voegt hieraan nog het volgende toe. Seksueel contact van volwassenen met jonge kinderen is naar de in Nederland levende maatschappelijke opvattingen een daadwerkelijke en ernstige aantasting van
de lichamelijke en seksuele integriteit van het kind, waardoor het kind grote en blijvende psychische schade kan oplopen. Bovendien behoeven juist kinderen bescherming tegenover volwassenen die handelingen als hier bedoeld verrichten, omdat zij in het algemeen door hun jeugdige leeftijd en de daarmee samenhangende kwetsbaarheid in een afhankelijke positie verkeren ten opzichte van volwassenen. Deze maatschappelijke opvattingen worden ook buiten Nederland breed gedragen, en Nederland heeft zich internationaal verplicht in dat verband maatregelen te nemen (Verdrag van Lanzarote inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, 25 oktober 2007, Trb. 2008/58, in Nederland in werking getreden op 1 juli 2010, Stb. 2009/578). Hoewel in het algemeen grote terughoudendheid moet worden betracht bij het verbieden en ontbinden van een vereniging, dwingen de uitzonderlijk ernstige aard van de onderhavige gedragingen, de aard van de werkzaamheid van de vereniging – die erop is gericht bij haar leden en anderen die haar website bezoeken, eventuele drempels weg te nemen om seksueel contact met kinderen te hebben, en aldus dergelijk contact te bevorderen - en de daarmee strokende kennelijke bedoeling van haar leden, tot het oordeel dat het, bij afweging van alle betrokken rechten en belangen, in een democratische samenleving noodzakelijk is dat de vereniging wordt verboden en ontbonden in het belang van de bescherming van de gezondheid en van de rechten en vrijheden van kinderen. Gelet op dit alles bekrachtigt de Hoge Raad, met vernietiging van de beschikking van het hof, de beschikking van de rechtbank. Met deze uitspraak volgt de Hoge Raad de eerdere Conclusie van AG Timmerman in deze zaak (ECLI:NL:PHR:2013:2379).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1163
Nieuws
860
Grootschalige gegevensverzameling inlichtingendiensten in strijd met grondrecht Inlichtingendiensten in de Europese Unie die op grote schaal gegevens van en over Europese burgers verzamelen in het kader van surveillanceprogramma’s handelen in strijd met de in Europa geldende grondrechten. Deze conclusie trekken de gezamenlijke Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep, in een Opinie. Hoewel de inlichtingendiensten niet onder de reikwijdte van het recht van de Europese Unie vallen, stellen de privacytoezichthouders vast dat de algemene grondrechten, zoals onder meer vastgelegd in het EVRM, wel van toepassing zijn. Het is de plicht van de EU-lidstaten om ervoor te zorgen dat die rechten ook daadwerkelijk worden gerespecteerd.
O
p 9 april 2014 werd de Europese richtlijn over de bewaarplicht voor telecomen internetgegevens – die grote hoeveelheden gegevens van en over alle Europeanen toegankelijk maakt voor politie en justitie – ongeldig verklaard door het Hof van Justitie van de EU. Uit de uitspraak blijkt dat de bewaarplicht een te grote inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer en mensen het idee kan geven dat zij voortdurend onder observatie staan. Volgens de Artikel 29-werkgroep betekent het respecteren van Europese grondrechten onder meer dat het onrechtmatig is om gegevens van grote groepen, vaak onverdachte, personen middels geheime surveillanceprogramma’s, op te slaan. Zolang de noodzakelijkheid en proportionaliteit van massale opslag van en toegang tot deze gegevens niet kan worden aangetoond, kunnen deze programma’s niet worden verantwoord door een beroep op de strijd tegen het terrorisme of andere bedreigingen voor de nationale veiligheid. Ook het meewerken door Europese autoriteiten of bedrijven aan surveillanceprogramma’s van buitenlandse inlichtingendiensten door toegang te geven tot
1164
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
hun netwerken of door gegevens te verstrekken is strijdig met de Europese privacyregels. De Artikel 29-werkgroep doet daarom in haar opinie een aantal aanbevelingen om de balans tussen privacy en veiligheid te herstellen. In de eerste plaats roepen de toezichthouders op om het vertrouwen van de burger in de overheid terug te winnen, onder andere door meer openheid van zaken te geven over het bestaan en de werking van surveillanceprogramma’s. Ook moet zo spoedig mogelijk duidelijk worden wat in juridische zin moet worden verstaan onder het begrip ‘nationale
veiligheid’. Een heldere en objectieve begripsbepaling ontbreekt vooralsnog. In de tweede plaats dient sprake te zijn van effectief en onafhankelijk toezicht op de veiligheidsdiensten, waarbij specifieke aandacht wordt gegeven aan de verwerking van persoonsgegevens. Tot slot roepen de privacytoezichthouders op om op mondiaal niveau afspraken te maken over een afdwingbaar recht op gegevensbescherming en specifieke waarborgen in geval van onderzoeken door inlichtingendiensten. cbpweb.nl
861
Civiele procedure eenvoudiger Het civiele proces wordt eenvoudiger door de invoering van een basisprocedure die bestaat uit één schriftelijke ronde, één mondelinge behandeling bij de rechter en daarna een uitspraak. Bovendien beginnen procedures straks digitaal. Dit blijkt uit een wetsvoorstel waarmee de ministerraad heeft ingestemd.
