De staat van het jeugdtheater - door René Geerlings Uitgesproken op 15 september 2013 in jeugdtheater De Krakeling, Amsterdam
Ik was 14 jaar toen ik mijn eerste theatervoorstelling zag. Op TV weliswaar, maar toch. Het was de voorstelling “Waltzer” van Pina Bausch. Ik herinner mij een vrouw die met haar benen omhoog tegen een muur lag en met een zware stem herhaaldelijk riep “Noch nicht nach Hause. Nog ein weinchen, ja? Ein weinchen und ein zigarettchen? Aben bitte nicht nach hause”. Ik herinner mij een meisje die met tape tegen een muur geplakt werd en volwassen mensen die met papieren bootjes speelden. Er liepen mannen rond die blaften als honden, er werden dansjes gedaan en alles kreeg heel veel tijd. Alsof het eeuwig mocht duren, het had geen begin en geen eind. En er zaten momenten in waarop er niks gebeurde. Ik had nog nooit zoiets onbegrijpelijk moois gezien. Als deze wereld echt bestond dan wilde ik daar deel van uitmaken. Die voorstelling was een parallel universum, een escape. Een universum waarin ik voor mijn gevoel beter thuis hoorde. Dus dit kan ook, dacht ik. Er is meer dan alleen maar dat rottige schoolplein in Eindhoven. En als er dus een parallelle wereld bestaat dan bestaat er ook een parallelle ik. En misschien betekent het dat ik daar een ander zou kunnen zijn dan mijn omgeving mij doet geloven. Dan zou ik daar dus meer kunnen zijn dan een mietje of een vieze flikker. Een paar maanden later ben ik, samen met mijn zus voor het eerst echt naar het theater gegaan. Naar het Plaza Futura, naar Seppan van Stella Den Haag. En ondanks dat Monic Hendrickx een meisje is, speelde ze toch ook mijn verhaal, zo eenzaam en zo verdrietig. Ik herinner mij dat ze aan het einde van de voorstelling herhaaldelijk op haar buik door een grote bak met water schoof. Een huilend lichaam. Ik was niet de enige ongelukkige en uitgekotste puber ter wereld, ik was niet alleen. De voorstelling raakte mij diep, en ik huilde daar tussen het Brabantse publiek maar niet omdat ik verdrietig was. Het was een ontlading. Het was louterend. Ongeluk hoeft niet alleen maar verwoestend of negatief te zijn, ongeluk kan een bron zijn waaruit troostende kunst kan ontstaan. Vanaf dat moment wist ik het, ik heb wel wat te bieden, ik stel wel wat voor. Ik word ook kunstenaar, ik word ook acteur. Ik wil ook met mijn buik door een bak water. Ik wil anderen dezelfde troost bieden als dat Seppan mijn geboden heeft. Ik had een missie en het vuur werd aan gestoken. Nooit ben ik zo in beweging gebracht als op die leeftijd door deze twee voorstellingen. Deze voorstellingen hebben mijn leven veranderd, dat klinkt dramatisch maar overdrijven 1
doe ik niet. Ik had hier nooit gestaan zonder Pina en Hans van den Boom. En ik zou er ook niet aan moeten denken waar ik dan wel gestaan zou hebben. In een strijdbare bui heb ik dit verhaal destijds eens opgestuurd naar Halbe Zijlstra omdat ik – een beetje naïef misschien – dacht dat ik het vleesgeworden bewijs was van het belang van kunst. Dat kunst van mij een betrokken burger heeft gemaakt. En dat jeugdtheater in het bijzonder gespaard moest blijven want als er een sector is die niet met zijn rug naar het publiek staat is het wel het jeugdtheater. Want hoe kan je in godsnaam een jeugdvoorstelling maken zonder met je doelgroep bezig zijn. Ik heb toen een brief terug gekregen van een assistent. Het ging niet over de waarde van kunst, die stond volgens hem buiten kijf. Het ging erom of dat wel gesubsidieerd moest worden. Einde discussie dus en de rest van het verhaal kent u wel. De bezuinigingen gaan maar door en door en wij moeten alsmaar leukere titels verzinnen en onze decors recyclen of maken van karton. En ondertussen maar bakkeleien over hoe we kunnen benoemen waarom wij dat subsidiegeld wel waard zijn. Hoe kunnen wij onszelf in hun arena beschermen. Dat is zoiets als aan je Brabantse oom uitleggen