D
e kern van de voorgestelde procedure is een mondelinge behandeling, al vrij snel na de start van de procedure. Hierdoor heeft de rechter vroeg contact met partijen en kan hen dan om een toelichting vragen, getuigen of deskundigen horen en schikkingsmogelijkheden aftasten. Ook kan hij gelegenheid bieden om te pleiten. Is de zaak ingewikkeld, dan kan de rechter de basisprocedure aanvullen met een extra schriftelijke of mondelinge ronde. Hierdoor heeft hij meer invloed op het verloop van de procedure, kan hij beter inspelen op de behoeften van rechtzoekenden en meer maatwerk leveren. Partijen krijgen duidelijkheid over termijnen om verweer te voeren en nadere stukken in te dienen. Dat zorgt voor kortere doorlooptijden en een overzichtelijker en meer voorspelbare rechtsgang. In het merendeel van de gevallen moet binnen zes weken na de mondelinge behandeling een uitspraak volgen.
Digitalisering Over enkele jaren moeten burgers en bedrijven kunnen inloggen bij de rechterlijke macht om een procedure te beginnen. Digitaal procederen bij de civiele en bestuursrechter wordt in de toekomst verplicht voor professionele partijen. Burgers die zonder advocaat naar de rechter stappen mogen nog papieren stukken indienen. De digitalisering wordt vanaf 2015 doorgevoerd. Rechtzoekenden krijgen een digitaal dossier ‘Mijn Zaak’ waarin elke stap in de procedure kan worden gevolgd en waarin de rechtzoekende wordt geïnformeerd over uitspraken en beslissingen. Het wetsvoorstel is voor advies naar de Raad van State gestuurd en wordt openbaar bij indiening. rijksoverheid.nl
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Promoties Het beheerplan voor Natura 2000-gebieden De doelstelling van artikel 6 Habitatrichtlijn is het realiseren van ‘een gunstige staat van instandhouding’ van kwalificerende habitats en soorten in Natura 2000-gebieden. De Nederlandse wetgever heeft met het oog op dat doel onder meer gekozen voor een systeem met een verplicht beheerplan voor elk aangewezen Natura 2000-gebied. Het beheerplan wordt door de overheid beschouwd als een belangrijk instrument om kwalificerende natuurwaarden te beschermen en het bestaande gebruik in Natura 2000-gebieden te reguleren. De vorm, de inhoud en de juridische status van dit plan roepen in de (rechts)praktijk echter vragen op. Het is de vraag of het beheerplan een effectief instrument is om natuurwaarden in een Natura 2000-gebied adequaat te beschermen. In het kader van dit promotieonderzoek heeft Sander Kole de juridische (on)mogelijkheden van het beheerplan onderzocht. Aangetoond wordt dat de positieve en negatieve instandhoudingsmaatregelen die in het beheerplan zijn vastgelegd niet exclusief op basis van dat zelfde plan kunnen worden afgedwongen. In de praktijk is aanvullende besluitvorming – zoals de vergunningplicht van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 – nodig om de kwalificerende natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden adequaat te beschermen. De Natuurbeschermingswet 1998 bevat evenmin een generiek instrument om positieve instandhoudingsmaatregelen af te dwingen. Vanwege deze problematiek is onderzocht in hoeverre het mogelijk is om de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden door middel van natuursubsidies
en/of sectorale planfiguren, zoals het inrichtingsplan, het bestemmingsplan en verschillende waterplannen, te beschermen. Naar huidig recht biedt het bestemmingsplan in combinatie met de vergunningplicht van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 de beste mogelijkheden om dat doel te realiseren. In gevallen waarin het benodigde natuurbeheer ‘een doen’ vereist kan dit met behulp van voorwaardelijke verplichtingen worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Het onderzoek wordt besloten met een analyse – op hoofdlijnen van de belangrijkste instrumenten in het Engelse natuurbeschermingsrecht. Daarbij wordt de Engelse aanpak vergeleken met die in Nederland. In Engeland worden de instandhoudingsmaatregelen voor Natura 2000-gebieden hoofdzakelijk geborgd met behulp van natuursubsidies en bestuursafspraken tussen overheden. Het Engelse natuurbeschermingsrecht kent geen verplicht beheerplan. Hoewel de verplichtingen uit artikel 6 Habitatrichtlijn (deels) op een andere manier zijn geïmplementeerd dan in Nederland, treden bij de bescherming van Engelse Natura 2000-gebieden vergelijkbare problemen op. Het is niet verplicht om een subsidieovereenkomst te sluiten en bestuursafspraken zijn juridisch niet afdwingbaar. Om die reden kunnen problemen ontstaan bij de realisering van het benodigde natuurbeheer. Net als in Nederland is aanvullende besluitvorming (meldingsplicht of toestemming voor activiteiten in Natura 2000-gebieden) nodig om de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden adequaat te beschermen. Op basis van de bevindingen wordt een aantal aanbevelingen gedaan om de wet- en regelgeving aan te passen. In dat kader wordt onder meer geadviseerd om het stelsel van natuursubsidies beter af te stemmen op de doelstellingen van Natura 2000. Het rechtsfiguur beheerplan kan worden afgeschaft en de functies van dat plan kunnen worden ondergebracht in het bestemmingsplan. In de toekomst kan deze functie van het bestemmingsplan mogelijkerwijs worden overgenomen door het omgevingsplan. Verder verdient het de aanbeveling om - net als in het Engelse recht - te werken met een lijst van activiteiten die zonder een natuurvergunning
kunnen worden gerealiseerd. Kole verdedigde zijn proefschrift op 15 april 2014 aan de Radboud Universiteit Nijmegen. De promotoren zijn prof. mr. A.G.A. Nijmeijer en prof. mr. R.J.N. Schlössels (beide als hoogleraar verbonden aan de sectie bestuursrecht van de Radboud Universiteit Nijmegen). S.D.P. Kole Het beheerplan voor Natura 2000-gebieden. Een onderzoek naar de effectiviteit van het beheerplan, mede in relatie tot andere planfiguren in het omgevingsrecht Uitgeverij Kluwer BV 2014, 430 p., € 56,00 ISBN 978 90 1312 356 2
Het uitbesteden van re-integratietaken Publieke taken zijn niet voor niets ooit publiek geworden. Dit geldt bij uitstek voor taken binnen de verzorgingsstaat. Begin vorige eeuw is een aantal taken binnen de verzorgingsstaat geprivatiseerd, o.a. de uitvoering van de toeleiding naar werk (re-integratie) voor bijstandsontvangers. Het onderzoek van Alex Corrà focust op de gevolgen die deze verandering heeft gehad voor de manier waarop de publieke waarden en belangen, die met deze taak gemoeid zijn, worden geborgd. De centrale onderzoeksvraag is dan ook: Hoe borgen gemeenten publieke belangen bij het uitbesteden van re-integratie? Om deze te beantwoorden is door middel van document analyse (van contracten, beleidsdocumenten en bestekken) samen met case studies bij 9 gemeenten gekeken naar de juridische en de praktische realiteit van het uitbesteden van re-integratie. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen hoe gemeenten in algemene zin hebben geprobeerd te borgen dat contracten nagekomen werden en hoe men daarbij met 5 specifieke aan re-integratie gerelateerde aspecten om ging. Dit zijn: het leveren van maatwerk, het realiseren van duurzame resultaten, het voorkomen van afroming en het waarborgen van privacy en van een correcte afhandeling van klachten. Het blijkt dat om contractuele nakoming te borgen de gemeenten sterk hebben ingezet op het grip hou-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1165
862
Universitair Nieuws