dat acteren een echt beroep is nadat hij gevraagd heeft: “Ge kent wel speulen maar kende ook echt werke” . Ergens heb ik het gevoel dat de oplossing niet in dat bakkeleien zit. Ergens denk ik dat het hem in de ideeën en de plannen zit. Dat we ons weer meer bezig moeten houden waarvoor we ooit zijn aangesteld. Het maken van voorstellingen. Het verwezenlijken van ideeën. En dan bedoel ik niet alle deuren dicht trekken en afgezonderd gaan zitten navelstaren. Maar gewoon, zoals iedereen hier dat al jaren doet, jeugdtheater maken van niveau met alles wat daarbij hoort. Dus niet alleen voorstellingen maken maar ook het gesprek met ons publiek aangaan en de thema’s van ons werk op verschillende manieren moreel invoelbaar maken. Volgens mij moet ons werk het onderwerp zijn. Niet ons bestaansrecht. Er zijn naar aanleiding van de bezuinigingen op kunst namelijk zo veel intelligente opiniestukken en columns geschreven. Er zijn onderzoeken gedaan, originele acties geweest. Mensen hebben slim gespeecht en we hebben allemaal uiteindelijk de hand in eigen boezem gestoken en toch heeft het de veranderingen niet tegen kunnen houden. Dat is ook onmogelijk, als een verandering zich inzet dan is dat niet te keren. Verandering is als een olietanker op ramkoers, die draai je niet zo maar om. Alles verandert. Dat is de enige zekerheid. Niks is voor altijd, dus ook niet ons subsidiepotje. Als je dat weet dan weet je ook dat er op een gegeven moment wel weer waarde aan kunst gehecht zal worden. Ooit. Het is een golf. Maar nu is het een moeilijke tijd, het is niet anders. En tegelijkertijd is dat ook afhankelijk van wie die tijd ervaart. 2
Ikzelf bijvoorbeeld heb het nog nooit zo luxe gehad. Ik heb verdorie een heuse groep in mijn schoot geworpen gekregen. Ik mag plannen verzinnen en teams samenstellen. Acteurs bellen waar ik al heel lang mee wilde werken en fotoshoots houden met honden en ik heb daar ook nog een geweldige zakelijk leider bij cadeau gekregen zodat ik zelf niet meer met een rekenmachine in de weer moet. Ik kan mijn geluk niet op. (Wisten jullie trouwens dat er voor de ingang van ons BonteHond gebouw in Almere een verbodsbord staat voor honden. Serieus, je ziet in een oogopslag ons logo en het bord. Toen ik dat ontdekte wist ik dat ik op mijn plek was daar.) En ik ken jonge mensen die net zijn afgestudeerd en überhaupt nooit subsidie hebben mogen ontvangen, Zij groeien op in een land waarin kunst niet meer vanzelfsprekend een plek heeft in de samenleving. Voor hen is dat de maatstaf. Zij kijken niet terug op een tijd waarin alles beter voor ze ging. En toch gaan ze voorstellingen maken, let maar op. Ik heb een tijdje terug Walzer gekocht op dvd en weer eens terug gekeken. Nog steeds is het goed. Gelukkig maar. Want nog steeds lopen er jongens van veertien over schoolpleintjes die uitgescholden worden voor homo. En dan mag je nog blij zijn dat je in Nederland woont en niet in Rusland. Is er wat dat betreft dan helemaal niks veranderd? Blijven kinderen altijd hetzelfde? Of word alles juist langzaamaan erger? Wordt onze jeugd steeds egocentrischer en intoleranter? Ikzelf speel nu al meer dan elf jaar in jeugdvoorstellingen. Het is ooit begonnen met “De Vijfde kamer” van Moniek Merkx. Toen ze mij vroeg om in deze productie mee te spelen heb ik er eigenlijk maar weinig bij stil gestaan dat dit jeugdtheater was. Het besef kwam pas toen er na 2 maanden repeteren opeens een publiek maatje kabouter binnen kwam. Ik piste in mijn prinsenbroek van de zenuwen en ik had het idee dat ze dwars door mij heen konden kijken. Ik besefte, met dit publiek valt niet te sollen. Die spelen dit spelletje niet zo maar mee. En ja, ze keken dwars door mij heen, en er viel niet mee te sollen en tot mijn grote verbazing bleken we bij elkaar te passen, die doelgroep en ik. Vanaf toen was ik verkocht. En nu raad ik het iedereen aan dat