den op de uitvoering. Dit onder andere door uitgebreide contracten te hanteren, het opknippen van trajecten in kleine stukjes en door klantmanagers een zeer belangrijke regierol toe te kennen in het dienstverleningsproces. Ook is men gaandeweg steeds meer zelf gaan doen of heeft het uitbesteedt bij aan de gemeente gelieerde organisaties, zoals WSW bedrijven. Daarnaast bleek vertrouwen een belangrijk middel om bij het uitbesteden de controle op de uitvoering te kunnen optimaliseren en elementen zoals het leveren van maatwerk te vergemakkelijken. Maar de aanbestedingsregels, waar men bij uitbesteding aan moet voldoen, maken door hun focus op objectivering het selecteren van leveranciers op basis van een subjectief criterium zoals betrouwbaarheid juist erg moeilijk. De bevindingen uit het onderzoek ondersteunen ook de stelling dat op de re-integratiemarkt de aanbestedingsregels de disciplinerende kracht van concurrentie ondermijnde doordat ze de kosten voor het wisselen van leveranciers opdreven. Hierdoor was men na gunning van een contract niet snel geneigd om afscheid te nemen van slecht presterende leveranciers omdat opnieuw aanbesteden te kostbaar zou zijn in termen van tijd en geld. Ten aanzien van de 5 gekozen aspecten bleek dat gemeenten maar weinig tot geen controle uitvoerden op hoe private leveranciers met privacy en ook de afhandeling van klachten omgingen. Deze aspecten kregen duidelijk minder aandacht dan het borgen van het realiseren van duurzame resultaten, het voorkomen van afroming en ook het realiseren van maatwerk. Relatief veel aandacht werd er besteed aan het borgen van duurzaamheid van resultaten. Hiervoor is men deels overgestapt van het kopen van duurzaamheid als resultaat naar het kopen van duurzaamheid als proces. Opmerkelijk is ook dat gemeenten veel deden om afroming door leveranciers te voorkomen, maar naarmate de tijd verstreek zelf wel steeds meer overgingen tot afromen omdat de financiering van de WWB het realiseren van snelle uitstroom sterk beloonde. Samenvattend kan men concluderen dat het contractueel borgen voornamelijk gebeurde door maar weinig echt uit te besteden en dat de procedurele publieke belan-
1166
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
gen van privacy en klachtenafhandeling het onderspit delfde tegenover aspecten die meer gerelateerd zijn aan het einddoel van re-integratie het vergroten van uitstroom uit de uitkering. Corrà verdedigde zijn proefschrift op 20 maart 2014 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn promotoren waren Prof. Dr. J. de Ridder en Prof. Dr. G.J. Vonk. A.D.R. Corrà Contracting for Public Values. Investigating the Contracting out of Employment Reintegration Services, in the Netherlands Uitgave in eigen beheer
Scriptie Cultuursensitiviteit bij het rapporteren pro Justitia In hoeverre kunnen etniciteit en cultuur het onderzoek naar de geestesvermogens in het kader van de rapportage pro Justitia beïnvloeden? Wat kunnen de gevolgen daarvan zijn voor het vaststellen van de mate van toerekeningsvatbaarheid, het recidivegevaar en de straftoemetingsbeslissing van de rechter? Dit zijn de twee centrale vragen van deze scriptie. Binnen het Nederlandse strafrecht, en daarmee ook binnen het vakgebied van de forensische psychiatrie, is in toenemende mate sprake van een etnische en culturele pluriformiteit. De verwachting is dat het aandeel personen met een niet-Nederlandse achtergrond in de toekomst zal toenemen. De multiculturele context kan het gedragskundige onderzoek compliceren. Dit heeft verschillende redenen. Psychiatrische ziektebeelden kennen wel universele aspecten, maar zijn niet per definitie identiek in verschillende culturen. Dit zou mogelijk kunnen leiden tot een andere (onjuiste) diagnose. Daarnaast kan een verstoord communicatieproces misinterpretaties, een gebrekkige vertrouwensrelatie en etnocentrisme tot gevolg hebben. Daarbij spelen taalproblemen een rol, maar ook andere onderdelen van de communicatie. Ook psychologisch testmateriaal kent soms een culturele bias en kan bovendien sterk op westers onderwijs geënt zijn. Het is goed mogelijk dat dergelijke factoren kunnen leiden tot ver-
schillen in adviezen aan de rechter, hetgeen de beslissing van de rechter over de sanctie kan beïnvloeden. Daarom is het goed in elk geval alert te zijn op het risico van cultuurgebonden misinterpretaties bij de beoordeling van de relatie tussen stoornis en delict, omdat dit belangrijke consequenties kan hebben voor de individuele verdachte en tevens een maatschappelijk risico kan opleveren. Stel dat cultuurverschillen inderdaad tot verschillen in sanctiesoort en strafmaat leiden – is dit dan ook een ongerechtvaardigd onderscheid? In Nederland houdt de strafrechter bij de sanctietoemetingsbeslissing niet alleen rekening met het gepleegde feit, maar tevens met de persoon van de verdachte en diens omstandigheden. Vooral deze persoonlijke aspecten kunnen een rechtvaardiging zijn voor verschillen in sanctietoemeting. Wanneer een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor onderscheid bestaat, hoeft van discriminatie (een schending van artikel 14 EVRM, al dan niet in combinatie met artikel 6 lid 1 EVRM) aldus geen sprake te zijn. Indien verschillen ontstaan doordat sprake is van cultuurgerelateerde
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
misvattingen en misinterpretaties, ligt de zaak echter anders. Het risico op een ongerechtvaardigd onderscheid kan mogelijk worden ingeperkt door het verbeteren van de ‘culturele competentie’ van individuele rapporteurs en door verder onderzoek in het vakgebied van de forensische psychiatrie. Er is op dit moment namelijk behoefte aan meer kennis
over cultuurverschillen in de psychiatrie en hoe daarmee om te gaan in de rapportage pro Justitia. Deze overwegingen maken dat cultuursensitiviteit bij het rapporteren pro Justitia een urgent issue is.
tuur en etniciteit bij het onderzoek naar de geestesvermogens in het strafrechtelijke kader Masterscriptie Strafrecht Tilburg University Beoordeling: 8,5 Begeleider: prof. dr. G. Meynen
Laura van Oploo Cultuursensitiviteit bij het rapporteren pro Justitia. De invloed van cul-
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: njblog.nl
Personalia
Hoogleraar Cees van Dam is benoemd tot bijzonder hoogleraar International Business and Human Rights, met speciale aandacht voor de transformatie van conflictsituaties naar een duurzame samenleving. Een nieuwe leerstoel die is ingesteld aan Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM) om onderzoek en onderwijs op het gebied van onderneming en mensenrechten te stimuleren. Professor Van Dam bekleedt deze bijzondere leerstoel, mogelijk gemaakt door Amnesty International Nederland en Stichting Vredeswetenschappen (SVW), per 1 april 2014.
Decaan Prof. mr. Annetje Ottow is per 1 september 2014 door het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht benoemd tot de nieuwe decaan van de Faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie (REBO). Zij volgt per die datum prof. dr. Henk Kummeling op. Ottow is op dit moment hoogleraar Economisch publiekrecht aan de faculteit.
Openbaar Ministerie De ministerraad heeft op voorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie ingestemd met het
voordragen van een aantal personen voor benoeming in de leiding van het Openbaar Ministerie (OM). De benoemingen gaan in op 1 mei 2014. De heer mr. G.W. van der Burg wordt lid van het College van procureursgeneraal van het OM. Hij is op dit moment hoofdofficier van justitie van het landelijk parket van het OM. Van der Burg volgt in het College van procureurs-generaal de heer mr. M.C.W.M. van Nimwegen op, die hoofdofficier van justitie in Rotterdam wordt. Van Nimwegen volgt in Rotterdam de heer mr. F.K.G. Westerbeke op, die hoofdofficier van justitie van het landelijk parket wordt. Verder wordt mevrouw mr. H.E. Hoogendijk hoofdofficier van justitie Zeeland en West-Brabant. Zij volgt de heer mr. H.M.P. Hillenaar op, die landelijk hoofdadvocaat-generaal wordt.