jeugdtheater. Door mijn aanstelling bij BonteHond heb ik echt volledig gekozen voor het jeugdtheater. Dat heeft mij wel wat avonden gepieker gekost. Daarvoor deed ik het 50/50. Ik combineerde jeugd met het volwassen theater en ergens was dat als speler ideaal. Zo had je de ene helft van het jaar een publiek dat na afloop ging vertellen wat het die dag had gegeten en de andere helft een publiek dat vroeg hoe je het zelf vond gaan. Ik heb ook voorstellingen gemaakt voor het volwassen circuit. Sommige beter gelukt dan de andere maar altijd voelde het als preken voor eigen parochie. Er gaan namelijk per definitie mensen naar het theater die van kunst kijken houden. Mensen die dus al nadenken over de 3
wereld om hen heen. Hoe kan je die nog meer in beweging brengen dan ze al zijn, hoe kan je ze nog iets nieuws vertellen. Bij het jeugdtheater komt er een publiek dat zelf niet gekozen heeft om te komen maar waar dat voor besloten is. Voor velen is het ook de eerste keer dat ze naar een schouwburg of theater gaan en dan heb ik pas het gevoel dat er iets wezenlijks gebeurt. Zowel als maker en als speler heeft die doelgroep mij steeds uitgedaagd om verder te gaan, me meer uit te spreken. Onbevreesder te zijn. Kinderen zijn geen makke schapen. Ze hebben mij tot een betere speler en maker gemaakt. Ik zou het daarom iedereen aanraden, al is het maar voor één keer. Dans eens extreem mieterig in een gymzaal voor 150 zestienjarige LTS studenten. Ik verzeker je, daarna ben je nooit meer bang. Of maak eens een politieke voorstelling voor 2+, ik ben benieuwd of je dan ooit nog terug wil naar dat stoffige, keurige en kunstminnende volwassen publiek. Maar even terug, ontaarde jeugd, daar had ik het over. Als ik nu, een decennium later, terugkijk denk ik inderdaad dat er veel is veranderd. De zalen zijn steeds minder wit of gemixt. Daar waar je ooit klassen zag met 80% wit en 20% gekleurd, zie je nu zalen met 100% wit en 100% gekleurd. Speel je in Gorredijk dan is het blond en gelovig. Speel je in de Bijlmer dan is het donker en gelovig. In het Zuidplein in Rotterdam is alles Marokkaans, Turks en Antilliaans. In De Krakeling wisselen zich blanke Amsterdam Zuidscholen af met Islamitische klasjes uit Noord of West. De segregatie is dus groter dan voorheen. Kleur bij kleur en geloof bij geloof en het is de vraag of dat erg is. Er is ooit wetenschappelijk onderzoek gedaan waaruit naar voren kwam dat mensen veel gelukkiger zijn bij gelijkgestemden. Dat mensen dan veel minder stress ervaren omdat ze zich veilig voelen. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, mij moet je ook niet in het F side vak zetten tijdens een potje Ajax-PSV. Ik word er al gespannen van als ik daar aan denk. Een goed voorbeeld: Ik zelf woon op IJburg, het Almere van Amsterdam. Daar is op de tekentafel bedacht dat iedereen dichtbij elkaar moet samen leven. Arm en rijk, gelovig en atheïst. Ik woon in een flat met luxe koopappartementen, vrije sector huur en sociale woningbouw. Alles slim idealistisch in elkaar gepuzzeld rondom een vierkant plein. Dat werkt echt voor geen meter. Het Marokkaanse gezin laat hun zoontjes tot 12 uur spelen op het gemeenschappelijke plein, de kakmevrouw uit de koopwoning boven spreekt hen beleefd aan op de geluidsoverlast. Ruzie. Een bewoner van een vrijesectorappartement heeft besloten zijn scooter niet meer buiten te parkeren omdat deze daar eens gejat is, vervolgens rijdt hij de lift in en parkeert de scooter boven in de gang met vloerbedekking. Ruzie. De aso Amsterdammer gooit de verpakking van zijn nieuwe flat screen door het raam zo in de achtertuin van de zelfontworpen woning van de buren. Ruzie. De gemeenschappelijke watertuinen verpauperen en raken verstopt met afval en in de overdekte garage wordt er
4
door jongeren stiekem geblowd tussen de BMW’s. Geen Bona-reclame van de ideale samenleving dus. Het lijkt wel of het samenleven an sich steeds ingewikkelder wordt. Behalve de segregatie valt het mij ook op dat het publiek zich meer laat horen. Dat kinderen het steeds moeilijker vinden om aandacht te geven. Liever roepen ze terug, vierde wand of geen vierde wand. En steeds vaker roepen de docenten mee als ze niet zitten te sms-en. Het is de tijd van het direct reageren. Van jezelf laten horen. Als ik schreeuw dan besta ik. Het is natuurlijk ook een ingewikkelde verhouding, de verhouding tussen het publiek en de acteurs. “Waarom zou ik naar hem daar op het podium moeten luisteren, hij heeft geeneens een normale broek aan”. Het gaat ook over angst. De angst om je over te geven aan het onbekende. De angst dat er met je gesold zal worden, dat ze je niet serieus zullen nemen. “Zie mij maar eens open te krijgen, ik ga echt niet zwichten voor die kunst van jou!” Bas Heijne verwoordde het ongeveer zo: “Kunst is moeilijk, je moet het leren begrijpen. Veel mensen hebben het gevoel dat de elite kunst gebruikt om te laten zien dat ze slimmer, rijker en beter zijn. De aanval op de kunsten gaat dus niet over de kunst zelf. Het is een sociale strijd”. Het is een onveilige tijd. Iedereen voelt zich aangevallen en we zijn dus snel op onze tenen getrapt. Er worden van buitenaf steeds minder grenzen gesteld en dus moet iedereen voor zichzelf strepen gaan trekken. Tijdens de tournee van Aap en Beer hebben wij docenten moeten uitleggen dat het niet de bedoeling is dat hun klasjes de hele tijd door de voorstelling heen schreeuwen. “Maar het is toch leuk dat ze meeleven?” krijg je dan verontwaardigd terug. Hoe leg je deze mensen uit dat kunst ook een stil en ontvankelijk oog nodig heeft. Dat iets meerdere lagen heeft en dat die lagen eerst binnen moeten komen voordat je er iets over kunt zeggen. Dat kunst geven en nemen is, een dialoog en geen eenrichtingsverkeer of een culture snackwand. Uitgeput en leeggezogen zwaaiden wij de kinderen uit met het gevoel alsof we als slechte clowns op een braderie hadden gestaan. De braafste klas die we hebben gehad tijdens onze herneming was er een van een pinkstergemeente uit de Bijlmer. Je zou bijna weer het geloof gaan promoten. Dat geeft mij het gevoel dat ik als theatermaker steeds vaker een opvoedende rol op mij moet nemen terwijl ik nu juist wil oproepen tot anarchie of het “buiten je straatje” denken. Van de ene kant zeg je “Als iemand praat dan schreeuw je daar niet door heen” en van de andere kant wil je juist opstand, zelfstandig denken en beweging. Ik vind dat een ingewikkelde spagaat. Misschien is het nu wel vooruitstrevender om grenzen te promoten in plaats van vrijheid? Bewegen we naar de wensen van het publiek toe of juist niet? De drie criteria van de Zapp theaterjury van vorig jaar waren: 5
1. Er moet gelachen kunnen worden. 2. Het mag niet gaan over de dood. 3. Er moet publieksparticipatie in. Zijn dat criteria waar wij als makers iets mee moeten of juist niet? Ikzelf kies dat laatste. Niet dat ik niet wil luister naar kinderen of dat ik ze niet serieus neem maar ik denk toch –zonder arrogant te wezen – dat ik beter weet wat ze willen dan zijzelf. Straks zitten de acteurs op de tribune en staat het publiek op het podium zijn eigen toneelstuk te spelen, chaos. Waar betaal je als publiek dan een kaartje voor? Dan kun je net zo goed een potje gaan lasergamen met je vrienden. Dat brengt mij bij de volgende vraag: wat is kwaliteit? En wat is kwaliteit nog waard? Als we naar de vraag van de markt luisteren, moeten we vooral goedkoop produceren, want de scholen kunnen vanwege de bezuinigingen niet veel uitjes meer betalen. Naar de scholen toe gaan zodat ze niet dat hele gedoe met die bussen hebben. En graag iets lichts en educatiefs, iets wat aansluit bij het lesprogramma. Aan deze vraag kunnen en willen wij niet altijd voldoen. Dus nemen de docenten het heft in eigen handen. Ze gaan naar