Advocatuur Van Doorne verwelkomt drie nieuwe partners in de financierings- en vastgoedpraktijk, allen afkomstig van Boekel de Nerée. Angelique Thiele is sinds 1995 werkzaam als advocaat, aanvankelijk voor Loeff Claeys Verbeke en Allen & Overy en sinds 2006 als partner bij de praktijkgroep Banking & Finance van Boekel de Nerée. Zij is specialist op het gebied van Nederlandse en grensoverschrijdende verzekerde financie-
863
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
ringstransacties. Thiele heeft een transactie- en adviespraktijk met een focus op vastgoed- en projectfinanciering. Lisette Bieleveld werkt sinds 1992 als advocaat en kwam in 1999 bij Boekel de Nerée terecht, waar zij in 2002 partner werd. Bieleveld heeft zich gespecialiseerd in het contracten- en aansprakelijkheidsrecht, burgerlijk proces- en internationaal privaatrecht en ICT- en privacyrecht. Zij adviseert en procedeert ten behoeve van (inter)nationale ondernemingen en organisaties op het gebied van commerciële contracten. Notaris Ariën van Heesen is sinds 2005 werkzaam bij Boekel de Nerée en werd hier in 2012 partner in de praktijkgroep Vastgoed. Het accent van zijn praktijk ligt op commercieel vastgoed, financieringen en zekerheden. Van Heesen adviseert en begeleidt bedrijven, overheden, private equityhuizen en banken bij commerciële vastgoed- en financieringstransacties en herstructurering- en uitwinningscenario’s
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1167
Personalia
Michel Klijn is per 1 april 2014 benoemd tot partner bij Houthoff Buruma. Hij is werkzaam binnen het praktijkgebied Projects and Project Finance en houdt zich hier bezig met projecten op het gebied van infrastructuur, vastgoed, energie en transport. Klijn adviseert in dat verband onder meer ontwikkelaars, bouwbedrijven, (semi-)overheden en
864
samen met professor mr. A.C. van Schaick de nog jonge cassatiepraktijk van het kantoor gaat uitbouwen. Jan Vranken kent de cassatiepraktijk vanwege zijn werk als cassatieadvocaat (1978-1983) en als advocaatgeneraal bij de Hoge Raad (19921997). De komst van Jan Vranken betekent voor Linssen c.s. Advocaten een belangrijke versterking van haar wetenschappelijke profiel.
den gehandhaafd of versoepeld? Sprekers uit de advocatuur, het openbaar ministerie, de rechterlijke macht en de wetenschap zullen deze knelpunten, oplossingen en uitdagingen benoemen en daarover met elkaar én met de deelnemers in discussie gaan.
den door vóór 9 mei 2014 een e-mail te sturen aan de
Agenda
12 05 2014 Congres 10 jaar Overleveringswet In de afgelopen tien jaar hebben het Openbaar Ministerie en de Rechtbank Amsterdam zich over vele honderden Europese aanhoudingsbevelen gebogen, hebben raadslieden vele honderden opgeëiste personen bijgestaan, hebben de Hoge Raad, het Hof van Justitie en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens een aantal keer geoordeeld in overleveringszaken en heeft de wetgever de Overleveringswet enkele malen aangepast aan EU-besluiten die de overlevering raken. De tiende verjaardag vormt een mooi moment voor een – vooral toekomstgerichte – inventarisatie van knelpunten in de Europese en Nederlandse regelgeving en rechtspraak. Wat zijn die knelpunten, hoe zijn of moeten ze worden opgelost en wat zijn de uitdagingen voor de toekomst? Bieden de Overleveringswet en de rechtspraak voldoende ruimte voor mensenrechtenverweren? Worden Nederlanders en EUburgers met een vaste verblijfplaats in Nederland op adequate wijze beschermd tegen vervolgingen en tenuitvoerleggingen van vonnissen in het buitenland? Moeten EAB’s strenger worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel zodat niet meer voor bagatelzaken kan worden overgeleverd? Of moet de Overleveringswet op deze punten juist wor-