een feestwinkel, kopen daar clownspakken of gekke giletjes en hebben niet meer nodig dan een blok uit het speellokaal een ballon en een grote stift en maken hun eigen alfabet voorstelling, voor nop, of voor bijna een grijpstuiver. Echt waar, ik heb de scènefoto’s op mijn Ipad staan. Dit doe-het-zelf-en-alles-past-in-een-bakfiets-theater is een grote concurrent. En de kinderen vinden dit minstens zo leuk als een dubbel zo dure show. Kwaliteit is dus ook afhankelijk van degene die beoordeelt. Dat is tegenwoordig over de hele linie zo. Vanaf 2014 gaat het publiek mede bepalen wie de theaterprijzen gaan krijgen. Dit is dus het laatste jaar waarin een vakjury bepaalt wie er gaat winnen op het grote theatergala. En kinderen gaan dus ook steeds meer bepalen wat kwaliteit is. Als dit zo door gaat speelt Manon Nieuweboer straks de moeder van MegaMindi, wordt Mindi gespeeld door Eva Zwart en speelt Peter Drost met verve Bob de Bouwer. Ik krijg er de koude rillingen van. En tegelijkertijd word ik ook nieuwsgierig naar die toekomst. Laat het maar komen. Als het dan toch die kant op gaat laat Mindy dan genoeg krijgen van haar superheldenpak, haar lange blonde haar afknippen en verliefd worden op een ander meisje. En dat de moeder, Manon dus, daar dan op gruwelijke wijze een stokje voor steekt. Dat lijkt me spannend. Of laat Bob de Bouwer oppakken door een politiecorps dat de taak heeft om kinderachtig theater op te sporen. Of misschien moet het juist allemaal abstracter. Een bewegingsvoorstelling met twaalf identieke Mindy’s geregisseerd door Sanne van Rijn. 6
Of dat de “Young Gangsters” aan de slag gaan met een mix van Studio 100 figuren. Een bloederig gevecht tussen K3 en Piet Piraat. Ik koop er een kaartje voor. Het is interessant, deze botsing tussen kunst en commercie. De botsing tussen TV en theater. Er komen steeds vaker kinderen na afloop van een voorstelling naar me toe om te zeggen dat ze het een leuke film vonden en om te vragen of ik wel echt ben. Toppunt was een jongetje dat bij Aap en Beer bij binnenkomst het lege donkere podium inkeek en riep: “Yes, het is 3D”! De grenzen vervagen tussen fictie en werkelijkheid. Dit heeft te maken met het feit dat TV figuren zoals onze Mindy, of de getekende Dora opeens het theater binnen wandelen. Maar ook met een slechte voorbereiding op het theaterbezoek zelf. Ik moet daar iets mee als theatermaker. Ik wil dat het theater weer iets nieuws en spannends wordt en geen slap aftreksel van een TV programma. Daar winnen we het niet van. In het theater kunnen we niet in 1 seconde van kleur veranderen of onszelf opblazen, inzoomen, vliegen als een raket of zonder moeite onzichtbaar worden. Maar wij kunnen wel direct reageren op wat er werkelijk gebeurt, ademhalen en verleiden. Wij staan er echt, in het hier en nu. En voor theater moet je iets doen, het heeft geen afstandsbediening. Je moet er naar toe en je moet het aandacht geven. En dat is niet vervelend, dat is leuk. Dus, kind, moeder, vader, docent. Wat doe je: Kies je voor het gemak en het bekende. Kies je voor een diepvriespizza of ga je voor de actie, het avontuur buiten de deur, de “once in a life time experience”. Laat je je kind voor de zoveelste keer kijken naar een roze pop of neem je het risico en laat je het kennis maken met nieuwe, net verzonnen personages die nieuwe verhalen aan het vertellen zijn? Wacht je tot het naar je toe komt of ga je zelf op zoek? Wij komen er wel uit met z’n allen, en als wij er niet uitkomen dat doen de mensen die nu afstuderen dat wel. Ik heb veel vertrouwen in ons hier. Het wordt ons niet makkelijk gemaakt, dat is een feit en het is moeilijk om de humor in te blijven zien van spelen op recette basis, eigen inkomstennorm en dalende publieksaantallen maar houdt moed. We zijn er nog steeds en we doen belangrijk werk. Echt waar. En ik kan het weten, anders had ik hier nooit gestaan.
7