1168
private opdrachtgevers over met name contractering en regulatory aspecten. Prof. mr. J.B.M. (Jan) Vranken is op 28 maart 2014 beëdigd tot advocaat. Na zijn emeritaat als hoogleraar Methodologie van het Privaatrecht aan de Universiteit van Tilburg is hij toegetreden tot het kantoor Linssen c.s. Advocaten te Tilburg, waar hij
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
Tijd: maandag 12 mei 2014 van 12.00 tot 17.30 uur Plaats: Agorazaal 1, Hoofdgebouw Vrije Universiteit Amsterdam, de Boelelaan 1105 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.vula.nl, inschrijven via: http://fd7.formdesk.com/vuamsterdam/ congres_10-jaar_Overleveringswet. Kosten voor deelname € 180,00
23 05 2014 Intervisie Hoge Raad cassatiebalie Aan de hand van inleidingen van leden van de Hoge Raad (mr. C.E. Drion), het Parket (mr. M.H. Wissink) en de cassatiebalie (mrs. J.A.M.A. Sluysmans en J.W.H. van Wijk) vindt een plenaire gedachtewisseling plaats over de vraag wat de cassatiebalie en de Hoge Raad in elkaars ogen anders (beter) zouden kunnen doen in hun streven het rechtsmiddel cassatie optimaal te doen beantwoorden aan zijn doeleinden. De bijeenkomst staat onder voorzitterschap van mr. F.B. Bakels, vice-president Hoge Raad. Tijd: vrijdag 23 mei van 13.30 tot 16.30 uur Plaats: Hoge Raad, Kazernestraat 52 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.vcca.nl. Deelname aan de bijeenkomst staat open voor alle advocaten bij de Hoge Raad. U kunt zich voor deze bijeenkomst aanmel-
adjunct-secretaris van de Vereniging van Civiele Cassatieadvocaten (VCCA), Alexandra van Loon:
[email protected]
03 06 2014 TBM Jaarconferentie Sinds de inwerkingtreding van Verordening 1/2003 en de decentralisatie van de toepassing van het mededingingsrecht in de Europese Unie, zijn de nationale mededingingsautoriteiten (de NMA’s) steeds actiever geworden en de nationale wetgevingen steeds complexer. Dit is ook het geval in België. Hoewel het Europees recht het nationaal recht sterk beïnvloedt, ligt de procedurele autonomie waarover de Belgische autoriteit beschikt aan de bron van vele bijzonderheden van het Belgische mededingingsrecht, die in de praktijk niet kunnen worden genegeerd. Tijd: dinsdag 3 juni van 12.30 tot 19.00 uur Plaats: ‘The Arc’, Square Brussels, Kunstberg 1000 Brussel Inlichtingen en aanmelding: via: http://www.meetings. maklu.be/nl/tbm-rcb/jaarcongres/, deelname kost € 125,00
12 06 2014 Boze burgers en de rechtspraak Debatavond n.a.v. het onderzoeksvoorstel Duurzaam Recht over de groeiende kritiek op de rechtspraak. Volgens hoogleraar rechtssociologie Marc Hertogh kan de kloof tussen rechtspraak en samenleving worden verkleind als kritische burgers serieus worden
Agenda
genomen en worden uitgenodigd om zelf verbeteringen aan te dragen. Hierbij kan volgens hem worden aangesloten bij succesvolle voorbeelden van crowdsourcing, waarbij (via Internet en social media) gebruik wordt gemaakt van grote groepen mensen om problemen op te lossen. Tijd: donderdag 12 juni van 20.00 tot 21.30 uur Plaats: Academiegebouw, Broerstraat 5 te Groningen Inlichtingen en aanmelding: via: http://www.rug400.nl/ nl/agenda/400-dagen-voor-400-vragen (halverwege pagina). Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Mariëlle Nijmeijer via:
[email protected]. Kaarten kosten € 3,00
15 t/m 17 09 2014 Cambridge conference on Public Law The theme for the inaugural Public Law Conference is ‘Process and Substance in Public Law’. The conference will bring together academics, judges and practitioners from a range of Public Law fields and a variety of common law jurisdictions. Nearly 60 speakers, drawn from a wide range of common law jurisdictions, will give papers at the conference, in both plenary and parallel panel sessions. One of the aims of the conference is to
enable dialogue to take place between participants from different legal systems. The intention is that the Public Law series will become a pre-eminent forum for the discussion of Public Law matters in the common law world. Tijd: maandag 15 tot woensdag 17 september Plaats: The Faculty of Law, 10 West Road, Cambridge, United Kingdom Inlichtingen en aanmelding: via: http://www.publiclawconference.law.cam.ac.uk/
Agenda kort
25 04 2014 Enforcement of European Private Law NJB 2014/468, afl. 8, p. 569
21 05 2014 Eindconferentie Conflict en Veiligheid
02 t/m 04 07 2014 Jubileumconferentie IVir NJB 2014/518, afl. 9, p. 630
NJB 2014/303, afl. 5, p. 377
25 04 2014 Jaarvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 2014
23 05 2014 Intervisie Hoge Raad - cassatiebalie
NJB 2013/2677, afl. 45, p. 3208
NJB 2014/864, afl. 16, p. 1168
12 05 2014 Congres 10 jaar Overleveringswet
03 06 2014 TBM Jaarconferentie
25 09 2014 Jaarcongres Independent legal Professional 2014
NJB 2014/864, afl. 16, p. 1168
NJB 2014/864, afl. 16, p. 1168
NJB 2014/790, afl. 14, p. 974
14 05 2014 De tweede kamerverkiezingen in 50 stappen
12 06 2014 Boze burgers en de rechtspraak
17 t/m 19 11 2014 International Conference 25 Years CRC
NJB 2014/864, afl. 16, p. 1168
NJB 2014/718, afl. 13, p. 890
15 t/m 17 09 2014 Cambridge conference on Public Law NJB 2014/864, afl. 16, p. 1169
NJB 2014/196, afl. 3, p. 246
19 t/m 23 05 2014 Journées 2014
24 06 2014 Wetsvoorstel Omgevingswet: ruimte voor normen en waarden
NJB 2014/671, afl. 12, p. 829
NJB 2014/357, afl. 6, p. 442
21 05 2014 EU Democracy Tour NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2722
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 25-04-2014 – AFL. 16
1169
DE COMMISSIE VAN ADVIES INZAKE VOLKENRECHTELIJKE VRAAGSTUKKEN
De Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) is een onafhankelijk adviesorgaan in de zin van de Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996, 378; 1998, 219). Zij adviseert de regering en de Eerste en de Tweede Kamer over vraagstukken van internationaal recht, waarbij de uitleg en de gewenste ontwikkeling van dit recht centraal staan. Omdat enkele leden wegens het verstrijken van de wettelijke termijn voor benoeming niet meer benoembaar zijn, bestaan er twee vacatures. Voor het lidmaatschap van de CAVV is een brede en actuele kennis van het internationale recht en ruime ervaring vereist, bij voorkeur op het niveau van hoogleraar internationaal recht of vergelijkbaar.
INFORMATIE OVER DE CAVV IS TE VINDEN OP: WWW.CAVV-ADVIES.NL Informatie over de vacatures kan worden ingewonnen bij de secretarissen van de CAVV, mr. Dirk Klaasen LL.M (070-348 61 44) of mr. drs. Noortje van Rijssen (070-348 42 74). Uw sollicitatie met curriculum vitae kunt u tot uiterlijk 16 mei 2014 richten aan:
[email protected] ter attentie van de beide secretarissen. Als u als ambtenaar werkzaam bent bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf en in verband met uw werkzaamheden betrokken bent bij onderwerpen waarover de CAVV de taak heeft te adviseren, dan kunt u geen lid van de CAVV worden (artikel 12, lid 2, Kaderwet adviescolleges).
VU LAW ACADEMY
Werk aan je toekomst, word specialist! • Leergang aanbestedingsrecht voor inkopers (start oktober)
• Leergang aanbestedingsrecht voor juristen (start september)
• Leergang decentrale verordeningen (start november)
• Leergang fiscaal pensioenrecht (start september)
• Leergang pensioenrecht (start september)
Voor meer informatie en inschrijven: www.vula.nl